Evaluatie RI&E-instrumenten Brandweer
Project Arbocatalogus Brandweer versie 0.3 5 oktober 2011
Onderzoek en redactie: H. Koomans R. Davits Projectteam Arbocatalogus Brandweer
Inhoudsopgave
Samenvatting
3
1. Inleiding
4
2. Resultaten
6
3. Conclusies
15
Bijlagen 1. Vragenlijst 2. Grafieken en toelichting op vragen 3. Matrix omvang veiligheidsregio, stafcapaciteit en resultaten
2
Samenvatting In het kader van het project Arbocatalogus Brandweer, deelproject Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E), zijn de RI&E-instrumenten geëvalueerd die gebruikt worden door de veiligheidsregio’s. Hiervoor is een enquête uitgezet die door 19 vertegenwoordigers van de 25 veiligheidsregio’s is ingevuld. De Leidraad Inventarisatie veiligheidsaspecten bij repressief optreden bestaat uit de onderdelen Veiligheidschecklist, Belevingsonderzoek en Object-risicoanalyse. Driekwart van de veiligheidregio’s maakt gebruik van de Veiligheidschecklist en het Belevingsonderzoek. De Veiligheidschecklist wordt inhoudelijk goed bevonden, de gebruiksvriendelijkheid is voor verbetering vatbaar. Het Belevingsonderzoek en de Object-risicoanalyse krijgen van de respondenten wat betreft de inhoud en de gebruiksvriendelijkheid over het algemeen een onvoldoende. De Object-risicoanalyse wordt weinig gebruikt. De helft van de regio’s gebruikt de ISAB (Inventarisatiesysteem arbeidsomstandigheden brandweer) II-methode. Respondenten vinden de inhoud en de gebruiksvriendelijkheid matig tot slecht. Een derde maakt gebruik van intern of extern ontwikkelde methodes. Iets minder dan de helft van de regio’s beschikt over een actuele en positief getoetste RI&E voor enkele onderdelen van de regio. Een kwart heeft voor de gehele brandweer binnen de regio een actuele en positief getoetste RI&E. De helft heeft een actueel plan van aanpak. Van de 19 regio’s die deelnamen aan het onderzoek, beschikken er 4 (21%) over een actuele RI&E voor de gehele brandweer en over een actueel plan van aanpak. De meeste respondenten geven er de voorkeur aan één gedigitaliseerd RI&E-instrument voor de brandweer te ontwikkelen, dat uit modules is opgebouwd. Dit instrument moet inhoudelijk geactualiseerd en efficiënt in gebruik zijn. 16 van de 19 respondenten denken gebruik te gaan maken van een verbeterde versie van de bestaande instrumenten.
3
1
Inleiding
Dit evaluatierapport geeft de uitkomsten weer van de enquête over de inhoudelijke aspecten en de gebruiksvriendelijkheid van de RI&E-instrumenten die gebruikt worden door de brandweer. Het rapport maakt deel uit van het werkplan Evaluatie RI&E-instrumenten Brandweer. Het werkplan is onderdeel van het projectplan Arbocatalogus Brandweer. In het werkplan Evaluatie RI&E-instrumenten Brandweer zijn de volgende doelen omschreven: • toewerken naar een landelijk geaccepteerde en gedragen branche-RI&E voor de brandweer; • de inhoud van de te ontwikkelen arbocatalogus invoegen in de RI&E-instrumenten Brandweer; • niet-arbocatalogusgerelateerde onderwerpen indien nodig inhoudelijk verbeteren; • de gebruiksvriendelijkheid van de RI&E-instrumenten Brandweer waar nodig vergroten. De enquêteresultaten dienen als basis om te bezien welke vervolgstappen gezet moeten worden voor verbetering en vernieuwing van de RI&E-instrumenten voor de brandweer. Enquête De centrale onderzoeksvraag van de enquête is: Zijn de huidige RI&E-instrumenten die gebruikt worden binnen de brandweer nog geschikt, en indien niet, welke verbeteringen zijn nodig om tot een landelijk geaccepteerde en gedragen branche-RI&E voor de brandweer te komen? De enquête is opgesteld door het projectteam Arbocatalogus Brandweer in overleg met de vakgroep Arbeidsveiligheid van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR), de gebruikersgroep en de stuurgroep van het project Arbocatalogus Brandweer. De vragen zijn ingedeeld in de volgende rubrieken: • de aanwezigheid van een positief getoetste RI&E en plan van aanpak in de veiligheidsregio • de gebruikte RI&E-instrumenten • de maker/uitvoerder van de RI&E • beoordeling van inhoudelijke aspecten en beoordeling van de gebruiksvriendelijkheid van de instrumenten • gebruik van intern of extern ontwikkelde digitale instrumenten • algemene vragen over de veiligheidsregio: aantal beroepskrachten en vrijwilligers, beschikbare formatie voor arbo en veiligheid, opleiding van arbo-/veiligheidsfunctionarissen. De vragen zijn voor een groot deel geformuleerd als meerkeuzevraag of met een waarderingsschaal. Op het onderdeel ‘beoordeling van de RI&E-instrumenten’ kon men met een open vraag een toelichting geven. Er is gebruikgemaakt van een eenvoudige onderzoekstool van Google Docs. De vragenlijst is opgenomen in bijlage 1. De vragenlijst is uitgezet onder vertegenwoordigers van de 25 veiligheidsregio’s. Deze vertegenwoordigers zijn tevens lid van de vakgroep Arbeidsveiligheid. Deze vakgroep valt onder het netwerk Repressie, dat onderdeel is van het programma Brandweerzorg van de NVBR. De leden van de vakgroep Arbeidsveiligheid zijn de gebruikers van de RI&E op het gebied van veiligheid/arbeidsomstandigheden. Eén week voor verzending van de enquête is een vooraankondiging gedaan per mail (bijlage 2). De digitale enquête is per mail verzonden, de ondervraagden kregen twee weken responstijd. Een week vóór het aflopen van de responstijd is een herinneringsmail verstuurd. Respons De enquête is door 19 personen ingevuld. Daarmee is de respons (76%) representatief voor het onderdeel brandweer van de 25 veiligheidsregio’s. De volgende regio’s hebben meegedaan: Groningen, Zaanstreek-Waterland, Gooi en Vechtstreek, Limburg-Noord, Zeeland, Brabant-Noord, Flevoland, Midden-West Brabant, Utrecht, Twente, Rotterdam-Rijnmond, Drenthe, Gelderland-Zuid, Zuid-Limburg, Haaglanden, Gelderland-Midden, Amsterdam-Amstelland en Kennemerland. Van een van de respondenten is niet bekend welke regio het betreft.
