Evaluatie Wet Werk en Bijstand Gemeente Brunssum December 2005 Inhoudsopgave Inleiding
pagina 3
2.
Toeslagenverordening WWB/ Inkomensbeleid 2.1 Verlaging norm 2.2 Anticumulatiebeding 2.3 Toeslag van 10%
5 5 5 6
3.
Overig inkomensbeleid 3.1 Beëindigingsonderzoeken
9 9
4.
Reïntegratieverordening WWB 4.1 Loonkostensubsidie en Europese regelgeving 4.2 Premie vrijwilligerswerk 4.3 Budgetplafond 4.4 Overdracht reïntegratieverantwoordelijkheid 4.5 Premie alleenstaande ouder met kind jonger dan 12 jaar 4.6 Reistijden 4.7 Motie VVD: (Re)activering cliënten Soza
11 11 11 11 12 13 13 14
5.
Bijzondere bijstand 5.1 Aanvullende bijzondere bijstand <21 jaar 5.2 Kosten budgetbeheer 5.3 Aanvraagtermijn bijzondere bijstand 5.4 Medische kosten 5.5 Orthodontische hulp 5.6 Tandheelkundige behandeling: extractie 5.7 Reiskosten naar AWBZ-inrichting en ziekenhuis 5.8 Moties n.a.v de Minima Effect Rapportage (MER)
15 15 16 19 20 21
6.
De afstemmingsverordening 6.1 Art. 4 lid 5 Afstemmingsverordening 6.2 Art. 2 lid 7a jo. Art. 6 Afstemmingsverordening nulfraude en recidive 6.3 Schending van de inlichtingenplicht samen in een artikel 6.4 Artikel 6: regeling recidive 6.5 Art. 8 lid 2 Afstemmingsverordening 6.6 De afstemmingsverordening in relatie tot “Work-first” 6.7 Tot slot
29 29 30 30 31 32 32 33
7.
Debiteurenbeleid 7.1 Terugvordering belastingteruggave 7.2 Kosten van de terugvordering in rekening brengen bij de debiteur… 7.3 Regels invorderingsbeleid 7.4 Beleid deurwaarder
34 35 35 36
25 26 28
34
1
8.
Reparatie Verhaal 8.1 Indexering verhaalsbijdrage
37 37
9.
Middelen 9.1. Financiën 9.2. Personeel 9.3. Bedrijfsvoering
38 38 38 39
10.
Conclusie en samenvatting
40
Bijlagen: 1. Toeslagenverordening WWB 2. Reïntegratieverordening WWB 3. Afstemmingsverordening 4. Beleid invordering WWB 5. Bevoegdheid gemeentedeurwaarder o.g.v. de WWB
2
Evaluatie Wet Werk en Bijstand 1. Inleiding Met de invoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB) is per 1 januari 2004 de volledige verantwoordelijkheid voor budget en uitvoering van de bijstand bij de gemeente neergelegd. Aan die verantwoordelijkheid is ook meer beleidsvrijheid en een vermindering van administratieve lasten en toezicht door het Rijk gekoppeld. De invoering van de WWB is onderdeel van de modernisering van de sociale zekerheid, zoals deze door het kabinet is ingezet. Kerngedachte van de WWB is dat iedere Nederlander in zijn of haar eigen bestaan moet voorzien. Pas wanneer dat niet lukt, is een uitkering mogelijk. Een aanscherping van de rechten en plichten, het afschaffen van regelingen voor gesubsidieerde arbeid, het afschaffen van categoriale vrijstellingsregelingen en categoriale bijzondere bijstand zijn een selectie uit de belangrijkste wettelijke maatregelen. Het hoofddoel van de WWB is “werk boven inkomen”. Van dit hoofddoel zijn drie subdoelen afgeleid. Het gaat dan om beperking van de instroom in de bijstand, inkomenswaarborg en bevordering van uitstroom uit de bijstand. Nu, ruim een jaar na de invoering van de WWB, is het moment aangebroken om te evalueren. Op landelijk niveau zijn ook al diverse evaluaties gehouden om te bezien of de WWB een succes te noemen is. Uitkomsten landelijke evaluaties De WWB is ingevoerd op een tijdstip waarin de economische omstandigheden moeilijk zijn. Eind 2003 werd nog een forse toename van het bijstandsvolume verwacht. Dit is in de praktijk meegevallen. Het beeld dat uit landelijk onderzoek naar voren komt, is dat gemeenten er goed in geslaagd zijn om het beroep op een bijstandsuitkering zo laag mogelijk te houden. In die zin is de WWB een succes te noemen. Hoewel meer dan de helft van de gemeenten in 2004 een toename van het aantal bijstandsgerechtigden signaleerde, tegenover een kwart van de gemeenten dat het bijstandsvolume zag dalen, is landelijk bezien de toename van het aantal mensen met bijstand lager uitgevallen dan het Ministerie van SZW en het Centraal Plan Bureau (CPB) op basis van hun modellen hadden berekend. Gelijktijdig met de invoering van de WWB is er bezuinigd op het minimabeleid. Meer dan 60% van de gemeenten geeft aan het minimabeleid financieel en beleidsmatig te hebben versoberd. Bovendien is categoriaal beleid met de invoering van de WWB niet langer toegestaan. Gemeenten kunnen bijzondere bijstand alleen nog via individuele aanvragen verstrekken. Invoering WWB De invoering van de WWB is uitvoerig met de commissie Burgerzaken besproken. Diverse keuzemogelijkheden zijn aan de orde gekomen. Het besluitvormingstraject is in 3 stappen doorlopen: -in december 2003 zijn door de gemeenteraden de beleidsdocumenten vastgesteld: inkomensbeleid, reïntegratiebeleid en debiteurenbeleid. Dit beleid is per 1/1/2004 ingevoerd. -in februari 2004 zijn de verordeningen door de raden vastgesteld: de toeslagenverordening, de reïntegratieverordening, de afstemmingsverordening en de fraudeverordening. Deze zijn per 1 april 2004 in werking getreden. -in december 2004 is de participatieverordening door de raden vastgesteld, die per 1/1/2005 in werking is getreden. Wat wordt er geëvalueerd? N.a.v. het inkomensbeleid en het debiteurenbeleid zullen die thema’s opgepakt worden, waarvan geconstateerd wordt: -dat het beleid aanvulling c.q. wijziging behoeft. Dit aan de hand van ervaringen met het vastgestelde beleid. -toezeggingen aan de raad. In de nota’s bij de invoering van de WWB (december 2003) zijn diverse toezeggingen aan de raad gedaan, die nog nadere uitwerking behoeven. Doel van de evaluatie is dan ook om aan de hand van ervaringen met de WWB het beleid te verbeteren c.q. aan te scherpen en aan te vullen. Reïntegratiebeleid
3
Het reïntegratiebeleid maakt onderdeel uit van het regionale reïntegratiebeleid. Dit mede als gevolg van de regionale aanbesteding van reïntegratietrajecten. De evaluatie van dit beleid, alsmede de reïntegratieverordening en de beleidsregels hieromtrent, vindt regionaal plaats. Dit regionale beleid, inclusief de reïntegratieverordening, zal via deze evaluatie ter vaststelling aan u worden voorgelegd. Handhavingsbeleid In februari 2004 is door de gemeenteraad de fraudeverordening vastgesteld. In deze verordening is met name verwezen naar het regionale fraudebeleidsplan, dat als basis diende voor de verordening. Omdat de regionale samenwerking op het gebied van fraude niet is doorgegaan, heeft de verordening geen “basisdocument” meer. Hiertoe is afgesproken dat wij als gemeente Brunssum zelf een handhavingsbeleidsplan maken. De fraudeverordening dient hierbij meegenomen te worden. In het najaar zal uw raad het handhavingsbeleid ter besluit-vorming worden voorgelegd. De aanpassing van het verificatieplan gaat mee in de nota handhaving. In dit handhavingsbeleid wordt ook verder ingegaan op preventieve huisbezoeken. Hoe wordt geëvalueerd Stil wordt gestaan bij de ervaringen met het WWB-beleid. Het gaat derhalve om een inhoudelijk evaluatie en niet zo zeer om een proces-evaluatie. Centraal staat de vraag: waar zijn we in de praktijk aangelopen tegen zaken die verbeteringen/aanpassingen behoeven c.q. waar missen we nog beleid ? Indeling van de nota: Na deze inleiding wordt het inkomensbeleid geëvalueerd. Achtereenvolgens komen aan de orde: het toeslagenbeleid, het overig inkomensbeleid, het reintegratiebeleid, de bijzondere bijstand en het het afstemmingsbeleid,. Vervolgens het debiteurenbeleid en Verhaal. Daarna wordt ingegaan op zaken die personeel, financiën en bedrijfsvoering betreffen. Afgesloten wordt met een samenvatting van de voorstellen.
4
2. Toeslagenverordening WWB (bijlage: 1)/Inkomensbeleid 2.1.Verlaging norm 2.1.a. Huidig beleid: In de WWB is -in tegenstelling tot in de Abw- niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. De reden van het vervallen van het voorschrift is gelegen in de financieringsstructuur van de WWB, waarbij het niet uitmaakt of de norm of de toeslag verlaagd wordt. In de Toeslagenverordening van 1 april 2004 is vastgesteld dat de verlaging met voorrang op de norm moet plaatsvinden. 2.1.b. Aanleiding nieuw beleid: De vorenstaande beleidswijziging is wél in de verordening en in het kennissysteem (Schulinck) verwerkt, maar verzuimd is om deze wijziging in de toelichting van de verordening aan te passen. “Artikel 5 lid 4 Toeslagenverordening: De in het derde lid bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats op de norm.” “Toelichting artikel 5 lid 4 Toeslagenverordening: De verlaging voor alleenstaanden en alleenstaande ouders wordt in mindering gebracht op de (in eerste instantie) berekende toeslag. Het restant wordt op de basisnorm in mindering gebracht. Daar gehuwden geen toeslag ontvangen, vindt bij hen de verlaging op de basisnorm plaats.” In Schulinck richtlijn B053 is opgenomen dat de verlaging bij voorrang plaatsvindt op de norm. 2.1.c. Voorstel: Wij stellen voor om de toelichting van artikel 5 lid 4 Toeslagenverordening WWB zodanig aan te passen dat deze in overeenstemming is met de tekst van de Toeslagenverordening. 2.1.d. Financiële en personele gevolgen: Geen. 2.2 Anticumulatiebeding 2.2.a. Huidig beleid: De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening hebben betrekking op verschillende omstandigheden bij cliënten en kunnen elk afzonderlijk als redelijk in betreffende omstandigheden worden beschouwd. Zonder het anticumulatiebeding (art. 7 Toeslagenverordening) zou het echter kunnen voorkomen dat –met name in situaties waarin de schoolverlatersverlaging in combinatie met een van de andere verlagingsgronden aan de orde is- het college de bijstand vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstandsverlening. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand hoger moeten voorstellen. Met het anticumulatiebeding is bedoeld, dat bij cumulatie van meerdere verlagingen de maximale verlaging nooit meer kan zijn dan 25% van het netto minimumloon. Hierbij wordt de toeslag ongemoeid gelaten. Dus niet: saldering van toeslagen en verlagingen. De Toeslagenverordening dient te worden aangepast. 2.2.b. Aanleiding nieuw beleid: Uit signalen vanuit de uitvoering is gebleken dat de huidige tekst van de artikel 7 van de Toeslagenverordening WWB tot onduidelijkheid kan leiden en aangepast dient te worden. Er wordt voor gekozen om in de Toeslagenverordening een minimum percentage van de gehuwdennorm vast te leggen, waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen. 2.2.c. Voorstel: Wij stellen voor om artikel 7 van de Toeslagenverordening WWB tekstueel aan te passen. In het artikel wordt opgenomen dat de toepassing van de artikelen 2 tot en met 6 (de toeslagen en verlagingen) zodanig geschiedt, dat de toepasselijke bijstandsnorm voor belanghebbende tenminste bedraagt: voor een alleenstaande: 35 procent van de gehuwdennorm; voor een alleenstaande ouder : 55 procent van de gehuwdennorm; voor gehuwden: 65 procent van de gehuwdennorm. Deze omschrijving is duidelijker (voor de uitvoering), maar heeft verder geen gevolgen voor de hoogte van de uitkeringen bij cumulatie.
5
2.2.d. Financiële en personele gevolgen: Geen. 2.3 Toeslag van 10% 2.3.a. Huidig beleid: Door de gemeenteraden is bij de behandeling van het Inkomensbeleid WWB in december 2003 het volgende (met bijbehorende toelichting) besloten: “Besluit 5: Het jaar 2004 wordt gebruikt om het klantenbestand dat een toeslag van 10% van het wettelijk minimumloon ontvangt inzichtelijk te maken en in de loop van 2004 zullen wij naar de Raad rapporteren en adviseren. 2.3.b. Aanleiding nieuw beleid: Bij het vorenstaande besluit werd aangegeven dat wij in 2004 inzichtelijk zouden maken welke klanten een toeslag krijgen van 10% en in hoeverre deze toelag in hun omstandigheden noodzakelijk is. In de loop van 2004 zouden wij naar de Raden rapporteren en adviseren. Het jaar 2004 werd echter volledig in beslag genomen door de invoering van de WWB en het omzetten van de Abwuitkeringen naar deze regeling. Door de vele personeelswisselingen en het langdurig afwezig zijn van een teamleider bij de afdeling Inkomen, is bij de omzettingen niet consequent bijgehouden hoe de uitkering van betrokkenen zich verhoudt tot hun kosten van levensonderhoud. Vandaar dat wij nu pas rapporteren over dit onderwerp. HREF="http://www.handboekwwb.nl/show_page.php?handboek=3&onderdeel=13&pagina=wet_wwb_08_tekst.htm " MACROBUTTON HtmlResAnchor Artikel 8 lid 1 onderdeel c WWB bepaalt, dat de Gemeenteraad een verordening moet vaststellen waarin conform HREF="http://www.handboekwwb.nl/show_page.php?handboek=3&onderdeel=13&pagina=wet_wwb_30_tekst.htm " MACROBUTTON HtmlResAnchor artikel 30 WWB: - wordt aangegeven voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verhoogd, en; - op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging wordt bepaald. Uit deze HREF="http://www.handboekwwb.nl/show_gb.php?id=GB01" MACROBUTTON HtmlResAnchor toeslagenverordening moet blijken voor welke categorieën er een verhoging van de landelijke normen plaatsvindt en tevens op grond van welke criteria het bedrag van die verhoging wordt vastgesteld. Categorieën De HREF="http://www.handboekwwb.nl/show_gb.php?id=GB01" MACROBUTTON HtmlResAnchor toeslagenverordening dient een categoriaal karakter te hebben. In dit kader is er geen plaats voor een op de persoon gerichte individuele beoordeling. Het categoriale karakter van de verordening brengt met zich mee dat de belanghebbenden daaruit concreet moeten kunnen aflezen welke verhoging of verlaging in hun situatie geldt. Criteria De bevoegdheid om de bijstand op categoriale wijze hoger vast te stellen blijft in dit verband beperkt tot de in HREF="http://www.handboekwwb.nl/show_page.php?handboek=3&onderdeel=13&pagina=wet_wwb_25_tekst.htm " MACROBUTTON HtmlResAnchor artikel 25 lid 1 WWB genoemde situatie (HREF="http://www.handboekwwb.nl/show_page.php?handboek=3&onderdeel=13&pagina=wet_wwb_30_tekst.htm " MACROBUTTON HtmlResAnchor artikel 30 lid 3 WWB). Verdergaande categoriale bevoegdheden dan bedoeld in HREF="http://www.handboekwwb.nl/show_page.php?handboek=3&onderdeel=13&pagina=wet_wwb_25_tekst.htm " MACROBUTTON HtmlResAnchor artikel 25 WWB tot en met HREF="http://www.handboekwwb.nl/show_page.php?handboek=3&onderdeel=13&pagina=wet_wwb_29_tekst.htm " MACROBUTTON HtmlResAnchor artikel 29 WWB zouden afbreuk doen aan de betekenis van de wettelijke kaders om een toereikende bijstandverlening te garanderen. HREF="http://www.handboekwwb.nl/show_page.php?handboek=3&onderdeel=13&pagina=wet_wwb_25_tekst.htm " MACROBUTTON HtmlResAnchor Artikel 25 lid 1 WWB bepaalt dat het college de bijstandsnorm met een toeslag verhoogt voor zover belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin
6
