Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
INLEIDING In de jaren ’80 is er een evangelisatiecampagne gevoerd met de naam ‘Er is hoop’. Voor buitenstaanders kon deze titel vragen en nieuwsgierigheid opwekken. Hoop waarop? Hoop op een leven na dit leven. Hoop op redding, verlossing en ware vrede. De vraag is of de (westerse) mens wel zit te wachten op deze hoop. De meeste mensen in het westen hebben wat ze nodig hebben, een goede baan, een huis, een gezin, vakanties, enz., enz. Is er wel reden om ergens op te hopen, wij hebben alles toch al? En om dit alles te krijgen zijn we druk, heel druk. Vaak te druk om ons te bezinnen op wat nu werkelijk van levensbelang is. Er is veel gaande in de wereld en in de geschiedenis. Je krijgt de indruk dat de tijd steeds sneller gaat en de gebeurtenissen steeds heftiger worden. Het is alsof we met miljarden mensen in één reusachtige trein zitten die voortsnelt door de tijd. De trein is al eeuwen en eeuwenlang onderweg. Maar nu lijkt het eindpunt dichtbij te zijn gekomen. Er zijn allerlei signalen die erop wijzen dat de trein bezig is met het laatste traject voor het eindstation. Hoeveel kilometer het nog is en of er nog tussenstations worden aangedaan, weten we als reizigers niet. We hebben niet de beschikking over een spoorboekje. Maar er maakt zich onmiskenbaar een zekere onrust van de passagiers meester. Er zijn er wel die gewoon blijven dommelen in hun coupé, zoals ze dat al lange tijd hebben gedaan. Maar anderen lopen heen en weer en praten druk over de naderende aankomst. Sommigen zijn onzeker over wat hen bij het eindstation te wachten staat. Anderen kijken hoopvol uit naar de dingen die komen gaan.1 ESCHATOLOGIE Ook in de theologie is er over dit ‘eindstation’ veel geschreven. Dat is waar we ons binnen het Evangelisch Leerhuis ook op willen richten in deze studie. We willen bezinnen op wat de ‘eschatologie’ genoemd wordt.
1
J. Hoek, Nabij de toekomst (Zoetermeer, Uitgeverij Boekencentrum, 21997) p.9,
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 1
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
Een moeilijk woord dat zijn oorsprong vindt in het Griekse eschatos (eσχατος) en dat ‘laatste’ of ‘uiterste’ betekend.2 De geschiedenis is lineair en niet cyclisch. Dit is een belangrijk gegeven in het christelijk geloof. De geschiedenis heeft een begin gehad en zal ooit een einde hebben. Eenvoudig gesteld wordt er binnen de eschatologie dan ook over die zaken gesproken die te maken hebben met het einde der tijden, het einde van de geschiedenis. Over zaken die in de toekomst liggen, de toekomst van de ons bekende tijd en die van de toekomende eeuw waar o.a. ook Paulus over spreekt in 1 Kor. 10:11. Voordat we echter verder gaan met deze materie, is het goed om duidelijk te maken dat er over de zaken, die in de toekomst staan te gebeuren, reeds veel is geschreven en gezegd. Juist omdat het zaken betreft die in de toekomst zullen plaatsvinden, is het goed om ons bewust te zijn dat we hier slechts ten dele iets over kunnen schrijven. Onze bezinning op de eindtijd e.d. zal zodoende voornamelijk op de Bijbel gebaseerd moeten zijn. Het lijkt er op dat God de meeste zaken die Hij in zijn plan heeft opgenomen voor wat betreft de toekomende zaken aan zichzelf gehouden heeft. De Bijbel gunt ons slechts summier een blik op de toekomst en dan vaak nog gehuld in allerlei beelden en visioenen. Met de Schrift als basis kunnen we vervolgens verder nadenken over deze zaken. Dit doen wij in het Evangelisch Leerhuis niet voor het eerst, ons zijn reeds velen voorgegaan in deze. Van hen kunnen we dan ook veel leren. Er is in de geschiedenis van de kerk, maar veel meer de laatste decennia, gesproken over de gebeurtenissen die in de al of niet nabije toekomst hun uitwerking zullen hebben. De Duitse theoloog Ernst Troeltsch schijnt ooit te hebben opgemerkt: Als de theologie een groot kantoor is met voor elk van haar onderdelen een eigen bureau, dan kunnen we 2
W. Bauer, Griechisch-deutsches Wörterbuch zu den Schriften des Neuen Testaments und der Frühchristlichen Literatur (Berlin - New York: Walter de Gruyter, 61988) p.635.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 2
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
constateren dat het bureau van de eschatologie in de negentiende eeuw gesloten was, maar in de twintigste eeuw overuren maakt.’ En dat lijkt juist: de negentiende eeuw met haar optimistisch vooruitgangsgeloof had geen behoefte aan de verwachting van Jezus’ wederkomst. De snelle ontwikkeling van techniek en wetenschap zou ons immers een gouden tijdperk binnenvoeren? Dit optimisme is gesneuveld in twee wereldoorlogen, en de bittere ervaringen daar opgedaan deden de theologen weer aandacht krijgen voor het verloop en het bestuur van de geschiedenis. Het boek Openbaring met zijn duistere beelden en oordelen werd weer gelezen en uitgelegd. Eschatologie raakte ‘in’. En niet alleen onder theologen. Ook onder de ‘gewone’ gelovigen waren er stromingen die om aandacht vroegen voor de nadering van Jezus’ wederkomst en hoe de laatste dingen kunnen verlopen. De situatie in Nederland schijnt echter een ander beeld te laten zien. Uit een enquête over het hiernamaals in Nederland kwam als uitkomst naar voren dat het geloof in hemel en hel steeds maar daalt. Men gelooft nog wel in een hiernamaals, maar dat is niet meer gestempeld door de christelijke verkondiging. Nee, men geeft er via bijvoorbeeld reïncarnatie-ideeën een eigen invulling aan. En velen vragen of het leven zijn zin niet heeft verloren, gezien het verloop van de geschiedenis.3 Bij zoveel vragen is het belangrijk om eerst na te gaan wat de Bijbel zegt over de laatste dingen, over de toekomstverwachting van de gemeente. Dat is dan ook wat we in het Evangelisch Leerhuis willen gaan doen. De schrift bevragen over wat de toekomst ons brengen zal. Hiermee stoten wij tevens op het gevaar dat wij de Schrift kunnen overvragen aangaande deze zaken. Vragen die bij ons soms op de voorgrond staan: ‘Hoe zal het er in de hemel uitzien? Hoe zit dat eigenlijk met de hel? Wanneer komt Jezus?, zullen dan ook op een tweede plaats staan. De Bijbel geeft op deze vragen namelijk zeer summier antwoord. Er wordt echter wel gesproken over zaken die nog in de toekomst liggen, zowel in het Oude als het Nieuwe Testament. 3
H.C. Marchand, ‘Kom haastig, Heere Jezus’, in: G.v.d. Brink e.a. (red.), Gegrond geloof. Kernpunten uit de geloofsleer (Zoetermeer: Uitgeverij Boekencentrum, 1996) p.548-549.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 3
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
Het eschaton blijft in het Nieuwe Testament sterk gekoppeld aan de persoon van Jezus. In Jezus is reeds iets van het eschaton voorhanden. Dat blijkt uit de reeks gebeurtenissen rondom Christus, zoals genezingen, opstanding en wonderen. Deze zaken zullen bij Jezus’ terugkomst op grote schaal plaatsvinden. Als de zaken van het eschaton, het einde, verbonden zijn aan Jezus, dan komt de vraag naar boven: Wanneer is het dan gekomen, of is het er nog niet? Het bijzondere antwoord dat we hierop ontvangen vanuit de Bijbel is dat enkele teksten spreken van de immanentie, het nu reeds aanwezig zijn en weer andere van uitstel. We lezen dat sommige nog zullen leven om het verschijnen van het Koninkrijk te zien in de nabije toekomst (Mark. 9:1). Ook de eed van onthouding (Luk. 22:18) lijkt te suggereren dat het Koninkrijk niet zo lang op zich zal laten wachten. Maar, Jezus voorziet ook een tijd dat Hij zijn discipelen zal hebben verlaten en dat de zichtbare verschijning van het Koninkrijk als het ware uitgesteld is (Luk. 17:22; 21:6; 23:29; 5:35; Matt. 10:23; 24:14; 16:18; 28:19; 25:19). Jezus voorzag de gemeente. De zending en wereldgeschiedenis die zeker nog tweeduizend jaren in beslag zou nemen. Enerzijds voorzag Jezus op korte tijd het eschaton komen, en anderzijds profeteerde Hij een uitblijven van dit koninkrijk in zijn volle omvang. Jezus dwingt de mensen met zijn imminentieboodschap tot een keuzebepaling, omdat vanaf zijn komst de geschiedenis af gaat lopen en het heil gestalte aan gaat nemen in een proces van realisering van het Koninkrijk. Kortom: de verkondiging van Jezus, het grote eschaton, kent een spanning tussen veraf en dichtbij. Het Koninkrijk was in Jezus, in zijn volle omvang zou het dichtbij zijn, maar ook ligt het aan het einde der tijden achter de wereldgeschiedenis.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 4
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
Jezus is de mensenzoon die met zijn komst het einde der tijden heeft ingeluid, zoals dit reeds door Daniël voorzegt werd (Dan. 7:13-14).4 Met Jezus’ komst is dus de komst van het Koninkrijk ingezet, en dit spanningsveld is het paradigma5 voor de gemeente waarmee zij de loop van de geschiedenis door loopt en de Schrift interpreteert, totdat bij Christus’ tweede komst met zijn verschijning het Eschaton/Koninkrijk ook onthuld wordt en universeel gestalte krijgt.6
Door Jezus’ komst, dood en opstanding leven we in een periode die binnen de theologie het ‘reeds en nog niet’ wordt genoemd. Wij hebben door de Heilige Geest reeds een voorproef van wat er komen gaat, maar zeker nog niet alles. Wij leven nu nog in deze tijd, maar met de komst van Christus is de toekomende eeuw reeds onze tijd binnengekomen. ‘Want het uiterlijk van deze wereld is bezig te verdwijnen’ (1 Kor. 7:31), ‘Dit is hun overkomen tot een voorbeeld voor ons en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is.’(1 Kor. 10:11), ‘[…] degenen, die […] de krachten der toekomende eeuw gesmaakt hebben[…]’(Heb. 6:4-5). We kunnen dus spreken dat er een continue en een discontinue tijdslijn naast elkaar bestaan. In de toekomende eeuw zullen wij allen genezing ontvangen en getroost worden. Nu echter, mogen wij dit door Gods genade al eens ontvangen. Er is dus een soort spanningsveld. Aan de hand van de hieronder afgebeelde tekening willen we dit verduidelijken.7
4
Voor verdere uitleg zie: M.H. Kälin, Christologie, een beknopte inleiding (Veenendaal, Evangelisch Leerhuis, 2004) p.6. 5 Iets wat als voorbeeld dient. 6 H. Bakker, Bijbelse theologie van de eschatologie (Veenendaal, ETH, 1999) p.6. 7 M.H. Kälin, Christologie, een beknopte inleiding (Veenendaal, Evangelisch Leerhuis, 2004) p.49-50.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 5
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
Jezus’opstanding
Toekomende eeuw Deze eeuw 2007
Spanningsveld van het ‘reeds en nog niet’
Jezus’ optreden is in zekere zin de vervulling van de oudtestamentische heilsverwachting. De periode waar wij nu in leven, de laatste periode van de heilsgeschiedenis, is een aflopende zaak (1 Kor. 7:31). De geschiedenis spoedt zich naar een door God gesteld eindpunt. We kunnen dus spreken van drie ‘perioden’ met betrekking tot de wijze waarop de Bijbel spreekt over het eschaton; Jezus’ aanwezigheid; de tijd van de gemeente en de tijd bij het definitieve einde. Zie voor de eerste periode: Hebr. 1:2; 1 Petr. 1:20; voor de tweede periode: Hand. 2:17; 2 Tim. 3:1; Jak. 5:3; 2 Petr. 3:3; Jud. 18; 1 Joh. 2:18; voor de derde periode: Opb. 15:1; 1 Kor. 15:26, 52; Joh. 6:39f, 44, 54; 11:24; 12:48; 1 Petr. 1:5. We kunnen dus zegen met betrekking tot het eschaton, de laatste tijd, dat het ‘laatste’ er is, er was, er niet is, en er zijn zal. Er zijn vele visies op de wijze waarop Jezus terugkomt, en over zaken als opstanding, oordeel en hemel en hel, deze zullen in de volgende studie behandeld worden. Deze studie van het Evangelisch leerhuis zal met name zaken behandelen over de chronologische relatie tussen Jezus’ wederkomst en de zaken waarop deze komst van invloed zal zijn. In het bijzonder zijn er twee vragen die door velen steeds weer besproken en op allerlei wijzen beantwoord worden.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 6
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
Het gaat dan om de volgende twee vragen: 1- Zal er een duizendjarig rijk komen, een rijk waarin Jezus op aarde zal regeren? Indien dit het geval zal zijn, zal Jezus wederkomst dan plaatsvinden voor of na dit duizendjarig rijk? 2- Zal Christus komen om zijn gemeente van de wereld weg te nemen voor de grote verdrukking, of komt Hij na deze grote verdrukking? Deze vragen zullen in het hierna volgende aan bod komen. Vragen die te maken hebben met verschillende toekomstvisies, het vrederijk, de grote verdrukking en de nieuwe hemel en aarde.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 7
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
VERSCHILLENDE TOEKOMSTVISIES In de loop der geschiedenis zijn er allerlei interpretaties geëtaleerd die betrekking hadden op de wijze waarop het eschaton zich zal ontvouwen. Veel van deze visies worden vaker gevoed door het theologisch denkkader waarin men verkeerd, dan vanuit een grondig exegetisch onderzoek. Dit vinden we reeds terug bij de Joden die een aards Messiaanse verwachting hadden t.o.v. de Joden die een apocalyptisch Messiaanse toekomstverwachting hadden.8 Elke ‘partij’ meende hun visie op deze toekomstige gebeurtenissen vanuit de Schriften te kunnen onderbouwen. Dit zelfde beeld zien we terug in de geschiedenis van de christelijke kerk, te denken valt aan Augustinus, Joachim van Fiore, maar zeker ook Darby, die het dispensationalisme9 uitvoerig behandelde en zich daarbij ook op de Bijbel beriep. Onder invloed van het intens rationalistische wereldbeeld van de Verlichting werd de christelijke leer over de laatste dingen als achterlijk bijgeloof en zonder reële basis in de werkelijkheid beschouwd. Vooral het idee van hemel en hel werd bestreden. L.A. Feuerbach betoogde dat het idee van ‘de hemel’ of ‘eeuwig leven’ eenvoudigweg een projectie was van het ongegronde menselijke verlangen naar onsterfelijkheid. Zo werd de weg gebaand voor de latere vrijzinnigheid, die niet alleen haar twijfels plaatste bij eschatologische zaken, maar tevens bij andere fundamentele pijlers van het christelijk geloof. Aan het einde van de negentiende eeuw werd deze vrijzinnige benadering in diskrediet gebracht, door de herontdekking dat de prediking van Jezus apocalyptisch van karkater was.10 Er werd gesteld dat het ‘Koninkrijk van God’ een eschatologische notie was. Jezus was de verkondiger van de spoedige komst van het eschatologische Koninkrijk van God.11 Later was er echter ook een ander geluid te horen waarin gesteld werd dat Jezus’ prediking van het Koninkrijk niet naar voren blikte, niet naar de toekomst gericht was, maar dat het
8
Zie voor verdere uitleg: M.H. Kälin, Christologie, een beknopte inleiding (Veenendaal, Evangelisch Leerhuis, 2004) p.48-49. 9 Ook wel bekend als de bedelingenleer. 10 Johannes Weiss en Albert Schweizer deden als eersten deze herontdekking. 11 A.E. McGrath, Christelijke Theologie, een introductie (Kampen: Uitgeverij Kok, 22000) p.484-485.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 8
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
reeds gekomen was, ‘gerealiseerd’ was. Gerealiseerd in het leven, de dood en opstanding van Jezus Christus. Als reactie op deze enigszins eenzijdige benadering, vinden we vervolgens een nuancerende kijk op deze zaken. Hierin wordt gesteld dat het Koninkrijk van God is ‘aangebroken’, in plaats van ‘gekomen, en dat het is ‘geïnitieerd’ in plaats van gerealiseerd. De ‘laatste dingen’ moeten in hun totaliteit nog geschieden, maar er is met de komst van Jezus reeds een begin gemaakt. In de christelijke theologie kunnen we van drie standpunten spreken als het om de eschatologie van het Nieuwe Testament gaat. Het is nuttig om te weten dat de tweede positie, die hier ‘ingeluide eschatologie’ genoemd wordt, onder de geleerden de meeste aanhangers weet. Een positie waar ook het Evangelisch Leerhuis zich achter schaart. De drie posities zijn: 1 Futuristisch: Het Koninkrijk van God is nog in de toekomst verborgen, en zal plotseling doorbreken middenin de menselijke geschiedenis. 2 Ingeluid: Het Koninkrijk van God oefent nu al invloed uit in de wereldgeschiedenis, hoewel de volledige realisatie en vervulling nog te verwachten zijn. 3 Gerealiseerd: Het Koninkrijk van God is gerealiseerd met de komst van Jezus Christus.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 9
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
Dispensationalisme Het dispensationalisme is een stroming die in de twintigste eeuw veel invloed heeft gekregen in de evangelische wereld, vooral tussen 1920 en 1970.12 Het is daarom belangrijk om kort stil te staan bij deze stroming en haar theologische stelling de revue te laten passeren, om naar aanleiding daarvan onze conclusies te trekken. De naam komt van de opvatting dat de heilsgeschiedenis verdeeld moet worden in een serie ‘dispensaties’ of ‘bedelingen’ (een vertaling van het Griekse woord oikonomia). De oorsprong van de beweging ligt in Engeland, bij John Nelson Darby (1800-1882). Later kreeg het dispensationalisme grote invloed in de Verenigde Staten door het optreden van C.I. Scofield (1843-1921), wiens Scofield Reference Bible (1909) een mijlpaal in de geschiedenis van de bedelingenleer betekende. Het belangrijkste kenmerk van deze stroming is de indeling van de geschiedenis in tijdperken. Scofield verdeelde de heilsgeschiedenis in zeven bedelingen, elk met hun eigen type verbond tussen God en zijn volk. Dit zijn: 1 De bedeling van de onschuld, tussen schepping en zondeval 2 Het geweten, tussen de zondeval en de zondvloed 3 De regering van de mens, van de zondvloed tot de roeping van Abram 4 De belofte, van Abraham tot Mozes 5 De wet, van Mozes tot de dood van Christus 6 De gemeente, van de opstanding tot vandaag 7 Het duizendjarig vrederijk. Hoewel er binnen het dispensationalisme ook andere schema’s zijn ontworpen, is dat van Scofield het meest invloedrijk. Een bijzonder kenmerk van het klassiek dispensationalisme is de verklaring van de term ‘Israël’. Voor mannen als Scofield en Charles C. Ryrie (1925) betekende ‘Israël’ altijd het aardse joodse volk, nooit de christelijke kerk. Israël en kerk zijn twee geheel verschillende lichamen, met elk hun eigen geschiedenis en bestemming. ‘Israël’ is de naam van een aards volk, dat hoopt op een koninkrijk op aarde; de ‘kerk’ is een hemels volk dat een bestemming buiten deze wereld heeft. 12
Zo vinden we deze visie o.a. bij de ‘vergadering van gelovigen’.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 10
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
Dispensationalisten hebben altijd een bijzondere belangstelling gehad voor de hedendaagse geschiedenis van de staat Israël (gesticht in 1948), omdat zij in deze ontwikkeling de vervulling zien van hun uitleg van het Oude Testament. Opgemerkt moet worden dat dispensationalistische schrijvers van jongere datum dit onderscheid tussen Israël en de kerk wat minder streng maken. Twee centrale en karakteristieke ideeën van het dispensationalisme zijn de ‘opname van de gemeente’ en ‘de grote verdrukking’. Het eerste is het geloof dat men zal worden ‘opgenomen in de wolken’ om Christus te ontmoeten bij zijn wederkomst (1 Tess. 4:15-17). Het tweede is gegrond op de profetische visioenen in het boek Daniël (Dan. 9:24-27) en verwijst naar een periode van zeven jaar waarin de gerichten van God over de wereld zullen gaan. De aanhangers van deze visie zijn verdeeld over de vraag of de opname vóór of na de verdrukking plaatsvindt, dus of de gelovige in staat gesteld worden te ontkomen aan het lijden van de verdrukking, of dat zij dat moeten ondergaan, wetende dat ze daarna met Christus verenigd zullen worden. Binnen evangelische kringen is wel overduidelijk de invloed van het dispensationalisme te merken. (Zo worden de boeken van Tim Lahey, waarin de bedelingenleer centraal staat, goed verkocht) Hier tegenover wordt vaak de verbondsleer geplaatst, die vooral in gereformeerde kringen beleden wordt. In de praktijk blijkt dat onderhuids in zowel de bedelingenleer en zeker in de verbondsleer, er van elkaars gedachtegoed gebruikt wordt gemaakt. (Zo is het dus bijvoorbeeld ook niet vanzelfsprekend dat binnen de verbondsleer er automatisch ook aan kinderdoop wordt gedaan.) De verbondsleer gaat ervan uit de er in de Bijbel sprake is van verschillende verbonden die God met de mensen is aangegaan, en in het bijzonder met het volk Israël. Deze verbonden staan echter niet los van elkaar, maar lopen eerder in elkaar over. God ging met Abraham het zogenaamde genadeverbond aan; door geloof in God werd aan hem en zijn nakomelingen genade geschonken, door het verbond dat God met hem aanging. Daarnaast ging God met Abrahams nakomelingen het Sinaïtisch verbond aan, waarin de wet Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 11
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
door God aan het volk gegeven werd. Deze wet diende ervoor om het volk ‘in verzekerde bewaring’ te houden, totdat de beloofde Messias en de nieuwe hemel en aarde zou komen. Daarnaast is er binnen de verbondstheologie ook nog spraken van andere verbonden.13 Het verschil met het dispensationalisme ligt in de wijze waarop men Israël benaderd. In de bedelingenleer is er een scherpe lijn tussen het volk Israël en de gemeente (de kerk) getrokken. Beide hebben, zoals hierboven reeds genoemd, een eigen weg met God te gaan. De weg van de kerk ligt hierin dat zij op weg is naar de voleinding en in afwachting is van haar opname bij Jezus’ wederkomst. Israël zal echter geen deel hebben aan deze opname, maar zal de grote verdrukking die volgt zal moeten doorstaan. Pas dan zal Israël volgens het dispensationalisme tot geloof komen. Toegegeven wordt dat de steeds sneller groeiende groep Messias-belijdende joden, niet past binnen dit scenario. Daarnaast wil ik als kanttekening plaatsen dat ik, naast bijbelse redenen, mij niet voor kan stellen dat de gemeente van gelovigen, juist op het moment dat Israël het getuigenis rondom haar Messias het hardste nodig heeft, er niet zal zijn om op Christus te wijzen. De kerk en Israël hebben juist wel een gemeenschappelijke grond. Allereerst is de gemeente natuurlijk uit Israël voortgekomen. Daarnaast is voor hen als voor ons, Jezus Christus de grond tot behoud en degene die de toekomst in handen heeft. Jezus is degene die het nieuwe verbond tussen God en mens heeft ingeluid. Of we nu alleen willen spreken van bedelingen of alleen over verbonden, vanuit de Schrift is voor beide benaderingen wat te zeggen. Waar het ons in deze studie omgaat is te kijken op welke verschillende wijzen het eschaton wordt weergeven in verschillende kringen. Binnen het dispensationalisme heeft men hier een duidelijke eigen visie op. Daar ook deze visie in het hiernavolgende besproken zal worden, was het nodig om eerst wat extra aandacht aan deze bedelingenleer te schenken.14
13
Zie voor verdere studie over dit onderwerp o.a. W. Verboom, Om het eeuwig welbehagen – over verbond en verkiezing, in: G.v.d. Brink e.a. (red.), Gegrond geloof. Kernpunten uit de geloofsleer (Zoetermeer: Uitgeverij Boekencentrum, 1996) p.365-400. 14 Dit is geenszins een uitputtende omschrijving van het dispenstaionalisme, maar slechts een ruwe schets van deze stroming binnen de christelijke kerk.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 12
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
De loop der dingen Laten we nu eens gaan kijken welke visies er zoal zijn als we spreken over de wijze waarop het eschaton tot uitwerking komt. Over de visies die er zijn op Jezus’ wederkomst en wat daarmee gepaard gaat. Hierboven werd reeds gesproken in termen van het Koninkrijk van God, wat gezien werd als futuristisch, als ingeluid of als gerealiseerd. In de theologie wordt ook wel gesproken over post-millennialistisch, pre-millennialistisch en a-millennialistisch. We vinden hier het woord millennium, dit is Latijn waarmee 1000 jaar wordt aangeduid.15 In de behandeling van deze drie visies zullen we ook bij het gegeven van een duizendjarig vrederijk terechtkomen. Later zullen we hier nog iets specifieker op ingaan. Post-millenialisme Deze visie is gebaseerd op de overtuiging dat de verkondiging van het evangelie dusdanig succesvol zal zijn, dat de wereld tot bekering zal komen. Christus’ heerschappij, welke allereerst in het hart van de mens plaatsvindt, zal geheel en universeel zijn. De bede ‘uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde’ zal dan geactualiseerd zijn. Vrede zal heersen alom en het kwaad zal zo goed als verbannen zijn. Als vervolgens het evangelie is uitgedragen en haar vruchten heeft voortgebracht, dan zal Jezus terugkomen. Het post-millennialisme is dus eigenlijk een positieve visie. Een visie die reeds vanaf de vierde eeuw te vinden is. Een tijd waarin het christendom ongekende successen had geboekt, met name de bekering van keizer Constantijn, waardoor het christelijk geloof staatsreligie werd. De kerk veroverde de wereld met het evangelie, er was een sterk vooruitgangsgeloof, waardoor de overtuiging kwam dat zij de gehele wereld zou bereiken voor Christus. Deze overtuiging is o.a. gebaseerd op de volgende bijbelteksten: Ps. 47; 72; 100; Jes. 45:2225; Hos. 2:23, waarin staat dat alle naties zich tot God zullen keren. Ook Jezus verkondigde dat zijn boodschap over de hele aarde verkondigd zou worden voordat Hij terug zou komen, zoals o.a. in Mat. 24:14 en 28:19. De vraag die hier echter gesteld mag worden is, of hier aan het horen ook een algemeen aanvaarden en bekering verbonden is? 15
J. Hoek, Nabij de toekomst (Zoetermeer, Uitgeverij Boekencentrum, 21997) p.20.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 13
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
In het post-millennialisme wordt het Koninkrijk van God gezien als een huidige realiteit, hier en nu, in plaats van een toekomstige realiteit. Hier komt punt 3 (gerealiseerd) van hierboven duidelijk naar voren. Daarnaast wordt in het post-millennialisme het duizendjarig vrederijk gezien als een uitgestrekte periode, en dus niet noodzakelijk letterlijk duizend jaren. Het post-millennialisme is hiermee vaker op andere bijbelpassages gebaseerd, dan op de meest gangbare rondom deze thema’s, namelijk Openbaring 20, waar deze duizendjarige periode genoemd wordt. Daar de komst van het koninkrijk geleidelijk tot stand komt, is de lengte van het duizendjarig rijk moeilijk te duiden. Het punt is, dat het duizendjarig rijk een lange periode is, waarin Christus over de aarde regeren zal, ook al is Hij fysiek niet aanwezig.16 Een duidelijk verschil met de overige visies op het eschaton, is dat het post-millennialisme ervan uitgaat dat alles beter wordt, terwijl de overige visies laten zien dat de omstandigheden op aarde steeds grilliger zullen worden voorafgaande aan Jezus’ wederkomst. Dit is ook een reden waarom deze visie in de twintigste eeuw veel van haar aanhangers verloren heeft, een eeuw waarin verschillende gruwelijke zaken hun beslag hadden genomen, die de optimistische kijk op vooruitgang drastisch verminderde. De reactie op deze zaken vanuit het post-millennialisme, namelijk dat we toch niet zo dicht bij Christus’ tweede wederkomst zijn, kreeg vanuit het overgrote deel van de theologen, voorgangers en leken echter geen aanhang.
