ETV 110 -116 Handleiding 50468485 07.12
12.05 -
H ETV 110 ETV 112 ETV 114 ETV 116
Conformiteitsverklaring
Conformiteitsverklaring
Jungheinrich AG, Am Stadtrand 35, D-22047 Hamburg Fabrikant of in de Gemeenschap gevestigde vertegenwoordiger
Jungheinrich AG, Am Stadtrand 35, D-22047 Hamburg Fabrikant of in de Gemeenschap gevestigde vertegenwoordiger
Type ETV 110 ETV 112 ETV 114 ETV 116
Optie
Seriennr.
Bouwjaar
Type ETV 110 ETV 112 ETV 114 ETV 116
Optie
Seriennr.
Bouwjaar
In opdracht van
In opdracht van
Data
Data
H EG-conformiteitsverklaring
H EG-conformiteitsverklaring
Ondergetekenden verklaren hierbij dat het genoemde aangedreven interne transportmiddel voldoet aan de Europese richtlijnen 2006/42/EG (Machinerichtlijn) en 2004/108/EEG (Elektromagnetische Compatibiliteit - EMC), inclusief de wijzigingen en de betreffende wetgeving voor de omzetting van de richtlijnen in de nationale wetgeving. De afzonderlijke ondertekenaars zijn bevoegd, de technische documenten op te stellen.
Ondergetekenden verklaren hierbij dat het genoemde aangedreven interne transportmiddel voldoet aan de Europese richtlijnen 2006/42/EG (Machinerichtlijn) en 2004/108/EEG (Elektromagnetische Compatibiliteit - EMC), inclusief de wijzigingen en de betreffende wetgeving voor de omzetting van de richtlijnen in de nationale wetgeving. De afzonderlijke ondertekenaars zijn bevoegd, de technische documenten op te stellen.
1009.NL
Aanvullende gegevens
1009.NL
Aanvullende gegevens
1
1
2 2 1009.NL
1009.NL
f
Belangrijke aanwijzingen voor transport en montage van masten op reachtrucks
Belangrijke aanwijzingen voor transport en montage van masten op reachtrucks
Transport
Transport
Het transport kan afhankelijk van de constructiehoogte van de hefmast en de situatie ter plaatse op drie verschillende wijzen geschieden:
Het transport kan afhankelijk van de constructiehoogte van de hefmast en de situatie ter plaatse op drie verschillende wijzen geschieden:
– Staand, met gemonteerde hefmast (bij lage constructiehoogtes). – Staand, met gedeeltelijk gemonteerde en tegen het bestuurdersbeschermdak geneigde hefmast (bij middelhoge constructiehoogtes), hydraulische leiding voor de heffunctie is afgekoppeld. – Staand, met gedemonteerde hefmast (bij hoge constructiehoogtes), alle hydraulische leidingen tussen basiswerktuig en hefmast zijn afgekoppeld.
– Staand, met gemonteerde hefmast (bij lage constructiehoogtes). – Staand, met gedeeltelijk gemonteerde en tegen het bestuurdersbeschermdak geneigde hefmast (bij middelhoge constructiehoogtes), hydraulische leiding voor de heffunctie is afgekoppeld. – Staand, met gedemonteerde hefmast (bij hoge constructiehoogtes), alle hydraulische leidingen tussen basiswerktuig en hefmast zijn afgekoppeld.
Veiligheidsinstructies voor assemblage en inbedrijfstelling
Veiligheidsinstructies voor assemblage en inbedrijfstelling
f
De assemblage van het voertuig op de gebruikslocatie, de inbedrijfstelling en de instructie van de bestuurder mogen alleen door door de fabrikant geschoold en geautoriseerd personeel geschieden.
Pas nadat de hefmast correct gemonteerd is, mogen de hydraulische leidingen op de koppeling basiswerktuig / hefmast worden aangesloten en het voertuig in bedrijf gesteld worden.
0903.NL
0903.NL
Pas nadat de hefmast correct gemonteerd is, mogen de hydraulische leidingen op de koppeling basiswerktuig / hefmast worden aangesloten en het voertuig in bedrijf gesteld worden.
De assemblage van het voertuig op de gebruikslocatie, de inbedrijfstelling en de instructie van de bestuurder mogen alleen door door de fabrikant geschoold en geautoriseerd personeel geschieden.
1
1
2 2 0903.NL
0903.NL
F
Voorwoord
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
F
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden.
M Z
Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. Staat voor aanwijzingen en toelichting.
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden. Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. Staat voor aanwijzingen en toelichting.
t Duidt op de standaarduitvoering.
t Duidt op de standaarduitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Auteursrecht
Auteursrecht
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
www.jungheinrich.com
www.jungheinrich.com
0108.NL
0108.NL
M Z
Voorwoord
0108.NL
0108.NL
A
Gebruik volgens bestemming
A
Gebruik volgens bestemming
1 2 3 4 5
Algemeen ............................................................................................ A 1 Gebruik volgens bestemming .............................................................. A 1 Toegestane gebruiksvoorwaarden ...................................................... A 1 Verplichtingen van de exploitant ......................................................... A 2 Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of accessoires ...................... A 2
1 2 3 4 5
Algemeen ............................................................................................ A 1 Gebruik volgens bestemming .............................................................. A 1 Toegestane gebruiksvoorwaarden ...................................................... A 1 Verplichtingen van de exploitant ......................................................... A 2 Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of accessoires ...................... A 2
B
Beschrijving van de heftruck
B
Beschrijving van de heftruck
1 2 2.1 2.2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11 4 4.1 4.2 4.3 4.4
Beschrijving van de toepassing ........................................................... B 1 Beschrijving van modules en functies ................................................ B 2 Heftruck ............................................................................................... B 3 Last opnemen ..................................................................................... B 6 Technische gegevens van de standaarduitvoering ............................. B 7 Prestaties ............................................................................................ B 7 Afmetingen .......................................................................................... B 9 Standaard hefmastuitvoeringen .......................................................... B 11 Gewichten ........................................................................................... B 11 Banden/wielen ..................................................................................... B 11 Batterij ................................................................................................. B 12 Hydraulische installatie ....................................................................... B 12 Gewicht hefmasten ............................................................................. B 13 EN-normen .......................................................................................... B 15 Gebruiksomstandigheden ................................................................... B 16 Elektrische eisen ................................................................................. B 16 Kentekenplaatsen en typeplaatjes ...................................................... B 17 Typeplaatje, heftruck ........................................................................... B 18 Lastdiagram intern transportmiddel (hefcapaciteit) ............................. B 19 Lastdiagram aanbouwapparaat ........................................................... B 19 Stabiliteit .............................................................................................. B 20
1 2 2.1 2.2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11 4 4.1 4.2 4.3 4.4
Beschrijving van de toepassing ........................................................... B 1 Beschrijving van modules en functies ................................................ B 2 Heftruck ............................................................................................... B 3 Last opnemen ..................................................................................... B 6 Technische gegevens van de standaarduitvoering ............................. B 7 Prestaties ............................................................................................ B 7 Afmetingen .......................................................................................... B 9 Standaard hefmastuitvoeringen .......................................................... B 11 Gewichten ........................................................................................... B 11 Banden/wielen ..................................................................................... B 11 Batterij ................................................................................................. B 12 Hydraulische installatie ....................................................................... B 12 Gewicht hefmasten ............................................................................. B 13 EN-normen .......................................................................................... B 15 Gebruiksomstandigheden ................................................................... B 16 Elektrische eisen ................................................................................. B 16 Kentekenplaatsen en typeplaatjes ...................................................... B 17 Typeplaatje, heftruck ........................................................................... B 18 Lastdiagram intern transportmiddel (hefcapaciteit) ............................. B 19 Lastdiagram aanbouwapparaat ........................................................... B 19 Stabiliteit .............................................................................................. B 20
C
Transport en eerste inbedrijfstelling
C
Transport en eerste inbedrijfstelling
1 2 2.1 2.2 3 4
Transport ............................................................................................. C 1 Laden met een kraan .......................................................................... C 2 Basisheftruck laden met kraan ............................................................ C 3 Basisheftruck met cabine laden met kraan ......................................... C 4 De heftruck borgen voor het transport ................................................ C 5 Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C 6
1 2 2.1 2.2 3 4
Transport ............................................................................................. C 1 Laden met een kraan .......................................................................... C 2 Basisheftruck laden met kraan ............................................................ C 3 Basisheftruck met cabine laden met kraan ......................................... C 4 De heftruck borgen voor het transport ................................................ C 5 Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C 6
1009.NL
Inhoudsopgave
1009.NL
Inhoudsopgave
I1
I1
Batterij: onderhoud, opladen, vervangen
D
Batterij: onderhoud, opladen, vervangen
1 2 3 4 5
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen .................. D 1 Batterijtypen ........................................................................................ D 2 Batterij vrijmaken ................................................................................. D 3 De batterij laden .................................................................................. D 7 De batterij uit- en inbouwen ................................................................ D 8
1 2 3 4 5
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen .................. D 1 Batterijtypen ........................................................................................ D 2 Batterij vrijmaken ................................................................................. D 3 De batterij laden .................................................................................. D 7 De batterij uit- en inbouwen ................................................................ D 8
E
Bediening
E
Bediening
1
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel ................................................................................... E 1 Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen .......................... E 2 Voertuig in gebruik nemen .................................................................. E 6 In- en uitstappen ................................................................................. E 7 Bestuurdersplaats inrichten ................................................................. E 7 Bedrijfsklaar maken ............................................................................. E 13 NOODSTOP-inrichting ........................................................................ E 14 Controles na de dagelijkse inbedrijfstelling ......................................... E 15 Werken met het interne transportmiddel ............................................. E 16 Veiligheidsregels voor het rijden ......................................................... E 16 Maatregelen in ongewone situaties ..................................................... E 17 NOODSTOP ........................................................................................ E 18 Rijden, sturen, remmen ....................................................................... E 19 De vorktanden instellen ....................................................................... E 23 Het opnemen en wegzetten van lasten ............................................... E 24 Masthouder uitschuiven ...................................................................... E 26 Dalen in noodgevallen ......................................................................... E 29 Bediening van een aanbouwapparaat ................................................. E 30 De hefwagen veilig neerzetten ............................................................ E 35 Chauffeursdisplay ............................................................................... E 36 Lampjes van het bestuurdersvenster .................................................. E 40 Knoppen van het bestuurdersvenster ................................................. E 41 Waarschuwingen chauffeursvenster ................................................... E 41 Bedienpaneel (CANCODE) (o) .......................................................... E 48 Codeslot .............................................................................................. E 48 Parameter ........................................................................................... E 49 Parameterinstellingen ......................................................................... E 50 ISM (o) ............................................................................................... E 53 Voertuigparameters veranderen ......................................................... E 53 Storingshulp ........................................................................................ E 54 Intern transportmiddel zonder batterij bewegen, berging .................... E 54 Optionele uitvoering ............................................................................ E 57 Werklamp ........................................................................................... E 57 Zwaailicht / flitslicht ............................................................................ E 57 ESA / elektrische hefbegrenzing ......................................................... E 58 Toets klem .......................................................................................... E 60
1