de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. Voor de alleenstaanden en alleenstaande ouders betekent dit dat de gemeente de expliciete verantwoordelijkheid krijgt om de landelijke normen aan te vullen tot het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten van de betrokkene. Deze aanvulling is geen vrijblijvende bevoegdheid van de gemeente, maar een uitdrukkelijke verantwoordelijkheid om de bijstand op een zodanig bedrag vast te stellen dat in de noodzakelijke bestaanskosten is voorzien. Het gaat derhalve om een plicht van de gemeente en niet om een gunst. Dat laatste zou in tegenspraak zijn met het karakter van de bijstand als een van overheidswege gegarandeerde bestaansvoorziening. De gemeente is echter niet verplicht, maar heeft de bevoegdheid om bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten. Zij hebben op zich de mogelijkheid om binnen de gegeven budgettaire ruimte, alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder nader onderscheid, de maximale toeslag te verstrekken. Teneinde te bereiken dat de bijstand op een toereikend niveau wordt vastgesteld, is wettelijk vastgelegd dat de landelijke norm wordt verhoogd voor zover de betrokken alleenstaande of alleenstaande ouder de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet met een ander kan delen. Bij de beoordeling of de betrokkene inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk deze kosten met een ander deelt, maar of het - gegeven diens omstandigheden - redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. Dit houdt in dat de HREF="http://www.handboekwwb.nl/show_gb.php?id=GB01" MACROBUTTON HtmlResAnchor toeslagenverordening moet voorzien in het verhogen van de bijstandsnorm met een toeslag als de belanghebbende de kosten niet geheel (lees: slechts gedeeltelijk) kan delen. Ook als een kind van 21 jaar of ouder bij zijn ouder(s) inwoont is er (aldus de CRvB) sprake van het niet geheel kunnen delen van de kosten. Naar het oordeel van de Raad kan in het geval dat een kind bij zijn ouder(s) inwoont het hebben van enig zogeheten schaalvoordeel niet worden uitgesloten, doch in zijn algemeenheid kan niet worden gezegd dat met betrekking tot het kunnen delen van de algemeen noodzakelijke bestaanskosten sprake is van een situatie die op dit punt geheel vergelijkbaar is met die van gehuwden. Dus alleen bij gehuwden, en zij die als zodanig aangemerkt moeten worden, kunnen de kosten in zijn geheel worden gedeeld. Conclusie: de HREF="http://www.handboekwwb.nl/show_gb.php?id=GB01" MACROBUTTON HtmlResAnchor toeslagenverordening moet voorzien in een toeslag (> 0%) voor alleenstaanden en alleenstaande ouders. Financiële overwegingen Middels deze bepalingen kan een gemeente een behoorlijke stempel drukken op de uiteindelijke hoogte van de bijstand van alleenstaanden en alleenstaande ouders. Het is nochtans niet de bedoeling dat de lokale overheid inkomenspolitiek gaat bedrijven. Hoewel de invulling van de HREF="http://www.handboekwwb.nl/show_gb.php?id=GB01" MACROBUTTON HtmlResAnchor toeslagenverordening ook budgettaire consequenties heeft, mogen deze eigenlijk geen rol spelen bij het maken van deze verordening. Overige overwegingen In de HREF="http://www.handboekwwb.nl/show_gb.php?id=GB01" MACROBUTTON HtmlResAnchor toeslagenverordening moet de Gemeenteraad zich uitlaten over de vraag in hoeverre kosten gedeeld kunnen worden. Overwegingen die een rol spelen bij de invulling van deze verordening zijn: - De HREF="http://www.handboekwwb.nl/show_page.php?handboek=3&onderdeel=13&pagina=wet_wwb_inhoud.htm" M ACROBUTTON HtmlResAnchor WWB koppelt het (al dan niet) kunnen delen van de algemene kosten van het bestaan aan het (al dan niet) delen van een woning (HREF="http://www.handboekwwb.nl/show_page.php?handboek=3&onderdeel=13&pagina=wet_wwb_25_tekst.htm " MACROBUTTON HtmlResAnchor artikel 25 WWB in samenhang met HREF="http://www.handboekwwb.nl/show_page.php?handboek=3&onderdeel=13&pagina=wet_wwb_30_tekst.htm " MACROBUTTON HtmlResAnchor artikel 30 lid 2 onderdeel a WWB). Het gebruik van het criterium "delen van de woning" kan (dus) ook worden gebruikt in het kader van de HREF="http://www.handboekwwb.nl/show_gb.php?id=GB01" MACROBUTTON HtmlResAnchor toeslagenverordening. Daarbij zij echter opgemerkt dat als de woning wordt gedeeld met een persoon met wie redelijkerwijs geen kosten kunnen worden gedeeld het enkel delen van de woning niet tot een lagere toeslag mag leiden. - Het koppelen van de hoogte van de toeslag aan het inkomen van een ander waarmee de woning wordt gedeeld (denk aan het niet meer ten laste komend kind met wie wel een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd, maar die niet als gehuwd wordt aangemerkt) is gelet op de jurisprudentie wel mogelijk, maar:
7
- omdat in dit geval het een niet in de bijstand begrepen noch tot de gezinsbijstand behorende persoon betreft, zijn de bepalingen van HREF="http://www.handboekwwb.nl/show_page.php?handboek=3&onderdeel=13&pagina=wet_wwb_33_tekst.htm " MACROBUTTON HtmlResAnchor artikel 33 WWB niet van toepassing. Indien met dit inkomen rekening wordt gehouden, dient bij de vaststelling van de hoogte van het inkomen uit arbeid te worden uitgegaan van de feitelijk verrichte werkzaamheden en de (maandelijkse) inkomsten die daaruit daadwerkelijk worden verworven of kunnen worden verworven. Het verstrekken van inlichtingen over het inkomen van de medebewoner is formeel een probleem. De medebewoner heeft namelijk geen inlichtingenplicht jegens het college en de aanvrager beschikt mogelijk niet over deze inlichtingen! - Het verder differentiëren van de criteria voor het verhogen van de norm maakt de HREF="http://www.handboekwwb.nl/show_gb.php?id=GB01" MACROBUTTON HtmlResAnchor toeslagenverordening wellicht eerlijker, maar het heeft veelal nadelige gevolgen voor de uitvoerbaarheid ervan. Een afweging van de voordelen tegen de nadelen is hier op zijn plaats. Het voordeel zal mede bepaald worden door de grootte van de groep die het betreft. Dat verdere differentiatie het niet altijd gemakkelijk maakt, blijkt ook uit de jurisprudentie. Het is niet eenvoudig de criteria goed te omschrijven. Onderzoek uitkeringsbestand(en) Uit onderzoek is gebleken dat in Brunssum 182 personen een toeslag van 10% ontvangen en in Onderbanken 22 personen. Het bestand van cliënten met een toeslag van 10% als volgt is opgebouwd: 27% van de cliënten betreft ouders met een inwonend niet ten laste komend kind; 40% van de cliënten betreft bijstandsgerechtigde inwonende kinderen; 18% van de cliënten betreft woningdelers, waarbij steeds sprake is van een familierelatie van broers en/of zusters; 9% van de cliënten betreft kamerhuurders; 6% van de cliënten betreft kostgangers. Als we de eerste twee categoriën bij elkaar optellen, is er bij 67% (dus tweederde) sprake van een ouder-kind relatie. Over de inkomens van de kinderen uit de eerste categorie is ons niets bekend daar er bij de ouder geen verplichting is voor het overleggen van inkomensgegevens van het inwonende (niet ten laste komende) kind. Bij de tweede categorie zijn er geen gegevens voorhanden over het inkomen van de ouder waar men bij inwoont. Er is geen rechtsgrond dit van het inwonende kind, c.q. van zijn of haar ouder, te eisen. Conclusie Het meest rechtvaardige is om alle schaalvoordelen die een belanghebbende heeft concreet te berekenen en toe te rekenen aan de hoogte van de toeslag. Dit is echter uiterst arbeidsintensief, niet handhaafbaar en discutabel aangezien ook de wettelijk vastgestelde bijstandsnormen forfaitair zijn vastgesteld. Afgelopen jaren hebben een aantal gemeenten het zogenaamde ‘clustermodel’ toegepast, waarbij forfaitair schaalvoordelen gekoppeld zijn aan diverse soorten woonlasten. Hoewel uitvoerbaar zijn de diverse toeslagen die eruit voortvloeien gevoelig voor juridische geschillen en moeten specifieke eisen worden gesteld aan verificatie van gegevens. Het meest eenvoudige, handhaafbare en duidelijke voor de belanghebbende is, een onderscheid te maken tussen degene die geheel zelfstandig woont, en niet geheel zelfstandig woont. Gelet op de forfaitaire normensystematiek van de WWB zelf, past een percentage van 50% van de maximale toeslag of verlaging voor niet geheel zelfstandig wonende uitkeringsgerechtigden. Dit vormt reeds de basis voor de huidige verordening. 2.3.c. Voorstel: Wij stellen voor om de toeslag voor ‘woningdelers’ (inwonende kinderen, alleenstaande(n) (ouders) en gehuwden met inwonende niet ten laste komende kinderen en diegene die met een ander in dezelfde woning het hoofdverblijf heeft en geen gezamenlijke huishouding voert) niet te wijzigen en de toeslag van 10% te handhaven. 2.3.d. Financiële en personele gevolgen: Geen.
8
3. Overig inkomensbeleid 3.1 Beëindigingsonderzoeken 3.1.a.. Huidig beleid: Door de gemeenteraden is bij de behandeling van het Inkomensbeleid WWB in december 2003 het volgende (met bijbehorende toelichting) besloten: “Besluit 28: De rechtmatigheidsheronderzoeken worden afgeschaft en de daarmee vrijkomende ruimte in de uitvoering wordt volledig benut om (nog) meer aandacht aan de doelmatigheidsonderzoeken te besteden. Besluit 29: De beëindigingsonderzoeken worden gehandhaafd. 3.1.b. Aanleiding nieuw beleid: Het beëindigingsonderzoek is van belang om vast te stellen of niet teveel of ten onrechte bijstand is verleend. Met name het kunnen vaststellen van de beëindigingsdatum is hierbij van belang. Het doen van een beëindigingsonderzoek brengt echter ook administratieve lasten met zich mee. Werkwijze vóór invoering WWB Bij het beëindigingsonderzoek werd er teruggegaan tot het laatst uitgevoerde rechtmatigheids- en/of arbeidsmarktgerichte onderzoek. In dit onderzoek werd/wordt er (o.a) onderzocht of betrokkene in de periode gelegen tussen beide onderzoeken het juiste bedrag aan uitkering heeft ontvangen en of hij/zij (indien vereist) onafgebroken ingeschreven heeft gestaan bij het CWI. Gezien het feit dat er vóór de invoering van de WWB minimaal één keer per 18 maanden een rechtmatigheids heronderzoek plaatsvond, werd er bij het beëindigingsonderzoek een periode van maximaal 18 maanden onderzocht. Werkwijze sinds invoering WWB Met betrekking tot het doen van beëindigingsonderzoeken zijn in de WWB geen nadere bepalingen opgenomen. HREF="http://www.handboekwwb.nl/show_page.php?handboek=3&onderdeel=13&pagina=wet_wwb_53_tekst.htm " MACROBUTTON HtmlResAnchor Artikel 53a lid 2 WWB geeft het college een algemene onderzoeksbevoegdheid. Daarmee heeft het college ook de bevoegdheid tot het bepalen op welk moment een beëindigingsonderzoek wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd. Van het college mag verwacht worden dat de beëindiging van de bijstand voortvarend wordt afgehandeld. Gezien de plicht van HREF="http://www.handboekwwb.nl/show_page.php?handboek=3&onderdeel=13&pagina=wet_wwb_45_tekst.htm " MACROBUTTON HtmlResAnchor artikel 45 lid 1 WWB om de vakantietoeslag ingeval van beëindiging van het recht op algemene bijstand binnen drie maanden na die beëindiging uit te betalen, is het verstandig om te zorgen dat de beëindiging ook binnen die periode afgehandeld is, zodat eventueel teveel betaalde bijstand verrekend kan worden met het tegoed aan vakantietoeslag. Bij de invoering van de WWB is besloten om de afhandelingstermijn op 3 maanden vast te leggen. Vóór de invoering van de WWB werd er bij het beëindigingsonderzoek een periode van maximaal 18 maanden onderzocht. Deze termijn was gebaseerd op het rechtmatigheids heronderzoek, dat éénmaal per 18 maanden plaatsvond. Bij het beëindigingsonderzoek werd de periode vanaf het laatst gehouden rechtmatigheids heronderzoek onderzocht en besloeg derhalve een periode van maximaal 18 maanden. Bij de invoering van de WWB is besloten om de rechtmatigheids heronderzoeken af te schaffen (zie bovenstaand Besluit 28). Wél wordt het wenselijk geacht om bij personen die ontheven zijn van de arbeidsverplichtingen en bij wie geen doelmatigheids (tussentijds) heronderzoek (meer) plaatsvindt, periodiek een administratief heronderzoek te laten plaatsvinden. Dit betekent wel dat er bij personen aan wie de arbeidsverplichtingen zijn opgelegd en bij wie regelmatig een doelmatigheids heronderzoek plaatsvindt, geen structurele controle op de rechtmatigheid plaatsvindt. Van deze categorie wordt de rechtmatigheid van de uitkering incidenteel gecontroleerd. Hierbij moet worden gedacht aan: wijzigingen die de klant op het mutatieformulier aangeeft; controle van het GBA;
9
controle bij het Inlichtingenbureau; informatie IBG-groep, Belastingdienst, Rijksdienst voor het wegverkeer, etc. Deze contole gaat momenteel uit van signalen, maar dient in de toekomst echter structureel ingevuld te worden. Hierbij wordt gedacht aan thematische controles, waarbij tevens gebruik kan worden gemaakt van risicoprofielen (waarover meer in het Handhavingsbeleid). Momenteel wordt er gewerkt aan een gemeentelijk normenkader, waarbinnen het geheel van (minimum)eisen dat aan de uitvoering van het primaire proces wordt gesteld beschreven wordt. Dit is nodig om de juiste uitvoering van de WWB (en andere regelingen) te kunnen waarborgen. Overigens zijn alle WWB-klanten in 2004 vanwege de omzetting van de Abw- naar de WWB herbeoordeeld en is daarmee de rechtmatigheid (opnieuw) vastgesteld. Tot de vaststelling van het normenkader dient er echter een termijn benoemd te worden, waarover het beëindigingsonderzoek dient plaats te vinden. Voorgesteld wordt om hierbij voorlopig de ‘oude’ werkwijze te handhaven en terug te gaan tot het laatst uitgevoerde rechtmatigheids- en/of arbeidsmarktgerichte onderzoek, waarbij een maximum termijn van 18 maanden gehanteerd. 3.1.c. Voorstel: Wij stellen voor om bij het beëindigingsonderzoek terug te gaan tot het laatst uitgevoerde rechtmatigheids- en/of arbeidsmarktgerichte onderzoek, waarbij maximaal 18 maanden wordt teruggegaan. Bij clienten zonder arbeidsverplichting wordt eenmaal per jaar een administratief onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de uitkering. 3.1.d. Financiële en personele gevolgen: Geen.
10
4. Reïntegratieverordening WWB (bijlage: 2) 4.1 Loonkostensubsidie en Europese regelgeving 4.1.a. Huidig beleid: Gesubsidieerde arbeid kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. Momenteel is nog geen (nieuwe) invulling van gesubsidieerde arbeid geregeld, hiervoor is toekomstig de (regionale) arbeidspool voorzien. 4.1.b. Aanleiding nieuw beleid: In de WWB zijn geen specifieke eisen opgenomen voor gesubsidieerde arbeid. Ondanks het vervallen van de landelijke regelgeving op dit punt blijft de Europese regelgeving gelden. Op grond van de EU-regelgeving worden overheidssubsidies onder bepaalde omstandigheden aangemerkt als staatssteun. Het ministerie van SZW beveelt aan om de reïntegratieverordening dusdanig aan te passen, dat de loonkostensubsidies buiten de Europese regelgeving vallen. Wanneer de beleidsaanbeveling van SZW wordt opgenomen in de reïntegratieverordening en er in de reïntegratieverordening expliciet naar de beleidsaanbeveling wordt verwezen, hoeft de verordening niet ter goedkeuring aan de Europese Commissie te worden voorgelegd en hoeft er geen samenvatting van de regeling aan de Commissie toegestuurd te worden. 4.1.c. Voorstel: Wij stellen voor om in de reïntegratieverordening bij de overwegingen te verwijzen naar de EG-verordening Werkgelegenheidssteun en de Beleidsaanbeveling van het ministerie van SZW. 4.1.d. Financiële en personele gevolgen: Geen. 4.2 Premie vrijwilligerswerk 4.2.a. Huidig beleid: In de huidige reïnteratieverordening staat dat het college een premie verstrekt voor het verrichten van vrijwilligerswerk als bedoeld in art. 31 lid 2 sub k van de wet en als bedoeld bij of krachtens de Ioaw of Ioaz. 4.2.b. Aanleiding nieuw beleid: Uit de memorie van toelichting op artikel 31 lid 2 sub k Wwb blijkt dat de daar bedoelde premie een premie is die door de organisatie wordt gegeven waar het vrijwilligerswerk wordt verricht. Het gaat hier dus om het vrijlaten van een bedrag, dat door de instantie waar het vrijwilligerswerk verricht, wordt vertstrekt, terwijl het in art. 13 van de reïntegratieverordening gaat om premie verstrekt door het College. 4.2.c. Voorstel: Wij stellen voor om de tekst in de reïntegratieverordening (artikel 13) aan te passen en te verwijzen naar artikel 31 lid 2, onderdeel j van de wet. De verdere beleidsmatige uitwerking zal in de beleidsregels plaatsvinden, welke na de vaststelling door de Raad van de reïntegratieverordening, door het College zullen worden vastgesteld. 4.2.d. Financiële en personele gevolgen: Geen. 4.3 Budgetplafond 4.3.a. Huidig beleid: Op grond van artikel 18 van de huidige reïntegratieverordening stelt het College jaarlijks een budgetplafond vast voor de financiering van de in de verordening geregelde voorzieningen en flankerende voorzieningen. Uitgangspunt voor de financiering van het reïntegratiebeleid is dat het beschikbare Werkdeel Wwb als budgetplafond geldt.
