Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen 1 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden
omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht. 2 In deze verordening wordt verstaan onder:
a de wet b college
: de Wet werk en bijstand; : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rozendaal; c zeer ernstig misdragen : gedrag dat in het algemeen maatschappelijk verkeer als onacceptabel wordt beschouwd; d tekortschietend besef van : het verrichten van handelingen door verantwoordelijkheid voor belanghebbende dan wel het nalaten daarvan waarde voorziening in het bestaan door onnodig een beroep op bijstand wordt gedaan; e aanvullende verplichtingen : de overige aan de bijstand verbonden verplichtingen gebaseerd op de artikelen 55, 56 lid 1 en 57 onder a van de wet alsmede de individueel opgelegde verplichtingen welke in de beschikking en het door de gemeente en belanghebbende ondertekende trajectplan zijn opgenomen; f agressieprotocol : het door de gemeente Rheden vastgestelde interne protocol ter voorkoming en beheersing van agressie; j fraude : het verwijtbaar informatie achterhouden, of verwijtbaar onjuiste informatie verstrekken, met het doel een (hogere) uitkering te ontvangen anders dan waarop men op grond van de juiste en/of volledige informatie recht zou hebben; k benadelingsbedrag : het door de gemeente ten onrechte uitbetaalde bedrag aan bijstand verhoogd met de loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die bijstand verstrekt op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede met de zorgverzekeringspremie; l grens aangiftebedrag : het bruto-uitkeringsbedrag waarvoor de gemeente Openbaar Ministerie is benadeeld door een belanghebbende en waarboven het college aangifte doet bij het Openbaar Ministerie; m recidive : het binnen een bepaalde periode opnieuw plegen van een verwijtbare handeling uit dezelfde of hogere categorie;
n onverwijld uit eigen beweging :het via een daartoe beschikbaar gesteld formulier -bewegingperiodieke verklaring of ander mutatieformulier- of anderszins op de daarop opgenomen wijze mededeling doen van alle voor het recht op bijstand van belang zijnde feiten en omstandigheden. Artikel 2 Afstemming van de uitkering 1 Het college stemt de uitkering van belanghebbende af door een verlaging van de uitkering
indien een belanghebbende niet of in onvoldoende mate de verplichtingen nakomt die voortvloeien uit de wet, met inbegrip van de verplichtingen die in de beschikking tot toekenning of voortzetting van de bijstand zijn opgenomen, zulks ter beoordeling van het college. 2 Een verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de
belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. 3 Van het verlagen van de bijstand wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid
ontbreekt, danwel deze verwijtbaarheid verschoonbaar is. Artikel 2a Berekeningsgrondslag 1
De verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm.
2
In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook toegepast worden op de bijzondere bijstand, indien: a b
aan de belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; het beroep op bijzondere bijstand het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.
Artikel 3 Horen van belanghebbende 1
Voordat een verlaging wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.
2
Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien: a de vereiste spoed zich daartegen verzet; b de belanghebbende reeds in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;
Artikel 4 Indeling in categorieën van verwijtbare gedragingen 1
Ten aanzien van belanghebbende die de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, worden de verwijtbare gedragingen ingedeeld in de navolgende categorieën: a categorie 1: het niet, niet tijdig of onvolledig voldoen aan administratieve verplichtingen in verband met het recht op bijstand of de daaraan verbonden plicht tot arbeidsinschakeling; b categorie 2: het niet of onvoldoende meewerken aan (de voorbereiding op) de arbeidsinschakeling en activering, waaronder begrepen: onderzoek naar de mogelijkheden daartoe, of deze belemmeren, dan wel niet of onvoldoende meewerken aan het bewerkstelligen van mogelijke vermindering van het bijstandsrecht. c categorie 3: het niet, of niet tijdig verstrekken van informatie of het verstrekken van onjuiste of onvolledige informatie die van invloed kan zijn op het recht op uitkering; d categorie 4: 1 het door eigen toedoen niet verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid dan wel een andere vorm van inkomen; 2 het niet of onvoldoende meewerken aan een reïntegratietraject indien dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van het reïntegratietraject.
Artikel 5 Hoogte van de afstemming 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 2 lid 2 wordt de verlaging op de bijstand, als bedoeld in hoofdstuk 3, paragrafen 3.2 en 3.3, van de wet, gedurende een maand vastgesteld op: a € 50,00 bij een gedraging uit categorie 1; b € 200,00 bij een gedraging uit categorie 2; c € 50,00 bij een gedraging uit categorie 3, waarbij het benadelingsbedrag lager is dan € 500,00; € 150,00 bij een gedraging uit categorie 3, waarbij het benadelingsbedrag groter dan of gelijk is aan € 500,00 maar lager is dan € 1.500,00; € 350,00 bij een gedraging uit categorie 3, waarbij het benadelingsbedrag groter dan of gelijk is aan € 1.500,00 maar lager is dan € 3.500,00; € 600,00 bij een gedraging uit categorie 3, waarbij het benadelingsbedrag groter dan of gelijk is aan € 3.500,00 maar lager is dan € 6.000,00; bij een gedraging uit categorie 3, waarbij het benadelingsbedrag groter is dan € 6.000,00; en waar geen aangifte bij het Openbaar Ministerie wordt gedaan, vindt een verhoging plaats van € 300,00 per € 3.000,00 of gedeelten daarvan; d de gehele bijstandsnorm, als bedoeld in hoofdstuk 3, paragrafen 3.2 en 3.3, van de wet, bij een gedraging uit categorie 4. 2 In afwijking van het gestelde in het eerste lid bedraagt de verlaging niet meer dan het maandbedrag dat voor bijstand in aanmerking komt.
