Wet werk en bijstand: de feiten op een rij Evaluatie Wet werk en bijstand 2004-2007
13 april 2007
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
Evaluatiekalender in het kader van de evaluatie van de Wet werk en bijstand
Te verwachten publicaties in de periode Wet werk en bijstand: de feiten op een rij 1e kwartaal 2007 Gemeenten en de WWB II (Tweede kwalitatief onderzoek gemeenten) 2e kwartaal 2007 Cliënten en de WWB (Kwalitatief onderzoek cliënten) 2e kwartaal 2007 Onderzoek Vormgeving Cliëntenparticipatie WWB 2e kwartaal 2007 WWB: Beleid en conjunctuur (Causale analyse) 3e kwartaal 2007 Eindanalyse en Eindrapportage 4e kwartaal 2007
Reeds gepubliceerd1 Plan van Aanpak Plan van Aanpak, nader uitgewerkt Gemeenten en de WWB I: geprikkeld tot werken WWB Verordeningen Geordend WWB in cijfers I
datum publicatie juni 2004 april 2005 juni 2005 november 2005 april 2006
De vanaf 2005 gepubliceerde rapporten zijn beschikbaar op het Gemeenteloket: http://gemeenteloket.szw.nl/ zie rubriek Uitvoering, subrubriek Uitvoering WWB, Inleiding
1 Voor de aanbiedingsbrieven: zie Kamerstukken 29674 Evaluatie WWB
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
Inhoud Samenvatting
5
1 Inleiding
9
2
Wat houdt de WWB in?
11
3 Resultaat: werk boven inkomen 13 3.1 In- en uitstroom van de WWB 13 3.1.1 In- en uitstroom algemeen 13 3.1.2 Vermindering instroom door poortwachter 14 3.1.3 Instroom naar leeftijd 14 3.1.4 Uitstroom naar leeftijd 15 3.1.5 Uitstroom naar duur van de uitkering 15 3.1.6 Herhaalde instroom en draaideurratio 16 3.1.7 Uitstroom naar werk 17 3.1.8 Uitstroom naar werk na traject 18 3.2 Het beroep op inkomensondersteuning, de waarborgfunctie van de WWB 19 3.2.1 Volume in aantal uitkeringen 19 3.2.2 Volume-ontwikkeling per gemeente 22 3.2.3 Bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag 23 3.2.4 Lokaal armoedebeleid 24 3.2.5 De uitkeringsaanvraag 25 4 Welke instrumenten hebben gemeenten om werk boven inkomen te bevorderen? 4.1 Activering 4.1.1 Gestarte trajecten 4.1.2 Starters gesubsidieerde arbeid vóór 1-1-2004 en loonkostensubsidies na 1-1-2004 4.1.3 Lopende trajecten 4.1.4 Sluitende aanpak nieuwe instroom 4.1.5 Sluitende aanpak langdurig bijstandsgerechtigden 4.1.6 Scholing 4.2 Ontheffingen 4.3 Handhaving 4.3.1 Fraudecijfers 4.3.2 Verlaging uitkering wegens agressie
29 29 29 30 30 31 31 32 32 33 33 34
5 Welke instrumenten zijn door het Rijk ingezet om werk boven inkomen te bevorderen? 5.1 Bekostiging uit I-deel 5.1.1 Budget, besteding en toereikendheid I-deel 5.1.2 Aanvullende uitkering I-deel voor gemeenten 5.1.3 Bijstandslastenreductie met 5% 5.2 Bekostiging uit W-deel 5.3 Decentralisatie, deregulering en derapportage 5.3.1 Decentralisatie 5.3.2 Deregulering 5.3.3 Derapportage 5.4 Facilitering
35 35 35 35 36 36 37 37 37 38 39
Geciteerde literatuur
41
Bijlage tabellen
43
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
Samenvatting
Het systeem van de Wet werk en bijstand (WWB) Het doel van de WWB is werk boven inkomen. Dit betekent meer mensen die uit de bijstand stromen naar werk, minder mensen die bijstand aanvragen en een inkomenswaarborg voor wie nog niet of onvoldoende in het levensonderhoud kan voorzien. Door een samenhangend systeem van vergaande decentralisatie, deregulering en derapportage wordt ernaar gestreefd dit doel van de WWB te bereiken. Om dit te realiseren hebben gemeenten uitgebreid ruimte voor eigen beleid, vooral op het gebied van activering. De financiële middelen daarvoor zitten in het Werkdeel van de WWB-budgetten. Door handhaving kunnen gemeenten een onterecht beroep op de bijstand beperken. De financiële prikkel door de budgettering van de bijstandsuitgaven via het Inkomensdeel stuurt gemeenten bij hun handhavings- en activeringsbeleid. Een tekort aan uitkeringsmiddelen in het Inkomensdeel moeten zij zelf bijleggen, een overschot mogen ze houden. Het Rijk stuurt navenant minder met regels en vraagt minder informatie uit. Het borgt de werking van het systeem - zo zorgt het voor een landelijk toereikend Inkomensdeel - en monitoort de landelijke resultaten.Voorts faciliteert het Rijk de gemeentelijke uitvoering en beleidsinnovatie. Wet werk en bijstand: de feiten op een rij (tweede kwantitatieve analyse) Dit deelrapport van de evaluatie WWB gaat globaal over de periode 2005-2006 en vergelijkt de resultaten met de eerste kwantitatieve analyse van april 2006.
De resultaten van werk boven inkomen Minder mensen in de bijstand December 2006 bedroeg het aantal bijstandsuitkeringen (jonger dan 65 jaar) 302.000. Met dit aantal werd het laagste punt in 25 jaar bereikt. Bij de invoering van de WWB bedroeg het aantal bijstandsuitkeringen 336.000 (december 2003). Na een aanvankelijk lichte stijging begon in de loop van 2005 een daling die zich versterkt doorzette in 2006 (grafiek 4). Mede geholpen door de economie werpt de nieuw ingevoerde WWB dus zijn vruchten af. In- en uitstroom Bleef in 2003 en 2004 de instroom stabiel en steeg de uitstroom, in 2005 daalt de instroom en blijft de uitstroom juist vrijwel stabiel (grafiek 1). De verklaring voor afvlakking van de uitstroom ligt mogelijk in de poortwachtersfunctie. Wanneer de instroom afneemt en daarbinnen ook nog eens het aandeel van mensen met een goede uitstroomkans, zoals in 2005 het aandeel van jongeren (tabel 1), daalt de uitstroom als geheel licht (tabel 2). Hieruit mag niet worden afgeleid dat doorgaans als minder kansrijk te boek staande groepen niet meer uitstromen. In 2005 stijgt juist de uitstroom van mensen die twee tot vijf jaar in de bijstand zaten flink (tabel 3). Het aandeel van uitstroom naar werk binnen de totale uitstroom stijgt na enige jaren van daling weer met de komst van de WWB en een gunstiger conjunctuur (grafiek 2). De uitstroom naar werk na een traject neemt in de periode 2004-2006 toe voor bij-
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
standsgerechtigden. Het aandeel van mensen die na uitstroom toch weer, binnen 1 jaar, instromen daalt in de periode 2003-2005. Dit duidt op meer duurzaamheid van de uitstroom (tabel 4). Beroep op de inkomenswaarborgfunctie van de bijstand Aanvankelijk daalt het beroep op de bijstand alleen bij mensen die korter dan een jaar in de uitkering zitten. In de loop van 2005 gaat ook het aantal mensen dat langer dan een jaar een uitkering heeft in absolute zin dalen (tabel 6). Van het aantal bijstandsuitkeringen eind 2006 wordt 57% verschaft aan alleenstaanden. In het bestand vindt een lichte vergrijzing plaats. Het aandeel van huishoudens met een uitkering van een jaar of langer neemt toe (cirkeldiagrammen en bijlage, tabel 1-3). Tussen 2004 en september 2006 is de procentuele volumedaling bij gemeenten met meer dan 60.000 inwoners aanmerkelijk groter dan bij de andere. Ook tussen individuele gemeenten bestaan aanzienlijke verschillen in volume-ontwikkeling. Sommige individuele gemeenten weten een aanvankelijk negatieve volumeontwikkeling om te zetten in een positieve. Bij grotere gemeenten die geografisch bij elkaar in de buurt liggen komt in het algemeen de volumeontwikkeling met elkaar overeen. Een aantal gemeenten vormt daarop een uitzondering, die niet verklaard kan worden uit regionaal economische omstandigheden. Wat betreft het lokale armoedebeleid geven gemeenten (de G27) aan dat zij hier in 2005 meer aan uitgeven dan gemeentelijk was begroot. De uitgaven voor de bijzondere bijstand dalen onder de WWB (tabel 7). Daarbinnen steeg het uitgavenaandeel voor directe levensbehoeften en voor financiële transacties (waaronder de post ziektekostenverzekering), maar dat voor wonen daalde (tabel 8). De uitgaven voor de langdurigheidstoeslag nemen toe van 2004 op 2005. Over de uitkeringsverstrekking geeft 63% van de bijstandaanvragers aan binnen twee maanden na aanvraag een besluit te hebben ontvangen. 43% vraagt een voorschot aan (in 2006). 56% geeft aan dezelfde informatie bij verschillende organisaties te hebben moeten verstrekken. Van de aanvankelijke aanvragers van een uitkering ziet 17% af van een verdere aanvraag op het moment dat een tegenprestatie in de vorm van Work First wordt verwacht. De meest genoemde reden van afhaken bij het aanvragen van een WWB-uitkering is volgens geïnterviewde gemeentelijke professionals gelegen in de houding van de aanvrager (tabel 10). Deze professionals zien afhakers in het algemeen niet als een probleemgroep.
De gemeentelijke inspanningen Activering Er is een toegenomen aandacht voor activering onder de WWB als men kijkt naar het aantal lopende trajecten. Terwijl het aantal bijstandsgerechtigden daalt, neemt het aantal bijstandsgerechtigden dat een traject volgt juist toe gedurende 2005. Met name het aandeel van allochtonen in de trajecten is in 2005 groter dan het aandeel van hen in het WWB-bestand. Ook voor de groep tussen 21 jaar en 55 jaar en mensen met een bijstandsduur van één jaar of langer is het aandeel in de trajecten hoger dan het aandeel in het bestand. Gemeenten richten zich dus zeker ook op oudere personen, personen van niet-westerse afkomst en personen met een langere uitkeringsduur; zij zijn onder de deelnemers aan trajecten (licht) oververtegenwoordigd (bijlage, tabel 10). Het aantal startende trajecten in het gemeentedomein steeg in de periode 2003-2004, maar nam in 2005 weer af. In 2006 is in de eerste helft echter weer een stijging te zien t.o.v. het eerste halfjaar 2005 (tabel 11). De hoge aantallen in 2003-2004 kunnen te maken hebben met de uitvoering van een van de afspraken met gemeenten in de Agenda van de Toekomst om meer mensen te activeren, de lagere aantallen in 2005 kunnen te maken hebben met een verminderde instroom en het afgenomen bijstandsvolume.
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
De Sluitende Aanpak voor zowel nieuwe instroom als langdurig werklozen nam voor bijna alle hoofdgroepen toe in de beschreven periode (tabel 12 en bijlage, tabel 11). Ontheffingen Door de managers van de sociale diensten wordt het percentage ontheffingen van de arbeidsplicht van alle WWB-gerechtigden in 2005 geschat op 41%. De voornaamste reden voor een ontheffing zijn fysieke belemmeringen (tabel 13).Vanwege zorgtaken zijn naar schatting 15.000 huishoudens (veelal alleenstaande ouders) ontheven. Handhaving Vrijwel alle gemeenten hebben het concept Hoogwaardig Handhaven ingevoerd. Mede als gevolg daarvan daalt het aantal geconstateerde fraudegevallen van 2004 op 2005. Het gemiddelde geconstateerde fraudebedrag stijgt overigens (tabel 14). Alle sociale diensten blijken bekend te zijn met de mogelijkheid de uitkering te verlagen in verband met agressie van de klant. Rond de 52% van de diensten maakt wel eens van die mogelijkheid gebruik.
De rol van het Rijk Inkomensdeel Gezamenlijk gaven de gemeenten in 2004, 2005 en 2006 minder uit aan bijstandsuitkeringen dan hen landelijk bezien toegekend was. Het wettelijke doel van een landelijk toereikend budget is daarmee gerealiseerd. Het aantal gemeenten dat een tekort had van meer dan 10% op de uitgaven voor het I-deel is in 2005 ten opzichte van 2004 gedaald; het aantal aanvragen voor een aanvullende uitkering is afgenomen evenals het bedrag aan aanvulling (tabel 15). Of de beoogde 5% reductie van de bijstandslasten met ingang van 2006 in vergelijking met de situatie zonder WWB gehaald wordt, valt nog niet te zeggen. Hiernaar wordt in 2007 een aparte studie uitgevoerd. Wel is volgens het CPB door de invoering van de WWB de stijging van het aantal bijstandsuitkeringen naar schatting ongeveer 8.000 lager in 2004. Voor de jaren erna moet nog blijken of dit een structurele ontwikkeling is. Werkdeel Ondanks de inspanningen van gemeenten op het gebied van trajecten geven zij in 2004, 2005 en 2006 het Werkdeel niet volledig uit (tabel 16). Oorzaken die hiervoor door gemeenten zijn genoemd zijn onder meer de snellere afname van dure vormen van reintegratie zoals gesubsidieerde arbeid en tegenvallende voortgang in het implementeren van nieuwe re-integratieactiviteiten (tabel 17). Decentralisatie Een belangrijke wijziging sinds de invoering van de WWB is dat gemeenten met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006 meer bevoegdheid hebben gekregen bij de toekenning van de langdurigheidstoeslag. Deregulering Enerzijds zijn nationale aan- en uitbestedingsregels voor re-integratie losgelaten. Anderzijds zijn nieuwe regels ontwikkeld, zoals het uitsluitend toekennen van het WWB-budget aan individuele gemeenten en niet meer aan samenwerkingsverbanden. Dit heeft als doel de betrokkenheid van de individuele gemeente bij de uitvoering van de wet te garanderen. Derapportage De reguliere informatie-uitvraag (verantwoording en statistieken) door het Ministerie is aantoonbaar verminderd. Gemeenten beleven dit echter niet altijd zo.