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel ................................................................................... E 1 Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen .......................... E 2 Voertuig in gebruik nemen .................................................................. E 6 In- en uitstappen ................................................................................. E 7 Bestuurdersplaats inrichten ................................................................. E 7 Bedrijfsklaar maken ............................................................................. E 13 NOODSTOP-inrichting ........................................................................ E 14 Controles na de dagelijkse inbedrijfstelling ......................................... E 15 Werken met het interne transportmiddel ............................................. E 16 Veiligheidsregels voor het rijden ......................................................... E 16 Maatregelen in ongewone situaties ..................................................... E 17 NOODSTOP ........................................................................................ E 18 Rijden, sturen, remmen ....................................................................... E 19 De vorktanden instellen ....................................................................... E 23 Het opnemen en wegzetten van lasten ............................................... E 24 Masthouder uitschuiven ...................................................................... E 26 Dalen in noodgevallen ......................................................................... E 29 Bediening van een aanbouwapparaat ................................................. E 30 De hefwagen veilig neerzetten ............................................................ E 35 Chauffeursdisplay ............................................................................... E 36 Lampjes van het bestuurdersvenster .................................................. E 40 Knoppen van het bestuurdersvenster ................................................. E 41 Waarschuwingen chauffeursvenster ................................................... E 41 Bedienpaneel (CANCODE) (o) .......................................................... E 48 Codeslot .............................................................................................. E 48 Parameter ........................................................................................... E 49 Parameterinstellingen ......................................................................... E 50 ISM (o) ............................................................................................... E 53 Voertuigparameters veranderen ......................................................... E 53 Storingshulp ........................................................................................ E 54 Intern transportmiddel zonder batterij bewegen, berging .................... E 54 Optionele uitvoering ............................................................................ E 57 Werklamp ........................................................................................... E 57 Zwaailicht / flitslicht ............................................................................ E 57 ESA / elektrische hefbegrenzing ......................................................... E 58 Toets klem .......................................................................................... E 60
I2
2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 5 5.1 5.2 5.3 6 6.1 6.2 6.3 7 8 9 10 11 11.1 11.2 11.3 11.4
1009.NL
2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 5 5.1 5.2 5.3 6 6.1 6.2 6.3 7 8 9 10 11 11.1 11.2 11.3 11.4
I2
1009.NL
D
11.5 11.6 11.7 11.8 11.9 11.10 11.11
Stoelverwarming ................................................................................ E 60 Spanningsomzetter 12 V DC / 24 V DC ............................................. E 60 Beschuttingscabine ............................................................................ E 61 Paraboolspiegel ................................................................................. E 62 Afneembaar lastbeschermrek ............................................................. E 63 ISM toegangsmodule .......................................................................... E 64 Montage en hydraulische aansluitingen van extra aanbouwapparaten ............................................................................. E 65
11.5 11.6 11.7 11.8 11.9 11.10 11.11
Stoelverwarming ................................................................................ E 60 Spanningsomzetter 12 V DC / 24 V DC ............................................. E 60 Beschuttingscabine ............................................................................ E 61 Paraboolspiegel ................................................................................. E 62 Afneembaar lastbeschermrek ............................................................. E 63 ISM toegangsmodule .......................................................................... E 64 Montage en hydraulische aansluitingen van extra aanbouwapparaten ............................................................................. E 65
F
Onderhoud van het interne transportmiddel
F
Onderhoud van het interne transportmiddel
1 2 3 4 5 5.1 5.2 5.3 6 6.1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 1 Veiligheidsvoorschriften voor de revisie .............................................. F 2 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 6 Onderhouds-controlelijst ETV 110-116. ............................................. F 7 Onderhoudsschema ETV 110-116 ...................................................... F 9 Bedrijfsmiddelen en smeerschema ..................................................... F 10 Gebruiksmiddelen ............................................................................... F 11 Tankinhoud ......................................................................................... F 12 Aanwijzingen voor onderhoud ............................................................. F 13 De heftruck voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden ............................................................... F 13 Bevestiging van de wielen controleren ................................................ F 13 De zitkap verwijderen .......................................................................... F 14 Het niveau van de hydraulische olie controleren ................................ F 14 De veiligheidsafdekking openen ......................................................... F 15 De armaturenkap openen ................................................................... F 15 Elektrische zekeringen controleren ..................................................... F 16 Weer in gebruik nemen ....................................................................... F 17 Het interne transportmiddel stilleggen ................................................. F 17 Maatregelen vóór de stillegging .......................................................... F 17 Maatregelen tijdens de stillegging ....................................................... F 17 Het interne transportmiddel na de stillegging weer in gebruik nemen ................................................................................................. F 18 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen .................................................................................... F 18 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ............................................. F 19 Meting van lichaamstrillingen .............................................................. F 19
1 2 3 4 5 5.1 5.2 5.3 6 6.1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 1 Veiligheidsvoorschriften voor de revisie .............................................. F 2 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 6 Onderhouds-controlelijst ETV 110-116. ............................................. F 7 Onderhoudsschema ETV 110-116 ...................................................... F 9 Bedrijfsmiddelen en smeerschema ..................................................... F 10 Gebruiksmiddelen ............................................................................... F 11 Tankinhoud ......................................................................................... F 12 Aanwijzingen voor onderhoud ............................................................. F 13 De heftruck voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden ............................................................... F 13 Bevestiging van de wielen controleren ................................................ F 13 De zitkap verwijderen .......................................................................... F 14 Het niveau van de hydraulische olie controleren ................................ F 14 De veiligheidsafdekking openen ......................................................... F 15 De armaturenkap openen ................................................................... F 15 Elektrische zekeringen controleren ..................................................... F 16 Weer in gebruik nemen ....................................................................... F 17 Het interne transportmiddel stilleggen ................................................. F 17 Maatregelen vóór de stillegging .......................................................... F 17 Maatregelen tijdens de stillegging ....................................................... F 17 Het interne transportmiddel na de stillegging weer in gebruik nemen ................................................................................................. F 18 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen .................................................................................... F 18 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ............................................. F 19 Meting van lichaamstrillingen .............................................................. F 19
8
8 9 10
1009.NL
9 10
6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8 7 7.1 7.2 7.3
1009.NL
6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8 7 7.1 7.2 7.3
I3
I3
I4 I4 1009.NL
1009.NL
Bijlage
Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij
Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij Z
Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Z
Bijlage
1
1
2 2 0605.NL
0605.NL
A Gebruik volgens bestemming
A Gebruik volgens bestemming
1
1
Algemeen Het in deze handleiding beschreven interne transportmiddel is geschikt voor het heffen, neerlaten en vervoeren van lasten. Het interne transportmiddel moet volgens de aanwijzingen in deze handleiding worden gebruikt, bediend en onderhouden. Een andere toepassing is niet volgens de bestemming en kan leiden tot persoonlijk letsel en tot schade aan het voertuig of voorwerpen van waarde.
2
F
3
F
Het in deze handleiding beschreven interne transportmiddel is geschikt voor het heffen, neerlaten en vervoeren van lasten. Het interne transportmiddel moet volgens de aanwijzingen in deze handleiding worden gebruikt, bediend en onderhouden. Een andere toepassing is niet volgens de bestemming en kan leiden tot persoonlijk letsel en tot schade aan het voertuig of voorwerpen van waarde.
Gebruik volgens bestemming
2
F
De maximaal op te nemen last en de maximaal toegestane lastafstand zijn aangegeven op het lastdiagram. Deze mogen niet worden overschreden. De last moet op het lastopnamemiddel liggen of worden opgenomen met een door de producent toegestaan aanbouwapparaat. De last moet tegen de rug van de vorkdrager en in het midden tussen de lastvorken liggen.
De maximaal op te nemen last en de maximaal toegestane lastafstand zijn aangegeven op het lastdiagram. Deze mogen niet worden overschreden. De last moet op het lastopnamemiddel liggen of worden opgenomen met een door de producent toegestaan aanbouwapparaat. De last moet tegen de rug van de vorkdrager en in het midden tussen de lastvorken liggen. De volgende werkzaamheden zijn toegestaan:
– Heffen en neerlaten van lasten. – Transporteren van neergelaten lasten.
– Heffen en neerlaten van lasten. – Transporteren van neergelaten lasten.
De volgende werkzaamheden zijn niet toegestaan:
De volgende werkzaamheden zijn niet toegestaan:
– Rijden met opgeheven last (>30 cm). – Transporteren van hangende lasten. Wanneer het gebruik met hangende lasten gepland is, moet voldoende stabiliteit onder de gebruiksvoorwaarden ter plaatse met een beoordeling door een deskundige worden aangetoond. – Vervoeren en heffen van personen. – Duwen of trekken van lasten.
– Rijden met opgeheven last (>30 cm). – Transporteren van hangende lasten. Wanneer het gebruik met hangende lasten gepland is, moet voldoende stabiliteit onder de gebruiksvoorwaarden ter plaatse met een beoordeling door een deskundige worden aangetoond. – Vervoeren en heffen van personen. – Duwen of trekken van lasten.
Toegestane gebruiksvoorwaarden
3
F
De toegestane vlakken en puntbelastingen van de rijwegen mogen niet worden overschreden. Op onoverzichtelijke plaatsen moet een tweede persoon instructies geven. De bestuurder moet erop letten, dat tijdens het laden en lossen het laadplatform / de laadbrug niet wordt verwijderd of losgemaakt.
Voor gebruik onder extreme voorwaarden is voor het interne transportmiddel een speciale uitrusting en toelating vereist. Gebruik in ATEX-zones is niet toegestaan. A1
Toegestane gebruiksvoorwaarden De toegestane vlakken en puntbelastingen van de rijwegen mogen niet worden overschreden. Op onoverzichtelijke plaatsen moet een tweede persoon instructies geven. De bestuurder moet erop letten, dat tijdens het laden en lossen het laadplatform / de laadbrug niet wordt verwijderd of losgemaakt. – – – – – –
Gebruik in industriële en bedrijfsomgeving. Toegestaan temperatuurbereik -20 °C tot 40 °C. Enkel gebruiken op stabiele en vlakke ondergrond met voldoende draagvermogen. Enkel gebruiken op overzichtelijke en door de exploitant vrijgegeven rijbanen. Oprijden van hellingen tot maximaal 15 %. Hellingen dwars of schuin op- of afrijden is verboden. De last moet aan de hellingzijde worden getransporteerd. – Gebruik op gedeeltelijk openbare verkeerswegen.
1009.NL
Gebruik in industriële en bedrijfsomgeving. Toegestaan temperatuurbereik -20 °C tot 40 °C. Enkel gebruiken op stabiele en vlakke ondergrond met voldoende draagvermogen. Enkel gebruiken op overzichtelijke en door de exploitant vrijgegeven rijbanen. Oprijden van hellingen tot maximaal 15 %. Hellingen dwars of schuin op- of afrijden is verboden. De last moet aan de hellingzijde worden getransporteerd. – Gebruik op gedeeltelijk openbare verkeerswegen.
1009.NL
Gebruik volgens bestemming
De volgende werkzaamheden zijn toegestaan:
– – – – – –
Z
Algemeen
Z
Voor gebruik onder extreme voorwaarden is voor het interne transportmiddel een speciale uitrusting en toelating vereist. Gebruik in ATEX-zones is niet toegestaan. A1
4
Verplichtingen van de exploitant
4
Exploitant in de zin van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant de persoon die volgens de bestaande overeenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het interne transportmiddel de genoemde verplichtingen tijdens het gebruik moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend volgens de bestemming wordt gebruikt en dat allerlei soorten gevaren voor leven en gezondheid van de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van veiligheidsvoorschriften, overige veiligheidstechnische regels en de richtlijnen voor gebruik en onderhoud bewaken. Het interne transportmiddel mag enkel door daarvoor opgeleid en geschoold personeel worden bediend. De exploitant moet kunnen garanderen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen.
Verplichtingen van de exploitant Exploitant in de zin van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant de persoon die volgens de bestaande overeenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het interne transportmiddel de genoemde verplichtingen tijdens het gebruik moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend volgens de bestemming wordt gebruikt en dat allerlei soorten gevaren voor leven en gezondheid van de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van veiligheidsvoorschriften, overige veiligheidstechnische regels en de richtlijnen voor gebruik en onderhoud bewaken. Het interne transportmiddel mag enkel door daarvoor opgeleid en geschoold personeel worden bediend. De exploitant moet kunnen garanderen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen.
M
Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer de klant en / of derden ondeskundige werkzaamheden aan het object verrichten, zonder toestemming van de klantenservice van de producent.
M
Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer de klant en / of derden ondeskundige werkzaamheden aan het object verrichten, zonder toestemming van de klantenservice van de producent.