Pre-millennialisme Het pre-millennialisme legt zich toe op de overtuiging dat Christus op aarde zal heersen over een periode van ongeveer duizend jaar. In tegenstelling tot het post-millennialisme, ziet het pre-millennialisme Christus wel fysiek aanwezig in deze periode. Zij gelooft dat Jezus persoonlijk en lichamelijk zal terugkeren en daarmee de periode van het duizendjarig rijk zal inluiden. Daar dit het geval is, moet het duizendjarig vrederijk gezien worden als een toekomstige gebeurtenis. Waarschijnlijk was pre-millennialisme de visie van de vroege kerk. Christenen uit de eerste drie eeuwen hadden een sterke verwachting van een spoedige terugkeer van Jezus. 16
M.J. Erickson, Christian Theology (Manilla, Christian Growth Ministry, 31997) p.1208.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 14
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
Deze pre-chilliastische eschatologie wordt door het overgrote deel van de internationale evangelische beweging omhelsd.17 In de negentiende eeuw ontstond er hernieuwde aandacht voor deze visie, mede vanuit conservatieve kringen, als tegenreactie op de liberale theologie die, in zoverre zij überhaupt een visie op deze zaken hadden, een post-millennialistische mening waren toegedaan. Ook de groei van de bedelingenleer en haar hermeneutische benaderingen op de eschatologie droegen bij aan deze toename. We vinden deze visie ook bij conservatieve baptisten, Pinkstergroepen en afzonderlijke gemeenten. De kernpassage voor het pre-millennialisme is Openbaring 20:4-6: ‘En ik zag tronen, en zij zetten zich daarop, en het oordeel werd hun gegeven; en (ik zag) de zielen van hen, die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het woord van God, en die noch het beest noch zijn beeld hadden aangebeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand ontvangen hadden; en zij werden weder levend en heersten als koningen met Christus, duizend jaren lang. De overige doden werden niet weder levend, voordat de duizend jaren voleindigd waren. Dit is de eerste opstanding. Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding: over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen, [die] duizend jaren.’ Voor pre-millennialisten is hier het bewijs van een duizendjarige periode en twee opstandingen, één aan het begin en één aan het einde hiervan.18 Het pre-millennialisme staat op een vrij letterlijke en consistente interpretatie van deze tekst. Het verschil met de post- en a-millennialistische visies is dat deze de eerste opstanding als een geestelijke opstanding (wedergeboorte) interpreteren en slechts de tweede als een lichamelijke opstanding.19 Tevens vinden we een verschil met de wijze waarop het duizendjarig rijk zal komen. Volgens het post-millennialisme zal dit gaandeweg zichtbaar en ingeleid worden. Niet zo in het premillennialisme, waar het duizendjarig rijk bij de komst van Christus ineens haar beslag zal nemen. Het zal dus niet een voortzetting of intensivering zijn van een proces wat reeds gaande 17
W.J. Ouweneel, De ‘vergadering van gelovigen’ (Kampen: Uitgeverij Kok, 2002) p.68. Zie J.C. Bette (red.), Studiebijbel ‘Openbaring’ (Zaltbommel: Koninklijke Van de Garde: 2000) p.407., waar gesproeken wordt over een tweeledige opstanding: een opstanding ten leven en een opstanding ten oordeel. Zie ook o.a. D.E. Aune, Word Biblical Commentary, Revelation 17-22 (Nashville: Thomas Nelson Publishers, 1998) p.1090-1091; R.H. Charles, A Critical and Exegetical Commentary on The Revelation of St. John (Edinburgh: T&T Clark, 21966) p.184-185; A.J. Visser, De openbaring van Johannes (PNT) (Nijkerk: Uitgeverij Callenbach, 5 ) p.241.
18
19
Opmerkelijk is dat deze uitleg ook terug te vinden is in het conservatieve (Calvinistische) commentaar in de serie New Testament Commentary; S.J. Kistemaker, Revelation (Grand Rapids, Baker Books, 22002) p.540.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 15
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
is, maar juist een breuk maken met datgene wat er op aarde gebeurt, met haar geschiedenis. Zo zal er wereldwijde vrede zijn, iets wat mijlenver van onze huidige situatie afstaat en het ziet er ook niet naar uit dat deze verbeteren zal. Binnen de visie van het pre-millennialisme is er ook in grote mate ruimte voor Israël. Er is echter wel onenigheid onderling, wat deze ruimte dan inhoudt. Dispensationalisten houden vast aan een onconditioneel verbond van God met het volk Israël, in zoverre dat wanneer God zijn handelen met de kerk volbracht heeft, Hij zich zal wenden tot Israël. Alle profetieën en beloften zullen in het millennium in vervulling gaan, waardoor het duizendjarig rijk een sterk joods karakter krijgt. Zij die de bedelingenleer niet aanhangen leggen minder nadruk op het volk Israël. Zij zien Israëls speciale plaats, die geestelijk van aard is, juist binnen de Kerk. Israël zal in grote getale tot bekering komen in dat millennium. Het duizendjarig rijk zal dus werkelijkheid worden bij Jezus’ wederkomst. Deze wederkomst zal plaatsvinden op het moment waarop het wereldgebeuren, de grote verdrukking, tot haar climax zal zijn gekomen. Men is echter niet eenstemmig over de vraag of de gemeente tijdens deze verdrukking aanwezig zal zijn op aarde of niet.20 A-millennialisme Letterlijk betekend a-millennialisme dat er geen duizendjarig rijk zal zijn, geen aardse heerschappij door Christus. Het laatste grote oordeel zal direct volgen op Jezus’ wederkomst. Het is een eenvoudige visie, die i.t.t. de overige visies gebaseerd is op veel verschillende eschatologische bijbelteksten. Toch is deze visie niet eenvoudig te bevatten. Dit komt voornamelijk doordat het schijnt dat deze visie vooral ageert tegen de pre-millennialistische visie, i.p.v. haar positieve bijdrage aan de discussie te leveren. Ook m.b.t. Openbaring 20:4-6 vinden we in het a-millennianisme een verscheidenheid aan uitleggingen, die soms zelfs de vraag doet rijzen of er gesproken wordt vanuit dezelfde visie. Het boek Openbaring spreekt voor a-millennianisten vooral symbolische taal, dit geldt voor de ‘trompetten’, ‘schalen’, ‘zegels’ en in dat kader dus ook voor de duizend jaar. Het getal duizend staat volgens deze visie voor volledige volmaaktheid. Volledige overwinning van de satan, de volmaaktheid van hen die gered zijn, enz. Alle a-millennianisten verwachten in ieder geval de tweede komst van Christus die de eeuwigheid zal inluiden zonder een tussenliggende periode.21
20 21
M.J. Erickson, Christian Theology (Manilla, Christian Growth Ministry, 31997) p.1212. S.J. Grenz, Theology for the community of God (Grand Rapids: Wm. B. Eerdmans Publishing, 22000) p.615.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 16
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
Het grote verschil zit echter in de kijk op de twee opstandingen waarover gesproken wordt in Openbaring 20:4-6. De meningen lopen hier uiteen onder a-millennianisten. Zo zou de eerste opstanding een geestelijke opstanding zijn en de tweede een lichamelijke. Exegetisch komt men dan echter in de knoop door hetzelfde woord dat hier door Johannes wordt gebruikt, die een dergelijke conclusie uit schijnt te sluiten. Zo komen anderen tot de conclusie dat beide opstandingen geestelijk bedoelt moeten zijn.22
Welke van de drie? Nu we de drie belangrijkste visies kort behandeld hebben, komt de vraag naar voren welke visie wij aan kunnen nemen. De discussie is enorm en complex, maar kan wel voeren tot een vergelijk. Voordat we dit vergelijk maken, is het zaak om op te merken dat binnen de theologie het vaak niet mogelijk, of zelfs ongewenst is, om zaken binnen één specifiek model te plaatsen. Positieve aanvullingen uit andere modellen moeten dan achterwege gelaten worden en dat zou onverstandig en naïef wezen. Wat we dus moeten doen is die visie volgen die de minste problemen geeft. De post-millennianistische visie heeft tegenwoordig veel minder aanhangers. Wat is hier de reden voor? Eén van de redenen is, zoals we zagen, de optimistische kijk die deze visie heeft op het verloop van de evangelieverkondiging. Er is een teruggang in de resultaten van de verkondiging en zendingsactiviteiten. Er zijn delen in de wereld waar het percentage van christenen zeer laag is. Tevens zijn er steeds meer landen die gesloten raken voor de verkondiging. Natuurlijk moeten we niet vergeten dat er in Afrika, China en Zuid-Amerika het christendom groeit. Het is dus onduidelijk wat ons hier te wachten staat. Er zijn ook sterke bijbelse gronden om het post-milennianisme af te wijzen. Jezus' onderwijs over een toename van de zondeloosheid en lauwheid van het geloof voordat Hij terugkomt, staan in schril contrast met het optimisme van het post-millennianisme. Dat er daarnaast geen duidelijke verwijzing in de Bijbel te vinden is, dat Christus op aarde zal heersen zonder lichamelijk aanwezig te zijn, is ook een zwak punt in deze visie. Zo blijft de keuze over tussen a-millennianisme en pre-millennianisme. 22
Voor verdere uitleg zie: M.J. Erickson, Christian Theology (Manilla, Christian Growth Ministry, 31997) p.1212-1215.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 17
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
Dit komt neer op een Bijbels analyse. Zijn er redenen om voor de ingewikkeldere premillennianistische visie te keizen, dan voor de eenvoudigere a-millennianistische? Er wordt wel gezegd dat het pre-millennianisme is gebaseerd op een enkele schriftpassage en dat geen enkel dogma op een enkele passage dient te rusten. Maar indien één van deze visies haar overtuigingen beter kan onderbouwen dan de andere, en beide benaderen de overige schriftplaatsen op soortgelijke wijze, dan dient de eerste visie beoordeeld te worden als de consistentere. Dit wil tevens niet zeggen dat het pre-millennianisme de overige schriftplaatsen niet verantwoord weet te exegetiseren, in tegendeel. Daarnaast zagen we dat, met het oog op de twee opstandingen uit Opb. 20, aanhangers van het a-millennianisme nogal wat moeite hebben, en onderling niet tot overeenstemming kunnen komen. De hermeneutische keuzes die hieromtrent gemaakt worden, spreken niet in het voordeel van het a-millennianisme. Zo komt het pre-millennianisme als sterkste naar voren. Daarnaast is het niet zo dat het pre-millennianisme is gebaseerd op een enkele schriftpassage. Verwijzingen naar deze visie worden gevonden in 1 Kor. 15:22-24, waar Paulus schrijft: ‘Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. Maar ieder in zijn eigen rangorde: Christus als eersteling, vervolgens die van Christus zijn bij zijn komst; daarna het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt, wanneer Hij alle heerschappij, alle macht en kracht onttroond zal hebben.’ In het Grieks gebruikt Paulus hier woorden (epeita vers 23 en eita vers 24) die een temporele opeenvolging aangeven. Hij had namelijk ook voor andere woorden kunnen kiezen, maar deed dit bewust niet. Zo ziet het er naar uit dat net zoals de eerste komst en opstanding van Christus, onderscheiden gebeurtenissen in de tijd zijn, zo zal er ook een tijd zijn tussen de tweede komst en het einde. Er zijn echter ook nog passages die een toespeling schijnen te maken op een opstanding of een opstanding van een selecte groep (Luk. 14:14; 20:35; 1 Kor. 15:23; Fil. 3:11; 1 Tess. 4:16) of een opstanding in twee delen (Dan. 12:2; Joh. 5:29). Om deze redenen achten wij het pre-millennianisme de meest consistente visie.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 18
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
DE GROTE VERDRUKKING In de eschatologische discussie wordt er ook vaak gesproken over de grote verdrukking. In theorie wordt in het pre-millennianisme hiermee bedoelt dat er grote onrust en ellende zal zijn voor een periode van zeven jaar (dit getal hoeft niet letterlijk genomen te worden) voorafgaande aan Jezus’ wederkomst. De vraag die steeds weer naar voren komt is of er een afzonderlijke wederkomst zal zijn waarin Jezus zal komen om zijn gemeente te halen (op te nemen) vóórdat deze grote verdrukking plaats vindt, of dat de Kerk ook door deze verdrukking zal gaan en daarna verenigd zal worden met de Heer? De visie waarin de gemeente voortijdig opgenomen zal worden is het pre-tribulationisme.23 De andere visie waarin de gemeente door deze verdrukking zal gaan heet post-tribulationisme. Er zijn ook nog een paar andere visies, die echter niet veel aanhang genieten.
Pre-tribulationisme Deze visie legt de nadruk op verschillende zaken rondom de verdrukking. Als eerste op de aard van de verdrukking zelf. Deze zal ‘groot’ zijn. Binnen de eschatologie wordt wel van een geleidelijk toename van een verdrukking van Gods Kerk gesproken, maar binnen deze visie is de verdrukking in de eindtijd zeer veel groter. Er zal geen vergelijk zijn met wat er in de geschiedenis gebeurt is. Deze grote verdrukking is niet bedoelt om de gelovigen te disciplineren of te zuiveren, maar deze zal te maken hebben met de wijze waarop God met de ongelovigen omgaat en de voorbereiding van het millennium. Als tweede legt het pre-tribulationisme sterke nadruk op de opname van de gemeente voordat de grote verdrukking plaats zal vinden. Wannéér Christus komt om zijn gemeente op te nemen is een geheimenis. De opname wordt omschreven in 1 Tess. 4:15-17: ‘Want dit zeggen wij u met een woord des Heren: wij, levenden, die achterblijven tot de komst des Heren, zullen in geen geval de ontslapenen voorgaan, want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; daarna zullen wij, levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zó zullen wij altijd met de Here wezen.’
23
Van het Engelse tribulation, dat bekommernis, tegenspoed, kwelling of leed betekend, in: H. Coenders (red.), Kramers handwoordenboek Engels-Nederlands, Nedrlands-Engels (Zutphen: Koninklijke Wöhrmann, 421996) p.610.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 19
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
Christus zal niet helemaal naar de aarde afdalen, zoals dit wel zal gebeuren samen met de gemeente aan het einde van de grote verdukking. Zo zijn er in het pre-tribulationisme twee fases in de komst des Heren, of men zou kunnen zeggen twee wederkomsten. Tevens zijn er drie opstandingen. Als eerste de opstanding van de rechtvaardigen die overleden zijn voorafgaande aan de verdrukking, daar Paulus schrijft dat zij die in leven zijn de gestorvenen niet voor zullen gaan. Aan het einde van de verdrukking zullen de heiligen opstaan die in de verdrukking gestorven zijn. Als laatste zullen aan het eind van het duizendjarig rijk de ongelovigen opstaan. Dit houdt dus in dat de Kerk afwezig is tijdens de grote verdrukking. Dat is de bedoeling van de opname, om de gemeente te behouden uit deze verdrukking. Dit mag de gemeente verwachten, daar Paulus tot de Tessalonicenzen schrijft dat zij de toorn van God niet zullen ondergaan, die Hij op de ongelovigen doet neerkomen. ‘want God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot het verkrijgen van zaligheid door onze Here Jezus Christus, die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij wij waken, hetzij wij slapen, tezamen met Hem zouden leven.’ (1 Tess. 5:9-10) Maar wat zullen we dan zeggen over Matt. 24 waar geschreven staat dat sommige van de gelovigen aanwezig zullen zijn tijdens de ‘voleinding der wereld’? Deze vraag over Jezus’ komst en het einde der eeuwen (Matt. 24:3; Hand. 1:6), dienen we te plaatsen in haar Joodse context. Jezus’ reactie is dan ook primair bedoelt voor de toekomst van Israël. Opvallend is dat er in het evangelie gesproken wordt over uitverkorenen, i.p.v. de Kerk of het lichaam van Christus. Voor het pre-tribulationisme is het daarom duidelijk dat de uitverkoren joden tijdens de verdrukking aanwezig zullen zijn en niet de Kerk. Dit onderscheid tussen Israël en de gemeente is een bepalend en cruciaal onderdeel van het pre-tribulationisme, en is zo sterk verbonden aan het dispensationalisme. De verdrukking is dan vooral een transitie van Gods handelen met zijn Kerk, naar een herstel van zijn relatie met het uitverkoren volk Israël.24 Tevens vinden we in het pre-tribulationisme een sterke nadruk op de op handen zijnde, spoedige terugkomst van Jezus. Daar zijn terugkomst aan de verdrukking vooraf gaat, is er niets meer dat vervult dient te worden. De bedelingenleer ziet de meeste profetieën uit de Schrift reeds vervult in de eerste eeuw. Jezus’ terugkomst om zijn gemeente op te nemen kan zodoende elk moment plaatsvinden. 24
M.J. Erickson, Christian Theology (Manilla, Christian Growth Ministry, 31997) p.1219.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 20
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
Jezus zei dat zijn volgelingen waakzaam moesten zijn, daar zij niet wisten wanneer Hij terug zou komen (Matt. 25:13). De gelijkenis van de tien maagden spreekt hier over. Net als in Noach’s tijd, zal er geen waarschuwing zijn (Matt. 24:36-42). De komst des Heren zal zijn als een dief in de nacht (Matt. 24:43), of als de tijd waarop de Meester onverwachts terugkeert (Matt. 24:45-51). Plotseling zal er een scheiding zijn. Twee mannen zullen werken op het veld, twee vrouwen zullen aan het malen zijn en in elk geval zal er één weggenomen worden and de ander zal achtergelaten worden.25 Kan er een duidelijkere omschrijving van de opname gegeven worden? Aangezien de opname elk moment kan plaatsvinden, dienen de gelovigen waakzaam te zijn. Als laatste vinden we in het pre-tribulationisme de overtuiging dat er twee oordelen zullen zijn. De Kerk zal geoordeeld worden op het moment van de opname. Zij zal dan de beloning voor haar trouw ontvangen. De Kerk zal niet betrokken zijn bij het scheiden van de ‘schapen’ en de ‘bokken’ (Opb. 20). Haar status is reeds bepaald. Post-tribulationisme In deze visie zal de komst van Christus pas plaatsvinden wanneer de grote verdrukking tot een einde komt. Zij vermijdt de term ‘opname’, daar dit (1) geen bijbelse uitdrukking is en (2) dit suggereert dat de Kerk aan de verdrukking zal ontkomen, verlost zal worden. Dit staat in schril contrast met de overtuiging van het post-tribulationisme. Allereerst heeft zij een minder letterlijk interpretatie m.b.t. de gebeurtenissen in het laatst der tijden, dan het pre-tribulationisme. Ten voorbeeld: In tegenstelling tot het pre-tribulationisme, neemt het post-tribulationisme het woord ‘zeven’ in Dan.9:27 niet letterlijk op als zijnde exact zeven jaar, maar als een bepaalde periode. Dit geldt ook voor de opvatting rondom de duizend jaar van het vrederijk. Volgens het post-tribulationisme zal de Kerk wel aanwezig zijn tijdens de verdrukking. De ‘uitverkorenen’ in Matt. 24 moeten juist wel worden gezien als de gelovigen, zoals dit ook elders in de Schrift bedoelt wordt, en niet als de gelovigen uit Israël. Sinds Pinksteren slaat het woord ‘uitverkoren’ op de gemeente.
