EVALUATIE WIJZIGINGEN DRANK - EN HORECAWET 2000 EEN ONDERZOEKSOVERZICHT
SEPTEMBER 2004
INHOUD
1.
Leeftijdsvaststelling aspirant koper 1.1 Onderzoek onder ondernemers (zelfrapportage) 1.2 Gegevens uit de handhavingspraktijk 1.3 Conclusie onderzoek ondernemers 1.4 Onderzoek onder jongeren: herhaalde metingen 1.5 Onderzoek onder jongeren: eenmalige metingen 1.6 Conclusie onderzoek jongeren
2.
Verplichte vermelding van leeftijdsgrenzen 2.1 Gegevens uit de handhavingspraktijk 2.2 Conclusie
3.
Bepalingen voor paracommerciële instellingen 3.1 Sportkantines 3.2 Studentenverenigingen 3.3 Conclusie
4.
Situering slijterij
5.
Scheiding alcohol en frisdranken 5.1 Observatieonderzoek 5.2 Conclusie
6.
Geen alcoholverkoop in tankshops 6.1 Gegevens uit de handhavingspraktijk 6.2 Conclusie
7.
Geen alcoholverkoop in niet-levensmiddelenwinkels 7.1 Gegevens uit de handhavingspraktijk 7.2 Conclusie
8.
Uitbreiding weigerings- en intrekkingsgronden 8.1 Onderzoek 8.2 Conc lusie
9.
Ontheffingen
10.
Lokale regelgeving
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 3
EVALUATIE WIJZIGINGEN DRANK- EN HORECAWET 2000
Een onderzoeksoverzicht Op 1 november 2000 werd de Drank- en Horecawet (DHW) gewijzigd (Staatsblad 2000, 184). Dit verslag bevat een evaluatie van de belangrijkste wijzigingen per wetsartikel. Steeds wordt nagegaan in hoeverre de betreffende wetswijziging in de praktijk daadwerkelijk wordt nageleefd. Eerst worden wijzigingen behandeld die consequenties hebben voor alle alcoholverstrekkers. Het betreft de verplichte leeftijdsvaststelling van de aspirant koper en de verplichte vermelding van leeftijdsgrenzen door alcoholverstrekkers. Vervolgens komen bepalingen aan bod die alleen gelden voor bepaalde categorieën verstrekkers. Zo zijn paracommerciële instellingen sinds november 2000 verplicht een bestuursreglement op te stellen met betrekking tot verantwoorde alcoholverstrekking. Voor slijtersbedrijven geldt vanaf november 2000 een verbod op een rechtstreekse inpandige verbinding naar andere winkelruimten. Voorheen was élke verbinding verboden. Ook voor niet-vergunningplichtige bedrijven zijn met ingang van november 2000 de regels veranderd. Zo dienen levensmiddelenzaken voortaan een duidelijke scheiding aan te brengen tussen alcoholhoudende en alcoholvrije dranken. Voor benzinestations en voor nietlevensmiddelenzaken geldt vanaf november 2000 een algeheel verbod op de verkoop van alcohol. Dit verslag sluit af met de nieuwe wettelijke bevoegdheden van gemeenten, die belast zijn met de uitvoering van de DHW. 1. Leeftijdsvaststelling aspirant koper Artikel 20 (1e, 2e en 4e lid) stelt de verstrekker van alcohol verplicht de leeftijd van de aspirant koper aan de hand van een leeftijdsdocument vast te stellen. Deze verplichting bestond voorheen niet. De vaststelling dient te geschieden aan de hand van documenten genoemd in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht. Daarnaast zijn bij Algemene Maatregel van Bestuur andere documenten aangewezen (OV-studentenkaart, rijbewijs, bromfietscertificaat). Sinds november 2000 geldt eveneens een verbod op indirecte verstrekking. Het is verboden drank te verstrekken wanneer deze drank kennelijk bestemd is voor iemand van wie niet de vereiste leeftijd is vastgesteld. 1.1 Onderzoek onder ondernemers (zelfrapportage) In 1999 (Ten Den, Bieleman, & Snippe, 1999), 2001 (Bieleman, Jetzes, Kruize, & Oldersma, 2002) en 2003 (Bieleman, Biesma, Kruizen, & Snippe, 2004) vond onderzoek plaats onder leidinggevenden van horecaondernemingen, slijterijen en levensmiddelenzaken. Hierbij werden respectievelijk 158, 504 en 400 ondernemers door onderzoeksbureau Intraval geënquêteerd over de mate waarin zij kennis hebben van de leeftijdsgrenzen voor de verkoop van alcoholhoudende dranken en deze leeftijdsgrenzen daadwerkelijk naleven. De opbouw van de steekproef staat weergegeven in Tabel 1.
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 4
Tabel 1. Geënquêteerde ondernemingen Horecaondernemingen 1. cafés/discotheken 2. snackbars/cafetaria's 3. sportkantines/sociaal cultureel werk Slijterijen Levensmiddelenzaken Totaal
1999 49
2001 289 49 -
55 54 158
2003 200 103 93 93
105 110 504
50 50 100 100 100 400
Overgenomen uit: Bieleman et al., 2004, p. 5
De categorie horecaondernemingen bestaat uit drie subcategorieën. In het vervolg van paragraaf 1 worden hoofdzakelijk de gegevens van de subcategorie cafés/discotheken (meestal afgekort tot cafés) geanalyseerd. In 1999 vond ook nog een apart onderzoek plaats onder de subcategorie sportkantines (Spijkers, Van der Laan, Ten Den, & Bieleman, 1999). In 1999 en in 2003 werden de interviews telefonisch afgenomen en in 2001 door middel van een face to face interview. Waarschijnlijk lag om die reden in 2001 het gemiddelde responsepercentage hoger (rond de 80%) dan in beide andere jaren (rond de 70%). In 2001 werden zowel uitvoerenden als leidinggevenden geïnterviewd. Omdat hun antwoorden geen noemenswaardige verschillen lieten zien, werden deze in de analyse samengevoegd. In 2003 en 1999 werden alleen leidinggevenden geïnterviewd. 1 1.1.1 Kennis van ondernemers Bij alledrie de metingen is een meerderheid van de slijters (60–78%) op de hoogte van het alcoholpercentage dat de grens tussen zwak-alcoholhoudende en sterke drank bepaalt (zie Tabel 2) (Bieleman et al., 2002, 2004; Ten Den et al., 1999). Leidinggevenden van cafés en van supermarkten die het juiste percentage weten te noemen, zijn alle jaren in de minderheid (16-31%). Van de verschillende type horecaondernemingen zijn in 2001 leidinggevenden van snackbars het minst vaak op de hoogte van de grens tussen zwak-alcoholhoudende en sterke drank. Slechts 5% van de snackbarhouders tegenover 16% van de barkeepers en 19% van de barvrijwilligers noemt het juiste percentage (Bieleman et al., 2002). In 2003 is de kennis van snackbarondernemers significant toegenomen. Eén op de vijf leidinggevenden van snackbars kent dan de 15%-grens, tegenover drie van de tien barvrijwilligers in sportkantines. In 1999 lag het percentage barvrijwilligers in sportkantines dat het juiste alcoholpercentage wist te noemen eveneens rond 30% (Spijkers et al., 1999). De leidinggevenden zijn inmiddels beter op de hoogte van de verschillende minimumleeftijden. Bijna iedereen kent de 16-jaar grens en de 18-jaar grens (zie Tabel 2) (Bieleman et al., 2002, 2004; Ten Den et al., 1999).
1
Ten behoeve van de leesbaarheid worden de geenqueteerden afwisselend aangeduid als leidinggevenden en als ondernemers. Bovendien worden leidinggevenden van cafes/discotheken, slijterijen en levensmiddelenzaken ook aangeduid als respectievelijk barkeepers, slijters, caissières. De lezer dient echter in gedachten te houden dat de enquêtes alleen in 2001 deels bij uitvoerenden zijn afgenomen, en dat de antwoorden in 1999 en 2003 afkomstig zijn van leidinggevenden.
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 5
Tabel 2. Ondernemers die het goede antwoord geven op drie vragen: naar het alcoholpercentage dat grens bepaalt tussen zwak-alcoholhoudende en sterke drank (15%); naar de leeftijdsgrens voor verkoop zwak alcoholhoudende drank (16 jr); en naar de leeftijdsgrens voor verkoop sterke drank (18jr), in % Jaar Café/disco Slijterij Levensmiddelenzaak Totaal 15% 16 jr 18 jr 15% 16 jr 18 jr 15% 16 jr 18 jr 15% 16 jr 18 jr 1999 26 91 93 70 96 89 31 83 89 43 90 90 2001 16 92 88 60 100 96 22 92 60 34 95 82 2003 24 98 100 78 100 100 28 98 88 49 99 95 Onderstreept: significant verschil tussen 1999 en 2003, p < .05 Vet: significant verschil tussen 2001 en 2003, p < .05
Op het punt van de grens tussen zwak-alcoholhoudende en sterke drank blijft de kennis van leidinggevenden enigszins achter bij het scholingsaanbod. Het percentage leidinggevenden dat aan alcohol verstrekkend personeel een instructie over de leeftijdsgrenzen geeft, ligt alle jaren hoog (zie Tabel 3). In levensmiddelenzaken aan alcohol verkopend personeel in 2003 significant vaker een training gegeven dan in 2001 (99% tegenover 91%). In cafés wordt in 2003 in 93% en in slijterijen in zelfs 100% van de zaken een instructie verzorgd. In 85% van de snackbars wordt in 2001 een instructie verzorgd aan alcoholverstrekkend personeel (Biele man et al., 2002). Het percentage leidinggevenden dat controleert of personeel zich houdt aan leeftijdsgrenzen stijgt zowel in slijterijen als in levensmiddelenzaken significant tussen 1999 en 2003 (zie Tabel 3). In cafés schommelt dit percentage alle jaren rond de 80%. In alle jaren schat een meerderheid van de ondernemers het percentage klanten onder de 16 jaar (voor levensmiddelenzaken) of onder de 18 jaar (voor slijterijen en cafés) op minder dan 10% (Bieleman et al., 2002, 2004; Ten Den et al., 1999). Tabel 3. Respondenten die personeel instrueren over leeftijdsgrenzen en controleren of personeel zich aan instructie houdt, in % Jaar Café/disco Slijterij Levensmiddelenzaak Instructie Controle Instructie Controle Instructie Controle 1999 89 77 91 60 84 60 2001 88 83 98 74 91 73 2003 93 78 100 78 99 91 Onderstreept: significant verschil tussen 1999 en 2003, p < .05 Vet: significant verschil tussen 2001 en 2003, p < .05
1.1.2 Draagvlak bij ondernemers Bijna alle leidinggevenden, 91 à 92% in 2003, geven aan controle van leeftijdsgrenzen belangrijk te vinden. De redenen waarom men dat belangrijk vindt, wijzigen wel door de tijd. In 1999 zegt ongeveer een derde van alle respondenten dat zij leeftijdsvaststelling belangrijk vinden omdat de wet dient te worden uitgevoerd. In 2001 vindt nog slechts een kwart en in 2003 nog slechts een vijfde van de respondenten dat een belangrijke reden. De maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemers wordt daarentegen steeds vaker als reden aangehaald. In 2003 vindt de helft van de ondernemers de eigen verantwoordelijkheid belangrijk, in 1999 lag dit percentage nog tussen de 6% (levensmiddelenzaken) en 18% (slijterijen). Daarnaast vinden steeds meer respondenten dat jongeren zelf niet kunnen bepalen wat goed voor hen is. In 1999 was één op de vijf respondenten deze mening toegedaan, terwijl in 2003 maar liefst één op de drie caféhouders en slijters en zelfs één op de twee supermarkthouders twijfelde aan het vermogen van jongeren tot zelfbepaling. Tot slot vindt één op de drie caféhouders leeftijdscontrole belangrijk omdat zij geen problemen willen met dronken jongeren (Bieleman et al., 2002, 2004; Ten Den et al., 1999).