5
Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of accessoires
5
Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of accessoires
A2
1009.NL
De aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het interne transportmiddel worden beïnvloed of waarmee deze functies worden uitgebreid, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Indien nodig moet toestemming van de plaatselijke autoriteiten worden verkregen. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
1009.NL
De aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het interne transportmiddel worden beïnvloed of waarmee deze functies worden uitgebreid, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Indien nodig moet toestemming van de plaatselijke autoriteiten worden verkregen. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
A2
B Beschrijving van de heftruck
B Beschrijving van de heftruck
1
1
Beschrijving van de toepassing De ETV 110-116 is een driewielige elektrische heftruck met uitschuivende mast en vrij uitzicht. De zitplaats staat haaks op de rijrichting. Hij is bestemd voor het heffen en transporteren van goederen, op een effen vloer. U kunt pallets met open bodemsteunen of met dwarslatten buiten en binnen het bereik van de lastwielen of rolwagen opnemen. U kunt lasten in- en uitstapelen en over lange trajecten transporteren. U leest de hefcapaciteit op het typeplaatje.
De ETV 110-116 is een driewielige elektrische heftruck met uitschuivende mast en vrij uitzicht. De zitplaats staat haaks op de rijrichting. Hij is bestemd voor het heffen en transporteren van goederen, op een effen vloer. U kunt pallets met open bodemsteunen of met dwarslatten buiten en binnen het bereik van de lastwielen of rolwagen opnemen. U kunt lasten in- en uitstapelen en over lange trajecten transporteren. U leest de hefcapaciteit op het typeplaatje.
Lastzwaartepunt 600 mm 600 mm 600 mm 600 mm
Type ETV 110 ETV 112 ETV 114 ETV 116
Hefcapaciteit 1.000 kg 1.200 kg 1.400 kg 1.600 kg
Lastzwaartepunt 600 mm 600 mm 600 mm 600 mm
1009.NL
Hefcapaciteit 1.000 kg 1.200 kg 1.400 kg 1.600 kg
1009.NL
Type ETV 110 ETV 112 ETV 114 ETV 116
Beschrijving van de toepassing
B1
B1
2
Beschrijving van modules en functies
2
Beschrijving van modules en functies
1
11
1
11
2
2
12 13 14
12 13 14
3
4
4
10
10
9
9
8
8
7
Lastwielen Wielarmen Aandrijfwiel Dodemansknop Standaard
5
7
Pos. Omschrijving 9 t Rempedaal 10 t Rijpedaal 11 t Pedaal batterijwagenvergrendeling 12 t Bestuurdersvenster 13 t Contactslot tweetraps met extra sleutel (servicesleutel) o CANCODE o ISM toegangsmodule 14 t NOODSTOP-schakelaar
Pos. Omschrijving 1 t Hefmast met vrij zicht 2 t Dak 3 t Vrijhef-cilinder (niet bij ZT-hefmast) 4 t Solopilot o Multipilot 5 6 7 8
o Optie 1009.NL
t t t t t
6
B2
t t t t t
Lastwielen Wielarmen Aandrijfwiel Dodemansknop Standaard
6
5
Pos. Omschrijving 9 t Rempedaal 10 t Rijpedaal 11 t Pedaal batterijwagenvergrendeling 12 t Bestuurdersvenster 13 t Contactslot tweetraps met extra sleutel (servicesleutel) o CANCODE o ISM toegangsmodule 14 t NOODSTOP-schakelaar o Optie 1009.NL
Pos. Omschrijving 1 t Hefmast met vrij zicht 2 t Dak 3 t Vrijhef-cilinder (niet bij ZT-hefmast) 4 t Solopilot o Multipilot 5 6 7 8
3
B2
2.1
Heftruck
2.1
Heftruck
F
Rijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmast en gedaalde last.
F
Rijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmast en gedaalde last.
Veiligheidsvoorzieningen: een gesloten heftruckcontour met afgeronde kanten maakt een veilig gebruik van de ETV 110-116 mogelijk. Het dak (2) beschermt de bestuurder. Een stabiele botsbescherming beschermt het aandrijfwiel (7) en de lastwielen (5).
M
Ook bij gebruik van een afdekking voor het aandrijfwiel blijft een restgevaar voor derden bestaan.
Ook bij gebruik van een afdekking voor het aandrijfwiel blijft een restgevaar voor derden bestaan. Met behulp van de NOODSTOP-schakelaar (14) kunt u alle elektrische functies snel uitschakelen in gevaarlijke situaties.
Leidingbreukbeveiligingen in de hefcilinders begrenzen de daalsnelheid van de last bij storingen in het hydraulisch systeem.
Leidingbreukbeveiligingen in de hefcilinders begrenzen de daalsnelheid van de last bij storingen in het hydraulisch systeem.
Indicatiehulpmiddelen: bestuurdersvenster (12) met groot oppervlak in LCDtechnologie (t) met geïntegreerde indicatie voor restloop en batterijverbruik, instelling van hef- en rijprofielen en van de stuurhoek-modus. Op het chauffeursvenster (12) zijn de indicatie van het accuverbruik en de bedrijfsurenteller gecombineerd. De indicatie van het batterijverbruik is een ontlaadbewaker, die bij een lege batterij de functie heffen uitschakelt om een uitputting van de batterij te verhinderen.
Indicatiehulpmiddelen: bestuurdersvenster (12) met groot oppervlak in LCDtechnologie (t) met geïntegreerde indicatie voor restloop en batterijverbruik, instelling van hef- en rijprofielen en van de stuurhoek-modus. Op het chauffeursvenster (12) zijn de indicatie van het accuverbruik en de bedrijfsurenteller gecombineerd. De indicatie van het batterijverbruik is een ontlaadbewaker, die bij een lege batterij de functie heffen uitschakelt om een uitputting van de batterij te verhinderen.
Rij-aandrijving: de complete aandrijfeenheid is in het frame van de heftruck geschroefd. Een vaststaande draaistroommotor met een vermogen van 6,9 kW drijft via een kopse kegelwieloverbrenging het aandrijfwiel (7) aan. De elektronische rijstroomregeling zorgt voor traploze toerentalverandering van de rijmotor en daarmee voor een gelijkmatig, schokvrij optrekken, krachtig accelereren en elektronisch geregeld afremmen met energieterugwinning.
Rij-aandrijving: de complete aandrijfeenheid is in het frame van de heftruck geschroefd. Een vaststaande draaistroommotor met een vermogen van 6,9 kW drijft via een kopse kegelwieloverbrenging het aandrijfwiel (7) aan. De elektronische rijstroomregeling zorgt voor traploze toerentalverandering van de rijmotor en daarmee voor een gelijkmatig, schokvrij optrekken, krachtig accelereren en elektronisch geregeld afremmen met energieterugwinning.
1009.NL
Met behulp van de NOODSTOP-schakelaar (14) kunt u alle elektrische functies snel uitschakelen in gevaarlijke situaties.
1009.NL
M
Veiligheidsvoorzieningen: een gesloten heftruckcontour met afgeronde kanten maakt een veilig gebruik van de ETV 110-116 mogelijk. Het dak (2) beschermt de bestuurder. Een stabiele botsbescherming beschermt het aandrijfwiel (7) en de lastwielen (5).
B3
B3
NOODSTOP-veiligheidsconcept: de rij- of stuurregeling regelt de noodstop. Bij een waargenomen storing wordt het voertuig automatisch tot stilstand afgeremd. Controle-indicaties op het bestuurdersvenster geven de NOODSTOP weer. Na het inschakelen van de heftruck voert het systeem altijd een zelfdiagnose uit, die de parkeerrem (= noodstop) uitsluitend vrijgeeft, wanneer de controle van de bedrijfsgereedheid positief verliep.
NOODSTOP-veiligheidsconcept: de rij- of stuurregeling regelt de noodstop. Bij een waargenomen storing wordt het voertuig automatisch tot stilstand afgeremd. Controle-indicaties op het bestuurdersvenster geven de NOODSTOP weer. Na het inschakelen van de heftruck voert het systeem altijd een zelfdiagnose uit, die de parkeerrem (= noodstop) uitsluitend vrijgeeft, wanneer de controle van de bedrijfsgereedheid positief verliep.
Sturen: elektrisch sturen, dat via een kegelwieldrijfwerk de aandrijving verdraait. Via de servicemodus van het bestuurdersvenster kunt u pendelen tussen twee modi.
Sturen: elektrisch sturen, dat via een kegelwieldrijfwerk de aandrijving verdraait. Via de servicemodus van het bestuurdersvenster kunt u pendelen tussen twee modi.
– 180° (t) – 360° (o, eindeloos)
– 180° (t) – 360° (o, eindeloos)
Als stuurhoek-meter dient het verstelbare stuurwiel.
Als stuurhoek-meter dient het verstelbare stuurwiel.
Bestuurdersplaats: de ergonomisch ingerichte bestuurdersplaat heeft een grote voetruimte. Voor een lichaamsvriendelijke zithouding kan de bestuurder de stoel, de stuurkop en de Solo- respectievelijk Multipilot (o) instellen. Rij- en rempedaal bevinden zich op dezelfde plaats als bij een auto.
Bestuurdersplaats: de ergonomisch ingerichte bestuurdersplaat heeft een grote voetruimte. Voor een lichaamsvriendelijke zithouding kan de bestuurder de stoel, de stuurkop en de Solo- respectievelijk Multipilot (o) instellen. Rij- en rempedaal bevinden zich op dezelfde plaats als bij een auto.
Curve Control: Automatische snelheidsreductie bij rijden door bochten. Curve Control begrenst de rijsnelheid en de acceleratie bij het rijden door bochten. Het gevaar op slingeren of kantelen wordt gereduceerd.
Curve Control: Automatische snelheidsreductie bij rijden door bochten. Curve Control begrenst de rijsnelheid en de acceleratie bij het rijden door bochten. Het gevaar op slingeren of kantelen wordt gereduceerd.
Dodemansknop: de dodemansknop in de voetenruimte links moet ingedrukt zijn, wil de chauffeur met het interne transportmiddel kunnen werken. Als de voet van de dodemansknop wordt genomen, worden de hef- en rijfuncties geblokkeerd. De stuuren remfuncties blijven actief. De werking van de dodemansknop kan zo worden ingesteld dat – nadat de dodemansknop is losgelaten – de parkeerrem na een bepaalde tijd wordt geactiveerd. (Beveiliging tegen ongewenst wegrollen)
Dodemansknop: de dodemansknop in de voetenruimte links moet ingedrukt zijn, wil de chauffeur met het interne transportmiddel kunnen werken. Als de voet van de dodemansknop wordt genomen, worden de hef- en rijfuncties geblokkeerd. De stuuren remfuncties blijven actief. De werking van de dodemansknop kan zo worden ingesteld dat – nadat de dodemansknop is losgelaten – de parkeerrem na een bepaalde tijd wordt geactiveerd. (Beveiliging tegen ongewenst wegrollen)
B4
1009.NL
Reminrichting: het elektrische remsysteem bestaat uit twee onafhankelijke remsystemen. Bij bediening van het rempedaal wordt de rijmotor in tegenstroom geremd. Het elektrische remsysteem bestaat uit twee onafhankelijke remsystemen. Deze rem wordt ook gebruikt om in noodgevallen te remmen. Een waarschuwingslamp brandt wanneer de parkeerrem is aangetrokken. Storingen in het stuur- en remsysteem (bedienen NOODSTOP) worden weergegeven op het bestuurdersvenster. Wanneer u het rempedaal bij stilstaande heftruck bedient, activeert u de parkeerrem.
1009.NL
Reminrichting: het elektrische remsysteem bestaat uit twee onafhankelijke remsystemen. Bij bediening van het rempedaal wordt de rijmotor in tegenstroom geremd. Het elektrische remsysteem bestaat uit twee onafhankelijke remsystemen. Deze rem wordt ook gebruikt om in noodgevallen te remmen. Een waarschuwingslamp brandt wanneer de parkeerrem is aangetrokken. Storingen in het stuur- en remsysteem (bedienen NOODSTOP) worden weergegeven op het bestuurdersvenster. Wanneer u het rempedaal bij stilstaande heftruck bedient, activeert u de parkeerrem.