4
Het concept evaluatieverslag (versie 0.1) is op 21 juni besproken in de landelijke stuurgroep van de vakgroep Arbeidsveiligheid en op 22 juni in de gebruikersgroep. Daarna was er met een aantal regio’s telefonisch contact voor een nadere toelichting op de antwoorden op de enquêtevragen. De informatie is opgenomen in deze versie van het verslag, versie 0.2.
5
2
Resultaten
In dit hoofdstuk zijn enquêteresultaten opgenomen in een tekstueel overzicht. In bijlage 3 is een overzicht opgenomen met grafieken en de toelichtingen op de vragen uit de enquête.
2.1
Aanwezigheid van een volledige, actuele en getoetste RI&E in de veiligheidsregio
Actuele positief getoetste RI&E Iets minder dan de helft van de regio’s heeft een actuele en positief getoetste RI&E voor enkele onderdelen van de regio. Een kwart heeft voor de gehele brandweer binnen de regio een actuele en positief getoetste RI&E. Een kwart heeft geen actuele RI&E, of dit is onbekend. Bij een kwart is de toetsing onbekend, of wordt de RI&E binnenkort getoetst. Plan van aanpak De helft van de veiligheidsregio’s heeft een actueel plan van aanpak. Iets minder dan de helft niet, de rest is onbekend. Van de 19 regio’s die deelnamen aan het onderzoek beschikken er 4 (21%) over een actuele RI&E voor de gehele brandweer en over een actueel plan van aanpak. Inventarisatie psychosociale arbeidsbelasting (PSA) De module ‘Welzijn’ van ISAB II is door 2 regio’s gebruikt, in 6 regio’s is een medewerkertevredenheidsonderzoek gedaan, in 8 regio’s is PSA niet geïnventariseerd. Toetsing door kerndeskundige Bijna alle RI&E’s zijn getoetst door een veiligheidskundige, in twee gevallen is er een tweede toetser bij betrokken, namelijk een arbeid- en organisatiedeskundige. Eén RI&E is getoetst door een arbeidshygiënist. Toetsende organisatie Een derde van de RI&E’s is getoetst door Arbo Unie, twee door Achmea Vitale en Maetis, 2 door zelfstandig werkende veiligheidskundigen, en 4 door kleinere adviesbureaus. Gecertificeerde kerndeskundigen Alle kerndeskundigen zijn gecertificeerd, bij 2 is het onbekend. Inzage in RI&E-rapport 8 regio’s willen het RI&E-rapport ter inzage geven, 7 niet. Het is opvallend dat slechts 21% beschikt over een actuele positief getoetste RI&E met plan van aanpak. Geïnterviewde functionarissen die zich in de praktijk bezighouden met arbozaken noemen als belangrijkste oorzaak daarvoor een capaciteitstekort op het gebied van arbo en veiligheid. Er zou een standaard ontwikkeld moeten worden voor de benodigde opleiding en het aantal uren van de benodigde functionarissen per regio, bijvoorbeeld afhankelijk van de grootte van de regio, het aantal vrijwilligers en beroepskrachten, het aantal inwoners, de soorten objecten en risico’s in het gebied. In de chemische industrie is een dergelijke maatstaf al voorhanden. Voldoende capaciteit is een voorwaarde om een optimale RI&E en plan van aanpak te kunnen maken.
2.2
Gebruikte methode
Gebruikte RI&E-methode Bij driekwart van de regio’s is de Leidraad Inventarisatie veiligheidsaspecten bij repressief optreden gebruikt, bij twee derde de RI&E onderdeel ‘duiken’ en bij de helft de ISAB II. Bij een derde is er een intern of extern ontwikkelde methode of aanvullende module gebruikt. Gebruikte versie ISAB II Een derde van de veiligheidsregio’s gebruikt een aangepaste versie van de ISAB II, bij twee derde is onbekend welke versie is gebruikt. 1 regio gebruikt de originele versie.