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
Facilitering In 2004-2005 kende het Innovatieprogramma Werk en Bijstand bijna 15 miljoen subsidie toe aan individuele gemeenten. In 2006 is dit bijna 5 miljoen, maar dan aan groepen van gemeenten. Gezamenlijke aanpak maakt deelname van kleine gemeenten makkelijker. Ook op andere manieren worden gemeenten gefaciliteerd (zoals Gemeenteloket, Gemeentedagen,Verzamelbrieven en Kernkaart). Evaluatie: wat gaat er nog komen? Zet de positieve ontwikkeling daadwerkelijk door, komt dit door de WWB en wat zijn de ervaringen van cliënten? Deze vragen worden via de evaluatie beantwoord in de loop van 2007 in afzonderlijke deelonderzoeken (zie evaluatiekalender). Het eindrapport, voorzien in het vierde kwartaal 2007, zal tot slot een samenvattend beeld geven van vier jaar WWB.
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
1. Inleiding Voor de evaluatie van de Wet werk en bijstand (WWB) is een Plan van Aanpak uitgewerkt en in april 2005 aan de Tweede Kamer gestuurd. Onderdeel van dat plan is onder meer een jaarlijkse rapportage, waarin de kwantitatieve ontwikkelingen op het gebied van de WWB aan de orde komen (kwantitatieve analyse). De eerste rapportage (WWB in cijfers I) is in april 2006 verschenen. De huidige rapportage betreft de tweede kwantitatieve analyse waarin de cijfers uit de eerste rapportage -voor zover beschikbaar- zijn geactualiseerd. Eind 2007 verschijnt de eindevaluatie, waarin ook aandacht zal zijn voor het dan actuele cijfermateriaal. Het cijferoverzicht is gebaseerd op bestaande bronnen zoals statistieken,Verslag over de Uitvoering en bestaand ad hoc onderzoek. Op deze wijze zijn gemeenten niet belast met extra uitvraag conform een van de uitgangspunten van de WWB (derapportage). De focus ligt op materiaal dat betrekking heeft op gemeenten, maar in de cijfers klinken op onderdelen uiteraard ook de prestaties van ketenpartners CWI en UWV door (bv. bij instroombeperking en re-integratie). De gegevens over instroom, uitstroom en inkomenswaarborg volgen als eerste. Daarna volgen gegevens over activering en handhaving. Gegevens over cliëntbeleving en -participatie worden gepubliceerd in een apart onderzoek. Tot slot wordt de rol van het Rijk belicht. De reden voor deze volgorde hangt samen met het doel-middelen schema dat wordt uitgelegd in hoofdstuk 2. Op financiële gegevens wordt in beperkte mate ingegaan. Daarvoor wordt verwezen naar de begroting en de cijfers die regelmatig bij het onderhoudstraject van de verdeelmodellen worden gepresenteerd. Ook van niet-financiële cijfers die al eerder aan de Tweede Kamer zijn aangeboden (bv. in begroting, jaarverslag, Kwartaalrapportage Arbeidsmarkt en Integrale Rapportage Handhaving) wordt alleen kort de essentie weergegeven en wordt verder doorverwezen naar deze publicaties. Bij de totstandkoming van deze rapportage is een Klankbordgroep betrokken van vertegenwoordigers van VNG, Divosa, LCR, CBS en een individuele gemeente.
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
10
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
2. Wat houdt de WWB in? De WWB is ingegeven vanuit de gedachte dat de bijstand meer toegespitst moet worden op diegenen die echt hiervan afhankelijk zijn om hiermee het draagvlak voor en de betaalbaarheid ervan in stand te kunnen houden. Door als Rijk te decentraliseren, te dereguleren, te faciliteren en minder informatie uit te vragen (derapportage) wordt de verantwoordelijkheid gelegd bij degenen die er het meest optimale resultaat mee kunnen behalen: de gemeenten. Door gemeenten met name financieel te prikkelen om het bijstandsvolume zo klein mogelijk te houden, wordt bevorderd dat het Rijk en de gemeenten hetzelfde doel nastreven: “Werk boven inkomen” (zie box Inkomens- en Werkdeel). Om dit doel te bereiken hebben de gemeenten een aantal instrumenten, zoals activering (re-integratie en participatie) en handhaving (preventie en repressie) tot hun beschikking. Voor hen die (nog) niet in staat zijn om in hun eigen inkomen te voorzien, garandeert de gemeente een inkomensvoorziening (inkomenswaarborg). Box: wat is het Inkomens- en Werkdeel? In de WWB zijn twee financieringsstromen te onderscheiden, het Werkdeel (W-deel) en het Inkomensdeel (I-deel). Uit het I-deel worden de uitkeringen betaald en uit het W-deel de re-integratievoorzieningen. Het I-deel wordt verdeeld via een verdeelmodel.Voor grote gemeenten geschiedt dit via een objectief verdeelmodel2 waarbij de bijstandslasten voor een gemeente objectief geschat worden.Voor kleine gemeenten gaat de verdeling via een historisch verdeelmodel. Geeft een gemeente minder uit aan uitkeringen dan zij uit het I-deel ontvangen heeft, dan mag de gemeente dit houden, maar een verlies dient de gemeente zelf te compenseren. Als het tekort groter is dan 10% van het toegekende I-deel kan een aanvulling worden gekregen. Het W-deel wordt ook verdeeld via een verdeelmodel. Geeft een gemeente minder uit aan re-integratie dan het Wdeel dan mag een deel (75% van het toegekende budget voor dat jaar) meegenomen worden naar het volgende jaar. Door de budgettering van het I-deel worden gemeenten geprikkeld zoveel mogelijk mensen naar werk te begeleiden.Via het W-deel worden gemeenten in staat gesteld om re-integratietrajecten in te zetten voor mensen die dat nodig hebben. Dat betreft naast WWB-gerechtigden ook werkzoekenden zonder uitkering (NUG) en mensen met een uitkering op grond van de ANW, IOAW, IOAZ, Bbz en WWIK. In het Plan van Aanpak, dat opgesteld is om de WWB te evalueren, is het systeem van de WWB uitgewerkt in een doel-middelenschema (figuur 1). Indien de instrumenten uit dat schema hebben bijgedragen aan het hoofddoel van de WWB, kan men stellen dat het systeem van de WWB werkt. In de verschillende rapporten die tot nog toe zijn uitgekomen (zie evaluatiekalender) wordt dit doel-middelenschema gehanteerd of worden onderdelen eruit belicht. In de nu volgende rapportage worden de onderdelen vooral kwantitatief belicht.
2 Het aandeel van het macrobudget I-deel dat objectief wordt verdeeld (in plaats van historisch) is gestegen. Per 1-1-2006 wordt het I-budget voor grote gemeenten volledig objectief verdeeld en is het deel van het budget voor de middelgrote gemeenten dat objectief in plaats van historisch wordt verdeeld, gestegen. Ook is per 1-1-2005 de parameter die naar de historie terugverwijst, nl. langdurig. bijstandsgerechtigden, uit het verdeelmodel geschrapt
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
11
Figuur 1: Doel-middelenschema evaluatie WWB (systeem van de WWB)
Instrumenten Rijk Decentralisatie (overheveling bevoegdheden beleid en budget)
Deregulering (regels op hoofdlijnen)
Derapportage (vermindering informatielasten)
Facilitering (ondersteuning bij implementatie en uitvoering)
Instrumenten gemeenten Activering - re-integratie - participatie
Inkomensondersteuning
Handhaving - preventie - repressie
Cliëntenparticipatie
Doel: ‘Werk boven inkomen’ Beperking instroom bijstand
12
Inkomenswaarborg
Bevordering uitstroom uit de bijstand
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
3. Resultaat: werk boven inkomen Het meest recente cijfer van het aantal huishoudens (thuiswonend, < 65 jaar) dat een beroep doet op een inkomen op basis van de WWB is 302.0303 op 31 december 2006. Daarmee bevindt het bijstandsvolume zich voor het eerst weer onder het niveau van begin jaren tachtig. Ook betekent het een flinke daling ten opzichte van de 336.000 huishoudens die algemene bijstand ontvingen bij de invoering van de WWB in 2004. Aanvankelijk steeg het bijstandsvolume na de invoering, maar sinds het 1e kwartaal van 2005 is het volume aan het afnemen. Letten gemeenten beter op bij de poort (beperking van de instroom) of is de uitstroom verhoogd? En hoe is het met de uitstroom naar werk? Gaan de ontwikkelingen in de richting zoals werd beoogd met de invoering van de WWB? In dit hoofdstuk wordt in 3.1 ingegaan op de in- en uitstroom van de WWB. In 3.2 komt de inkomenswaarborgfunctie van de WWB aan de orde. De WWB is het inkomensvangnet voor personen die op geen enkele manier in het eigen levensonderhoud kunnen voorzien of een inkomen hebben dat onder de voor hen geldende bijstandsnorm ligt. Indien na aanmelding voor een bijstandsuitkering geen werk kan worden gevonden, hetzij op eigen kracht, hetzij door bemiddeling, hetzij door een direct aanbod van gesubsidieerde arbeid en er wordt voldaan aan alle wettelijke eisen, ontstaat recht op een WWB-uitkering4. Gemeenten ontvangen hiervoor een voor hen berekend budget uit het Inkomensdeel (I-deel). De WWB voorziet verder in een langdurigheidstoeslag die wordt gefinancierd via het macrobudget I-deel.Voorts is de WWB de basis voor de toekenning van de bijzondere bijstand (gefinancierd via het gemeentefonds). Ook dit komt in 3.2 aan de orde naast het lokaal armoedebeleid en de uitkeringsaanvraag.
3.1 In- en uitstroom van de WWB 3.1.1
In- en uitstroom algemeen
De instroom in de WWB stabiliseert zich in het eerste jaar na invoering van de WWB op 110.000 en daalt in 2005 tot een aantal van 99.000 instromers. De uitstroom uit de WWB neemt in 2004 met 12.000 toe tot 105.000 uitstromers in totaal; in 2005 blijft de uitstroom op dat niveau gehandhaafd.
3 Sinds 2005 hanteert het CBS een nieuw telconcept (het registratieconcept) in plaats het voormalige transactieconcept. Tenzij anders vermeld hebben de cijfers tot en met 2004 betrekking op het transactieconcept (het recht hebben op een uitkering) en de cijfers vanaf 2005 op het registratieconcept (welke uitkeringen zijn er opgenomen in de administratie). 4 Uitkeringen op grond van de IOAW, IOAZ, Bbz of WWIK en WWB-uitkeringen aan 65-plussers blijven in dit document i.h.a. buiten beschouwing.
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
13
Grafiek 1: In- en uitstroom uit de Abw/WWB 1999-2005 x 1000 (thuiswonenden, < 65 jaar)
105
93
105
40 20 0 1999 2000 2001 2002 2003 2004
instroom uitstroom
99
105
110
80 60
99
110
109
120 100
132
110
140
98
143
97
160
uitstroom instroom 2005
Bron: SZW op basis van CBS-cijfers, op transactiebasis (zie noot 3) In grafiek 1 is de ontwikkeling van de in- en uitstroom in de bijstand sinds 1999 opgenomen. In de grafiek is duidelijk na 2001 (toen de conjunctuur verslechterde) de toename in de instroom en afname van de uitstroom te zien.Vanaf 2004 (bij ongewijzigd slechte conjunctuur en invoering van de WWB) verandert dat beeld echter. In 2004 blijft de instroom op het niveau van 2003, maar neemt in 2005 flink af tot een aantal van 99.000 uitkeringen. De uitstroom neemt toe van 93.000 in 2003 tot 105.000 in 2004; in 2005 blijft de uitstroom op dit niveau gehandhaafd. 3.1.2
Vermindering instroom door poortwachter
Gemeenten geven aan veel aandacht te besteden aan het voorkomen van instroom in de bijstand. Het aantal instromers daalt van 110.000 (2003 en 2004) tot 99.000 in 2005. Aanvankelijk blijft de instroom na invoering van de WWB stabiel op (afgerond) 110.000. Daarna slagen gemeenten erin de instroom fors te verminderen tot een aantal van 99.000 in 2005. Gemeenten geven aan veel aandacht te besteden aan het voorkomen van instroom door de poort beter te bewaken, zoals naar voren komt uit het eerder (voor de evaluatie van de WWB) in 2005 gehouden kwalitatief onderzoek door Regioplan Beleidsonderzoek (p. 63-64). 3.1.3
Instroom naar leeftijd
De instroom in de WWB neemt tussen 2003 en 2005 met 11.000 flink af. Deze afname doet zich voor in alle leeftijdsgroepen en vooral bij jongeren beneden 25 jaar. Tabel 1 geeft de instroom weer naar leeftijd. De instroom neemt tussen 2003 en 2005 met 11.000 flink af, in alle leeftijdsgroepen. De grootste daling in die periode is te zien bij de jongeren beneden 25 jaar. Een dergelijke trend wordt ook gesignaleerd in een onderzoek door SEO (p. i). Geïnterviewden in dat onderzoek verklaren deze trend onder andere bij jongeren als volgt: “Als gevolg van de budgetverantwoordelijkheid zijn gemeenten strenger geworden aan de poort. Ze leggen meer nadruk op handhaving van de toelatingseisen en sturen kansrijke aanmeldingen weg met de boodschap eerst zelf maar te proberen een baan te vinden. Ook stellen gemeenten meer eisen aan het aantal sollicitaties dat bijstandsgerechtigden maandelijks moeten verrichten en ze hebben het idee 14
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
dat verruiming van passende arbeid mensen afschrikt om zich aan te melden als bijstandsgerechtigde.” Tabel 1: Instroom huishoudens met Abw/WWB-uitkering (thuiswonenden) naar leeftijd, 2003, 2004 en 2005 Leeftijd
instroom 2003
instroom 2004
instroom 2005
verschil 2003-2004
verschil 2004-2005
jonger dan 25 jaar
29 830
29 860
24 275
30 (0%)
-5585 (-19%)
25 tot 35 jaar
34 380
33 620
31 205
-760 (-2%)
-2415 (-7%)
35 tot 45 jaar
26 160
25 660
24 465
-50 (-2%)
45 tot 55 jaar
14 090
14 350
13 490
260 (+2%)
-860 (-6%)
55 tot 65 jaar
5 840
6 090
5 615
250 (+4%)
-475 (-8%)
110 290
109 590
99 050
-700 (-1%)
-10 540 (-10%)
Totaal
-1195(-5%)
Bron: SZW op basis van CBS-cijfers, op transactiebasis (zie noot 3) 3.1.4
Uitstroom naar leeftijd
Tussen 2003 en 2004 steeg bij alle leeftijdscategorieën de uitstroom. In 2005 bleef de totale uitstroom op vrijwel hetzelfde niveau als in 2004, maar bij jongeren daalde de uitstroom ten opzichte van 2004. Dit kan te maken hebben met een verandering van de instroom. Uit tabel 2 over de uitstroom komt naar voren dat tussen 2003 en 2004 in alle leeftijdscategorieën een stijging van de uitstroom plaatsheeft, maar dat er in de periode 2004-2005 een lichte daling optreedt. Die daling slaat vooral neer bij de jongeren (-7%). Deze daling is mogelijk het gevolg van het hierboven genoemde poortwachterseffect: minder mensen stromen in (van 110.000 in 2004 naar 99.000 in 2005), maar mogelijk is de samenstelling van de instroom zodanig gewijzigd dat er minder gemakkelijk uitstroom plaatsvindt. Tabel 2: Uitstroom huishoudens met Abw/WWB-uitkering (thuiswonenden) naar leeftijd, 2003, 2004 en 2005 instroom 2003
instroom 2004
instroom 005
verschil 2003-2004
verschil 2004-2005
jonger dan 25 jaar
19 930
23 730
22 025
3800 (+19%)
-1705 (-7%)
25 tot 35 jaar
27 410
31 220
32 385
3810 (+14%)
1165 (+4%)
35 tot 45 jaar
23 120
25 090
25 425
1970 (+9%)
335 (+1%)
45 tot 55 jaar
12 480
13 900
14 190
1420 (+11%)
290 (+2%)
55 tot 65 jaar
10 260
11 130
10 945
870 (+8%)
-185 (-2%)
Totaal
93 200
105 070
104 970
11870 (+13%)
-100 (-2%)
Leeftijd
Bron: SZW op basis van CBS-cijfers, op transactiebasis (zie noot 3) 3.1.5
Uitstroom naar duur van de uitkering
In 2004 nam de uitstroom bij degenen die korter dan 4 jaar bijstand hadden toe. In 2005 nam de uitstroom van degenen die tussen 1 en 5 jaar in de bijstand zaten nog verder toe, maar nam de uitstroom van bijstandsgerechtigden die korter dan een jaar een uitkering hadden af. Dit kan te maken hebben met een veranderde samenstelling van de instroom als gevolg van een betere bewaking van de poort. Uit tabel 3 blijkt dat de toename in de uitstroom tussen 2003 en 2004 (13%) niet gelijkmatig over de duurklassen is verdeeld. De uitstroom van uitkeringen met een duur van 1-2 jaar en die van 3-4 kwartalen is het meest gestegen. Ook bij de uitkeringen met een duur van 2-3 jaar is nog een flinke uitstroomverhoging te constateren. Bij de overige (hogere) duurklassen is nauwelijks sprake van wijziging in de uitstroom.