B4
1
11
1
11
2
2
12 13 14
12 13 14
4
4
10
9
9
8
8
t t t t t
Lastwielen Wielarmen Aandrijfwiel Dodemansknop Standaard
6
5
7
Pos. Omschrijving 9 t Rempedaal 10 t Rijpedaal 11 t Pedaal batterijwagenvergrendeling 12 t Bestuurdersvenster 13 t Contactslot tweetraps met extra sleutel (servicesleutel) o CANCODE o ISM toegangsmodule 14 t NOODSTOP-schakelaar o Optie
Pos. Omschrijving 1 t Hefmast met vrij zicht 2 t Dak 3 t Vrijhef-cilinder (niet bij ZT-hefmast) 4 t Solopilot o Multipilot 5 6 7 8 1009.NL
Pos. Omschrijving 1 t Hefmast met vrij zicht 2 t Dak 3 t Vrijhef-cilinder (niet bij ZT-hefmast) 4 t Solopilot o Multipilot
1009.NL
3
10
7
5 6 7 8
3
B5
t t t t t
Lastwielen Wielarmen Aandrijfwiel Dodemansknop Standaard
6
5
Pos. Omschrijving 9 t Rempedaal 10 t Rijpedaal 11 t Pedaal batterijwagenvergrendeling 12 t Bestuurdersvenster 13 t Contactslot tweetraps met extra sleutel (servicesleutel) o CANCODE o ISM toegangsmodule 14 t NOODSTOP-schakelaar o Optie
B5
Bedien- en indicatie-elementen: bedienelementen en indicatie-instrumenten zijn overzichtelijk op de bestuurdersplaats aangebracht. De logisch opgebouwde bedienelementen (4) bieden de mogelijkheid tot een eenhandsbediening van de functies rijrichting, heffen / dalen, voor-/achteruit schuiven van de mast, neigen van de mast, zijwaarts naar links / rechts schuiven (extra hydrauliek HF5 (o)) en claxon.
Hydraulische installatie: pompaggregaat met draaistroommotor en geluidsarme precisie-hoogdrukpomp. De regeling van de installatie vindt plaats via de Solopilot (t) of de Multipilot (o) (4).
Hydraulische installatie: pompaggregaat met draaistroommotor en geluidsarme precisie-hoogdrukpomp. De regeling van de installatie vindt plaats via de Solopilot (t) of de Multipilot (o) (4).
Elektrische installatie: 48 Volt-installatie als tweeleidersysteem. Standaard elektronische aandrijf-, hef- en stuurregeling. De elektronische aandrijfregeling regelt de rijsnelheid traploos en maakt een tegenstroom-remmen mogelijk bij het omschakelen van de rijrichting. Met het bestuurdersvenster (12) kunt u de rij- en hefparameter instellen naargelang van de behoefte. Het bestuurdersvenster geeft ook waarschuwingen, aanwijzingen bij verkeerde bediening en servicefuncties weer.
Elektrische installatie: 48 Volt-installatie als tweeleidersysteem. Standaard elektronische aandrijf-, hef- en stuurregeling. De elektronische aandrijfregeling regelt de rijsnelheid traploos en maakt een tegenstroom-remmen mogelijk bij het omschakelen van de rijrichting. Met het bestuurdersvenster (12) kunt u de rij- en hefparameter instellen naargelang van de behoefte. Het bestuurdersvenster geeft ook waarschuwingen, aanwijzingen bij verkeerde bediening en servicefuncties weer.
Last opnemen
2.2
B6
Last opnemen
Masthouder: de masthouder is op steunrollen gelagerd. De uit- en inschuifbeweging vindt rechtstreeks plaats via een enkelvoudig uitschuivende schuifcilinder. De rails voor de masthouder zijn voor de ETV 114/116 op de wielarmen (6) geschroefd. Bij de ETV 110/112 zijn de rails in de wielarmen (6) opgenomen.
Masthouder: de masthouder is op steunrollen gelagerd. De uit- en inschuifbeweging vindt rechtstreeks plaats via een enkelvoudig uitschuivende schuifcilinder. De rails voor de masthouder zijn voor de ETV 114/116 op de wielarmen (6) geschroefd. Bij de ETV 110/112 zijn de rails in de wielarmen (6) opgenomen.
Hefmast: de heftrucks zijn uitgerust met een uitschuifbaar hefmast die in de masthouder is gelagerd en vrij zicht mogelijk maakt. Instelbare zijrollen vangen bij eenzijdig geplaatste last de zijdruk aan de vorkdrager op. De vorktanden zijn verstelbaar in de vorkdrager aangebracht. Bij de tweehef-triplexmast (DZ) ontstaat de eerste hef van de lastslede (vrije hefhoogte) zonder verandering van de bouwhoogte door een korte, excentrisch geplaatste vrijhefcilinder (3). Bij de uitschuifbare mast (ZT) begrenst de constructie de vrije hefhoogte op 80 mm.
Hefmast: de heftrucks zijn uitgerust met een uitschuifbaar hefmast die in de masthouder is gelagerd en vrij zicht mogelijk maakt. Instelbare zijrollen vangen bij eenzijdig geplaatste last de zijdruk aan de vorkdrager op. De vorktanden zijn verstelbaar in de vorkdrager aangebracht. Bij de tweehef-triplexmast (DZ) ontstaat de eerste hef van de lastslede (vrije hefhoogte) zonder verandering van de bouwhoogte door een korte, excentrisch geplaatste vrijhefcilinder (3). Bij de uitschuifbare mast (ZT) begrenst de constructie de vrije hefhoogte op 80 mm.
Aanbouwapparatuur: optioneel aanbouwapparatuur aanbrengen.
Aanbouwapparatuur: optioneel aanbouwapparatuur aanbrengen.
u
mechanische
en
hydraulische
kunt
u
mechanische
en
hydraulische
1009.NL
kunt
1009.NL
2.2
Bedien- en indicatie-elementen: bedienelementen en indicatie-instrumenten zijn overzichtelijk op de bestuurdersplaats aangebracht. De logisch opgebouwde bedienelementen (4) bieden de mogelijkheid tot een eenhandsbediening van de functies rijrichting, heffen / dalen, voor-/achteruit schuiven van de mast, neigen van de mast, zijwaarts naar links / rechts schuiven (extra hydrauliek HF5 (o)) en claxon.
B6
3
Technische gegevens van de standaarduitvoering
3
Technische gegevens van de standaarduitvoering
Z
Technische gegevens volgens VDI 2198. Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.
Z
Technische gegevens volgens VDI 2198. Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.
Prestaties
3.1
3.1
ETV 110/112 Omschrijving
Prestaties ETV 110/112
ETV 110
ETV 112
Omschrijving
ETV 110
ETV 112
Q Hefcapaciteit (bij C = 600 mm)
1000
1200
kg
c Lastzwaartepunt-afstand
600
600
mm
Q Hefcapaciteit (bij C = 600 mm)
1000
1200
kg
c Lastzwaartepunt-afstand
600
600
mm
Rijsnelheid Aandrijf- en vorkrichting
11,0 / 10,0
11,0 / 10,0
km/h
Rijsnelheid Aandrijf- en vorkrichting
11,0 / 10,0
11,0 / 10,0
km/h
Hefsnelheid met / zonder last
0,48 / 0,70
0,43 / 0,70
m/s (±10%)
Hefsnelheid met / zonder last
0,48 / 0,70
0,43 / 0,70
m/s (±10%)
Daalsnelheid met / zonder last
0,50 / 0,50
0,50 / 0,50
m/s (-15%)
Daalsnelheid met / zonder last
0,50 / 0,50
0,50 / 0,50
m/s (-15%)
Schuifsnelheid met / zonder last
0,21) tot 5600 mm
0,21) tot 5600 mm
m/s
Schuifsnelheid met / zonder last
0,21) tot 5600 mm
0,21) tot 5600 mm
m/s
Stijgcapaciteit met / zonder last
7 / 10
7 / 10
%
Stijgcapaciteit met / zonder last
7 / 10
7 / 10
%
Maximale stijgcapaciteit (KB 5 min) met / zonder last
10 / 15
10 / 15
%
Maximale stijgcapaciteit (KB 5 min) met / zonder last
10 / 15
10 / 15
%
Acceleratietijd met/zonder last
4,8/4,4
4,9/4,4
s
Acceleratietijd met/zonder last
4,8/4,4
4,9/4,4
s
Rijmotor, vermogen S2 60min.
6,9
6,9
kW
Rijmotor, vermogen S2 60min.
6,9
6,9
kW
Rijmotor, vermogen bij S3 15%
10
10
kW
Rijmotor, vermogen bij S3 15%
10
10
kW
1) Hefhoogte
1) Hefhoogte
1009.NL
tot 6.500 mm 0,15 m/s Hefhoogte tot 7.700 mm 0,10 m/s
1009.NL
tot 6.500 mm 0,15 m/s Hefhoogte tot 7.700 mm 0,10 m/s
B7
B7
ETV 114/116 Omschrijving
ETV 114/116 ETV 114
ETV 116
Q Hefcapaciteit (bij C = 600 mm)
1400
1600
kg
ETV 114
ETV 116
Q Hefcapaciteit (bij C = 600 mm)
Omschrijving
1400
c Lastzwaartepunt-afstand
600
600
mm
1600
kg
c Lastzwaartepunt-afstand
600
600
mm
Rijsnelheid Aandrijf- en vorkrichting
10,0 / 9,0
10,0 / 9,0
km/h
Rijsnelheid Aandrijf- en vorkrichting
10,0 / 9,0
10,0 / 9,0
km/h
Hefsnelheid met / zonder last
0,37 / 0,65
0,33 / 0,65
m/s (±10%)
Hefsnelheid met / zonder last
0,37 / 0,65
0,33 / 0,65
m/s (±10%)
Daalsnelheid met / zonder last
0,50 / 0,50
0,50 / 0,50
m/s (-15%)
Daalsnelheid met / zonder last
0,50 / 0,50
0,50 / 0,50
m/s (-15%)
Schuifsnelheid met / zonder last
0,21) tot 5.600 mm
0,21) tot 5600 mm
m/s
Schuifsnelheid met / zonder last
0,21) tot 5.600 mm
0,21) tot 5600 mm
m/s
Stijgcapaciteit met / zonder last
7 / 10
7 / 10
%
Stijgcapaciteit met / zonder last
7 / 10
7 / 10
%
Maximale stijgcapaciteit (KB 5 min) met / zonder last
10 / 15
10 / 15
%
Maximale stijgcapaciteit (KB 5 min) met / zonder last
10 / 15
10 / 15
%
Acceleratietijd met/zonder last
5,1/4,8
5,2/4,8
s
Acceleratietijd met/zonder last
5,1/4,8
5,2/4,8
s
Rijmotor, vermogen S2 60min.
6,9
6,9
kW
Rijmotor, vermogen S2 60min.
6,9
6,9
kW
Rijmotor, vermogen bij S3 15%
10
10
kW
Rijmotor, vermogen bij S3 15%
10
10
kW
1) Hefhoogte
1) Hefhoogte
B8
1009.NL
tot 6.500 mm 0,15 m/s Hefhoogte tot 7.700 mm 0,10 m/s
1009.NL
tot 6.500 mm 0,15 m/s Hefhoogte tot 7.700 mm 0,10 m/s
B8
3.2
Afmetingen
3.2
Afmetingen
(Alle gegevens in mm)
(Alle gegevens in mm)
ETV 110/112 (280Ah) DZ-GE
ETV 110/112 (280Ah) DZ-GE
Omschrijving s
ETV 110
h6
Hoogte van de lastvork in gedaalde toestand Hoogte boven dak
l1
Totaallengte
l4 l7
Uitschuiven Lengte boven wielarmen
Wa Draaicirkel Ast Werkgangbreedte bij pallets 800 x 1200 in lengterichting Ast Werkgangbreedte bij pallets 1000 x 1200 in dwarsrichting Eigengewicht a) Vorklengte 800 mm b) Geldt voor 280 Ah batterij.
40
Omschrijving s
40
2150 1965
b1/ b2 Totaalbreedte
ETV 112
a) b)
515 1640
2150 1965
a)
b)
600 1725
1120
1120
1515
1595
2659 / 2570
2663 / 2565
2603 / 2370
2623 / 2365
Ast
l4 l7
Uitschuiven Lengte boven wielarmen
Ast Werkgangbreedte bij pallets 1000 x 1200 in dwarsrichting Eigengewicht a) Vorklengte 800 mm b) Geldt voor 280 Ah batterij.