6
In 3 regio’s (Limburg-Noord en Amsterdam-Amstelland en Midden-West Brabant) is een aangepaste versie ISAB II in gebruik. In de regio Amsterdam-Amstelland is de koude RI&E vereenvoudigd en aangevuld met een aantal vragen over repressie (warme RI&E). Onderdelen van de Leidraad Inventarisatie veiligheidsaspecten bij repressief optreden De Veiligheidschecklist is 13 keer gebruikt. Het Belevingsonderzoek is 12 keer gebruikt. De Object-risicoanalyse is 6 keer gebruikt. Aanvullingen RI&E Er is voor een aantal koude onderdelen gebruik gemaakt van de RIE Gemeenten, IMA en van de RIE van de BOVAG. 2.3
Uitvoering van de RI&E
Uitvoering RI&E in eigen beheer of extern In driekwart van de regio’s wordt de RI&E deels in eigen beheer en deels door een externe partij uitgevoerd. In een kwart wordt de RI&E in eigen beheer uitgevoerd en in één regio volledig door een externe partij. RI&E wordt (deels) intern uitgevoerd door: • de arbocoördinator (in 11 veiligheidsregio’s) • de kwaliteitsmedewerker (in 5 veiligheidsregio’s) • de personeelsadviseur (in 3 regio’s) • de veiligheidskundige (in 3 regio’s) • een stagiair (in 2 regio’s) • een beleidsmedewerker repressie en officieren.
2.4
Beoordeling van de RI&E-instrumenten (inhoud en gebruiksvriendelijkheid)
2.4.1 ISAB II De inhoud van ISAB II wordt door 8 regio’s als matig of slecht beoordeeld, door 3 als goed. De gebruiksvriendelijkheid van ISAB II wordt door 10 regio’s als matig of slecht beoordeeld, door 2 als goed. Toelichting door respondenten Goed: 1. Het instrument is verschillende malen toegepast, en was zeer goed te gebruiken als leidraad. Matig/slecht: 2. Verouderd: a. Het instrument moet aangepast worden aan de huidige normen. b. De vragen zijn qua wetgeving verouderd. c. ISAB II is niet meegegroeid in de ontwikkelingen van de brandweer. 3. Onvolledig: ISAB II is zeer onvolledig. Niet alle onderdelen van de brandweer zijn duidelijk beschreven. 4. Deels geschikt voor repressieve risico’s: a. ISAB II is voor de uitvoering van een warme RI&E niet volledig. Dit is ook de reden dat de Leidraad Inventarisatie veiligheidsaspecten bij repressief optreden is opgesteld. b. Het instrument is niet afgestemd op warme taken / repressieve risico's. c. Het sluit onvoldoende aan op de situatie van brandweerkorpsen die specifieke risico’s hebben op werkplaatsen en remises. 5. Erg uitgebreid en overlap met warme RI&E: a. ISAB II-methode is erg uitgebreid en omslachtig. b. De vraagstelling is niet concreet. c. Er is op een aantal onderdelen een grote overlap met de warme RI&E. d. Het aantal hoofdstukken is erg groot en kan in elkaar geschoven worden. 6. Geen uniforme werkwijze of gebruiksaanwijzing:
7
Het is onduidelijk hoe je kiest welke onderdelen je aan welk soort functionarissen voorlegt. Er zou hier een gebruiksaanwijzing voor moeten komen. Dit bevordert ook een uniforme werkwijze in het land. 7. Niet vrij beschikbaar: a. Het instrument is niet via de NVBR te vinden. b. De auteur is onbekend, dit zou vermeld moeten worden, evenals de datum. Geen oordeel: 8. De ISAB II-methode wordt gebruikt voor de koude RI&E. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de lokale korpsen. De regionale brandweer heeft daar geen invloed op. 9. De koude RI&E is volledig door een externe partij uitgevoerd. 2.4.2
Veiligheidschecklist (Leidraad Inventarisatie veiligheidsaspecten bij repressief optreden) De inhoud van de Veiligheidschecklist wordt door 11 regio’s als goed of zeer goed beoordeeld, door 5 als matig. De gebruiksvriendelijkheid van de Veiligheidschecklist wordt door 8 regio’s als goed beoordeeld, door 8 als matig of slecht. Toelichting door respondenten Goed: 1. De checklist is goed om expliciet zicht te krijgen op een groot deel van de repressieve onderdelen. 2. Het is een bruikbare aanvulling op een reeks van mogelijkheden. Matig/slecht: 3. Onvolledig en oppervlakkig: a. De incidenten in De Punt en Veendam hebben laten zien dat er in de RI&E onvoldoende aandacht is voor het herkennen van risico's bij brand (bijvoorbeeld instortingen). b. Tijdens het inspectieproject Arbeidsomstandigheden Brandweer 2010 gaf de Arbeidsinspectie aan dat het risico rookgasexplosie niet expliciet in de RI&E is opgenomen. c. Het wekt de indruk van volledig te zijn, maar is dat niet. d. De checklist is in hoofdlijnen toepasbaar, maar gaat onvoldoende diep in op specifieke onderwerpen die behoorlijk risicovol zijn. e. Het onderwerp ‘hulpverlening’ is zeer summier uitgewerkt. f. De afstemming op warme taken kan beter. g. Voor een grote organisatie is het lastig alle aspecten op een effectieve manier boven water te krijgen. 4. Systematiek niet consequent toegepast: a. De systematiek van getrapte vragen is op de meeste plaatsen duidelijk en consequent toegepast, echter niet overal. Waar de systematiek niet volledig is toegepast, is de reden daarvan onduidelijk (gevolgde systematiek van getrapte vragen: is er beleid, is het bekend, is men opgeleid, wordt er geoefend, is er toezicht, hoe wordt er geleerd van ervaringen, vindt er bijstelling plaats?). b. Veel vragen komen meerdere keren voor, dit werkt niet productief. 5. Formulering niet goed: a. De vraagstelling is erg theoretisch. b. De vragen zijn moeilijk geformuleerd. c. De vraagstelling is niet concreet. d. Er worden te veel aspecten in één onderdeel behandeld, waardoor het oppervlakkig blijft en te vrijblijvend kan worden ingevuld. e. Soms staan er meerdere vragen verwerkt in één vraag, waardoor het onduidelijk is op welk deel van de vraag het antwoord betrekking heeft. 6. Arbeidsintensief: Het invullen van de checklist is zeer arbeidsintensief. De lijst is veel te lang, veel te uitgebreid. Het invullen kost de medewerker te veel tijd, waardoor de kans groot is dat hij of zij de lijst onvolledig en onzorgvuldig invult. 7. Gebruikershandleiding: a. Er is geen handleiding bij.