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 6
1.1.3. Gerapporteerd gedrag van ondernemers Zowel in 1999 als in 2001 zegt ruim 60% van de commerciële ondernemers zich altijd aan de leeftijdsgrenzen te houden, ongeveer 30% zegt zich voor zover mogelijk aan de leeftijdsgrenzen te houden. In 2003 stijgt het percentage respondenten dat zegt zich altijd aan de leeftijdsgrenzen te houden bij alle categorieën ondernemingen naar circa 90% (Bieleman et al., 2004). Het percentage barvrijwilligers in (sport)kantines dat zegt de leeftijdsgrenzen na te leven ligt in 1999 en 2001 rond de 80% (Spijkers et al., 1999; Bieleman et al., 2002). Het percentage leidinggevenden van snackbars (78%) en (sport)kantines (83%) dat aangeeft zich altijd aan de leeftijdsgrenzen te houden, ligt in 2001 hoger dan het percentage leidinggevenden van cafés/discotheken (60%) (Bieleman et al., 2002). Aan leidinggevenden van cafés en discotheken is gevraagd of zij een leeftijdsgrens voor bezoekers hanteren. In 2001 en 2003 ligt het percentage rond de 30%, terwijl in 1999 nog ruim de helft van de ondernemers aangaf leeftijdsgrenzen bij de deur te hanteren. In de meeste gevallen wordt een leeftijdsgrens van 16 jaar gehanteerd. Tussen 1999 en 2003 doen zich verschuivingen voor in de manier waarop ondernemers op de leeftijd controleren van jongeren die proberen om alcohol te kopen. Zo wordt in alle commerciële ondernemingen in 2003 significant vaker dan in 1999 bij de kassa naar een leeftijdsdocument gevraagd (zie Tabel 4). Bijna negen van de tien slijters (89%) en caissières (85%) vragen in 2003 bij de kassa naar een leeftijdsdocument, in cafés vraagt ruim de helft van de barkeepers aan de bar (56%) en bijna één op de vijf barkeepers aan de kassa (18%) naar een leeftijdsdocument. Daarmee is deze methode om de leeftijd te controleren in 2003 de meest gebruikte methode. Het inschatten van de leeftijd groeit eveneens in populariteit, wat ten koste lijkt te gaan van het vragen van de leeftijd aan jongeren. In 2003 wordt laatstgenoemde methode het minst gebruikt. Het lijkt alsof het alcoholverkopend personeel steeds vaker òf voor de makkelijke weg kiest (inschatten van leeftijd) òf voor de wettelijke verplichte weg (vragen naar een leeftijdsdocument) en steeds minder vaak voor de weg daar tussenin (d.w.z. wel naar de leeftijd vragen maar niet naar een document) (Bieleman et al., 2004). Tabel 4. Ondernemers die leeftijd controleren door de leeftijd van jongeren te schatten, naar de leeftijd van jongeren te vragen, en door jongeren een identiteitsdocument te laten tonen, in %a Jaar Café/disco Slijterij Levensmiddelenzaak Schatten Vragen Vragen Tonen Tonen Schatten Vragen Tonen Schatten Vragen Tonen lft lft bar kassa ID ID lft lft ID lft lft ID bar kassa 1999 15 43 8 30 10 30 47 52 36 52 30 2001 52 32 11 31 21 28 37 79 48 37 70 b 2003 40 34 16 56 18 67 11 89 71 8 85 Onderstreept: significant verschil tussen 1999 en 2003, p < .05 Vet: significant verschil tussen 2001 en 2003, p < .05 a De geënquêteerden konden bij de vraag Op welke wijze controleert u de leeftijd? meer dan één antwoord geven. De percentages sommeren daarom niet tot 100%
In 2001 wordt in een kwart van de snackbars naar de leeftijd gevraagd en in maar liefst de helft van de snackbars naar een leeftijdsdocument (Bieleman et al., 2002). In 1999 wordt in ongeveer één op de tien sportkantines (12%) jongeren gevraagd naar hun leeftijd en wordt in één van de vier sportkantines (24%) gevraagd naar het team waarin iemand speelt. Daarnaast wordt in enkele sportkantines (5%) gevraagd naar een ledenpas. Steeds meer barvrijwilligers in kantines gaan tussen 1999 en 2001 naar een leeftijdsdocument
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 7
vragen. In 1999 bedroeg het percentage 1%; in 2001 lag het percentage op 14% (aan de bar) en 10% (aan de kassa) (Bieleman et al., 2002; Spijkers et al., 1999). 1.1.4 Problemen bij de uitvoering Circa zes van de tien ondernemers van levensmiddelenzaken en de helft van de slijters rapporteert problemen bij de handhaving van de leeftijdsgrenzen. Beide percentages zijn tussen 1999 en 2003 redelijk stabiel. Een groeiend percentage ondernemers van cafés en discotheken rapporteert problemen (van 39% in 1999 naar 50% in 2003) (Bieleman et al., 2004). In snackbars en sportkantines meldt in 2001 ongeveer één op de vijf leidinggevenden problemen bij de uitvoering (Bieleman et al., 2002). In alle jaren noemen zowel caissières, slijters als barkeepers het argument dat leeftijd moeilijk is te schatten als primaire reden dat de naleving van de leeftijdsgrenzen lastig is. Het argument wordt bij de verschillende metingen steeds door minimaal 40% van de respondenten genoemd. In de horeca geldt drukte, geen tijd voor controle, in 2001 als belangrijke tweede reden. In 2001 noemt de helft van de barkeepers dit argument, in 2003 daalt dit percentage naar het niveau van 1999 (ruim 10%). In 2003 voert voor het eerst één op de vijf slijters aan dat jongeren zeggen dat het niet voor eigen gebruik is. Het argument dat leeftijdscontrole door personeel in zelfde leeftijdscategorie lastig is, wordt in 2003 voor het eerst genoemd door een substantiële minderheid van de supermarkten (20%). Terwijl barkeepers bij alle metingen nauwelijks (± 5%) aangeven dat zij bang zijn om naar een leeftijdsdocument te vragen, wordt angst voor agressie van jongeren in 2003 door drie van de tien slijters en caissières genoemd. Dit percentage ligt significant hoger dan in 1999 toen het, net als in cafés, ongeveer 5% bedroeg (Bieleman et al., 2004). Onderzoek door de brancheorganisatie zelf laat eveneens zien dat winkeliers te maken krijgen met agressie wanneer zij jongeren geen alcohol wensen te verkopen. Streng optreden leidt in 47% van de supermarkten soms tot agressie en in 25% van de supermarkten regelmatig tot agressie. Twee derde van de slijters meldt agressie wanneer zij weigeren alcohol te verkopen. De problematiek rond agressie is sterk afhankelijk van de locatie van de winkel (Platform Verkoop Alcoholhoudende Dranken voor Thuisgebruik, 2003). De controleurs maken ook melding van (zware) agressie vanuit het publiek wanneer zij hun werk doen. 1.2. Gegevens uit de handhavingspraktijk De Voedsel en Waren Autoriteit, onderdeel Keuringsdienst van Waren (VWA/KvW), heeft in 2003 6074 locaties bezocht om te controleren of de bepalingen ten aanzien van leeftijdsvaststelling werden nageleefd. Naast cafés, slijterijen en levensmiddelenzaken bezocht de VWA/KvW nog andere type locaties, zoals evenementen. Op de helft van de locaties waren jongeren aanwezig tijdens de controle. Gemiddeld werd in 11% van deze locaties een overtreding geconstateerd. Omdat de VWA/KvW wanneer het gaat om de leeftijdshandhaving geen a-selecte steekproeven trekt, bieden de cijfers geen inzicht in de daadwerkelijke naleving. In plaats daarvan wordt gesproken over afwijkingspercentages. In cafés en discotheken waar jongeren aanwezig zijn (n = 520) en op evenementen met jongeren (n = 153) vinden de meeste overtredingen plaats. De afwijkingspercentage bedragen 18 respectievelijk 26%. Slijterijen (n =154) presteren gemiddeld met een afwijkingspercentage van 13%. De afwijkingspercentages in supermarkten (n = 948) en sportkantines (n = 288) liggen opvallend laag op 3 respectievelijk 2%. Volgens de VWA/KvW komt dit omdat gerichte controles in deze sectoren moeilijk zijn .
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 8
Tabel 5. Controles Voedsel en Waren Autoriteit in 2003 naar leeftijdsvaststelling Branche Aantal Doelgroep Afwijkingspercentage indien doelgroep controles aanwezig aanwezig Horeca (totaal) 2308 1038 19% - waarvan cafés/dis cotheken 1119 520 18% Paracommerciële sector 791 461 5% (totaal) - waarvan sportkantines 545 289 2% Supermarkten 1730 948 3% Slijterijen 383 154 13% Evenementen 186 153 26% Overig 676 297 5% TOTAAL 6074 3051 11%
De controleurs rapporteren een stijgende trend in het gebruik van diverse systemen om op leeftijd te controleren, zoals het gebruik van gekleurde polsbandjes voor de verschillende leeftijdscategorieën, en het gebruik van toegangspasjes. Deze trend kan vooralsnog niet worden onderbouwd met cijfers. Uit een kleinschalig observatieonderzoek in opdracht van de Stichting Alcoholpreventie op de waddeneilanden Texel en Terschelling in 2003 blijkt dat er in twee van de drie bezochte discotheken aan de hand van een leeftijdsdocument aan de deur wordt gecontroleerd. Aan 18-plussers worden armbandjes verstrekt (Stichting Alcoholpreventie, 2003a). Een ander kleinschalig observatieonderzoek in 11 horecagelegenheden verspreid over het hele land laat echter zien dat er noch aan de deur noch bij alcoholverkoop aan de bar controle aan de hand van leeftijdsbewijzen plaatsvindt. Negen van de elf ondernemers volstaan met het vermelden van de minimumleeftijden bij de deur (Stichting Alcoholpreventie, 2003b). De sombere conclusie van de Stichting Alcoholpreventie is niet in overeenstemming met het beeld dat geschetst wordt door de controleurs van de VWA/KvW. Laatstgenoemden hebben juist de indruk dat ondernemers steeds vaker een actief toegangsbeleid ten aanzien van leeftijden voeren. 1.3 Conclusie onderzoek ondernemers In 1999, 2001 en 2003 werden door onderzoeksbureau Intraval enquêtes gehouden onder leidinggevenden van horecagelegenheden, supermarkten en slijterijen. Daaruit blijkt dat in 2003 in bijna iedere onderneming aan alcoholverkopend personeel een training over de leeftijdsgrenzen wordt gegeven. De meeste leidinggevenden van ondernemingen (ruim 90%) zijn (dus) goed op de hoogte van zowel de 16- als de 18-jaar grens. Zij zijn echter, met uitzondering van slijters, vaak niet op de hoogte van het alcoholpercentage dat de grens tussen zwak-alcoholhoudende en sterke drank bepaalt. Het percentage leidinggevenden dat zegt zich altijd aan de leeftijdsgrenzen te houden neemt toe van 60% in 1999/2001 naar circa 90% in 2003. Het draagvlak voor leeftijdsvaststelling is groot. In 2003 geeft ruim 90% van alle ondernemers aan controle van leeftijdsgrenzen belangrijk te vinden. Steeds meer ondernemers zeggen te voldoen aan de wettelijke verplichting de leeftijd van aspirant-kopers vast te stellen aan de hand van een leeftijdsdocument. Het percentage caissières en slijters dat vraagt naar een leeftijdsdocument stijgt tussen 1999 en 2003 respectievelijk van 30 naar 85% en van 52 naar 89%. Hoewel het personeel in uitgaansgelegenheden hierbij enigszins achterblijft, stijgt ook het percentage barkeepers dat aangeeft jeugdige kopers aan de bar te vragen om een leeftijdsdocument, van 30 naar 56%. Vragen naar een leeftijdsdocument is in 2003 - volgens de ondernemers - de meest gebruikte methode om de leeftijd te controleren.