Andere batterijmaten wijzigen deze waarde.
ETV 112
40
40
2150 1965
Wa Draaicirkel Ast Werkgangbreedte bij pallets 800 x 1200 in lengterichting
zie typeplaatje, heftruck
Omschrijving Hoogte van de lastvork in gedaalde toestand Hoogte boven dak Totaallengte Uitschuiven Lengte boven wielarmen Totaalbreedte Draaicirkel Werkgangbreedte bij pallets 800 x 1200 in lengterichting Werkgangbreedte bij pallets 1000 x 1200 in dwarsrichting Eigengewicht
a) b)
515 1640
2150 1965 a) 600 b) 1725
1120
1120
1515
1595
2659 / 2570
2663 / 2565
2603 / 2370
2623 / 2365
zie typeplaatje, heftruck Andere batterijmaten wijzigen deze waarde.
ETV 114/116 (420 Ah) DZ-GE ETV 114
ETV 116 s
40
40
2150 1996 a) 622 b) 1722 1270 1613
2150 2068 a) 600 b) 1842 1270 1663
2692 / 2596
2762 / 2668
2650 / 2396
2715 / 2468
h6 l1 l4 l7 b1/ b2 Wa Ast Ast
zie typeplaatje, heftruck
Omschrijving Hoogte van de lastvork in gedaalde toestand Hoogte boven dak Totaallengte Uitschuiven Lengte boven wielarmen Totaalbreedte Draaicirkel Werkgangbreedte bij pallets 800 x 1200 in lengterichting Werkgangbreedte bij pallets 1000 x 1200 in dwarsrichting Eigengewicht
a) Vorklengte 800 mm b) Geldt voor 420 Ah batterij.
Andere batterijmaten wijzigen deze waarde.
1009.NL
a) Vorklengte 800 mm b) Geldt voor 420 Ah batterij.
Totaallengte
ETV 110
ETV 114
ETV 116
40
40
2150 1996 a) 622 b) 1722 1270 1613
2150 2068 a) 600 b) 1842 1270 1663
2692 / 2596
2762 / 2668
2650 / 2396
2715 / 2468
zie typeplaatje, heftruck
Andere batterijmaten wijzigen deze waarde.
1009.NL
h6 l1 l4 l7 b1/ b2 Wa Ast
l1
b1/ b2 Totaalbreedte
ETV 114/116 (420 Ah) DZ-GE
s
h6
Hoogte van de lastvork in gedaalde toestand Hoogte boven dak
B9
B9
β
β
α
β
α
β
h4
α
α h3
h1 l4
h6
h3
h1
l
l4
h6
h2
l h2
c
c
h7
h7
Q h8
Q h8
m2 l2
m2 l2
s x y
210
s x y
210
l7
l7 l1
l1
e b2
e b5
b3 b4 b11 b1
b2
b5
Wa
b3 b4 b11 b1
Wa
a 2
a 2
a 2
a 2
1009.NL
Ast 1009.NL
Ast
B 10
h4
B 10
3.3
Standaard hefmastuitvoeringen
3.3
ETV 110/112 Omschrijving h1 h2 h3 h4
Bouwhoogte Vrije hef Hef Maximale hoogte
ETV 110/112 Uitschuifbare mast (ZT) 2050-2400 80 3090-3790 3660-4360
Tweeheftriplexmast (DZ) 2050-2900 1415-2265 4550-7100 5185-7735
Omschrijving mm mm mm mm
h1 h2 h3 h4
ETV 114/116 Omschrijving h1 h2 h3 h4 3.4
Bouwhoogte Vrije hef Hef Maximale hoogte
Uitschuifbare mast (ZT) 1950-2700 80 2900-4400 3544-5044
Tweeheftriplexmast (DZ) 2050-3540 1406-2896 4550-9020 5194-9664
Omschrijving mm mm mm mm
h1 h2 h3 h4 3.4
(alle gegevens in kg)
a)
mm mm mm mm
Uitschuifbare mast (ZT) 1950-2700 80 2900-4400 3544-5044
Tweeheftriplexmast (DZ) 2050-3540 1406-2896 4550-9020 5194-9664
Bouwhoogte Vrije hef Hef Maximale hoogte
mm mm mm mm
Gewichten (alle gegevens in kg)
ETV 110
ETV 112
ETV 114
ETV 116
2560
2580
2950
3070
1587/973
1587/993
1770/1180
1842/1228
634/2926
516/3264
522/3828
560/4110
1282/2278
1361/2419
1566/2784
1681/2989
Aanduiding Eigen gewicht incl. batterij a) Aslast zonder last vooraan / achteraan Aslast vork vooruit met last vooraan / achteraan Aslast vork achteruit met last vooraan / achteraan a)
Geldt voor ETV 110/112 met 280 Ah batterij en ETV 114/116 met 420 Ah batterij. Andere batterijmaten wijzigen deze waarde.
Banden/wielen
3.5 ETV 110 343x114 230x85 1x/2
ETV 112 343x114 230x85 1x/2
ETV 114 343x114 285x100 1x/2
ETV 116 343x114 285x100 1x/2
Vulkollan®
Vulkollan®
Vulkollan®
Vulkollan®
1009.NL
Aanduiding Bandenmaat, vooraan Bandenmaat, achteraan Wielen, aantal vooraan/ achteraan (x=aangedreven) Banden (massief rubber, superelastisch, lucht, polyurethaan)
Tweeheftriplexmast (DZ) 2050-2900 1415-2265 4550-7100 5185-7735
ETV 110
ETV 112
ETV 114
ETV 116
2560
2580
2950
3070
1587/973
1587/993
1770/1180
1842/1228
634/2926
516/3264
522/3828
560/4110
1282/2278
1361/2419
1566/2784
1681/2989
Geldt voor ETV 110/112 met 280 Ah batterij en ETV 114/116 met 420 Ah batterij. Andere batterijmaten wijzigen deze waarde.
Banden/wielen Aanduiding Bandenmaat, vooraan Bandenmaat, achteraan Wielen, aantal vooraan/ achteraan (x=aangedreven) Banden (massief rubber, superelastisch, lucht, polyurethaan)
ETV 110 343x114 230x85 1x/2
ETV 112 343x114 230x85 1x/2
ETV 114 343x114 285x100 1x/2
ETV 116 343x114 285x100 1x/2
Vulkollan®
Vulkollan®
Vulkollan®
Vulkollan®
1009.NL
3.5
Bouwhoogte Vrije hef Hef Maximale hoogte
Uitschuifbare mast (ZT) 2050-2400 80 3090-3790 3660-4360
ETV 114/116
Gewichten
Aanduiding Eigen gewicht incl. batterij a) Aslast zonder last vooraan / achteraan Aslast vork vooruit met last vooraan / achteraan Aslast vork achteruit met last vooraan / achteraan
Standaard hefmastuitvoeringen
B 11
B 11
3.6
Batterij
3.6
Zie batterijtypen in hoofdstuk D.
Zie batterijtypen in hoofdstuk D.
Hydraulische installatie
3.7
B 12
Hydraulische installatie
ETV 110/112 150 bar
ETV 114/116 150 bar
Aanduiding Werkdruk voor aanbouwapparatuur
ETV 110/112 150 bar
ETV 114/116 150 bar
Oliestroom voor aanbouwapparatuur
20 l/min
20 l/min
Oliestroom voor aanbouwapparatuur
20 l/min
20 l/min
1009.NL
Aanduiding Werkdruk voor aanbouwapparatuur
1009.NL
3.7
Batterij
B 12
3.8
Gewicht hefmasten
3.8
Het gewicht van de hefmast kan met de hieronder aangegeven rekenformules worden berekend. De daarvoor benodigde gegevens als voertuignaam, constructie en lengte van de uitgeschoven heftmast (hefhoogte) staan vermeld op het typeplaatje. Het gewicht van de heftruck en de batterij staan vermeld op het typeplaatje.
Het gewicht van de hefmast kan met de hieronder aangegeven rekenformules worden berekend. De daarvoor benodigde gegevens als voertuignaam, constructie en lengte van de uitgeschoven heftmast (hefhoogte) staan vermeld op het typeplaatje. Het gewicht van de heftruck en de batterij staan vermeld op het typeplaatje.
3.8.1 Voorbeeld berekening van het gewicht van de hefmast 31
35
ETV 116
3.8.1 Voorbeeld berekening van het gewicht van de hefmast 42
31
xxx kg
35
ETV 116
GNE 160 740 DZ
xxx kg
Gewicht hefmasten
38
42
GNE 160 740 DZ
xxx kg
xxx kg
Voertuignaam (31): ETV 116
Voertuignaam (31): ETV 116
Hefmast (42): achtertrek; GNE
Hefmast (42): achtertrek; GNE
Gewicht hefmast = 0,63 x hefhoogte (42) + 325 kg
Gewicht hefmast = 0,63 x hefhoogte (42) + 325 kg
Gewicht hefmast = 0,63 x 740 + 325 kg = 1304 kg
Gewicht hefmast = 0,63 x 740 + 325 kg = 1304 kg
3.8.2 Overzicht van de toe te passen formules Berekening Gewicht = 0,90 x hefhoogte + 112 kg Gewicht = 0,81 x hefhoogte + 200 kg Gewicht = 0,65 x hefhoogte + 266 kg Gewicht = 0,63 x hefhoogte + 325 kg Gewicht = 0,74 x hefhoogte + 370 kg
1009.NL
ETV/ETM 114/116
Constructie ZT DZ ZT DZ warmgewalst DZ, GHH koudgetrokken
3.8.2 Overzicht van de toe te passen formules Voertuigserie ETV/ETM 110/112 ETV/ETM 114/116
Constructie ZT DZ ZT DZ warmgewalst DZ, GHH koudgetrokken
Berekening Gewicht = 0,90 x hefhoogte + 112 kg Gewicht = 0,81 x hefhoogte + 200 kg Gewicht = 0,65 x hefhoogte + 266 kg Gewicht = 0,63 x hefhoogte + 325 kg Gewicht = 0,74 x hefhoogte + 370 kg
1009.NL
Voertuigserie ETV/ETM 110/112
38
B 13
B 13
β
β
α
β
α
β
h4
α
α h3
h1 l4
h6
h3
h1
l
l4
h6
h2
l h2
c
c
h7
h7
Q h8
Q h8
m2 l2
m2 l2
s x y
210
s x y
210
l7
l7 l1
l1
e b2
e b5
b3 b4 b11 b1
b2
b5
Wa
b3 b4 b11 b1
Wa
a 2
a 2
a 2
a 2
1009.NL
Ast 1009.NL
Ast
B 14
h4
B 14
3.9
EN-normen Gemiddeld geluidsdrukniveau:
3.9
EN-normen Gemiddeld geluidsdrukniveau:
68 dB(A) volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
Z
volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
Z
Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald conform de normgegevens, en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en het stationair draaien. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de bestuurder.
Trilling:
0,66 m/s2
0,66 m/s2 volgens EN 13059.
De interne nauwkeurigheid van de meetketting ligt bij 21 °C bij ± 0,02 m/s². Verdere afwijkingen zijn vooral mogelijk door de positionering van de sensor en verschillen in gewicht van de bestuurder.
De interne nauwkeurigheid van de meetketting ligt bij 21 °C bij ± 0,02 m/s². Verdere afwijkingen zijn vooral mogelijk door de positionering van de sensor en verschillen in gewicht van de bestuurder.