25
Deze visie wint binnen evangelische kringen steeds meer terrein en wordt zelfs in films getoond, zoals in ‘Left behind’ (Achtergelaten).
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 21
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
Het post-tribulationisme ziet een verschil tussen de toorn van God en de grote verdrukking. De toorn (orgè) van God wordt in de Bijbel gezien als komende op de goddeloze (Joh. 3:36; Rom. 1:18; 2 Tess. 1:8; Opb. 6:16-17; 14:10; 16:19; 19:15). De gelovigen zullen Gods toorn niet ondergaan, ‘Veel meer zullen wij derhalve, thans door zijn bloed gerechtvaardigd, door Hem behouden worden van de toorn.’ (Rom. 5:9), ‘want God heeft ons niet gesteld tot toorn […]’ (1 Tess. 5:9). Daarentegen maakt de Bijbel duidelijk dat de gelovigen de verdrukking juist wel mee zullen maken. Het overgrote deel van de teksten waarin het zelfstandig naamwoord thlipsis en het werkwoord thlipso voorkomen wijzen op verdrukking die gelovigen ondergaan (Matt. 24:9, 21, 29; Mark. 13:19, 24; Opb. 7:14). Hier is niet sprake van Gods toorn, maar de toorn van de satan, de anti-christ en die van de godelozen t.o.v. de gelovigen. Verdrukking heeft de Kerk de eeuwen door te verduren gehad. Jezus zei: ‘In de wereld lijdt gij verdrukking […]’ (Joh. 16:33). Andere belangrijke verwijzingen zijn Hand. 14:22; Rom. 5:3; 1 Tess. 3:3; 1 Joh. 2:18, 22; 4:3 en 2 Joh. 7. Volgens het post-tribulationisme is het verschil in verdrukking er een van hevigheid, niet van soort. Aangezien de kerk der eeuwen reeds veel verdukking heeft meegemaakt, is het niet vreemd als zij ook de grote verdrukking heeft te doorstaan. Het post-tribulationisme bevestigt dat de Bijbel spreekt over het ontkomen of bewaard worden van gelovigen uit de verdrukking (Luk. 21:36; Opb. 3:10). Maar uit het Grieks is duidelijk op te maken dat het hier gaat om God die de gelovigen beschermt te midden van deze verdrukking.26 Vergelijkbaar met de Israëlieten ten tijde van de plagen in Egypte. Jezus zelf bidt het volgende in Joh. 17:15 ‘Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart voor de boze.’ Het bewaren (tereo) wordt hier zelfs tegenover het wegnemen (airo) gesteld. Natuurlijk gaat het hier over de periode direct na Jezus’ hemelvaart, maar het gaat erom dat Johannes in Opb. 3:10 ook het woord airo had kunnen gebruiken, maar hij koos voor het werkwoord tereo. God zal de gelovigen beschermen tijdens deze grote verdrukking.27 Het post-tribulationisme heeft tevens een andere verklaring op het vers van Paulus in 1 Tess. 4:17, waar het gaat over het tegemoet gaan van de Here in de lucht. 26 27
Zie o.a. M.J. Erickson, Christian Theology (Manilla, Christian Growth Ministry, 31997) p.1221-1222. J.C. Bette (red.), Studiebijbel ‘Openbaring’ (Zaltbommel: Koninklijke Van de Garde: 2000) p.81.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 22
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
Volgens het pre-tribulationisme is dit de opname, wanneer Jezus in het geheim komt om zijn gemeente met zich mee te nemen in de lucht. Indien we echter kijken naar het woordgebruik in dit vers, dan zien we dat Paulus het woord apantèsin gebruikt. Er zijn twee andere plaatsen in de Schrift waar dit woord gebezigd wordt, te weten Hand. 28:15 en Matt. 25:6. De laatste is de, duidelijk eschatologische, gelijkenis van de tien maagden. Wanneer de Bruidegom komt wordt de aankondiging gedaan: ‘De bruidegom, zie, gaat uit hem tegemoet (apantèsin)!’ Wat houdt dit woord tegemoet gaan hier in? De maagden gaan de bruidegom hier niet tegemoet om vervolgens met hem weg te gaan. Zij gaan heen om hem te ontmoeten (of beter gezegd onthalen) en leiden hem vervolgens terug naar het feestmaal (Gen. 29:9; Richt. 14:10, Tob. 7:14). Deze drie maaltijden hebben plaats ‘ten huize van de ouders van de bruid’28. Dit waren echter wel bijzondere omstandigheden, normaal werd de maaltijd bij de bruidegom thuis gevierd. Uit het woordgebruik in deze gelijkenis kan echter wel opgemaakt worden dat het hier om een ‘tegemoet gaan’ handelt. De ‘ontmoeting’ houdt ook in, dat degene die men ontmoet, de plaats waarnaartoe hij op weg is, nog niet heeft bereikt.29 In dit gedeelte wordt dus een vaste uitdrukking gebruikt voor het buiten de stad tegemoet gaan en verwelkomen van een belangrijk bezoeker.30 De andere plaats waar ditzelfde woord gebruikt wordt is Hand. 28:15. Paulus en zijn metgezellen zijn vlakbij Rome. Een groep gelovigen uit Rome, die gehoord hadden dat zij onderweg waren, gingen hen tegemoet (apantèsin). Dit gaf hen moed en zij gingen gezamenlijk verder naar Rome. Naar aanleiding van dit woordgebruik kunnen we ook hier in Tess. 4 stellen dat de gelovigen de Here tegemoet gaan om Hem welkom te heten, om vervolgens samen met Hem terug te gaan naar waar zij vandaan kwamen. Ons tegemoet gaan in de lucht, is dus niet een vertrek, maar een ontmoeting waarop een onmiddellijke triomfantelijke terugkeer volgt. Het is de gemeente, niet Christus, die terugkeert na deze ontmoeting.
28
R. De Vaux, Hoe het oude Israël leefde I (Roermond: J.J. Romen & zonen uitgevers, 1961) p.73. H. Courtz (red.), Studiebijbel, Woordstudies en Concordantie 1a – 1009 gonia (Soest, Uitgeverij In de Ruimte, 1990) p.293. 30 J.C. Bette (red.), Studiebijbel, Galaten tot en met Filemon (Soest: Uitgeverij In de Ruimte, 1987) p.573. 29
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 23
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
In het post-tribulationisme is er maar sprake van een enkele tweede terugkomst, daar er geen tijd zit tussen de komst voor zijn gemeente en het einde van de verdrukking, zoals dit in het pre-tribulationisme wel verstaan wordt. Er zijn slechts twee opstandingen: (1) de opstanding van de gelovigen aan het einde van de grote verdrukking en het begin van het duizendjarig rijk, en (2) de opstanding van de goddelozen aan het eind van het millennium. Het post-tribulationisme ziet Jezus’ wederkomst niet als direct aanstaand, maar op handen zijnde. Hun hoop is niet een verwachting dat zij weggenomen zullen worden van de aarde, maar dat de Heer gelovigen zal beschermen en bewaren, ongeacht wat komen gaat. Voor of na de verdrukking? Nu we deze visies hebben besproken zijn er verschillende redenen te noemen waarom het post-tribulationisme als het meest aannemelijk naar voren komt. 1 In het model van de pre-tribulationisme vinden we een aantal zaken die nogal gekunsteld en zonder Bijbelse fundering overkomen. Zoals bijvoorbeeld de scheiding van de tweede wederkomst in twee delen, de vooronderstelling van drie opstandingen en de duidelijke splitsing tussen Israël en de Kerk zijn Bijbels moeilijk te onderbouwen. De visie van het pre-tribulationisme is ook in de vooronderstelling dat de profetieën aangaande Israël los van de Kerk, ten tijde van de verdrukking in vervulling zullen gaan, en dat het duizendjarig rijk een voornamelijk joods karakter zal hebben. Dit is ook niet gemakkelijk vanuit de Schrift te beargumenteren, zeker niet met de fundamentele veranderingen die hebben plaats gevonden met het nieuwe verbond in Christus, zoals we dit in het Nieuwe Testament tegenkomen. 2 Verscheidene eschatologische passages uit de Bijbel zijn beter vanuit post-tribulationistisch standpunt te verklaren. Hiertoe behoren de aanwijzingen dat de individuele uitverkorenen zich ook in de verdrukking zullen bevinden (o.a. Opb. 3:10) en ook de omschrijvingen over de zaken die zullen plaatsvinden als Jezus terugkomt, als ook de uitleg over het tegemoet gaan van Hem in de lucht (1 Tess. 4:17). 3 De algemene Bijbelse teneur past beter bij het post-tribulationisme. Zo staat de Schrift bijvoorbeeld vol met waarschuwingen over beproevingen en tegenspoed die gelovigen zullen Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 24
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
ondervinden. De Schrift belooft ons geen verlossing van deze zaken, maar kracht en bescherming om deze te doorstaan. Een reden waarom het pre-tribulationisme zoveel gehoor vindt, kan zijn dat zij belooft dat de gelovigen niet door de grote verdrukking zullen gaan, maar juist door Christus zullen worden weggenomen. Het is ons mensen eigen om het lijden uit de weg te gaan en grote vraagtekens te plaatsen bij dit lijden indien het ons overkomt. Wij hebben ons de houding aangemeten dat het leven maakbaar is, dat we alles kunnen doen wat we willen. Pijn, ziekte, onvolkomenheden hebben hier geen plaats, en voordat we het door hebben denken we ook dat dit nooit Gods bedoeling met ons leven kan zijn. De pre-tribulationistische visie sluit hier goed bij aan. Zo concluderen we uit het voorgaande dat wij de grootste aansluiting vinden bij een premillenialistische, post-tribulationistische eschatologische visie.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 25
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
Het duizendjarig rijk dr. P.J. Lalleman, 2000 1. Inleiding 2. Kerkhistorische gegevens 3. Exegetische gegevens 3.1 Openbaring 20 3.2 De context in Openbaring 3.3 Nieuwe Testament 3.4 Oude Testament 3.5 Joodse geschriften 4. Relatie met het Koninkrijk 5. Doel van het duizendjarig rijk 5.1 Israël en zijn Koning 5.2 Sabbatsrust en paradijs 5.3 De verdrukten beloond Beknopte literatuurlijst 1. Inleiding Naar de letter genomen komt de term ‘duizendjarig rijk’ niet in de bijbel voor en wordt er slechts op één plaats gesproken over een periode van duizend jaar vrede, en wel in Openb.20:1-6. Deze constatering geeft echter een vertekend beeld: de zaak waar het over gaat, betreft niet het getal duizend, maar een toekomstige periode op aarde die onderscheiden moet worden van de eeuwigheid. Bij andere bijbelplaatsen zullen we ons steeds moeten afvragen of zij spreken over een interim-Koninkrijk op aarde tussen de wederkomst van Christus en het komen van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Allereerst moeten in deze inleiding enkele begrippen uitgelegd worden. De komende periode van duizend jaar wordt in de theologie vaak aangeduid met het Latijnse woord millennium (mille = duizend, annus = jaar) en de verwachting ervan noemt men daarom millennialisme. Van de Griekse woorden voor duizend jaar, chilia etç, is het woord chiliasme afgeleid; dit betekent zoveel als ‘geloof dat er aan het einde der tijden een periode van duizend jaar vrede komt’ oftewel ‘verwachting van het duizendjarig rijk’. Het woord chiliasme wordt in deze excurs regelmatig gebruikt. De verhandeling die we hier geven, moet gezien worden als een onderdeel van de excurs ‘De theologie van Openbaring’ en is vanwege de omvang als aparte excurs opgenomen. In de excurs ‘Verschillende visies op Openbaring’ is reeds aan de orde geweest dat de verwachtingen van christenen m.b.t. het duizendjarig rijk zeer uiteenlopend zijn. We verwijzen naar deze excurs voor wat betreft de termen a-millennialisme, pre-millennialisme en post-millennialisme. De theoloog J. Moltmann heeft onlangs voorgesteld om de oude term a-millennialisme te vervangen door ‘gerealiseerd millennialisme’, omdat deze visie ervan uitgaat dat het heden, de periode van de Kerk, tegelijk ook het tijdperk van de regering van Christus is. In plaats van het woord pre-millennialisme wil Moltmann de term ‘eschatologisch millennialisme’ gebruiken, omdat deze visie meent dat de duizend jaren van vrede in de toekomst gerealiseerd zullen worden. Verhelderend is ook het onderscheid dat hij aanbrengt binnen het ‘gerealiseerde millennialisme’, namelijk tussen een politieke, een kerkelijke en een seculiere vorm. De aanhangers van deze vormen menen respectievelijk dat het vrederijk gestalte heeft aangenomen in het gekerstende Romeinse Rijk en zijn opvolgers (de westerse
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 26
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
beschaving), in de christelijke kerk en in de moderne wereld met haar welvaart, wetenschap en techniek. 2. Kerkhistorische gegevens Het chiliasme is de oudste vorm van christelijke toekomstverwachting. In de excurs ‘Verschillende visies op Openbaring’ is reeds aan de orde geweest dat het boek Openbaring in de tweede eeuw algemeen werd aanvaard als onderdeel van het Woord van God. De kerkvaders uit deze periode die zich uitspraken over het boek Openbaring waren chiliasten (Papias, Justinus, Ireneüs). Excessen met betrekking tot de verwachting van het duizendjarig rijk waren een belangrijke oorzaak van de toenemende weerstand tegen het boek Openbaring als geheel. De bezwaren kwamen onder andere voort uit het feit dat veel uitleggers de sobere beschrijving van het duizendjarig rijk in Openbaring 20 aanvulden tot beschrijvingen van een soort luilekkerland. Dat stuitte op onbegrip bij kerkvaders die onder invloed stonden van de Griekse neiging tot het vergeestelijken van geloofszaken. Het verzet nam toe nadat het Romeinse Rijk in de vierde eeuw n.Chr. was veranderd van christenvervolger in een ‘christelijk rijk’ onder leiding van een christelijke vorst: toen leek het vrederijk immers op aarde gekomen te zijn. Deze gang van zaken maakt zonder meer duidelijk dat in de Vroege Kerk Openbaring en het chiliasme onlosmakelijk met elkaar verbonden waren. Ook de meest invloedrijke van alle kerkvaders, Augustinus, ging aanvankelijk uit van een ‘wereldsabbat’ van duizend jaar aan het eind der tijden. Onder invloed van het commentaar op Openbaring van Tyconius stelde hij echter later in zijn bekende werk ‘De stad Gods’ het duizendjarig rijk gelijk aan de periode van de Kerk. In de tijd van Augustinus werd de stad Rome verwoest, wat het einde betekende van het West-Romeinse Rijk. Augustinus zag het vrederijk dan ook niet gerealiseerd in de overheid, maar in de Kerk. Door het grote gezag van Augustinus in de Middeleeuwen en nog ver daarna werd het chiliasme vrijwel geheel verdrongen. De Reformatie bracht in dit opzicht niet direct een verandering. Desondanks kwam de verwachting van een concreet duizendjarig koninkrijk van Christus vanaf de zeventiende eeuw weer in de belangstelling, zowel bij de Piëtisten in Duitsland (Ph.J. Spener 1635-1705, J.A. Bengel 1687-1752) als in Angelsaksische landen (bv. John Wesley 1703-1791). Deze mensen lazen de bijbel - in navolging van Nederlandse theologen als J. Coccejus (1603-1669) en C. Vitringa sr. (1659-1722) - als een verslag van opeenvolgende verbonden van God met de mens (de zgn. foederaal-theologie). In de zeventiende eeuw ontwikkelde zich zodoende een theologie van het Koninkrijk met hoop op een opwekking onder de volkeren en ontstond er (voor het eerst) bereidheid tot een dialoog met de joden. De verwachting van een nieuwe wereld die zou aanvangen met de komst van het Koninkrijk van Christus inspireerde vele christenen, waaronder bijvoorbeeld J.A. Comenius, een geleerde die een wereldwijde bekendheid genoot in zijn dagen. De heilshistorische interpretatie van de Schrift uit de vroege zeventiende eeuw ontwikkelde zich in Engeland en de Verenigde Staten onder meer tot het dispensationalisme van mensen als J.N. Darby (1800-1882), D.L. Moody (1837-1899) en C.I. Scofield (1843-1921), die grote invloed uitoefenden op het evangelisch christendom van de twintigste eeuw. Door hen kwam het onderwerp weer op de agenda van de huidige theologie. Veel hedendaagse theologen noemen de verwachting van een duizendjarig rijk echter ‘biblicistisch’. Dit leidt er in de praktijk toe dat de boodschap van Openb.20 genegeerd wordt. Er is nauwelijks een onderwerp in de westerse theologie waarbij de dogmatiek zo duidelijk de resultaten van de exegese naast zich neerlegt als bij het duizendjarig rijk. Toch werd er in de tweede helft van de twintigste eeuw een kentering zichtbaar. Met name door de oprichting van de staat Israël, twee wereldoorlogen en de milieucrisis kwam er weer meer aandacht voor de
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 27
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
toekomst van Israël en van de aarde. Met name theologen als O. Cullmann (1902-1999), H. Berkhof (1914-1995) en J. Moltmann (geb. 1926) kunnen in dit verband genoemd worden. Min of meer vergelijkbaar met het chiliasme is in het jodendom de stroming van het messianisme. Hierin hoopt men op de komst van het laatste koninkrijk uit Daniël 2 en Daniël 7 en op een terugkeer van de joden naar het beloofde land. Deze hoop maakte het joodse volk weerbaar tegen de machthebbers van deze wereld en heeft het in leven gehouden tijdens de donkere momenten van zijn geschiedenis. 3. Exegetische gegevens We willen deze paragraaf beginnen met het bijbelgedeelte waarop de verwachting van het duizendjarig rijk is gebaseerd en van daaruit de kring steeds wijder trekken, om te zien of en hoe andere schriftplaatsen over dit onderwerp spreken. Op deze manier ondervangen we kritiek dat de verwachting van de duizend jaar slechts gebaseerd zou zijn op een (te) letterlijke uitleg van het Oude Testament en/of op joods gedachtegoed. 3.1 Openbaring 20 Met betrekking tot de uitleg van Openb.20 verwijzen we allereerst naar het vers-voor-verscommentaar bij dit hoofdstuk. In deze excurs beperken we ons tot een samenvatting en enkele aanvullingen. Allereerst moeten we aandacht geven aan de plaats van dit hoofdstuk in het geheel van het boek Openbaring. In de excurs ‘De structuur van Openbaring’ blijkt dat Openbaring in grote lijnen chronologisch is opgebouwd. Afgezien van enkele ‘terugkeerpunten’ zoals 12:1 (betreffende 12-14) en 21:9 (betreffende 21:9-22:5), beschrijft Johannes in de hoofdstukken 6-22 de toekomst in de volgorde waarin de gebeurtenissen zich (zullen) voltrekken. Dit betekent dat het voor de hand ligt dat Openb.20:1-6 iets beschrijft dat volgt op wat in de daaraan voorafgaande hoofdstukken beschreven werd, dat wil zeggen op het oordeel over de antichristelijke machten in hun militaire (16:16-21; 19:11-16, 17-21), zedelijke (hfst. 17, vgl. 19:2) en economische gedaanten (hfst. 18). In 19:11-16 is sprake van de overwinnende terugkeer van de Here Jezus op aarde en in 19:17-21 ligt de nadruk op de nederlaag van de antichrist en zijn volgelingen. De hoofdstukken 19 en 20 vormen één doorlopende beschrijving. Met de woorden ‘en ik zag’ (20:1) duidt Johannes aan dat hij een volgende scène in het visioen gaat weergeven. Deze conclusie betekent dat Openbaring 20 gebeurtenissen beschrijft die plaatsvinden in de periode tussen Gods oordelen (hfst.16-19) en de definitieve komst van de nieuwe hemel en aarde (hfst. 21-22). Het is daarom onmogelijk dat de binding van satan (20:2) hetzelfde zou zijn als het uit de hemel verwijderen van satan (12:7-9) en betrekking zou hebben op het moment van de overwinning van Jezus Christus door Zijn dood en opstanding, zoals sommigen menen. In Openb.20:1-3 wordt beschreven hoe Christus bij Zijn wederkomst afrekent met satan: deze wordt duizend jaar lang opgesloten en daardoor volledig machteloos gemaakt. Het is duidelijk dat we met beeldspraak te maken hebben wanneer er gesproken wordt over ‘de sleutel van de afgrond’, ‘de afgrond’ en ‘verzegelen’. De betekenis van deze uitspraken is dat satan door Gods ingrijpen wordt verslagen en machteloos gemaakt. De periode waarin dit gebeurt, valt samen met de regering van Christus en de gelovigen op aarde (vs.4-6). Vers 3 loopt reeds vooruit op het loslaten van satan, dat in vers 7 beschreven wordt. A-millennialisten stellen echter dat de vermelding dat satan de volken niet meer zal kunnen verleiden (20:3) betrekking heeft op het feit dat satan in de huidige tijd de verkondiging van het Evangelie niet kan beletten. Tegen deze uitleg van 20:3 zijn doorslaggevende bezwaren. Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 28
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
Er is een duidelijk verschil in optreden van de satan vóór en in Openb.20. In de eerste plaats werd bij Jezus’ eerste komst de satan uit de hemel geworpen en voert hij vanaf die tijd hevig oorlog tegen de gelovigen (12:9). In Openb.20 daarentegen wordt hij van de aarde verwijderd en in de onderwereld geworpen. Ten tweede wordt in Openb.20 de satan gebonden (vs.1-3) nadat ook het beest (de antichrist) en de valse profeet reeds in de poel van vuur zijn geworpen (19:20), terwijl ze in de tijd vóór de wederkomst gezamenlijk op aarde optreden (16:13). Ten derde wordt in 12:9 gezegd dat satans tijd kort is op aarde, terwijl hij in hoofdstuk 20 gebonden is in de onderwereld. Ook de historische werkelijkheid laat zien dat satan in het heden wel degelijk macht heeft om de uitbreiding van de Kerk te verhinderen (vgl. 12:12). Bovendien kan niemand na de vreselijke oorlogen in de twintigste eeuw nog volhouden dat satan op dit moment volledig gebonden is. Integendeel, hij gaat ‘in grote grimmigheid’ tekeer tegen Gods Kerk en Gods verbondsvolk Israël. Openb. 12:7-9 beschrijft daarom zeker niet hetzelfde gebeuren als 20:1vv. De kern van Openb.20 wordt gevormd door de verzen 4-6. Ook in deze verzen treffen we symboliek aan, zoals het beeld van de tronen. Dat doet echter niet af aan de duidelijkheid van de uitspraken van Johannes: de gelovigen zullen als rechters mogen optreden en daarna duizend jaar lang heersen met Christus (vgl. 5:10). In die periode wordt hen eindelijk recht gedaan (vgl. 6:9). In vers 4 is waarschijnlijk sprake van drie groepen gelovigen die deelhebben aan de eerste opstanding aan het begin van het vrederijk: degenen die op de tronen gaan zitten, degenen die onthoofd zijn om hun getuigenis en degenen die het beest (de antichrist) niet gevolgd zijn. De derde groep betreft de gelovigen die nog in leven waren op het moment van de wederkomst, en de tweede betreft de martelaren. Het is mogelijk dat deze beide groepen in feite samenvallen (zie comm. ter plaatse). We mogen aannemen dat de eerste groep de gestorven gelovigen betreft die bij de wederkomst uit de dood zullen opstaan en een nieuw lichaam zullen ontvangen. Van de tweede en derde groep gelovigen wordt gezegd dat zij ‘weer levend werden’ (vs.4), terwijl de ongelovigen pas na de duizend jaar weer tot leven komen (vs.5; vgl. vs.12-13). Deze woorden kunnen niet vergeestelijkt worden zodat ze betrekking zouden hebben op de doop als uitbeelding van de wedergeboorte en het nieuwe leven in Christus, zoals soms gebeurt. Ten eerste past die uitleg totaal niet in de context. Ten tweede wordt in vers 5 voor de overige doden, mensen die nooit tot geloof gekomen zijn, precies hetzelfde woord ezēsan gebruikt als in vers 4. We ontkomen er daardoor niet aan om dit ‘levend worden’ (ezēsan) beide keren letterlijk op te vatten. Een vraag die gesteld kan worden is: over wie of wat zullen de gelovigen in het duizendjarig rijk met Christus regeren? Het is mogelijk dat de gelovigen alleen over de schepping zullen heersen (zie comm. 20:4). In dat geval moeten we ervan uitgaan dat alle ongelovigen in de slag bij Harmagedon omgekomen zijn (19:18). Een tweede mogelijkheid is dat de gelovigen tijdens de duizend jaar over mensen zullen regeren; we moeten dan denken aan ‘de volkeren van de aarde’ (vgl. vs.3). Deze opvatting veronderstelt dat bij de slag van Harmagedon (16:16; 19:18-21) niet alle ongelovige mensen omgekomen zijn, maar alleen de legers die door de antichrist bijeengebracht waren. Een moeilijk punt van deze uitleg is voor sommigen dat deze leidt tot de conclusie dat de aarde tijdens de duizend jaar zal worden bewoond door zowel sterfelijke als onsterfelijke mensen. Overigens sluiten de twee genoemde mogelijkheden elkaar natuurlijk niet uit. In de excurs ‘Verschillende visies op Openbaring’ zagen we dat de meeste getallen in het boek symbolische waarde hebben. Dit zou ook voor het getal duizend kunnen gelden, zonder dat aan de principiële betekenis van het duizendjarig koningschap van de Here Jezus wordt