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 9
Naast de wettelijke verplichte methode gebruiken leidinggevenden ook nog andere manieren om de leeftijd van jongeren te controleren. Volgens de controleurs van de VWA/KvW maken steeds meer ondernemers gebruik van systemen als polsbandjes en toegangspasjes. Deze laatste conclusie wordt in een kleinschalig onderzoek van de Stichting Alcoholpreventie niet bevestigd (Stichting Alcoholpreventie, 2003b). In 2003 rapporteert in alle type ondernemingen minstens de helft van de leidinggevenden problemen bij de nalevingvan de leeftijdsgrenzen. Het meest genoemde probleem is dat men het lastig vindt om de leeftijd van de jongeren te schatten. Dit is opvallend, omdat ondernemers tegelijkertijd aangeven dat zij dit vaak doen. Daarnaast speelt bij slijters en supermarktondernemers angst voor agressie van jongeren een rol. Het is niet goed mogelijk het zelfgerapporteerde gedrag van ondernemers te verifiëren aan de hand van gegevens van de VWA/KvW. De VWA/KvW rapporteert immers slechts over de resultaten van haar controles aan de hand van een afwijkingspercentage: in dit geval het percentage van de 3051 bezochte bedrijven waar jongeren aanwezig waren op het moment van controle, dat niet voldeed aan het wettelijk voorschrift de leeftijd van aspirant-kopers vast te stellen aan de hand van een leeftijdsdocument. Afwijkingspercentages zijn dus geen nalevingspercentages, maar geven een indicatie van het nalevingsgedrag. Het afwijkingspercentage ligt op het punt van leeftijdsvaststelling in 2003 op 11%. Relatief hoog is het afwijkingspercentage in de horeca (19%) en bij evenementen (26%). Bij supermarkten en sportkantines is het afwijkingspercentage relatief laag (respectievelijk 3 en 2%). Slijterijen presteren gemiddeld met 13% afwijkingen. 1.4 Onderzoek onder jongeren: herhaalde metingen Parallel aan het onderzoek onder ondernemers, vond er in 1999, 2001 en 2003 onderzoek plaats onder jongeren naar de mate waarin zij erin slagen om alcoholhoudende drank te kopen. Het onderzoek, wederom uitgevoerd door onderzoeksbureau Intraval, vond plaats door middel van telefonische enquêtes. Bij de nulmeting bestond de landelijk representatieve steekproef uit ruim 2000 jongeren in de leeftijd van 14 tot 17 jaar, die afkomstig waren uit meer dan 25 gemeenten met verschillende adressendichtheid (Ten Den et al., 1999). Er werden twee leeftijdsgroepen gevormd, 14/15-jarigen en 16/17-jarigen, die ieder vertegenwoordigd waren door ruim 1000 jongeren. In 2001 en 2003 werd het onderzoek herhaald, waarbij de steekproef uitgebreid werd met 13-jarigen (Bieleman et al., 2002, 2004). De leeftijdsopbouw van de steekproef in de drie jaren staat weergegeven in Tabel 6. Tabel 6. Geënquêteerde jongeren 13-jarigen 14/15-jarigen 16/17-jarigen Totaal
1999 1.078 1.024 2.102
2001 1.031 1.131 1.065 3.227
2003 1.062 1.123 1.063 3.248
Overgenomen uit Bieleman et al., 2004, p.4
In alle jaren werden hoge responsepercentages gehaald. Van de bereikte jongeren toonde 73% in 1999, 87% in 2001 en 85% in 2003 zich bereid hun medewerking aan het onderzoek te verlenen. 1.4.1 Alcoholgebruik jongeren Alleen in de meting van 2003 werd het alcoholgebruik van jongeren in het algemeen nagevraagd (Bieleman et al., 2004). In totaal heeft 78% van de jongeren ooit alcohol gebruikt,
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 10
68% van deze jongeren dronk de afgelopen maand alcohol. Van de recente gebruikers (d.w.z. jongeren die de afgelopen maand alcohol hebben gebruikt) dronk de helft de afgelopen maand minstens eenmaal 5 of meer alcoholhoudende dranken bij één gelegenheid. Op alle maten is er een sterke, positieve samenhang met leeftijd. Zo dronk 27% van de 13-jarige recente drinkers, 44% van de 14/15-jarige recente drinkers en 62% van de 16/17-jarige recente drinkers de afgelopen maand vijf of meer drankjes bij één drinkgelegenheid. Ook is er sprake van sekseverschillen. In vergelijking met meisjes zijn jongens vaker recente drinkers. Bovendien dronken meer jongens dan meisjes de afgelopen maand vijf of meer drankjes per gelegenheid. Om een uitspraak te kunnen doen of er sprake is van een trend in het alcoholgebruik van jongeren, is een vergelijking gemaakt met de tweejaarlijkse peilonderzoeken van het Trimbosinstituut (Ter Bogt, Dorsselaer, & Vollebergh, 2002 en Monshouwer, K., Van Dorsselaer, S., Gorter, A., Verdurmen, J., Vollebergh, W. 2004). De vergelijking is niet optimaal omdat in het Trimbos-onderzoek uitsluitend scholieren, waaronder overigens ook 12- en 18-jarigen, participeren, en omdat ook de vraagstelling op sommige punten afwijkt van de vraagstelling in het Intraval-onderzoek. In Tabel 7 en Tabel 8 worden de onderzoeken van het Trimbosinstituut en bureau Intraval vergeleken. Tabel 7. Tendens ooit-gebruik alcohol door jongeren en leerlingen in voortgezet onderwijs, in % 12-13 14-15 16 en ouder totaal J M J M J M J M Peil 1992 51 42 72 74 88 87 69 66 Peil 1996 71 58 87 82 90 88 82 75 Peil 1999 63 49 81 79 92 87 77 70 HBSC 2001 62 52 78 74 76 59 71 62 Peil 2003 77 73 89 88 94 92 86 83 Intraval 2003 57 55 83 84 94 94 78 78 (geen 12- en 18-jarigen)
tot 68 78 73 66 85 78
Ontleend aan Ter Bogt et al., 2002, p. 22
Tabel 8. Tendens maandgebruik alcohol door jongeren en leerlingen in voortgezet onderwijs, in % 12-13 14-15 16 en ouder totaal J M J M J M J M Peil 1992 19 13 46 47 74 70 45 41 Peil 1996 36 26 65 60 78 69 58 50 Peil 1999 33 23 64 59 83 75 58 49 HBSC 2001 29 19 58 54 71 59 48 39 Peil 2003 40 33 67 65 83 77 60 57 Intraval 2003 24 28 60 53 83 71 55 51 (geen 12- en 18-jarigen)
tot 43 54 54 44 58 53
Ontleend aan Ter Bogt et al., 2002, p. 23
De vraagstelling uit het Intraval-onderzoek naar alcoholgebruik de afgelopen maand lijkt meer op de vraagstelling die gebruik wordt in de Peilonderzoeken (beide onderzoeken vragen naar daadwerkelijk gebruik) dan op de vraagstelling uit het HBSC-onderzoek waar jongeren wordt gevraagd of zij de gewoonte hebben om maandelijks te drinken. Uit de laatste kolommen van beide tabellen kan worden afgeleid dat er sinds 1999 sprake is van een stijging van het “ooit-gebruik” en een stabilisering van het maandgebruik bij meisjes; bij jongens is het “ooit-gebruik” en het maandgebruik gestabiliseerd. In het Intraval-onderzoek werd in 2003 ook gevraagd of jongeren wel eens alcohol krijgen.