8
b. Er is een code om de cellen in te kunnen vullen, maar onbekend is waar de code te verkrijgen is. 8. Digitalisering: Het instrument is niet gedigitaliseerd. Eén korps heeft zelf een machine laten bouwen waarmee de vragenlijst elektronisch aangeboden wordt en de analysefase gemakkelijker wordt uitgevoerd. 2.4.3
Belevingsonderzoek (Leidraad Inventarisatie veiligheidsaspecten bij repressief optreden) De inhoud van het Belevingsonderzoek wordt door 9 regio’s als matig of slecht beoordeeld, door 7 als goed. De gebruiksvriendelijkheid van het Belevingsonderzoek wordt door 11 regio’s als matig of slecht beoordeeld, door 5 als goed. Toelichting door respondenten Goed: 1. Het Belevingsonderzoek is goed om expliciet zicht te krijgen op een groot deel van de repressieve onderdelen. 2. Het is een bruikbare aanvulling op een reeks van mogelijkheden. Matig/slecht: 3. Onvolledig: a. De incidenten in De Punt en Veendam hebben laten zien dat er in de RI&E onvoldoende aandacht is voor het herkennen van risico's bij brand (bijvoorbeeld instortingen). b. Niet alle onderdelen wegen even zwaar, maar zijn wel zo weggezet (over het onderdeel ‘duiken’ zijn er maar 6 vragen). 4. Systematiek sluit niet aan op de Veiligheidschecklist: De opzet van het Belevingsonderzoek komt niet volledig overeen met die van de Veiligheidschecklist. Hierdoor zijn de resultaten van deze twee instrumenten niet met elkaar te vergelijken, terwijl dat juist wel de bedoeling is. Om toch te kunnen vergelijken, is een ondoenlijk puzzelwerk nodig. De reden waarom de structuur van de instrumenten niet volledig overeenkomt, is onduidelijk. 5. Formulering niet goed: a. In het Belevingsonderzoek worden formuleringen gebruikt die onduidelijk zijn voor brandweermedewerkers. b. De vraagstelling is veel te complex. c. De vragen zijn in een aantal gevallen suggestief. d. Er worden te veel aspecten in één onderdeel behandeld, waardoor het oppervlakkig blijft en te vrijblijvend kan worden ingevuld. 6. Arbeidsintensief: a. De vragenlijst is veel te lang, veel te uitgebreid en op gevoel. Het invullen van de lijst is erg arbeidsintensief, wat met name bezwaarlijk is voor brandweerkorpsen met vrijwilligers. b. De organisatie met betrekking tot anonimiteit is erg omslachtig. c. Het kost veel tijd om het Belevingsonderzoek door een grote groep mensen te laten invullen. Het verwerken van de ingevulde formulieren is monnikenwerk. 7. Gebruikershandleiding/gebruiksvriendelijkheid: Het goed kunnen toepassen van de vragenlijst hangt nauw samen met de expertise van de interviewer. De interviewer een organisatieadviseur zou moeten zijn, of iemand die over die kwaliteiten beschikt. Maar niet ieder korps of veiligheidsregio heeft zo’n werknemer in dienst, waardoor de vragenlijst dan minder goed toepasbaar is.
2.4.4
Object-risicoanalyse (Leidraad Inventarisatie veiligheidsaspecten bij repressief optreden) De inhoud van de Object-risicoanalyse wordt door 9 regio’s als matig of zeer slecht beoordeeld, door 5 als goed.
9
De gebruiksvriendelijkheid van de Object-risicoanalyse wordt door 8 regio’s als matig of slecht beoordeeld, door 5 als goed. Toelichting door respondenten Goed: 1. Het instrument is goed te gebruiken, mits de invuller kennis van zaken heeft. 2. Het is een goed hulpmiddel om de risico's in kaart te brengen. 3. Het instrument zou ‘online’ gebruikt moeten worden. Hier is nog geen ervaring mee. Binnen één veiligheidsregio wordt een online versie ontwikkeld. Matig/zeer slecht: 4. Het invullen is erg bewerkelijk, koppeling met preventiegegevens zal de efficiëntie van het instrument bevorderen. 5. Het is ondoenlijk om alle objecten volgens de methode door te nemen, ook als er een schifting wordt gemaakt. Een respondent geeft aan dat in zijn regio WOZ-objecten, de objecten uit de provinciale risicokaart, de database met opslag gevaarlijke stoffen en de Prefablijsten gecombineerd en gebruikt zijn. Vervolgens zijn deze beoordeeld op de volgende aspecten: opkomsttijd, prio prefab, effectafstanden gevaarlijke stoffen, nachtgebruik / niet zelfredzaam, bluswatervoorziening, planvorming, objectkennis en handhaving. Bij telefonische navraag blijkt dat regio Flevoland een eigen methode voor de Object-risicoanalyse heeft laten ontwikkelen door bureau Save Oranjewoud. 6. Het is niet te doen om alle objecten in een veiligheidsregio te inventariseren. Eén veiligheidsrisico lost dat als volgt op: voor objecten zijn er bereikbaarheidskaarten en aanvalsplannen, hierin staat ook informatie over de arbeidsveiligheid. De vergunningen worden regelmatig door de ploeg gecontroleerd tijdens een bezoek, waardoor er ook inzicht verkregen wordt in de specifieke arbeidsrisico’s van een object. Oriëntaties worden in het gebied gedaan. Voor een aantal specifieke objecten met hogere arbeidsrisico’s zijn er gedetailleerder uitgewerkte plannen. In de korpsspecifieke lesstof is expliciet aandacht voor specifieke objecten, zoals schepen en treinen. 7. Het nut, de noodzaak en het gebruik van dit onderdeel van de RI&E moet toegelicht worden in een handleiding en met behulp van bijvoorbeeld een format. 8. De vraagstelling is te complex.