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
15
De vergelijking van de uitstroom tussen 2004 en 2005 laat een ander beeld zien voor de groep die minder dan 1 jaar in de bijstand zit: de uitstroom daalt. Deze daling is mogelijk het gevolg van het eerdergenoemde poortwachterseffect: minder mensen stromen in (van 110.000 in 2004 naar 99.000 in 2005), maar zij die wel instromen stromen minder makkelijk uit. De uitstroom van de groep die tussen 1 en 2 jaar in de bijstand zit is van 2004 op 2005 met 5% toegenomen, minder dan de 23% van 2003 op 2004. De uitstroom van de groepen die tussen 2 en 5 jaar in de bijstand zitten is tussen 2004 en 2005 flink toegenomen. Dit duidt erop dat gemeenten zich naast ‘het laaghangend fruit’ ook richten op deze groepen en/of dat hierin de effecten zijn te zien van eerder in gang gezette activeringstrajecten. Bij langer dan 5 jaar in de bijstand is er qua uitstroom weinig verandering te bespeuren door de jaren heen. Tabel 3: Uitstroom huishoudens met Abw/WWB-uitkering (thuiswonenden jonger dan 65 jaar) naar duur uitkering, 2003, 2004 en 2005 Duur
uitstroom 2003
uitstroom 2004
uitstroom 2005
% verschil 2003-2004
% verschil 2004-2005
< 1 jaar
41880
48195
43165
+15%
-10%
waarvan • < 1 kwartaal • 1-2 kwartaal • 2-3 kwartaal • 3- 4 kwartaal
10320 14160 10095 7305
11715 16090 11600 8790
7450 15425 11520 8770
+14% +14% +15% +20%
-36% -4% -1% 0%
1-2 jaar
16200
19945
20880
+23%
+5%
2-3 jaar
7880
9230
11375
+17%
+23%
3-4 jaar
4775
5135
6485
+8%
+26%
4-5 jaar
3615
3575
3995
-1%
+11%
> 5 jaar
18650
19070
19070
+2%
0%
Totaal
92985
105140
104970
13%
0%
Bron: SZW op basis van CBS-cijfers, op transactiebasis (zie noot 3)
3.1.6
Herhaalde instroom en draaideurratio
Het percentage instromers dat binnen 12 maanden na het beëindigen van de uitkering opnieuw een uitkering ontving nam na een lichte stijging in 2004 weer af in 2005 tot 19% en het percentage uitstromers dat binnen 12 maanden na uitstroom opnieuw een uitkering ontving nam fors af van 24% in 2003 en 2004 tot 18% in 2005. Dit kan duiden op meer inzet van gemeenten op duurzame arbeid. Hoe is het gesteld met de duurzaamheid van de uitstroom? De grootheden ‘herhaalde instroom’ en ‘draaideurratio’ hebben hierop betrekking (tabel 4). De herhaalde instroom slaat op het aantal instromers op een bepaald tijdstip dat binnen twaalf maanden na een eerdere uitkeringsbeëindiging opnieuw bijstandsafhankelijk is. De herinstroom als percentage van de instroom blijkt licht te zijn afgenomen van circa 20-21% in 2003/2004 naar 19% in 20055 . De draaideurratio geeft aan welk deel van de uitstroom binnen twaalf maanden weer bijstandsafhankelijk is. De ratio6 is een maat voor de duurzaamheid van de 5 IWI komt op basis van CBS-bestanden in haar studie naar terugval van november 2006 voor de herinstroom 2004 op een percentage van 37% (p. 53). Daar is echter niet 12 maanden, maar 24 maanden teruggekeken.Voor het eerste kwartaal 2005 komt IWI op basis van eigen dossieronderzoek met dezelfde definitie uit op een herinstroom van 30%. Herinstroom na een periode van werk bedraagt 10% in het eerste kwartaal 2005. 6 Omdat van iedere instromer wordt nagegaan of de cliënt in de twaalf voorafgaande maanden al eerder bijstandsafhankelijk is geweest, moet als noemer van de ratio de gemiddelde uitstroom in 2002/2003 resp. 2003/2004 resp. 2004/2005 gehanteerd worden.
16
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
Tabel 4a: Herhaalde instroom Abw/WWB (thuiswonenden jonger dan 65 jaar) 2003 110295 22475 20%
Instroom Herhaalde instroom
2004 109590 23540 21%
2005 99050 19250 19%
Tabel 4b: Draaideurratio Abw/WWB (thuiswonenden jonger dan 65 jaar) 2002 Uitstroom 98240 Herhaalde instroom Draaideurratio Bron: SZW op basis van CBS-cijfers, op transactiebasis (zie noot 3)
2003 92985 22475 24%
2004 105070 23540 24%
2005 104970 19250 18%
uitstroom (hoe lager, hoe duurzamer) en is afgenomen van 24% in 2003/2004 tot 18% in 2005. Deze gegevens kunnen duiden op meer inzet door gemeenten op uitstroom naar duurzame arbeid. 3.1.7
Uitstroom naar werk
De uitstroom naar werk als percentage van de totale uitstroom van WWB-gerechtigde huishoudens is in 2004 en 2005 weer terug op het niveau van de eerste helft van 2002, nl. 30%. Het percentage uitstromers naar werk binnen 24 maanden (van alle personen die op 1 januari 2002 resp. 2003 resp. 2004 een bijstandsuitkering ontvingen) neemt voor het cohort 2004 weer iets toe tot 9%. Bij het cohort 2003 bedroeg dit 8% en bij het cohort 2002 10%. Het hoofddoel van de WWB is ‘Werk boven inkomen’. Uitstroom naar werk is dus een belangrijk gegeven. In grafiek 2 is de uitstroom naar regulier werk als percentage van de totale uitstroom opgenomen. In de grafiek is duidelijk de met de conjunctuurverslechtering samenhangende daling in de uitstroom naar werk te zien; na de tweede helft 2003 is echter weer een stijgende tendens waarneembaar van 26% naar 30,4% in 2005. Grafiek 2: Uitstroom huishoudens naar regulier werk als % van de uitstroom 2001-2005 40% 35%
34% 30%
30%
28%
28%
2e helft 2002
1e helft 2003
30%
30,4%
26%
25% 20% 15% 10% 5% 0% 2e helft 2001
1e helft 2002
2e helft 2003
2004
febr-sept 2005
Bron: SZW op basis van CBS-cijfers, 2004 en 2005 inclusief werk met loonkostensubsidie
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
17
Ditzelfde beeld komt naar voren, indien men op een andere wijze uitstroom naar werk berekent door te kijken in hoeverre personen (in plaats van huishoudens in de berekening hierboven) met een bijstandsuitkering in januari 2002, 2003 of 2004 binnen 24 maanden uit de uitkering naar werk stromen. Dan blijkt van het cohort 2002 10% uit te stromen naar werk, van het cohort 2003 8% en van het cohort 2004 9%. Grafiek 3: Uitstroom naar werk* binnen 24 maanden van personen met een bijstandsuitkering in januari 2004 naar geslacht en leeftijd 0,35 0,29
0,3 0,25 0,2 0,15
0,13
0,1
0,1 0,06
0,05
0,01
0 man
vrouw
15-22 jaar
23-57,5 jaar
57,5 jaar64 jaar
Bron: CBS,Vanuit de uitkering naar werk, eerste vervolgmeting voor de 25%-doelstelling, november 2006, p. 14 *inclusief gesubsidieerd werk en werk met loonkostensubsidie Maar er bestaan grote verschillen tussen diverse groepen, bijvoorbeeld bij het cohort 2004 (zie grafiek 3). Zo stroomt van de jongeren 29% uit naar werk, terwijl dat bij de ouderen 1% is. Ook mannen stromen meer uit naar werk (13%) dan vrouwen (6%). Maar voor autochtonen en allochtonen ligt het uitstroompercentage ongeveer gelijk (tussen 8% en 9%). 3.1.8
Uitstroom naar werk na traject
Activeringstrajecten leveren meer op: de uitstroom naar werk na het volgen van een re-integratietraject is gestegen van 10% in 2004 naar 18% in 2006 voor trajecten die in 2002 resp. 2004 zijn gestart voor bijstandsgerechtigden. De uitstroom naar werk na een traject is voor NUG/ANW’ers gestegen van 47% (cohort 2002) naar 58% (cohort 2003). Wat betreft de uitstroom naar werk na een traject7 is in de SZW-begroting het streven opgenomen dat de uitstroom uit re-integratietrajecten naar regulier werk in 2007 met 25% is toegenomen ten opzichte van 2004. Met betrekking tot de realisatie van deze doelstelling voor het gemeentelijk domein zijn op dit moment de nulmeting, eenmeting en voorlopige tweemeting beschikbaar (CBS). Uit de nulmeting blijkt dat 10% resp. 47% van de trajecten voor bijstandsgerechtigden (Abw/IOAZ/IOAW) en NUG/ANW’ers die in 2002 zijn gestart, na maximaal 24 maanden uiteindelijk heeft geresulteerd in een reguliere werkplek.Van die 10% uitstroom bij bijstandsgerechtigden is op het moment van meting 90% duurzaam (minimaal 6 maanden). Na maximaal 36 maanden is voor deze bijstandsgerechtigden de uitstroom naar werk na een traject 13,8%. De percentages uitstroom naar werk voor de eenmeting (het cohort dat gevolgd is vanaf 2003 tot en met 2005) zijn gestegen en bedragen respectievelijk 15% (Abw/IOAZ/IOAW) en 58% (NUG/ANW).Van die 15% uitstroom is op het moment van meting 87% duurzaam. Uit de voorlopige tweemeting (het cohort dat gevolgd is vanaf eerste halfjaar 2004 tot en met eerste halfjaar 2006) blijkt een verdere stijging voor de bijstandsgerechtigden (WWB/IOAZ/IOAW) tot 18% (NUG/ANW nog onbekend). 7 Onder een re-integratietraject wordt in dit document een periode verstaan waarin een of meer voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling worden ingezet.Voorbeelden van een voorziening zijn scholing en training, sociale activering en een inburgeringstraject. Ook een loonkostensubsidie is een voorziening.
18
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
3.2
Het beroep op inkomensondersteuning, de waarborgfunctie van de WWB
3.2.1
Volume in aantal uitkeringen
Na een aanvankelijke stijging in het eerste jaar van de WWB neemt na het eerste kwartaal 2005 het aantal WWB-uitkeringen flink af. Tussen maart 2005 en december 2006 is het volume gedaald met 40.000. Tussen december 2003 en december 2006 is de daling 34.000. In de loop van 2005 begint ook het aantal huishoudens dat langer dan een jaar van een bijstandsuitkering leeft af te nemen. Van het aantal bijstandsuitkeringen eind 2006 wordt 57% verschaft aan alleenstaanden. In het bestand vindt een lichte vergrijzing plaats. Het aandeel van huishoudens met een uitkering van een jaar of langer neemt toe. Voor hoeveel huishoudens voorziet de WWB in de inkomenswaarborgfunctie en hoe is de ontwikkeling hierin geweest? In 2006 is de ontwikkeling conform tabel 5. Daarin is een dalende tendens te zien. Tabel 5: Aantal huishoudens met WWB-uitkering (thuiswonenden < 65 jaar), 2006* 31 januari
31 maart
30 juni
30 september
31 december
327.790
326.560
321.970
311.380
302.020
Bron: CBS, * voorlopige cijfers Deze tendens is al vanaf het eerste kwartaal van 2005 te zien (zie ook grafiek 4). Tussen maart 2005 en december 2006 is het aantal uitkeringen met 40.000 gedaald. Over het algemeen wordt deze daling van het volume door het CBS8 en het CPB (document 120) in verband gebracht met de invoering van de WWB, naast de economische ontwikkeling. Dit geldt ook voor de stijging in 2004: die was minder dan verwacht9. In de nog uit te voeren causale analyse (zie ook 5.1.3) komt deze vraag naar het verband met de invoering van de WWB nog uitgebreid aan de orde. Grafiek 4: Aantal huishoudens met Abw/WWB-uitkering (thuiswonenden < 65 jaar) x 1000, kwartalen 2002-2006 350 340 330 320