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 11
Voor driekwart van de jongeren was dat het geval. Ook hier was een positieve samenhang met leeftijd te zien. Verder bleek dat 13-jarigen vooral alcohol van hun ouders krijgen, terwijl oudere jongeren juist vaker alcohol van (oudere) vrienden krijgen. Gegevens over het uitgaansgedrag van jongeren werden in het Intraval-onderzoek wel op alle drie de meetmomenten nagevraagd (Bieleman, 2002, 2004; Ten Den, 1999). Circa een derde van de 13-jarigen, de helft van de 14/15-jarigen en 8 van de 10 16/17-jarigen gaat wel eens uit. In deze percentages doen zich in de loop van de tijd nauwelijks veranderingen voor. Tijdens het uitgaan wordt in 2003 door significant minder jongeren uit de beide jongste leeftijdsgroepen alcohol gedronken dan in 2001. Van de uitgaande 13-jarigen dronk in 2003 18% alcohol, ditzelfde percentage bedroeg in 2001 nog 39%. Bij de 14/15-jarigen daalde het percentage iets minder sterk va n 74 naar 64%. Tot slot is er onder alcoholdrinkende 14/15 en 16/17 jarigen sprake van een significant stijgende trend in het drinken van zwak-alcoholhoudende drank tijdens het uitgaan. Dit gaat ten koste van het drinken van sterke drank. Van de jongeren die tijdens het uitgaan alcohol drinken, dronk in 2003 93% van de 14/15-jarigen en 85% van de 16/17-jarigen alleen zwakalcoholhoudende drank. In 1999 lag dat percentage in beide leeftijdsgroepen op 72%. 1.4.2 Koopgedrag en slaagkans van jongeren Tabellen 9-11 tonen per type onderneming de aantallen en de percentages jongeren die geprobeerd hebben de afgelopen maand zwak-alcoholhoudende of sterke drank te kopen. Jongeren die hebben geprobeerd om bij een bepaald type onderneming zowel zwakalcoholhoudende als sterke drank te kopen, staan in de betreffende tabel dubbel genoteerd. Het gaat echter steeds om weinig jongeren (Bieleman et al., 2004). Uit de tabellen blijkt opnieuw dat leeftijd een belangrijke voorspeller is. Zo probeert in 2003 slechts 2% van de 13-jarigen tegenover 19% van de 14/15-jarigen tijdens het uitgaan zwakalcoholhoudende drank te kopen. In alle jaren beproeven jongeren hun geluk het minst vaak in slijterijen en het vaakst in cafés en discotheken. Het koopgedrag van zowel de jongste als de oudste leeftijdsgroep is redelijk stabiel. In alle jaren probeert slechts een klein percentage 13-jarigen, uiteenlopend tussen 0 en 6%, en circa 10% van de 16/17-jarigen alcohol te kopen. In de groep 14/15-jarigen, de groep waarop het beleid met name gericht is, doet zich echter een aantal significante veranderingen voor. Het percentage 14/15-jarigen dat geprobeerd heeft om sterke drank te kopen is zowel in uitgaansgelegenheden als in slijterijen tussen 1999 en 2003 gedaald naar 1%. Aanvankelijk verdubbelde tussen 1999 en 2001 het percentage 14/15-jarigen dat probeerde om alcohol te kopen in supermarkten van 9 naar 18% om vervolgens te dalen naar 13%. In vergelijking met de voorgaande jaren proberen in 2003 dus minder 14/15-jarigen om alcohol te kopen, dat geldt zowel voor sterke als voor zwak-alcoholhoudende drank. Tabellen 9-11. Jongeren die afgelopen maand hebben geprobeerd om alcohol te kopen, uitgesplitst naar leeftijd, type onderneming, zwak-alcoholhoudende en sterke drank, in absolute aantallen en in % Tabel 9. Cafés en discotheken Jaar N 13-jarigen Zwak Sterk n % n % 1999a 2102 2001 3227 43 4 3 0 2003 3248 19 2 4 0
14/15-jarigen Zwak n 208 291 213
Sterk % 19 25 19
n 63 32 16
% 6 4 1
16/17-jarigen Sterk n % 142 13 98 9 86 8
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 12
Tabel 10. Slijterijen Jaar N
13-jarigen
14/15-jarigen
Zwak a
1999 2001 2003
2102 3227 3248
Sterk
n
%
n
%
20 6
2 1
6 1
1 0
Tabel 11. Levensmiddelenzaken Jaar N a
1999 2001 2003
Zwak
2102 3227 3248
n 51 61 32
Sterk % 5 5 3
n 38 21 17
13-jarigen
% 4 2 1
16/17-jarigen Sterk n % 84 8 82 8 94 9
14/15-jarigen
n
%
61 47
6 4
n 99 208 147
% 9 18 13
Onderstreept: significant verschil tussen 1999 en 2003, p < .05 Vet: significant verschil tussen 2001 en 2003, p < .05 a gegevens over 13-jarigen ontbreken in 1999
Omdat relatief weinig jongeren proberen alcohol te kopen, zijn bij het berekenen van de slaagkans de jongeren ingedeeld in twee grove categorieën (jongeren onder de 16; jongeren onder de 18). Onderstaande tabel geeft inzicht in de slaagkans van beide groepen jongeren wanneer zij proberen alcohol te kopen (Bieleman et al., 2004). Tabel 12. Slaagkans van jongeren om alcohol te kopen, uitgesplitst naar type onderneming en zwakalcoholhoudende en sterke drank Jaar Zwak-alcoholhoudende drank Sterke drank 13/15-jarigen 13/17-jarigen Café/disco Slijterij Levensmiddelenzaak Café/disco Slijterij 2001 94 91 91 97 94 2003 98 90 93 96 93
De kans voor jongeren om alcohol te kopen ligt in beide jaren in alle ondernemingen op 90% of hoger. De slaagkans lijkt in cafés en discotheken iets hoger te liggen dan in slijterijen en levensmiddelenzaken. Een andere manier om tijdens het uitgaan alcohol te kunnen drinken is om anderen een drankje voor je te laten kopen (indirecte verstrekking). In Tabel 13 staan de percentages jongeren die volgens de Intraval-onderzoeken anderen drank voor zich laten bestellen afgezet tegen de percentages jongeren die proberen om zelf alcohol te kopen (overgenomen uit Tabel 9). Uit Tabel 13 blijkt dat vooral 13-jarigen proberen op indirecte wijze aan hun drank te komen. In cafés en discotheken is de groep 13-jarigen die zwak-alcoholhoudende drank dan wel sterke drank indirect probeert te krijgen ruim twee keer zo groot als de groep 13-jarigen die hun drank zelf bestelt. Bij 14/15 en 16/17-jarigen liggen de verhoudingen omgekeerd en is de groep die zelf alcohol bestelt duidelijk groter dan de groep die hun drank niet zelf bestelt. In alle jaren bestelt ruwweg één op de drie 13-jarigen en bijna driekwart van de 16/17-jarigen zelf zijn of haar zwak-alcoholhoudende drankjes. Binnen de groep 14/15-jarigen is de verhouding tussen jongeren die zelf bestellen en jongeren die anderen laten bestellen als het gaat om zwak-alcoholhoudende drank significant gewijzigd. In 2003 bestellen verhoudingsgewijs minder 14/15-jarigen zelf hun drank dan in 1999. Redelijkerwijs kan worden aangenomen dat jongeren die aan oudere jongeren vragen om drank voor hen te bestellen, minstens zo succesvol zijn als jongeren die zelf alcohol proberen te kopen.
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 13
Tabel 13. Jongeren die afgelopen maand hebben geprobeerd zelf alcohol te kopen en jongeren die anderen alcohol hebben laten kopen, uitgesplitst naar leeftijd en zwak-alcoholhoudende en sterke drank, in % 13-jarigen 14/15-jarigen 16/17-jarigen Zwak Sterk Zwak Sterk Sterk Besteld Zelf Niet zelf Zelf Niet zelf Zelf Niet zelf Zelf Niet zelf Zelf Niet zelf Jaar N 1999a 2102 19 11 6 4 13 6 2001 3227 4 8 0 2 25 16 4 2 9 5 2003 3248 2 3 0 0 19 13 1 1 8 3
1.4.3 Opmerkingen van verkopend personeel In het Intraval-onderzoek werd jongeren gevraagd of barkeepers, caissières en slijters een opmerking over hun leeftijd maken wanneer zij proberen om alcoholhoudende drank te kopen. Bij de metingen van 2001 en 2003 werd bovendien gevraagd of de jongeren de drank ondanks de opmerkingen toch meekregen, en wat de inhoud van de opmerkingen was (Bieleman et al., 2004). Tegen ongeveer een kwart van de 13-jarigen die proberen om in een supermarkt zwakalcoholhoudende drank te kopen wordt zowel in 2001 als in 2003 een leeftijdsgerelateerde opmerking gemaakt. In slijterijen en cafés wordt door te weinig 13-jarigen alcohol gekocht om hierover een uitspraak te kunnen doen. In levensmiddelenzaken stijgt het percentage 14/15-jarigen tegen wie een opmerking wordt gemaakt tussen 1999 en 2003 van 8 naar 24%; in cafés en discotheken stijgt het percentage van 6 naar 15%. In slijterijen wordt alle jaren tegen 20 tot 25% van de 14/15-jarigen iets over hun leeftijd gezegd als zij proberen zwakalcoholhoudende drank te kopen. Ondanks de opmerkingen krijgt het merendeel van de jongeren de drank mee. In cafés bijvoorbeeld lukt het achtereenvolgens 75% (2001) en 84% (2003) van de 14/15-jarigen tegen wie een opmerking wordt gemaakt, om alcohol te kopen. Hoewel verstrekkers meer opmerkingen gaan maken, is er aan het daadwerkelijk verkrijgen van de drank niks veranderd. Dat een ruime meerderheid van de jongeren er ondanks opmerkingen in slaagt om alcohol te kopen, wordt begrijpelijk wanneer wordt gekeken naar de inhoud van de opmerkingen. Dan blijkt dat de meeste jongeren alleen wordt gevraagd naar hun leeftijd, en dat slechts een enkeling een identiteitsbewijs hoeft te tonen. Hoewel het slechts om kleine aantallen jongeren gaat, worden hier ter indicatie enkele cijfers gegeven. Caissières vragen 13-jarigen slechts sporadisch om een identiteitsbewijs. Van de 13-jarigen waartegen een opmerking werd gemaakt, hoefde in 2001 slechts 5% (n = 19) en in 2003 slechts 17% (n = 12) een identiteitsbewijs te laten zien. Beduidend meer jongeren werd verteld dat zij te jong waren (47% in 2001; 41% in 2003) of werd gevraagd naar de leeftijd (68% in 2001; 42% in 2003). Tussen 2001 en 2003 is in alle type ondernemingen een stijgende tendens waarneembaar in het percentage 14/15-jarigen dat een identiteitsbewijs moet laten zien wanneer verkopers een opmerking maken (in cafés van 16% in 2001 naar 22% in 2003; in slijterijen van 29% in 2001 naar 50% in 2003; in supermarkten van 33% in 2001 naar 49% in 2003). Door de kleine aantallen (7 < n < 62) zijn de veranderingen echter nergens significant. Veel minder jongeren proberen sterke drank te kopen. De aantallen jongeren tegen wie een opmerking wordt gemaakt liggen in het geval van 13-jarigen te laag voor verdere analyse (n < 5); bij 14/15-jarigen geldt 15 < n < 64; bij 16/17 geldt n > 81. In zowel cafés als slijterijen worden steeds meer 14/15-jarigen en 16/17-jarigen naar hun leeftijd gevraagd. Slechts één keer gaat het om een significante stijging. Tegen significant meer 16/17-jarigen (11%) worden in 2003 opmerkingen gemaakt dan in 2001 (2%) en 1999 (4%). In slijterijen wordt tegen één op de vier 16/17-jarigen in 2003 een opmerking gemaakt (vgl. 13% in 1999). De
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 14
groep 14/15-jarigen heeft tijdens het uitgaan een kans van 25% op een opmerking (vgl. 6% in 1999) en in slijterijen een kans van 41% (vgl. 16% in 1999). Net als bij het kopen van zwakalcoholhoudende drank, geldt ook hier dat het merendeel van de jongeren er in slaagt om ondanks de opmerking van de verkoper de sterke drank te kopen. In 2003 wo rdt door slijters aan 10 van de 24 16/17-jarigen (42%) en door barkeepers aan 2 van de 9 16/17-jarigen (22%) een identiteitsbewijs gevraagd. 1.4.4 Kooptactieken In 2003 werd jongeren voor het eerst gevraagd welke kooptactieken zij wel eens toepassen, en of zij hun drankjes dan ook daadwerkelijk bemachtigen (Bieleman et al., 2004). Om alcohol te kunnen kopen gebruiken jongeren nauwelijks een identiteitskaart van oudere vrienden. Daarentegen gaat één op de vijf jongeren bewust naar plekken waar weinig gecontroleerd wordt, terwijl één op de tien jongeren een plaats opzoekt waar de verkoper een bekende is. Een even hoog percentage probeert zich ouder voor te doen. Voor alle kooptactieken geldt dat jongeren deze zowel vaker als met meer succes toepassen naarmate zij ouder zijn (zie Tabel 11). Tabel 14. Percentage jongeren dat in 2003 wel eens een bepaalde kooptactiek toepast en hun slaagkans, uitgesplitst naar leeftijd Kopen op plekken waar Kopen op plekken waar Je ouder voordoen Identiteitskaart oudere niet gecontroleerd wordt verkoper bekende is vrienden gebruiken Tactieka Slgknsb Tactieka Slgknsb Tactieka Slgknsb Tactieka Slgknsb 135% 78% 3% 77% 3% 50% 1% 14% jarigen 14/1521% 93% 10% 93% 15% 80% 3% 80% jarigen 16/1731% 96% 15% 98% 19% 87% 2% 90% jarigen Totaal 19% 93% 9% 94% 12% 82% 2% 76% onderstreept: significant verschil met 13-jarigen, vet: significant verschil met 14/15-jarigen, p < .05 a Percentage jongeren dat tactiek wel eens geeft geprobeerd; b slaagkans van jongeren om alcohol te kopen met behulp van betreffende tactiek