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 29
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
afgedaan. In dat geval duidt het aan dat het vrederijk (in tegenstelling tot de tweeënveertig maanden van de antichrist) een voor menselijke maatstaven zeer lange tijdsduur heeft. Aan het einde van de periode van rust en vrede zal de satan, die opgesloten was (vs.1-3), nog eenmaal de vrijheid krijgen, zo schrijft Johannes in 20:7. Er is geen sprake van ontsnappen maar van een bewuste keuze van de Here God om hem te laten gaan. Dat blijkt met name uit het woord ‘moet’ (dei) in vers 3 (zie comm.). Satan zal opnieuw in staat zijn mensen te vinden die hem volgen (vs.8). Over deze volken, getypeerd als ‘Gog en Magog’, zegt de tekst verder niets. Over hun identiteit zijn minstens drie theorieën. Het zou kunnen gaan om demonen of over uit de dood verrezen ongelovige volkeren (zie comm. vs.8). Een derde mogelijkheid is dat het de volken zijn die tijdens de voorafgaande duizend jaar op aarde leefden onder de regering van Christus en de gelovigen. Zij hebben zich gedurende die periode uiterlijk onderworpen, maar volgen nu hun onveranderde kwade aard en laten zich tot opstand verleiden. Aan de strijd die volgt, worden slechts weinig woorden vuil gemaakt (vs.9b). De nadruk ligt dan ook op het feit dat satan zijn verdiende loon krijgt (vs.10). Tenslotte wordt na de antichrist (19:20) en satan (20:10) ook ‘de dood’ definitief verslagen (20:14; vgl. 1Cor.15:26). De vermelding van ‘de geliefde stad’ (vs.9, zie comm.) als het centrum van het Koninkrijk dat door de vijanden wordt aangevallen, wijst erop dat Israël in deze fase van de geschiedenis een centrale plaats zal hebben; hierop gaan we later verder in. De uitdrukking ‘de eerste opstanding’ (vs.5) duidt erop dat de opstanding die in de verzen 1213 genoemd wordt, een tweede opstanding is. Maar op die plaats kiest Johannes ervoor om te spreken over ‘de tweede dood’ (vs.14). Hierdoor komt de scherpe tegenstelling tussen de opstanding van sommigen ten leven (vóór de duizend jaar) en de opstanding van anderen ten dode (na de duizend jaar) nog scherper tot uiting. Aan de eerste opstanding hebben alle gelovigen deel. De gedachte dat de gelovigen eerder opstaan dan de ongelovigen sluit aan bij wat Paulus schrijft in 1Cor.15:23-24 (zie comm.). Zie voor de tweeërlei opstanding ook Joh.5:29 en commentaar (vgl. Dan.12:2). De wijze waarop Openbaring 20 de rol van de Here Jezus beschrijft, sluit goed aan bij de rest van de Schrift. Een duidelijke nadruk ligt op Zijn soevereine koningschap (vgl. Matt.28:1820; 1Cor. 15:23-28), dat Hij tijdens de duizend jaar deelt met de gelovigen. Over de verdere gang van zaken tijdens deze periode wordt niets verteld. Zou het mogelijk zijn om vanuit andere passages meer te zeggen? 3.2 De context in Openbaring Methodisch gezien is het niet eenvoudig om met betrekking tot het duizendjarig rijk vergelijkingen te trekken met andere bijbelgedeelten. Doordat Openb.20 er als enige tekst duidelijk over spreekt, is deze tekst het enige criterium om te beoordelen of andere teksten eveneens op deze periode betrekking hebben. We zullen dus onze conclusies voorzichtig moeten formuleren. Nu we hebben vastgesteld dat de tronen in het duizendjarig rijk op aarde staan (20:4 en comm.) en dat de gelovigen in de periode na de wederkomst met Christus zullen regeren over de volkeren of de schepping, kunnen we ook vaststellen dat het boek Openbaring verschillende malen in de voorgaande hoofdstukken al op deze toekomst heeft gedoeld. In 2:26 en 3:21 wordt het ‘regeren’ en het ‘zitten op de troon’ beloofd aan de gelovigen die overwinnen en tot het einde toe volharden. In 5:9-10 lezen we: ‘… want Gij zijt geslacht en Gij hebt hen voor God gekocht met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie; en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde.’ Het eerste deel van deze woorden herinnert aan 1:6. De gelovigen zijn Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 30
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
nu al gemaakt tot een ‘koninkrijk en tot priesters’, maar zij zullen straks als koningen heersen op de aarde. Het boek Openbaring bevat dus op meerdere plaatsen beloften die betrekking hebben op het komende vrederijk op aarde. Op ongeveer gelijke wijze gaat dit ook op voor Jeruzalem en Israël. Direct na het duizendjarig rijk wordt door de legers van de verzamelde ‘volkeren’ de ‘geliefde stad’ omsingeld. We kunnen hieruit opmaken dat Jeruzalem en Israël een centrale rol spelen in het komende vrederijk (20:9, zie comm.). In dit licht bezien wordt duidelijk dat ook in een eerder gedeelte in het boek Openbaring reeds werd gesproken over dit vrederijk. Het betreft 14:1-5 (vgl. vs.20), waar we lezen dat de 144.000 verzegelden uit Israël samen met het Lam op de berg Sion staan. Zoals in het commentaar op 14:1 is betoogd, gaat het hier om een situatie op aarde. De betreffende groep gelovigen werd ook in 7:1-8 genoemd, maar daar ging het over hun situatie vóór de overwinning van het Lam (zie comm. 14:1). In het vrederijk zal in Jeruzalem de lof van Christus gezongen worden. 3.3 Nieuwe Testament De belangrijkste tekst buiten het boek Openbaring die de verwachting van het millennium ondersteunt, is 1Cor.15:22-28, waar evenals in Openb.20 sprake is van tweeërlei opstanding en van een tijdelijk koningschap van de Here Jezus onderscheiden van de situatie in de eeuwigheid. Waarschijnlijk kunnen we ‘de opstanding der rechtvaardigen’ (Luc.14:14) en de opstanding waarop Paulus hoopte (‘tussen de doden vandaan’, Fil.3:11) gelijkstellen aan ‘de eerste opstanding’ (Openb.20:5). Deze opstanding vindt plaats bij de komst van de Zoon des mensen, waarbij Hij Zijn uitverkorenen verzamelt van alle hoeken van de aarde (Marc. 13:27). Joh.5:28-29 (zie comm.) spreekt evenals Openb.20 ook over twee onderscheiden opstandingen. Tenslotte lijken de volgende beloften eerder betrekking te hebben op een aards Koninkrijk (het duizendjarig rijk) dan op de eeuwigheid, hoewel we gezien de kortheid van de aanduidingen niet al te stellig kunnen zijn: Matt.19:28; Luc.22:18,29v.; Rom.5:17; 8:17; 1Cor.6:2; Ef.1:14,18; 5:5; Col. 3:24; 2Tim.2:12; Jac.2:5. 3.4 Oude Testament Wat de structuur betreft, staan er voor het duizendjarig rijk als tussenperiode in de geschiedenis twee duidelijke parallellen in het Oude Testament. De eerste is de opbouw van Ezechiël 36-48. In Ezech.37:15-28 is, evenals in Openb.20, sprake van een periode waarin de Messias Zijn volk leidt vanuit Jeruzalem. Deze wordt gevolgd door een hernieuwde aanval van de ongelovige volken op het volk van God (Ezech.38-39). Deze structuur is door Johannes zelf gesignaleerd, wat zichtbaar is aan het gebruik van de namen Gog en Magog (Openb.20:8; vgl. Ezech.38:2-3,14,16,18; 39:1,6, 11,15). Er blijken meer verbindingen te zijn tussen beide bijbelgedeelten en de parallellen in opbouw tussen het laatste deel van Ezechiël en het slot van Openbaring kunnen als volgt getoond worden: Ezechiël Openbaring Inhoud 36-37 20:1-6 aards herstel 38-39 20:7-15 laatste strijd 40-48 21-22 alles nieuw Een tweede structurele parallel betreft het aspect van de verdeling van het eschatologische oordeel over twee oordeelsmomenten. We vinden dit onderscheid in Jes.24:21-22: ‘En te dien dage zal het geschieden, dat de Here bezoeking zal brengen over het heer der hoogte in den hoge en over de koningen der aarde op de aardbodem. En zij zullen Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 31
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
bijeengebracht worden, zoals men gevangenen bijeenbrengt in een kuil, en zij zullen opgesloten worden in een kerker, en na vele dagen zullen zij bezocht worden.’ Het is opvallend dat in dit gedeelte niet alleen sprake is van uitstel van het ‘bezoeken’ (= oordelen) tot een later tijdstip, maar dat bovendien sprake is van een opsluiting. Wat betreft de gebeurtenissen tijdens het messiaanse rijk wordt in het Oude Testament veel gesproken over het toekomstige heil voor het volk van God (bv. Jes.2:2-4; 9:6; 11:1-10; 24:21-22; Amos 9:14-15; Zach.9:10). Vrijwel altijd wordt dat heil op aarde gerealiseerd, doordat het Oude Testament nog nauwelijks een verwachting van de hemel kent. Toch zijn niet alle heilsbeloften voor de toekomst van toepassing op het interim-rijk. Het Oude Testament maakt namelijk geen duidelijk onderscheid tussen toekomstig heil dat nog binnen de geschiedenis zal komen en het heil van de eeuwigheid, evenmin als het onderscheid maakt tussen de eerste en de tweede komst van de Messias. Een voorbeeld van de onbepaaldheid van het Oude Testament vormen de passages die spreken over herstel van de paradijssituatie (Jes.2:2-4; 11:6-10; 35). Deze passages kunnen zowel betrekking hebben op een messiaans rijk op aarde als op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde die daarna zullen komen. Het laatste is in ieder geval duidelijk omdat in Openb.21:9 22:5, bij de beschrijving van de nieuwe wereld, uitdrukkelijk teruggegrepen wordt op de situatie in de hof van Eden. Een passage zoals Jes.65:17-25 begint met de belofte van ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’ (aangehaald in Openb.21:1,4), maar vervolgt toch met een paar elementen die voor ons gevoel eerder bij een aards koninkrijk passen, zoals sterven en geboren worden (vs.20,23). Mogelijk begint het herstel van het paradijs reeds tijdens het vrederijk en wordt dit op de nieuwe aarde voltooid. Een soortgelijke vraagstelling speelt bij de beloften over de toekomstige centrale rol van Jeruzalem (bv. Zach.8:22; Ps.102:13-18). Deze stad staat zowel centraal in het duizendjarig rijk (Openb.20:9) als op de nieuwe aarde (21:2,10-27). Bij Micha 4:10-13 en Zach.12:8-9 moeten we meer aan het messiaans rijk op aarde denken; in deze passages is namelijk sprake van een aanval op het volk van God in de periode nadat het door Hemzelf verzameld is. Onder invloed van Zach.14:12-21, waar geschreven is dat de volken in de eindtijd voor het Loofhuttenfeest naar Jeruzalem zullen komen, verbindt men het vrederijk wel met het Loofhuttenfeest; dit gebeurt soms op zo’n manier dat het feest gezien wordt als een type van het duizendjarig rijk. Het Nieuwe Testament bevestigt deze symboliek echter niet. Duidelijk is dat Daniël 7 invloed heeft gehad op Openb.20. Niet alleen heeft het beest in het boek Openbaring kenmerken van alle vier de dieren uit Dan.7; ook komt Dan.7:9,22 terug in Openb.20:4 en Dan.7:10 in Openb.20:12. Op grond van de duidelijke relatie met Dan.7 (tronen, oordeel, geven, de heiligen van de Allerhoogste die het koningschap in bezit krijgen) moeten we in Openb.20:4 denken aan het regeren van alle verrezen gelovigen met Christus. 3.5 Joodse geschriften De joodse apocalyptische traditie geldt niet als onderdeel van de Heilige Schrift. Toch is het interessant om deze exegetische paragraaf af te sluiten met een korte vergelijking met deze geschriften. Zij bevatten namelijk, net als het boek Openbaring maar anders dan het Oude Testament, de duidelijke verwachting van een tijdelijke periode van vrede op aarde, een tussenrijk vóór de komst van de nieuwe wereld (1Hen.91,93; 4Ezra 7:26-29; 2Bar.29, 40, 7374, Sib.Or.3.652-731). Maar in de details verschillen deze geschriften onderling en ook van het boek Openbaring. In 2Baruch 29 vinden we als elementen van het Koninkrijk: een grote vruchtbaarheid in de natuur met als resultaat volop voedsel, wonderen en genezingen, en manna uit de hemel. De joodse geschriften kennen aan de Messias een geringe of zelfs helemaal geen rol toe in het tot stand brengen van het vrederijk. Ook vindt daarin de opstanding pas plaats na het Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 32
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
vrederijk. Een derde verschil met het boek Openbaring is dat het getal duizend niet voorkomt in verband met het vrederijk: 4Ezra spreekt over een periode van 400 jaar, bij de rabbijnen vinden we tijdsopgaven tussen veertig dagen en 365.000 jaar. Het is dus duidelijk dat Johannes niet slaafs een bestaande traditie over het vrederijk heeft overgenomen, maar dat de verwachting van een vrederijk wel sterk leefde onder de joden in de periode van het ontstaan van het christendom. 4. Relatie met het Koninkrijk Met de komst van Jezus Christus op aarde is het Koninkrijk van God gekomen (Matan de volkeren en de actie van het beest, het wegvallen van de twee getuigen een enorme klap is voor de gemeenschap van gelovigen in Israël.Dat de volkeren met het beest heulen, blijkt ook uit vers 2, waar gezegd wordt dat Jeruzalem door de heidenen vertreden zal worden, tweeënveertig maanden lang. Het woord ‘vertreden’ (vgl. Jes. 63:18; Dan.8:13 en Luc.21:24) wijst erop dat zij de stad zullen ontwijden en plunderen.Met betrekking tot Israël vinden we in Openb.11 dus twee vormen van tegenstand: heidense o3; zie ook de excurs ‘De theologie van Openbaring’). Daarom bidt zij dat Gods rijk (eens volledig) zal komen (Matt.6:10). Op diverse plaatsen in het boek Openbaring is duidelijk dat het Koninkrijk van Christus nu reeds in de wereld aanwezig is, maar nog op een onvolkomen wijze (1:6,9; 5:9-10). Het eigene van het duizendjarig rijk is dat dit de periode zal zijn waarin het Koninkrijk de aarde in alle aspecten zal vervullen en bepalen. De kerk van Jezus Christus, bestaande uit de opgestane gelovigen, zal dan op aarde samen met haar Heer de koninklijke heerschappij hebben. In het duizendjarig rijk vallen Kerk en Koninkrijk samen. Het bovenstaande vormt ook een antwoord op de vraag of het vrederijk nog bij ‘deze wereld’ behoort of bij ‘de toekomende wereld’ gerekend moet worden. De volmaakte toestand van de kerk lijkt enerzijds te wijzen op de toekomende wereld. Aangezien het echter gaat om het koningschap van Jezus Christus en we in 1Cor.15:28 lezen dat Hij Zich aan de Vader zal onderwerpen wanneer ‘alles Hem onderworpen is’, zullen we anderzijds toch ook aan ‘deze wereld’ moeten denken. Deze dubbelheid kenmerkt het duizendjarig rijk als een echte tussenfase, een overgangsperiode. De definitieve doorbraak van Gods heil op aarde vindt plaats in twee fasen. Daardoor vindt ook de vernietiging van het kwaad plaats op twee momenten die van elkaar gescheiden worden door de periode van duizend jaar (19:20-20:4, 20:7-13). 5. Doel van het duizendjarig rijk Doordat Openbaring 20 heel kort en sober is, vinden we geen direct antwoord op de vraag waarom de Here God niet direct bij de komst van Christus de hemel en de aarde nieuw maakt, maar een tussenperiode zal inlassen. Toch zijn er vanuit de Schrift als geheel wel enkele hoofdlijnen te trekken. 5.1 Israël en zijn Koning Wanneer de Kerk zichzelf ziet als de vervulling van al Gods beloften, is er geen plaats meer voor Israël. Maar wanneer de Kerk hoopt op iets dat groter is dan zijzelf, kan zij het volk Israël in haar toekomst betrekken. Chiliasten hebben daarom altijd gemeend dat het duizendjarig rijk nauw samenhangt met het aardse herstel van Israël. Het herstelde Israël waarover met name Paulus spreekt (Rom.11:15, 25-32) zal het middelpunt van het duizendjarig rijk vormen. Dit tussenrijk vormt de periode waarin de Here God Zijn geschiedenis met Zijn oude verbondsvolk tot voltooiing brengt. Jezus Christus zal dan koning Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 33
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
zijn over Israël en zo alsnog de koninklijke erkenning krijgen die men Hem tijdens Zijn leven op aarde onthield. We zagen in de exegese reeds dat Openb.20:9 wijst op de centrale plaats van Israël en Jeruzalem. Jeruzalem is nu, tijdens de periode van de gemeente, wel prijsgegeven aan de volkeren maar deze periode wordt door God beperkt (Dan.7:25; 12:7; Luc. 21:24; Openb.11:2). Deze verwachting houdt in dat het joodse volk na de huidige periode van verdrukking in het vrederijk herenigd zal worden (Jes. 11:11-12; Ezech.37:1528). Het duizendjarig rijk is dan ook het door de profeten voorzegde Rijk van de Messias. Over de wijze waarop het volk Israël tot bekering zal komen wordt in het boek Openbaring alleen in 11:13 kort gesproken; de uitleg van dat vers is bovendien onzeker. De hoofdstukken 7 en 20 zwijgen erover; Paulus spreekt er in Rom.11 evenmin over. Omdat het gaat om een bekering tot Jezus als Messias en om geloof in Zijn volbrachte werk, mogen we aannemen dat er geen sprake zal zijn van een herstel van de offerdienst (vgl. Hebr.8). Johannes neemt de concrete beschrijvingen van de tempel uit Ezech.40-48 dan ook niet op in zijn beschrijving van de toekomst. We mogen uit Matt.19:28, waar sprake is van het ‘richten van de twaalf stammen van Israël’ in de periode van de opstanding, ook niet afleiden dat het duizendjarig rijk een typisch joodse periode zal zijn. In Christus is het onderscheid tussen gelovigen uit de joden en gelovigen uit de heidenen namelijk niet relevant meer (Gal.3:26-29; Ef.2:11-22). Naast Matt.19:28 staat de verwachting van Dan.7:27 dat Gods heiligen zullen regeren over de gehele wereld. Beide beloften worden in het duizendjarig rijk vervuld. 5.2 Sabbatsrust en paradijs De vraag waarom het vrederijk duizend jaar duurt, brengt ons bij een andere theologische achtergrond ervan. Er bestaat in het jodendom een traditie die de zeven dagen van de schepping projecteert op de duur van de geschiedenis (zie SB 4.989). Op grond hiervan meent men dat de aarde een ‘wereldweek’ lang zal bestaan. Deze traditie vinden we ook in de vroegchristelijke apocriefe Brief van Barnabas (hfst.15). Hierbij is deze wereldweek gedacht als een periode van 7000 jaar, omdat 1000 jaar voor de Here God gelijk zijn aan een dag (Ps.90:4, ook geciteerd in 2Petr.3:8). Deze ‘week’ werd dan onderverdeeld in de periode van 2000 jaar voordat God de thora gaf, de 2000 jaar van de heerschappij van de thora en 2000 jaar voor de periode van de Messias. De laatste 1000 jaar zijn de sabbat van de schepping, waarna de schepping zal worden vervangen door de toekomende wereld. Moeten we het getal ‘duizend’ misschien in de lijn van deze traditie verstaan? Het Nieuwe Testament bevestigt deze gedachten niet, maar spreekt ze evenmin tegen. In de lijn van het Oude Testament en van de joodse traditie mogen we ook zeggen dat het vrederijk kenmerken heeft van een herstel van de situatie in de hof van Eden (zie bv. Jes.11:69). De verrezen gelovigen zullen delen in het regeren van God en Christus over de schepping, waarvoor de mens oorspronkelijk geschapen werd (Gen.1:26,28). De kerkvaders uit de tweede eeuw namen de verwachting van een periode van grote vruchtbaarheid ook over uit de joodse traditie (zie boven). Tegelijk moeten we zeggen dat ook de eeuwige toestand beschreven wordt in termen van het paradijs (Openb.22:1-5). 5.3 De verdrukten beloond We kunnen in verband met de gedachte van de wereldsabbat ook nog naar een ander vers uit Psalm 90 verwijzen, en wel vers 15: ‘God zal ons verheugen naar de dagen waarin Hij ons heeft verdrukt’. De periode van duizend jaar wordt een tijd van verademing die correspondeert met en opweegt tegen de moeilijke tijden die Gods volk heeft doorgemaakt (vgl. Hand.3:19-21). Deze verwachting sluit aan bij het feit dat in 20:4 benadrukt wordt dat
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 34
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
met name degenen die om hun geloof werden vervolgd, in het Koninkrijk zullen mogen uitrusten. Het duizendjarig rijk krijgt zo ook iets van een omkering. De mensen die op aarde voor Christus gestorven zijn, zullen straks met Hem leven. Degenen die eerst door het beest gedood werden, zullen net zo wereldwijd heersen als hij - maar veel langer! De overwinning van de martelaars krijgt dan ook op aarde gestalte. Daarom is de keerzijde van de belofte van het vrederijk een oproep om actief te volharden in verzet tegen de machten in de wereld. We vinden deze gedachte zowel bij de kerkvader Ireneüs in de tweede eeuw als bij Moltmann in de twintigste eeuw. Samenvattend kunnen we zeggen dat de Here Jezus Christus nu al regeert als Heer en Koning. Zijn heerschappij is echter onzichtbaar en wordt niet herkend door de wereld, maar alleen door de gelovigen. Bij de wederkomst zal Zijn heerschappij met macht en heerlijkheid geopenbaard en wereldwijd erkend worden. Het duizendjarig rijk dat dan aanvangt, is een tussenfase tussen de huidige wereld en de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, een overgang op weg naar Gods eeuwige toekomst. Beknopte literatuurlijst R. Bauckham, The Climax of Prophecy, Edinburgh 1993. H. Berkhof, Christus de zin der geschiedenis, Nijkerk 1958. H. Bietenhard, Das tausendjährige Reich, Bern 1944, tweede druk Zürich 1955. G.E. Ladd, ‘Historic Premillennialism’ in R.G. Clouse (red.), The meaning of the Millennium, Downers Grove 1977, pp.17-40. J.W. Mealy, After the thousand Years: Resurrection and Judgment in Revelation 20, Sheffield 1992. J. Moltmann, Das Kommen Gottes. Christliche Eschatologie, Gütersloh 1995; Engelse vertaling The Coming of God, London 1996. W.G. Rietkerk, De aarde en haar toekomst, Kampen 1991.