3 Het college kan jaarlijks per 1 januari de bedragen als genoemd in lid 1 aanpassen door middel van indexering. De bedragen na indexering worden naar boven afgerond op een veelvoud van € 5,00. Artikel 6 Gelijktijdigheid van verwijtbare gedragingen en recidive 1 Als een belanghebbende zich gelijktijdig schuldig maakt aan diverse verwijtbare gedragingen als beschreven in artikel 4, wordt voor het bepalen van de hoogte van de verlaging uitgegaan van cumulatie van de in artikel 5 lid 1 genoemde bedragen. 2 De duur van de verlaging als bedoeld in artikel 5 wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie. 3 Bij een derde en volgende verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie binnen twaalf maanden na de laatste als verwijtbaar aangemerkte gedraging kan de bijstand voor een langere periode of onbepaalde duur verlaagd worden, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende. 4 Indien de verlaging voor een periode langer dan drie maanden wordt opgelegd, beoordeelt het college uiterlijk binnen drie maanden na de datum van de beschikking of de omstandigheden en het gedrag van belanghebbende aanleiding geven de beslissing te herzien. Artikel 7 Afzien van het opleggen van een verlaging 1
Indien het niet of niet tijdig nakomen van een inlichtingenverplichting als bedoeld in categorie 3 niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand geeft het college een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting. Een verlaging wordt wel opgelegd indien het niet of niet tijdig nakomen van die verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar nadat een eerdere waarschuwing is gegeven.
2
Het college ziet af van verlaging van de uitkering bij het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen na verloop van twaalf maanden na constatering door het college van de gedraging.
3
Het vorige lid is niet van toepassing indien aangifte gedaan is bij het OM en het OM de zaak teruggeeft aan de gemeente of indien de gemeente de zaak bij het OM heeft teruggehaald omdat de vordering herzien wordt en minder bedraagt dan de aangiftegrens zoals bedoeld in de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude.
4
Het college kan besluiten af te zien van de tenuitvoerlegging van een verlaging van de bijstand als er sprake is van dringende redenen. Omstandigheden die het rechtstreekse gevolg zijn van een als verwijtbaar aan te merken gedraging zijn geen dringende redenen.
Artikel 8 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan 1
Indien een beroep op bijstand door belanghebbende het gevolg is van een toerekenbaar tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan en er geen sprake is van een gedraging die is ingedeeld in een categorie als omschreven in artikel 4, dan wordt de bijstand verlaagd met € 200,00.
2
De duur van de verlaging wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.
3
In afwijking van lid 2 wordt de bijzondere bijstand geweigerd indien het beroep op bijzondere bijstand het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.
Artikel 9 Zeer ernstig misdragen 1
Indien naar de mening van het college sprake is van het zich zeer ernstig misdragen door belanghebbende die bijstand ontvangt of daartoe een aanvraag indient, wordt de bijstand verlaagd met inachtneming van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.
2
In aanvulling op het eerste lid kan, conform het bepaalde in het gemeentelijk agressieprotocol, door of namens het college aangifte worden gedaan bij de politie dan wel de toegang tot de gemeentelijke gebouwen worden ontzegd.
Artikel 10 De wijze van oplegging van de verlaging 1
De verlaging wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende betaling van de uitkering nadat het besluit tot het opleggen van de verlaging is genomen.
2
Indien de verlaging niet kan worden opgelegd omdat de uitkering inmiddels is beëindigd, dan wordt de verlaging alsnog gerealiseerd door middel van herziening van de eerder verstrekte uitkering.
3
Indien de verlaging niet kan worden opgelegd met toepassing van lid 1 of lid 2 dan vindt bij een gedraging behorend tot categorie 3, zoals omschreven in artikel 4 onder c, realisatie plaats door verlaging van de bijstand indien de belanghebbende binnen een periode van twaalf maanden opnieuw bijstand gaat ontvangen.
Artikel 11 Mandaat SVB
In afwijking van de vorige artikelen is op de uitkeringsgerechtigden die op grond van de mandaatregeling van de Sociale verzekeringsbank een uitkering ingevolge de WWB ontvangen, het maatregelenbeleid van de SVB van toepassing. Slotbepalingen Artikel 12 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden Het college wijkt af van de bepalingen in deze verordening indien het belang van de gemeente bij toepassing van deze verordening niet opweegt tegen het belang van de belanghebbende bij het achterwege laten van deze toepassing. Artikel 13 Uitvoering De uitvoering van deze verordening berust bij het college. Artikel 14 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2008. De Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand vastgesteld d.d. 2 november 2004 wordt per 1 januari 2008 ingetrokken. Artikel 15 Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald: Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 11 december 2007.
De griffier, K.M. Schaap
De voorzitter, J.M. van der Torren