1.5 Onderzoek onder jongeren: eenmalige metingen Onderzoek van Regio Data in opdracht van het Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ) door middel van telefonische enquêtes laat eveneens zien dat een substantiële minderheid van de jongeren alcohol koopt tijdens het uitgaan (Regio Data, 2001). In 2001 koopt 19% van alle 13-jarigen (n=134), 25% van alle 14jarigen (n=136), 44% van alle 15-jarigen (n=138) zelf wel eens alcohol in een café, respectievelijk 14%, 21% en 40% doet dit minimaal 1 keer per maand. Uit een onderzoek van TNS-Nipo in 2003 blijkt dat 65 van de 393 jongeren in de leeftijd van 10 tot 15 jaar (17%) soms tot vaak zelf alcohol koopt (Van de Pol & Duijser, 2003). Bijna de helft van de kopers (46%) is hierbij nog nooit naar hun leeftijd gevraagd, terwijl nog geen één op de tien kopers (8%) aangeeft dat zij altijd hun leeftijd moesten noemen. Ruim tweevijfde van de jongeren aan wie de leeftijd soms tot altijd werd gevraagd (44% van 35), moest wel eens een leeftijdsdocument laten zien. Dit betekent dat in 2003 aan bijna een kwart van alle jongeren die wel eens alcohol proberen te kopen een leeftijdsdocument wordt gevraagd. Uit gegevens van het in 2003 door het Trimbos- instituut gehouden peilonderzoek naar riskant gedrag onder scholieren (Monshouwer, K., Van Dorsselaer, S., Gorter, A., Verdurmen, J., Vollebergh, W. 2004) blijkt ook dat, ondanks de wettelijke bepalingen, een aanzienlijk aantal scholieren er in slaagt zelf alcohol te kopen. Van de 12-jarigen die maandelijks drinken, koopt 29% wel eens zelf alcohol. Dat is dus 9% van de 12-jarigen. Bij 13-jarigen is dat 31%; bij 14-
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 15
jarigen 87% en bij 15-jarigen 90%. Op 12-14 jarige leeftijd wordt alcohol het meest in de supermarkt gekocht. Op oudere leeftijd koopt men daarnaast vaak in de horeca. 1.6 Conclusie onderzoek jongeren Jongeren blijken – althans volgens eigen zeggen – relatief makkelijk aan alcohol te kunnen komen. Dit blijkt uit de vragenlijsten die Intraval in het kader van de eerder genoemde onderzoeken heeft voorgelegd aan jongeren van 13 tot en met 17 jaar. De gerapporteerde slaagkans van jongeren bedraagt zowel als het gaat om het kopen van zwak-alcoholhoudende drank als om het kopen van sterke drank minimaal 90%. Het maakt nauwelijks uit waar jongeren alcohol proberen te kopen. Jongeren beproeven hun geluk alle jaren het vaakst in cafés en discotheken, en het minst vaak in slijterijen. Uit de Intraval- gegevens blijkt dat een substantiële minderheid van de jongeren probeert om alcohol te kopen. Vooral leeftijd geldt als een belangrijke voorspeller. Zo probeert in 2003 2% van de 13-jarigen tegenover 19% van de 14/15-jarigen tijdens het uitgaan zwakalcoholhoudende drank te kopen. Het koopgedrag van zowel de jongste als de oudste leeftijdsgroep is door de tijd heen redelijk stabiel. In alle jaren probeert slechts een klein percentage 13-jarigen, uiteenlopend tussen 0 en 6%, en circa 10% van de 16/17-jarigen alcohol te kopen. In de groep 14/15-jarigen, de groep waarop het beleid met name gericht is, doet zich echter een aantal significante veranderingen voor. Het percentage 14/15-jarigen dat probeert om in supermarkten zwak-alcoholhoudende drank te kopen daalt tussen 2001 en 2003 van 18 naar 13%; de percentages 14/15-jarigen die proberen in uitgaansgelegenheden en in slijterijen sterke drank te kopen dalen tussen 1999 en 2003 van respectievelijk 6 en 4% naar 1%. Hoewel het nog steeds een minderheid van de gevallen betreft, wordt – volgens de jongeren door alcoholverstrekkend personeel steeds vaker een opmerking over hun leeftijd gemaakt. Zo stijgt het percentage 14/15-jarigen tegen wie een opmerking wordt gemaakt in levensmiddelenzaken tussen 1999 en 2003 van 8 naar 24% en in cafés en discotheken van 6 naar 15%. Ondanks de vragen en opmerkingen krijgen de meeste jongeren de drank wel mee. Dit komt waarschijnlijk omdat slechts een minderheid van de jongeren aan wie de leeftijd wordt gevraagd, een identiteitsbewijs hoeft te laten zien. Eenmalige metingen, zoals het in 2003 door het Trimbos- instituut gehouden peilonderzoek naar riskant gedrag onder scholieren, bevestigen dat, ondanks de wettelijke bepalingen, een aanzienlijk aantal scholieren er in slaagt zelf alcohol te kopen. 2. Verplichte vermelding van leeftijdsgrenzen Artikel 20 (6e lid) stelt de verstrekker verplicht op plaatsen waar verstrekt wordt, alsmede bij de toegang tot slijterijen, de vereiste leeftijd duidelijk zichtbaar en goed leesbaar aan te geven. De plaatsen waar de leeftijdsvermelding dient te hangen staan niet in de DHW omschreven. Deze verplichting bestond voorheen niet. 2.1 Gegevens uit de handhavingspraktijk In mei-augustus 2001 verrichtte de VWA/KvW onderzoek onder 677 vergunningplichtige bedrijven, waaronder 518 horecagelegenheden2 , 84 paracommerciële instellingen, en 75 slijterijen (Beltman & Smink, 2001a). In 2003 werd het onderzoek he rhaald bij ruim 10.000 bedrijven. In 2003 bleek de naleving van het betreffende wetsartikel door vergunningplichtige 2
In paragraaf 2 en 3 omvat de categorie horecagelegenheden naast café’s en discotheken ook restaurants en hotels. De categorie paracommerciele instellingen vormt hier een aparte categorie, en geen subcategorie van de horecaondermeningen.
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 16
bedrijven sterk verbeterd ten opzichte van de voorgaande meting in 2001. In 2003 ontbraken de stickers met leeftijdsaanduiding in 24% van de vergunningplichtige bedrijven, in 2001 was dat nog bij 53%. In horecagelegenheden daalde het percentage bedrijven dat in overtreding is tussen 2001 en 2003 van 55 naar 27%. Binnen de subcategorie cafés en discotheken daalde het percentage minder sterk van 43 naar 37%. In een ruime meerderheid van de slijterijen waren beide jaren stickers met leeftijdsgrenzen aanwezig. Het percentage slijterijen dat in overtreding is ging van 17 naar 5%. De grootste verandering deed zich voor bij de paracommerciële instellingen. Hier daalde het percentage instellingen in overtreding van 74 naar 25%; binnen de subcategorie sportkantines daalde het percentage van 81 naar 26%. Het Platform Verkoop Alcoholhoudende Dranken voor Thuisgebruik adviseert supermarkten zowel bij de schappen met alcoholhoudende drank, als bij de kassa’s als bij de ingang stickers met de leeftijdsgrens te plakken. De VWA/KvW hanteert bij haar controles thans het criterium van tenminste één leeftijdsaanduiding. In 2003 rapporteert de VWA/KvW dat in 5% van de supermarkten op geen enkele plaats stickers met leeftijdsgrenzen geplakt zijn. Volgens onderzoek van de Stichting Alcoholpreventie (N = 64) uit datzelfde jaar ontbreekt echter in een veel groter gedeelte (16%) van de supermarkten iedere vorm van leeftijdsaanduiding. Daarentegen zijn volgens deze stichting in 43% van de supermarkten op alle aanbevolen plaatsen stickers met leeftijdsgrenzen geplakt (Stichting Alcoholpreventie, 2003c). In 2004 ontbreken stickers met leeftijdsaanduidingen nog steeds in 12% van de supermarkten (N = 95), terwijl in 31% van de supermarkten zowel bij de ingang, de kassa als bij de uitstallingen van de mixdranken stickers met leeftijdsgrenzen geplakt zijn (Stichting Alcoholpreventie, 2004). Een verklaring voor de verschillende onderzoeksuitkomsten in 2003 ontbreekt. In ieder geval kan geconcludeerd worden dat een ruime meerderheid van de supermarkten op tenminste één plaats een leeftijdsvermelding heeft aangebracht. Tabel 15. Percentage ondernemingen waar leeftijdsgrenzen ontbreken (n = steekproefomvang) Jaar Bron Horecabedrijf Slijterij Paracommerciële Totaal instelling vergunningplichtig n % n % n % n % 2001 VWA/KvW 518 55 75 17 84 74 677 53 2003 VWA/KvW 9772 27 1501 5 1017 25 12290 24 2003 STAP 2004 STAP
Levensmiddelenzaak
2776 64 95
2.2 Conclusie Een ruime meerderheid van de ondernemingen geeft inmiddels de leeftijdsgrenzen duidelijk zichtbaar aan. In 2003 ontbreken volgens cijfers van de VWA/KvW stickers met leeftijdsaanduiding in 24% van de vergunningplichtige bedrijven (27% horeca, 25% kantines, 5% slijterijen). In 2001 was dat nog bij 53% van de vergunningplichtige bedrijven (55% horeca, 74% kantines en 17% slijterijen). Controles door de VWA/KvW bij supermarkten laat zien dat in 2003 5% van de bezochte ondernemingen de leeftijdsgrens op geen enkele plaats heeft vermeld. Uit onderzoek van de Stichting Alcoholpreventie in 2003 en 2004 blijkt dat ruim één op de tien supermarkten nergens stickers met de leeftijdsgrens heeft geplakt. 3. Bepalingen voor paracommerciële instellingen (sportkantines, buurthuizen, studentenverenigingen) Artikel 9 bepaalt dat paracommerciële instellingen voortaan bij de aanvraag van een nieuwe vergunning een bestuursreglement met betrekking tot verantwoorde alcoholverstrekking moeten overleggen. Het reglement dient in ieder geval te omvatten: de kwaliteitseisen voor
5 16 12
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 17
barvrijwilligers; de wijze waarop wordt toegezien op de naleving van het reglement; de dagen en tijdstippen waarop alcohol wordt geschonken. Deze tijdstippen dienen duidelijk zichtbaar te worden aangegeven. Artikel 9 is een nieuw artikel. Artikel 8 (4e lid) bepaalt dat twee leidinggevenden in het bezit dienen te zijn van een Verklaring Sociale Hygiëne. Dit betekent een versoepeling ten opzichte van eerdere wetgeving op dit punt. Eerder moesten, net als in commerciële instellingen, alle leidinggevenden in het bezit zijn van een Verklaring Sociale Hygiëne. Omdat het in kantines gaat om verstrekking in besloten kring, heeft de wetgever deze eis versoepelt. 3.1 Sportkantines Binnen het project ‘Alcohol in sportkantines’, dat liep van medio 2000 tot eind 2003, werden sportverenigingen ondersteund bij het voldoen aan de eisen van de gewijzigde DHW (NOC*NSF, 2004). De coördinatie van het project, dat gefinancierd werd door het ministerie van VWS, lag in handen van NOC*NSF, terwijl de uitvoering grotendeels beruste bij de provinciale sportraden. Het project bestond uit de volgende onderdelen: 1. Ontwikkeling en implementatie Instructie Verantwoord Alcoholgebruik, i.s.m. het NIGZ. In totaal zijn er 171 personen (medewerkers van instellingen voor verslavingszorg, provinciale sportraden en sportbonden) opgeleid tot IVA-instructeur. Instructeurs van de provinciale sportraden en van de KNVB hebben respectievelijk 2.700 en 10.884 instructies verzorgd. Daarnaast hebben leidinggevenden van sportverenigingen, al dan niet in het bezit van een speciale opleiding en al dan niet met behulp van een speciaal daartoe ontwikkeld instructiepakket, een onbekend aantal instructies verzorgd aan barvrijwilligers. Door het grote verloop onder barvrijwilligers blijft er een jaarlijkse behoefte bestaan aan IVA’s. 2. Ontwikkeling en implementatie sportspecifieke training en examen Sociale Hygiëne. Ruim 5300 kandidaten hebben inmiddels deelgenomen aan het examen, bijna 40% van de deelnemers was afkomstig uit voetbalverenigingen. Andere sectoren die goed vertegenwoordigd waren zijn tennis (11%); korfbal (7%); hockey (5%). Ook naar de sportspecifieke training en het examen Sociale Hygiëne wordt een jaarlijkse vraag verwacht. 3. Ontwikkeling en verspreiding van 13.950 mappen met het model bestuursreglement. 4. Voorlichting aan sportverenigingen met een kantine in eige n beheer (circa 8000), en aan gemeenten. Voorafgaand aan het project ‘Alcohol in sportkantines’ werd in november 1999 een nulmeting verricht door bureau Intraval (Spijkers et al., 1999). Het onderzoek vond plaats in 137 sportkantines met een kantine in eigen beheer, afkomstig uit 25 gemeenten verspreid over het hele land. Bestuursleden of coördinatoren werden telefonisch geënquêteerd. Bijna alle kantines (94%, n = 129) schenken alcohol. Bij ruim één derde van deze verenigingen heeft één of meer barmedewerkers een Verklaring Sociale Hygiëne; bij een kwart heeft één of meer barmedewerkers een Horecadiploma. In 94% van de verenigingen worden barmedewerkers in tweederde van de gevallen betreft het vrijwilligers- geïnstrueerd, meestal gebeurt dit mondeling. Slechts een kwart van de verenigingen heeft tijden vastgesteld waarop alcohol mag worden geschonken. Opmerkelijk is dat tijdens jeugdtoernooien door 61% van de sportverenigingen alcohol in de kantine wordt geschonken. Voorafgaand aan het project ‘Alcohol in sportkantines’ hebben slechts weinig sportverenigingen een alcoholbeleid op papier. Ongeveer de helft van de sportverenigingen heeft huisregels over het omgaan met alcohol (NOC*NSF, 2004). In 1998 is NOC*NSF gestart met een schriftelijke monitor onder bijna 300 sportverenigingen. Het panel vormt een goede afspiegeling van de georganiseerde breedtesport in Nederland.