317
320
325
327
330
336
339
338
336
339
342
338
332
329
327
322 311
310
302
300
2006 december
2006 september
2006 juni
2006 maart
2005 december
2005 september
2005 juni
2005 maart
2004 december
2004 september
2004 juni
2004 maart
2003 december
2003 september
2003 maart
2002 december
2002 september
280
2003 juni
290
Bron: SZW op basis van CBS-cijfers, 2006 voorlopige cijfers
8 Zie bv. persbericht CBS van 25 november 2005. 9 Zie WWB in cijfers I, p. 9-10 en grafiek 2.
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
19
Bij welke groepen is de daling in volume te zien? Tabel 6 geeft aan dat die na het eerste kwartaal 2005 deels voor rekening komt van de groep die minder dan een jaar in de uitkering zit (van 75.000 naar 54.000) en deels op conto van de groep die langer dan een jaar in de uitkering zit (van 267.000 naar 248.000). Dit in tegenstelling tot 2004 toen het volume voor de duurklasse van korter dan 1 jaar al begon te dalen t.o.v. 2003, terwijl bij de duurklasse van één jaar of langer nog sprake was van volumestijging. Deze ontwikkelingen zijn in lijn met de bevindingen uit de Divosa-monitoren 2005 (p. 32) en 2006 (p. 43), waaruit blijkt dat in 2004 in 63% van de gemeenten prioriteit wordt toegekend aan fase 1/2-klanten en/of nieuwe instroom en dat dit percentage in 2005 is gedaald naar 46%. Gelijktijdig steeg het percentage gemeenten dat aangaf evenveel aandacht te besteden aan alle groepen van 35% naar 52%. Ook toegenomen inspanningen voor alle groepen op het gebied van handhaving en poortwachter kunnen een rol spelen (naast de aantrekkende economie), maar daar zijn geen specifieke gegevens over. Tabel 6: Aantal huishoudens met WWB-uitkering (thuiswonenden jonger dan 65 jaar) naar duur uitkering, 2005 en 2006 (x 1000) < 1 jaar
> = 1 jaar
Totaal
31 maart 2005
75
22%
267
78%
342
100%
30 september 2005
67
20%
265
80%
332
100%
31 december 2006*
54
18%
248
82%
302
100%
Bron: CBS, *voorlopige cijfers In de cirkeldiagrammen is aangegeven hoe het totaal aantal bijstandsgerechtigden eind 2006 is verdeeld naar leefvorm, leeftijd, uitkeringsduur en etniciteit. Qua leefvorm vormen de alleenstaanden in 2006 met 57% de grootste groep (diagram 1). Hier is sinds de invoering van de WWB weinig in veranderd (zie bijlage, tabel 1). Cirkeldiagram 1: bijstandsuitkeringen naar leefvorm 2006
16%
0%
alleenstaande alleenstaande ouder 57%
27%
(echt)paar anders/onbekend
Bron: SZW op basis van CBS-cijfers Beneden de 65 jaar zijn in 2006 de groepen tussen 35 en 45 jaar (27%) en 45 en 55 jaar (25%) het grootste (diagram 2). Onder de WWB is het aandeel van deze groepen (en dat van 55-65-jarigen) licht gestegen en dat van personen onder de 35 jaar gedaald (zie bijlage, tabel 2). Deze lichte vergrijzing in het bijstandsbestand heeft mede van doen met de vergrijzing van het totaal aantal huishoudens in Nederland. Overigens is het aantal (aanvullende) bijstandsuitkeringen voor huishoudens boven de 65 jaar gestegen van 22.990 eind 2003 tot 27.440 in 2006. Dit betreft huishoudens die onvoldoende AOW-rechten hebben opgebouwd. 20
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
Cirkeldiagram 2: bijstandsuitkeringen naar leeftijd 2006
22%
7% 19%
jonger dan 25 jaar 25 tot 35 jaar 35 tot 45 jaar 45 tot 55 jaar 55 tot 65 jaar
25% 27%
Bron: SZW op basis van CBS-cijfers Eind 2006 wordt 82% van de uitkeringen verstrekt aan huishoudens die een jaar of langer in de bijstand zitten (diagram 3).Vlak voor de invoering van de WWB (eind 2003) bedroeg dit percentage 76% (zie bijlage, tabel 3). Cirkeldiagram 3: bijstandsuitkeringen naar duur 2006
18%
duur korter dan 1 jaar duur 1 jaar of langer
82%
Bron: SZW op basis van CBS-cijfers Ruim de helft van de bijstandsuitkeringen in 2005 wordt aan autochtonen verschaft, aan niet westerse allochtonen wordt 38% verschaft (diagram 4)(2006 nog niet bekend). Hierin is onder de WWB niet veel veranderd.
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
21
Cirkeldiagram 4: bijstandsuitkeringen naar etniciteit 2005
0%
38%
Autochtoon 51%
Westers allochtoon Niet-w esters allochtoon Onbekend
11%
Bron: SZW op basis van CBS-cijfers Het grootste aandeel van de uitkeringen (30%) komt in 2006 voor rekening van steden met meer dan 250.000 inwoners. Daarin is overigens wel een daling opgetreden: eind 2003 bedroeg het aandeel nog 32% (bijlage 1, tabel 4). Van alle personen met een bijstandsuitkering is dit eind 2005 bij 96% de enige uitkering. Daarnaast komt de combinatie met een arbeidsongeschiktheidsuitkering in 3% van de gevallen voor. De overige combinaties zijn verwaarloosbaar (bijlage 1, tabel 5). 3.2.2
Volume-ontwikkeling per gemeente
Tussen 2004 en september 2006 treedt bij gemeenten met meer dan 60.000 inwoners een daling van het volume op van -10%; bij de overigen is de volumereductie -3% tot -4%. In 2006 zijn de verschillen tussen de diverse gemeentegrootteklassen bijna verdwenen. Bij grotere gemeenten die geografisch bij elkaar in de buurt liggen komt in het algemeen de volumeontwikkeling met elkaar overeen. Een aantal gemeenten vormt daarop een uitzondering, die niet verklaard kan worden uit regionaal economische omstandigheden. Op basis van cijfers van het CBS heeft APE (www.ape.nl) voor elke gemeente berekend met hoeveel procent het bijstandsvolume is gedaald of gestegen tussen 2004 en het derde kwartaal van 2006.Voor de onderlinge vergelijkbaarheid zijn de cijfers gecorrigeerd voor de ontwikkeling van de bevolkingsomvang. Er blijken grote verschillen tussen gemeenten binnen eenzelfde grootteklasse te zijn. Ook tussen de grootteklassen bestaan verschillen. Gemeenten met meer dan 60.000 inwoners laten een daling zien van -10%, de overige gemeenten laten een volumereductie zien van -3% tot -4%. Door APE is ook de ontwikkeling in de eerste drie kwartalen van 2006 berekend. In 2006 zijn de verschillen in ontwikkeling tussen de diverse gemeentegrootteklassen verminderd (variatie tussen -5% en -6%). Uit de APE-cijfers valt ook op te maken dat sommige gemeenten kans hebben gezien om een aanvankelijk negatieve volumeontwikkeling in een positieve om te buigen. Uit een nadere analyse door SZW op de APE-cijfers blijkt dat bij grotere gemeenten die geografisch bij elkaar in de buurt liggen in het algemeen de volumeontwikkeling met elkaar overeenkomt. Een aantal gemeenten vormt daarop een uitzondering. Die uitzondering kan niet verklaard worden uit regionaal economische omstandigheden. Ook is naar voren gekomen dat groepen gemeenten waarvoor het voorlopig budget in 2006 beduidend lager was dan de uitgaven 2005, een meer dan gemiddelde volumedaling hebben gerealiseerd in 2006. Dit lijkt erop te duiden dat de prikkel van de WWB werkt, maar nader onderzoek zal hierover meer uitsluitsel geven, zoals de causale analyse (zie par. 5.1.3). Indien we de gemeenten naar provincie indelen, blijkt in de periode 2004-2006 de volumedaling het grootst in Noord-Holland, Zuid-Holland en Noord-Brabant. In de eerste drie kwartalen van 2006 ontlopen de provincies elkaar niet veel (bijlage, tabel 6 en 7).
22
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
3.2.3
Bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag
De totale uitgaven voor bijzondere bijstand namen tussen 2003 en 2005 af met afgerond € 31 miljoen. Met name het aandeel van de uitgaven voor het wonen verminderde, het aandeel uitgaven voor directe levensbehoeften en financiële transacties (waaronder de post ziektekostenverzekering) nam toe. De uitgaven voor de langdurigheidstoeslag namen tussen 2004 en 2005 toe tot afgerond € 40 miljoen. Bijzondere bijstand In tabel 7 staan gegevens over de bijzondere bijstand vermeld. In 2005 gaven gemeenten € 188,8 uit aan bijzondere bijstand op grond van artikel 35 WWB10 , een lager bedrag dan in eerdere jaren. Zoals naar voren komt uit het in 2005 gehouden kwalitatief onderzoek door Regioplan (p. 45) kan dit van doen hebben met de afschaffing van de categoriale bijstand (behalve voor 65-plussers en chronisch zieken en gehandicapten) sinds de invoering van de WWB. Over 2006 zijn nog geen CBS-gegevens over de bijzondere bijstand bekend.Volgens de Divosamonitor 2006 (p. 45) neemt bij 46% van de gemeenten het aantal aanvragen bijzondere bijstand toe (bij 33% gelijk en 21 % af) en neemt bij 36% van de gemeenten het bedrag per aanvraag bijzondere bijstand toe (bij 51% gelijk en bij 12% af). Tabel 7: Uitgaven (in miljoenen €) aan bijzondere bijstand, 2001-2005 totale uitgaven bijzondere bijstand **
2001
2002
2003
2004
2005*
209,8
214,3
219,9
192,1
188,8
Bron: CBS, Financiële jaarstatistiek bijzondere bijstand * voorlopige cijfers ** exclusief bijzondere bijstand voor bedrijfsdoeleinden en vanaf 2003 ook exclusief langdurigheidstoeslag Uit tabel 8 blijkt dat de grootste kostenpost in de uitgaven aan de bijzondere bijstand wordt gevormd door de voorzieningen voor het wonen, gevolgd door de directe levensbehoeften. Het aandeel van de meeste kostenposten is nauwelijks gewijzigd, behalve bij de uitgaven voor het wonen en die voor financiële transacties. In 2001-2003 bedroegen de uitgaven voor het wonen nog circa 35%, daarna daalde dit tot 27% in 2005. Het aandeel van de kosten voor financiële transacties is echter in die periode gestegen van circa 9% tot 16%. Onderdeel hiervan vormt de post ziektekostenverzekering die met name in de periode 2003-2005 sterk steeg (van € 1,9 miljoen tot € 4,7 miljoen). Tabel 8: Kostensoorten in de bijzondere bijstand (in miljoenen € en in %), 2001-2005 Directe levensbehoeften* Voorzieningen voor het huishouden Voorzieningen voor het wonen Voorzieningen voor opvang Kosten maatschappelijke zorg Financiële transacties Uitstroombevordering** Medische dienstverlening Niet naar cluster indeelbare kosten
2001 48,8 4,4 73,5 4,8 11,8 18,3 9,1 24,1 13,1
% 23% 2% 35% 2% 6% 9% 4% 12% 6% 100%
2002 49,2 4,2 77,8 5,3 12,3 19,1 9,2 24,1 12,8
% 23% 2% 36% 2% 6% 9% 4% 11% 6% 100%
2003 50,0 4,6 78,1 5,6 13,2 21,2 8,6 25,0 14,3
% 23% 2% 35% 3% 6% 10% 4% 11% 6% 100%
2004 42,4 6,3 56,5 5,7 9,7 29,9 7,3 21,9 12,8
% 22% 3% 29% 3% 5% 16% 4% 11% 7% 100%
2005 42,6 7,3 50,2 5,2 11,2 29,3 5,7 21,3 12,2
% 24% 4% 27% 3% 6% 16% 3% 11% 6% 100%
Bron: CBS, Financiële jaarstatistiek bijzondere bijstand * exclusief langdurigheidstoeslag ** De bijstandsuitgaven voor uitstroombevordering vormen slechts een deel van de uitgaven door gemeenten in het kader van het activeringsbeleid 10 Op basis van CBS-cijfers; deze wijken af van cijfers op basis van het Verslag over de uitvoering (VODU).
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
23
Langdurigheidstoeslag Personen die vijf jaar of langer onafgebroken leven van een inkomen op bijstandsniveau en in die periode geen inkomsten uit of in verband met arbeid, anders dan een arbeidsongeschiktheidsuitkering, hebben gehad, maar wel steeds voldoende moeite hebben gedaan om aan het werk te komen, hebben recht op een langdurigheidstoeslag van de gemeente. Met ingang van 1-1-2006 hebben gemeenten overigens de mogelijkheid om zeer geringe inkomsten uit arbeid van zeer geringe duur buiten beschouwing te laten (zie ook 5.3.1). De toeslag wordt jaarlijks uitgekeerd zolang aan de voorwaarden wordt voldaan. In 2004 is er volgens het CBS (Financiële jaarstatistiek bijzondere bijstand) voor een bedrag van circa € 33 miljoen aan langdurigheidstoeslagen verstrekt. In 2005 was dit € 40,211. 3.2.4
Lokaal armoedebeleid
In het SGBO-onderzoek naar het armoedebeleid van de G27 geven gemeenten aan in 2005 meer geld aan armoedebeleid te hebben besteed dan opgenomen in hun begroting. In de Divosamonitor geeft tweederde van de gemeenten aan meer te besteden aan armoedebeleid dan de ‘fictieve dekking’ van het Rijk of van de gemeentebegroting. Gemeenten hebben naast de verschaffing van de bijzondere bijstand en de langdurigheidstoeslag (beide gebaseerd op de WWB) ook andere instrumenten in hun lokaal armoedebeleid, zoals kwijtschelding van lokale lasten, schuldhulpverlening en participatiebevorderende maatregelen zoals stadspassen. In 2006 is een onderzoek van SGBO verschenen naar het armoedebeleid van de G2712 Als men een vergelijking maakt met het budget dat door gemeenten zelf was gereserveerd op de begroting, blijkt dat de onderzochte gemeenten in 2005 in totaal meer geld aan armoedebeleid hebben uitgegeven dan waar hun begroting als dekking in voorzag. Dit is het beeld bij de G27. Een breder beeld geeft de Divosamonitor 2006 (p. 45), waaruit blijkt dat twee derde van de gemeenten meer geld besteedt aan armoedebeleid dan de ‘fictieve dekking’ van het Rijk13 of van de gemeentebegroting. Dit geldt met name voor de (middel)grote gemeenten, zoals voornoemde G27. Uit het SGBO-onderzoek (p. 30 en p. 45) blijkt voorts dat van de verschillende regelingen op het gebied van inkomensondersteuning (1) de kwijtschelding belastingen, (2) de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering en in iets mindere mate (3) de individuele bijzondere bijstand een relatief hoog bereik14 hebben onder huishoudens met een laag inkomen. In het algemeen worden minder huishoudens bereikt met een regeling voor maatschappelijke participatie. Bij deze laatste regeling is echter een wisselend beeld te zien. Met name stadspassen hebben een groot bereik, hoewel uit het onderzoek niet is te achterhalen wat het bereik onder huishoudens met een laag inkomen is. In hoeverre maken personen of huishoudens die wel recht hebben op een bepaalde uitkering daar geen gebruik van? Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) komt hierover in mei 2007 met een rapportage. Uit het eerdergenoemde SGBO-onderzoek blijkt welke acties de G-27 gemeenten ondernemen om het niet-gebruik terug te dringen. Deze gemeenten maken vaak gebruik van externe instanties (24 keer genoemd) of intermediairs (21). Ook publicaties in lokale media (23) en op het internet (21) worden vaak met dit doel ingezet (zie tabel 9).