11
Het is weliswaar niet toegestaan een aanspraak op ondersteuning bij reïntegratie te weigeren louter en alleen op financiële gronden (bijvoorbeeld onvoldoende beschikbaar budget), maar wel is toegestaan om een concrete voorziening te weigeren op financiële gronden. De gemeente moet dan wel een alternatief zoeken. Het budgetplafond in deze zin is noodzakelijk omdat de gemeenten in alle gevallen moeten voorkomen dat er een tekort ontstaat en het Werkdeel uit de algemene middelen zou moeten worden aangevuld. Hierdoor zou het Werkdeel immers een openeind karakter krijgen, terwijl de omvang van het Werkdeel gelimiteerd is en in komende jaren zelfs neerwaarts kan worden bijgesteld van rijkswege. 4.3.b. Aanleiding nieuw beleid: Het College heeft nog geen budgetplafond vastgesteld. 4.3.c. Voorstel: In de beleidsregels, welke na de vaststelling door de Raad van de reïntegratieverordening door het College zullen worden vastgesteld, zal worden bepaald dat het beschikbare Werkdeel WWB als budgetplafond geldt. 4.3.d. Financiële en personele gevolgen: Geen. 4.4 Overdracht reïntegratieverantwoordelijkheid 4.4.a. Huidig beleid: Artikel 7, lid 2 WWB bepaalt dat burgemeester en wethouders bij het aanbieden van de voorzieningen moeten samenwerken met het CWI en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Deze bepaling is het spiegelbeeld van artikel 8 van de wet SUWI (Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI). De verantwoordelijkheidsverdeling tussen burgemeester en wethouders en het UWV is geregeld in de wet SUWI en houdt kort gezegd in dat burgemeester en wethouders verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning, waaronder het aanbieden van voorzieningen aan bijstandsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden (Nug-ers) en personen met een uitkering op grond van de Anw, en dat het UWV verantwoordelijk is voor reïntegratie van personen met een UWVuitkering. In afwijking van deze hoofdregel kunnen burgemeester en wethouders met het UWV overeenkomen dat zij deze verantwoordelijkheid overnemen van het UWV, overeenkomstig artikel 7, derde lid. Het kan hierbij zowel gaan om personen met alleen een UWV-uitkering als om personen die zowel een UWV-uitkering ontvangen als een uitkering op grond van deze wet (z.g. samenlopers). Overname van deze zorgplicht is uitsluitend mogelijk indien de gemeente na overleg met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft vastgesteld dat dit instituut ten behoeve van deze uitkeringsgerechtigde geen plan opstelt. In de afgelopen jaren zijn aan personen die een (gedeeltelijke) uitkering van het UWV ontvangen reïntegratieactiviteiten aangeboden. Het gaat dan met name om trajecten bij d’r Sjtiel. De gemeenten sluiten met het UWV voor deze klanten een overeenkomst ‘Overname zorgplicht reïntegratieactiviteiten ingevolge artikel 7 lid 3 Wet werk en bijstand ’. 4.4.b. Aanleiding nieuw beleid: In de huidige reïntegratieverordening worden in artikel 2, lid 2, onder b, personen met een uitkering van het UWV uitgesloten van de doelgroep welke door het College ondersteund wordt bij arbeidsinschakeling. Overname van de reïntegratieverantwoordelijkheid is derhalve formeel in strijd met de reïntegratieverordening. 4.4.c. Voorstel: Wij stellen voor om in de nieuwe reïntegratieverordening in artikel 2 aan te geven dat personen met een uitkering van het UWV zijn uitgesloten van de doelgroep tenzij het College en het UWV bij overeenkomst bepalen dat de voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling wel van toepassing zijn. 4.4.d. Financiële en personele gevolgen: Geen. 4.5 Premie alleenstaande ouder met kind jonger dan 12 jaar
12
4.5.a. Huidig beleid: Artikel 13 van de huidige reïntegratieveordening kent drie premies, te weten: a.Een premie voor het succesvol afsluiten van een reïntegratietraject, niet leidend tot werkaanvaarding van minimaal 6 maanden. b.Een premie voor het succesvol afsluiten van een reïntegratietraject, leidend tot werkaanvaarding van minimaal 6 maanden. c. Een premie voor het verrichten van vrijwilligerswerk als bedoeld in art. 31 lid 2 sub j van de wet en als bedoeld bij of krachtens de Ioaw of Ioaz. Lid 2 van artikel 13 geeft aan dat het College nadere regels stelt met betrekking tot deze premies. Uitgangspunt bij het verstekken van premies is steeds dat die activiteiten die kunnen leiden tot uitstroom, ook al gaat het vooralsnog om gedeeltelijk uitstroom, gestimuleerd worden door het verstrekken van een premie. De WWB kent natuurlijk een algemene plicht tot het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid en het verrichten van die activiteiten die hiertoe kunnen leiden. Echter: sommige doelgroepen moeten meer inspanning leveren om dit doel te bereiken. Juist deze doelgroepen worden in hun inspanningen gestimuleerd door de mogelijkheid van het verstrekken van een premie. 4.5.b. Aanleiding nieuw beleid: Het is gebleken dat voor al de doelgroep alleenstaande ouders met kinderen tot twaalf jaar een extra stimulans nodig heeft om de eerste stappen op de arbeidsmarkt te zetten. Tevens is het voor de gemeente financieel bijzonder aantrekkelijk wanneer deze doelgroep inkomsten uit arbeid gaat vergaren. Klanten met een gedeeltelijke bijstandsuitkering (omdat men b.v. inkomsten uit arbeid heeft), tellen voor de bepaling van het budget Inkomensdeel WWB volledig mee. 4.5.c. Voorstel: Wij stellen voor om een premie in te voeren die uitsluitend bedoeld is voor de doelgroep alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar, een doelgroep die extra inspanningen moet leveren om werk en zorg te combineren, op basis waarvan het legitiem is om hier een extra stimulans tegenover te zetten. De premie bedraagt 15% van de totale inkomsten met een maximum van € 1.500,00 per jaar. Er wordt gekozen voor een premie van 15% daar dit, naar onze mening (en berekening), zorgt voor een optimale stimulans. Indien er bijvoorbeeld gekozen zou worden voor een premie van 25%, zou dit kunnen betekenen dat iemand al na een half jaar de maximale premie bereikt heeft, waardoor de stimulans zou wegvallen. Verder is er gekozen voor een maximum van € 1.500,00 per jaar i.p.v. het toegestane maximum van € 1.944,00 per jaar. Op deze manier blijft er nog ruimte over om alleenstaande anderszins te stimuleren, zoals met een vrijwilligerspremie of de premie voor het succesvol afsluiten van een reïntegratietraject. 4.5.d. Financiële en personele gevolgen: In 2004 hebben de alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar in Brunssum in totaal € 133.000 aan inkomsten uit arbeid gehad en in Onderbanken € 33.000. Als we aannemen dat deze alleenstaande ouders allen minder dan € 10.000 aan inkomsten per jaar hadden, zal deze maatregel de gemeente Brunssum maximaal € 20.000 en de gemeente Onderbanken € 5.000 per jaar kosten. Deze premies kunnen uit het Werkdeel betaald worden, waarbinnen voor beide gemeenten nog voldoende ruimte is om deze bedragen te kunnen bekostigen. 4.6 Reistijden 4.6.a. Huidig beleid: In artikel 17 van de reïntegratieverordening is geregeld dat bijstandsgerechtigden niet hoeven mee te werken aan een traject danwel het aanvaarden van een aangeboden dienstbetrekking, indien de reistijd die met dit traject of deze dienstbetrekking gemoeid is meer bedraagt dan een uur enkele reis, gerekend van woonplaats tot plaats van bestemming.
13
4.6.b. Aanleiding nieuw beleid: In de uitvoering van dit artikel is gebleken dat de huidige formulering tot onduidelijkheden leidt. Bedoelen we een uur reistijd met de fiets, brommer, auto of openbaar vervoer? 4.6.c. Voorstel: Wij stellen voor om in de reïntegratieverordening artikel 17 dusdanig aan te passen, dat dit niet meer tot verschillende interpretaties kan leiden. Voorgesteld wordt om in de verordening de maximale reisafstand, gerekend van woonplaats tot plaats van bestemming op te nemen. Gekozen wordt voor een maximale reisafstand van 50 km op te nemen, daar binnen deze straal steden als Roermond en Maastricht te bereiken zijn. 4.6.d. Financiële en personele gevolgen: Geen. 4.7 Motie VVD: (Re)activering cliënten Soza 4.7.a. Huidig beleid: n.v.t. 4.7.b. Aanleiding nieuw beleid: Tijdens de raadsvergadering van 29 juni 2004 is er door de gemeenteraad een motie (29062004/VVD) aangenomen , die als volgt luidt: “Wij dragen het college op te onderzoeken welke mogelijkheden de gem. Brunssum heeft om burgers die kunnen werken, maar door het economische klimaat geen werk hebben, in te zetten om vrijwilligerswerk dan wel dienstbaar werk voor de samenleving te verrichten (denk hierbij aan het Helmonds model en het model van Heerlen.” In de aangehaalde modellen van Helmond en Heerlen wordt gewerkt met strenge controles aan de ‘poort’, vormen van ‘work first’ en een gerichte inzet van huisbezoeken. Om dit concept handen en voeten te kunnen geven is in maart 2005 een zogenaamd poortwachters team gevormd, dat iedere klant bij binnenkomst eerst screent op zijn mogelijkheden om (betaald) werk te verrichten. Het juridisch kader, waarbinnen huisbezoeken kunnen worden afgelegd, is in grote lijnen, dat de gemeente i.c. de beginselen van behoorlijk bestuur, i.c. proportionaliteit en subsidiariteit zal moeten toepassen: Het afleggen van een huisbezoek is immers een ingrijpend controlemiddel. Om die reden dient het college hiervan af te zien, als het beoogde doel (de verificatie van bepaalde gegevens) op een voor belanghebbende minder ingrijpende wijze kan worden bereikt. (zie ook het antwoord aan de Raad hierover op toezegging 05/Bu Za/021) Tevens zijn wij gestart met de inzet van het instrument ‘work first’. Dit betekent dat wanneer personen met een geringe afstand tot de arbeidsmarkt (fase 2 en 3) een uitkering aanvragen, ze onmiddellijk aan het werk gezet worden. Dit werk vindt plaats bij Licom-groen en ABB-Licom, waarbij sprake is van additionele arbeid. Het eerste project waarin gestart wordt, is in Brunssum-Noord, alwaar achterstallig onderhoud in de groenvoorziening en zwerfvuil aangepakt zullen worden. Het vorenstaande overziend en rekening houdend met het ‘Handhavingsbeleid Brunssum en Onderbanken’, zijn wij van mening dat wij na invoering van dit handhavingsbeleid (najaar 2005) de motie van de VVD uitvoeren. 4.7.c. Voorstel: n.v.t. 4.7.d. Financiële en personele gevolgen: Geen.
14
5. Bijzondere bijstand 5.1 Aanvullende bijzondere bijstand <21 jaar 5.1.a.. Huidig beleid: Door de gemeenteraden is bij de behandeling van het Inkomensbeleid WWB in december 2003 het volgende (met bijbehorende toelichting) besloten: “Besluit 19: Aanvullende bijzondere bijstand in de vorm van een lening verstrekken en de hoogte van de uitkering vaststellen op het verschil tussen de jongerennorm en: - alleenstaande: 50% van het wettelijk minimumloon - alleenstaande ouder: 70% van het wettelijk minimumloon Toelichting: Mogelijkheid onderzoeken de aanvullende bijstand lager vast te stellen (bijvoorbeeld WSF-norm) en bezien in hoeverre bijstand verstrekt kan worden in de vorm van een lening. Wat de hoogte betreft, werd er altijd aansluiting gezocht bij de hoogte van de uitkering van een 21-jarige die in dezelfde omstandigheden verkeert. Wij stellen voor om de hoogte van de aanvullende bijzondere bijstand te bepalen op het verschil tussen de jongerennorm en - bij een alleenstaande: 50% van het wettelijk minimumloon - bij een alleenstaand ouder: 70% van het wettelijk minimumloon.” 5.1.b. Aanleiding nieuw beleid: Bij de vaststelling van de ‘Beleidsregels Inkomensbeleid’ werd er bij de invoering van de WWB in Brunssum en Onderbanken voor gekozen om de aanvullende bijzondere bijstand standaard in de vorm van een lening te verstrekken. Naar nu blijkt is dit niet standaard mogelijk. De WWB somt limitatief op in welke gevallen de aanvullende bijzondere bijstand in de vorm van een lening verstrekt kan/moet worden. Onderstaand wordt uitgelegd hoe er gehandeld dient te worden. In een limitatief aantal in de HREF="http://www.handboekwwb.nl/show_page.php?handboek=3&onderdeel=13&pagina=wet_wwb_inhoud.htm" M ACROBUTTON HtmlResAnchor WWB omschreven situaties kan bijstand worden verleend bij wijze van geldlening of borgtocht (in een enkel geval is bijstand in de vorm van een geldlening verplicht voorgeschreven). In alle andere gevallen moet de bijstand conform de hoofdregel om niet worden verleend. Bij borgtocht verplicht de gemeente zich om een lening aan een kredietverlenende instantie terug te betalen wanneer de bijstandscliënt/ schuldenaar in gebreke blijft. In de volgende situaties is bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht mogelijk: a. Wanneer bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen; b. Wanneer bijstand wordt verstrekt in een situatie waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode (zelf) in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien; c. Wanneer de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan; d. Wanneer de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom betreft; e. Wanneer het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft. In de volgende gevallen is bijstand in de vorm van een geldlening verplicht voorgeschreven: a. Wanneer het een voorschot betreft bij een aanvraag om algemene bijstand; b. Wanneer het verlening van algemene bijstand betreft aan een belanghebbende die een eigen woning, woonwagen of woonschip bewoont en er aan enkele aanvullende voorwaarden is voldaan. 5.1.c. Voorstel: Gezien het vorenstaande stellen wij voor om het besluit om aanvullende bijzondere bijstand in de vorm van een lening te verstrekken, in te trekken. Aanvullende bijzondere bijstand wordt alleen in de vorm van een lening verstrekt in de situaties zoals die in de WWB beschreven zijn.
15
5.1.d. Financiële en personele gevolgen: Reeds bij de invoering van de WWB, in januari 2004, bleek dat het niet mogelijk was om de de aanvullende bijzondere bijstand standaard in de vorm van een lening te verstrekken. Deze bijstand is dan ook vanaf de invoering van de WWB ‘om niet’ verstrekt, hetgeen overeen kwam met de werkwijze vóór januari 2004 (in de tijd van de Abw). Het beleid is derhalve bij de invoering van de WWB bijgesteld en wordt nu slechts door de Raad bekrachtigd. Het vorenstaande beleid heeft dan ook geen financiële en/of personele gevolgen. 5.2 Kosten budgetbeheer 5.2.a. Huidig beleid
16
De juridische grondslag voor het recht op bijzondere bijstand voor de kosten van schuldhulpverlening is gelegen in HREF="http://www.handboekwwb.nl/show_page.php?handboek=3&onderdeel=13&pagina=wet_wwb_35_tekst.ht m" MACROBUTTON HtmlResAnchor artikel 35 lid 1 WWB. Strikt genomen spelen financiële overwegingen hier geen rol. Het college moet de noodzakelijkheid van de kosten vaststellen en beoordelen of belanghebbende deze uit de norm of zijn draagkracht kan betalen. Uiteraard zullen, naarmate het college een ruimhartiger beleid voert in deze, de kosten van bijstand hoger uitvallen. Het huidige beleid in Brunssum Kosten van schuldhulpverlening zijn de kosten die verbonden zijn aan het oplossen van een schuldenprobleem. De klant is vrij in het kiezen van een hulpverlenende instantie. In Brunssum worden veel mensen ondersteund door het Bureau Inkomensbeheer (BIB). Dit mag, de hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand in de bemiddelingskosten wordt echter afgeleid van de hoogte van de pakketten van de Krediet Bank Limburg (KBL). In concreto gaat het om de kosten van door de KBL geleverde zogeheten pakketten van budgetbeheer. De KBL levert twee pakketten: Budgetbeheer beperkt pakket € 17.00 per maand: Opdrachtnemer verricht de volgende betalingen/ reserveringen: huur, energie (gas, licht), ziektekostenverzekering en lening; Budgetbeheer € 35.00 per maand. Looptijd niet langer dan 36 maanden, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Bij beeindiging van de regeling binnen 36 maanden ontvangt client bericht evenals de mogelijke schuldeisers. Bij beëindiging van de budgetbeheer-rekening binnen 12 maanden brengen wij cliënt administratiekosten in rekening ad. € 50.00. Opdrachtnemer verricht naast bovengenoemde- ook de volgende betalingen/reserveringen: water, reservering schuldregeling, reservering assurantie en reservering gemeentelijke belastingen, zuiverschap en Roer en Overmaas. Het resterende deel van het inkomen zal onder de term huishoudbudget naar cliënt worden overgemaakt. Voorliggende voorziening in schuldensituaties Afhankelijk van de ernst van de schuldensituatie kan zowel de KBL als Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) een voorliggende voorziening zijn. Verder kunnen alle burgers van de gemeente die in een problematische schuldensituatie zijn geraakt of dreigen te geraken en om die reden ondersteuning nodig hebben bij het vinden van een financiële oplossing dan wel begeleiding behoeven bij gedragsverandering en/of psycho-sociale problemen terecht bij het Centraal Meldpunt Schulden (CMS). In dit kader is van een structureel schuldenprobleem sprake als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de hulpvrager niet in staat is om op eigen kracht zijn financiële problemen op te lossen. Tot slot heeft natuurlijk het centrum voor maatschappelijk werk en welzijnswerk Brunssum/Onderbanken (CMWW) ook een rol/taak als het gaat om psychosociale problemen en gedragsverandering bij schuldenproblematieken. Recht op bijzondere bijstand Het verzoek om bijzondere bijstand kan betrekking hebben op de bemiddelingskosten en/of op het verstrekken van een krediet ter aanzuivering van schulden. Indien op initiatief van het CMS, c.q. het CMWW in overleg met de afdeling Sociale Zaken, een schuldenregeling wordt opgesteld (dit kan zijn een onder bewindstelling of verplichting tot budgettere n), kan Soza bijzondere bijstand verlenen in de periodieke bemiddelingskosten zoals boven aangehaald of de bewindvoerderskosten. 5.2.b. Aanleiding nieuw beleid: Door de gemeenteraden is bij de behandeling van het Inkomensbeleid WWB in december 2003 het volgende (met bijbehorende toelichting) besloten: “Besluit 23: Geen bezuinigingen op specifieke medische kosten en/of budgetbeheer. Toelichting: Als u met dit besluit instemt, vinden er geen aanpassingen op de vergoedingen van specifieke medische kosten plaats. Evenmin vindt er aanpassing van de bijzondere bijstand in de kosten voor budgetbeheer plaats. Wel zal er gedurende het jaar 2004 een inventarisatie van deze kostensoort plaats, waarna er eventueel voor 2005 bijstelling voor het beleid in deze komt.” Bij het vorenstaande besluit werd aangegeven dat wij in 2004 een inventarisatie van de kostensoort ‘Budgetbeheer’ zou plaatsvinden, waarna er eventueel bijstelling van het beleid zou plaatsvinden.
17
Onderzoek uitkeringsbestand(en) Er heeft in mei 2005 een onderzoek plaatsgevonden naar de uitgaven aan bijzondere bijstand voor budgetbeheer. Hieruit zijn de volgende gegevens naar voren gekomen: van de 41 cliënten die momenteel bijzondere bijstand voor budgetbeheer ontvangen, worden 28 begeleid door het BIB, 8 door de KBL en 5 door 4 andere instanties; bij 28 cliënten is er sprake van budgetbeheer en bij 13 cliënten van bewindvoering. In 2004 werd er een bedrag van € 19.746,28 aan bijzondere bijstand voor budgetbeheer uitbetaald. Op dit moment ontvangen 30 klanten bijzondere bijstand voor budgetbeheer, waarmee maandelijks in totaal € 1.597,39 gemoeid is. Als we dit omrekenen naar een heel jaar, zullen de uitgaven aan bijzondere bijstand voor budgetbeheer in 2005 zo’n € 19.000,00 gaan bedragen. Gevolgen Gemeenschappelijke Regeling Sinds februari 2005 maakt de gemeente Brunssum (samen met de gemeenten Maastricht, Sittard-Geleen, Heerlen, Landgraaf en Kerkrade) deel uit van de Gemeenschappelijke Regeling voor sociale kredietverlening in Limburg. De relatie tussen gemeenten en GR (Gemeenschappelijke Regeling) speelt zich feitelijk af op twee niveau’s: Contracten: als deelnemer aan de GR, hebben wij met de KBL (Kredietbank Limburg) een contract afgesloten inzake af te nemen diensten. Advisering financiën en schuldhulpverlening. Op basis van artikel 12 van de GR kan het algemeen bestuur besluiten commissies met adviserende bevoegdheid in te stellen. Het algemeen bestuur stelt dan een verordening vast waarin de samenstelling en de werkwijze van deze commissie wordt geregeld. Commissie financiën. Los van de kan bepaling in dit artikel 12 stelt het algemeen bestuur altijd een commissie in met adviserende bevoegdheid ten aanzien van de financiën van de regeling. Voor wat betreft het contract (ad. 1) is het de vraag in hoeverre er na invoering van de GR nog daadwerkelijk sprake is van onderhandelingsruimte bij het afsluiten van een contract. Als deelnemer aan de GR bestaat er in zekere zin een afnameverplichting bij de KBL. Met betrekking tot het algemene schuldhulpverleningsbeleid (het afstemmen van het beleid van de gezamenlijke gemeenten en de koers van de GR) wordt het noodzakelijk geacht hiervoor een commissie zoals bedoeld in artikel 12 GR in te stellen. Deze commissie kan dan het algemeen bestuur adviseren omtrent het schuldhulpverleningsbeleid. Conclusie Het blijkt dat de uitgaven voor budgetbeheer sterk zijn afgenomen sinds het invoeringsproces van de WWB (eind 2003). In 2002 werd er nog € 40.000 en in 2003 € 34.000 aan budgetbeheer betaald, welke uitgaven gedaald zijn naar € 20.000 in 2004 en de prognose voor 2005 bedraagt zo’n € 19.000. Ten tijde van de invoering van de WWB bestond bij de Raad de vrees dat de uitgaven voor deze kosten sterk uit de hand gingen lopen en dat ingrijpen noodzakelijk was. Er kan nu gesteld worden dat de uitgaven aan bijzondere bijstand voor budgetbeheer sinds de invoering van de WWB zijn afgenomen en dat de noodzaak voor ingrepen in deze uitgaven, c.q. in het huidige beleid in deze, niet meer noodzakelijk lijken te zijn. Indien er aanpassingen in dit beleid overwogen worden, dienen deze meegenomen te worden in de gezamenlijke afspraken over het schuldhulpverleningsbeleid die in de betreffende commissie van de Gemeenschappelijke Regeling voor sociale kredietverlening in Limburg gemaakt moeten worden. Deze commissie adviseert het algemeen bestuur van de GR, dat bestaat uit afgevaardigde raadsleden van de deelnemende gemeenten. Wij stellen ons voor dat het onderwerp budgetbeheer in te brengen in de te vormen commissie schuldhulpverleningsbeleid van de GR, zodat er regionaal hetzelfde beleid m.b.t. budgetbeheer komt.