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 18
Circa 80-90 sportverenigingen uit het panel hebben een kantine waar alcohol geschonken wordt. Uit de monitor blijkt dat deze verenigingen tussen 2001 en 2003 in toenemende mate gaan voldoen aan de nieuwe wettelijke eisen (Nuijten, Lucassen, Van Kalmthout, 2004; Van Kalmthout & Janssens, 2002; Van Kalmthout, Nuijten, Janssens, 2003). Het percentage sportverenigingen dat inmiddels al een bestuursreglement heeft opgesteld (overigens slechts een verplichting bij een nieuwe vergunning) stijgt van 28 naar ruim 60%; het percentage sportverenigingen dat leidinggevenden heeft die in het bezit zijn van een Verklaring Sociale Hygiëne stijgt van 66 naar 95%; en het percentage sportverenigingen dat haar barvrijwilligers instrueert stijgt van 41 naar 84%. Gemiddeld zijn in 2002 en 2003 per vereniging 3 tot 4 personen in het bezit van een Verklaring Sociale Hygiëne, het bereik loopt van 1 tot 19 personen. In 2001 waren gemiddeld iets meer dan 2 personen per vereniging in het bezit van een Verklaring Sociale Hygiëne. Het gemiddeld aantal barvrijwilligers dat een instructie heeft ontvangen over verantwoord alcohol schenken laat eveneens een stijgende lijn zien. Gemiddeld beschikken verenigingen in 2001 over 10, in 2002 over 17 en in 2003 over 25 geïnstrueerde vrijwilligers. Uit de cijfers van de VWA/KvW blijkt dat 51% van de paracommerciële instellingen beschikt over een bestuursreglement. Bij sportkantines is dat 66%. Tabel 17. Mate waarin sportverenigingen voldoen aan de nieuwe bepalingen van DHW, in % Jaar Bron N BRa VSHb 1999 bureau Intraval 129 63d f 2001 NOC*NSF 80-90 28 66 2002 NOC*NSF 80-90 f 63 90 2003 NOC*NSF 80-90 f 62 95 2003 VWA/KvW 320 66
IVAc 94e 41 73 84
a
percentage instellingen in bezit van een Bestuursreglement; b percentage instellingen dat leden heeft die in bezit zijn van een Verklaring Sociale Hygiëne; c percentage instellingen dat barvrijwilligers instrueert over alcoholverstrekking d 38% van verenigingen heeft leden die in het bezit zijn van een Verklaring Sociale Hygiëne, 25% heeft leden die in het bezit zijn van een Horeca-diploma. Het genoemde percentage 63% (=38% + 25%) is een overschatting omdat verenigingen die zowel leden hebben in bezit van Verklaring Sociale Hygiëne als Horeca-diploma dubbel worden geteld. e dit percentage heeft geen betrekking op een officiële instructie f het aantal verenigingen dat ieder jaar de vragenlijst invult wisselt enigszins
3.2 Studentenverenigingen Eind 2001-begin 2002 vond een vragenlijstonderzoek plaats onder 41 studentenverenigingen aangesloten bij de Landelijke Kamer van Verenigingen (LKvV) door onderzoeksbureau Rescon (Spapen, 2002). Het gemiddeld aantal leden van een studentenvereniging bedraagt 624 (minimaal 75 leden, maximaal 2147 leden). Driekwart van de studentenverenigingen (76%, n = 31) heeft een bestuursreglement opgesteld terwijl acht verenigingen (20%) het voornemen hiertoe uitspreken. Het feit dat het wettelijk verplicht is om bij een nieuwe vergunning een bestuursreglement te hebben geldt als een belangrijke reden om een reglement op te stellen. Vier van de vijf studentenverenigingen die een reglement hebben opgesteld, hebben gebruik gemaakt van het model alcohol bestuursreglement (BR) voor studentenverenigingen ontwikkeld door het NIGZ. Bij negen van de tien studentenverenigingen zijn twee leden in het bezit van een Verklaring Sociale Hygiëne. Twee verenigingen (5%) voldoen niet aan de eis dat twee leden dienen te beschikken over een Verklaring Sociale Hygiëne, terwijl eveneens 5% aangeeft niet te weten of aan deze eis voldaan wordt. Per vereniging hebben gemiddeld 7 en maximaal 30 leden een Verklaring Sociale Hygiëne. De helft van de studentenverenigingen laat barvrijwilligers een gecertificeerde instructie volgen, de zogeheten Instructie Verantwoord Alcoholgebruik (IVA) die ontwikkeld is door het NIGZ. Per vereniging hebben gemiddeld 22 leden en maximaal 80 leden een IVAcertificaat. Bij tien verenigingen (24%) is niemand in het bezit van een IVA-certificaat en nog
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 19
eens tien verenigingen (24%) weten niet of iemand in het bezit is van een IVA-certificaat. Omdat in het onderzoek niet werd nagevraagd of er buiten de IVA mogelijk een andere instructie over verantwoord alcohol schenken werd verzorgd, is het percentage in de laatste kolom van Tabel 18 mogelijk een onderschatting (Spapen, 2002). Het is waarschijnlijk dat inmiddels een hoger percentage studentenverenigingen aan de wettelijke verplichtingen voldoet., getuige het feit dat in 2003 meer dan 50 IVA’s aan studentenverenigingen zijn gegeven (NIGZ, 2004). Tabel 18. Mate waarin studentenverenigingen voldoen aan de wettelijke bepalingen van de DHW voor paracommerciële instellingen, in % Jaar N BRa VSHb IVA c 2002 41 76 90 52 a
percentage instellingen in bezit van een Bestuursreglement; b percentage instellingen dat leden heeft die in bezit zijn van een Verklaring Sociale Hygiëne; c percentage instellingen dat barvrijwilligers instrueert over alcoholverstrekking
3.3 Conclusie Sportverenigingen voldoen in de loop van de tijd steeds beter aan de eisen van de gewijzigde DHW. Volgens de VWA/KvW is het afwijkingspercentage dat in 2001 nog 85% was, in 2003 gedaald tot 40%. Volgens cijfers van NOC*NSF voldoet in 2003 95% (2001: 66%) van de verenigingen aan de eis dat leidinggevenden in het bezit dienen te zijn van een verklaring sociale hygiëne en instrueert 84% (2001: 41%) van de verenigingen haar barvrijwilligers over het verantwoord verstrekken van alcohol. Bij studentenverenigingen liggen deze percentages in 2002 respectievelijk op 90 en 52%. Volgens NOC*NSF heeft inmiddels al meer dan de helft van de sportverenigingen een bestuursreglement opgesteld. Ook uit de cijfers van de VWA/KvW blijkt dat meer dan de helft van de paracommerciële instellingen (51%) over een dergelijk reglement beschikt. 4. Situering slijterij Artikel 15 (2e lid) bepaalt dat er een neringvrije ruimte moet zijn tussen een slijtlokaliteit en andere winkelruimten. Voorheen waren verbindingen tussen slijterijen en andere winkelruimten in het geheel verboden en diende de toegang van een slijterij aan de openbare weg te liggen. De VWA/KvW heeft te weinig gegevens om betrouwbare uitspraken te kunnen doen over de mate waarin aan de verplichting wordt voldaan om een verkoopvrije ruimte te hebben tussen slijterij en andere winkelruimten. Bij acht filialen van één slijterijketen was in 2003 sprake van een directe verbinding tussen de slijterij en de supermarkt. De slijterijketen heeft een proces aangespannen tegen de veroordelingen voor overtreding van de betreffende bepaling. De rechter in eerste aanleg heeft de VWA/KvW in het gelijk gesteld. Momenteel loopt de zaak in hoger beroep. 5. Scheiding alcohol en frisdranken Artikel 18 (3e lid) bepaalt dat er een duidelijke scheiding moet zijn tussen alcoholhoudende en alcoholvrije dranken in levensmiddelenzaken. Deze bepaling is nieuw.