11 Mogelijkerwijs valt deze toename - naast afname van het niet-gebruik - toe te schrijven aan een verbeterde registratie bij gemeenten en/of verwerking bij het CBS. 12 Zie ook de brief aan de TK van 26 maart 2007 (W&B/B&K/06/89758) met een reactie op dit onderzoek. 13 Gemeenten ontvangen een algemene uitkering uit het Gemeentefonds. Welk deel zij daarvan willen reserveren voor bijzondere bijstand is een eigen keuze van de gemeenten. Het voormalige fictieve budget is in die zin niet normerend en maakt vergelijkingen met uitgaven onzuiver. 14 De SGBO-onderzoekers presenteren over het bereik geen percentages, omdat een deel van de responsgemeenten een opgave in aantal huishoudens heeft gedaan en een deel in aantal verstrekkingen, hetgeen onderlinge vergelijking lastig maakt (p. 29).
24
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
Tabel 9:Vormen van voorlichting/maatregelen om niet-gebruik tegen te gaan in G-27 gemeenten (n=26) Vormen van voorlichting Aantal malen genoemd In % Folders, gemeentebreed verspreid 20 77% Folders bij externe instanties 24 92% Publicaties in lokale media 23 88% Posters 7 27% Voorlichtingsbijeenkomsten 15 58% Telefonisch spreekuur 17 65% Inloopspreekuur 8 31% Internet 8 31% Voorlichting aan intermediairs 21 81% Bestandskoppeling 13 50% Overig 6 23% Bron: Inventarisatie armoedebeleid G27, SGBO, september 2006, p. 28 3.2.5
De uitkeringsaanvraag
Bijna 90% van de aanvragers voelt zich netjes behandeld en 92% van de aanvragers begrijpt de verstrekte informatie. Ook ontving 63% van de aanvragers binnen twee maanden een besluit op de aanvraag en moest 56% van de aanvragers dezelfde informatie bij verschillende organisaties verstrekken. Er werd volgens 50% van de aanvragers steeds iets anders verteld en door 40% wordt de aanvraag lastig gevonden. De acceptatiebereidheid om allerlei typen werk aan te nemen is groter geworden bij WWB-aanvragers dan in eerder onderzoek waarbij deze bereidheid bij WW’ers en WWB’ers gelijk lag. Van de aanvankelijke aanvragers van een uitkering ziet 17% af van een verdere aanvraag op het moment dat er een tegenprestatie in de vorm van Work First wordt verwacht.Volgens geïnterviewde gemeentelijke professionals is de meest genoemde reden van afhaken bij het aanvragen van een WWB-uitkering gelegen in de houding van de aanvrager. Deze professionals zien afhakers in het algemeen niet als een probleemgroep. Aanvraag uitkering Door IWI is in 2007 een onderzoek uitgebracht naar contacten die de burger in de eerste drie maanden na de uitkeringsaanvraag met de ketenpartijen heeft. Het gaat om burgers die in maart/april 2006 een WW- of WWB-uitkering hebben aangevraagd en doorgezet en die het CWI heeft overgedragen aan UWV of de gemeentelijke sociale dienst. Daaruit kwam voor de WWB-aanvragers het volgende naar voren (Nota van bevindingen): • 63% ontving binnen twee maanden (conform de wettelijke termijn van 8 weken) nadat de uitkering was aangevraagd een besluit op de aanvraag; 74% was het eens met dat besluit; 57% had binnen die termijn ook het eerste geld op de rekening gehad; • 43% vroeg een voorschot aan; (dit was overigens nog in 2006, dus voor de wetswijziging inzake bevoorschotting, zie paragraaf 5.3.2); • 89% vond zich netjes behandeld, 83% vond dat er voldoende tijd en aandacht aan hen werd geschonken, 49% vond dat er door de ketenpartners zaken gevraagd werden waar zij naar de mening van de respondent niets mee te maken hadden; • 92% begreep de meeste informatie die men kreeg, 50% vond dat hen steeds wat anders werd verteld; • 56% geeft aan dezelfde informatie bij verschillende organisaties te hebben moeten verstrekken; • 40% vindt de aanvraag van een WWB-uitkering lastig. IWI verklaart dit uit de complexiteit om het recht op een bijstandsuitkering vast te stellen. Overigens geldt dit meer voor jongeren en mensen met een lage opleiding dan voor ouderen en hoog opgeleiden. • bij de aanvragers van een WWB-uitkering bleek de acceptatiebereidheid om allerlei typen werk aan te nemen beduidend hoger dan bij WW’ers; dit terwijl in eerder onderzoek deze bereidheid bij WW’ers en WWB’ers gelijk lag. IWI schrijft dit toe aan de invoering van de WWB waarbij algemeen geaccepteerde arbeid verplicht werd i.p.v. passende arbeid. Anno 2006 wil 5% van de WWB-aanvragers zeker geen werk onder zijn opleidingsniveau, wil 18% geen vuil werk, wil 7% geen heel ander werk dan men graag wenst, wil 18% geen werk met een laag salaris en wil 28% geen werk met een lange reistijd.
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
25
Uit het vierde kwartaalverslag over het jaar 2006 van het CWI komt over de uitkeringsaanvraag het volgende naar voren: • In 2006 hebben ruim 137.000 werkzoekenden zich gemeld voor een uitkeringsaanvraag WWB. Bijna 73.000 personen hebben uiteindelijk geen beroep hoeven doen op een WWB-uitkering. Dit resulteert in een preventiequote van 53 procent (streefwaarde 46 procent). • De uitstroomquote WWB is 63,4 procent (streefwaarde 56,5 procent). Dit betekent dat de uitkering van 63 procent van de aan gemeenten overgedragen werkzoekenden binnen zes maanden was beëindigd. • Bij de tijdigheid van de overdracht uitkeringsaanvragen WWB haalt CWI de streefwaarde (van 95 procent) niet. Ruim 91 procent van de aanvragen wordt binnen acht werkdagen na de uitkeringsintake overgedragen aan gemeenten. CWI tekent hierbij aan dat de tijdigheid lager kan uitvallen omdat met een aantal gemeenten afspraken zijn gemaakt om dossiers later dan de standaardtermijn over te dragen om zo meer tijd aan bemiddeling te kunnen besteden (werk boven inkomen). • Bij de uitkeringsaanvragen WWB draagt CWI bijna 99 procent van de dossiers volledig over (streefwaarde 85 procent). Afzien van aanvraag Het komt voor dat personen na een aanvankelijke aanmelding toch afzien van een aanvraag voor een uitkering. Zo geven gemeenten in de Divosamonitor 2006 aan dat 17% van de uitkeringsaanvragen wordt ingetrokken op het moment dat er een tegenprestatie in de vorm van Work first wordt gevraagd.Van de gemeenten geeft slechts 10% aan te weten zicht te hebben op wat degenen die afzien van een uitkering zijn gaan doen (p. 48). Uit een nader Divosa-onderzoek naar afhakers aan de poort blijken de gemeenten Alkmaar, Apeldoorn, Groningen en Maastricht hiernaar onderzoek gedaan te hebben en heeft een groot aantal gemeenten concrete plannen daartoe (p. 10). In de Divosa-conceptrapportage wordt geen landelijk beeld geschetst, maar zijn wel interviews gehouden met een aantal professionals die aan de poort werkzaam zijn in de gemeenten Amersfoort, Apeldoorn, Gouda, Haarlem, Utrecht en Weert. Ook is gesproken met een lid van de Landelijke Cliëntenraad. In totaal noemden de 10 geïnterviewden 30 redenen van afhaken, die in tabel 10 zijn geclusterd. De meest genoemde reden van afhaken bij het aanvragen van een WWB-uitkering is gelegen in de houding van de aanvrager. In aflopende volgorde van belangrijkheid werden verder rechtmatigheid, werk en persoonlijke problemen genoemd (p. 22). Op de vraag of de afhakers een probleemgroep vormen, werd door 7 van de 10 professionals ontkennend geantwoord.Verondersteld wordt dat de afhakers zelf in hun onderhoud voorzien en dat zij – wanneer ze hier niet in slagen – terugkomen (p. 27).
26
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
Tabel 10: Geclusterde redenen van afhaken Categorie Houding
Reden Andere verwachtingen Type werk Work First niet willen Gemakzucht Kosten wegen niet op tegen de baten Te veel moeite Subtotaal
Score 4 3 2 2 2 13
Rechtmatigheid
Criminaliteit Geen recht: samenwonen, verhuizing, detentie Subtotaal
6 2 8
Werk
Werk (reeds verrichten, zoeken of aanvaarden tijdens aanvraagprocedure) Subtotaal
5 5
Persoonlijke problemen
Psychische problemen Mensen met te weinig vaardigheden Emoties Overdonderd: poort te hard Subtotaal
1 1 1 1 4
Totaal Bron: van de Wiel, Divosa, p. 22
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
30
27
28
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
4. Welke instrumenten hebben gemeenten om werk boven inkomen te bevorderen? Gemeenten hebben diverse instrumenten om de uitstroom van WWB-gerechtigden uit de bijstand te bevorderen. Uit het voor de gemeenten beschikbaar gestelde gebudgetteerde en geoormerkte Werkdeel (W-deel) kunnen gemeenten re-integratievoorzieningen inzetten om de uitstroom naar werk te bevorderen. Dit Werkdeel wordt ook aangewend voor niet-uitkeringsgerechtigde werkloze werkzoekenden (NUG) en uitkeringsgerechtigden op grond van de Algemene Nabestaandenwet (ANW). In dit hoofdstuk wordt beschreven voor wie en in welke mate deze instrumenten worden ingezet en wordt ingegaan op de sluitende aanpak. Daarnaast gaat dit hoofdstuk in op de ontheffing van bijstandsgerechtigden van de arbeidsverplichtingen. Ook wordt ingegaan op de gemeentelijke handhaving om ervoor te zorgen dat personen niet ten onrechte in de WWB instromen (preventie) dan wel dat WWB-gerechtigden voldoen aan hun verplichtingen (repressie). Wat betreft handhaving is in de WWB de verplichting tot terugvordering bij fraude omgezet in een bevoegdheid en is het opleggen van een boete of maatregel vervangen door een verlaging van de uitkering. Ook is de mogelijkheid ingevoerd de uitkering te verlagen in geval van agressie tegen de gemeenten. De opbrengsten van de handhaving komen ten gunste van de gemeente. Is dit een stimulans geweest tot een meer effectieve handhaving? Via cijfers wordt getracht hierover een beeld te schetsen.
4.1 Activering15 4.1.1
Gestarte trajecten
Het totaal aantal gestarte trajecten per jaar in het gemeentedomein is na een aanvankelijke stijging in het eerste jaar van invoering van de WWB in 2004 gedaald tot onder het niveau van 2003. In de eerste helft van 2006 stijgt het aantal trajectstarters weer. Onder de Abw/WWB’ers starten niet-westerse allochtonen meer dan evenredig een traject dan hun aandeel in het bestand (in 2005). Alle groepen t/m 45 jaar starten in 2003, 2004 en 2005 vaker (of gelijk aan) een traject dan hun aandeel ultimo 2005. Bij de ouder dan 45-jarigen worden minder trajecten gestart ten opzichte van hun aandeel in het bestand. Dit was ook al zo in 2003 en 2004. Tabel 11 geeft het aantal personen aan dat startte met een traject in de periode 20032005 in het gemeentedomein. Het aantal steeg in de periode 2003-2004, maar nam in 2005 weer af tot 98.000 trajectstarters. In 2006 is in de eerste helft echter weer een stijging te zien (45.000 starters) t.o.v. het eerste halfjaar 2005 (44.000 starters). Of deze stijging aanhoudt is nog onduidelijk. De hoge aantallen in 2003-2004 kunnen te maken hebben met de uitvoering van een van de afspraken met gemeenten in de Agenda van de Toekomst om meer mensen te activeren, de lagere aantallen in 2005 kunnen te maken hebben met een verminderde instroom en het afgenomen bijstandsvolume. 15 De tabellen over activering hebben i.h.a. betrekking op de jaren 2003, 2004 en 2005. Sinds 2005 zijn gegevens over activering te ontlenen aan de Statistiek Re-integratie Gemeenten (SRG) in plaats van aan de Monitor Scholing en Activering (MOSA).