18
5.2.c. Voorstel: Wij stellen voor om het bijzondere bijstandsbeleid inzake budgetbeheer niet bij te stellen. Wij stellen tevens voor om dit onderwerp in te brengen bij de te vormen regionale commissie schuldhulpverleningsbeleid van de Gemeenschappelijke Regeling voor sociale kredietverlening in Limburg. 5.2.d. Financiële en personele gevolgen: Geen. 5.3 Aanvraagtermijn bijzondere bijstand 5.3.a. Huidig beleid: Het huidige beleid is als volgt: Een aanvraag voor bijzondere bijstand moet in beginsel worden ingediend vóórdat de kosten zijn gemaakt. Om te voorkomen dat iemand zich erg vaak moet melden met een verzoek om bijzondere bijstand, vooral als er sprake is van een aantal versnipperde kosten, is het mogelijk om aanvragen in te dienen met terugwerkende kracht tot aan het begin van het kalenderjaar. Dit betekent: dat bij sommige aanvragen, waarbij de kosten al gemaakt zijn, toch recht kan bestaan op bijzondere bijstand (als het recht op bijzondere bijstand nog kan worden vastgesteld, cliënten meerdere aanvragen bijzondere bijstand hebben en deze in een keer indienen). dat kosten gemaakt in enig jaar, alleen in dat kalenderjaar voor bijzondere bijstand in aanmerking kunnen komen. Overigens is bij sommige regelingen inmiddels een ruime aanvraagtermijn gehanteerd. Bijvoorbeeld bij de inhaalactie bijzondere bijstand voor ziektekosten (besluit van de gemeenteraad Brunssum d.d. 21 december 2004) is besloten dat cliënten kunnen aanvragen tot 1 jaar na dato. Bij de regelingen voor chronisch zieken/aanvullend minimabeleid is eveneens een ruimere aanvraagtermijn gehanteerd. De praktijk Wanneer het recht op bijzondere bijstand nog beoordeeld kan worden, wordt in de regel niet moeilijk gedaan over het feit dat de cliënt zich eerst bij de gemeente had moeten melden, voordat hij de kosten ging maken. Enerzijds zal het strikt toepassen van de regel dat bijstand moet worden aangevraagd voor de de kosten zijn gemaakt kunnen leiden tot een kostenbesparing, omdat hierdoor waarschijnlijk enkele aanvragen afgewezen kunnen worden. Anderzijds kan een strikte uitleg van het verbod op bijstand met terugwerkende kracht leiden tot administratieve lastenverzwaring omdat belanghebbende dan voor elke afzonderlijke kostenpost een aanvraag moet in dienen. Ook als het kleine kosten betreft die bijvoorbeeld het drempelbedrag niet overschrijden. Daarmee kan de "winst" van de afwijzing (let op: afwijzen van een aanvraag kost ook tijd) te niet worden gedaan doordat er meer aanvragen moeten worden behandeld (geen gezamenlijke aanvraag voor kosten die niet gelijktijdig zijn gemaakt). 5.3.b. Aanleiding nieuw beleid: De vraag die in dit verband beantwoord moet worden, is of het huidige beleid t.a.v. de aanvraagtermijn bijzondere bijstand gehandhaafd moet blijven, of dat we – gezien allerlei ontwikkelingen – ons beleid moeten heroverwegen. In de praktijk zijn wij namelijk tegen een aantal zaken aangelopen: Via bezwaarschriften is door ABZ gesignaleerd dat de rechtsgelijkheid in het geding is wanneer cliënten maar tot 1 januari van het volgende jaar bijzondere bijstand kunnen aanvragen voor kosten gemaakt in het jaar daaraan voorafgaand. Cliënten die in januari kosten maken, hebben dan een jaar de tijd om bijzondere bijstand aan te vragen, cliënten die in december kosten maken, hebben slechts enkele weken/dagen om bijzondere bijstand aan te vragen. Hierbij speelt in sommige gevallen ook het probleem dat cliënten pas veel later de factuur ontvangen (die nodig is om bijzondere bijstand toe te kennen) van hetgeen ze hebben aangeschaft. Als dan het kalenderjaar al voorbij is, zou de cliënt in principe geen recht meer hebben op bijzondere bijstand; ook dit is een vorm van rechtsongelijkheid. Overigens wordt dit niet zo strikt toegepast. De wet (Wet werk en bijstand), artikel 44 lid 1 verbiedt bijstandsverlening vanaf een eerdere datum dan de datum waarop belanghebbende zich heeft gemeld voor de aanvraag. Formeel beschouwd betekent dit, dat kosten die al gemaakt zijn, voordat de cliënt zich bij de gemeente meldt, niet voor vergoeding in aanmerking komen. De wetgever heeft echter niet beoogd om dit verbod uit artikel 44 bij bijzondere bijstand te strikt toe te passen. Uit de jurisprudentie blijkt ook dat bijstandsverlening onder bepaalde omstandigheden wel mogelijk is.
19
Overwegingen: Om de rechtsgelijkheid van cliënten te kunnen waarborgen, is het zaak om voor iedereen een gelijke aanvraagtermijn te hanteren (dan maakt het dus niet uit of je in januari of december kosten maakt, je hebt altijd een gelijke aanvraagtermijn). Er moet echter voor gewaakt worden dat er een te grote termijn kan ontstaan tussen het moment van maken van de kosten en het moment van de aanvraag (beoordelen noodzakelijkheid, verrekenen drempel indien aanvraag in volgend kalenderjaar wordt ingediend, etc.). Het wettelijke voorschrift, dat bepaalt dat bijstandsverlening niet mogelijk is wanneer de kosten reeds gemaakt zijn, is in de praktijk veelal losgelaten. Wanneer we dit weer gaan toepassen betekent dit dat wij klanten verplichten om vóórdat zij kosten maken, contact op te nemen met de gemeente. voordeel: klant kan al informeren of vergoeding bijzondere bijstand aan de orde kan zijn en welke bewijsstukken/procedure hiervoor nodig is. Tegelijkertijd kan dit een nadeel zijn, omdat soms (nog) niet helemaal duidelijk is welke kosten de klant moet/gaat maken en of deze noodzakelijk zijn. De noodzakelijkheid kan beter beoordeeld worden als de cliënt de aanvraag indient voordat hij/zij de kosten gaat maken. Dit geldt in ieder geval voor sommige kostensoorten. Voorbeeld: bij een aanvraag voor een bril kan de noodzakelijkheid ook achteraf vastgesteld worden; voor inrichtingskosten niet. Nadeel: dit zou betekenen dat de aanvraag zou moeten worden afgewezen als de cliënt pas achteraf aanvraagt. Wij verwachten dat dit geen stand zal houden bij een bezwaarschrift. 5.3.c. Voorstel: Voorgesteld wordt: Indienen aanvraag bijzondere bijstand tot uiterlijk een jaar nadat de kosten zijn gemaakt. Hiermee wordt aangesloten bij de periode van een jaar die geldt voor de drempel en het draagkrachtjaar (12 maanden). Hiertoe worden losse aanvragen voorkomen. Ook als de kosten van elke afzonderlijke aanvraag onder de drempel van € 45,- blijven, maar gezamenlijk erboven uitkomen, voorkom je diverse aparte aanvragen. Cliënten dienen zoveel als mogelijk de aanvraag tevoren in te dienen. Indien de cliënt achteraf komt met de aanvraag èn de noodzakelijkheid van de kosten kan nog worden bepaald, kan de aanvraag in behandeling worden genomen. Indien de noodzakelijk niet kan worden bepaald, dan wordt de aanvraag op grond hiervan afgewezen. Cliënten worden hierover ook geïnformeerd. De cliënt zal erop attent gemaakt worden, dat hij/zij een risico loopt dat zijn aanvraag wordt afgewezen, indien de noodzakelijkheid niet meer kan worden bepaald. Ingangsdatum: voor het jaar 2005 kan deze regel na besluitvorming door de Raad al worden toegepast. 5.3.d. Financiële en personele gevolgen: Niet van toepassing. 5.4 Medische kosten Algemeen: collectieve aanvullende ziektekostenverzekering In november 2003 heeft de gemeenteraad van Brunssum het Inkomensbeleid Brunssum vastgesteld. Als gevolg daarvan was het m.i.v. 1 januari 2004 niet meer mogelijk om bijzondere bijstand te verlenen voor ziektekosten, die geen deel uitmaken van het basisziekenfondspakket. Reden daarvan was, dat de voorzieningen, die in het basisziekenfondspakket zijn opgenomen door de wetgever worden aangemerkt als toereikende voorzieningen. Aan het basisziekenfondspakket worden echter voortdurend om budgettaire redenen verstrekkingen onttrokken, die in het verleden als noodzakelijk werden aangemerkt.Voor vergoeding van deze verstrekkingen dient dan een aanvullende verzekering te worden afgesloten. Daar ook o.g.v. de WWB nog steeds de mogelijkheid bestaat voor een categoriale bijstand in de vorm van een (collectieve) aanvullende ziektekostenverzekering, is in 2004 onderzocht of het mogelijk was voor de cliënten een dergelijke verzekering af te sluiten. Er hebben ter zake gesprekken plaatsgevonden met BS&F. Deze gesprekken hebben echter niet geleid tot een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering. De redenen hiervoor waren, dat BS&F stond op een meerjarige overeenkomst, terwijl de gemeente slechts zekerheid had voor aanvullende financiering voor maximaal 1 jaar. Daarnaast stelde BS&F als voorwaarde voor aanvullende verzekering, dat de gemeente de achterstallige verzekeringskosten van de te verzekeren cliënten zou voldoen. Tenslotte kon BS&F geen zekerheid geven over de omvang van de administratieve werkzaamheden, verbonden aan het up to date houden van de administratieve gegevens t..b.v. aanvullende verzekering. Het College van B&W heeft dan ook op 7 juli 2004 besloten af te zien van een CAV via BS&F.
20
Voor 2004 en 2005 geldt overigens het aanvullend minimabeleid, op grond waarvan de minima een tegemoetkoming kunnen krijgen ten behoeve van het afsluiten van een aanvullende ziektekostenverzekering. De stand van zaken is thans zodanig, dat de Raad voor de periode vanaf 1 januari 2006 een uitspraak zal moeten doen over de wenselijkheid van een (collectieve) aanvullende ziektekostenverzekering voor bijstandscliënten en minima. Omdat echter de gevolgen van de invoering van het nieuwe stelsel van ziektekostenverzekering nog niet geheel duidelijk zijn, is besluitvorming inzake verlening van bijzondere bijstand voor een aanvullende verzekering thans nog prematuur en dient daarom opgepakt te worden, zodra daarover naar- verwachting in de loop van 2006- meer duidelijkheid bestaat. 5.5 Orthodontistische hulp 5.5.a. Huidig beleid: De zorguitgaven zijn in Nederland de afgelopen jaren fors gestegen. Het kabinet heeft een reeks van maatregelen getroffen die moeten leiden tot bezuinigingen op de kosten van ons zorgstelsel. Een van de maatregelen is het beperken van het verzekerde pakket. Met ingang van 1 januari 2004 is zowel het Ziekenfondspakket als het AWBZpakket beperkt. Verschillende vergoedingen zijn hierbij komen te vervallen. Deze wijzigingen hebben ook gevolgen voor het eventuele recht op bijzondere bijstand. In het algemeen geldt dat kostensoorten die niet (geheel) op grond van de Ziekenfondswet (Zfw) of AWBZ worden vergoed, ook niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand (art. 15 lid 1 WWB). In het geval dat de kosten om budgettaire redenen niet langer (volledig) vergoed worden, heeft het college de mogelijkheid om op grond van artikel 35 lid 1 WWB bijzondere bijstand te verstrekken. Bij de besluitvorming hieromtrent in december 2004 is besloten dat de vergoedingen die niet meer op grond van de Zfw danwel AWBZ worden verstrekt, per 1/1/2005 niet via de bijzondere bijstand gecompenseerd worden. T.a.v. het vergoeden van ziektekosten op grond van de bijzondere bijstand, ligt in de WWB het volgende systeem vast: De ziektekosten, die in het (basis)ziekenfondspakket zijn opgenomen, worden – in beginsel- als noodzakelijke kosten beschouwd. Het basisziekenfondspakket wordt aangemerkt als een passend en toereikend zorgpakket voor de noodzakelijke kosten .Een verstrekking, die niet is opgenomen in het ziekenfondspakket, is echter niet altijd een niet noodzakelijke voorziening: Als de betreffende voorziening om budgettaire redenen geen deel meer uitmaakt van het basispakket, is er nog steeds sprake van een noodzakelijke voorziening. Dit betekent concreet dat alleen kosten die via het ziekenfonds voor vergoeding in aanmerking komen en waar-voor een eigen bijdrage is verschuldigd, voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Tevens heeft het college de mogelijkheid om bijzondere bijstand te verstrekken voor kosten die om budgettaire redenen uit het ziekenfondspakket zijn geschrapt. Voorbeelden van ziektekosten, die om budgettaire redenen geen deel (meer) uitmaken van het basisziekenfondspakket: Brillenglazen/ contactlenzen De aanspraak op tandheelkundige hulp is voor mensen van 18 jaar en ouder beperkt; zo is de periodieke controle, het incidenteel consult en de extractie verdwenen uit het ziekenfondspakket Vrouwen van 21 jaar en ouder krijgen de anticonceptiepil en andere anticonceptiemiddelen niet langer vergoed Mensen met psychische aandoeningen krijgen maximaal 30 behandelingen vergoed (in plaats van 90 behandelingen) Geneesmiddelen die zonder recept bij drogist of apotheek verkrijgbaar zijn, worden niet meer via het ziekenfonds vergoed Fysiotherapie v.a. 18 jaar en ouder Zittend ziekenvervoer Als het gaat om kosten voor orthodontie, dan komen deze NIET in aanmerking voor bijzondere bijstand. Immers, de basisverzekering ZF vergoedt geen kosten voor orthodontie (alleen in bijzondere gevallen, bij bepaalde medische indicaties). Dit betekent dat orthodontie in de regel niet voor vergoeding in aanmerking komt op grond van de basisverzekering. Op grond van het raadsbesluit d.d. 19 mei 2005 heeft de gemeenteraad van Brunssum besloten om de kosten voor een aanvullende ziektekostenverzekering voor burgers met een minimum-inkomen te vergoeden (de gemeente
21
Onderbanken heeft deze vergoeding niet). Deze vergoeding betreft de aanvullende verzekering ‘basis’. Deze aanvullende verzekering vergoedt ook GEEN orthodontistische hulp. Slechts de aanvullende tandartsverzekering vergoedt deze (zie hieronder). De premie voor deze verzekering bedraagt: € 16,- per maand (CZ tandartsverzekering). In het door Brunssum vastgestelde beleid inzake een aanvullende ziektekostenverzekering is vastgelegd dat de cliënt geen bijzondere bijstand kan ontvangen voor kosten die door de aanvullende ziektekostenverzekering basis/plus wordt gedekt. De kosten voor orthodontie worden door deze verzekering niet gedekt. Dit betekent dat onze cliënten zelf de kosten voor orthodontie moeten financieren, ofwel een aanvullende tandartsverzekering moeten afsluiten (deze vergoedt 75% van de kosten met een maximum van € 1365,- bij kinderen tot 18 jaar). De vergoeding vanaf 18 jaar bedraagt 75% met een maximum van € 345,-. De kosten van orthodontie zijn in de regel veel hoger dan de maximum-vergoedingen. 5.5.b. Aanleiding nieuw beleid: Bij de behandeling van het initiatiefvoorstel in de raadsvergadering van april 2005 heeft de gemeenteraad van Brunssum besloten om het college van B&W de opdracht te geven om te onderzoeken of vergoeding van orthodontie tot 18 jaar via bijzondere bijstand mogelijk is en zo ja, om een dergelijk voorstel uit te werken. Via deze evaluatie wordt deze opdracht uitgewerkt. Eerst zal worden aangegeven of bijzondere bijstand voor orthodontie tot de wettelijke mogelijkheden behoort. Wettelijk kader: De AWBZ en Zfw vergoeden in het algemeen alle noodzakelijke kosten die verband houden met medische of paramedische behandelingen. Beide regelingen gelden samen in het kader van de Wwb als een voorliggende voorziening die passend en toereikend is. Bijstandsverlening voor deze kosten is daarom in beginsel uitgesloten op grond van artikel 15 lid 1 WWB. Citaat artikel 15 lid 1 WWB: “Geen recht op bijstand bestaat voorzover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.” Indien in het kader van de AWBZ en Zfw op grond van een bewuste beslissing over de noodzakelijkheid van een voorziening de keuze is gemaakt om één of meer kostensoorten niet in de voorziening op te nemen of de voorziening in een bepaalde situatie niet noodzakelijk te achten, dient de Wwb zich bij die keuze aan te sluiten en komt men ten aanzien van die kosten niet voor bijstandsverlening in aanmerking. Dit betekent in het algemeen dat kostensoorten die niet op grond van de Zfw of AWBZ worden vergoed ook niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand krachtens artikel 35 lid 1 WWB. Dit is slechts dan anders als de betreffende kosten noodzakelijk zijn, maar de kosten om budgettaire redenen niet of niet langer op grond van een voorliggende voorziening (volledig) worden vergoed. Dan heeft het college wel de mogelijkheid om op grond van artikel 35 lid 1 WWB bijzondere bijstand te verlenen. Vooropgesteld moet worden dat, gelet op de wet en jurisprudentie, de ziekenfondswet (en NIET een aanvullende verzekering) richtinggevend is voor de vraag of voor tandartskosten en dus ook kosten van (de eigen bijdrage bij) orthodontie bijzondere bijstand kan worden verstrekt. Op dit moment vergoedt het ziekenfonds (basisverzekering) nauwelijks tandheelkundige kosten. De enige vergoeding die het ziekenfonds verstrekt betreffen: Tandheelkundige hulp implantaten (bij bepaalde indicaties, toestemming CZ nodig) - (poli)klinische bijkomende kosten (ziekenhuis) - boven- én ondergebit op implantaat - boven- of ondergebit op implantaat - honorarium tandarts of kaakchirurg
Vergoeding
Max. Bijz. eigen Vergoeding bijdrage
100% 180,00 90,00 100%
22
- mesostructuur orthodontie in bijzondere gevallen (bij bepaalde indicaties, toestemming CZ nodig) - bij bepaalde indicaties en toestemming CZ nodig Protheses - rebasen volledig kunstgebit (boven en/of onder) - reparaties volledig kunstgebit (boven en/of onder) - volledig kunstgebit (boven en/of onder) tandheelkunde tot 18 jaar (exclusief kronen, bruggen en orthodontie) tandheelkundige hulp in bijzondere gevallen (bij bepaalde indicaties en toestemming CZ nodig) tandheelkundige hulp voor gehandicapten (bij bepaalde indicaties en toestemming CZ nodig)
100% 100% 100% 100% 75% 100% 100%
25%
100%
De eigen bijdragen van deze kosten komen voor bijzondere bijstand in aanmerking (is huidig beleid). Overige tandheelkundige kosten (met uitzondering van de kosten van jaarlijkse controle, röntgenfoto's en het trekken van tanden en kiezen (die zijn per 01-01-2004 om budgettaire redenen verdwenen uit het ziekenfondspakket)) komen NIET voor vergoeding in aanmerking. Conclusie: gelet op wet en regelgeving komen de kosten van orthodontie niet voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking. Deze kosten zaten niet in het ziekenfonds en zijn (dus) ook nimmer geschrapt uit het ziekenfonds. Betreft het een aanvraag om bijzondere bijstand voor medische kosten en is er geen sprake van zeer dringende redenen dan heeft het college op grond van de WWB niet de bevoegdheid om bijstand te verlenen voor de betreffende kosten. Indien het college desondanks toch bijstand wil verlenen, dan zal het daarvoor zelf beleid moeten formuleren. Men spreekt in dit verband over buitenwettelijk beleid. De rechter kan buitenwettelijk beleid slechts terughoudend toetsen. Met andere woorden: wettelijk gezien heeft de gemeente geen mogelijkheden. Als men toch bijzondere bijstand wil verstrekken, dan dient hiertoe beleid ontwikkeld te worden en wordt dit “buitenwettelijk beleid”genoemd. De risico’s van buitenwettelijk beleid zijn: Indien voor de kosten van orthodontie bijzondere bijstand wordt verstrekt, dan is dat in strijd met de WWB. De rechter (bij evt. beroepszaken) zal dit beleid dan duiden als "buitenwettelijk beleid" dat hij slechts marginaal beoordeelt. Juristen geven aan dat de gemeente van de rechter weinig hoeft te vrezen. Bij ernstige tekortkomingen in de rechtmatige uitvoering van de wet zal de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) rapporteren aan de Minister van SZW. De Minister kan vervolgens de uitvoering bijsturen door (volgtijdelijk) een aanwijzing te geven en een forfaitaire financiële maatregel op te leggen (artikel 76 lid 3 WWB). In een voetnoot bij de brief Staatssecretaris van SZW aan de Tweede Kamer van 15 juli 2003 over de invulling van het toezicht op de WWB wordt een aantal voorbeelden genoemd van ernstige tekortkomingen. Een daarvan is de volgende: bewust, -ondanks de financiële gevolgen- contra legem handelen door het gemeentebestuur, bijvoorbeeld door systematisch toc h bijstand te verstrekken aan personen die op grond van de Koppelingswet daarvan zijn uitgesloten, en het niet tijdig aanpassen van dit beleid. Het verstrekken van bijzondere bijstand valt te vergelijken met het door de Staatssecretaris genoemde voorbeeld, zodat ook hier mogelijk sprake is van een ernstige tekortkoming. Overigens kunnen wij - alvorens wordt overgegaan tot het geven van een aanwijzing - onze zienswijze naar voren brengen. Een aanwijzing wordt verder pas gegeven indien wij - nadat te kennen is gegeven dat wij dienen te stoppen met de ongewenste gedraging - volharden in die gedraging. Dit overziend, vallen de risico’s van buitenwettelijk beleid op zich mee. Van cliënten zullen wij ook weinig weerwoord (in de vorm van bezwaarschriften) te verwachten hebben. Immers, het “buitenwettelijk beleid” is in het voordeel van de cliënt. Vergoedingen die zij nu niet ontvangen, behoren dan wel tot de mogelijkheden.