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 20
5.1 Observatieonderzoek In opdracht van de Stichting Alcoholpreventie werd nog vóórdat wetsartikel 18, 3e lid van kracht werd, twee keer onderzoek verricht naar de scheiding tussen alcoholhoudende en alcoholvrije dranken in levensmiddelenzaken. Ook na de inwerkingtreding van de gewijzigde DWH werd hiernaar nog drie keer onderzoek gedaan (Maarten Otto Researchwerkzaamheden, 2001; Stichting Alcoholpreventie, 2003c, 2004). In Tabel 19 staat het percentage supermarkten vermeld dat tussen 1997 en 2003 geen duidelijke scheiding had tussen alcoholhoudende en alcoholvrije dranken. De afname in het aantal winkels zónder duidelijke scheiding tussen 1997 en 1998 is significant. Tussen 2001 en 2003 treedt opnieuw een verbetering op. Dan ontbreekt in nog slechts 12% van de winkels een scheiding tussen alcoholhoudende en alcoholvrije dranken. Hier moet worden opgemerkt dat de steekproef in 2003 relatief klein was en op een aantal belangrijke punten niet vergelijkbaar was met de steekproef uit 2001. Zo ontbraken in 2003 winkels uit de recreatiegemeenten Noordwijk, Terschelling en Valkenburg, terwijl in 2001 juist was gebleken dat levensmiddelenzaken in deze gemeenten zich meer dan gemiddeld (n = 10, 67%) schuldig maakten aan een verkeerde plaatsing. Aanvullend onderzoek liet echter zien dat in 2003 nog slechts één van de acht supermarkten op Terschelling en Texel (12,5%) mixdranken fout had geplaatst (Stichting Alcoholpreventie, 2003a).In 2004 vindt de Stichting Alcoholpreventie een vergelijkbaar percentage (10%) als in 2003 (Stichting Alcoholpreventie, 2004). Uit gegevens van de KvW/VWA uit 2003 blijkt dat een veel kleiner percentage (2%) van de supermarkten alcoholhoudende dranken onjuist plaatst. Dit komt omdat de VWA/KvW het begrip ‘duidelijke scheiding’ wat soepeler definieert. De VWA/KvW operationaliseert het begrip zo dat alcoholhoudende dranken en frisdranken niet door elkaar heen mogen staan, de Stichting Alcoholpreventie gaat er vanuit dat beide soorten drank niet bij elkaar mogen staan (dat wil zeggen: niet in één oogopslag samen te zien zijn). Tabel 19. Winkels waar alcoholhoudende en alcoholvrije dranken bij elkaar staan, in % Jaar N winkels waar beide type dranken bij elkaar staan 1997 113 44 1998 133 26 2001 253 28 2003 65 12 2004 96 10 Vet: een significant verschil t.o.v. het voorafgaande jaar, p < .05.
Een vergelijking tussen verschillende ketens van supermarkten onderling laat zien dat er grote verschillen bestaan in het percentage filialen met een onjuiste plaatsing van alcoholhoudende dranken (uiteenlopend tussen 14 en 42%). In supermarkten die dicht bij een school voor voortgezet onderwijs zijn gevestigd, staan mixdranken niet vaker fout geplaatst dan in andere supermarkten (Maarten Otto Researchwerkzaamheden, 2001). In 2003 werd voor het eerst de opstelling van smaakbieren gecontroleerd. In drie van de tien winkels staan deze gezoete bieren onjuist opgesteld, dat wil zeggen onduidelijk gescheiden van de frisdranken (Stichting Alcoholpreventie, 2003c). Supermarkten op de Waddeneilanden Texel en Terschelling springen nog minder zorgvuldig om met zoete bieren. In 5 van de 8 supermarkten (63%) staan gezoete bieren verkeerd opgesteld (Stichting Alcoholpreventie, 2003a). Blijkbaar zijn supermarkten meer geneigd te letten op de juiste plaatsing van mixdranken, dan op de juiste plaatsing van gezoete bieren.
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 21
5.2 Conclusie In de loop van de tijd plaatsen supermarkten alcoholhoudende en alcoholvrije dranken vaker zó op het schap dat beide type dranken niet in één oogopslag tegelijkertijd te zien zijn. Volgens de VWA/KvW staan in 2003 bij 2% van de supermarkten de dranken, tegen de wettelijke bepalingen in, nog door elkaar heen. 6. Geen alcoholverkoop in tankshops Artikel 22 (1e lid onder a, onder b) bepaalt dat er geen alcoholverkoop in tankshops mag plaatsvinden. Artikel 22 is een geheel nieuw artikel. 6.1 Gegevens uit de handhavingspraktijk In vier opeenvolgende jaren onderzocht de VWA/KvW in hoeverre het verbod op de verkoop van alcoholhoudende drank in tankstations wordt nageleefd. Het onderzoek in 2000 vond plaats ná de wijziging van de DHW (Beltman & Smink; 2001b; Smink, 2001; VWA/KvW, 2003, 2004). Uit de laatste kolom van Tabel 20 blijkt dat het totaalpercentage tankstations in overtreding tussen 2000 en 2003 is gedaald van 40 naar 4%. De locatie van het tankstation blijkt van invloed op de kans dat er alcohol wordt verkocht. In tankstations binnen de bebouwde kom en langs de provinciale weg wordt in 2000 en 2001 het verkoopverbod op alcohol vaker overtreden dan in tankstations langs de snelweg. De reden hiervoor is een al langer bestaand verbod op de verkoop van alcoholhoudende drank in tankstations langs de snelweg op basis van een pachtovereenkomst met het ministerie van Verkeer en Waterstaat. In 2002 zijn de verschillen tussen tankstations met een verschillende locatie nagenoeg verdwenen. Tabel 20. Aanwezigheid alcoholhoudende drank in tankstations met verschillende ligging Jaar Bebouwde kom Provinciale weg Snelweg n n drank % n n drank % n n drank % N 2000a 251 100 40 65 24 37 25 3 12 405 2001 955 133 14 251 35 14 75 0 0 1281 2002 415 23 5 91 8 9 52 2 4 558 2003b 545 a
Totaal n drank 161 168 33 20
% 40a 13 6 4
In 2000 is van 64 bedrijven de situering in 2000 niet bekend. In de eerste rij is de laatste kolom dus niet gelijk aan de som van de eerste kolommen. b In 2003 ontbreken gegevens over ligging.
Bedrijven die niet bij een keten zijn aangesloten, zijn in 2001 bijna twee keer zo vaak in overtreding als ketenbedrijven: 22% van de niet-keten bedrijven (n = 199) tegenover 12% van de ketenbedrijven (n = 1082) is in overtreding. In 2002 is het verschil tussen niet-keten en ketenbedrijven verwaarloosbaar geworden; 7% va n de niet-ketenbedrijven tegenover 6% van de ketenbedrijven is dan in overtreding. 3 Ook tussen ketenbedrijven onderling varieert de mate waarin het verkoopverbod op alcohol wordt overtreden. Vijf van de zes grootste ketens laten ieder jaar een verbetering zien. Tabel 21 laat zien dat ketenbedrijven die onder centraal beheer vallen beduidend minder vaak in overtreding zijn dan franchiseondernemingen.
3
In 2000 was het aantal bedrijven dat niet bij een keten was te gering (n = 17) voor een zinvolle vergelijking tussen keten en niet-ketenbedrijven. Van 102 bedrijven waren gegevens t.a.v. ketenbeheer niet bekend; 299 bedrijven waren aangesloten bij een keten.
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 22
Tabel 21. Aanwezigheid van alcoholhoudende drank binnen ketenbedrijven met verschillend beheer Jaar Centraal beheer Franchiseonderneming Totaal ketenbedrijven n n drank % n n drank % n n drank 2000 67 6 9 232 110 47 299 116 2001 145 2 1 937 123 13 1082 125 2002 136 4 3 331 23 7 467 27
% 39 12 6
6.2 Conclusie Drie jaar na de inwerkingtreding van de gewijzigde DHW is de naleving van artikel 22 sterk verbeterd ten opzichte van het moment vlak ná de inwerkingtreding van de wet. Het percentage tankshops dat alcohol verkoopt daalt van 40% in 2000 naar 4% in 2003. Zowel de bedrijfsvorm als de locatie was aanvankelijk van invloed op het afwijkingspercentage. Direct na de wijziging van de DHW bestonden er grote verschillen tussen bedrijven met een verschillend beheer (niet-keten bedrijven, ketenbedrijven onder centraal beheer, franchiseondernemingen) en tussen bedrijven met een verschillende ligging (binnen bebouwde kom, langs provinciale weg, langs snelweg). In 2003 zijn deze verschillen nagenoeg verdwenen. 7. Geen alcoholverkoop in niet-levensmiddelenwinkels Artikel 18 (1e en 2e lid) bepaalt dat er geen alcoholverkoop mag plaatsvinden vanuit nietlevensmiddelenzaken. Deze bepaling is nieuw. 7.1 Gegevens uit de handhavingspraktijk Uit gegevens uit 2001 van de VWA/KvW blijkt dat één op de tien niet- levensmiddelenzaken zich niet houdt aan het verkoopverbod op alcohol (Beltman & Smink, 2001b). Vooral in winkels in wegrestaurants (26%) wordt vaak alcohol aangetroffen. 4 In VVV-kantoren worden voor het merendeel lokale kruidenbitters verkocht. In 2003 vond een vervolgonderzoek plaats door onderzoeksbureau Intraval. Daarbij werd nog slechts in 7% van de niet-levensmiddelenwinkels alcohol aangetroffen, opnieuw het vaakst in winkels in wegrestaurants (18%). In de meeste zaken die in overtreding zijn wordt alleen zwak-alcoholhoudende drank aangetroffen (79%) (Kruize & Bie leman, 2004). Tabel 22. Alcoholverkoop in non-food sector Jaar Bron Bouwmarktena Tuincentra a n 2001 VWA/KvW 64 2003 Intraval 50 a
n drank 2 0
% n 3 0 50
VVV kantoren
n % drank 1
n
39 2 50
n % drank 7 18 5 10
Winkels in wegrestaurants n n drank % 19 44
5 8
26 18
Totaal N 122 194
n % drank 14 11 14 7
In 2001 werd geen onderscheid gemaakt tussen bouwmarkten en tuincentra; dit gebeurde wel in 2003.
In 2003 verrichtte de VWA/KvW 259 controles in de non- food sector, met speciale aandacht voor drogisterijen, internetcafés, cadeaushops en videotheken. Het afwijkingspercentage bedroeg 25% en lag vooral hoog in videotheken en cadeaushops. Ook werden 136 controles verricht gericht op loketverkoop. Hier bleek 47% va n de ondernemers in overtreding. De VWA/KvW concludeert dat er sprake is van branchevervaging bij de verkoop van alcohol. Met name videotheken, die tot laat in de avond open zijn, lijken de rol van tankstations over te nemen. Zij breiden hun assortiment uit met een aantal levensmiddelen of tabaksproducten, zodat zij wettelijk gerechtigd menen te zijn om alcohol te verkopen. 4
Overigens gaat het in twee winkels om geringe overtredingen (een flesje bier voor privé-consumptie). Wanneer hiervoor wordt gecorrigeerd bedraagt het percentage winkels in wegrestaurants dat in overtreding is 16%.