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
29
Tabel 11: Gestarte trajecten door gemeenten (Abw/WWB//IOAZ/IOAW/WWIK/ Bbz/ ANW/NUG en incl. gesubsidieerde arbeid/loonkostensubsidie)(afgerond op duizendtallen) Jaar Aantal gestarte trajecten
2003
2004
2005
1e helft 2006
105.000*
109.000*
98.000**
45.000***
* begroting SZW 2007, p. 46 ** CBS, Centrum voor Beleidsstatistiek, Re-integratie door gemeenten, uitkomsten 2005 en toelichting, tabel 1c *** SRG, eerste helft 2006 Wat zijn de kenmerken van de trajectstarters met een Abw/WWB-uitkering en hoe verhoudt zich dat tot de kenmerken van het bestand van Abw/WWB’ers?16 Het blijkt (bijlage, tabel 8) dat niet-westerse allochtonen meer dan evenredig starten met een traject (38% in het bestand, 44% bij de trajecten). Alle groepen t/m 45 jaar starten in 2003, 2004 en 2005 vaker (of gelijk aan) een traject dan hun aandeel ultimo 2005. Bij de ouder dan 45-jarigen worden minder trajecten gestart ten opzichte van hun aandeel in het bestand. Hetzelfde geldt voor mensen met een uitkeringsduur van langer dan 1 jaar. 4.1.2
Starters gesubsidieerde arbeid vóór 1-1-2004 en loonkostensubsidies na 1-1-2004
Het aantal nieuwe loonkostensubsidies nam af. Het aandeel subsidies voor hoogopgeleiden en autochtonen nam toe; het aandeel van jongeren nam af. In 2003 startten (afgerond op duizendtallen) 10.000 personen met gesubsidieerde arbeid. In 2004 en 2005 werden 7.000 respectievelijk 5.000 nieuwe loonkostensubsidies (LKS)17 ingezet (bijlage, tabel 9). De afname gaat gepaard met een wijziging in het profiel van de starters die met name in 2005 te zien is. Het instrument wordt in 2005 relatief meer dan in 2003/2004 ingezet voor mensen met een hogere opleiding en voor autochtonen en juist relatief minder voor jongeren (<= 25 jaar). Overigens laten voorlopige cijfers over de eerste helft van 2006 weer een stijging zien van de inzet van LKS. 4.1.3
Lopende trajecten
Het aantal personen in de WWB dat een traject volgde in 2005 nam sterk toe, terwijl het aantal WWB-gerechtigde huishoudens afnam. Begin 2005 waren circa 127.000 WWB’ers bezig met een traject; eind 2005 waren dit er circa 146.000. Het aandeel allochtonen bij de trajectdeelnemers is meer dan evenredig dan hun aandeel in het WWB-bestand. Ook mensen tussen 21 en 55 jaar en mensen met een uitkeringduur van een jaar of langer zijn licht oververtegenwoordigd in de trajecten vergeleken met hun aandeel in het WWB-bestand. Het aantal lopende trajecten voor WWB’ers18 nam van begin tot eind 2005 toe van (afgerond op duizendtallen) 127.000 tot 146.000 (bijlage, tabel 10). Met name het aandeel van allochtonen in de trajecten was in 2005 groter dan het aandeel van hen in het WWBbestand. Zo bestaat het bestand eind 2005 voor 38% uit niet-westerse allochtonen, maar zit 46% van hen op traject.Voor de groep tussen 21 jaar en 55 jaar en mensen met een langere bijstandsduur (> = 1 jaar) is het aandeel in de trajecten hoger dan het aandeel in het bestand. In de loop van 2005 is daar geen noemenswaardige wijziging in opgetreden.
16 Door de kenmerken van de trajectstarters (en trajectvolgers) met een Abw/WWB-uitkering in een bepaald jaar te vergelijken met de kenmerken van de huishoudens in de Abw/WWB op het eind van dat jaar wordt bij benadering zichtbaar hoe deze zich tot elkaar verhouden. Of er sprake is van een Abw/WWB uitkering is via koppeling van de SRG met de BUS vastgesteld. 17 Onder loonkostensubsidies worden alle varianten van gesubsidieerde arbeid verstaan die sinds het begin van de WWB en de invoering van het Werkdeel tot stand zijn gekomen. Het kan gaan om gedeeltelijke of gehele loonkostensubsidies aan werkgevers, al of niet met detacheringsconstructies. 18 Hierin zijn ook personen met een WWB-uitkering opgenomen, die (parttime) op een gesubsidieerde baan werken. Daarnaast zijn in het gemeentedomein ook nog circa 38.000 mensen op 31-12-2005 zonder bijstandsuitkering aan de slag met een LKS.
30
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
Gemeenten richten zich dus zeker ook op oudere personen, personen van niet-westerse afkomst en personen met een langere uitkeringsduur; zij zijn onder de deelnemers aan trajecten (licht) oververtegenwoordigd. 4.1.4 Sluitende aanpak nieuwe instroom De sluitende aanpak van de nieuwe instroom van volwassen en jongere bijstandsgerechtigden en NUG/ANW-ers laat sinds de invoering van de WWB een stijgende lijn zien (behalve bij de volwassen NUG/ANW-ers). Om langdurige werkloosheid te voorkomen is conform Europese richtlijnen de Sluitende Aanpak ontwikkeld. De mate van sluitendheid voor de gemeentelijke doelgroep geeft weer hoeveel personen na instroom in de werkloosheid binnen 6 resp. 12 maanden een re-integratietraject of een aanbod daartoe (dat al dan niet heeft geleid tot uitstroom) hebben ontvangen en hoeveel personen zonder hulp zijn uitgestroomd. In tabel 12 wordt de ‘mate van sluitendheid’ voor jongeren (< 23 jaar) en volwassen bijstandsgerechtigden en NUG/ANW’ers aangegeven. Daaruit blijkt dat de sluitendheid in de periode 2003-2005 een stijgende lijn vertoont (behalve bij de volwassen NUG/ANW). Tabel 12: Mate van sluitendheid 2003-2005 jongere en volwassenen bijstandsgerechtigden en NUG/ANW* 2003
2004
2005
Volwassenen bijstand binnen 12 maanden
54%
57%
63%
Volwassenen NUG/ANW binnen 12 maanden
89%
86%
86%
Jongeren bijstand binnen 6 maanden
44%
46%
59%
Jongeren NUG/ANW binnen 6 maanden 80% 80% 85% Bron: CBS, Cijferonderzoek Sluitende Aanpak (bewerking SZW) * De cijfers zijn exclusief doorstroom van de ene wetsdoelgroep naar de andere, exclusief weigeringen en exclusief personen met belemmeringen en/of ontheffing van de arbeidsverplichting
4.1.5
Sluitende aanpak langdurig bijstandsgerechtigden
De sluitende aanpak van langdurig bijstandsgerechtigden is bij alle groepen toegenomen. De sluitende aanpak van vergelijkbare NUG/ANW-ers is min of meer stabiel gebleven. Het percentage sluitende aanpak van langdurig bijstandsgerechtigden staat vermeld in de bijlage in tabel 11. De mate van sluitendheid voor de langdurig bijstandsgerechtigde volwassenen is 62 procent. Dat houdt in dat 62 procent van de groep die op 31 december 2001 langer dan 12 maanden een uitkering had in 2002, 2003 of 2004 is uitgestroomd uit de uitkering dan wel in die periode op traject zit of een nieuw re-integratieaanbod heeft ontvangen. Het cijfer geeft niet weer in hoeverre deze groep aan het begin van de uitkering al een aanbod voor een traject ontving. Het percentage sluitende aanpak is bij volwassen bijstandsgerechtigden toegenomen van 62% voor het cohort 2001 tot 67% voor het cohort 2002. Ook bij jongeren is een toename van 79% naar 84%.Voor bijstandsgerechtigden geldt overigens dat gemeenten meer personen een traject hebben aangeboden bij een slinkende doelgroep en een afnemende autonome uitstroom (d.w.z. uitstroom zonder traject, niet in tabel). Bij NUG/ANW’ers is het percentage sluitende aanpak min of meer stabiel gebleven.
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
31
4.1.6 Scholing Gemeenten hebben in 2005 tussen de € 70 en € 80 miljoen van het W-deel uitgegeven aan scholing en opleiding gericht op een beroepskwalificatie. In een onderzoek van Divosa/Regioplan (augustus 2006) is aandacht besteed aan kwalificerende scholing als middel tot arbeidstoeleiding. Daaruit komt naar voren: • Circa twee derde van de onderzochte gemeenten werkt voor de kwalificerende scholing samen met andere partijen, met name met ROC’s en re-integratiebedrijven (p. 42). • Bijna driekwart van de gemeenten ondervindt geen belemmeringen bij het aanbieden van scholing. Waar wel sprake is van een (vermeende) belemmering geven gemeenten veelal aan dat een re-integratietraject de snelste weg naar werk zou moeten zijn (p. 42). • Circa zeventig procent van de onderzochte gemeenten is van oordeel dat personen in de bijstand alleen kwalificerende scholing mogen volgen, als er vraag naar is op de arbeidsmarkt (p. 43). • Ruim de helft van de gemeenten vindt dat scholing werkt als re-integratiemiddel voor de onderkant van het gemeentelijk bijstandsbestand en dat scholing zich terugverdient in de vorm van bespaarde uitkeringen (p. 43). • Gemeenten hebben in 2005 tussen de € 70 en € 80 miljoen (ca. 5% van het W-deel) uitgegeven aan scholing en opleiding gericht op een beroepskwalificatie. Het door de gemeenten voor 2006 begrote bedrag voor scholing ligt rond de 6% van het W-deel (p. 14).
4.2 Ontheffingen Door de managers van de sociale diensten wordt het percentage ontheffingen van de arbeidsplicht van alle WWBgerechtigden in 2005 geschat op 41%. De voornaamste reden voor een ontheffing zijn fysieke belemmeringen.Vanwege zorgtaken zijn naar schatting 15.000 huishoudens (veelal alleenstaande ouders) ontheven. Met de WWB is de categoriale ontheffing van de arbeidsplicht voor alleenstaande ouders met jonge kinderen en voor ouderen boven 57,5 jaar komen te vervallen ten gunste van maatwerkontheffingen. Er zijn nog geen betrouwbare cijfers over ontheffingen uit de Bijstandsuitkeringenstatistiek (BUS) voorhanden19. Er is wel een schatting beschikbaar uit de Divosamonitor 2006 (p. 42): door de managers van sociale diensten wordt het percentage ontheffingen van de arbeidsplicht in 2005 op 41% geschat. Onduidelijk is of het hier om volledige of (ook) gedeeltelijke ontheffingen gaat. Ook worden de redenen voor de ontheffing in die monitor (indicatief) aangegeven (zie tabel 13). De voornaamste reden blijken fysieke belemmeringen. Op ontheffingen van de re-integratieverplichting gaat de Divosamonitor niet in. Tabel 13: Redenen voor ontheffing arbeidsplicht in % (2005) fysieke belemmeringen sociale situatie psychische belemmeringen zorgtaken kinderen leeftijd
als % van alle onthevenen 41% 19% 18% 11% 10% 100%
als % van alle bijstandsgerechtigden 17% 8% 7% 5% 4% 41%
Bron: Divosa Vanwege zorgtaken zijn dus indicatief 15.000 huishoudens (veelal alleenstaande ouders) ontheven20.
19 Zie ook de brief over deze materie die op 23-1-2007 aan de Tweede Kamer is gezonden. Daarin is aangegeven dat het CBS in overleg met SZW in 2007 een Plan van aanpak opstelt en zal uitvoeren ter verbetering van de kwaliteit van onder meer het kenmerk ontheffingen. 20 Zie ook de brief aan de Tweede Kamer over de Motie Kocer Kaya/motie Van Gent en Van der Sande van 7 juli 2006 (W&B/URP/06/49081), p. 3.
32
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
4.3
Handhaving
4.3.1
Fraudecijfers
Het totale geconstateerde fraudebedrag is van 2003 tot 2005 opgelopen van € 106 tot bijna € 120 miljoen. Dit is vooral toe te schrijven aan de toename van constateringen van zwarte fraude, vermogensfraude en partner/woonsituatiefraude. Het gemiddelde fraudebedrag is in die periode gestegen van € 2.594 tot € 3.425 per geval. Bij 83% van de gemeenten is beleid geformuleerd om de fraude-alertheid van consulenten te verhogen. In de Integrale Rapportage Handhaving 2005, die 31 augustus 2006 aan de TK is aangeboden, staan de inspanningen en resultaten van de handhaving op gemeentelijk niveau weergegeven. We lichten hier de essentie nog eens uit. Cijfers over 2006 worden gepresenteerd in het in mei te verschijnen jaarverslag van SZW. Tabel 14: Geconstateerde fraudegevallen en –bedragen 2003-2005* 2003
2004
2005
41.020
41.590
34.920
Totaal fraudebedrag (x 1 € mln. )
106,4
113,9
119,6
Gemiddeld fraudebedrag (x 1 €)
2.594
2.739
3.425
Aantal fraudegevallen
Bron: CBS, gecombineerde fraude- en debiteurenstatistiek * de cijfers betreffen niet alleen de Abw/WWB, maar ook de IOAW, IOAZ en (W)WIK. Uit tabel 14 blijkt dat er in 2005 een aanmerkelijke daling van het aantal fraudegevallen is waar te nemen. Deze daling houdt vooral verband met het wegwerken van het stuwmeer aan ‘oude’ belastingsignalen in de jaren 2003 en 2004 bij een enkele grote gemeente. Deze extra input aan fraudesignalen verviel in 2005.Voorts mag verwacht worden dat de invoering van de WWB gevolgen heeft gehad voor het gemeentelijke fraudebeleid. Zo is het concept Hoogwaardig Handhaven bij vrijwel alle gemeenten geïntroduceerd, waardoor veel meer aan preventie van bijstandsfraude wordt gedaan dan voorheen. De poortwachterfunctie wordt veel toegepast evenals instrumenten als fraudescorekaart en huisbezoek. Als gevolg van voornoemde redenen is er minder fraude geconstateerd, maar in het geval dat er fraude kon worden aangetoond, was het gemiddelde fraudebedrag in 2005 duidelijk hoger. Uit nadere analyse van gegevens uit de fraudestatistiek blijkt dat de stijging van het totale fraudebedrag voornamelijk is toe te schrijven aan de toename van constateringen van zwarte fraude, vermogensfraude en partner/woonsituatiefraude. In een onderzoek van Divosa naar rechtmatigheidscontrole onder de WWB is aan 200 functionarissen van sociale diensten in 2005 een aantal stellingen voorgelegd. Daaruit blijkt (bijlage 7) dat in 83% van de diensten beleid is geformuleerd om de fraudealertheid van consulenten te vergroten, dat in 58% van de diensten gebruik wordt gemaakt van checklisten ter vergroting van deze alertheid en dat in 79% van de diensten cursussen hiervoor moeten worden gevolgd.Van de diensten maakt 55% gebruik van themacontroles waarbij controle geschiedt op een specifiek aspect van de rechtmatigheid (bv. het vermogen), maakt 51% gebruik van risicoprofielen, waarbij expliciet bepaalde groepen met een verhoogde kans op onrechtmatigheden worden gedefinieerd en gecontroleerd, voert 96% huisbezoeken uit, doet 19% dat bij iedere nieuwe aanvraag en 67% bij aanvragen met een verhoogd risico.