2.5
Verbetersuggesties voor het RI&E-instrumentarium 1. Ontwikkel één RI&E-instrument: a. Ontwikkel één RI&E met uniform opgebouwde vragenlijsten voor alle onderdelen (warm, koud en later ook nat). Ontwikkel modules voor specifieke repressieve risico’s. Ontwikkel een bij de risico’s behorend oplossingenboek (red.: lees Arbocatalogus). b. Voeg ISAB II en warme RI&E samen en gebruik dit als basis-RI&E voor de basisbrandweerzorg. Haal alle specialismen eruit en biedt deze modulair aan. 2. Werk met modules: a. Bouw de RI&E modulair op. Ontwikkel modules voor alle repressieve specialisaties zoals duiken, hoogteredding, OGS (ongevallen gevaarlijke stoffen), gaspakken, THV (technische hulpverlening) en rietkap-brandbestrijding en voor alle organisatieonderdelen (garage, werkplaatsen, kantoor, enzovoorts). Gebruik modules alleen als dit voor een korps van toepassing is. b. Spreid het invullen van de modules over jaren uit en maak daar landelijk dezelfde keuze in. Bijvoorbeeld in jaar 1 kiezen voor de module ‘brand’, in jaar 2 voor ‘OGS’, enzovoorts. Hiermee kan worden voorkomen dat medewerkers gedemotiveerd raken doordat zij te veel modules in één keer moeten invullen en dat de vragenlijsten slecht worden ingevuld, met een slecht resultaat als gevolg. 3. Zorg voor verdieping, uitbreiding en verbetering van het instrument: a. Realiseer op een aantal specifieke onderdelen meer diepgang door de risico's helder te benoemen. Besteed bijvoorbeeld in het onderdeel ‘hulpverlening’ aandacht aan opleiding, oefening en training van specifiek gevaarlijke omstandigheden. b. Voeg vragen toe. c. Stem het instrument af op de huidige stand van kennis en techniek. Pas ISAB II aan aan de huidige wetgeving.
10
4. Vereenvoudig het instrument: a. Laat sommige minder relevante zaken weg. Kort de lijst in. b. Comprimeer en veralgemeniseer de ISAB II. c. Voeg dubbele vragen samen. d. Maak het mogelijk de vragen naar keuze te beperken. e. Een vereenvoudigd instrument dat breed toegepast wordt is beter dan een complex instrument dat alleen door een groot korps met specifieke deskundigheid wordt gehanteerd. 5. Formuleer helder: Zorg ervoor dat de vraagstelling helder, concreet en eenduidig is. 6. Breng veranderingen aan in de Object-risicoanalyse: Verbeter de Object-risicoanalyse op de volgende wijze: gebruik en combineer gegevens uit WOZ-objecten, de objecten uit de provinciale risicokaart, de database met opslag gevaarlijke stoffen en de Prefablijsten. Beoordeel deze gegevens op de volgende aspecten: opkomsttijd, prio prefab, effectafstanden gevaarlijke stoffen, nachtgebruik / niet zelfredzaam, bluswatervoorziening, planvorming, objectkennis en handhaving. 7. Ontwikkel een arbo-zorgsysteem/kwaliteitssysteem: a. Bouw een portal waarin diverse systemen verwerkt zijn, zodat uitkomsten gemakkelijk naast elkaar gelegd en vergeleken kunnen worden en waarin aan een kwaliteitscyclus gewerkt kan worden. b. Ontwikkel een eenduidig landelijk systeem, waarin veiligheidsregio’s zelf landelijke ontwikkelingen en trends op het gebied van arbo en arbeidsveiligheid kunnen signaleren (nu worden ontwikkelingen en trends nog vaak door de Arbeidsinspectie gesignaleerd). c. Breng een vaste, automatische koppeling aan tussen ontwikkelingen in de branche, en de daaruit voortvloeiende benodigde aanpassingen voor de RI&E. d. Breng een vaste, automatische koppeling aan met de organisatie die opleidingsmodules schrijft. Een aantal vragen uit de warme RI&E hoeft niet gesteld te worden, want deze zijn al onderdeel van de landelijke basisopleiding. e. Breng een vaste, automatische koppeling met de leidraad ‘oefenen’ aan, die onderhouden wordt. Een aantal vragen uit de warme RI&E hoeft niet gesteld te worden, want deze zitten al in de leidraad ‘oefenen’. f. Stem de verbeterde RI&E-instrumenten af met de Arbeidsinspectie. g. Werk samen. 8. Zorg voor automatisch digitaal generen van plan van aanpak: Ontwikkel een digitaal systeem voor het automatisch genereren van een plan van aanpak bij de geconstateerde risico’s. In het digitale systeem moet het plan van aanpak vrij beschikbaar zijn en moeten actiehouders worden benoemd, inclusief data waarop verbeteringen gerealiseerd moeten zijn. 9. Digitaliseer de RI&E: a. Zorg voor digitalisering van de gehele RI&E, met behulp van het A+O fonds Gemeenten (vergelijkbaar met de digitale RIE Gemeenten, waarin vragenlijsten kunnen worden ingevoerd en het systeem plannen van aanpak en voortgangsrapportages genereert). b. Let daarbij op het gebruiksgemak: een overzicht moet gemaakt kunnen worden met één druk op de knop. c. Maak de digitale RI&E geschikt voor heel brandweer Nederland.