23
Wij adviseren om GEEN buitenwettelijk beleid te ontwikkelen. De redenen waarom wij u adviseren om terughoudend om te gaan met buitenwettelijk beleid zijn de volgende: 1. Er moet zeer terughoudend worden omgegaan met buitenwettelijk beleid. De wet staat het niet toe en daar hebben we ons aan te houden. 2. Er zijn met ingang van 1/1/2004 diverse kosten uit het ziekenfonds geschrapt (zie bovenvermeld lijstje (fysiotherapie, tandheelkundige behandelingen, etc). Hoe is aan de burgers uit te leggen dat de orthodontie wel weer wordt vergoed en allerlei andere medische kosten buiten de bijzondere bijstand blijven. Voor de ene burger is orthodontie van belang, voor de ander is fysiotherapie bijvoorbeeld veel belangrijker. 3. Burgers die hoge buitengewone uitgaven hebben, en hieronder vallen de kosten van de orthodontist, kunnen deze via hun belastingaangifte indienen en terugkrijgen. Hiertoe bestaat de belastingaftrek voor buitengewone uitgaven (BU) en de Tegemoetkoming voor b uitengewone uitgaven (TBU). Ieder huishouden mag boven een inkomensafhankelijke drempel een bedrag aan ziektekosten als aftrekpost voor buitengewone uitgaven opvoeren. Huishoudens met een laag inkomen komen met hun verzekeringspremies al boven de drempel uit. Dit geldt zowel voor huishoudens onder de 65 jaar als daarboven. 4. Wat het ziekenfonds vergoedt aan tandheelkundige hulp wordt als noodzakelijk geachte hulp aangemerkt. Daarmee wordt impliciet gezegd dat orthodontie niet als noodzakelijke kosten worden gezien. Verder maakt het ziekenfonds een uitzondering voor gevallen waar medische indicatie is voor orthodontistische hulp. De orthodontie wordt dan wel door CZ vergoed. Buiten de argumenten om terughoudend te zijn met buitenwettelijk beleid, hebben wij nog een argument om (voorlopig) niet te kiezen voor nieuw beleid op dit vlak, namelijk: in 2006 komt er één zorgverzekering voor alle Nederlanders. Dit betekent dat mensen niet langer particulier of ziekenfonds verzekerd zijn. Dit staat in de Zorgverzekeringswet. De wet treedt op 1 januari 2006 in werking. De Eerste Kamer stemde op 14 juni 2005 in met de nieuwe wet. De dekking van de nieuwe zorgverzekering komt grotendeels overeen met het huidige ziekenfondspakket. Daarnaast kan men zich aanvullend verzek eren voor de behandelingen die buiten de zorgverzekering vallen. Alle inwoners van Nederland zijn verplicht zich te verzekeren door bij een zorgverzekeraar een zorgverzekering af te sluiten. Verzekeraars zijn op hun beurt verplicht om iedereen die zich voor de verzekering aanmeldt, te accepteren. De overheid stelt een wettelijk standaardpakket samen. Kinderen onder de 18 jaar betalen geen premie. De verwachte premie voor de zorgverzekering is tussen de 1000 en 1100 euro per jaar per persoon. Om deze premie voor iedereen betaalbaar te houden, komt er een zorgtoeslag. De zorgtoeslag is een bijdrage van de overheid in de kosten van de zorgverzekering. De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van het inkomen. Deze zorgtoeslag kan aangevraagd worden bij de Belastingdienst. Met deze wijzigingen op komst, waarvan de details nog niet bekend zijn wat de vergoedingen betreft, is het de vraag of het nu een goed moment is om een nieuwe regeling op te zetten. Met het nieuwe zorgstelsel zou mogelijk een eventuele regeling weer aangepast moeten worden. Alternatief? Een alternatief voor het vergoeden van de orthodontie is ook nog onderzocht, namelijk: vergoeding van de aanvullende verzekering voor tandartskosten. In deze aanvullende tandartsverzekering worden de kosten voor orthodontie vergoed, zij het met een maximum-vergoeding. Er zou voor gekozen kunnen worden om de kosten voor deze verzekering te vergoeden, analoog aan uw besluit in het kader van het aanvullende minimabeleid om de kosten voor een algemene aanvullende verzekering te vergoeden. De kosten hiervan bedragen: € 16,- per persoon per maand (kosten van CZ-verzekering basis-tand). Navraag heeft echter duidelijk gemaakt dat de meeste klanten hier geen baat bij hebben: klanten die al orthodontistische behandeling hebben lopen, komen niet in aanmerking voor vergoeding (de verzekering gaat hier niet in mee, als speciaal voor die behandeling, die al in gang gezet is een verzekering wordt afgesloten). Bovendien worden de al gemaakte kosten ook niet vergoed. Dit geldt ook voor klanten die weten dat ze binnenkort kosten voor de orthodontist gaan maken. Indien pas een verzekering is afgesloten en er worden kort daarna kosten gemaakt die op grond van die verzekering worden gedeclareerd, dan wordt niet uitgekeerd door de verzekeraar. Alleen burgers die in de toekomst (vermoedelijk) naar de orthodontist gaan, kunnen voor vergoeding van deze kosten in aanmerking komen op grond van de aanvullende tandartsverzekering. Maar, hier zijn 2 knelpunten aan de orde: burgers met een minimum-inkomen en schoolgaande kinderen hebben moeite om maandelijks rond te komen (bron: MER Brunssum). Zij zullen in hun uitgaven vermoedelijk geen rekening houden met zaken die in de (verre) toekomst liggen. Derhalve zullen deze klanten geen aanvullende tandartsverzekering met het oog op de toekomst afsluiten.
24
De MER Brunssum heeft aangegeven dat gezinnen/alleenstaande ouders met schoolgaande kinderen nauwelijks maandelijks geld over houden voor het restpakket; uit het restpakket zou dan de premie voor de aanvullende tandartsverzekering betaald moeten worden. 5.5.c. Voorstel: Niet overgaan tot vergoeding van orthodontie via de bijzondere bijstand en dus NIET overgaan tot buitenwettelijk beleid. In individuele situaties zal bezien hoe een cliënt met hoge kosten voor orthodontie geholpen kan worden. Immers, deze kosten kunnen via de fiscale regeling “tegemoetkoming voor buitengewone uitgaven (TBU)” worden vergoed, de cliënt dient het echter wel vóór te financieren. 5.6 Tandheelkundige behandeling: extractie (+ bijbehorende behandelingen) 5.6.a. Huidig beleid: Net als bij orthodontie, wordt hier ook wordt de algemene lijn gevolgd, namelijk: kosten die op grond van het ziekenfonds voor vergoeding in aanmerking komen, maar waarvoor een eigen bijdrage is verschuldigd, kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. 5.6.b. Aanleiding nieuw beleid: Met ingang van 1/1/2004 zijn diverse kostensoorten uit het ziekenfondspakket geschrapt. T.a.v. tandheelkundige behandelingen, betrof dit: -periodieke controle -extractie -röntgenfoto’s Deze kostensoorten zijn uit het ZF-pakket geschrapt vanwege budgettaire redenen. Dit geeft het college op grond van artikel 35 lid 1 WWB de mogelijkheid om bijzondere bijstand te verlenen voor de per 1 januari 2004 niet langer op grond van de Zfw vergoedde kosten van tandheelkundige hulp (is derhalve toegestaan beleid en GEEN buitenwettelijk beleid). Hiertoe is bij de invoering van de WWB niet gekozen (zie hierboven bij orthodontie). Wat in deze vergoedingenstructuur vreemd is, is dat de kosten voor een kunstgebit door het ziekenfonds vergoed worden (weliswaar met eigen bijdrage, maar deze kan voor bijzondere bijstand in aanmerking komen). De behandeling die vooraf gaat aan het plaatsen van een gebit, namelijk de extractie (trekken van tanden en kiezen), wordt NIET vergoed door het ziekenfonds. Deze voorafgaande behandeling is logischerwijs noodzakelijk. Voorgesteld wordt dan ook om bij het laten aanmeten van een kunstgebit de voorafgaande behandeling, i.c. de extractie (en bijbehorende behandeling, zoals verdoven en hechten), ook voor bijzondere bijstand in aanmerking te laten komen. Een overweging die in dit kader nog vermeld dient te worden, is de volgende: In het kader van eenduidigheid voor de burgers, zou de raad ervoor kunnen kiezen om alle kosten voor tandheelkundige hulp die om budgettaire redenen zijn geschrapt in aanmerking te laten komen voor bijzondere bijstand. Dit betreft naast de kosten voor extractie, de periodieke controle en röntgenfoto’s). Dit zou echter tot een enorme kostenpost in de bijzondere bijstand leiden. Een snel rekensommetje: als alleen onze cliënten vergoeding zouden aanvragen voor de halfjaarlijkse controle, dan betekent dit: 930 x € 17,80 x 2 = 33.108,-. Daar komt dan nog bij de kosten voor het vergoeden van röntgenfoto’s. Kanttekeningen hierbij: ook burgers zonder WWB in dezelfde omstandigheden (minimum-inkomen tot 115% WML) komen hiervoor in aanmerking. Naast de financiële overweging, kan hier ook gesteld worden dat de langdurigheidstoeslag voor dergelijke kosten, die niet door het ziekenfonds worden vergoed, aangewend kan worden. De langdurigheidstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het betreft een algemene inkomens-ondersteunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden die reeds vijf jaar een inkomen hebben van maximaal de bijstandsnorm en in die periode geen inkomsten uit of in
25
verband met arbeid hebben gehad en zich wel voldoende hebben ingespannen om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. 5.6.c. Voorstel: De kosten voor extractie en bijbehorende kosten (in ieder geval verdoving, en hechten) die noodzakelijk zijn voor plaatsen kunstgebit voor burgers > 18 jaar komen voor bijzondere bijstand in aanmerking (overige regels bijzondere bijsand zijn van toepassing, zoals draagkracht, drempel). Vergoedingen die cliënten ontvangen op basis van een afgesloten aanvullende ziektekostenverzekering worden op de vergoeding bijzondere bijstand in mindering gebracht. Ingangsdatum: 1 januari 2006. Periode: tot 1/1/2007 5.6.d. Financiële en personele gevolgen: De kosten die nodig zijn voor extractie worden gefinancierd uit het gemeentelijk budget bijzondere bijstand. De verwachting is dat deze kostenpost niet hoog zal zijn. De kosten van extractie en bijbehorende behandelingen bedragen ongeveer € 650,- (voor boven en ondergebit). Enige ruimte in het budget bijzondere bijstand is er. Verwacht wordt dan ook dat deze kosten uit het reguliere budget bijzondere bijstand betaald kunnen worden. Mocht dit niet zo zijn, dan kan het restant-budget reparatie bijzondere bijstand medische kosten (besluit gemeenteraad december 2004) hiertoe aangewend worden.Er is bij de behandeling van het raadsvoorstel bijzondere bijstand voor medische kosten een bedrag van € 130.000,- geraamd om de reparatie uit te voeren (medische kosten die aanvankelijk niet voor bijzondere bijstand in aanmerking kwamen, zijn uiteindelijk via de herstelactie toegekend). Naar gebleken is, zal dit bedrag niet volledig nodig zijn om de herstelactie uit te voeren. Per 1 juli was een bedrag van € 10.000,- besteed (zie ook kwartaalrapportage sociale zaken 2e kwartaal 2005). Voorgesteld wordt om het restant hiervan te gebruiken om de kosten voor extractie uit te financieren indien het reguliere budget bijzondere bijstand niet toereikend mocht zijn. 5.7 Reiskosten naar AWBZ-inrichting en ziekenhuis 5.7.a. Huidig beleid: Op dit moment komen de reiskosten die iemand moet maken om zieke/zorgbehoeftige familieleden te bezoeken niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. Het betreft de kosten die gemaakt moeten worden om het traject van thuis naar het verblijfadres van de zieke (ziekenhuis of verpleeginrichting) af te leggen. Het ziekenfonds vergoed deze kosten niet. Een aanvullende verzekering vergoedt deze kosten ook niet meer. Wij hanteren t.a.v. ziektekosten het beleid dat kosten die niet op grond van de AWBZ of ziekenfondswet worden vergoed, ook niet door de bijzondere bijstand worden vergoed. Maar men zou hier (terecht) de discussie kunnen voeren of dit beleid op deze kostensoort van toepassing is. Dit omdat de kosten geen verband houden met ziekte van de aanvrager zelf. Immers onze klant maakt de reiskosten naar een ziek familielid. Er zijn in dezen geen ziektekosten aan de orde. Het gaat dus nadrukkelijk niet om vervoer van de patiënt zelf naar ziekenhuis, verpleegkliniek, etc. Deze kosten worden in de regel door het ziekenfonds vergoed. 5.7.b. Aanleiding nieuw beleid: Bezoek aan een (chronisch) ziek familielid, is een hoge kostenpost voor onze cliënten; zeker bij langdurige ziekte. Vanwege de bijzondere omstandigheden is bijzondere bijstand wettelijk gezien mogelijk. Momenteel vergoeden wij deze kosten niet; dit betekent in sommige gevallen dat een cliënt niet op ziekenbezoek kan gaan bij een familielid. Reiskosten die gemaakt worden naar een familielid in detentie worden echter wel vergoed d.m.v. bijzondere bijstand. Dit is niet consequent. Derhalve wordt voorgesteld om het niet vergoeden van reiskosten naar zieke familieleden te heroverwegen. NB: In deze lijn zou ook gedacht kunnen worden dat de reiskosten die gepaard gaan met de omgangsregeling ouderkind onder een dergelijke regeling zouden kunnen vallen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter gepaald dat dergelijke kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. 5.7.c. Voorstel: Overwegende dat:
26
* * * *
de cliënt met een ziek familielid in bijzondere omstandigheden verkeert; burgers met een minimum-inkomen in veel gevallen niet op bezoek kunnen bij zieke familieleden vanwege de kosten die dit bezoek met zich meebrengt; de gemeente vanuit haar sociale/maatschappelijke rol het belangrijk vindt dat burgers met een minimuminkomen wel hun zieke familieleden kunnen bezoeken; het huidige beleid, waarbij de reiskosten gerelateerd wordt aan de vergoedingen uit het ziekenfonds strikt genomen niet van toepassing is, omdat degene die de reiskosten maakt, niet zelf ziek is, worden u de volgende voorstellen voorgelegd:
Voorstel: De noodzaak voor het bezoeken van een zieke wordt aanwezig geacht indien de zieke een familielid is van de cliënt. Hieronder vallen: gezinsleden (partner en (pleeg)kinderen) en overige familieleden in de eerste graad (ouders en kinderen). Indien het reiskosten betreffen in verband met opname in een ziekenhuis, dan wordt de eerste week van de opname niet vergoed. De volgende frequentie wordt gehanteerd: bij ziekte (in ziekenhuis): 2 x per week bij verpleging/verzorging in AWBZ-instelling: 1 x per week. hierop kan een uitzondering gemaakt worden bij ernstige ziekte (terminale fase): 2 x per week. De overige regels bijzondere bijstand zijn van toepassing, zoals draagkracht en drempel). Het betreft kosten die gemaakt moeten worden voor het vervoer van de cliënt naar het verpleegadres waar het zieke familielid verblijft. Kosten die binnen de gemeente Brunssum gemaakt moeten worden, worden niet vergoed. De hoogte van de vergoeding: goedkoopste reis openbaar vervoer 2e klas, na overlegging van de vervoersbewijzen. Indien het verpleegadres per bus te bereiken is, wordt de prijs per strip als volgt berekend: de prijs van een 45strippenkaart gedeeld door 45. Indien het verpleegadres niet per bus te bereiken is, wordt de prijs van het goedkoopste treinkaartje aangehouden. Indien gereisd wordt met de auto, dan wordt de goedkoopste manier van openbaar vervoer vergoed. Ingangsdatum: 1 januari 2006. Periode: tot 1/1/2007 (als de beoogde samenwerking met de gemeente Landgraaf gerealiseerd zal zijn). 5.7.d. Financiële en personele gevolgen: De kosten die met verstrekking van de bijzondere bijstand gemoeid zijn, worden gefinancierd uit het budget bijzondere bijstand. Verwacht wordt dat dit geen grote kostenpost is. Het gaat niet om grote bedragen die aangevraagd worden. Enige ruimte in het budget bijzondere bijstand is er. Verwacht wordt dan ook dat deze kosten uit het reguliere budget bijzondere bijstand betaald kunnen worden. Mocht dit niet zo zijn, dan kan het restant-budget reparatie bijzondere bijstand medische kosten (besluit gemeenteraad december 2004) hiertoe aangewend worden (conform financiering extractie, paragraaf 5.6). 5.8 Minimabeleid : Motie n.a.v. MER In de raadsvergadering van 5 juli 2005 heeft de gemeenteraad n.a.v. de behandeling van de Minima Effect Rapportage (MER) een motie aangenomen, waarvan de letterlijke tekst luidt: “De fracties van het CDA- BCD-VVD en de PvdA roepen het College op om op grond van de resultaten van het MER te komen tot het invoeren van een systeem, waarbij de kosten voor sociaal culturele activiteiten en kosten voor schoolgaande kinderen op declaratiebasis kunnen worden vergoed. De fracties zien voorstellen hierover uiterlijk voor de begrotingsbehandeling tegemoet. Doelgroep van de in te stellen regeling: kinderen uit gezinnen op bijstandniveau tussen 12 en 16 jaar.” Voorstellen m.b.t. de beoogde regelelingen zullen niet in het kader van deze evaluatie worden behandeld. Er zullen z.s.m. separate voorstellen volgen.