Z
De slingeracceleratie die op het lichaam in zijn bedienpositie werkt, is volgens de normgegevens de lineair geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak. Ze wordt bepaald bij het met constante snelheid passeren van drempels. Deze meetgegevens worden één keer voor het voertuig bepaald en mogen niet worden verwisseld met de lichaamstrillingen van de exploitantenrichtlijn "2002/44/EG/ Trillingen“. Om deze lichaamstrillingen te meten biedt de fabrikant een speciale service (zie hoofdstuk F “10. Meting van lichaamstrillingen“). Elektromagnetische verdraaglijkheid (EMV)
De slingeracceleratie die op het lichaam in zijn bedienpositie werkt, is volgens de normgegevens de lineair geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak. Ze wordt bepaald bij het met constante snelheid passeren van drempels. Deze meetgegevens worden één keer voor het voertuig bepaald en mogen niet worden verwisseld met de lichaamstrillingen van de exploitantenrichtlijn "2002/44/EG/ Trillingen“. Om deze lichaamstrillingen te meten biedt de fabrikant een speciale service (zie hoofdstuk F “10. Meting van lichaamstrillingen“). Elektromagnetische verdraaglijkheid (EMV)
De producent bevestigt de naleving van grenswaarden voor uitgezonden elektromagnetische stoorsignalen en stoorvastheid, maar ook de controle van ontlading van statische elektriciteit volgens EN 12895 en de daar genoemde normatieve verwijzingen.
Z
Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald conform de normgegevens, en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en het stationair draaien. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de bestuurder.
Trilling:
volgens EN 13059.
Z
68 dB(A)
De producent bevestigt de naleving van grenswaarden voor uitgezonden elektromagnetische stoorsignalen en stoorvastheid, maar ook de controle van ontlading van statische elektriciteit volgens EN 12895 en de daar genoemde normatieve verwijzingen.
Z
U mag elektrische of elektronische onderdelen en hun plaats uitsluitend veranderen met schriftelijke toestemming van de producent.
Storing van medische apparaten door niet-ioniserende stralen Elektrische uitrustingen van het interne transportmiddel die niet-ioniserende stralingen uitstralen (bijv. draadloze gegevensoverdracht), kunnen de werking van medische apparaten (pacemakers, gehoorapparatuur e.d.) van de bediener storen en een verkeerde werking veroorzaken. Met een arts of de producent van het medische apparaat moet worden vastgesteld, of een dergelijk apparaat in de omgeving van het interne transportmiddel gebruikt kan worden.
1009.NL
1009.NL
Storing van medische apparaten door niet-ioniserende stralen Elektrische uitrustingen van het interne transportmiddel die niet-ioniserende stralingen uitstralen (bijv. draadloze gegevensoverdracht), kunnen de werking van medische apparaten (pacemakers, gehoorapparatuur e.d.) van de bediener storen en een verkeerde werking veroorzaken. Met een arts of de producent van het medische apparaat moet worden vastgesteld, of een dergelijk apparaat in de omgeving van het interne transportmiddel gebruikt kan worden.
U mag elektrische of elektronische onderdelen en hun plaats uitsluitend veranderen met schriftelijke toestemming van de producent.
B 15
B 15
3.10
Gebruiksomstandigheden
3.10
Omgevingstemperatuur
Gebruiksomstandigheden Omgevingstemperatuur
in bedrijf -20 °C tot +40 °C
in bedrijf -20 °C tot +40 °C
Bij continu gebruik onder 0 °C of bij extreme verandering van temperatuur of luchtvochtigheid is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en vergunning vereist. 3.11
Bij continu gebruik onder 0 °C of bij extreme verandering van temperatuur of luchtvochtigheid is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en vergunning vereist.
Elektrische eisen
3.11
B 16
1009.NL
De producent bevestigt de naleving van de eisen voor het ontwerp en de vervaardiging van de elektrische uitrusting bij gebruik van het interne transportmiddel volgens de bestemming op grond van EN 1175 "Veiligheid van gemotoriseerde transportwerktuigen - Elektrische eisen".
1009.NL
De producent bevestigt de naleving van de eisen voor het ontwerp en de vervaardiging van de elektrische uitrusting bij gebruik van het interne transportmiddel volgens de bestemming op grond van EN 1175 "Veiligheid van gemotoriseerde transportwerktuigen - Elektrische eisen".
Elektrische eisen
B 16
4
Kentekenplaatsen en typeplaatjes
4
Kentekenplaatsen en typeplaatjes
23
23
24 25
20, 21, 22
24 25
20, 21, 22
19
19 26
26
18
18 27
27
17
17
16
mV
1,5 V
28
30 29
Pos. 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
25
28
30
28
29
Omschrijving Waarschuwingsplaatje "Voorzichtig: elektronica met lage spanning“ Typeplaatje, heftruck Goedkeuringsplaatje (o) Rijrichting bij stuurwiel-uitslag (o) Hefcapaciteit-plaatje, hefcapaciteit / sideshift Hefcapaciteit-plaatje, hefcapaciteit / lastzwaartepunt / vorktanden Hefcapaciteit-plaatje, hefcapaciteit / lastzwaartepunt / hefhoogte Verbodsplaatje "Verboden onder last te verblijven“ Plaatje "Eindcontrole uitgevoerd“ Bevestigingspunten voor heffen met een kraan Verbodsplaatje "Reik niet door de hefmast heen“ Serienummer (ingeslagen in het heftruckframe) Aanslagpunten voor dommekracht Plaatje "Vulopening hydraulische olie“ Let op: leef de handleiding na! Beschrijving van het voertuig
1009.NL
1009.NL
16
mV
1,5 V
B 17
Pos. 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
25
28
Omschrijving Waarschuwingsplaatje "Voorzichtig: elektronica met lage spanning“ Typeplaatje, heftruck Goedkeuringsplaatje (o) Rijrichting bij stuurwiel-uitslag (o) Hefcapaciteit-plaatje, hefcapaciteit / sideshift Hefcapaciteit-plaatje, hefcapaciteit / lastzwaartepunt / vorktanden Hefcapaciteit-plaatje, hefcapaciteit / lastzwaartepunt / hefhoogte Verbodsplaatje "Verboden onder last te verblijven“ Plaatje "Eindcontrole uitgevoerd“ Bevestigingspunten voor heffen met een kraan Verbodsplaatje "Reik niet door de hefmast heen“ Serienummer (ingeslagen in het heftruckframe) Aanslagpunten voor dommekracht Plaatje "Vulopening hydraulische olie“ Let op: leef de handleiding na! Beschrijving van het voertuig
B 17
Typeplaatje, heftruck 42
31
42
32
41
32
41
33
40
33
40
34
39
34
39
35
38
35
38
37
37
36
36
Omschrijving Pos. Omschrijving Type 37 Producent Serienummer 38 Batterijgewicht min/max in kg Nominale hefcapaciteit in kg 39 Aandrijfvermogen Batterijspanning Volt 40 Lastzwaartepunt-afstand in mm Leeg gewicht zonder batterij in kg 41 Bouwjaar Logo van de producent 42 Optie
Pos. 31 32 33 34 35 36
Z
Vermeld bij vragen over het voertuig of bij het bestellen van onderdelen het serienummer (32) (in het voertuigframe geslagen).
1009.NL
B 18
Typeplaatje, heftruck
31
Pos. 31 32 33 34 35 36
Z
4.1
Omschrijving Pos. Omschrijving Type 37 Producent Serienummer 38 Batterijgewicht min/max in kg Nominale hefcapaciteit in kg 39 Aandrijfvermogen Batterijspanning Volt 40 Lastzwaartepunt-afstand in mm Leeg gewicht zonder batterij in kg 41 Bouwjaar Logo van de producent 42 Optie
Vermeld bij vragen over het voertuig of bij het bestellen van onderdelen het serienummer (32) (in het voertuigframe geslagen).
1009.NL
4.1
B 18
4.2
F Z
Lastdiagram intern transportmiddel (hefcapaciteit)
4.2
F
Gevaar op ongevallen door verminderde stabiliteit De stabiliteit volgens het lastdiagram is enkel met de componenten (batterij, hefmast) volgens typeplaatje gegarandeerd. Er mogen enkel door de producent toegelaten batterijen worden gebruikt. Een vooruitgeschoven of niet vergrendelde batterij leidt tot een verslechtering van de stabiliteit.
Z
Het hefcapaciteit-plaatje (22) geeft de hefcapaciteit Q (in kg) van het voertuig bij verticaal staand hefframe aan. Een tabel geeft aan hoe groot de maximale hefcapaciteit is bij een genormeerde lastzwaartepunt-afstand* C (in mm) en de gewenste hefhoogte H (in mm). De pijlvormige markeringen (42 en 43) aan de binnenste en buitenste mast vertellen de bestuurder, wanneer hij de hefhoogtegrenzen volgens het lastdiagram heeft bereikt. *) De genormeerde lastzwaartepunt-afstand houdt naast de hoogte ook rekening met de breedte van de last. 22 42 43
Lastdiagram intern transportmiddel (hefcapaciteit) Gevaar op ongevallen door verminderde stabiliteit De stabiliteit volgens het lastdiagram is enkel met de componenten (batterij, hefmast) volgens typeplaatje gegarandeerd. Er mogen enkel door de producent toegelaten batterijen worden gebruikt. Een vooruitgeschoven of niet vergrendelde batterij leidt tot een verslechtering van de stabiliteit. Het hefcapaciteit-plaatje (22) geeft de hefcapaciteit Q (in kg) van het voertuig bij verticaal staand hefframe aan. Een tabel geeft aan hoe groot de maximale hefcapaciteit is bij een genormeerde lastzwaartepunt-afstand* C (in mm) en de gewenste hefhoogte H (in mm). De pijlvormige markeringen (42 en 43) aan de binnenste en buitenste mast vertellen de bestuurder, wanneer hij de hefhoogtegrenzen volgens het lastdiagram heeft bereikt. *) De genormeerde lastzwaartepunt-afstand houdt naast de hoogte ook rekening met de breedte van de last. 22 42 43
X.XXXX.XX.XX 4250 3600 2900
850 1105 1250
850 1105 1250
600 850 850
500
600
700
X.XXXX.XX.XX 4250 3600 2900
Voorbeeld voor het bepalen van de maximale hefcapaciteit Bij een lastzwaartepunt-afstand C van 600 mm en een maximale hefhoogte H van 3.600 mm bedraagt de maximale hefcapaciteit Q 1105 kg. 4.3
850 1105 1250
600 850 850
500
600
700
Voorbeeld voor het bepalen van de maximale hefcapaciteit Bij een lastzwaartepunt-afstand C van 600 mm en een maximale hefhoogte H van 3.600 mm bedraagt de maximale hefcapaciteit Q 1105 kg.
Lastdiagram aanbouwapparaat
4.3
Lastdiagram aanbouwapparaat Het lastdiagram aanbouwapparaat geeft de hefcapaciteit Q van het voertuig in combinatie met het betreffende aanbouwapparaat in kg aan. Het serienummer dat in het lastdiagram voor het aanbouwapparaat is aangegeven, moet overeenstemmen met het typeplaatje van het aanbouwapparaat, omdat de hefcapaciteit meestal speciaal wordt aangegeven door de producent. Deze wordt op dezelfde manier aangegeven als de hefcapaciteit van het voertuig; u moet het overeenkomstig bepalen.
1009.NL
Het lastdiagram aanbouwapparaat geeft de hefcapaciteit Q van het voertuig in combinatie met het betreffende aanbouwapparaat in kg aan. Het serienummer dat in het lastdiagram voor het aanbouwapparaat is aangegeven, moet overeenstemmen met het typeplaatje van het aanbouwapparaat, omdat de hefcapaciteit meestal speciaal wordt aangegeven door de producent. Deze wordt op dezelfde manier aangegeven als de hefcapaciteit van het voertuig; u moet het overeenkomstig bepalen.
1009.NL
850 1105 1250
B 19
B 19
4.4
Stabiliteit
4.4
De stabiliteit van het interne transportmiddel is op basis van de actuele stand van de techniek gecontroleerd. Daarbij wordt rekening gehouden met de dynamische en statische kiepkrachten, die bij gebruik voor de bestemming kunnen ontstaan.
De stabiliteit van het interne transportmiddel is op basis van de actuele stand van de techniek gecontroleerd. Daarbij wordt rekening gehouden met de dynamische en statische kiepkrachten, die bij gebruik voor de bestemming kunnen ontstaan.
De stabiliteit van het interne transportmiddel wordt onder andere beïnvloed door de volgende factoren:
De stabiliteit van het interne transportmiddel wordt onder andere beïnvloed door de volgende factoren:
– – – – – – –
– – – – – – –
batterijmaat en -gewicht, banden, hefmast, aanbouwapparaat, getransporteerde last (grootte, gewicht en zwaartepunt), bodemvrijheid, bijv. aanpassing van de steunschotels, positie van de masthouderbevestigingen.