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
33
4.3.2
Verlaging uitkering wegens agressie
Alle sociale diensten blijken bekend te zijn met de mogelijkheid de uitkering te verlagen in verband met agressie van de klant. Rond de 52% van de diensten maakt wel eens van die mogelijkheid gebruik. Gemeenten kunnen vanuit handhavingsoogpunt om diverse redenen de uitkering verlagen. Een van de redenen betreft agressie van de kant van de klant. Uit een onderzoek van de Arbeidsinspectie (p. 13/14) blijkt dat alle GSD’s bekend zijn met de mogelijkheid de uitkering te verlagen in verband met agressie. Bij de CWI’s en UWV’s was resp. 51,6% en 18,2% van de ondervraagden bekend met de mogelijkheid. De bevoegdheid om hiervan gebruik te maken ligt bij de GSD’s. Op de vraag of deze instellingen wel eens van de mogelijkheid gebruik maken antwoordde 52,2% bevestigend. De antwoorden op de vraag waarom niet van de mogelijkheid gebruik wordt gemaakt waren nogal divers. 59,4% antwoordde nog niet nodig/niet voorgekomen/geen aanleiding toe geweest, 9% antwoordde andere maatregelen te hebben genomen, 4,7% antwoordde dat dit agressie oproept/averechts werkt, 3,4% antwoordde aangifte te hebben gedaan bij de politie en 2,7% antwoordde dat dit niet past in het beleid. De overige antwoorden (20,8%) varieerden van ‘geen adequaat middel’ tot ‘gaat nogal ver, juridische consequenties’, ‘nog geen concrete afspraken gemaakt’ en ‘rechtsongelijkheid klanten SD t.o.v. andere klanten’. Op de vraag of de instellingen bij de aanpak van agressie en geweld samenwerken antwoordde 41,5% van de GSD’s, 79,1% van de CWI’s en 18,2% van de UWV-instellingen bevestigend. Opvallend is het onderlinge verschil tussen de instellingen. Bij de CWI’s bestaat een positiever beeld over deze samenwerking dan bij GSD’s en UWV.
34
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
5. Welke instrumenten zijn door het Rijk ingezet om werk boven inkomen te bevorderen? Dit hoofdstuk gaat over de inzet van het Rijk. We behandelen hier de door het Rijk beschikbaar gestelde budgetten en de uitgaven van gemeenten voor het I-deel en het W-deel. Is het I-deel op landelijk niveau toereikend? Komen individuele gemeenten uit met het hen toegekende I-deel? Hebben veranderingen in de uitgaven voor het I-deel te maken met de prikkelwerking van de WWB en/of de conjunctuur? En hoe zit het met ontwikkelingen in het W-deel? Ook gaan we in op de inzet van het Rijk aan de hand van de 3D’s (decentralisatie, deregulering en derapportage) en de faciliterende rol. Geschetst wordt welke ontwikkelingen hierin zijn waar te nemen sinds de invoering van de WWB.
5.1 Bekostiging uit I-deel 5.1.1
Budget, besteding en toereikendheid I-deel
In 2004 en 2005 werd door het Rijk voor de WWB-uitkeringen een bedrag van € 4,6 miljard aan gemeenten als I-deel uitgekeerd via een verdeelmodel. In 2006 was dat € 4,2 miljard. In alle jaren hielden gemeenten gezamenlijk geld over en was het landelijk budget toereikend. In 2004 hebben gemeenten meer dan € 300 miljoen overgehouden op het Inkomensdeel. In 2005 was dat ongeveer € 235 miljoen. Naar verwachting hebben gemeenten ook in 2006 geld overgehouden. Op basis van informatie uit de voorlopige Verslagen over de uitvoering (vVODU) van 369 gemeenten en samenwerkingsverbanden wordt landelijk een overschot verwacht van € 15 tot € 25 miljoen. Op landelijk niveau is dus in alle jaren aan de doelstelling van de toereikendheid van het budget voldaan. 5.1.2
Aanvullende uitkering I-deel voor gemeenten
Het aantal gemeenten dat een tekort had van meer dan 10% op de uitgaven voor het I-deel is in 2005 ten opzichte van 2004 gedaald; het aantal aanvragen voor een aanvullende uitkering is afgenomen evenals het bedrag aan aanvulling. Over 2005 is voor ca. € 6 miljoen extra I-budget verstrekt aan 49 gemeenten. Over 2004 ging het om een bedrag ca. € 10 miljoen voor 59 gemeenten. Indien gemeenten op het I-deel hogere kosten hebben dan de eigenrisicodrempel van 10% van het aan hen toegekende budget, kunnen zij een beroep doen op een aanvullende uitkering (tabel 15).
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
35
Tabel 15: Beroep op aanvullende uitkering in 2004 en 2005 aantal aanvragen aantal toekenningen aantal tekortgemeenten dat geen aanvraag heeft ingediend bedrag toekenningen in % van macrobudget Bron: SZW
2004 65 59 15 € 9.913.564 0,2%
2005 55 49 11 € 5.983.691 0,1%
Uit tabel 15 blijkt in 2005 het aantal gemeenten dat een aanvullende uitkering heeft ontvangen te zijn teruggelopen ten opzichte van 2004. Dit geldt ook voor het toegekende bedrag, zowel in absolute termen als in percentage van het macrobudget. Negentien van de 49 gemeenten die in 2005 een toekenning kregen ontvingen deze ook in 2004. 5.1.3
Bijstandslastenreductie met 5%
Door invoering van de WWB is de groei van het aantal WWB-uitkeringen in 2004 volgens een eerste door het CPB uitgevoerde analyse met ongeveer 8.000 lager uitgekomen dan verwacht. Een meer structurele zgn. causale analyse naar de effecten van conjunctuur en beleid wordt in 2007 uitgevoerd. In de SZW-begroting 2006 is als WWB-effectiviteitsindicator de bijstandslastenreductie opgenomen.Verwacht wordt dat de bijstandslasten met ingang van 2006 structureel 5% lager zijn dan in een situatie zonder WWB. Over de realisatie hiervan is nog geen uitspraak te doen. Wel heeft een CPB-studie (p. 9) uitgewezen dat de invoering van de WWB naar schatting heeft geleid tot een circa 2 procent geringere stijging in 2004 van het gemiddeld aantal bijstandsuitkeringen. Ofwel: de verwachte groei is met ongeveer 8000 uitkeringen lager uitgekomen. SZW laat in 2007 onderzoek doen naar de bijstandslastenreductie over een langere periode (zie evaluatiekalender). Pas dan kan een uitspraak over de 5%-reductie worden gedaan. Ook worden de effecten van conjunctuur versus beleid geanalyseerd, mede omdat in deze zg. causale analyse nu ook een periode van economische opgang meegenomen kan worden. Tevens wordt bekeken in hoeverre de door het CPB geconstateerde effecten incidenteel dan wel structureel zijn.
5.2 Bekostiging uit W-deel Naar verwachting houden gemeenten in 2006 ongeveer € 234 miljoen over. Dit is iets minder dan in 2005. Dit bedrag komt bovenop de kleine € 600 miljoen die uit 2005 wordt meegenomen.Voor het achterblijven van de uitgaven bij het W-budget noemen gemeenten diverse redenen. De activering van de WWB’ers en NUG/ANW’ers kan onder andere worden bekostigd uit het Werkdeel, waarvan uitgaven en budgetten voor 2004-2006 in tabel 16 zijn weergegeven.
36
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
Tabel 16: Uitgaven en budgetten W-deel (x € 1 mln.) 1 2 3 4 5 6
Jaarbudget Budget overgeheveld uit voorgaand jaar Totaal beschikbaar budget (1+2) Uitgaven Verschil tussen jaarbudget en uitgaven (1-4) Verschil tussen totaal beschikbaar budget en uitgaven (3-4)
2004 1.586 234 1.820 1.458 128 363
2005 1.611 363 1.974 1.362 249 612
2006* 1.629 592 2.221 1.396 234 826
Bron: SZW *De bedragen voor 2006 zijn geëxtrapoleerd op basis van verantwoordingsinformatie van ruim 300 gemeenten. Het budget van deze gemeenten bedraagt gezamenlijk ongeveer 85% van het totale budget. Naar verwachting houden gemeenten in 2006 ongeveer € 234 miljoen over. Dit is iets minder dan in 2005. Dit bedrag komt bovenop de kleine € 600 miljoen die uit 2005 wordt meegenomen. Naar verwachting vloeit een gedeelte hiervan terug naar het Rijk als gevolg van overschrijding van de meeneemregeling. Naar de redenen van de onderbesteding van het W-deel zijn in 2006 een tweetal onderzoeken uitgevoerd door Regioplan. Belangrijke oorzaak van het overschot is het achterblijven van de uitgaven bij de gemeentelijke begroting (bv. snellere afbouw van gesubsidieerde arbeid dan verwacht; zie tabel 17). Aanvullende oorzaken lijken te zijn onzekerheid over het toekomstige budget met als gevolg een conservatieve begroting. Ook de inzet van aanvullende middelen (ESF, Agenda voor de toekomst, IPW) blijkt te hebben bijgedragen aan de relatief lage uitgaven uit het werkbudget zelf. Daarnaast geven gemeenten aan dat zij eerst hebben ingezet op ‘quick wins’ en nu toekomen aan het zittende bestand. Tabel 17: Belangrijkste vier oorzaken voor het achterblijven van de gerealiseerde uitgaven bij de gemeentelijke begroting Oorzaak
Aantal keren genoemd
Afname van het aantal id-banen en WIW-dienstbetrekkingen
19
Tegenvallende voortgang van implementatie van nieuwe re-integratieactiviteiten
16
Tegenvallende resultaten re-integratiebedrijven
15
Tegenvallende instroom van klanten in re-integratietrajecten
12
Bron: Regioplan, september 2006, p. 37 (n=24)
5.3 Decentralisatie, deregulering en derapportage 5.3.1
Decentralisatie
Gemeenten hebben meer bevoegdheden gekregen om de langdurigheidstoeslag toe te kennen. Het college van B&W heeft meer bevoegdheden gekregen bij de toekenning van de langdurigheidstoeslag (zie ook 3.2.3). Op dit punt is de WWB gewijzigd met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006. 5.3.2
Deregulering
De aan- en uitbestedingsregels voor de inkoop van re-integratietrajecten zijn geschrapt. Gemeenten moeten vanaf 2007 voorschotten verstrekken binnen vier weken na de aanvraag van een WWB-uitkering. Met ingang van 2007 wordt het I-budget toegekend aan individuele gemeenten en niet meer aan samenwerkingsverbanden. Qua deregulering zijn de aan- en uitbestedingsregels voor re-integratietrajecten losgelaten met inachtname van de Europese regelgeving.
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
37
Voorts is/wordt er in de regelgeving rondom de WWB het volgende gewijzigd: • Naar aanleiding van een discussie in de TK is regelgeving ontwikkeld over de bevoorschotting van aanvragers van een bijstandsuitkering. Gemeenten hebben tijd nodig om vast te stellen of aanvragers recht hebben op een uitkering. In die periode is het voor deze kwetsbare groep belangrijk dat ze inkomsten hebben om hun eerste levensbehoeften te kunnen blijven betalen. Tot nu toe mochten gemeenten zelf bepalen om al dan niet een voorschot te verstrekken tijdens de acht weken die de WWB hen geeft om de aanvraag af te handelen. Maar met ingang van 2007 krijgen mensen die bij de gemeente bijstand aanvragen recht op een voorschot van minimaal 90 procent van de bijstandsuitkering. Het voorschot (in de vorm van een renteloze lening) moet binnen vier weken na de aanvraag worden uitbetaald en wordt iedere vier weken herhaald totdat de uitkering ingaat. • Met ingang van 2007 wordt het WWB-budget (weer) toegekend aan individuele gemeenten en niet aan samenwerkingsverbanden. Door het WWB-budget aan de gemeente te geven, dat zij desgewenst zelf kan inbrengen in het samenwerkingsverband, is gegarandeerd dat het college, de verantwoordelijke wethouder en de gemeenteraad betrokken zijn bij de uitvoering van de WWB en daarop invloed en controle blijven uitoefenen. 5.3.3
Derapportage
Voor 2006 vond een aanzienlijke uitvraagreductie plaats door het Verslag over de Uitvoering te schrappen en de verantwoording van inkomsten en uitgaven op basis van de WWB toe te voegen als een bijlage van de gemeentelijke jaarrekening. Er zijn geen wijzigingen geweest in de statistieken voor 2006 en 2007. Van de managers van sociale diensten vindt 14% dat door de derapportage die vanuit het Rijk heeft plaatsgevonden de administratieve lasten voor gemeenten zijn verminderd, 49% vindt dat die hetzelfde zijn gebleven en 38% geeft aan dat die zijn toegenomen. Wat betreft de uitvraag bij gemeenten is de hand gehouden aan de derapportagedoelstelling21: • Door het Ministerie van SZW is voor het verantwoordingsjaar 2005 vrijwel niets gewijzigd in het per 1-1-2004 reeds sterk vereenvoudigde Verslag over de uitvoering (VODU). Door de invoering van het Kabinetsstandpunt Brinkman heeft de derapportagedoelstelling een extra impuls gekregen. Met ingang van het verantwoordingsjaar 2006 is namelijk het principe van single information en single audit ingevoerd voor onder andere de WWB. Concreet betekent dit dat gemeenten zich met ingang van het verantwoordingsjaar 2006 niet langer over de WWB aan de minister van SZW verantwoorden via het VODU, maar via een nieuwe bijlage bij de gemeentelijke jaarrekening aan de minister van BZK. De via deze bijlage van de gemeentelijke jaarrekening gevraagde informatie over de WWB is beperkt tot de informatie die noodzakelijk is het kader van de vaststellingen en van het verdeelmodel. Dit betekent dat de gegevensuitvraag in het kader van de WWB vrijwel is beperkt tot een opgave van de uitgaven en ontvangsten en dat in vergelijking met de verantwoording over het jaar 2005 een aanzienlijke uitvraagreductie heeft plaatsgehad. • Wat betreft de statistieken heeft (conform plan) de derapportageslag plaatsgevonden voor de uitvraag 2005.Voor de uitvraag 2006 en 2007 zijn er geen nadere wijzigingen. De polisadministratie die op dit moment in het kader van WALVIS (Wet Administratieve Lasten Verlichting In Sociale verzekeringen) tot stand wordt gebracht bij het UWV en waarover het CBS kan beschikken, bevat ook informatie over uitkeringen (soorten en bedragen), maar is nog niet operationeel. Wijzigingen in de statistieken (en daarmee een verdere lastenverlichting voor gemeenten) als gevolg van de invoering van de polisadministratie zullen dus niet voor 1-1-2008 plaatshebben.
21 Zie ook de Beleidsplannen Informatieuitvraag SZW (BIS) 2005 en 2006, die aan de Tweede Kamer zijn aangeboden op 29 juni 2004 respectievelijk 22 december 2005. Het BIS 2007 verschijnt in maart/april.