27
28
6. De afstemmingsverordening (bijlage: 3) De raad van de gemeente Brunssum heeft bij besluit van 16 december 2003 de Afstemmingsverordening vastgesteld en heeft tevens besloten, dat deze m.i.v. 1 april 2004 in werking zou moeten treden. Bij besluit van het College van Burgemeester en wethouders d.d. 27 juli 2004 is deze afstemmingsverordening daadwerkelijk in werking getreden. De behoefte aan reparatie en / of bijstelling van het vastgestelde beleid komt o.m. voort uit de behoefte aan strenger beleid t.a.v. de cliënt.De afstemmingsverordening moet nog dan voorheen het instrument worden, waarmee nakoming van de opgelegde verplichtingen van de cliënt kan worden afgedwongen. Onder andere de recente invoering van het poortwachtermodel heeft duidelijk gemaakt, dat de afstemmingsverordening op enkel punten aanpassing behoeft om cliënten, die niet willen meewerken aan bepaalde trajecten, gericht op betaald werk in een vroeg stadium effectief te corrigeren door afstemming van hun uitkering (mogelijk tot 100%). Een bijkomend effect van eerder, langer of hogere afstemmingen is een (marginaal) financieel voordeel voor de gemeente. Hieronder zullen de diverse voorstellen voor reparatie/ wijziging worden behandeld. 6.1 Art. 4 lid 5 Afstemmingsverordening Indien het OM besluit niet over te gaan tot vervolging, wordt alsnog een individueel te bepalen maatregel opgelegd, waarbij de zwaarte van de maatregel wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingbedrag, zulks analoog aan het bepaalde in lid 3 van dit artikel. 6.1.a. Huidig beleid: In de verordening wordt verwezen naar hetgeen is vermeld in art. 4 lid 3 van de Afstemmingsverordening. Lid 3 bevat echter 4 “strafmaten” (variërend van 5 tot 10 % van de uitkering over een periode variërend van één tot 6 maanden). 6.1.b. Aanleiding nieuw beleid: In dit kader is nagelaten om bij de verwijzing aan te geven welke letter van art. 4 lid 3 Afstemmingsverordening in geval van sepot geldt. -Uitvoeringsknelpunten: a.Overdracht van een dossier aan het OM vindt plaats bij een benadelingbedrag groter of gelijk aan € 6000,-.Het ligt dan ook in de rede om bij sepot door het OM terug te grijpen op artikel 4 lid 3 sub e van de Afstemmingsverordening (een afstemming van 10 % van de uitkering over een periode van 6 maanden) bAfstemming van de uitkering is alleen mogelijk als er na terugvordering van bijstand nog een bedrag resteert om af te stemmen. Dit probleem geldt overigens ook voor lagere benadelingbedragen: Het bedrag van de afstemming kan nooit meer bedragen dan het bedrag, dat aan (bruto)uitkering is verstrekt. Als de volledige uitkering is teruggevorderd, is een afstemming naar het verleden niet meer mogelijk. Op grond van artikel 18 WWB is het wel mogelijk om de effectuering van de maatregel uit te stellen naar de toekomst. De gemeente heeft dan de bevoegdheid om bij een nieuwe aanvraag rekening te houden met eerder gepleegde inlichtingenfraude en deze af te stemmen op de nieuwe uitkering). Indien aan een belanghebbende na beëindiging en terugvordering van de uitkering gee n bijstand meer wordt verstrekt , zou dit betekenen, dat de gemeente geen instrumenten heeft om de belanghebbende “aan te pakken”. TK 2002-2003 28870,nr. 3 p. 25 : Memorie van toelichting WWB, algemeen deel: Voor die ex-cliënten waarbij zo’n extra terugvordering niet mogelijk is zullen met het Openbaar Ministerie nadere afspraken worden gemaakt voor aangifte en afhandeling. (Overleg hierover met het OM dient nog plaats te vinden) Er zijn echter ook in die situatie mogelijkheden voor een extra financiële correctie. 6.1.c. Voorstel:
29
Indien het Openbaar Ministerie besluit niet over te gaan tot vervolging (sepot), wordt alsnog een individueel te bepalen maatregel opgelegd, waarbij de zwaarte wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingbedrag analoog aan het bepaalde in artikel 4 lid 3 sub e van deze verordening. 6.1.d. Financiële en personele gevolgen: Niet van toepassing. 6.2 Art. 2 lid 7 a jo. Art. 6 Afstemmingsverordening nulfraude en recidive 6.2.a. Huidig beleid: Er kan een schriftelijke waarschuwing worden gegeven indien het niet (tijdig) nakomen van uit de wet voortvloeiende verplichting b.v. de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. De termijn, waarbinnen een soortgelijke gedraging als recidive wordt aangemerkt is 24 maanden. 6.2.b. Aanleiding nieuw beleid: a-Art. 2 lid 7 Afstemmingsverordening is verwarrend: Het niet nakomen van de meeste verplichtingen –m.u.v. de inlichtingenplicht- leidt niet tot een direct daaruit voortvloeiende “benadeling” van de gemeente. Er is hoogstens sprake van een mogelijke benadeling (b.v. als iemand niet voldoende solliciteert, kun je niet zeggen, dat hij daardoor geen werk krijgt). Deze regel is dan ook moeilijk te rijmen met art. 3 van de Afstemmingsverordening. b-Als termijn waarbinnen soortgelijk gedrag als recidive wordt aangemerkt wordt in art. 2 lid 7 van de Afstemmingsverordening bij nul-fraude 2 jaar gehanteerd. Dit in tegenstelling tot de termijn, van 12 maanden, die in art. 6 van de Afstemmingsverordening (i.z. recidive) wordt gehanteerd. c-.Er wordt niet bepaald, wat er bij recidive van nulfraude moet gebeuren: Het is moeilijk om een schriftelijke waarschuwing te verdubbelen. 6.2.c. Voorstel: aArt. 2 lid 7 Afstemmingsverordening vervalt; bArt. 4 lid 3 “sub a “ wijzigen in: vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand indien het benadelingbedrag minder bedraagt dan € 100,- (dus ook bij nul-fraude) cVoor recidive geldt bij nul- fraude dezelfde termijn als bij fraude met benadeling dBesluit 9 van het Inkomensbeleid vervalt. 6.2.d. Financiële en personele gevolgen: Niet van toepassing. 6.3 Schending van de inlichtingenplicht samen in een artikel 6.3.a. Huidig beleid: Art. 2 en artikel 4 Afstemmingsverordening gaan beide( gedeeltelijk) over afstemmingen als gevolg van schending van de inlichtingenplicht. De mogelijke afstemmingen m.b.t. schending van de inlichtingenplicht zijn verspreid over art. 2 en art. 4 van de Afstemmingsverordening. 6.3.b. Aanleiding nieuw beleid: Ervaringen met het huidig beleid en knelpunten: Voor de uitvoering blijkt het in de praktijk wenselijk om de afstemmingen als gevolg van schending van de inlichtingenplicht te bundelen in één artikel. 6.3.c. Voorstel:
30
Zie onder 2: Art. 2 lid 7 Afstemmingsverordening schrappen (en-voorzover het de inlichtingenplicht betreftopnemen in art. 4 lid 3 sub a van de afstemmingsverordening. 6.3.d. Financiële en personele gevolgen: Niet van toepassing. 6.4 Artikel 6 : regeling recidive 6.4.a. Huidig beleid: Art. 6 lid 1 Afstemmingsverordening: Als een belanghebbende zich binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging schuldig maakt aan een gedraging uit dezelfde of een hogere categorie, dan wordt de duur van de maatregel behorend bij de nieuwe gedraging verdubbeld. Art. 6 lid 2 Afstemmingsverordening: Van recidive is tevens sprake als verlaging van het recht op bijstand plaatsvindt binnen 12 maanden na oplegging van een maatregel of een boete op grond van de Abw als deze maatregel of boete opgelegd wordt wegens een soortgelijke gedraging als waarvoor de verlaging plaatsvindt. 6.4.b. Aanleiding nieuw beleid: De afstemming bij ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid (art. 3 Afstemmingsverordening) geschiedt meestal voor de duur van de tekortkoming c.q. voor een vastgestelde termijn (art. 3 lid 2 ). Het is logisch om niet langer af te stemmen, als betrokkene zijn tekortkoming herstelt/ ongedaan maakt c.q. de opgelegde verplichting wel nakomt. Door de duur van de afstemming bij recidive te verdubbelen en dus voort te zetten nadat betrokkene zijn verplichtingen is nagekomen, is er geen sprake meer van pressiemiddel om nakoming af te dwingen. Voor dergelijke gevallen is het aan te bevelen, dat bij recidive niet de duur van de afstemming wordt verdubbeld, maar de hoogte van het afstemmingspercentage. De afstemming kan oplopen tot maximaal100% van de uitkering en eindigt, zodra betrokkene zijn verplichting nakomt c.q. zijn tekortkoming herstelt. de belanghebbende jegens wie een verlaging van 100% is toegepast blijft desondanks verzekerd in het ziekenfonds.) De afstemming i.z. schending van de inlichtingenplicht geschiedt – afhankelijk van het benadelingsbedrag- voor een bepaald percentage van de uitkering over een vastgestelde termijn.Voor deze categorie is verdubbeling van de duur van de afstemming in recidive geen bezwaar. De maximale duur van de afstemming bij recidive wordt vastgesteld op 1 jaar. (De financiële gevolgen van een nog langdurigere afstemming staan niet meer in verhouding tot het doel van de afstemming) Conform art. 6 lid 1 Afstemmingsverordening kan verdubbeling van de maatregel slechts plaatsvinden,als belanghebbende zich schuldig maakt aan een gedraging uit dezelfde categorie of hoger. Bij een maatregelwaardige gedraging van een lagere categorie vindt er géén verdubbeling plaats. Dit kan niet de bedoeling zijn. 6.4.c. Voorstel: Om de afstemming beter af te stemmen op de aard van de gedraging is het aan te bevelen om recidive m.b.t. schendingen van de inlichtingenplicht (art. 4 Afstemmingsverordening) los te koppelen van recidive m.b.t. ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid (art. 3 Afstemmingsverordening). -Bij recidive in geval van een afstemming, die wordt opgelegd voor de duur van de“misdraging” (ongenoegzaam besef) dient de hoogte van de maatregel verdubbeld te worden. -Bij recidive i.v.m. schending van de inlichtingenplicht dient de duur van de maatregel verlengd te worden. -De zinsnede ,” als belanghebbende zich schuldig maakt aan een gedraging uit dezelfde categorie of hoger” wijzigen in: indien belanghebbende zich opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging, dan wordt de maatregel horend bij de nieuwe gedraging verdubbeld. Wijziging art. 6 Afstemmingsverordening in : Lid 1:
31
Indien een belanghebbende zich binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging zoals omschreven in artikel 3 van deze verordening schuldig maakt, wordt de hoogte van de maatregel behorende bij de nieuwe gedraging verdubbeld Vindt binnen 12 maanden na recidive nogmaals een verwijtbare gedraging plaats, dan wordt de maatregel behorend bij deze nieuwe gedraging verdrievoudigd, bij wederom recidive verviervoudigd enzovoorts. De afstemming bedraagt maximaal 100% van de uitkering. Lid 2 : Indien een belanghebbende zich binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging zoals omschreven in artikel 4 van deze verordening schuldig maakt, wordt de duur van de maatregel behorende bij de nieuwe gedraging verdubbeld Vindt binnen 12 maanden na recidive nogmaals een verwijtbare gedraging plaats, dan wordt de maatregel behorend bij deze nieuwe gedraging verdrievoudigd, bij wederom recidive verviervoudigd enzovoorts. Lid 3 : Indien een belanghebbende zich binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging zoals omschreven in artikel 5 van deze verordening schuldig maakt, wordt de duur van de maatregel behorende bij de nieuwe gedraging verdubbeld Vindt binnen 12 maanden na recidive nogmaals een verwijtbare gedraging plaats, dan wordt de duur van de maatregel behorend bij deze nieuwe gedraging verdrievoudigd, bij wederom recidive verviervoudigd enzovoorts. 6.4.d. Financiële en personele gevolgen: Niet van toepassing. `
6.5 Art. 8 lid 2 Afstemmingsverordening 6.5.a. Huidig beleid: In gevallen, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het College Volgens art. 8 lid 2 zou het College van Burgemeester en Wethouders kunnen beslissen over “gevallen waarin deze verordening niet voorziet”. 6.5.b. Aanleiding voor nieuw beleid: De bepaling, dat het College van B&W kan voorzien, in gevallen, waarin de Afstemmingsverordening niet voorziet kan in elk geval niet plaatsvinden indien een dergelijke voorziening betrekking heeft op het verwijtbaar stellen van een gedraging. Afstemming is slechts aan de orde, als er sprake is van een gedraging, die op grond van de Afstemmingsverordening als maatregelwaardige gedraging kan worden aangemerkt. Schulinck/ Tweede Kamer hierover: Indien een gedraging niet is opgenomen in de gemeentelijke afstemmingsverordening, kan het College niet wegens deze gedraging een verlaging toepassen. Dit volgt uit artikel 18 lid 2 eerste volzin WWB Daarin staat de het college moet verlagen overeenkomstig de afstemmingsverordening. In deze verordening moet zijn vastgelegd wat de verlaging is indien een verplichting niet wordt nagekomen (zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 47-49 . Zie voor de gemeentelijke normering onderdeel 8 van deze paragraaf. 6.5.c. Voorstel: Artikel 8 lid 2 Afstemmingsverordening vervalt.
32
6.5.d. Financiële en personele gevolgen: Niet van toepassing. 6.6 De Afstemmingsverorderning in relatie tot “Work-first” 6.6.a. Huidig beleid: Als de cliënt niet of onvoldoende wil meewerken aan een door het college aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling, is dit op grond van de huidige Afstemmingsverordening Brunssum en Onderbanken een maatregelwaardige gedraging van de derde categorie op grond van de WWB jo. de Afstemmingsverordening Brunssum en Onderbanken is het mogelijk om cliënten, die weigeren mee te werken aan een voorziening, gericht op het verkrijgen van (betaald) werk een maatregel op te leggen van 20 % van de uitkering. (art. 3 lid 1 sub III jo. art. 3 lid 2 sub c van de Afstemmingsverordening) 6.6.b. Aanleiding nieuw beleid: Bij cliënten, die weigeren deel te nemen aan voorzieningen gericht op inschakeling in betaald werk, ontbreekt o.g.v. het huidig beleid de mogelijkheid om de uitkering van deze cliënten zodanig af te stemmen, dat zij genoodzaakt zijn om wel deel te nemen. Met een maatregel van 20% van de uitkering wordt dit effect in elk geval onvoldoende bereikt. Dit geldt met name in het kader van de voorzieningen,die worden aangeboden onder de naam “Work first”( zoals beschreven in het “Work First Projectplan”, hetwelk voor u ter inzage heeft gelegen). Juist bij deze voorzieningen is het van belang,dat cliënten, die weigeren hieraan mee te werken, onmiddellijk en effectief kunnen worden aangepakt. Het alternatief voor niet meewerken zou moeten zijn, dat er een maatregel van 100% volgt. Voor de trajecten, gericht op sociale activering geldt is de afstemming van 20 % van de uitkering voldoende “hard”: voor deze cliënten geldt immers, dat zij niet in staat zijn om (op korte termijn) zelf inkomsten uit arbeid te verwerven. 6.6.c. Voorstel: Art. 3 lid 1 onder III b wijzigen in : Het niet, dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een trajectplan en /of aangeboden voorziening gericht op sociale activering. Art. 3 lid 1 onder IV Afstemmingsverordening wordt aangevuld met sub d: Het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een trajectplan en / of een aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling. De voorzieningen, die onder de naam “Work first” worden aangeboden, maken hiervan deel uit. (deze vermelding is niet limitatief). 6.6.d. Financiële en personele gevolgen: Niet van toepassing. 6.7. Tot slot Voor de nabije toekomst staat het streven naar meer duidelijkheid in zake de rechten en plichten van cliënten op de (politieke) agenda. De sancties op cliënten, die hun verplichtingen moedwillig niet nakomen, dienen daarom zodanig te worden vastgesteld, dat zij aan duidelijkheid niets te wensen over laten. De hoogte van de sancties, die de gemeente Brunssum thans nog voor maatregelwaardig gedrag hanteert, zal met het oog hierop naar boven worden bijgesteld. Een dergelijke bijstelling past tevens in het streven naar uniformiteit met de gemeente Landgraaf. Een streven, dat met het oog op de naderende samenwerking van beide gemeenten op het gebied van Sociale Zaken mede richtinggevend zal zijn voor de beleidsvorming van Brunssum. Op dit moment is er van afgezien om bovengenoemde voornemens voor het afstemmingsbeleid middels deze nota te bewerkstelligen, omdat dit een onacceptabele afwijking van het geplande tijdspad voor de hele nota tot gevolg heeft met name omdat de nota als gevolg van deze wijzigingen opnieuw aan de clientenraad moet worden voorgelegd. De hoogte van de sancties staat in elk geval voor 2005 op de beleidsagenda.