Zie ook de volgende boeken voor verdere uitleg en gedachten over het duizendjarig rijk: J. Hoek, Nabij de toekomst (Zoetermeer: Uitgeverij Boekencentrum, 21999) 111pp.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 35
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
De hemel in het Nieuwe Testament drs. G. van den Brink , 1990 Wat is de hemel? De onzichtbare hemel De hemel en de levende gelovigen De hemel en de gestorven gelovigen De hemel en de verrezen gelovigen Noten Wat is de hemel? Bij een eerste oriëntatie met betrekking tot de hemel vallen ons twee dingen op. Ten eerste dat het Griekse woord voor hemel, 'ouranos', in het Nieuwe Testament meer dan 250 keer voorkomt. De hemel krijgt dus hier een niet geringe aandacht. Ten tweede merken we bij het raadplegen van een woordenboek(1) op dat het woord 'ouranos', hemel, niet steeds dezelfde zaak aanduidt. Zo wordt het gebruikt in de zin van wolkenhemel, wat bijvoorbeeld blijkt in zinsneden als 'vogelen des hemels' (bv. Matt.6:26) en 'wolken des hemels' (bv. Matt.24:30). Maar het woord kan ook gebruikt worden voor de sterrenhemel. Zo lezen we over de 'sterren des hemels' en de 'machten der hemelen' (bv. Hebr.11:12; Matt.24:29). En vervolgens komt het voor in de zin die ons hier bezighoudt, namelijk als 'de woonplaats van God'. Voordat we op deze laatste betekenis doorgaan wil ik een paar opmerkingen maken over dit drievoudig gebruik van het begrip 'ouranos'. Ten eerste blijkt uit dit woordgebruik heel duidelijk de Nieuwtestamentische vooronderstelling dat de hemel van God even plaatselijk en ruimtelijk is als de wolkenhemel en de sterrenhemel. Ten tweede geloof ik niet dat deze drievoudige hemel(2) karakteristiek is voor het antieke wereldbeeld. We hebben hier een natuurlijk, met ons mens-zijn gegeven wereldbeeld, dat, hoewel van voorwetenschappelijke aard, toch door ieder wordt ervaren en begrepen(3). Hoewel de derde hemel, de hemel van God, dus lokaal gedacht wordt, mag men toch niet vragen waar deze zich bevindt. Zij is namelijk wel van een andere orde dan de eerste twee. Ze is verborgen en onzichtbaar. Daarom lezen we diverse keren dat de hemel geopend wordt (Matt.3:16; Hand.7:56; zie ook Joh.1:52; Hand.10:11,16; Openb.4:1; 19:11). Zo bijvoorbeeld bij Jezus' doop in Mattheüs 3:16 waar staat: 'Terstond nadat Jezus gedoopt was steeg hij op uit het water. En zie, de hemelen openden zich, en hij zag de Geest Gods nederdalen als een duif en op hem komen'. En als Stefanus gestenigd wordt zegt hij: 'Zie, ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen, staande ter rechterhand Gods'. De hemel van God is dus voor de mens een gesloten boek, tenzij deze voor hem geopend wordt. Voor onze kennis van deze hemel zijn wij dan ook geheel aangewezen op goddelijke openbaring. De onzichtbare hemel Laten we nu eens kijken wat het Nieuwe Testament ons over deze onzichtbare hemel openbaart. Er zijn twee brieven, namelijk de brief aan de Hebreeën en die aan de Efeziërs, die ons wat meer inzicht geven in de hoedanigheid van de onzichtbare hemel. We lezen in Hebreeën 4:14 : 'daar we nu een hogepriester hebben die de hemelen is doorgegaan, Jezus de Zoon van God, laten we aan die belijdenis vasthouden'. Maar in bijvoorbeeld Hebreeën 8:1 staat dat wij 'Een hogepriester hebben die gezeten is ter
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 36
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen, de dienst verrichtende in het heiligdom...'. In de Hebreeënbrief wordt dus zowel gezegd dat Jezus 'hoog boven de hemelen verheven is' (Hebr.7:26)(4) als ook dat Hij in de hemelen troont(5). Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee hemelen die beide niet tot de vergankelijke schepping behoren, namelijk de hemelen die de Here Jezus is doorgegaan en de hemel waar God troont. We zien hier dat er in de hemel toch verschil is tussen hemel en hemel. Er is verscheidenheid en gradatie. Dit wordt helemaal duidelijk als we de brief aan de Efeziërs lezen. Deze brief spreekt steeds in het meervoud over hemelen en doelt hiermee op meerdere hemelen(6). We zien dit bijvoorbeeld in Efeziërs 4:10, waar we over Jezus Christus het volgende lezen: 'Hij, die nedergedaald is, Hij is het ook die is opgevaren, ver boven alle hemelen...'. Tegelijkertijd lezen we in Efeziërs 1:20 dat God de Here Jezus heeft opgewekt uit de doden en Hem gezet heeft aan Zijn rechterhand in de hemelen (en tois epouraniois). Ook in deze brief wordt dus onderscheid gemaakt tussen de hemelen die de Here Jezus is doorgegaan en de hemelen, waar Hij zit aan de rechterhand Gods. Maar er wordt hier nog meer duidelijk, namelijk dat de onzichtbare hemelen zich uitstrekken tot aan de aarde. We zien dat aan twee zaken. Ten eerste lezen we dat er zich in de hemelen ook boze machten bevinden die, 'wereldbeheersers dezer duisternis' worden genoemd (Ef.6:12). Efeziërs 2:2 lokaliseert deze kwade machten in de lucht. We lezen daar namelijk over 'de overste van de macht der lucht,.... de geest die thans werkzaam is in de kinderen der ongehoorzaamheid'. Deze boze geesten bevinden zich dus in de lucht, in de hemel die direct aan de aarde raakt. We spraken eerder al over de wolkenhemel(7). Dat de onzichtbare hemelen zich uitstrekken tot de aarde zien we ook aan het gegeven dat gezegd wordt dat de Gemeente op aarde zich tevens 'in de hemelen' bevindt. Efeziërs 2:5-6 zegt namelijk dat God ons heeft 'levend gemaakt met Christus', dat Hij ons met Hem heeft opgewekt en dat Hij 'ons mede een plaats heeft gegeven in de hemelen'. Samenvattend kunnen we zeggen dat het begrip hemelen in de brief aan de Efeziërs spreekt over de geestelijke wereld, die onzichtbaar is voor onze natuurlijke zintuigen (vgl. 2Cor. 4:18), maar die niettemin lokaal gedacht wordt. Zij strekt zich uit vanaf de aarde tot aan de troon van God. De hemel en de levende gelovigen We hebben gezien hoe het Nieuwe Testament in zijn algemeenheid over de hemel spreekt. We willen nu wat dieper ingaan op de relatie die er is tussen de hemel als woonplaats van God en de gelovigen. Hier blijkt dat het Nieuwe Testament onderscheidt in drieërlei relaties tussen de hemel en de gelovigen, namelijk die van de levende gelovigen, ten tweede die van de gestorven gelovigen en ten derde die van de verrezen gelovigen. Laten we deze drie onderscheiden relaties eens één voor één bekijken. Wat betreft de levende gelovigen, dat wil zeggen de op aarde levende gelovigen voor de wederkomst van Jezus zegt Paulus in Filippenzen 4:20 'Wij zijn burgers(8) van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten'. De gelovigen hebben dus hun vaderland in de hemel; zij vormen op aarde een kolonie van hemelburgers. Nog inniger wordt de relatie met de hemel beschreven in het reeds genoemde Efeziërs 2:4-6 waar we lezen:'God echter die rijk is aan erbarming, heeft om zijn grote liefde, .... ons hoewel wij dood waren door de overtredingen, mede levend gemaakt met Christus .... en heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelen'.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 37
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
De hemel is dus niet alleen de plaats vanwaar de gelovigen hun zegeningen ontvangen, maar meer dan dat: de gelovigen die op aarde leven, leven tegelijkertijd ook nu al in een hemelse realiteit. De hemel en de gestorven gelovigen Vervolgens willen we een paar teksten lezen die handelen over de aanwezigheid van gestorven gelovigen in de hemel. Niet alleen echter hun aanwezigheid is van belang, maar ook hun hoedanigheid. Er zijn enkele vragen die ons bezig houden, zoals: Hebben zij reeds de volmaaktheid verkregen? Zijn zij daar bij volle bewustzijn en is hun aardse identiteit herkenbaar? Dat er nu al gelovige mensen in de hemel zijn wordt een aantal keren duidelijk gesteld. Zo bijvoorbeeld in Hebreeën 12:23, waar als bewoners van het hemelse Jeruzalem, naast tienduizendtallen van engelen, ook de 'geesten der rechtvaardigen' worden genoemd, d.w.z. de geesten van gestorven gelovigen(9). In de hemel bevinden zich dus al voor de wederkomst gestorven gelovigen(10). Maar wat ons meer interesseert is de hoedanigheid waarin zij zich daar bevinden. Als Paulus over zijn dood spreekt in Filippenzen 1:23-24 zegt hij het volgende: 'van beide zijden wordt ik gedrongen; ik verlang heen te gaan en met Christus te zijn, want dit is verreweg het beste; maar nog in het vlees te blijven is nodiger om uwentwil'. Sterven is voor Paulus 'met Christus zijn' (vgl. 2 Cor.5:8 'Wij begeren te meer ons verblijf in het lichaam te verlaten en bij de Here onze intrek te nemen.'). Deze eenheid met Jezus Christus beleeft hij nu al (Vgl. 1 Cor.6:17 e.a.), maar hij verwacht dat deze band nog veel intenser zal worden na zijn dood(11). Daarom zegt hij: sterven en met Christus zijn is vergeleken bij blijven leven op aarde, verreweg het beste. Ook het zojuist al genoemde Hebreeën 12:23 geeft ons enig inzicht met betrekking tot onze medebroeders in de hemel. Er wordt gesproken over 'de geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben'.Er is sprake van geesten, omdat deze rechtvaardigen nog geen verheerlijkt lichaam hebben ontvangen. Daarom is hun voleinding hier ook niet de uiteindelijke verheerlijking, maar de volkomen heiliging(12), zoals we lezen in 10:14 'want door één offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden'. De geesten der rechtvaardigen in de hemel hebben dus nog niet de volmaakte verheerlijking bereikt(13). Het duidelijkst echter spreekt het boek Openbaring zich uit over de hemelse situatie van de gelovigen tussen dood en opstanding. In Openbaring 7 mag Johannes een blik werpen in de hemel en mag in een gezicht het moment zien dat een grote schare uit alle volk, stammen en natiën en talen daar staat voor de troon en voor het Lam(14). De hemelse tolk zegt dan tegen Johannes dat deze mensen uit de grote verdrukking komen en we lezen het volgende in vers 15-17 'zij zijn voor de troon van God en zij vereren Hem dag en nacht in zijn tempel; en Hij die op de troon gezeten is zal Zijn tent over hen uitspreiden. Zij zullen niet meer hongeren en niet meer dorsten, ook zal de zon niet op hen vallen, noch enige hitte, want het Lam dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen voeren naar waterbronnen des levens; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen.' In de eerste plaats merken we op dat er gezegd wordt dat deze mensen uit de grote verdrukking komen; hun aardse identiteit is dus bekend. Verder zien we hier dat er activiteit is in de hemel(15). Er wordt gewerkt. Het dienen van God gaat door. Hoewel de genoemde zegeningen sterk overeenkomen met die in het hemels Jeruzalem op de nieuwe aarde (Openb.22:1-5) is de hemelse situatie toch een voorlopige(16). De opstanding van het lichaam en de nieuwe aarde liggen nog in het verschiet. Het voorlopige van het hemelse leven tussen dood en opstanding wordt ook benadrukt in Openbaring 6:9-11 waar we lezen dat Johannes onder het altaar in de hemel zielen van mensen ziet. Hij zegt: 'Ik zag onder het altaar de zielen van hen die geslacht waren om het Woord van God en om het getuigenis, dat zij hadden. En zij riepen met luider stem en zeiden: tot hoe lang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen? En aan elk hunner werd een wit Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 38
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
gewaad gegeven, en hun werd gezegd, dat zij nog een korte tijd moesten rusten, totdat ook het getal vol zou zijn van hun mededienstknechten...'(17). Johannes spreekt hier over zielen die in de hemel zijn, maar het zijn wel zielen die kunnen roepen en bidden. Ze zijn dus blijkbaar bij hun volle bewustzijn(18). Ook hebben ze deel aan de zegeningen en de bestaanswijze van het hemelse leven, wat blijkt uit het witte kleed dat ze ontvangen(19). Maar nergens blijkt tegelijk duidelijker dan hier dat zij nog niet de uiteindelijke volmaaktheid genieten. De zielen vragen hoelang ze nog moeten wachten totdat Gods gerechtigheid op aarde geopenbaard zal worden. Er wordt hen gezegd dat ze nog een korte tijd moeten wachten, namelijk totdat het getal van hun broeders vol zal zijn. Hun hemelse heerlijkheid is voorlopig. Het volmaakte komt pas met de opstanding van het lichaam en de nieuwe aarde(20). De hemel en de verrezen gelovigen Dit brengt ons op het laatste punt, namelijk de hemel en de opstanding der doden. Hierover spreekt Paulus in 2 Korintiërs 5:1-2 als hij zegt: 'want wij weten, dat, indien de aardse tent, waarin wij wonen, wordt afgebroken, wij een gebouw van God hebben, in de hemelen, niet met handen gemaakt, een eeuwig huis'. Paulus spreekt hier over het opstandingslichaam, het verheerlijkte lichaam dat alle gelovigen zullen ontvangen bij de opstanding der doden(21). Dit is wat genoemd wordt 'een eeuwig gewicht van heerlijkheid' (2 Cor. 4:17). Even verder zegt hij dat God ons juist daartoe bereid heeft (2 Cor. 5:5). Dit is de volmaaktheid naar geest, ziel en lichaam die wij bij de wederkomst van Jezus Christus zullen ontvangen (vgl. 1 Thess.5:23). Deze totale en volmaakte vernieuwing van de gelovigen is weer onderdeel van een totale volmaakte vernieuwing van de schepping, die tot stand komt doordat de hemel de aarde volledig zal omhelzen. We lezen dit in Openbaring 21:1-2 'En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan... en ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, neerdalende uit de hemel van God...' Niet alleen de aarde heeft een geschiedenis, maar ook de hemel(22). We hebben er in deze studie iets over kunnen horen. Met de eerste komst van Christus zijn de hemel en de aarde in een nieuwe relatie tot elkaar gekomen(23). Maar er komt straks een tijd, na het laatste oordeel, dat de hemel naar de aarde zal afdalen en de scheiding tussen beiden volledig zal worden opgeheven. Over deze tijd ontving Johannes de volgende openbaring die hij beschrijft in hoofdstuk 21:3-6 'En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. En Hij die op de troon gezeten is, zeide: Zie Ik maak alle dingen nieuw.... Ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde'. Noten 1. W. Bauer, 'ouranos', Wörterbuch Zum Neuen Testament (5e dr., Berlin, 1971) s.v. 2. Aldus: K. Stendahl,'Hemel(en)', in: B.Reicke en L. Rost, red., Bijbels historisch woordenboek, II, vert. (Utrecht, 1969) 307-308; W.M. Smith, 'Heaven' in: M.C. Tenney, ed., The Zondervan Pictorial Encyclopedia of the Bible, III (Grand Rapids, 1975) 61-62. Deze opvatting van een drievoudige hemel is ook de meest voor de hand liggende verklaring van 2 Cor.12:2, waar Paulus tegen heidenchristenen zonder uitleg spreekt over 'de derde hemel'. 3. H. Berkhof, Christus en de machten (Nijkerk, 1952) 31 Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 39
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
4. Deze hemelen, die Jezus is doorgegaan, worden in Hebr.9:11 genoemd: 'de grotere en meer volmaakte tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van deze schepping ...' Zie ook volgende noot. 5. J.C. Bette, G. van den Brink, e.a., red., Studiebijbel 9. Hebreeën-Judas (Soest, 1988) 168171; O. Michel, Der Brief an die Hebräer (7e dr., Göttingen, 1975) 310-312; H. Traub, 'ouranos', TDNT, V, 527-528. De brief aan de Hebreeën kent ten derde ook de hemelen, die tot deze schepping behoren en daarom vergankelijk zijn (Hebr.1:10-12). 6. Ouranos (Ef.1:10; 3:15; 4:10; 6:9) wordt afgewisseld door epouranios (Ef.1:3, 20; 2:6; 3:10; 6:12). Beide woorden worden synoniem gebruikt. W. Bauer, 'epouranios', Wörterbuch, s.v.; H. Traub, 'epouranios', TDNT, V, 539. 7. Bauer zegt het zo: 'Da es mehrere Himmel gibt, die je näher sie der Erde liegen, von um so minderwertigeren Geistern bewohnt werden, kann ta epourania auch Wohnort böser Geistern sein.' W. Bauer, 'epouranios', Wörterbuch, s.v. 8. Het Griekse politeuma betekent hier 'gemenebest, staatsverband'. W. Bauer, 'politeuma', Wörterbuch, s.v. 9. O. Michel, Hebräer, 466-468. H. Strathmann,'Der Brief an die Hebräer' in: P. Althaus, G. Friedrich, red., Das Neue Testament Deutsch, 9 (8e dr., Göttingen, 1963) 151. S.J. Kistemaker, Hebrews (2e dr., Grand Rapids, 1985) 394. 10. Zie bijv. ook Openb.18:20, waar naar aanleiding van het oordeel over Babylon gezegd wordt: 'Wees vrolijk over haar, gij hemel en gij heiligen en gij apostelen en profeten, want God heeft uw rechtzaak tegen haar berecht'. Voor de wederkomst zijn er in de hemel al heiligen, apostelen en profeten. Zo: R.H. Charles, A critical and exegetical commentary on the Revelation of St. John, II (ICC, Edinburgh, 1920) 111-112. E. Lohse, Die Offenbarung des Johannes (NTD, Göttingen, 1960) 91. G.R. Beasley-Murray, The Book of Revelation (NCB, herdr., London, 1983) 268; anders: G.E. Ladd, The revelation of John (3e dr., Grand Rapids, 1976) 241. Hij verstaat onder 'hemel' een omschrijving van engelen in de hemel en lokaliseert daarnaast de heiligen, apostelen en profeten op aarde. De tekst zelf geeft echter dit onderscheid niet aan. Ook de oproep in Openb.12:12 'Daarom, verheugt u, gij hemelen en die daarin wonen', handelt vermoedelijk over mensen in de hemel. De context spreekt namelijk over 'onze broeders' (vs.10). Zo: H, Traub, 'ouranos', TDNT, V, 533. R.H. Charles, Revelation, I, 327. 11. R.P. Martin, Philippians (NCB, Grand Rapids, 1980) 78-79. De woorden van Paulus staan haaks op een zieleslaap. 12. Zie voor de exegetische voor en tegens van deze opvatting: O. Michel, Hebräer, 466-468. 13. J.C. Bette, G. van den Brink e.a., Studiebijbel 9, 289-291 14. Openb.7:9(-17). Het visioen laat een situatie in de hemel zien voor de wederkomst van Christus. Zo: R.H. Charles, Revelation, I, 209; Th. Zahn, Die Offenbarung des Johannes (Leipzig, 1924; herdr., Wuppertal, 1986) 377-378. Een en ander is duidelijk uit met name twee feiten: 1. De grote verdrukking op aarde duurt nog voort terwijl de gelovigen de hemel binnenkomen. Dit blijkt naast de context ook uit vs.14 hoi erchomenoi, lett. 'de komenden'. 2. In vs.15 is sprake van een 'tempel'. Het is de tempel van God, die nu in de hemel is (11:19), want er zal straks, wanneer het hemels Jeruzalem is neergedaald naar de aarde, geen tempel meer zijn (21:22). Ladd probeert dit verschil weg te verklaren met een beroep op de vluchtigheid en de beeldspraak van apocalyptisch taalgebruik.(G.E. Ladd, Revelation, 119). Maar als we moeten aannemen dat de ene keer de tempel de aanwezigheid van God aanduidt en de andere keer de afwezigheid van de tempel juist de aanwezigheid van God aangeeft, is er een einde gekomen aan alle zinvol taalgebruik.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 40
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
15. Hoewel duidelijk onderscheiden van de activiteiten van de gelovigen na de wederkomst van Jezus. Dan zal het regeren met Christus centraal staan (Openb.5:10; 20:4-6), iets wat hier niet genoemd wordt. 16. Zahn (Offenbarung, 377) zegt bij deze passage naar aanleiding van het witte kleed, d.w.z. de hemelse verschijningsvorm van de gelovigen, dat men deze genade dus niet pas ontvangt bij de wederkomst, 'sondern in verschiedener Gestalt und in Stufenweise fortschreitender Realisierung schon in der Stunde seines Sterbens'. 17. Het is niet juist hier de martelaren als een aparte groep van de andere gelovigen te onderscheiden, zoals Charles voorstelt. R.H. Charles, Revelation, I, 176. In het NT ligt herhaaldelijk de nadruk op het martelaarschap van de hele kerk (Matt.10:38; 16:24, e.a.) Het gaat in onze passage dan ook om alle gestorven gelovigen. E. Lohse, Offenbarung, 42; G.E. Ladd, Revelation, 104 18. Het voorstel van Cullmann om anapauomai (rusten) in vs. 11 te vertalen met 'slapen' om ook hier tot een 'zieleslaap' te komen, is ons inziens volledig ernaast. Zie: O. Cullmann, Onsterfelijkheid der ziel of wederopstanding der doden?, vert. (Nijkerk, z.j.) 45. In het boek Openbaring wordt van 'rusten' gesproken i.t.t. het moeizame leven op aarde (vgl.14:13 'dat zij rusten van hun moeiten'); het hele idee van een 'zielenslaap' is vreemd aan het NT. 19. Een wit, d.w.z. lichtend kleed, is het teken van een hemelse verschijning. Zie Openb.4:4; 7:9,13; Matt.28:3 par.; Marc.9:3 par.; Hand.1:10; vgl.Dan.7:9; Ps.104:2. E. Lohse, Offenbarung, 43. R.H. Charles, Revelation, I, 185-186. 20. G.E. Ladd, Revelation, 106; R.H. Charles, Revelation, I. 186. 21. Er is onder de moderne exegeten een behoorlijke consensus, dat Paulus hier spreekt over hetzelfde als in 1 Cor.15:35-49, namelijk het opstandingslichaam en niet over de situatie tussen dood en opstanding, zoals men vroeger wel dacht. J. Osei-Bonsu, 'Does 2 Cor. 5.1-10 teach the reception of the resurrection body at the moment of death?' JSNT 28 (1986) 81-101; F.F. Bruce, 1 and 2 Corinthians (NCB, London, 1971) 200, 204; H.D. Wendland, Die Briefe an die Korinther (NTD, Göttingen, 1963) 169; G.E. Ladd, The Last Things (Grand Rapids, 1978) 35-37. 22. K. Schilder besteedt hier in zijn zeer waardevolle boek 'Wat is de hemel?' (Kampen, 1935) een heel hoofdstuk aan, getiteld 'De geschiedenis van den hemel' (p.113-150). 23. Dit blijkt in de uitdrukking 'in de hemelen en op de aarde' bv. in Matt.6:10; 28:18; Ef.1:10; Col.1:16,20. H. Traub, 'ouranos', TDNT, V, 517-519. Er zijn vele boeken geschreven die spreken over de verschillende aspecten die we binnen de eschatologie tegenkomen. Hieronder vindt u een selctie van een aantal toegangkelijke boeken: G.K. Beale, Eschatology, in: R.P. Martin & P.H. Davids (red.), Dictionary of the Later New Testament & Its Developments (Downers grove: InterVarsity Press, 1997) p.330-345. A. Van de Beek, Hier beneden is het niet, christelijke toekomstverwachting (Zoetermeer: Uitgeverij Meinema, 22006) 126pp. J.C. Bette, De grote verandering, Gedachten over de hemel, de opstanding der doden en het eeuwige leven (Veenendaal: Uitgave van Evangeliegemeente De Regenboog, 2000) 98pp. C.E. Braaten, Christian Dogmatics (Philadelphia: Fortress Press, 1984) p.473-587. Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 41