Een wijziging van de vermelde componenten leidt tot een wijziging van de stabiliteit.
batterijmaat en -gewicht, banden, hefmast, aanbouwapparaat, getransporteerde last (grootte, gewicht en zwaartepunt), bodemvrijheid, bijv. aanpassing van de steunschotels, positie van de masthouderbevestigingen.
Een wijziging van de vermelde componenten leidt tot een wijziging van de stabiliteit.
4.4.1 Windlasten
4.4.1 Windlasten Bij het heffen, neerlaten en transporteren van grote lasten beïnvloeden windkrachten de stabiliteit van het interne transportmiddel.
Wanneer lichte ladingen blootstaan aan windkrachten, moeten deze ladingen bijzonder goed worden geborgd. Daardoor wordt voorkomen dat de lading kan verschuiven of vallen.
Wanneer lichte ladingen blootstaan aan windkrachten, moeten deze ladingen bijzonder goed worden geborgd. Daardoor wordt voorkomen dat de lading kan verschuiven of vallen.
In beide gevallen moet het gebruik worden gestaakt.
In beide gevallen moet het gebruik worden gestaakt.
1009.NL
Bij het heffen, neerlaten en transporteren van grote lasten beïnvloeden windkrachten de stabiliteit van het interne transportmiddel.
1009.NL
B 20
Stabiliteit
B 20
C Transport en eerste inbedrijfstelling
C Transport en eerste inbedrijfstelling
1
1
Transport
Afhankelijk van de bouwhoogte van de hefmast en de plaatselijke omstandigheden kunt u het transport op drie verschillende methoden uitvoeren.
Afhankelijk van de bouwhoogte van de hefmast en de plaatselijke omstandigheden kunt u het transport op drie verschillende methoden uitvoeren.
– Staand, met gemonteerde hefmast (bij kleine heftruckhoogten). – Staand, met gedeeltelijk gemonteerde en naar het dak geneigde hefmast (bij middelmatige bouwhoogten), hydraulische leiding voor de heffunctie is losgehaald – Staand, met gedemonteerde hefmast (bij grote heftruckhoogten), alle hydraulische leidingen tussen basistoestel en hefmast zijn losgehaald.
– Staand, met gemonteerde hefmast (bij kleine heftruckhoogten). – Staand, met gedeeltelijk gemonteerde en naar het dak geneigde hefmast (bij middelmatige bouwhoogten), hydraulische leiding voor de heffunctie is losgehaald – Staand, met gedemonteerde hefmast (bij grote heftruckhoogten), alle hydraulische leidingen tussen basistoestel en hefmast zijn losgehaald.
Veiligheidsaanwijzingen voor de samenstelling en inbedrijfstelling
Veiligheidsaanwijzingen voor de samenstelling en inbedrijfstelling
F
Uitsluitend personeel dat is geschoold en bevoegd door de producent mag de heftruck op de plaats van toepassing samenbouwen en in bedrijf stellen, en de bestuurder inwerken.
Uitsluitend personeel dat is geschoold en bevoegd door de producent mag de heftruck op de plaats van toepassing samenbouwen en in bedrijf stellen, en de bestuurder inwerken. Pas nadat de hefmast op de juiste wijze is gemonteerd, mag u de hydraulische leidingen aansluiten op de aansluiting basistoestel / hefmast, en mag de heftruck in bedrijf nemen.
Wanneer meer interne transportmiddelen zijn geleverd, moet u erop letten, dat uitsluitend lastopnamemiddelen, hefmasten en basisvoertuig met steeds hetzelfde serienummer worden samengebouwd.
Wanneer meer interne transportmiddelen zijn geleverd, moet u erop letten, dat uitsluitend lastopnamemiddelen, hefmasten en basisvoertuig met steeds hetzelfde serienummer worden samengebouwd.
1009.NL
Pas nadat de hefmast op de juiste wijze is gemonteerd, mag u de hydraulische leidingen aansluiten op de aansluiting basistoestel / hefmast, en mag de heftruck in bedrijf nemen.
1009.NL
F
Transport
C1
C1
2
Laden met een kraan
2
Laden met een kraan
M
Het laden met kraan is enkel bedoeld voor het transport voorafgaande aan de inbedrijfstelling.
M
Het laden met kraan is enkel bedoeld voor het transport voorafgaande aan de inbedrijfstelling.
F
Gevaar voor ongevallen door onvakkundig laden met kraan. Door gebruik van ongeschikte hijsmiddelen en een onjuiste toepassing ervan kan het interne transportmiddel tijdens het laden met een kraan naar beneden vallen.
C2
Gevaar voor ongevallen door onvakkundig laden met kraan. Door gebruik van ongeschikte hijsmiddelen en een onjuiste toepassing ervan kan het interne transportmiddel tijdens het laden met een kraan naar beneden vallen. – Niet tegen het interne transportmiddel en de hefmast stoten en ervoor zorgen dat er geen ongecontroleerde bewegingen ontstaan tijdens het opheffen. Indien nodig, intern transportmiddel en hefmast met behulp van geleidingstouwen vasthouden. – Alleen personen die getraind zijn in het werken met bevestigingsmiddelen en hefwerktuigen mogen het interne transportmiddel en de hefmast verladen. – Bij het verladen met de kraan veiligheidsschoenen dragen. – Niet onder zwevende lasten gaan staan. – Niet in de gevarenzone komen en niet in de gevarenzone blijven staan. – Uitsluitend hijswerktuigen met voldoende hefcapaciteit gebruiken (zie typeplaatje voor gewicht van het interne transportmiddel) – De hijsmiddelen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten bevestigen en tegen verschuiven borgen. – Bevestigingsmiddelen uitsluitend in de voorgeschreven belastingrichting gebruiken.
Bevestigingsmiddelen van de hijsmiddelen zodanig aanbrengen, dat ze bij het hijsen niet in contact komen met aanbouwdelen.
Bevestigingsmiddelen van de hijsmiddelen zodanig aanbrengen, dat ze bij het hijsen niet in contact komen met aanbouwdelen.
1009.NL
– Niet tegen het interne transportmiddel en de hefmast stoten en ervoor zorgen dat er geen ongecontroleerde bewegingen ontstaan tijdens het opheffen. Indien nodig, intern transportmiddel en hefmast met behulp van geleidingstouwen vasthouden. – Alleen personen die getraind zijn in het werken met bevestigingsmiddelen en hefwerktuigen mogen het interne transportmiddel en de hefmast verladen. – Bij het verladen met de kraan veiligheidsschoenen dragen. – Niet onder zwevende lasten gaan staan. – Niet in de gevarenzone komen en niet in de gevarenzone blijven staan. – Uitsluitend hijswerktuigen met voldoende hefcapaciteit gebruiken (zie typeplaatje voor gewicht van het interne transportmiddel) – De hijsmiddelen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten bevestigen en tegen verschuiven borgen. – Bevestigingsmiddelen uitsluitend in de voorgeschreven belastingrichting gebruiken.
1009.NL
F
C2
2.1
Basisheftruck laden met kraan
2.1
Basisheftruck laden met kraan
M
Gebruik uitsluitend een hefwerktuig met voldoende hefcapaciteit. (Laadgewicht = eigengewicht + batterijgewicht; zie typeplaatje op heftruck).
M
Gebruik uitsluitend een hefwerktuig met voldoende hefcapaciteit. (Laadgewicht = eigengewicht + batterijgewicht; zie typeplaatje op heftruck).
– Leg voor het laden van de heftruck met behulp van kraan-hulpmiddelen hijsstroppen rond de steunbalk (1) van het dak. Aan de wielarmen zijn twee aanslagpunten (2) voorzien. – Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E). – Beveilig de heftruck met behulp van wiggen tegen abusievelijk wegrollen!
M
– Leg voor het laden van de heftruck met behulp van kraan-hulpmiddelen hijsstroppen rond de steunbalk (1) van het dak. Aan de wielarmen zijn twee aanslagpunten (2) voorzien. – Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E). – Beveilig de heftruck met behulp van wiggen tegen abusievelijk wegrollen!
M
Bevestig de kraan-hulpmiddelen zodanig aan de bevestigingspunten, dat ze in geen geval kunnen wegglijden! Breng de bevestigingsmiddelen zodanig aan, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aangebouwde delen.
1
Bevestig de kraan-hulpmiddelen zodanig aan de bevestigingspunten, dat ze in geen geval kunnen wegglijden! Breng de bevestigingsmiddelen zodanig aan, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aangebouwde delen.
1
1009.NL
2
1009.NL
2
C3
C3
2.2
Basisheftruck met cabine laden met kraan
M
Werkzaamheden met de kraan bij beschuttingscabine (o) of koelhuiscabine (o) is slechts beperkt mogelijk. Het hijsmaterieel en lussen mogen niet over de voordeur lopen vanwege breekgevaar van de ruit.
M
Werkzaamheden met de kraan bij beschuttingscabine (o) of koelhuiscabine (o) is slechts beperkt mogelijk. Het hijsmaterieel en lussen mogen niet over de voordeur lopen vanwege breekgevaar van de ruit.
Z
Gebruik voor het heffen van een heftruck met beschuttingscabine of koelhuiscabine uitsluitend hijsmaterialen met voldoende brede dwarsbalken en bevestigingsmateriaal met haken.
Z
Gebruik voor het heffen van een heftruck met beschuttingscabine of koelhuiscabine uitsluitend hijsmaterialen met voldoende brede dwarsbalken en bevestigingsmateriaal met haken.
C4
1009.NL
Basisheftruck met cabine laden met kraan
1009.NL
2.2
C4
3
De heftruck borgen voor het transport
3
De heftruck borgen voor het transport
F
Bij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u de heftruck vakkundig vastsjorren. De vrachtwagen of aanhanger moet vastsjor-ringen hebben.
F
Bij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u de heftruck vakkundig vastsjorren. De vrachtwagen of aanhanger moet vastsjor-ringen hebben.
– Trek voor het vastsjorren van de heftruck de spangordel (3) door de opening aan de steunbalk (1) van het dak en bevestig hem aan de vastsjor-ring. – Trek de spangordel vast met behulp van de spaninrichting (4).
M
– Trek voor het vastsjorren van de heftruck de spangordel (3) door de opening aan de steunbalk (1) van het dak en bevestig hem aan de vastsjor-ring. – Trek de spangordel vast met behulp van de spaninrichting (4).
M
Vakpersoneel dat speciaal daarvoor is opgeleid, moet het voertuig laden volgens de aanbevelingen van richtlijn VDI 2700. Leg de juiste dimensionering en omzetting van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vast.
1
Vakpersoneel dat speciaal daarvoor is opgeleid, moet het voertuig laden volgens de aanbevelingen van richtlijn VDI 2700. Leg de juiste dimensionering en omzetting van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vast.
1
4
4
1009.NL
3
1009.NL
3
C5
C5
4
F M
Eerste inbedrijfstelling
4
F
Zorg er vóór de inbedrijfstelling van de heftruck voor dat de hefmast op de juiste wijze is gemonteerd en de hydraulische leidingen aan de aansluiting basistoestel / hefmast zijn aangesloten.
M
Rijd de heftruck uitsluitend met batterijstroom! Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de batterij (losse aansluitkabels) moeten korter zijn dan 6 meter.
Rijd de heftruck uitsluitend met batterijstroom! Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de batterij (losse aansluitkabels) moeten korter zijn dan 6 meter. Voer de volgende werkzaamheden uit om de heftruck na de aflevering of na een transport bedrijfsgereed te maken.
– – – –
– – – –
Plaats eventueel de batterij; beschadig de batterijkabel niet. Laad de batterij (zie hoofdstuk D). Verwijder eventueel de transportbeveiliging van de parkeerrem. Intern transportmiddel visueel controleren, zie "Controle voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling" in hoofdstuk E. – Neem de heftruck in gebruik volgens de voorschriften (zie hoofdstuk E). – Controleren of het interne transportmiddel goed werkt, zie "Controle na de dagelijkse inbedrijfstelling" in hoofdstuk E.