33
7. Debiteurenbeleid De invoering van de WWB en het daarop gebaseerde debiteurenbeleid heeft geleid tot een aantal veranderingen t.o.v. de Abw, zoals b.v. de grotere beoordelingsvrijheid voor de uitvoering op het gebied van invordering.Nadere richtlijnen voor de uitvoering zijn neergelegd in het Invorderingsbeleid, dat nog door B&W dient te worden bekrachtigd. Als gevolg van de relatief grotere beoordelingsvrijheid kan er in de praktijk meer maatwerk worden geleverd t.b.v. individuele cliënten. In de praktijk van alle dag is ook bij het debiteurenbeleid gebleken, dat dit op enkele punten nog nadere uitwerking of wijziging behoeft. 7.1 Terugvordering belastingteruggave (aanvulling) 7.1.a. Huidig beleid: Op grond van art. 31 lid 1 WWBjo. art. 32 lid 1 sub a WWB dient een voorlopige teruggave van inkomstenbelasting te worden aangemerkt als middelen, die in mindering gebracht dienen te worden op de toepasselijke uitkering. In Het Handboek WWB (Schulinck) wordt gesteld , dat : "indien het aannemelijk is, dat belanghebbende in aanmerking komt voor een voorlopige teruggave i.v.m de heffingskorting, wordt hem op grond van art. 55 Wwb de verplichting opgelegd om deze bij de belastingdienst aan te vragen. Laat hij dit na, dan wordt het bedrag, waarop hij recht zou hebben gekort. Tevens wordt dan een verlaging van de bijstand toegepast op grond van art. 18 lid2 Wwb." 7.1.b. Aanleiding nieuw beleid: Een cliënt dient in elk geval te worden verplicht om binnen een redelijke termijn een aanvraag in te dienen bij de belastingdienst ter verkrijging van een voorlopige teruggave inkomensbelasting. De bewijsstukken van deze actie moeten worden overgelegd In de meeste gevallen zal de beschikking van de Belastingdienst niet lang op zich laten wachten en kan de ontvangen voorlopige teruggave (VT) worden ingehouden op de uitkering. ( Indien de beslissing van de Belastingdienst meer tijd in beslag zou nemen, dient dit niet op de cliënt te worden "afgewenteld" door de - nog niet beschikbare - VT in mindering te brengen op zijn uitkering). Is het niet mogelijk om teruggave van Inkomensbelasting nog binnen het lopende jaar te ontvangen, dient betrokkene de verplichting te worden opgelegd om bij de eerste gelegenheid, die zich voordoet te zorgen dat hij alsnog teruggave van belasting vraagt. In een dergelijk geval zou de ontvangen teruggave op grond van art. 37 van het Debiteurenbeleid niet teruggevorderd kunnen worden (Naderhand verkregen inkomsten m.u.v. teruggave belasting terugvorderen). Het niet terugvorderen van de belastingteruggave leidt echter tot rechtsongelijkheid met cliënten, op wier uitkering voorlopige teruggave in mindering wordt gebracht. Zodra betrokkene de teruggave heeft ontvangen, dient Sociale Zaken de gelden m.b.t. de periode waarover bijstand is verleend terug te vorderen Indien er t.b.v. betrokkene vakantiegeld is gereserveerd, dient de vordering ( gedeeltelijk) hiermee verrekend te worden. 7.1.c. Voorstel: Wijziging art. 37 Debiteurenbeleid Naderhand ontvangen teruggaven van de belasting over een bepaalde periode dienen alleen teruggevorderd te worden (op grond van art. 58 lid 1 sub e onder 1e WWB , voorzover het gaat om: -algemene heffingskorting, -arbeidskorting; -ouderenkorting; -aanvullende ouderenkorting -alleenstaande ouderkorting -aanvullende alleenstaande ouderkorting: -toetrederskorting.
34
7.1.d. Financiële en personele gevolgen: Niet van toepassing. 7.2 Kosten van de terugvordering in rekening brengen bij de debiteur en automatisch incasso 7.2.a. Huidig beleid: 1-Op grond van art. 39 Debiteurenbeleid geldt, dat bij niet tijdige betaling geen rente aan de cliënt in rekening zal worden gebracht totdat het geautomatiseerde systeem hiervoor is toegerust. 2-Op grond van dit artikel geldt tevens, dat er (voorlopig) geen arbeidskosten aan de cliënt toegerekend dienen te worden. In 2004 zou dit nader worden bezien a.d.h.v. jurisprudentie hierover. 7.2.b. Aanleiding nieuw beleid: -W.b. het in rekening brengen van de (wettelijke) rente is de conclusie,dat dit niet met eenvoudige middelen uitvoerbaar is. De (arbeids)kosten die invoering en uitvoering van een dergelijke renteberekening met zich meebrengt staat in geen enkele verhouding tot de relatief geringe opbrengsten daarvan. -Op grond van artikel 58 lid 4 WWB kan de gemeente de vordering verhogen met de kosten, die op de terugvordering betrekking hebben. Uit de jurisprudentie ( CRvB 28-10-2003, nr. 01/5020 NABW en CRvB 26-04-2005, nr.04/6006 NABW) is duidelijk, dat met “kosten van terugvordering” alleen de invorderingskosten zijn bedoeld. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de kosten voor een gerechtsdeurwaarder. Kosten van invordering welke gemaakt zijn voorafgaande aan het besluit tot terugvordering kunnen niet op grond van art. 58 lid 4 WWB teruggevorderd worden. Als gevolg van de invoering van de WWB is art. 14 f Abw vervallen.In lid 8 van voornoemd artikel was geregeld, dat de betekening en tenuitvoerlegging ingevolge art. 14a lid 5 Abw kon geschieden door de deurwaarder bedoeld in art. 231 lid 2 sub e van de Gemeentewet jo. art. 256 Gemeentewet oftewel de gemeentedeurwaarder. Artikel 14a Abw was van gelijke toepassing op de ten uitvoerlegging van besluiten terugvordering ( zie art. 87 lid 2 Abw). In artikel 60 WWB is geregeld, dat een besluit terugvordering een executoriale titel oplevert (evenals een verhaalsbesluit op grond van art. 62 WWB), die op grond van boek 2 Wetboek van burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kan worden gelegd door een (gerechts)-deurwaarder. Nu de "link" met de Gemeentewet, die o.g.v. Abw in de vorm van art. 14 a Abw was gelegd, is vervallen, moet worden geconcludeerd, dat de gemeentedeurwaarder, oorspronkelijk de "belastingdeurwaarder", thans niet meer bevoegd is om tevens besluiten ingevolge de WWB ten uitvoer te leggen. Gevolg is, dat voor executie van een besluit terugvordering thans (vaker) een beroep op een gerechtsdeurwaarder gedaan moet worden. Het is in dergelijke gevallen billijk, dat deze kosten worden doorberekend aan de cliënt, de kosten veroorzaakt heeft. 7.2.c. Voorstel: Besluiten om er voorlopig van af te zien om de vordering te verhogen met de wettelijke rente. Besluiten om de kosten voor de inschakeling van een gerechtsdeurwaarder in rekening te brengen aan de betreffende debiteur. 7.2.d. Financiële en personele gevolgen: Niet van toepassing. 7.3 Regels invorderingsbeleid 7.3.a. Huidig beleid: Vooruitlopend op de vaststelling van het nieuwe beleid wordt in de praktijk het nieuwe beleid reeds toegepast. 7.3.b. Aanleiding nieuw beleid:
35
Door de invoering van de WWB m.i.v. 1 januari 2004 is de landelijk geldende verplichting om ten onrechte verstrekte uitkering in ( bijna) alle gevallen terug te bijstand omgezet in een bevoegdheid van de desbetreffende gemeente. De gemeente dient o.g.v. de WWB zelf te bepalen, of en in welke gevallen bijstand wordt teruggevorderd en op welke wijze de invordering plaatsvindt. Door de WWB en de intenties, die aan deze wet ten grondslag liggen, worden een aantal kaders gegeven, die gemeenten bij de formulering van een eigen debiteurenbeleid kunnen "meenemen". O.m. het streven naar maatwerk voor de belanghebbenden,de intensivering van de fraudebestrijding en het nakomen van de verplichting om financiële verantwoording af te leggen over de uitvoering van de WWB zij de leidraad in het Debiteurenbeleid Brunssum en Onderbanken. Met de beleidsregels t.b.v.de invordering zijn beoogd als richtlijnen voor de praktij k, zodat er-naast het streven naar maatwerk -in gelijke situaties toch gelijk wordt gehandeld. De beleidsregels Invordering (bijlage: 4) worden sinds april 2004 in Brunssum in de praktijk gehanteerd. Fiattering hiervan door het College van B&W Brunssum dient nog plaats te vinden. 7.3.c. Voorstel: Het college van B&W van de gemeente Brunssum stelt ingaande bijgaande Beleidsregels Invordering vast. 7.4 Beleid deurwaarder 7.4.a. Huidig beleid: Als gevolg van de invoering van de WWB is art. 14 f Abw vervallen voor wat betreft terugvordering van uitkering. In lid 8 van voornoemd artikel was geregeld, dat de betekening en tenuitvoerlegging ingevolge art. 14a lid 5 Abw kon geschieden door de gemeentedeurwaarder ( de deurwaarder bedoeld in art. 231 lid 2 sub e van de Gemeentewet jo. art. 256 Gemeentewet ). Artikel 14a Abw was van gelijke toepassing op de ten uitvoerlegging van besluiten terugvordering ( zie art. 87 lid 2 Abw). In artikel 60 WWB is geregeld, dat een besluit terugvordering een executoriale titel oplevert (evenals een verhaalsbesluit op grond van art. 62 WWB), die op grond van boek 2 Wetboek van burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kan worden gelegd door een (gerechts)-deurwaarder. Nu de "link" met de Gemeentewet, die o.g.v. Abw in de vorm van art. 14 a Abw was gelegd, is vervallen, moet worden geconcludeerd, dat de gemeentedeurwaarder, oorspronkelijk de "belastingdeurwaarder", thans niet meer bevoegd is om tevens besluiten terugvordering ingevolge de WWB ten uitvoer te leggen. Gevolg is, dat voor executie van een besluit terugvordering thans (vaker) een beroep op een gerechtsdeurwaarder gedaan moet worden. (Dit geldt overigens niet voor de invordering van verhaal van onderhoudsbijdragen, omdat op grond van art. 113 Invoeringswet WWB dit verhaal nog steeds op grond van de toepasselijke Abw-artikelen plaatsvindt). 7.4.b. Aanleiding nieuw beleid: In sommige gevallen is de gemeente genoodzaakt om de invordering over te dragen aan een deurwaarder Op het niveau van de uitvoering bestaat er behoefte aan nadere richtlijnen hiervoor. Vragen als : -wanneer weegt de omvang van de vordering op tegen de relatief hoge deurwaarderskosten ? -kunnen de kosten voor ten uitvoerlegging van vorderingen in rekening gebracht aan de client ? dienen beantwoord te worden. De beleidsregels ter zake zijn geformuleerd in de Notitie bevoegdheid gemeentedeurwaarder o.g.v. de WWB. (bijlage 5) 7.4.c. Voorstel: De inhoud van Notitie bevoegdheid gemeentedeurwaarder vast te stellen als gemeentelijk beleid (bijlage: 5). 7.4.d. Financiële en personele gevolgen: Niet van toepassing. 8. Verhaal Indexering verhaalsbijdrage
36
8.1.a. Huidig beleid: De verhaalsbijdrage voor een kind is – overeenkomstig de bepalingen van de Belastingdienst i.z. de minimale onderhoudsbijdrage- vastgesteld op € 129,- (Besluit 43 Debiteurenbeleid). Het bedrag van € 129,- per maand geldt ongewijzigd voor 2005 . 8.1.b. Aanleiding nieuw beleid: In besluit 43 van het Debiteurenbeleid is niets geregeld m.b.t. indexering van de verhaalsbijdrage. De onderhoudsbijdrage, die op grond van het Debiteurenbeleid wordt opgelegd wijkt op dit punt af van onderhoudsbijdragen, die door de rechter zijn opgelegd. Deze laatste worden van rechtswege geïndexeerd. Het huidige Debiteurenbeleid heeft tevens tot gevolg, dat de medewerker TVB in de praktijk de keuze heeft om de opgelegde verhaalsbijdrage jaarlijks te verhogen met de wettelijke indexering. Dit kan op zijn beurt weer tot rechtsongelijkheid leiden tussen belanghebbenden, aan wie een verhaalsbijdrage is opgelegd. Ter waarborging van de rechtsgelijkheid tussen alle personen, die een onderhoudsbijdrage dienen te voldoen, dient besluit 43 Debiteurenbeleid zodanig aangevuld te worden, dat ook het bedrag van de verhaalsbijdrage jaarlijks geïndexeerd wordt. Het percentage van de indexering wordt jaarlijks vastgesteld door het ministerie van Justitie. Deze reparatie wordt m.i.v. 1 januari 2006 geëffectueerd. Belanghebbenden worden hiervan in kennis gesteld. 8.1.c. Voorstel: Aanvulling van besluit 43 Debiteurenbeleid met: De opgelegde verhaalsbijdrage dient – voor zover dit nog niet plaatsvindt -m.i.v. 1 januari 2006 jaarlijks te worden verhoogd met een door het Ministerie van Justitie vastgesteld percentage. Belanghebbenden worden hiervan tijdig in kennis gesteld. 8.1.d. Financiële en personele gevolgen: Niet van toepassing.
37
9.
Middelen en bedrijfsvoering
9.1. Financiën Al eerder is aangegeven dat er met de WWB sprake is van decentralisatie van de financiële verantwoordelijkheid voor de bijstand. De financiering is verdeeld over 2 budgetten: het inkomensdeel (I-deel), bestemd voor het verstrekken van de uitkeringen en de langdurigheidstoeslag, en het werkdeel (W-deel), bestemd voor alle reïntegratieactiviteiten. Via de kwartaalrapportages bent u geïnformeerd dat over het jaar 2004 de volgende budgetten zijn besteed:
Ontvangen budget
Inkomensdeel 11.342.447
Uitgegeven budget Restant
10.185.976 1.156.471
Werkdeel 3.948.081 (3.498.406 + 449.675 (restant budget 2003) 3.937.026 11.055
Het eerste jaar WWB hebben wij financieel gezien een goed resultaat behaald. Hiermee sluiten we aan bij de landelijke trend, namelijk dat in totaal 53% van de gemeenten een overschot op het inkomensdeel heeft over 2004. Het werkdeel is door een meerderheid van de gemeenten niet volledig benut in 2004. Meer dan driekwart van de gemeenten geeft aan een overschot op het werkdeel te hebben. Ook hier wijkt Brunssum derhalve niet af van de landelijke trend. Uit het landelijke onderzoek is verder gebleken dat een toverformule voor een goed financieel resultaat over de uitvoering van de WWB in het onderzoek niet is gevonden. Verschillende variaties in beleid, bedrijfsvoering en invoeringsstrategie zijn naast het financieel resultaat van gemeenten gelegd, zonder dat een causaal verband is gevonden. De indruk uit het onderzoek is daarom dat gemeenten veeleer zijn overgeleverd aan ontwikkelingen waarop ze zelf geen directe invloed hebben (aantal schoolverlaters, wijzigingen in WAO en WW, toenemend aantal scheidingen, etc.) maar waarvan men wel de financiële en sociale gevolgen draagt. Kritisch zijn ten aanzien van instroom van nieuwe cliënten lijkt het devies voor schadelastbeperking. Daarnaast zal geïnvesteerd moeten worden aan de uitstroomkant van het bestand. In Brunssum en Onderbanken wordt vanaf april 2005 gewerkt met het poortwachtersteam om met name streng te zijn aan de poort. Verder wordt via de ingekochte reïntegratietrajecten de uitstroom bevorderd. Verder zullen nog nadrukkelijker de relatie met het bedrijfsleven en het creëren van werk aan de orde zijn. 9.2. Personeel Incidenteel De invoering van de WWB heeft veel extra werk met zich meegebracht. Zo moesten de medewerkers geschoold worden en moesten zij zich deze nieuwe wet eigen maken. Verder moeset het nieuwe beleid geïmplementeerd worden. Dit heeft veel tijd en energie gevraagd van de medewerkers. Daarnaast zijn in het eerste jaar van de nieuwe wet alle herbeoordelingen uitgevoerd. Dit betekent dat alle beschikkingen van klanten die per 1 januari 2004 in ons klantenbestand zaten, zijn omgezet van de Abw naar de WWB. Met iedere klant is een gesprek gehouden en is een nieuwe beschikking afgegeven. Ook dat heeft veel gevraagd van de medewerkers. Structureel Beleid De WWB kent een grote mate van beleidsvrijheid. Dit betekent dat de gemeente op veel onderdelen van de WWB (reïntegratie, rechtmatigheid, bijzondere bijstand, maatregelen, etc.) zelf haar beleid kan bepalen. Gebleken is dat dit meer beleidscapaciteit vraagt dan in het verleden. Indien we de beleidsruimte die de WWB biedt optimaal willen gebruiken en hiertoe dus op veel onderdelen zelf beleid ontwikkelen c.q. bijhouden/herzien, dan is de huidige personele capaciteit op beleid onvoldoende (momenteel 1,3 fte). Dit geldt ook voor het ontwikkelingen van de uitvoeringsinstrumenten voor de afdeling (vertaling van beleid naar uitvoering door middel van formulieren, beschikkingen, werkinstructies, inrichten kennissysteem etc.).