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
J. Hoek, Voorbij de dood (Zoetermeer: Uitgeverij Boekencentrum, 1996) p.35-47. H.C. Marchand, ‘Kom haastig, Heere Jezus’, in: G.v.d. Brink e.a. (red.), Gegrond geloof. Kernpunten uit de geloofsleer (Zoetermeer: Uitgeverij Boekencentrum, 1996) p.548-582. S.J. Grenz, Theology for the community of God (Grand Rapids: Wm. B. Eerdmans Publishing, 2
2000) p.571-659.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 42
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
Geraadpleegde literatuur
Aune, D.E., Word Biblical Commentary, Revelation 17-22 (Nashville: Thomas Nelson Publishers, 1998) 1354pp. Bakker, H., Bijbelse theologie van de eschatologie (Veenendaal, ETH, 1999) 84pp. Bauer, W., Griechisch-deutsches Wörterbuch zu den Schriften des Neuen Testaments und der Frühchristlichen Literatur (Berlin - New York: Walter de Gruyter, 61988) 1796pp. Bette, J.C. (red.), Studiebijbel, Galaten tot en met Filemon (Soest: Uitgeverij In de Ruimte, 1987) 927pp. Bette, J.C. (red.), Studiebijbel ‘Openbaring’ (Zaltbommel: Koninklijke Van de Garde: 2000) 563pp. Bette, J.C. (red.), De rede over de laatste dingen (www2.studiebijbel.nl, 1986). Brink, G.v.d., De hemel in het Nieuwe Testament (www2.studiebijbel.nl, 1990). Charles, R.H., A Critical and Exegetical Commentary on The Revelation of St. John Vol. II (Edinburgh: T&T Clark, 21966) 497pp. Courtz, H. (red.), Studiebijbel, Woordstudies en Concordantie 1a – 1009 gonia (Soest, Uitgeverij In de Ruimte, 1990) 1009pp. De Vaux, R., Hoe het oude Israël leefde I (Roermond: J.J. Romen & zonen uitgevers, 1961) 411pp. Erickson, M.J., Christian Theology (Manilla, Christian Growth Ministry, 31997) 1302pp. Grenz, S.J., Theology for the community of God (Grand Rapids: Wm. B. Eerdmans Publishing, 22000) 691pp. Hoek, J., Nabij de toekomst (Zoetermeer, Uitgeverij Boekencentrum, 21997) 111pp. Coenders, H. (red.), Kramers handwoordenboek Engels-Nederlands, Nedrlands-Engels (Zutphen: Koninklijke Wöhrmann, 421996) 1582pp. Kälin, M.H., Christologie, een beknopte inleiding (Veenendaal, Evangelisch Leerhuis, 2004) 102pp. Kistemaker, S.J., Revelation (NTC) (Grand Rapids, Baker Books, 22002) 635pp. Lalleman, P.J., Het duizendjarig rijk (www2.studiebijbel.nl, 2000). McGrath, A.E., Christelijke Theologie, een introductie (Kampen: Uitgeverij Kok, 22000) 525pp. Marchand, H.C., ‘Kom haastig, Heere Jezus’, in: G.v.d. Brink e.a. (red.), Gegrond geloof. Kernpunten uit de geloofsleer (Zoetermeer: Uitgeverij Boekencentrum, 1996) 601pp. Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 43
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
Ouweneel, W.J., De ‘vergadering van gelovigen’ (Kampen: Uitgeverij Kok, 2002) 151pp. Verboom, W., Om het eeuwig welbehagen – over verbond en verkiezing, in: G.v.d. Brink e.a. (red.), Gegrond geloof. Kernpunten uit de geloofsleer (Zoetermeer: Uitgeverij Boekencentrum, 1996) 601pp. Visser, A.J., De openbaring van Johannes (PNT) (Nijkerk: Uitgeverij Callenbach, 5) 298pp.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 44
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
Bijlage 1
De rede over de laatste dingen (Matt. 24-25) Studiebijbel, 1986 Inleiding 1. De rede over het einde der tijden (24:1-35) 1.1 Het oordeel van Jezus en de vraag van de discipelen (vs.1-3) 1.2 De tekenen vóór het einde (vs.4-14) 1.3 De grote verdrukking (vs.15-28) 1.4 De komst van de Zoon des mensen (vs.29-31) 1.5 Het tijdstip van het einde (vs.32-35) 2. Gelijkenissen over het einde der tijden (24:36-25:46) 2.1 De dagen van Noach (24:36-42) 2.2 De heer des huizes en de dief (24:43-44) 2.3 De goede en de slechte slaaf (24:45-51) 2.4 De tien maagden (25:1-13) 2.5 De gelijkenis van de talenten (25:14-39) 2.6 Het oordeel over de volken (25:31-46) Inleiding De laatste grote redevoering bij Mattheüs vinden wij in hoofdstuk 24 en 25. Deze wordt ingeleid met de profetie over de verwoesting van de tempel en hieraan wordt een langere rede over de eindtijd, Jezus’ wederkomst en het oordeel verbonden. De rede wordt in 26:1 afgesloten met de karakteristieke formulering: ‘En het geschiedde, toen Jezus al deze woorden geëindigd had...’. De plaats van de rede in het evangelie naar Mattheüs geeft haar het karakter van een afscheidsrede tot de discipelen. De rede kan als volgt ingedeeld worden: 1. 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 2. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
De rede over het einde der tijden (24:1-35) Het oordeel van Jezus en de vraag van de discipelen (vs.1-3) De tekenen vóór het einde (vs.4-14) De grote verdrukking (vs.15-28) De komst van de Zoon des Mensen (vs.29-31) Het tijdstip van het einde (vs.32-35) Gelijkenissen over het einde der tijden (24:36-25:46) De dagen van Noach (24:36-42) De heer des huizes en de dief (24:43-44) De goede en de slechte slaaf (24:45-51) De tien maagden (25:1-13) De gelijkenis van de talenten (25:14-30) Het oordeel over de volkeren (25:31-46)
1. De rede over het einde der tijden (24:1-35) Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 45
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
Jezus’ rede over de gebeurtenissen van de eindtijd volgt bij Mattheüs na de oordeelsrede over de schriftgeleerden en Farizeeën in hoofdstuk 23. Deze rede tegen de Farizeeën mondt uit in een oordeelswoord over Jeruzalem (vs.37-39), dat hier duidelijk wordt opgevat als centrum van Jezus’ tegenstanders. Hoofdstuk 24 wordt ingeleid met een voorzegging van de verwoesting van de tempel, vs.1-2, die gevolgd wordt door de vraag van de discipelen over het tijdstip hiervan en over het teken van Jezus’ wederkomst, vs.3. De eschatologische rede, vs.4-35 en de gelijkenissen betreffende Zijn wederkomst, 24:36-25:46, zijn dus een antwoord van Jezus op de vraag van de discipelen. Het ligt voor de hand Matt.24:1-3 te beschouwen als een inleiding op de rede. Vs. 1 vormt een duidelijke grens met het voorgaande: Jezus verlaat de tempel (vs.1, verandering van tijd en plaats), alleen de discipelen zijn aanwezig, (vs.3, verandering van personen). Terwijl de oordeelsrede in Matt.23 door de scharen werd beluisterd, 23:1, is dus Jezus’ rede over de laatste dingen gericht tot Zijn discipelen die samen met Hem in afzondering op de Olijfberg waren. Toch is er een duidelijke thematische verbinding tussen het einde van de oordeelsrede tegen de schriftgeleerden en het begin van Matt.24. Het gericht over Jeruzalem, de verwoesting van de tempel en de verwachtingen met het oog op het einde der tijden horen nauw bij elkaar. Jezus’ rede over het einde der tijden wordt uitgebreid vermeld door alle drie synoptici. Vaak wordt hetzelfde gedeelte weergegeven. Wij vestigen er echter de aandacht op dat bij Lucas de gebeurtenissen in verband met de verwoesting van Jeruzalem meer gedetailleerd worden beschreven en duidelijk van de profetieën over de eindtijd gescheiden worden met de woorden: ‘Jeruzalem zal door heidenen vertrapt worden, totdat de tijden der heidenen zullen vervuld zijn’ (Luc.21:24). Dit vindt men niet bij Mattheüs. 1.1 Het oordeel van Jezus en de vraag van de discipelen (vs.1-3) Ook de oudtestamentische profeten spraken hun oordeel uit over de tempel, Jer. 7: 14-15; 26:18; Micha 3:12. Deze profetieën werden vervuld bij de inval van de Babyloniërs in het jaar 587 v .Chr. en betreffen de eerste tempel. De profeet Daniël voorspelde echter al dat ook de toekomstige tweede tempel zou worden verwoest (Dan. 9:26). Jezus’ oordeel richtte zich tegen de tweede tempel die vanaf de tijd van Herodes de Grote het voorwerp was van omvangrijke restauratiewerken en werkelijk een prachtig gebouw geworden was. In de aanklacht tegen Jezus werd Zijn oordeel over de tempel door valse getuigen in verdraaide vorm genoemd, Matt.26:60-61, vgl. Joh.2:19-21. De vraag van de discipelen toont aan dat zij in een typisch joodse verwachting leefden: de idee van de verwoesting van de tempel werd onmiddellijk verbonden met die van het einde van de wereld (vs.3). Voor de joden was de tempel in Jeruzalem Gods uitverkoren plaats, waar Hij Zijn naam wilde ‘vestigen’, 1Kon.8:29; 9:3. Volgens hun opvatting kon de tempel niet worden verwoest, zolang God daar woonde. Een aanval van mensen op de tempel was een aanval op God Zelf, waarop Hij zou moeten reageren. Toen Antiochus IV in het jaar 168 v .Chr. de tempel ontheiligde, wekte dit ook een uitgesproken verwachting dat het einde nabij was. De verovering van Jeruzalem en verwoesting van de tempel in 70 n.Chr. kan beschouwd worden als een vervulling van het woord van Jezus in Matt.24:2. Na het jaar 70 heeft de joodse tempel nooit meer dienst gedaan. Dat het gesprek tussen Jezus en de discipelen over de laatste dingen plaatsvond op de Olijfberg is in overeenstemming met het feit dat bepaalde Messiaanse verwachtingen verbonden zijn met deze berg. De profeet Zacharia legt hier de nadruk op (Zach. 14:1-7). 1.2 De tekenen vóór het einde (vs.4-14)
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 46
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
Het opschrift van dit gedeelte is ontleend aan vs.6 ‘maar het einde is het nog niet’ en vs.14 ‘en dan zal het einde gekomen zijn’. Karakteristiek voor dit gedeelte is het begrip: het begin der weeën (vs.8). De uitdrukking ‘weeën’ wordt in het OT gebruikt als een beeld van grote smart, Jes.13:8; Micha 4:9. In het jodendom wordt deze uitdrukking dikwijls gebruikt voor tijden van benauwdheid die onmiddellijk voorafgaan aan de komst van de Messias, zodat men kan spreken van Messiaanse weeën. In Zijn antwoord op de vraag naar de tekenen die aan Zijn komst zullen voorafgaan, spreekt Jezus dus over de laatste tijd van beproeving, die gekenmerkt zal worden door oorlog en geruchten over oorlog, door honger en aardbevingen enz. Het zijn traditionele trekken in de joodse opvatting over de verdrukkingen van de eindtijd. Als Jezus nu enige van deze bekende trekken in het joodse beeld van de eindtijd noemt, is het van grote betekenis dat Hij zegt: ‘Doch dat alles is het begin der weeën’ (vs.8). Dit is nog niet het einde. M.a.w. de gemeente van God moet een tijd doormaken, die gekenmerkt wordt door tekenen, maar nog niet de eindtijd zelf is. Blijkbaar is het belangrijk voor Jezus hier de nadruk op te leggen. In de gelijkenis van de tien maagden ontmoeten wij hetzelfde motief. ‘Terwijl de bruidegom uitbleef’ (25:5). In ons tekstgedeelte waarschuwt Jezus verder voor de valse profetenstemmen die verkondigen: ‘Ik ben de Christus’. Wij zien dus dat Jezus, als Hij de vraag van de discipelen over de tekenen der tijden beantwoordt en Zelf een lange reeks van zulke tekenen geeft (vs.4-14), hen tegelijkertijd echter waarschuwt deze tekenen niet verkeerd te begrijpen. Hij spreekt namelijk niet over de tekenen van de eindtijd, maar over de tekenen vóór het einde. Het is juist als men zegt dat het hier gaat om gebeurtenissen en toestanden die altijd in meerdere of mindere mate in de geschiedenis van de mensheid aanwezig geweest zijn. Als Jezus deze zaken toch noemt, bevestigt Hij daarmee de joods-apocalyptische opvatting dat deze algemene tekenen der tijden in kracht en intensiteit zullen toenemen naarmate het einde van de wereld dichterbij komt. De tekenen der tijden worden ons dus voorgeschilderd in de vorm van een paradox. De tekenen der tijden zijn altijd aanwezig geweest en dat moet ook zo geweest zijn, want de Gemeente heeft steeds in een eschatologische tijd geleefd. Zelfs de eerste komst van Christus geschiedde reeds in het laatst der dagen, Hebr.1:1. Ook de gemeente zelf is een eschatologisch verschijnsel, d.w.z. haar aanwezigheid hoort bij het einde der tijden. Reeds de eerste generatie van gelovigen begon ‘uit de hemelen zijn Zoon te verwachten ... Jezus, die ons verlost van de komende toorn’, 1Thess. 1:10. Het gegeven dat reeds het eerste geslacht van gelovigen kon spreken over ‘deze laatste dagen’ neemt echter niet weg dat de Schrift ook spreekt over het laatst der dagen als iets wat nog zal komen. Paulus spreekt over de grote afval die zal plaatsvinden in ‘latere tijden’ (1Tim.4:1; 2Thess.2:3) en als Jezus spreekt over ‘het begin der weeën’ bedoelt Hij met ‘weeën’ de Messiaanse geboorteweeën, die vooraf zullen gaan aan de wedergeboorte van de wereld (vgl. Matt.19:28). Het spreken van het begin der weeën wijst er duidelijk op dat Jezus deze gebeurtenissen uitlegt als een inleiding tot de periode die in de Schrift ‘het einde der tijden’ genoemd wordt. Hoewel de uitdrukking ‘het laatst der dagen’ in zijn ruimere betekenis Jezus’ eerste komst en de gehele periode van de gemeente omvat, is het toch duidelijk dat deze in de profetieën van de bijbel ook een andere tijd van beperkte duur aan het einde van de bedeling waarin wij leven aangeeft. Dan zullen de tekenen, die in de loop der geschiedenis nu en dan zijn voorgekomen als plaatselijke verschijnselen, gezien worden met een universele omvang en een zeer grote frequentie. Maar voor de generatie die leeft in de tijd die de Heer noemt ‘het begin der weeën’, geldt het woord: het einde is het nog niet (vs.6). In de verzen 9-14 naderen we de tijd van het einde. Jezus voorspelt dat er een tijd komt dat de discipelen, Zijn gemeente, vervolgd en gehaat zullen worden door ‘alle volken’. Het profetische woord spreekt ook op andere plaatsen over de tijd van het einde als een tijd van vervolging. In het boek Openbaring lezen wij dat deze vervolging zijn hoogtepunt zal bereiken onder de regering van de antichrist en dat het getal van de martelaren in korte tijd vol Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 47
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
zal zijn, Openb.6:9-11. In Openb.13 wordt gezegd dat de antichrist ‘tegen de heiligen oorlog zal voeren’ (vs.7). De standvastigheid en het geloof der heiligen zal zich daarin openbaren dat zij volharden onder deze zware vervolgingen (vs.10). Zij die het beeld van het beest niet aanbidden, zullen gedood worden (vs.15). En niemand kan kopen of verkopen die niet het merkteken draagt van de naam van het beest of van het getal van zijn naam (vs.17). In Zijn rede over de eindtijd laat Jezus ons weten dat deze laatste grote vervolging de gehele wereld zal omvatten. ‘Gij zult door alle volken gehaat worden om Mijns naams wil’ (vs.9). Dan zullen er geen grenzen zijn waarover men zal kunnen vluchten en geen land waar een gelovige zich veilig kan voelen. Verder wijzen wij erop dat deze tijd van langere duur zal zijn. Ze begint al vóór de eigenlijke eindtijd (24:6), namelijk in de periode dat de Messiaanse weeën beginnen te geschieden (vs.8). Het is de tijd dat velen ten val zullen komen en deze zullen hen, die aan het geloof vasthouden, verraden (vs.10). Als de ongerechtigheid op deze wijze de overhand neemt, heeft dit tot gevolg dat de liefde bij de meesten zal verkillen (vs.12). ‘Maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden’ (vs.13). Wij zien dus dat vervolging een duidelijk teken is dat de tijd van het einde nabij gekomen is. Dat betekent niet dat vervolging iets nieuws zou zijn. Nee, het is altijd zo geweest dat ‘allen die in Christus Jezus godvruchtig willen leven, vervolgd zullen worden’ (2 Tim.3:12). Het is hier zoals met de meeste van de tekenen der tijden: er is een toename in de hevigheid van de vervolgingen wat een teken is dat deze boze tijd nu zijn hoogtepunt bereikt. Jezus zegt verder dat men in deze tijd van vervolging en afval, ook scheuringen en verraad in de gemeenten zal aantreffen (vs.10). Naast valse messiassen in vs.5, worden in vs.11 valse profeten genoemd, d.w.z. profeten die optreden met een vals getuigenis over Jezus Christus en die daardoor vele christenen verleiden tot afval. Waarschuwingen voor de valse profeten lezen we ook in Matt.7:15 en door 1 Joh.4:1 kunnen wij weten dat zij nu reeds in de wereld zijn. Het afvalproces dat in alle tijden heeft plaatsgevonden, komt tot rijping in de eindtijd en loopt uit op een stadium dat aangeduid kan worden als de ‘afval’ zelf, 2 Thess.2:3. Deze afval is een opvallende trek in het beeld dat de Bijbel geeft van de eindtijd en hij zal een teken zijn dat de komst van de Heer nabij is. Afval kan eigenlijk alleen maar daar voorkomen waar iets is om van af te vallen. In de heidenwereld zal dus geen afval worden aangetroffen, maar in de eerste plaats binnen het christendom, in zogenaamde christelijke landen. Afval is ten diepste afval van God. Het gevolg is: het wegebben van geloof in Gods Woord en van de ware christelijke liefde. Jezus zegt: ‘... omdat de wetsverachting toeneemt, zal de liefde van de meesten verkillen’ (vs.12). Het zal zover gaan als Jezus zegt: ‘... zij zullen elkander overleveren en elkander haten’ (vs.10b). De geloofsafval blijkt dus zowel in de leer als in de levenswandel. De christenheid zal van binnenuit verraden en verwoest worden. De afval ontstaat doordat men luistert naar de valse profeten en zich door hen laat misleiden. Paulus schrijft over deze grote afval: ‘Maar de Geest zegt nadrukkelijk, dat in latere tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen’, 1Tim.4:1. Jezus zegt: ‘Doch, als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde?, Luc.18:8. Jezus spreekt hier over het geloof als iets zeldzaams. Het is tot hen die in deze laatste boze tijd leven dat Jezus zegt: ‘Wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden’ (vs.13). Het is een aansporing om het ware geloof en de ware liefde vast te houden, of, anders gezegd: om zich vast te houden aan de ware Christus. Want alleen degenen die Hem blijven belijden, zullen ingaan in Gods heerlijkheid. Nadat Jezus dit sombere beeld van de eindtijd heeft getekend, vervolgt Hij met te zeggen: ‘En dit Evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken en dan zal het einde gekomen zijn’ (vs.14). Ondanks vervolging en ondanks innerlijke onevenwichtigheid van de gemeente, is deze toch bezig met het uitvoeren van de Grote Opdracht. Het Evangelie van het Koninkrijk sluit aan bij de boodschap waarmee Johannes de Doper optrad, Matt.3:2, die Jezus verkondigde, Matt.4:17,23 en die aan de Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 48
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