2.6
Gebruik van verbeterde instrumenten
16 regio’s denken gebruik te gaan maken van een verbeterde versie van de bestaande instrumenten, bij 3 is dit onbekend.
2.7
Algemene opmerkingen 1. Een van de respondenten geeft aan dat de brandweerkorpsen in zijn veiligheidsregio niet geregionaliseerd zijn, waardoor het per korps enorm verschilt hoe er met de RI&E en arbo in
11
2.
3. 4.
5.
6.
2.8
het algemeen wordt omgegaan. Het is voor hem dus ook lastig om aan te geven hoe de stand van zaken in de regio is (daar voert de regio op dit moment een audit voor uit). Ook is het niet bekend hoeveel tijd elk korps besteedt aan dit soort onderwerpen. Een van de respondenten geeft aan dat zijn veiligheidsregio een verbeterd instrument wil gaan gebruiken, bij voorkeur modulair opgebouwd en mits het een gebruikersvriendelijk systeem is. Bij voorkeur gebruikt door alle veiligheidsregio's. Een van de respondenten geeft aan dat zijn veiligheidsregio ernaar streeft om aan te sluiten op een landelijk instrument. Een van de respondenten is contactpersoon van een regio die niet geregionaliseerd is, ieder korps doet het op zijn eigen manier. Daar is geen zicht op, er is geen arbocoördinator. Deze respondent heeft vrijwel alle enquêtevragen met ‘onbekend’ beantwoord. Een van de respondenten geeft aan dat de beslissing of zijn regio een verbeterd instrument gaat gebruiken, afhangt van de veranderingen en van de consequenties voor de bestaande RI&E’s. Kunnen bestaande RI&E’s in het nieuwe instrument eenvoudig worden overgezet naar een nieuw format? Zo niet, dan vraagt het overschakelen naar een ander systeem een nieuwe start, waarbij van voren af aan RI&E’s gemaakt moeten worden. Als dit meer tijd en moeite kost dan de bestaande RI&E’s updaten, dan kan het een bezwaar zijn. De intentie is om wel de vernieuwde instrumenten te gaan gebruiken, want landelijke vergelijking met andere regio’s is belangrijk. Een van de respondenten geeft aan de herziening van de RI&E-instrumenten als onderdeel van het project Arbocatalogus Brandweer geen goed plan te vinden, en vulde daarom de RI&E-enquête niet in. Hij laat weten dat de RI&E-instrumenten een zaak zijn van de organisatie (in samenwerking met de arbodienst). Ze kunnen die taak eventueel voorleggen aan de NVBR. Daarna bespreken ze de uitkomsten met de OR. De respondent is van mening dat de inhoud van de RI&E-instrumenten in overleg met eigen arbodienst, de OR en eventueel de NVBR moet worden vastgesteld, en niet samen met sociale partners. Om die reden heeft zijn regio besloten om niet te participeren in het (deel)project herziening RI&E door het A+O fonds Gemeenten.
Digitale instrumenten in gebruik
RI&E digitaal 8 respondenten gaven in de vragen over digitalisering aan dat er in hun regio geen digitale RI&E beschikbaar is. In 3 regio’s wordt er wel met een digitale RI&E gewerkt, in 5 gedeeltelijk en in 1 regio is deze in ontwikkeling. Digitale instrumenten: • De Veiligheidschecklist is in 7 regio’s gedigitaliseerd. • Het Belevingsonderzoek is in 5 regio’s gedigitaliseerd. • Het onderdeel ‘werkplaats garage/onderhoud en hout/metaalbewerking’ is in 4 regio’s gedigitaliseerd. • De ISAB II is in 3 regio’s gedigitaliseerd. • Het onderdeel ‘duiken’ is in 3 regio’s gedigitaliseerd. • Het onderdeel ‘magazijn’ is in 3 regio’s gedigitaliseerd. • Het onderdeel ‘kantoor’ is in 2 regio’s gedigitaliseerd. • Het onderdeel ‘werkplaats adembescherming’ is in 1 regio gedigitaliseerd. • Een zelf ontwikkelde methode is in 3 regio’s gedigitaliseerd. Bij telefonische navraag bleek dat men in nagenoeg alle gevallen onder digitalisering verstaat, dat men werkt met Excel- en Word-bestanden en dat de gegevens digitaal worden ingevoerd. Toelichting door respondenten 1. Een van de respondenten geeft aan dat voor de koude taken gebruikgemaakt is van de digitale RIE Gemeenten van het A+O fonds Gemeenten. Voor de warme taken is dat niet mogelijk, daar is wel dringend behoefte aan. Voorkeur gaat uit naar een web-based programma. 2. Een van de respondenten vraagt wat er wordt verstaan onder digitaliseren. ISAB II en de onderdelen zijn in zijn regio geautomatiseerd. De warme RI&E is gedigitaliseerd, waarmee het via intranet aangeboden kan worden.