38
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
• Onderzoeken worden vooral op grond van de wettelijke noodzaak dan wel op grond van verzoeken van de Tweede Kamer verricht. Ook worden in het kader van het toezicht door IWI onderzoeken uitgevoerd. Door (managers van) sociale diensten wordt de derapportage blijkens onderzoek niet altijd zo ervaren.Volgens de Divosamonitor 2005 (p. 14) en 2006 (p. 32) vindt 14% van managers dat sinds de WWB als gevolg van landelijke wet- en regelgeving de administratieve lasten voor gemeenten zijn verminderd, 49% geeft aan dat die hetzelfde zijn gebleven en 38% geeft aan dat die zijn toegenomen. Grote gemeenten geven vaker een afname van de administratieve lasten aan dan middelgrote of kleine gemeenten.
5.4 Facilitering In 2004/2005 is aan gemeenten in totaal een kleine € 15 miljoen toegekend voor innovatieprojecten (IPW). In 2006 is voor ditzelfde doel bijna € 5 miljoen beschikbaar gesteld aan samenwerkende gemeenten. Daarnaast faciliteert SZW gemeenten ook op diverse andere manieren (o.a. Kernkaart, websites). In 2004 en 2005 heeft het Ministerie van SZW het uitvoeringsproces WWB bij gemeenten verder gefaciliteerd. Zo is in het kader van het Innovatieprogramma Werk en Bijstand (IPW) in 2004/2005 aan gemeenten voor circa 80 projecten een kleine € 15 miljoen toegekend. In 2006 is aan gemeenten voor 11 projecten bijna € 5 miljoen toegekend. Individuele gemeenten konden in 2006 geen subsidie voor projecten aanvragen. Onder leiding van een gemeente die als trekker optreedt voeren meerdere gemeenten gezamenlijk een projectplan uit. Deze aanpak stimuleert gemeenten om innovatieve ideeën gezamenlijk uit te voeren en ervaringen uit te wisselen. Door de nieuwe aanpak is het ook voor kleine gemeenten makkelijker om hieraan deel te nemen. De via de projecten verzamelde kennis en uitkomsten worden via de Projectenbank IPW beschikbaar gesteld aan alle gemeenten. Dat gebeurt via de site van het Gemeenteloket, waarop nog meer informatie staat die gemeenten ondersteunt. Ook op andere manieren vindt die ondersteuning plaats.Via het gemeenteloket en de daaraan gelieerde telefonische vragenlijn en E-mailbox worden vragen van gemeenten over de WWB en andere regelingen op het gebied van werk en inkomen ontvangen en beantwoord.Verder zendt SZW regelmatig de zogeheten verzamelbrieven aan gemeenten, waarin actuele informatie over het beleid en de uitvoering wordt verspreid en best practices worden beschreven. Ook organiseert SZW drie keer per jaar de gemeentedagen, waar vele onderwerpen die voor gemeenten in het licht van de WWB interessant zijn in diverse vormen aan de orde worden gesteld.Vorig jaar organiseerde SZW daarnaast nog regionale bijeenkomsten om kennis uit te wisselen over armoedebeleid en schuldhulpverlening. Tot slot moet nog worden genoemd de Kernkaart, ook te vinden op de site van het Gemeenteloket. Gemeenten kunnen zich hiermee met andere gemeenten vergelijken op kerncijfers over de resultaten van de uitvoering van de WWB.
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
39
40
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
Geciteerde literatuur Arbeidsinspectie, Eindverslag inspecties Gemeentelijke Sociale Diensten, Centra voor Werk en Inkomen en Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, van september 2005 tot en met mei 2006, 13 oktober 2006. CBS, Uitstroom naar werk, 2005 (nulmeting 25%-doelstelling). CBS,Vanuit de uitkering naar werk, eerste vervolgmeting voor de 25%-doelstelling, november 2006. CBS, Tweede vervolgmeting 25% doelstelling; voorlopige uitkomsten voor het gemeentedomein, maart 2007. Centrale organisatie Werk en Inkomen, kwartaalverslag 4e kwartaal 2006, 7 februari 2007. Centrum voor Arbeid en Beleid, WWB monitor, Ledenraadpleging mei 2005 in opdracht van Divosa, mei 2005. Centrum voor Arbeid en Beleid, WWB- monitor 2006, Meer perspectief voor mensen, Twee jaar Wet werk en bijstand, in opdracht van Divosa, juni 2006. CPB, Wet werk en bijstand, een eerste kwantificering van effecten, CPB-document 120, juni 2006. Zie ook CPB Nieuwsbrief, juni 2006. Divosa,Van corvee naar bewuste borging, Rechtmatigheidscontrole onder de WWB, september 2006. IWI,Verkennende studie naar terugval in WW- en WWB-uitkering, november 2006. IWI, Eerste contacten met de keten.Vervolgonderzoek naar de werkzoekende burger in de keten, januari 2007 (inclusief Nota van bevindingen). Regioplan Beleidsonderzoek, Gemeenten en de WWB I: Geprikkeld tot werken, onderzoek in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, juni 2005. Regioplan Beleidsonderzoek, Onderbenutting W-deel, onderzoek in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, september 2006. Regioplan Beleidsonderzoek en Divosa, Aan de slag met het Werkdeel, gezamenlijk product van Divosa en Regioplan Beleidsonderzoek, augustus 2006. SEO Economisch Onderzoek, De weg naar werk, onderzoek in opdracht van de RWI, mei 2006. SGBO, Inventarisatie armoedebeleid G27, september 2006. Wiel, R. van de, Afhakers aan de poort, kenmerken en motieven van burgers die hun WWBaanvraag niet doorzetten, Divosa, concept-rapport, september 2006.
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
41
42
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
Bijlage tabellen Tabel 1: Aantal huishoudens met WWB-uitkering x 1000 (thuiswonenden jonger dan 65 jaar) naar leefvorm, december 2003 en december 2006* Dec. 2003 Dec. 2006 Leefvorm Alleenstaande 188200 56% 171920 57% Alleenstaande ouder 93960 28% 82360 27% (Echt)paar 53040 16% 47110 16% Anders/onbekend 500 0% 640 0% Totaal 335700 100% 302030 100% Bron: CBS, *voorlopige cijfers Tabel 2: Aantal huishoudens met WWB-uitkering x 1000 (thuiswonenden jonger dan 65 jaar) naar leeftijd, december 2003 en december 2006* Dec. 2003 Dec. 2006 Leeftijd Jonger dan 25 jaar 32840 10% 20310 7% 25 tot 35 jaar 74490 22% 58610 19% 35 tot 45 jaar 88990 27% 83410 28% 45 tot 55 jaar 73140 22% 74380 25% 55 tot 65 jaar 66250 20% 65310 22% Totaal 335710 100% 302020 100% Bron: CBS, *voorlopige cijfers Tabel 3: Aantal huishoudens met WWB-uitkering x 1000 (thuiswonenden jonger dan 65 jaar) naar duur, december 2003 en december 2006* Dec. 2003 Dec. 2006 Duur Korter dan een jaar 80220 24% 53860 18% Een jaar of langer 255480 76% 248170 82% Totaal 335700 100% 302030 100% Bron: CBS, *voorlopige cijfers Tabel 4: Aantal huishoudens met WWB-uitkering (thuiswonenden jonger dan 65 jaar) naar gemeentegrootte, december 2003 en december 2006* Dec. Dec. 2003 2006 Gemeentegrootteklasse minder dan 20 000 inwoners 24900 7% 21020 20 000 -< 50 000 inwoners 62060 18% 59830 50 000 -< 100 000 inwoners 61340 18% 56030 100 000 -< 250 000 inwoners 80200 24% 73060 250 000 of meer inwoners 107210 32% 92080 Totaal 335710 100% 302020 Bron: CBS, *voorlopige cijfers
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
7% 20% 19% 24% 30% 100%
43
Tabel 5: Samenloop personen (alle leeftijden) met een WWB-uitkering en andere uitkeringen x 1000, december 2005* december 2005 Alleen bijstand 398,6 96% Bijstand en arbeidsongeschiktheid 12,5 3% Bijstand en WW 3,7 1% Bijstand en IOAW of IOAZ 0,1 0% Overige combinaties 0,2 0% 415,1 100% Bron: CBS, * voorlopige cijfers
Tabel 6:Volumeontwikkeling naar provincie 2004-2006 minimum maximum ongewogen gemiddelde GRO -27,0% 52,9% 0,6% FRI -16,4% 27,0% -2,0% DRE -16,9% 13,9% -0,3% OVE -24,3% 24,4% -3,3% FLE -7,7% 7,3% 1,1% GLD -17,6% 40,7% -0,6% UTR -16,4% 20,3% -0,5% NHO -26,8% 27,3% -7,0% ZHO -32,7% 33,8% -5,3% ZLD -29,4% 46,5% 0,0% NBR -39,5% 24,7% -8,2% LIM -26,6% 37,0% -0,7% Bron: SZW op basis van APE-cijfers
Tabel 7:Volumeontwikkeling naar provincie eerste drie kwartalen 2006 minimum maximum ongewogen gemiddelde GRO -16,7% 11,1% -5,2% FRI -22,2% 2,9% -8,0% DRE -13,0% 0,0% -6,2% OVE -35,7% 10,0% -7,6% FLE -10,5% -2,0% -7,4% GLD -18,8% 16,7% -3,9% UTR -18,2% 20,0% -4,5% NHO -25,0% 33,3% -7,4% ZHO -40,0% 20,0% -7,1% ZLD -19,4% 20,0% -4,0% NBR -40,0% 16,7% -6,4% LIM -25,0% 20,0% -3,2% Bron: SZW op basis van APE-cijfers
44
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
Tabel 8: Profiel trajectstarters Abw/WWB (exclusief gesubsidieerde arbeid en loonkostensubsidies) 20032005 vs. profiel samenstelling bestand 2003-2005 samenstarters samenstarters samenstarters traject stelling traject stelling traject stelling Abw in Abw- WWB in WWB- WWB in WWB2003* bestand 2004* bestand 2005 bestand ultimo ultimo ultimo 2003* 2004* 2005 Etniciteit niet niet bekend bekend Autochtonen 37,7% 36,9% 45% 51% Niet-westerse allochtonen 52,6% 53,7% 44% 38% Westerse allochtonen 9,7% 9,4% 11% 11% Duur uitkering < = 1 jaar > 1 jaar
40% 60%
23% 77%
43% 57%
21% 79%
45% 55%
20% 80%
Leeftijd t/m 25 16,4% 10% 17,8% 10% 19% 11% 26 t/m 35 28,4% 23% 28,9% 22% 29% 22% 36 t/m 45 29,9% 27% 28,0% 27% 27% 27% 46 t/m 55 20,9% 22% 18,3% 22% 18% 23% 56 t/m 64 4,5% 19% 7,0% 19% 6% 17% Bron: Research voor Beleid, Activeringstabellen 2003/2004, eindrapport 31 juli 2006 en CBS, Centrum voor Beleidsstatistiek, Re-integratie door gemeenten, uitkomsten 2005 en toelichting (tabel 2c en 3c) en CBS, Bijstandskenmerkenstatistiek (2003 en 3004) en Bijstandsuitkeringenstatistiek (2005) * op basis van alleen MOSA-gemeenten. Tabel 9: Profiel starters gesubsidieerde arbeid/loonkostensubsidie, 2003-2005 WIW/ID LKS 2003 2004 Totaal absoluut (afgerond op duizendtallen) 10.000 7.000 Opleiding Basisniveau of minder 37% 36% Lbo/mavo-niveau 44% 42% Mbo/havo/vwo-niveau 14% 17% Hbo-/wo-niveau 4% 5% Etniciteit Autochtonen 44% 44% Niet-westerse allochtonen 47% 48% Westerse allochtonen 9% 9% Leeftijd t/m 25 44% 34% 26 t/m 35 18% 19% 36 t/m 45 21% 24% 46 t/m 55 14% 18% 56 tot 65 2% 6% Bron: Research voor Beleid, Activeringstabellen 2003/2004, eindrapport 31 juli 2006 en CBS, Centrum voor Beleidsstatistiek, Re-integratie door gemeenten, uitkomsten 2005 en toelichting, tabel 2c
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j
LKS 2005 5.000 13% 37% 39% 11% 54% 36% 10% 25% 27% 26% 17% 6%
45
Tabel 10: Profiel WWB’ers op traject (incl. loonkostensubsidie*) 1 januari 2005 - 31 december 2005 vs. profiel samenstelling bestand WWB ultimo 31-12-2005 WWBsamenWWBtrajecten stelling trajecten 1-1-2005 31-12-2005 WWBbestand ultimo 2005 aantal % aantal % % Totaal 126.780 146.090 329020 Etniciteit Autochtonen 54390 43% 63320 43% 167345 51% Niet-westerse allochtonen 58890 46% 67090 46% 124845 38% Westerse allochtonen 13500 11% 15670 11% 36020 11% Onbekend 815 0% Duur uitkering Tot 6 maanden 10270 8% 11810 8% 33665 10% 6 maanden tot 1 jaar 12860 10% 14030 10% 32390 10% > = 1 jaar 103640 82% 120250 82% 262950 80% Leeftijd Jonger dan 21 jaar 2730 2% 2660 2% 6310 2% 21 tot 25 jaar 9280 7% 11200 8% 21755 7% 25 tot 35 jaar 32260 25% 37280 26% 69990 21% 35 tot 45 jaar 39610 31% 45850 31% 89005 27% 45 tot 55 jaar 29360 23% 33800 23% 75900 23% 55 tot 65 jaar 13530 11% 15300 10% 66065 20% Bron: CBS, Centrum voor Beleidsstatistiek, Re-integratie door gemeenten, uitkomsten 2005 en toelichting, tabel 3a en 3b en CBS, BUS ultimo 2005 * Het gaat hier om parttime werkenden met een aanvullende uitkering
Tabel 11: Sluitende aanpak langdurig bijstandsgerechtigden (inclusief personen met ontheffing en/of belemmering en personen die veranderden van wetsdoelgroep), MOSA-gemeenten Ultimo 2001, Ultimo 2002, > 1 jaar geregistreerd*, gevolgd in > 1 jaar geregistreerd*, gevolgd in 2002, 2003 en 2004 2003, 2004 en 2005 jongeren < 23 jaar Bijstand NUG/ANW Bijstand NUG/ANW %-sluitendheid 79% 91% 84% 93% volwassenen 23-57,5 jaar %-sluitendheid 62% 81% 67% 80% Bron: CBS, Eindrapport sluitende aanpak 2005 (gemeentedomein), oktober 2006 * Hiermee wordt bedoeld: langer dan 1 jaar in de bijstand dan wel langer dan 1 jaar ingeschreven bij CWI (bij NUG/ANW)
46
W e t w e r k e n b i j s ta n d : d e f e i t e n o p e e n r i j