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 23
7.2 Conclusie Bouwmarkten, tuincentra, VVV kantoren en winkels in wegrestaurants houden zich in 2003 beter aan het verkoopverbod op alcoholhoudende drank in niet- levensmiddelenzaken dan in 2001. Tussen 2001 en 2003 daalt het percentage bouwmarkten en tuincentra dat alcohol verkoopt van 3 naar 1%, het percentage VVV kantoren van 18 naar 10% en het percentage winkels in wegrestaurants van 26 naar 18%. In 2003 werden voor het eerst controles verricht binnen andere delen van de non- foodsector (met name drogisterijen, videotheken, cadeaushops en internetcafés). Een kwart van de bedrijven, met name videotheken en cadeaushops, verkoopt alcohol. De VWA/KvW concludeert dat er sprake is van branchevervaging als het gaat om de verkoop van alcohol. 8. Uitbreiding weigerings- en intrekkingsgronden Artikel 27 en artikel 31 regelen de (uitbreiding van de) weigeringgronden respectievelijk intrekkingsgronden van de Drank- en Horecavergunning door de gemeente. Alle overtredingen die worden genoemd in de DHW kunnen met ingang van 1 november 2000 gebruikt worden als weigerings- en intrekkingsgrond. Hierbij dienen de gemeenten het proportionaliteitsbeginsel in acht te nemen. Voorheen waren gemeenten verplicht bij een bepaald aantal overtredingen een vergunning in te trekken. Gemeenten hebben dus een grotere vrijheid gekregen. Er zijn twee nieuwe gronden om een vergunning te weigeren: − een paracommerciële instelling heeft geen reglement opgesteld of leeft de bepalingen uit het reglement niet na; − er bestaat de verwachting dat verboden of voorschriften zullen worden overtreden. Wanneer de vrees bestaat dat het van kracht blijven van een vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid, kan zelfs bepaald worden dat voor die inrichting gedurende maximaal 5 jaar geen nieuwe vergunning verleend mag worden. 8.1 Onderzoek In 2001 maakt 14% van de gemeenten (N = 176) gebruik van haar bevoegdheid een DHWvergunning te weigeren. Daarnaast trekt 10% van de gemeenten één of meer DHWvergunningen in. Gemeenten noemen als redenen voor intrekking dat leidinggevenden niet voldoen aan de eisen die gesteld worden in de DHW of dat er gevaar bestaat voor de openbare orde (VWA/KvW, 2002). In 2003 maakt één op de vijf (22%, n = 26) van de ondervraagde gemeenten (N = 138) gebruik van de mogelijkheid een vergunning in te trekken (zie Tabel 23). Van deze gemeenten trekt de meerderheid (85%) tussen de één en vijf vergunningen in (Kruize & Bieleman, 2003). Aan de 26 gemeenten werd vervolgens gevraagd welke reden(en) zij hadden voor de intrekking van de vergunning. Onderstaande intrekkingredenen werden het meest frequent genoemd: 1. gevaar voor de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid (58%) 2. leidinggevenden voldoen niet aan de gestelde eisen (31%) 3. handelen in strijd met verordeningsbepalingen/overtreding verbodsartikel door horecaondernemers (23%) In 2001 laten iets meer gemeenten (35%) aanvragen voor vergunningen buiten behandeling dan in 1999 (29%). Gemeenten laten een vergunning buiten behandeling wanneer bijvoorbeeld de aanvraag niet compleet is of de inrichting niet aan de eisen voldoet. Illegale exploitatie wordt in 1999 door 88% van de gemeenten gedoogd; in 2001 gedogen iets minder gemeenten (81%). Bovendien voeren gemeenten die niet- gedogen in 2001 een actiever beleid. Ruim de helft (n=15) van de niet-gedogende gemeenten treedt in 2001 actief op, iets minder dan de helft (n=13) volstaat met het schrijven van een brief naar de exploitant.
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 24
In 1999 ligt deze verhouding veel schever. Dan schrijft de overgrote meerderheid van de gemeenten (n=17) een brief, terwijl in slechts 2 gemeenten de politie wordt ingezet. Tot slot voert 21% van de gemeenten in 2002 een actief alcoholbeleid. 8.2 Conclusie Tussen 2001 en 2003 stijgt het percentage gemeente dat een DHW-vergunning intrekt van 10 naar 19%. In beide jaren worden de meeste vergunningen ingetrokken vanwege gevaar voor de openbare orde en vanwege het feit dat de betrokken leidinggevenden niet voldoen aan de in de wet gestelde eisen. In 2001 gedogen gemeenten iets minder in geval van het buiten behandeling laten van aanvragen en wordt in voorkomende gevallen actiever opgetreden. Eén op de vijf gemeenten voert in 2002 een actief alcoholbeleid. 9. Ontheffingen In de nieuwe DHW bestaat nog slechts één mogelijkheid tot het verlenen van ontheffing. Artikel 35 bepaalt dat ontheffing van de vergunningplicht kan worden verleend voor het verstrekken van zwak -alcoholhoudende drank voor een aaneengesloten periode van maximaal 12 dagen tijdens bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard (bijvoorbeeld jaarmarkten). In 2001 verleent 14% van de ondervraagde gemeenten (N = 176) ontheffing aan de hand van door de gemeente vastgesteld beleid. In 2003 wordt in praktisch iedere gemeente (99%, N = 138) door de burgemeester ontheffing van de vergunningplicht verleend voor bijzondere gelegenheden als jaarmarkten e.d.. In het merendeel van deze gemeenten (83%, n = 114) gaat dit zonder problemen. Een kleine minderheid van de ge meenten rapporteert wel moeilijkheden bij het verlenen van ontheffingen (15%, n = 21). Deze ambtenaren vinden de term “bijzondere gelegenheid” lastig te interpreteren, of zij beschouwen de wettelijke termijn van 12 dagen als te kort (Kruize & Bieleman, 2003; VWA/KvW, 2002). 10. Lokale regelgeving Artikel 23 van de DHW kent gemeenten twee verordenende bevoegdheden toe: het verbieden van de verkoop vanuit levensmiddelenwinkels voor een bepaalde periode en het verbinden van voorschriften en beperkingen aan vergunningen. Deze regelgeving wordt opgenomen in een gemeentelijke verordening. Het percentage gemeenten dat gebruik maakt van de mogelijkheid een verordening op te stellen op basis van de herziene DHW stijgt tussen 2001 en 2003 van 9 naar 40%. In 2003 hebben 17% van de onderzochte gemeenten een verordening opgesteld, terwijl 23% daarmee bezig is (Kruize & Bieleman, 2003; VWA/KvW, 2002). Tabel 23. Mate waarin gemeenten gebruik maken van nieuwe bevoegdheden, in % N Intrekken vergunningen Verlenen ontheffingen Opstellen verordeningen 2001a 176 10 14 9 a b 2003 138 19 99 40 a
In 2001 werden de verantwoordelijke beleidsambtenaren in een persoonlijk gesprek geïnterviewd, in 2003 gebeurde dit telefonisch. De percentages zijn niet vergelijkbaar door een andere vraagstelling. In 2001 werd gevraagd of de burgemeester ontheffing had verleend op basis van artikel 35 DHW aan de hand van door de gemeente vastgesteld beleid. De toevoeging “aan de hand van door de gemeente vastgesteld beleid” bleef in 2003 achterwege. b
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 25
LIJST VAN AFKORTINGEN
BR = Bestuurs Reglement DHW = Drank- en Horecawet IVA = Instructie Verantwoord Alcoholgebruik LKvV = Landelijk Kamer van Verenigingen NIGZ = Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie STAP = Stichting Alcoho lpreventie VSH = Verklaring Sociale Hygiëne VWA/KvW = Voedsel en Waren Autoriteit, Keuringsdienst van Waren
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 26
Literatuur Beltman, W., & Smink, M. (2001a). Handhaving Drank- en Horecawet bij vergunningplichtige bedrijven. 's-Hertogenbosch: Keuringsdienst va n Waren. Beltman, W., & Smink, M. (2001b). Handhaving verkoopverbod alcoholhoudende dranken. 's-Hertogenbosch: Keuringsdienst van Waren. Bieleman, B., Biesma, S., Kruize, A., & Snippe, J. (2004). Monitor alcoholverstrekking jongeren 2003. Naleving leeftijdsgrenzen 16 en 18 jaar: metingen 1999, 2001 en 2003. Groningen: Intraval. Bieleman, B., Jetzes, M., Kruize, A., & Oldersma, F. (2002). Alcoholverstrekking aan jongeren. Naleving leeftijdsgrenzen 16 en 18 jaar uit de Drank- en Horecawet. Metingen 1999 en 2001. Groningen: Intraval. Kruize, A., & Bieleman, B. (2003). Quick scan gemeenten en Drank- en Horecawet. Groningen: Intraval. Kruize, A., & Bieleman, B. (2004). Quick scan verkoop alcohol non- food sector. Groningen: Intraval. Maarten Otto Researchwerkzaamheden. (2001). Opstelling van alcoholhoudende mixdranken in supermarkten. In opdracht van STAP. Utrecht: Maarten Otto Researchwerkzaamheden. Monshouwer, K., Van Dorsselaer, S., Gorter, A., Verdurmen, J., Vollebergh, W. (2004). Jeugd en riskant gedrag; kerngegevens uit het peilstationsonderzoek 2003. Utrecht: Trimbos- instituut. Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie. (2004). Jaaverslag 2003. Woerden: NIGZ. NOC*NSF. (2004). Project 'Alcohol in sportkantines'. Arnhem: NOC*NSF. Nuijten, S., Lucassen, J., & Van Kalmthout, J. (2004). Verenigingsmonitor 2003. De stand van zaken in de sportvereniging. Arnhem: NOC*NSF. Platform Verkoop Alcoholhoudende Dranken voor Thuisgebruik. (2003). Alcoholverkoop aan jongeren in winkels. Verslag en evaluatie van de campagne "soms moet je nee verkopen". Leidschendam: PVAD. Regio Data. (2001). Jongeren en alcohol. Inventarisatie in opdracht van het NIGZ. Rotterdam: Regio Data. Smink, M. (2001). Handhaving verkoopverbod alcoholhoudende drank bij tankstations. Vooronderzoek. 's-Hertogenbosch: Keuringsdienst van Waren. Spapen, S. (2002). Onderzoek naar de invoering van het alcoholbestuursreglement bij studentenverenigingen. Haarlem: Rescon.
Evaluatie wijzigingen Drank- en Horecawet 27
Spijkers, E., Van der Laan, R., Ten Den, C., & Bieleman, B. (1999). Inventarisatie alcohol- en tabaksbeleid in sportkantines. Groningen: Intraval. Stichting Alcoholpreventie. (2003a). Drank op de Wadden. Onderzoek naar het aanbod van alcohol in supermarkten, jongerencampings en discotheken op Texel en Tersche lling, zomer 2003. Utrecht: STAP. Stichting Alcoholpreventie. (2003b). Grenzeloos gezellig. Participerende observatie van elf horecagelegenheden voor jongeren in voorjaar van 2003. Utrecht: STAP. Stichting Alcoholpreventie. (2003c). Supermarkten gretig met mixdranken. Onderzoek naar de verkoop van alcoholhoudende mixdranken en smaakbieren in supermarkten. Utrecht: STAP. Stichting Alcoholpreventie. (2004). Mixdranken in overvloed. Onderzoek naar de verkoop van alcoholhoudene mixdranken in supermarkten 2004. Utrecht: STAP. Ten Den, C., Bieleman, B., & Snippe, J. (1999). Alcoholverstrekking aan jongeren. Onderzoek naar de naleving van de leeftijdsgrenzen van 16 en 18 jaar uit de Drank- en Horecawet. Groningen: Intraval. Van de Pol, M., & Duijser, E. (2003). Meting alcoholgebruik jongeren. Onderzoek onder Nederlandse jongeren 10 t/m 15 jaar. Amsterdam: NIPO. Van Kalmthout, J., & Janssens, J. (2002). Verenigingsmonitor 2001. De stand van zaken in de sportvereniging. Arnhem: NOC*NSF. Van Kalmthout, J., Nuijten, S., & Janssens, J. (2003). Verenigingsmonitor 2002. De stand van zaken in de sportvereniging. Arnhem: NOC*NSF. Voedsel en Waren Autoriteit/Keuringsdienst van Waren. (2002). DHT Nieuws special, 2(2). Voedsel en Waren Autoriteit/Keuringsdienst van Waren. (2003). Handhavingsactie alcoholverkoopverbod benzinestations 2002. Den Haag: VWA/KvW.