12
3. Een van de respondenten geeft aan voor de volgende instrumenten Word-documenten te gebruiken: ISAB II, Veiligheidschecklist van de Leidraad Inventarisatie veiligheidsaspecten bij repressief optreden, Belevingsonderzoek van de Leidraad Inventarisatie veiligheidsaspecten bij repressief optreden, onderdeel ‘duiken’. De uitkomsten van de RI&E worden verwerkt in een plan van aanpak en daarvoor gebruikt de veiligheidsregio een eigen Excel-ontwerp. De regio heeft geen digitaal instrument voor het genereren van plannen van aanpak en voortgangsrapportages. 4. Een van de respondenten geeft aan dat zijn veiligheidsregio samen met de arbodienst in 2005 de ISAB II heeft aangepast aan de huidige wetgeving. Dubbele vragen hebben zij samengevoegd en ze hebben een aantal vragen toegevoegd. In 2010 hebben ze deze lijst verder gecomprimeerd en veralgemeniseerd. Ze hebben vragen uit de warme RI&E toegevoegd, maar op een globalere manier dan in de warme RI&E zelf. Deze lijst is digitaal ingevoerd. In een digitaal systeem genereert het bij knelpunten een mail naar de portefeuillehouder van het knelpunt, indien nodig wordt dit herhaald. De Arbeidsinspectie ging niet akkoord met het samenvoegen van de twee RI&E-vragenlijsten, omdat de onderwerpen van de warme RI&E te algemeen terugkwamen in de nieuw ontwikkelde lijst.
2.9
Zelf ontwikkelde RI&E-instrumenten
Enkele regio’s hebben een eigen RI&E-instrument ontwikkeld of zijn daar momenteel mee bezig. Het gaat om de verschillende instrumenten: • Regio Limburg-Noord en Amsterdam-Amstelland hebben een aangepaste ISAB-lijst (bijlage 5). • Regio Flevoland heeft een aangepaste Object-risicoanalyse (bijlage 6). • Regio Midden-West Brabant heeft een geheel eigen instrument ontwikkeld (bijlage 7). • Regio Kennemerland ontwikkelt momenteel een instrument voor alle hulpverleningsdiensten van de veiligheidsregio. Het instrument omvat voor het onderdeel brandweer de koude en de warme RI&E, waarbij deze RI&E-instrumenten nog wel als zodanig herkenbaar zijn, maar door de makers is aangepast op inhoud en gebruiksvriendelijkheid. Bovendien is een aanzet gegeven voor een modulaire opbouw voor de onderdelen ‘duiken’, ‘werkplaats adembescherming’, ‘werkplaats garage/onderhoud’, ‘magazijn’, ‘kantoor’ en ‘geïntegreerde meldkamer’. In deze modules zijn vragen uit de warme en de koude RI&E bij elkaar gezet en is een aantal vragen toegevoegd. Het instrument van regio Kennemerland zal na een pilot in september/oktober gepresenteerd worden aan het management team. De projectleider van het deelproject RI&E zal dan ook uitgenodigd worden. Regio Kennemerland werkt samen met regio Rotterdam-Rijnmond in het digitaal beschikbaar maken van dit zelf ontwikkelde instrument. Kennemerland geeft aan dat Haaglanden geïnteresseerd is om van deze RI&E gebruik te gaan maken, evenals een vierde regio. Kennemerland en Rotterdam Rijnmond zullen actief regio’s gaan benaderen om deze RI&E te gaan gebruiken en samen de kosten te delen.
2.10
Gebruik van de RIE Gemeenten
Voor de sector Gemeenten is door het A+O fonds Gemeenten een digitale RIE Gemeenten ontwikkeld. Uit gegevens van het A+O fonds blijkt dat 4 veiligheidsregio’s hiervan gebruikmaken. Uit de RIE Gemeenten worden algemene modules gebruikt zoals ‘arbobeleid’ en ‘kantoren’.
2.11
Aantal medewerkers, formatie en opleiding arbo-/veiligheidsfunctionarissen
De regio’s verschillen sterk in aantal beroepskrachten en vrijwilligers. Aantal beroepskrachten 500-1000 in 5 regio’s 200-500 in 5 regio’s 100-200 in 5 regio’s 50-100 in 3 regio’s
13
Aantal vrijwilligers > 1000 in 5 regio’s 500-1000 in 8 regio’s 200-500 in 5 regio’s 0-50 in 1 regio De regio’s verschillen eveneens in aanwezige stafcapaciteit voor veiligheid/arbo en het hierbij behorende deskundigheidsniveau. De grotere regio’s hebben veelal een arbocoördinator en/of veiligheidskundige. Naarmate de regio’s kleiner worden, is er minder tot geen stafcapaciteit. Aantal uren arbo-preventiemedewerker(s) 11 regio's hebben géén arbo-preventiemedewerker in dienst. In 6 regio’s is er wel een arbo-preventiemedewerker, variërend van 0-4 uur tot meer dan 36 uur per week. Aantal uren arbocoördinator 7 regio’s hebben géén arbocoördinator in dienst. In 12 regio’s is er wel een arbocoördinator, variërend van 0-4 uur tot meer dan 36 uur per week. Aantal uren veiligheidskundige 15 regio’s hebben géén veiligheidskundige in dienst. In 4 regio’s is er wel een veiligheidskundige, variërend van 8-12 uur tot 32-36 uur per week. Andere functionarissen voor arbo/veiligheid In 7 regio’s zijn er andere functionarissen die zich met arbo/veiligheid bezighouden. In 6 regio’s niet. In 6 regio’s is dit in ontwikkeling, of worden taken uitgevoerd door de afdeling P&O of regionale werkgroepen. Beschikbare uren andere functionarissen Beschikbare uren van andere functionarissen voor taken arbo/veiligheid worden in 5 regio’s ingevuld: 0 tot 4, 4 tot 8, 12 tot 16, 20 tot 24 en 32 tot 36 uur per week. Opleiding van arbo-/veiligheidsfunctionaris De arbo-/veiligheidsfunctionarissen hebben verschillende opleidingen: • hogere veiligheidskundige, middelbaar veiligheidskundige, integrale veiligheidskundige en integrale veiligheid (14 functionarissen); • hbo Personeel en Arbeid (6 functionarissen); • Integraal Arbo Management (3 functionarissen); • overig wo: Rechten, Werktuigbouwkunde, Master of Public Safety; • overig hbo: opleiding op het gebied van chemie/gevaarlijke stoffen, op technisch gebied; • overig: cursus arbo-coördinator. In bijlage 4 is een overzicht opgenomen met de omvang van de veiligheidsregio’s (aantal beroepskrachten en vrijwilligers), de aanwezige stafcapaciteit en de actualiteit/volledigheid van de aanwezige RI&E en een plan van aanpak. Op basis van dit overzicht kan er geen directe relatie tussen deze aspecten worden gelegd. De 4 regio’s die beschikken over een volledige RI&E voor de brandweer en een actueel plan van aanpak verschillen onderling sterk in de aanwezigheid van stafcapaciteit en deskundigheidsniveau. Zie verder bijlage 4.