discipelen werd opgedragen te verkondigen, eerst aan Israël, Matt.l0:6-7 en daarna aan alle volken, Matt.28:19 vgl. 21:43. Het Evangelie zal verkondigd worden tot een ‘getuigenis’ voor hen. De uitdrukking heeft een juridische klank. Ze is ontleend aan de rechtspraak. De gedachte is dat de Evangelie-boodschap werkt als een ‘proces’ - tot oordeel of tot behoud. Ook Matt.26:13 veronderstelt dat het Evangelie in de gehele wereld zal worden verkondigd. Jezus heeft dus reeds tijdens Zijn leven op aarde de discipelen voorbereid op een tijd van wereldzending, want Hij, als de Opgestane, gaf Zelf de marsorder, Matt.28:19, vgl. Hand.1:68. Deze laatste Schriftplaats is belangrijk omdat daar de zending ook in verband gebracht wordt met de eindtijd (het herstel van het koningschap van Israël). De vraag van de discipelen was: ‘Wat is het teken van Uw komst en van de voleinding der wereld?’ Matt.24:3. In vers 14 geeft Jezus een direct antwoord op de vraag van de discipelen. Als de gemeente haar taak om te verkondigen en zending te bedrijven heeft uitgevoerd, als het Evangelie verkondigd zal zijn aan alle volken, dán zal het einde komen. 1.3 De grote verdrukking (vs.15-28) Jezus geeft in Matt.24:15 een beslissende gebeurtenis aan, die de allerzwaarste tijd van beproeving zal inleiden (vs.21) en die ‘terstond’ gevolgd zal worden door de komst van de Zoon des mensen (vs.29-31). Deze gebeurtenis bestaat daaruit dat de ‘gruwel der verwoesting’ of ‘de verwoestende schande’ op de heilige plaats zal staan. Mattheüs wijst erop dat de uitdrukking is ontleend aan het boek Daniël, Dan.9:27; 11:31 en 12:11. Jezus’ uitleg van Daniëls profetie toont dat deze ook betrekking heeft op de eindtijd. De profetie van Daniël had namelijk al een voorlopige vervulling gekregen in de ontheiliging van de tempel door Antiochus IV Epifanes in het jaar 168 v.Chr., vgl. 1 Makk.1:54. De ontheiliging bestond toen daaruit, dat een beeld van - of een altaar voor - Zeus Olympus in de tempel in Jeruzalem werd gebracht en dat er zwijnen werden geofferd. Het is verder bekend dat keizer Caligula in het jaar 41 zijn standbeeld in de tempel probeerde op te richten, maar zijn plotselinge dood in hetzelfde jaar verhinderde deze poging. Bij de verovering van Jeruzalem door de Romeinen in het jaar 70 werd de tempel ook ontheiligd voordat de stad werd verwoest. Deze gebeurtenissen dragen als voorlopige vervullingen alle bij tot de uitleg van de profetie van Daniël. Men mag er daarom van uitgaan dat ‘de heilige plaats’ (vs.15) die Jezus noemt, de tempel in Jeruzalem is, en dat het teken in de eindtijd de ontheiliging van de tempel aldaar is. Door de parallelle schriftplaats in Marc.13:14 weten we dat het teken een persoon zal zijn. ‘Staande’ heeft hier namelijk de mannelijke vorm ondanks dat ‘gruwel’ onzijdig is. Dat wijst erop dat de gruwel der verwoesting een manspersoon is. Daarmee ligt het voor de hand om een verband te zien tussen deze schriftplaats en 2 Thess.2:4 waar we lezen dat een ‘tegenstander’ in de eindtijd ‘zich zal zetten in de tempel Gods om aan zich te laten zien dat hij een god is’. Ook bij Paulus is deze figuur duidelijk een teken des tijds. Het is gebruikelijk hem de antichrist te noemen, ook al komt de naam niet voor in onze tekst (vergelijk echter 1 Joh.2:18,22; 4:3; 2Joh.7). De Bijbel voorzegt op vele plaatsen dat een grote en machtige tegenstander van de zaak van God in de eindtijd zal optreden. Hoe gevaarlijk en belangrijk deze vijand zal zijn, zien wij aan de uitvoerige beschrijving die de Schrift van hem geeft. De voornaamste profetieën vinden wij in Dan.7, 2Thess.2 en Openb.13. De Bijbel spreekt over een geest, die de geest van de antichrist genoemd wordt en waarschuwt ons vroegtijdig voor het godsdienstig-politiek antichristelijk maatschappijsysteem, dat in de eindtijd de wereld zal beheersen. Eerst komt de geest van de antichrist (1Joh.4:3). Daarna komt het antichristelijk systeem en tenslotte de persoon, de antichrist zelf. Het woord antichrist is samengesteld uit ‘anti’ en ‘Christus’. ‘Anti’ heeft de dubbele betekenis van ‘tegen’ en ‘in plaats van’. Dit zegt ons dat de antichrist de tegenstander van Christus is, maar tegelijkertijd een persoon die probeert de plaats van Christus in te Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 49
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
nemen. Hij is de valse messias die tegen Christus strijdt door Hem te imiteren en Zijn troon en positie op te eisen. De naam antichrist drukt dus uit dat hij zowel de tegenstander, als de verleider is. Jezus zegt dat de gruwel der verwoesting op de heilige plaats een voorteken is van een groot gevaar dat plotseling zal opdoemen. ‘Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal’ (vs.21). In Matt.24:16-20 geeft Hij dan aanwijzingen betreffende de vlucht van de discipelen. Het komt er op aan snel te zijn. Ren de trap af aan de buitenkant van het huis zonder naar binnen te gaan, ga niet eerst naar huis om kleren te halen, enz. De vlucht naar de bergen herinnert aan Lots vlucht uit Sodom. Dit verband wordt uitdrukkelijk genoemd in de parallelle schriftplaats bij Lucas (17:31-32). Jeruzalem is evenzeer ontheiligd als Sodom. Het berglandschap in Judea heeft dikwijls gediend als toevluchtsoord. Wij hebben een betrouwbare overlevering (Eusebius, Kerkgeschiedenis, III, 5) die vertelt dat de eerste gemeente in het jaar 66 naar Pella vluchtte, toen de Romeinse legers optrokken naar Jeruzalem. De eerste christenen werden gewaarschuwd door het woord van Jezus dat wij vinden in Luc.21:20: ‘Zodra gij nu Jeruzalem door legerkampen omsingeld ziet, weet dan, dat zijn verwoesting nabij is’. Jezus spreekt hier over de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70. De belegering van Jeruzalem zou voor de discipelen het teken zijn dat ze moesten vluchten. Matt.24:15-28 daarentegen spreekt over de grote nood in de eindtijd en hier is het teken voor de gemeente om te vluchten niet de belegering van Jeruzalem, maar het staan van de gruwel der verwoesting op de heilige plaats. In Matt.24:23-28 worden de waarschuwingen tegen valse messiassen en valse profeten uit vs.5 en vs.11 herhaald. Nu gaat het echter niet over verleiders zoals ze in alle tijden optreden, maar specifiek over de verleiders in de eindtijd, die grote tekenen en wonderen doen. Hiertoe moeten dan gerekend worden de merkwaardige personen die in de Openbaring van Johannes genoemd worden ‘het beest’ en ‘de valse profeet’. Van hen wordt gezegd dat zij allen verleiden die op de aarde wonen, zodat allen het beest aanbidden, ‘ieder wiens naam niet geschreven is in het boek des levens van het Lam, dat geslacht is, sedert de grondlegging der wereld’, Openb. 13:8. De kracht van de verleiding zal in deze tijd zo sterk zijn dat, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen verleid zouden worden (24:24). 1.4 De komst van de Zoon des mensen (vs.29-31) Jezus’ beschrijving van de komst van de Zoon des Mensen (vs.29-31) vertoont kenmerken van oudtestamentische profetieën. Dat de Zoon des mensen zal komen op de wolken des hemels is een duidelijke toespeling op Dan.7:13. In vs.29 worden de tekenen die de komst van de Zoon des Mensen begeleiden opgesomd: verduistering van zon en maan, het vallen van de sterren, ‘de machten der hemelen zullen wankelen’. De tijd van de verdrukking op aarde wordt dus gevolgd door kosmische omwentelingen. De hele scheppingsorde zal wankelen. Ook deze kosmische tekenen werden in het OT voorspeld, zie Jes.13:9-10; JoëI 2:10,31. In het OT zijn het tekenen van het machtig ingrijpen van God ten oordeel. Hier zijn het tekenen van Jezus’ wederkomst. Verder lezen we dat het teken van de Zoon des Mensen aan de hemel zal verschijnen. Er zijn vele verklaringen, of beter gezegd veronderstellingen, geweest met betrekking tot dit teken. Sommigen hebben gedacht aan Jezus’ kruis, dat volgens een oude traditie Hem volgde in de opstanding. Anderen aan het hemelgewelf dat zich zal openen. Sommigen hebben de opvatting verdedigd dat het de openbaring van de Zoon des Mensen Zelf is die moet worden opgevat als het ‘teken’ van de Zoon des Mensen. Eén ding is zeker: de wederkomst van de Zoon des Mensen zal niet iets zijn waarin men zich kan vergissen. Ze zal zijn als de bliksem, duidelijk zichtbaar voor iedereen. De Zoon des Mensen komt uit de hemel naar de aarde ‘met Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 50
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
grote macht en heerlijkheid’. Dan zullen alle stammen der aarde zich op de borst slaan (vs.30), vgl. Openb.1:7. Het weeklagen van Israël en de volken kan deels een rouwen zijn over de dood van Christus (Israël, Zach.12:10vv.), maar is voor de overgrote meerderheid een uiting van wanhoop en wroeging, vanwege het oordeel, dat hen zal treffen. Jezus zegt dat Hij Zijn engelen zal uitzenden met een luid bazuingeschal en dat zij Zijn uitverkorenen zullen verzamelen uit de vier windstreken. Alle gelovigen uit de hele wereld zullen verzameld worden in het Koninkrijk van God (vgl. Matt.13:47-50; 23:37). Bazuinen en trompetstoten zijn kenmerkend voor verschijningen en openbaringen van God in het OT, zie bv. Exodus 19: 13-16,19 en JoëI 2:1. In het NT zijn ze een karakteristieke trek in de beschrijving van de wederkomst van Jezus, 1Thess. 4:16; 1Cor.15:52. De wederkomst van de Zoon des Mensen in heerlijkheid zal vanzelfsprekend een ander karakter dragen dan Zijn eerste komst, toen Hij kwam als mens en geen plaats had om het hoofd neer te leggen, Matt.8:20. Bij Zijn wederkomst zal Hij niet kunnen worden ‘overgeleverd in de handen der mensen’, Matt.17:22. Dan zullen alle mensen overgeleverd zijn in Zijn handen. Dan zal Hij Rechter zijn over levenden en doden. Hij zal komen in macht en heerlijkheid, zichtbaar voor allen, begeleid door tekenen, zoals bij een openbaring van God Zelf. Zijn engelen zullen Zijn wil uitvoeren, zodat Gods verlossingsplan voor de mensen zijn voleinding zal naderen. Hij zal optreden met goddelijke macht als Redder en Rechter, als Heer over engelen en mensen. 1.5 Het tijdstip van het einde (vs.32-35) Het laatste gedeelte van de eigenlijke rede over de eindtijd handelt over het tijdstip van het einde. De discipelen krijgen hier een direct antwoord op hun vraag uit vs.3. Hoewel Jezus waarschuwt tegen pogingen om ‘dag en uur’ vast te stellen (vs.36), wijst Hij toch de vraag van de discipelen niet af. Integendeel, Hij bevestigt hun opvatting dat bepaalde ‘tekenen’ een voorteken zullen zijn van Zijn wederkomst. De eerste komst van Jezus werd gekenmerkt door duidelijke tekenen (Zijn genezingen en andere goddelijke werken, Matt.11:5; 12:28), maar noch de grote meerderheid van het volk, noch de schriftgeleerden kenden de tijd waarin zij leefden. Op de vraag van de Farizeeën om een teken, had Jezus hen geantwoord: ‘... Het aanzien van de lucht weet gij te onderscheiden, maar kunt gij het de tekenen der tijden niet?’ (Matt.16:3). De tekenen die Jezus’ wederkomst aankondigen, zullen niet minder duidelijk zijn dan de tekenen van Zijn eerste komst, en het is de plicht van de discipelen op deze tekenen acht te slaan. Als Jezus hier spreekt over de tekenen der tijden, wijst Hij op iets dat niemand kan weten en op iets waarmee allen op de hoogte kunnen zijn. Wat niemand kan weten is de dag en het uur van Zijn wederkomst: ‘van die dag en van die ure weet niemand’ (vs.36). Maar Zijn discipelen zullen wel kunnen weten wanneer deze dag nadert: ‘Zo moet ook gij, wanneer gij dit alles ziet, weten dat het nabij is, voor de deur’ (vs.33). Het tijdstip is onbekend, maar niet de periode waarin de wederkomst van de Heer zal plaatsvinden. Zoals de lente haar kenmerken heeft, zo zal ook de tijd van het einde haar kenmerken hebben. Jezus zei: ‘Leert dan van de vijgenboom deze les: wanneer zijn hout reeds week wordt en de bladeren doet uitspruiten weet gij daaraan dat de zomer nabij is. Zo moet ook gij, wanneer gij dit alles ziet, weten dat het nabij is, voor de deur.’ De uitdrukking ‘dit alles’ heeft betrekking op de voortekenen van de eindtijd waarover Jezus heeft gesproken in vs.4-14. (Zie comm. op 24:33). Het is dus niet een enkel teken dat het einde van deze bedeling en de wederkomst van de Heer aankondigt. Jezus voegt nu een merkwaardig woord toe, dat wordt ingeleid met de plechtige formule: ‘Voorwaar, Ik zeg u,’ (vs.34). De uitspraak luidt: ‘Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, voordat dit alles is geschied.’ Nu kan het woord ‘geslacht’ in het Nederlands als ook in het Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 51
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
Grieks in twee betekenissen voorkomen. Het kan zowel nageslacht als generatie betekenen. In het NT vinden we echter twee woorden die beide worden vertaald met ‘geslacht’. Het is het mannelijke zelfstandig naamwoord genos, wat blijkt te worden gebruikt in de betekenis van nageslacht, ras, volk. Het andere Griekse woord is het vrouwelijke zelfstandig naamwoord genea wat geslacht of generatie betekent. De woorden genos en genea blijken in het Nieuwe Testament niet door elkaar te worden gebruikt. Als Jezus hier spreekt over het geslacht dat niet zal voorbijgaan voordat ‘dit alles’ zal zijn geschiedt, wordt het woord genea gebruikt. Er wordt dus gesproken over ‘deze generatie’, d.w.z. de tijdgenoten van Jezus, die ‘dit alles’ (de voortekenen uit vs.4-14) zullen meemaken. (Zie ook comm. op 24:34) Er zijn bepaalde generaties, die een centrale plaats in de geschiedenis innemen. Dat kan een generatie zijn, die de zonde van het voorgeslacht tot een climax opvoert, Matt.23:35. Het kan ook een generatie zijn, die leeft in een tijd waarin men dingen meemaakt, die vroegere geslachten slechts verlangd hebben, Matt.13:17. Zo is hier sprake van een generatie, die de voortekenen van het einde zal meemaken. Het is ‘deze generatie’, d.w.z. de tijdgenoten van Jezus, die het voorspel op de eindgebeurtenissen nog zal beleven. We concluderen dat Jezus in vs.32-35 niet zozeer een tijdslimiet m.b.t. Zijn wederkomst geeft, maar veeleer de zekerheid van het aanbreken van het einde wil benadrukken. 2. Gelijkenissen over het einde der tijden (24:36-25:46) Het tweede hoofdstuk van Jezus’ eschatologische rede is opgebouwd uit zes gelijkenissen. Al deze gelijkenissen hebben een duidelijke eschatologische instelling. In de eerste plaats wordt benadrukt, dat het tijdstip van Jezus’ wederkomst onbekend is. Daarom is het van belang om te waken en gereed te zijn. Gereed is hij die trouw de taak vervult die hem is toevertrouwd. Dit motief komt steeds sterker naar voren in deze gelijkenissen, totdat het geheel overheerst in het oordeel over de volken. 2.1 De dagen van Noach (24:36-42) In de joods-apocalyptische literatuur was het de gewoonte de voortijd en de eindtijd met elkaar te vergelijken. Ook in de bijbel is er een duidelijke verbinding tussen protologie en eschatologie, tussen de leer van de eerste dingen en die van de laatste dingen. Duidelijk blijkt dit uit het laatste hoofdstuk van Openbaring, waar de paradijs toestand terugkeert en waar duidelijk verbindingen gelegd worden met de eerste hoofdstukken van Genesis. De bedoeling is om aan te tonen dat de voleinding de tijd vóór de zondeval zal herstellen en deze zelfs zal overtreffen. Het morele verval in de tijd van Noach en de zondvloed wordt graag vergeleken met de afval en de verdrukking in de tijd van het einde. Ook al stelt Jezus de tijd van Noach niet als speciaal zondig voor, toch was dit een bekend gegeven voor Zijn hoorders en kan het beschouwd worden als de achtergrond van deze gelijkenis. De gelijkenis van de dagen van Noach verschilt van de andere gelijkenissen van Jezus daarin, dat het hier de geschiedenis is, die dient om een bepaalde situatie te belichten. Ook al was dit niet de gewoonte, Jezus had ook eerder zulke historische vergelijkingen gemaakt. Zo had Hij ook gesproken over de koningin van Scheba die van het uiteinde van de aarde gekomen was om de heerlijkheid van Salomo te zien, en over Jona in de buik van de vis en zijn opdracht voor Nineve. In Luc.17:26vv. vinden we naast een verwijzing naar de dagen van Noach, ook een vergelijking met Sodom en Gomorra. Jezus wil, uitgaande van de geschiedenis, een bepaald facet van de komst van de Mensenzoon belichten. Zijn wederkomst zal onverwacht zijn. De tijdgenoten van Noach en de inwoners van Sodom waren totaal onvoorbereid. Ze leefden hun gewone leven en werden in beslag genomen door hun Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 52
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
dagelijkse bezigheden. Het was de wereldse bedrijvigheid en zelfverzekerdheid die zijn stempel op hen had gedrukt. Deze gelijkenis is een waarschuwing voor de discipelen om voortdurend gereed te zijn evenals Noach. Jezus voegt aan de gelijkenis nog twee voorbeelden toe van mensen die plotseling en onverwacht van elkaar gescheiden worden, omdat de één wel en de ander niet bereid is (vs.40-41). 2.2 De heer des huizes en de dief (24:43-44) In dit korte beeld is het weer het verrassingsmoment waar het om gaat. Jezus spreekt over een dief die altijd onverwacht komt en een heer des huizes die waakt om een inbraak te verhinderen. De gelijkenis is bedoeld als een waarschuwing voor de discipelen om altijd bereid te zijn voor de wederkomst van Jezus. Het beeld is gewaagd: de Zoon des mensen komt als een dief in de nacht. Zo’n illustratie is onbekend in het jodendom, maar de gelijkenis wordt ná Jezus wel weer opgepakt in de eerste gemeente, zie 1Thess.5:1-10; 2Petr.3:10. De bedoeling is natuurlijk niet, dat de Zoon des mensen ook verder op een dief zou lijken, maar de gelijkenis heeft de bedoeling het onverwachte en plotselinge van Zijn komst te benadrukken. Zowel in de gelijkenis van de dagen van Noach als in die van de dief wordt de wederkomst van Jezus vergeleken met iets negatiefs. De negatieve zijde van de wederkomst geldt echter slechts hen, die onvoorbereid zijn. Zij die wel bereid zijn, zien met blijdschap en verwachting Jezus’ komst tegemoet, vergelijk Luc.21:18 en 1 Thess.4:13vv. 2.3 De goede en de slechte slaaf (24:45-51) Deze gelijkenis vertelt over een heer des huizes die één van zijn dienaren aanstelt als beheerder over zijn huis en dienstvolk terwijl Hij weg is. Er worden twee mogelijkheden besproken. Als de slaaf verstandig handelt en trouw zijn dienst vervult, ontvangt hij veel loon als de heer des huizes terugkeert. Als de slaaf daarentegen zijn volmacht misbruikt en zijn medeslaven begint te slaan en begint te eten en te drinken met dronkaards en in zijn hart zegt: ‘mijn heer blijf uit’ - dan zal de heer van deze slaaf terugkomen op een dag dat hij het niet verwacht, hem midden in zijn uitspattingen verrassen en hem hard straffen. In het afschilderen van de straf gaat de beeldspraak van de gelijkenis over in een andere: geween en tandengeknars. Dit laatste is een bij Mattheüs steeds weer terugkerende beschrijving van de hel. De gelijkenis bestaat uit metaforen die haar onmiddellijk verstaanbaar maken. De heer des huizes is de Zoon des Mensen, die een tijdlang weg zal zijn van Zijn gemeente, maar spoedig zal terugkomen. Het beeld van de slaaf spreekt over de discipelen of de christenen, maar misschien moet men met name denken aan de leiders van de gemeente. Het loon voor de goede slaaf is een aandeel in de heerschappij van God: ‘Hij zal hem over al Zijn bezit stellen.’ De straf voor de slechte slaaf is blijkbaar de ‘poel des vuurs’. Deze slaaf deelt het lot van de huichelaars (vgl. Openb. 21:8). 2.4 De tien maagden (25:1-13) Deze gelijkenis wordt niet verteld door Lucas, maar Luc.12:35-36 lijkt te veronderstellen, dat dit verhaal of iets dergelijks bekend was, en Luc.13:25 stemt bijna woordelijk overeen met Matt.25:11. De gelijkenis mondt uit in een waarschuwing om waakzaam te zijn. Dat is de kern en tevens de verklaring van de gelijkenis. In het verhaal wordt gesproken over tien bruidsmeisjes, die uitgaan om de bruidegom te ontmoeten. Jezus Christus is bij Zijn Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 53
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
wederkomst de Bruidegom, vgl. Matt.9:15. De tien maagden zijn het beeld van de belijdende christenen. Dat de tien bruidsmeisjes worden aangeduid als ‘maagden’ heeft nauwelijks een figuurlijke betekenis. Bruidsmeisjes waren altijd maagden. Het is overigens van belang de aandacht te vestigen op het feit dat noch de bruid noch de bruiloftsgasten ter sprake komen in deze gelijkenis. De gelovigen worden in de Schrift aangeduid met verschillende soorten beeldspraak. De gemeente wordt de Bruid van Christus genoemd, Ef.5:25. In de gelijkenis van het koninklijke bruiloftsmaal zijn de gelovigen de bruiloftsgasten, Matt. 22:1-14. In onze gelijkenis symboliseren de tien bruidsmeisjes de gemeente. Sommigen willen een symbolische betekenis zien in het getal tien, dat dan zou betekenen: de volledige gemeente van God. Eigenlijk klopt dit helemaal niet als men in aanmerking neemt, dat de ware gemeente door slechts vijf meisjes wordt vertegenwoordigd. Vermoedelijk wordt het aantal tien gegeven omdat het gewoonte was bij een oosterse bruiloft, dat men tien lampen in de optocht droeg. Wat heel belangrijk is in deze gelijkenis is het feit, dat de bruidsmeisjes verdeeld worden in twee groepen. Vijf van hen waren wijs en vijf waren dwaas. In veel opzichten leken ze op elkaar. Allen waren bruidsmeisjes. Allen gingen erop uit om de bruidegom tegemoet te gaan, allen hadden lampen. Alle tien sliepen tijdens het wachten. En allen werden plotseling gewekt door de middernachtsroep. Toch is het verschil tussen hen zeer beslissend. Wat werkelijk iets betekent is dit: vijf waren dwaas en vijf waren wijs. Het dwaze bestond daaruit dat ze wel hun lampen hadden meegenomen maar geen olie bij de lampen. Daarom hadden deze vijf zich niet voldoende voorbereid om de bruidegom te ontmoeten. En daar gaat het in deze gelijkenis om: de christelijke bedachtzaamheid ervoor te zorgen gereed te zijn voor de wederkomst van de Heer. Er zijn veel trekken in het verhaal die men met meer of minder recht allegorisch kan opvatten. Men heeft de lamp graag beschouwd als een beeld van de christelijke belijdenis, olie als een symbool voor de Heilige Geest, enz. Als er staat dat ‘de bruidegom uitbleef, kan Jezus hiermee hebben willen aanduiden dat er een wachttijd voor Gods gemeente zou komen. Er wordt verder verteld dat de bruidegom ‘midden in de nacht’ kwam, en dat kan de geestelijke duisternis aanduiden die over heel de wereld zal heersen op het tijdstip dat de Heer wederkomt. De grote ernstige waarheid die de gelijkenis ons wil leren, is echter de volgende: er zijn twee soorten leden in de gemeente. Uitwendig gezien horen allen bij de gemeente. Niemand leeft in volslagen ongeloof. Het gaat hier niet om het verschil tussen belijdende christenen en kinderen van de wereld. Hier gaat het om de scherpe scheidingslijn tussen geestelijk leven en geestelijke dood, die dwars door de gemeente van God heenloopt. Verder zien wij dat het geen huichelarij in de gewone betekenis is, die Jezus hier aanvalt of onthult. Toen de middernachtsroep klonk, werden alle maagden wakker en maakten hun lampen gereed. Ook de vijf dwaze maagden rekenden erop dat zij zouden deelnemen aan het bruiloftsfeest. Het is een van de meest drukkende en vernietigende waarheden in de Bijbel, dat veel mensen die zich ijverig bezighouden met godsdienstige vragen en van zichzelf geloven dat ze op weg zijn naar de hemel, bitter teleurgesteld zullen worden. Er zijn weinigen die de weg naar het leven vinden. Op de oordeelsdag zullen velen voor het aangezicht des Heren staan en hun goede werken opsommen en vragen binnen te mogen komen, maar afgewezen worden, Matt.7:2223. Maar wat hebben die vijf dwaze maagden dan gemist? Op de vraag waarvan de olie in onze gelijkenis een beeld is, hebben verschillende confessionele richtingen echter verschillende antwoorden gegeven. De kerkhervormers zeiden dat het deze maagden ontbrak aan het levende beginsel van het geloof. Zij hadden slechts het uiterlijke kenteken van een christen, zodat hun lampen schenen voor de mensen, maar zij hadden niet het ware geloof dat brandt en schijnt op de dag van Christus’ wederkomst. De Katholieken daarentegen hebben het zo begrepen, dat deze dwaze maagden wel geloof hadden, maar een geloof dat niet Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 54