38
Vanwege echter de lopende onderzoeken naar een mogelijke fusie van de afdelingen sociale zaken van Landgraaf, Brunssum en Onderbanken, is het nu niet reëel om hierop vooruitlopend de discussie te openen inzake uitbreiding van de formatie. Het blijft echter wel een punt van aandacht. Tot het moment van fusie, zullen er keuzes gemaakt moeten worden, wat wel beleidsmatig aandacht kan hebben en welke zaken zullen moeten wachten. 9.3.
Bedrijfsvoering
Mede vanwege de grote financiële veranwoordelijkheid en de mogelijke financiële risico’s, is onderkend dat het nog meer van belang is om goede sturingsinformatie te hebben. Goede informatie is zowel voor management en bestuur onmisbaar. Er is derhalve voor gekozen om de kwartaalrapportage aan de raad anders en uitgebreider te gaan opstellen. Aan de hand van verantwoordingsinformatie kan het management van de afdeling en de gemeenteraad zich een oordeel vormen over de prestaties van sociale zaken. Met sturingsinformatie kan, indien nodig, beleid of uitvoering worden bijgesteld. In de nieuwe opzet van de kwartaalrapportage is steeds bezien wat er het afgelopen kwartaal daadwerkelijk was gebeurd (qua uitvoering en qua financiën) en zijn de cijfers geëxtrapoleerd voor de rest van het jaar. Hierbij zijn steeds verschillende scenario’s uitgewerkt. Daarnaast is in de rapportage meer nadruk gelegd op reïntegratie. Gekozen is voor een groeimodel, waarbij gedurende het jaar 2004 de rapportage is uitgebreid met nieuwe scenario’s, informatie over handhaving, reïntegratie, etc. Via de tussentijdse rapportages inzake de begroting, wordt uw de raad 2 keer per jaar geïnformeerd over de stand van zaken rondom de begroting (zowel financieel als beleidsmatig). De kwartaalrapportages van sociale zaken bestaan voor een groot deel ook uit deze informatie. Hiermee wordt uw raad dus eigenlijk dubbelop geïnformeerd (via de tussentijdse rapportage begroting en kwartaalrapportage sociale zaken). Derhalve zal de informatie rondom de stand van zaken uitvoering WWB geïntegreerd worden in de tussentijdse rapportages inzake de begroting gemeente Brunssum. Uw raad krijgt dan geen aparte kwartaalrapportages sociale zaken meer. Mochten er aanleiding zijn om uw raad toch separaat (eerder) te informeren, dan zullen wij dat zeker doen. Verder zijn diverse werkprocessen aangepast, teneinde een efficiënte uitvoering te bewerkstelligen en anderzijds de benodigde informatie aan de raad te kunnen verstrekken. De vraag was immers: wat willen we weten (o.a. t.b.v. de kwartaalrapportage) en hoe gaan we dat meten?
39
10. Conclusies en samenvatting 2004 is een heel druk en enerverend jaar geweest voor de afdeling. Terugkijkend op ruim een jaar WWB kunnen we stellen dat de invoering van deze nieuwe wet succesvol is verlopen. Vanzelfsprekend zijn we tegen diverse knelpunten en onduidelijkheden aangelopen. Getracht is hier zo adequaat mogelijk op te reageren. Zeker als we ons realiseren dat de WWB is ingevoerd is op een tijdstip waarin de economische omstandigheden moeilijk waren, kunnen we met tevredenheid terugkijken. Eind 2003 werd immers landelijk gezien een forse toename van het bijstandsvolume verwacht, die is voor Brunssum echter in de praktijk meegevallen. Ook uit landelijk onderzoek is gebleken dat gemeenten er goed in geslaagd zijn om het beroep op een bijstandsuitkering zo laag mogelijk te houden. In die zin is de WWB een succes te noemen. Samenvatting voorstellen Hieronder volgt een samenvatting van de voorstellen die in deze evaluatie zijn opgenomen. 2.1.c. Voorstel: Wij stellen voor om de toelichting van artikel 5 lid 4 Toeslagenverordening WWB zodanig aan te passen dat deze in overeenstemming is met de tekst van de Toeslagenverordening. 2.2.c. Voorstel: Wij stellen voor om artikel 7 van de Toeslagenverordening WWB tekstueel aan te passen. In het artikel wordt opgenomen dat de toepassing van de artikelen 2 tot en met 6 (de toeslagen en verlagingen) zodanig geschiedt, dat de toepasselijke bijstandsnorm voor belanghebbende tenminste bedraagt: voor een alleenstaande: 35 procent van de gehuwdennorm; - voor een alleenstaande ouder : 55 procent van de gehuwdennorm; - voor gehuwden: 65 procent van de gehuwdennorm. Deze omschrijving is duidelijker (voor de uitvoering), maar heeft verder geen gevolgen voor de hoogte van de uitkeringen bij cumulatie. 2.3.c. Voorstel: Wij stellen voor om de toeslag voor ‘woningdelers’ (inwonende kinderen, alleenstaande(n) (ouders) en gehuwden met inwonende niet ten laste komende kinderen en diegene die met een ander in dezelfde woning het hoofdverblijf heeft en geen gezamenlijke huishouding voert) niet te wijzigen en de toeslag van 10% te handhaven. 3.1.c. Voorstel: Wij stellen voor om bij het beëindigingsonderzoek terug te gaan tot het laatst uitgevoerde rechtmatigheids- en/of arbeidsmarktgerichte onderzoek, waarbij maximaal 18 maanden wordt teruggegaan. Bij clienten zonder arbeidsverplichting wordt eenmaal per jaar een administratief onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de uitkering. 4.1.c. Voorstel: Wij stellen voor om in de reïntegratieverordening bij de overwegingen te verwijzen naar de EG-verordening Werkgelegenheidssteun en de Beleidsaanbeveling van het ministerie van SZW. 4.2.c. Voorstel: Wij stellen voor om de tekst in de reïntegratieverordening (artikel 13) aan te passen en te verwijzen naar artikel 31 lid 2, onderdeel j van de wet. De verdere beleidsmatige uitwerking zal in de beleidsregels plaatsvinden, welke na de vaststelling door de Raad van de reïntegratieverordening, door het College zullen worden vastgesteld. 4.3.c. Voorstel: In de beleidsregels, welke na de vaststelling door de Raad van de reïntegratieverordening door het College zullen worden vastgesteld, zal worden bepaald dat het beschikbare Werkdeel WWB als budgetplafond geldt.
40
4.4.c. Voorstel: Wij stellen voor om in de nieuwe reïntegratieverordening in artikel 2 aan te geven dat personen met een uitkering van het UWV zijn uitgesloten van de doelgroep tenzij het College en het UWV bij overeenkomst bepalen dat de voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling wel van toepassing zijn. 4.5.c. Voorstel: Wij stellen voor om een premie in te voeren die uitsluitend bedoeld is voor de doelgroep alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar, een doelgroep die extra inspanningen moet leveren om werk en zorg te combineren, op basis waarvan het legitiem is om hier een extra stimulans tegenover te zetten. De premie bedraagt 15% van de totale inkomsten met een maximum van € 1.500,00 per jaar. Er wordt gekozen voor een premie van 15% daar dit, naar onze mening (en berekening), zorgt voor een optimale stimulans. Indien er bijvoorbeeld gekozen zou worden voor een premie van 25%, zou dit kunnen betekenen dat iemand al na een half jaar de maximale premie bereikt heeft, waardoor de stimulans zou wegvallen. Verder is er gekozen voor een maximum van € 1.500,00 per jaar i.p.v. het toegestane maximum van € 1.944,00 per jaar. Op deze manier blijft er nog ruimte over om alleenstaande anderszins te stimuleren, zoals met een vrijwilligerspremie of de premie voor het succesvol afsluiten van een reïntegratietraject. 4.6.c. Voorstel: Wij stellen voor om in de reïntegratieverordening artikel 17 dusdanig aan te passen, dat dit niet meer tot verschillende interpretaties kan leiden. Voorgesteld wordt om in de verordening de maximale reisafstand, gerekend van woonplaats tot plaats van bestemming op te nemen. Gekozen wordt voor een maximale reisafstand van 50 km op te nemen, daar binnen deze straal steden als Roermond en Maastricht te bereiken zijn. 5.1.c. Voorstel: Gezien het vorenstaande stellen wij voor om het besluit om aanvullende bijzondere bijstand in de vorm van een lening te verstrekken, in te trekken. Aanvullende bijzondere bijstand wordt alleen in de vorm van een lening verstrekt in de situaties zoals die in de WWB beschreven zijn. 5.2.c. Voorstel: Wij stellen voor om het bijzondere bijstandsbeleid inzake budgetbeheer niet bij te stellen. Wij stellen tevens voor om dit onderwerp in te brengen bij de te vormen regionale commissie schuldhulpverleningsbeleid van de Gemeenschappelijke Regeling voor sociale kredietverlening in Limburg. 5.3.c. Voorstel: Voorgesteld wordt: Indienen aanvraag bijzondere bijstand tot uiterlijk een jaar nadat de kosten zijn gemaakt. Hiermee wordt aangesloten bij de periode van een jaar die geldt voor de drempel en het draagkrachtjaar (12 maanden). Hiertoe worden losse aanvragen voorkomen. Ook als de kosten van elke afzonderlijke aanvraag onder de drempel van € 45,- blijven, maar gezamenlijk erboven uitkomen, voorkom je diverse aparte aanvragen. Cliënten dienen zoveel als mogelijk de aanvraag tevoren in te dienen. Indien de cliënt achteraf komt met de aanvraag èn de noodzakelijkheid van de kosten kan nog worden bepaald, kan de aanvraag in behandeling worden genomen. Indien de noodzakelijk niet kan worden bepaald, dan wordt de aanvraag op grond hiervan afgewezen. Cliënten worden hierover ook geïnformeerd. De cliënt zal erop attent gemaakt worden, dat hij/zij een risico loopt dat zijn aanvraag wordt afgewezen, indien de noodzakelijkheid niet meer kan worden bepaald. Ingangsdatum: voor het jaar 2005 kan deze regel na besluitvorming door de Raad al worden toegepast. 5.5.c. Voorstel: Niet overgaan tot vergoeding van orthodontie via de bijzondere bijstand en dus NIET overgaan tot buitenwettelijk beleid. In individuele situaties zal bezien hoe een cliënt met hoge kosten voor orthodontie geholpen kan worden. Immers, deze kosten kunnen via de fiscale regeling “tegemoetkoming voor buitengewone uitgaven (TBU)” worden vergoed, de cliënt dient het echter wel vóór te financieren.
41
5.6.c. Voorstel: De kosten voor extractie en bijbehorende kosten (in ieder geval verdoving, en hechten) die noodzakelijk zijn voor plaatsen kunstgebit voor burgers > 18 jaar komen voor bijzondere bijstand in aanmerking (overige regels bijzondere bijsand zijn van toepassing, zoals draagkracht, drempel). Vergoedingen die cliënten ontvangen op basis van een afgesloten aanvullende ziektekostenverzekering worden op de vergoeding bijzondere bijstand in mindering gebracht. Ingangsdatum: 1 januari 2006. Periode: tot 1/1/2007 5.7.c. Voorstel: Overwegende dat: * de cliënt met een ziek familielid in bijzondere omstandigheden verkeert; * burgers met een minimum-inkomen in veel gevallen niet op bezoek kunnen bij zieke familieleden vanwege de kosten die dit bezoek met zich meebrengt; * de gemeente vanuit haar sociale/maatschappelijke rol het belangrijk vindt dat burgers met een minimuminkomen wel hun zieke familieleden kunnen bezoeken; * het huidige beleid, waarbij de reiskosten gerelateerd wordt aan de vergoedingen uit het ziekenfonds strikt genomen niet van toepassing is, omdat degene die de reiskosten maakt, niet zelf ziek is, worden u de volgende voorstellen voorgelegd: Voorstel: De noodzaak voor het bezoeken van een zieke wordt aanwezig geacht indien de zieke een familielid is van de cliënt. Hieronder vallen: gezinsleden (partner en (pleeg)kinderen) en overige familieleden in de eerste graad (ouders en kinderen). Indien het reiskosten betreffen in verband met opname in een ziekenhuis, dan wordt de eerste week van de opname niet vergoed. De volgende frequentie wordt gehanteerd: bij ziekte (in ziekenhuis): 2 x per week bij verpleging/verzorging in AWBZ-instelling: 1 x per week. hierop kan een uitzondering gemaakt worden bij ernstige ziekte (terminale fase): 2 x per week. De overige regels bijzondere bijstand zijn van toepassing, zoals draagkracht en drempel). Het betreft kosten die gemaakt moeten worden voor het vervoer van de cliënt naar het verpleegadres waar het zieke familielid verblijft. Kosten die binnen de gemeente Brunssum gemaakt moeten worden, worden niet vergoed. De hoogte van de vergoeding: goedkoopste reis openbaar vervoer 2e klas, na overlegging van de vervoersbewijzen. Indien het verpleegadres per bus te bereiken is, wordt de prijs per strip als volgt berekend: de prijs van een 45strippenkaart gedeeld door 45. Indien het verpleegadres niet per bus te bereiken is, wordt de prijs van het goedkoopste treinkaartje aangehouden. Indien gereisd wordt met de auto, dan wordt de goedkoopste manier van openbaar vervoer vergoed. Ingangsdatum: 1 januari 2006. Periode: tot 1/1/2007 (als de beoogde samenwerking met de gemeente Landgraaf gerealiseerd zal zijn). 6.1.c. Voorstel: Indien het Openbaar Ministerie besluit niet over te gaan tot vervolging (sepot), wordt alsnog een individueel te bepalen maatregel opgelegd, waarbij de zwaarte wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingbedrag analoog aan het bepaalde in artikel 4 lid 3 sub e van deze verordening. 6.2.c. Voorstel: aArt. 2 lid 7 Afstemmingsverordening vervalt; bArt. 4 lid 3 “sub a “ wijzigen in: vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand indien het benadelingbedrag minder bedraagt dan € 100,- (dus ook bij nul-fraude) cVoor recidive geldt bij nul- fraude dezelfde termijn als bij fraude met benadeling dBesluit 9 van het Inkomensbeleid vervalt.
42
6.3.c. Voorstel: Zie onder 2: Art. 2 lid 7 Afstemmingsverordening schrappen (en-voorzover het de inlichtingenplicht betreftopnemen in art. 4 lid 3 sub a van de afstemmingsverordening. 6.4.c. Voorstel: Om de afstemming beter af te stemmen op de aard van de gedraging is het aan te bevelen om recidive m.b.t. schendingen van de inlichtingenplicht (art. 4 Afstemmingsverordening) los te koppelen van recidive m.b.t. ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid (art. 3 Afstemmingsverordening). -Bij recidive in geval van een afstemming, die wordt opgelegd voor de duur van de“misdraging” (ongenoegzaam besef) dient de hoogte van de maatregel verdubbeld te worden. - i.v.m. schending van de inlichtingenplicht dient de duur van de maatregel verlengd te worden. -De Bij recidive zinsnede ,” als belanghebbende zich schuldig maakt aan een gedraging uit dezelfde categorie of hoger” wijzigen in: indien belanghebbende zich opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging, dan wordt de maatregel horend bij de nieuwe gedraging verdubbeld. Wijziging art. 6 Afstemmingsverordening in : Lid 1: Indien een belanghebbende zich binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging zoals omschreven in artikel 3 van deze verordening schuldig maakt, wordt de hoogte van de maatregel behorende bij de nieuwe gedraging verdubbeld Vindt binnen 12 maanden na recidive nogmaals een verwijtbare gedraging plaats, dan wordt de maatregel behorend bij deze nieuwe gedraging verdrievoudigd, bij wederom recidive verviervoudigd enzovoorts. De afstemming bedraagt maximaal 100% van de uitkering. Lid 2 : Indien een belanghebbende zich binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging zoals omschreven in artikel 4 van deze verordening schuldig maakt, wordt de duur van de maatregel behorende bij de nieuwe gedraging verdubbeld Vindt binnen 12 maanden na recidive nogmaals een verwijtbare gedraging plaats, dan wordt de maatregel behorend bij deze nieuwe gedraging verdrievoudigd, bij wederom recidive verviervoudigd enzovoorts. Lid 3 : Indien een belanghebbende zich binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging zoals omschreven in artikel 5 van deze verordening schuldig maakt, wordt de duur van de maatregel behorende bij de nieuwe gedraging verdubbeld Vindt binnen 12 maanden na recidive nogmaals een verwijtbare gedraging plaats, dan wordt de duur van de maatregel behorend bij deze nieuwe gedraging verdrievoudigd, bij wederom recidive verviervoudigd enzovoorts. 6.5.c. Voorstel: Artikel 8 lid 2 Afstemmingsverordening vervalt. 6.6.c. Voorstel: Art. 3 lid 1 onder III b wijzigen in : Het niet, dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een trajectplan en /of aangeboden voorziening gericht op sociale activering. Art. 3 lid 1 onder IV Afstemmingsverordening wordt aangevuld met sub d: Het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een trajectplan en / of een aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling. De voorzieningen, die onder de naam “Work first” worden aangeboden, maken hiervan deel uit. (deze vermelding is niet limitatief). 7.1.c. Voorstel: Wijziging art. 37 Debiteurenbeleid Naderhand ontvangen teruggaven van de belasting over een bepaalde periode dienen alleen teruggevorderd te worden (op grond van art. 58 lid 1 sub e onder 1e WWB , voorzover het gaat om: 43
-algemene heffingskorting, -arbeidskorting; -ouderenkorting; -aanvullende ouderenkorting -alleenstaande ouderkorting -aanvullende alleenstaande ouderkorting: -toetrederskorting. 7.2.c. Voorstel: Besluiten om er voorlopig van af te zien om de vordering te verhogen met de wettelijke rente. Besluiten om de kosten voor de inschakeling van een gerechtsdeurwaarder in rekening te brengen aan de betreffende debiteur. 7.3.c. Voorstel: Het college van B&W van de gemeente Brunssum stelt bijgaande Beleidsregels Invordering vast. 7.4.c. Voorstel: De inhoud van Notitie bevoegdheid gemeentedeurwaarder vast te stellen als gemeentelijk beleid (bijlage: 5). 8.1.c. Voorstel: Aanvulling van besluit 43 Debiteurenbeleid met: De opgelegde verhaalsbijdrage dient – voor zover dit nog niet plaatsvindt -m.i.v. 1 januari 2006 jaarlijks te worden verhoogd met een door het Ministerie van Justitie vastgesteld percentage. Belanghebbenden worden hiervan tijdig in kennis gesteld.
44