14
3
Conclusies
Veiligheidsregio’s verschillen sterk in de mate waarin ze beschikken over een adequate RI&E en plan van aanpak. Iets minder dan de helft van de regio’s heeft een actuele en positief getoetste RI&E voor enkele onderdelen van de regio. Een kwart heeft voor de gehele brandweer binnen de regio een actuele en positief getoetste RI&E. De helft heeft een actueel plan van aanpak. Van de 19 regio’s die deelnamen aan het onderzoek, beschikken er slechts 4 (21%) over een actuele RI&E voor de gehele brandweer en een actueel plan van aanpak. De inventarisatie geeft een beeld van verschillende instrumenten voor uitvoering van de RI&E die deels naast elkaar worden gebruikt in de veiligheidsregio’s. De instrumenten verschillen sterk in mate van gebruik en in beoordeling van inhoudelijke effectiviteit en gebruiksgemak. Driekwart van de veiligheidsregio’s gebruikt de Veiligheidschecklist en het Belevingsonderzoek van de Leidraad Inventarisatie veiligheidsaspecten bij repressief optreden. De meerderheid van de respondenten vindt de Veiligheidschecklist inhoudelijk goed of zeer goed. De helft vindt de gebruiksvriendelijkheid hiervan matig tot slecht. Het Belevingsonderzoek wordt inhoudelijk door iets meer dan de helft van de respondenten als matig/slecht beoordeeld. De gebruiksvriendelijkheid wordt door een meerderheid als matig of slecht beoordeeld. De Object-risicoanalyse wordt qua inhoud en gebruiksvriendelijkheid door een meerderheid van de respondenten als matig/slecht beoordeeld. Dit onderdeel van de Leidraad wordt weinig gebruikt. Voorgesteld wordt om de risico’s die bestaan bij objecten op een andere manier te gaan inventariseren en een nieuwe methode te ontwikkelen. Respondenten hebben goede suggesties gegeven om de instrumenten van de Leidraad te verbeteren. De helft van de respondenten gebruikt de ISAB II-methode. Respondenten vinden de inhoud en gebruiksvriendelijkheid matig tot slecht. Een derde maakt gebruik van eigen intern of extern ontwikkelde methodes. Een kwart van de regio’s voert de RI&E in eigen beheer uit, bijna driekwart voert deze deels in eigen beheer uit en deels door een externe partij. Eén regio heeft de RI&E volledig door een externe partij laten uitvoeren. Een deel van de regio’s steekt zelf tijd en middelen in het (door)ontwikkelen van RI&E-instrumenten. Er is een grote variëteit in omvang van de regio (aantal beroepskrachten en vrijwilligers) en beschikbare stafcapaciteit voor veiligheid en arbo. Op basis van dit onderzoek kan er geen directe relatie worden gelegd tussen de aanwezigheid van stafcapaciteit/deskundigheidsniveau en resultaten in termen van de aanwezigheid van een actuele volledige RI&E en actueel plan van aanpak. Geïnterviewde functionarissen relateren het gegeven dat slechts 1 op de 5 regio’s voldoet aan wet- en regelgeving aan de beperkte beschikbare capaciteit voor veiligheid en arbobeleid en pleiten voor een standaard voor deskundigheid (opleidingsniveau) en beschikbare tijd. Respondenten hebben een redelijk brede voorkeur voor het ontwikkelen van 1 RI&E-instrument voor de brandweer, dat opgebouwd is uit modules, inhoudelijk geactualiseerd is en efficiënt is in gebruik. 16 van de 19 respondenten denken gebruik te gaan maken van een verbeterde versie van de bestaande instrumenten. Gezien het wisselende gebruik, de matige beoordeling van (onderdelen van) instrumenten en het gebruiksgemak, kan worden geconcludeerd dat het RI&E-instrumentarium voor de brandweer voor verbetering vatbaar is. Van het verbeterde instrumentarium in de vorm van een branche-RI&E voor de brandweer kan worden verwacht dat het zal bijdragen aan een verhoging van het aantal volledige en positief getoetste RI&E’s en plannen van aanpak bij de brandweer. Hiermee wordt er een betere basis gelegd voor het vergroten van de veiligheid van het brandweerpersoneel en kan er meer tijd en middelen worden gestoken in het uitvoeren van het plan van aanpak en het nemen van preventiemaatregelen.
15
Bijlagen
16