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
gevolgd werd door werken en daarom een dood geloof was, Jac.2:17. Beide verklaringen bevatten een kern van waarheid. Het verschil tussen de wijze en dwaze maagden is, dat de wijze goede voorbereidingen hebben getroffen: rekening houdend met onbekende voorvallen en omdat de fakkel maar ongeveer een kwartier brandde, namen zij reserveolie mee. De dwaze hebben vanaf het begin niet dat gedaan, wat wel vanaf het begin gedaan had moeten worden. Als dan de bruidegom onverwacht komt, zijn alleen de wijze, die goede voorbereidselen hebben getroffen, gereed en kunnen met de bruidegom meegaan naar de bruiloft. De gelijkenis van de tien maagden heeft dezelfde boodschap als die van het huis op de rots in Matt. 7:24-27. Daar wordt in vs.24 ook de uitleg gegeven: Een ieder nu, die deze Mijn woorden hoort (geloof) en ze doet (werken), zal gelijken op een wijs man, die zijn huis bouwde op de rots. 2.5 De gelijkenis van de talenten (25:14-39) In deze gelijkenis komt het waakmotief op de achtergrond. Wat het beeld nu beheerst, is het tweede motief uit de gelijkenis van de goede en slechte slaaf: de aansporing tot trouw in de wachttijd. Wij kunnen dus zeggen dat deze gelijkenis wil aangeven dat waakzaamheid naast wijsheid ook trouw vraagt. Het verschil tussen deze gelijkenis en de voorafgaande is ook, dat de gelijkenis van de tien maagden de nadruk legt op het zijn van de christen (wijs, bereid), terwijl de gelijkenis van de talenten de daad benadrukt. De gelijkenis van de talenten heeft veel overeenkomsten, maar ook opvallende verschillen met de gelijkenis van de ponden, Luc. 19:11-27. Deze laatste werd door Jezus verteld tijdens Zijn reis van Galilea naar Jeruzalem, terwijl de gelijkenis van de talenten uitgesproken werd tijdens Zijn verblijf in Jeruzalem. De eerste gelijkenis heeft de discipelen een zekere achtergrond moeten geven voor deze tweede. In beide gelijkenissen gaat het om het trouw beheren van de goederen van een afwezige Heer. Er worden voorbeelden gegeven van goed en slecht beheer. Beide keren wordt de les van het verhaal samengevat met hetzelfde woord: ‘aan een ieder, die heeft, zal gegeven worden. Maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden’. In de gelijkenis van Lucas wordt gesproken over tien slaven, bij Mattheüs echter over drie. Terwijl aan de drie slaven bij Mattheüs een verschillend kapitaal wordt toevertrouwd naar hun bekwaamheid, krijgt elk van de tien slaven bij Lucas één pond. Terwijl de gelijkenis bij Mattheüs de indruk geeft dat de heer van de slaven een rijke koopman is, die wenst dat zijn zaak goed zal gaan tijdens zijn afwezigheid, wordt er bij Lucas gezegd dat het een heer was van hoge geboorte, die naar een ver land ging om voor zich de koninklijke waardigheid in ontvangst te nemen. Hier krijgt het verhaal van Lucas een historische inslag, die allegorisch wordt gebruikt. Geheel onafhankelijk van het eigenlijke thema van de gelijkenis wordt gezegd dat de onderdanen van deze man van hoge geboorte hem haatten en hem een gezantschap achterna zonden om te verhinderen dat hij koning over hen werd (Luc. 19:14). Toen de man terugkwam om de koninklijke macht op zich te nemen maakte hij korte metten met zijn vijanden en doodde hen ter plekke (Luc. 19:27). Dit is een duidelijke herinnering aan de zoon van Herodes de Grote, Archelaus, die bij de dood van zijn vader in het jaar 4 voor Chr. naar Rome reisde om zijn koninklijke waardigheid te laten bekrachtigen. De joden zonden toen een delegatie van vijftig man naar Rome om dit te verhinderen, maar ze slaagden daar niet in en Archelaus nam bij zijn terugkomst op een gruwelijke wijze wraak op hen. Jezus doelt met dit tweede thema op de onwil van de joden Hem te erkennen als hun Koning en Messias. In de uitleg van de gelijkenis van de talenten moet in de eerste plaats gesproken worden over het ‘talent’. Eigenlijk is een talent een gewicht. In die betekenis wordt het woord gebruikt in Openb.16:21, waar gesproken wordt over ‘grote hagelstenen, een talent zwaar’ (1 talent = 125 Romeinse ponden van 327 gram = 40,9 kg). Het woord talent wordt Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 55
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
echter ook gebruikt als munteenheid. De waarde veranderde van tijd tot tijd en van plaats tot plaats. Een attisch talent, waarvan hier waarschijnlijk sprake is, had de waarde van 6000 Romeinse denariën en één denarie was ongeveer het gebruikelijke dagloon, Matt.20:2,13. Vijf talenten was dus méér dan dat een arbeider gedurende zijn hele leven zou kunnen verdienen. In de gelijkenis staat het talent voor de middelen en mogelijkheden die de heer zijn slaven heeft toevertrouwd. Binnen het jodendom was het talent geen gangbare metafoor, zoals dat het geval is in onze taal, waar het woord ‘talent’ een beeldspraak is voor begaafdheid. Jezus geeft dus in deze gelijkenis een voor de discipelen nieuw beeld. Het is daarom zaak nauwkeurig na te gaan wat Hij met dit beeld bedoelt. De talenten blijven het eigendom van de heer, ook nadat ze aan de slaven zijn overhandigd. Het zijn toevertrouwde zaken. De voornaamste les van de gelijkenis is deze: een mens is verantwoordelijk ten opzichte van God voor hetgeen hem is toevertrouwd. Eens zal men er rekenschap van moeten afleggen. De gelijkenis zelf en haar symboliek is gemakkelijk te begrijpen. De heer des huizes die buitenslands reist, is Christus Die naar de hemel gaat waar Hij zal blijven tot Zijn wederkomst. De drie slaven zijn ongetwijfeld alle gelovigen. Zij kregen elk een kapitaal dat in verhouding stond tot hun vermogen om te beheren. God geeft ons geen verantwoordelijkheid voor meer dan wij kunnen dragen. Een grote begaafdheid is een genadegave, maar het is ook genade van God dat Hij onze mogelijkheden begrenst. Want van hen die veel ontvangen hebben, zal ook veel geëist worden. De verschillende bedieningen van de dienaren van de Heer zijn voor ons allen een aansporing tot nederigheid. Hij die grote gaven ontvangen heeft en grote resultaten kan bereiken, moet weten dat hij niets heeft dat hij niet in genade heeft ontvangen. Hij die een geringere toerusting heeft gekregen, moet de Here in getrouwheid dienen binnen de perken die hem zijn gesteld, en hij mag hem die meer is toevertrouwd dat niet misgunnen. We leren dat hij die de vijf talenten ontvangen had, terstond op weg ging en er zaken mee deed. Dit geeft uitdrukking aan zijn ijver en zijn trouw in de dienst. Met zijn vijf talenten verdiende hij er vijf bij en hij die er twee had gekregen, verdiende er twee bij. Maar hij die slechts één talent had ontvangen, ging weg, groef een gat in de grond en verborg het geld van zijn heer. Dat was weliswaar een gebruikelijke manier om voorwerpen van waarde te verbergen, vergelijk Matt.13:44, maar het was niet in overeenstemming met de opdracht die deze slaaf van zijn heer had ontvangen. Hij had het talent namelijk gekregen omdat zijn heer van mening was dat hij in staat was om met dit geldbedrag te werken. Hij had met het geld handel moeten drijven of op zijn minst het moeten beleggen bij de geldwisselaars, zodat zijn heer het met rente terug had kunnen krijgen. Het hoofdmotief van het verzuim van de derde knecht is geweest: een kwaaddenkende en opstandige instelling ten opzichte van zijn heer. De satan probeert altijd de mensen zover te krijgen dat ze ruimte geven aan de gedachte dat God hard en onrechtvaardig is. De slang bedroog de eerste mensen in het paradijs door in hen de verdachtmaking te zaaien dat God het goede van hen terughield, Gen.3:1-6. En de slechte knecht in onze gelijkenis beschuldigt zijn heer ervan dat hij een hard man is, die maait waar hij niet heeft gezaaid en die bijeenbrengt van plaatsen waar hij niet heeft uitgestrooid’ (25:24). De onjuiste instelling van de slaaf tot zijn heer veroorzaakt bij hem een vrees voor hem, wat ertoe leidde dat hij zijn talent begroef. Hij zegt tegen zijn heer: ‘hier hebt gij het uwe’ (vs.25). Hij meent blijkbaar dat hij niets verkeerds gedaan heeft. Maar de heer zegt in zijn antwoord: ‘gij slechte en luie slaaf’, dat luiheid en slechtheid hetzelfde zijn. Lui zijn is zonde. Het is onze plicht om God te dienen met heel ons hart, heel ons verstand, heel onze ziel en al onze kracht. Daarom wordt de onnutte slaaf in de buitenste duisternis geworpen, waar het geween is en het tandengeknars. 2.6 Het oordeel over de volken (25:31-46)
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 56
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
Dit laatste gedeelte van Jezus’ rede over de laatste dingen is geen gelijkenis in de gewone betekenis, maar meer een schilderachtige vertelling van het oordeel. Het karakter van een gelijkenis heeft het gedeelte eigenlijk alleen in 25:32-33. Zoals de herder de schapen van de bokken scheidt, zal Hij de schapen zetten aan Zijn rechterhand en de bokken aan Zijn linkerhand. Het oordeelstoneel dat hier geschilderd wordt, levert ongetwijfeld exegetische en dogmatische problemen op, maar spreekt met zo’n duidelijkheid, zo’n diepte en zo’n gezag dat het één van de teksten is waar men als mens en als christen nooit mee klaar komt. De uiteenzetting kan in drie onderdelen verdeeld worden: a. Schildering van de oordeelssituatie (vs.31-33), b. Het oordeel uitgesproken over de rechtvaardigen (vs.34-40), c. Het oordeel uitgesproken over de onrechtvaardigen (vs.41-46). De beide oordelen die worden uitgesproken, lopen, wat hun opbouw betreft, geheel parallel. De volmacht om te oordelen behoort aan de Zoon des Mensen, vgl. Joh.5:27. Zoals altijd, spreekt Jezus over de Zoon des Mensen in de derde persoon, maar het is duidelijk dat Hij Zichzelf bedoelt met deze figuur, en hier dus spreekt over Zijn wederkomst in heerlijkheid. Er staat dat de Zoon des Mensen zal komen met alle engelen (vs.31). In de joodse literatuur vinden we nergens de gedachte dat de Zoon des Mensen over de engelen zal heersen. Dit gegeven toont aan dat Hij de hoogst denkbare autoriteit heeft. Hetzelfde wordt uitgedrukt als er gezegd wordt dat Hij plaats zal nemen op de troon van Zijn heerlijkheid. Zij die voor deze troon verschijnen, zijn alle volksstammen, d.w.z. evenals in 24:14 en 28:19 alle niet tot de gemeente behorende, levende volkeren. Het Griekse woord voor oordelen betekent eigenlijk scheiding maken en dat komt tot uiting in de beeldspraak van vs.32, waar gezegd wordt dat de Zoon des Mensen de volkeren van elkander zal scheiden zoals de herder de schapen scheidt van de bokken. Het toneel van het oordeel dat hier beschreven wordt lijkt een voorloper te hebben in Ezech.34. Daar wordt de scheiding van het oordeel beschouwd als een inleiding op de tijd van de verlossing. De aanklacht wordt gericht tegen hen die zich niet hebben ontfermd over de zwakken. En het geheel staat in verband met een duidelijke Messiasprofetie (Ezech.34:23-24). Het spreken over de Zoon des mensen als koning is een duidelijke heenwijzing naar de Messiasverwachting in het OT, waar de Messias wordt verwacht als een nieuwe koning, die zal optreden op de wijze van koning David. Eerst wordt het oordeel uitgesproken over hen die aan de rechterzijde staan. De rechterzijde is de zijde van het eerbetoon. Deze ontvangen zegeningen en erven het Rijk van God dat gereed ligt vanaf het begin der schepping. Evenals in het jodendom is de gedachte dat het goede van de verlossing eerst in de hemelen volbracht is om dan te worden geopenbaard op aarde in de tijd van het einde, vgl. Openb.21:2. Het Koninkrijk heeft reeds lang bestaan. Reeds bij de schepping der wereld werd ook het Koninkrijk van God gereed gemaakt als de plaats waar de verloste mensen hun eeuwig tehuis zouden vinden. Dit Rijk wordt geërfd. Het is dus niet iets wat de mensen door eigen goede werken kunnen verdienen. Met dit uitgangspunt kan de volgende argumentatie worden begrepen: Het is niet zo dat deze mensen door hun werken het Rijk hebben gekregen als een beloning, maar juist dat zij door hun leven waardig worden geacht in het Rijk van de genade binnen te gaan. Het positieve oordeel dat wordt uitgesproken, wordt gemotiveerd met de liefde, die deze mensen betoond hebben aan de Koning, toen Hij hongerig, dorstig, dakloos, naakt, ziek en in de gevangenis was. De rechtvaardigen weten niet dat zij dit hebben gedaan. De verklaring wordt gegeven in vs.40: ‘In zoverre gij dit aan één van deze Mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan.’ Zij die aan de linkerzijde staan, ontvangen de vervloeking in plaats van de zegen en gaan naar het eeuwige vuur in plaats van naar het Rijk van God. Het eeuwige vuur is een omschrijving Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 57
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
van de hel. Wij vestigen er de aandacht op dat de hel niet de plaats is waar satan en zijn engelen heersen. De hel is de plaats waar satan en zijn engelen gestraft worden, vgl. Openb.20:10. De grond van de veroordeling van de onrechtvaardigen is dezelfde als die van de vrijspraak van de rechtvaardigen. Het verschil is echter dat de eersten niet gedaan hebben wat de laatsten wel deden, namelijk liefdebetoon aan de broeders. Zo wordt de grote eschatologische rede van Jezus afgesloten met de voor de eeuwigheid zo gewichtige woorden: ‘En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven’, Matt.25:46. Op deze wijze stelt Jezus de twee mogelijkheden in Gods oordeel vast: eeuwige straf of eeuwig leven. Tot hen aan de linkerzijde wordt gezegd: ‘Gaat weg’. Tot hen aan de rechterzijde: ‘Komt’. Het probleem dat zich voordoet als men deze schildering van het oordeel wil uitleggen, is hoe men de motivering moet verstaan, die gegeven wordt voor de vrijspraak van de rechtvaardigen en de veroordeling van de onrechtvaardigen. Het is duidelijk dat het oordeel berust op werken, ook al beroepen de rechtvaardigen zich daar niet op en zijn ze zich er zelfs niet van bewust deze gedaan te hebben. Een belangrijke vraag om Matt.25:31-46 te kunnen begrijpen is: wat wordt er bedoeld met ‘deze Mijn minste broeders’ (Matt.25:40)? Doorgaans wordt er tegenwoordig gezegd dat het hier gaat om noodlijdende mensen in het algemeen. Jezus was de vriend van tollenaars en zondaars, Hij vereenzelvigde Zich met de uitgestotenen van de maatschappij. Hij nodigde juist hen, die vermoeid en belast waren, uit om tot Hem te komen, Matt.11:28, en prees de armen en vervolgden zalig, Matt.5:3vv. De opvatting dat de ‘broeders’ de armen in het algemeen zijn, beroept zich dus op bepaalde trekken in de leer en het leven van Jezus. Deze verklaring is echter misbruikt in de moderne theologie (speciaal in de seculariseringtheologie). Hier gaat men soms zover, dat men zegt dat het geen zin heeft om over God te spreken als een transcendente, zelfstandige persoon. We zouden God moeten zoeken in onze naaste, in de medemenselijke verhouding en in de sociale betrokkenheid. De zgn. ‘God-is-dood-theologie’ beroept zich dan ook op Matt.25:40 en voert de medemenselijkheid in als vervanging voor het traditionele geloof in God. Zo’n theologie zonder theos, zonder God, is een totaal verkeerd uitgangspunt. Het is juist dat deze tekst onze sociale en medemenselijke verantwoordelijkheid centraal stelt in onze verhouding tot God, maar het is tevens duidelijk dat juist een kardinaal punt hierin is, dat wij rekenschap zullen moeten afleggen voor de levende God, die ons leven heeft gegeven. Matt.25:40 mag echter niet uitgelegd worden los van zijn context. Het is exegetisch het meest verantwoord, dat de uitdrukking ‘deze Mijn minste broeders’ spreekt over de discipelen, en met hen over de gemeente. Zo wordt het woord ‘broeder’ voortdurend gebruikt in het evangelie naar Mattheüs, vgl. bv.: 18:15 en 21; 23:8; zie m.n. de definitie van ‘broeders’ die Jezus geeft in 12:46-50. Verder noemt Hij Zijn discipelen uitdrukkelijk ‘Mijn broeders’ in Matt.28:10. In dezelfde richting wijst het tweede begrip ‘Mijn minste’. Wij hebben gezien dat de zorg voor de ‘kleinen’ in de kring van de discipelen voortdurend het onderwerp was in het eerste deel van de rede over discipelschap en gemeenteleven, Matt.18:1-14. In Matt.10:42 wordt uitdrukkelijk gezegd dat de kleinen de discipelen zijn: ‘En wie één van deze kleinen, omdat hij een discipel is, ook maar een beker koud water te drinken geeft, voorwaar, Ik zeg u, zijn loon zal hem geenszins ontgaan’. Dit vers is de belangrijkste sleutel om tot een goed begrip te komen van het oordeel over de volkeren in Matt.25:31-46. Als men de context van het evangelie naar Mattheüs betrekt bij de uitleg van 25:40, staat de laatste verklaring exegetisch het sterkst. Maar de gedachte is in eerste aanleg aanstootgevend voor ons: de wereld zou worden geoordeeld naar haar goede werken tegenover de christenen! Nu moeten wij echter wel beseffen dat de tekst historisch gezien over de arme en vervolgde discipelen spreekt in de eerste tijd van de uitbreiding van het christendom (vgl. Matt.10:1625). Voor hen was het martelaarschap een voortdurend aanwezig gevaar. Bovendien kon het ook werkelijk gevaarlijk zijn deze christenen te helpen omdat een dergelijke hulp kon worden Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 58
Evangelisch Leerhuis een eenvoudige geloofsleer voor belangstellenden
uitgelegd als solidariteit. Het belangrijkste is echter dat de discipelen worden toegerust met een volmacht die ver uitgaat boven wat zij in zichzelf zijn. In Matt.10:40 lezen we: ‘Wie u ontvangt, ontvangt Mij’. Dit woord is een belangrijke ‘uitlegsleutel’ voor Matt.25:40. Als Jezus Zich identificeert met de arme en noodlijdende broeders, berust dat op een apostolische volmacht: zij zijn door Hem uitgezonden. Eigenlijk wordt dus het oordeel uitgesproken op grond van de houding die de mensen tegenover Jezus Zelf hebben ingenomen. Het is Jezus Zelf Die tot de wereld komt en tot ons spreekt over Zijn ‘broeders’. Dat is de achtergrond en de betekenis van het woord: ‘In zoverre gij dit aan één van deze Mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan’. Met bovengenoemde uitleg hebben wij de primaire betekenis van dit gedeelte van Jezus’ rede weergegeven. Er kunnen echter ook andere verklaringen met deze verbonden worden. We moeten namelijk Jezus’ woord niet eng of eenzijdig uitleggen. Zijn nadruk op liefdebetoon aan de naaste toont aan dat bewogenheid voor de noodlijdende mens in de ruimste betekenis het eigenlijke hart van de christelijke levenshouding is. Daarom moet dit niet worden verzwegen bij de uitlegging van deze tekst. Als wij de primaire betekenis van de tekst begrepen hebben, dan is ook de verhouding tussen deze tekst en de Paulinische leer van de rechtvaardiging door het geloof zonder werken der wet zo begrijpelijk. De goede werken gedaan voor de minste broeder zijn een uiting van de houding tegenover Jezus Christus Zelf. Het zijn de vruchten van een levend geloof. Belangrijk is dat de ‘rechtvaardigen’ zich niet beroepen op deze werken als zij voor de Zoon des Mensen staan. Zij weten niet dat de werken aan Hem zijn gedaan. Ook voor de christenen zijn goede werken van God en dus geen reden tot zelfverzekerdheid en eigen roem, vgl. Matt.6:3; Rom.3:27. Het evangelie naar Mattheüs staat vol waarschuwingen tegen het dode geloof dat geen vrucht draagt, zie bv. Matt.7:15-27; 12:33-37; 13:18-23; 22:11-13. Maar de werken zijn niet iets waarop de gelovige zich kan beroepen in het oordeel, dat doen alleen de valse profeten, Matt.7:22-23. Hoewel er ook voor de christen een oordeel van de werken zal zijn (2Cor.5:10), is er voor hem toch maar één fundament: God vergeeft de met schuld beladen zondaar, Matt.18:23. Jezus’ gelijkenis in Matt.25:31-46 is één van de moeilijkste, maar ook één van de meest inhoudrijke en meest uitdagende teksten van het NT.
Evangeliegemeente De Regenboog 2006-2007
blz 59