Bij levering zonder batterij kunt u de heftruck uitsluitend sturen met behulp van de stuurslinger (zie hoofdstuk E, paragraaf “Heftruckberging“).
1009.NL
Z
Bij levering zonder batterij kunt u de heftruck uitsluitend sturen met behulp van de stuurslinger (zie hoofdstuk E, paragraaf “Heftruckberging“).
1009.NL
C6
Zorg er vóór de inbedrijfstelling van de heftruck voor dat de hefmast op de juiste wijze is gemonteerd en de hydraulische leidingen aan de aansluiting basistoestel / hefmast zijn aangesloten.
Voer de volgende werkzaamheden uit om de heftruck na de aflevering of na een transport bedrijfsgereed te maken. Plaats eventueel de batterij; beschadig de batterijkabel niet. Laad de batterij (zie hoofdstuk D). Verwijder eventueel de transportbeveiliging van de parkeerrem. Intern transportmiddel visueel controleren, zie "Controle voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling" in hoofdstuk E. – Neem de heftruck in gebruik volgens de voorschriften (zie hoofdstuk E). – Controleren of het interne transportmiddel goed werkt, zie "Controle na de dagelijkse inbedrijfstelling" in hoofdstuk E.
Z
Eerste inbedrijfstelling
C6
D Batterij: onderhoud, opladen, vervangen
D Batterij: onderhoud, opladen, vervangen
1
1
M
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen Plaats, voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterij, de heftruck veilig (zie hoofdstuk E).
Plaats, voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterij, de heftruck veilig (zie hoofdstuk E).
Onderhoudspersoneel: uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijen laden, onderhouden en vervangen. Leef bij het uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en de voorschriften van de producent van de batterij en het batterijlaadstation na.
Onderhoudspersoneel: uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijen laden, onderhouden en vervangen. Leef bij het uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en de voorschriften van de producent van de batterij en het batterijlaadstation na.
Brandpreventiemaatregelen: rook niet wanneer u met de batterijen omgaat en gebruik geen open vuur. In het bereik van de heftruck die moet worden opgeladen, mogen zich in een afstand van minimaal 2 meter geen brandbare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet zijn geventileerd. Zet brandblusmiddelen gereed.
Brandpreventiemaatregelen: rook niet wanneer u met de batterijen omgaat en gebruik geen open vuur. In het bereik van de heftruck die moet worden opgeladen, mogen zich in een afstand van minimaal 2 meter geen brandbare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet zijn geventileerd. Zet brandblusmiddelen gereed.
Onderhoud van de batterij: houd de cellendeksels van de batterij droog en schoon. Klemmen en kabelschoenen moeten schoon, licht ingesmeerd met batterijpoolvet, en stevig vastgeschroefd zijn. Dek batterijen met niet-geïsoleerde polen af met een slipvaste isoleermat.
Onderhoud van de batterij: houd de cellendeksels van de batterij droog en schoon. Klemmen en kabelschoenen moeten schoon, licht ingesmeerd met batterijpoolvet, en stevig vastgeschroefd zijn. Dek batterijen met niet-geïsoleerde polen af met een slipvaste isoleermat.
M
Zorg er vóór het sluiten van de batterijkap voor dat de batterijkabel niet kan worden beschadigd. De batterij verwijderen: de verwijdering van batterijen is uitsluitend toegestaan onder naleving van de nationale milieuvoorschriften of afvalverwijderingswetten. Leef beslist de gegevens na die de producent verstrekt over verwijdering.
M
De batterij verwijderen: de verwijdering van batterijen is uitsluitend toegestaan onder naleving van de nationale milieuvoorschriften of afvalverwijderingswetten. Leef beslist de gegevens na die de producent verstrekt over verwijdering.
F
De batterijen bevatten opgelost zuur dat giftig en bijtend is. Draag daarom bij alle werkzaamheden aan de batterijen beschermende kleding en oogbescherming. Vermijd beslist contact met batterijzuur. Wanneer kleding, huid of ogen toch in contact komen met batterijzuur, moet u de betreffende partijen onmiddellijk afspoelen met ruim voldoende, schoon water. Raadpleeg bij huid- en oogcontact bovendien een arts. Neutraliseer gemorst batterijzuur onmiddellijk.
M
Gebruik uitsluitend batterijen met gesloten batterijtrog.
F
Gewicht en afmetingen van de batterijen hebben een aanzienlijke invloed op de bedrijfsveiligheid van de heftruck. U mag het batterijmaterieel uitsluitend vervangen met toestemming van de fabrikant.
03.12.NL
F
Zorg er vóór het sluiten van de batterijkap voor dat de batterijkabel niet kan worden beschadigd.
De batterijen bevatten opgelost zuur dat giftig en bijtend is. Draag daarom bij alle werkzaamheden aan de batterijen beschermende kleding en oogbescherming. Vermijd beslist contact met batterijzuur. Wanneer kleding, huid of ogen toch in contact komen met batterijzuur, moet u de betreffende partijen onmiddellijk afspoelen met ruim voldoende, schoon water. Raadpleeg bij huid- en oogcontact bovendien een arts. Neutraliseer gemorst batterijzuur onmiddellijk. Gebruik uitsluitend batterijen met gesloten batterijtrog. Gewicht en afmetingen van de batterijen hebben een aanzienlijke invloed op de bedrijfsveiligheid van de heftruck. U mag het batterijmaterieel uitsluitend vervangen met toestemming van de fabrikant.
03.12.NL
F
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen
D1
D1
F
F
WAARSCHUWING! Gevaar door gebruik van ongeschikte, voor het interne transportmiddel door Jungheinrich niet vrijgegeven batterijen. Constructie, gewicht en afmetingen van de batterij hebben een aanmerkelijke invloed op de bedrijfsveiligheid van het interne transportmiddel, in het bijzonder ook op de stabiliteit en het draagvermogen. Het gebruik van ongeschikte, door Jungheinrich niet voor het interne transportmiddel vrijgegeven batterijen kan bij de energieterugwinning tot een verslechtering van de remeigenschappen van het interne transportmiddel leiden en bovendien aanmerkelijke schade aan de elektrische besturing veroorzaken. Het gebruik van door Jungheinrich voor dit interne transportmiddel niet toegelaten batterijen kan daarom leiden tot aanmerkelijke gevaren voor de veiligheid en gezondheid van personen! – Er mogen enkel door de producent voor het interne transportmiddel vrijgegeven batterijen worden gebruikt. – Het vervangen van de batterijuitrusting is alleen toegestaan met toestemming van de producent. – Bij het vervangen / monteren van de batterij erop letten dat deze goed vastzit in het batterijvak van het interne transportmiddel. – Het gebruik van door de producent niet vrijgegeven batterijen is niet toegestaan.
2
– Er mogen enkel door de producent voor het interne transportmiddel vrijgegeven batterijen worden gebruikt. – Het vervangen van de batterijuitrusting is alleen toegestaan met toestemming van de producent. – Bij het vervangen / monteren van de batterij erop letten dat deze goed vastzit in het batterijvak van het interne transportmiddel. – Het gebruik van door de producent niet vrijgegeven batterijen is niet toegestaan.
Batterijtypen
2
Afhankelijk van de toepassing wordt de heftruck uitgerust met verschillende batterijtypen. De onderstaande tabel toont onder vermelding van de capaciteit, welke combinaties als standaard zijn voorzien.
48 V - 2PzS - batterij 48 V - 3PzS - batterij 48 V - 4PzS - batterij 48 V - 5PzS - batterij
Capaciteit 280 Ah 420 Ah 560 Ah 700 Ah
Standaard (L) 280L 420L 560L 700 L
Opgevoerd (HX) 310H 450H 600H 775H
48 V - 2PzS - batterij 48 V - 3PzS - batterij 48 V - 4PzS - batterij 48 V - 5PzS - batterij
Capaciteit 280 Ah 420 Ah 560 Ah 700 Ah
Standaard (L) 280L 420L 560L 700 L
Opgevoerd (HX) 310H 450H 600H 775H
U leest het batterijgewicht op het typeplaatje van de batterij. Let er bij het vervangen / inbouwen van de batterij op dat deze stevig in de batterijruimte is geplaatst.
03.12.NL
F
Let er bij het vervangen / inbouwen van de batterij op dat deze stevig in de batterijruimte is geplaatst.
03.12.NL
D2
Batterijtypen Afhankelijk van de toepassing wordt de heftruck uitgerust met verschillende batterijtypen. De onderstaande tabel toont onder vermelding van de capaciteit, welke combinaties als standaard zijn voorzien.
U leest het batterijgewicht op het typeplaatje van de batterij.
F
WAARSCHUWING! Gevaar door gebruik van ongeschikte, voor het interne transportmiddel door Jungheinrich niet vrijgegeven batterijen. Constructie, gewicht en afmetingen van de batterij hebben een aanmerkelijke invloed op de bedrijfsveiligheid van het interne transportmiddel, in het bijzonder ook op de stabiliteit en het draagvermogen. Het gebruik van ongeschikte, door Jungheinrich niet voor het interne transportmiddel vrijgegeven batterijen kan bij de energieterugwinning tot een verslechtering van de remeigenschappen van het interne transportmiddel leiden en bovendien aanmerkelijke schade aan de elektrische besturing veroorzaken. Het gebruik van door Jungheinrich voor dit interne transportmiddel niet toegelaten batterijen kan daarom leiden tot aanmerkelijke gevaren voor de veiligheid en gezondheid van personen!
D2
3
Batterij vrijmaken
3
Batterij vrijmaken
F
Gevaar op ongevallen Bij het vrijleggen van de batterij bestaat er beknellingsgevaar.
F
Gevaar op ongevallen Bij het vrijleggen van de batterij bestaat er beknellingsgevaar.
– Personen uit de gevarenzone sturen. – Bij het schuiven van de masthouder mag er zich niets tussen de batterij en de masthouder bevinden.
– Personen uit de gevarenzone sturen. – Bij het schuiven van de masthouder mag er zich niets tussen de batterij en de masthouder bevinden.
Werkwijze
Werkwijze
– Maak de batterij weer bedrijfsgereed (zie hoofdstuk E).
– Maak de batterij weer bedrijfsgereed (zie hoofdstuk E).
Solopilot:
Solopilot:
1
3
1
3
T
T U
U
2
2
– Bedien de Solopilot (1) in de pijlrichting (U) (tweede hendel), verplaats de masthouder tot aan de aanslag in de richting van de batterij en laat de Solopilot los (mast bevindt zich in de eindstand). – Bedien de Solo-pilot (1) opnieuw in de pijlrichting (U) (tweede hendel), en verplaats de masthouder verder tot aan de aanslag in de richting van de batterij (voorbereiding voor ontgrendeling van de batterij) en laat hem in deze stand staan. – Houd de Solopilot (1) in pijlrichting (U) (tweede hendel), en houd met de rechter voet het pedaal voor de batterijontgrendeling (2) ingedrukt. 03.12.NL
03.12.NL
– Bedien de Solopilot (1) in de pijlrichting (U) (tweede hendel), verplaats de masthouder tot aan de aanslag in de richting van de batterij en laat de Solopilot los (mast bevindt zich in de eindstand). – Bedien de Solo-pilot (1) opnieuw in de pijlrichting (U) (tweede hendel), en verplaats de masthouder verder tot aan de aanslag in de richting van de batterij (voorbereiding voor ontgrendeling van de batterij) en laat hem in deze stand staan. – Houd de Solopilot (1) in pijlrichting (U) (tweede hendel), en houd met de rechter voet het pedaal voor de batterijontgrendeling (2) ingedrukt.
D3
D3
Het lampje "batterij ontgrendeld" (rood symbool, 3) brandt op het bestuurdersvenster.
– Bedien de Solopilot (1) in de pijlrichting (T) (tweede hendel), en schuif de masthouder met gekoppelde batterijwagen zo ver uit dat de batterij vrij ligt voor onderhoud. – Laat het pedaal batterijontgrendeling (2) los. – Schakel de NOODSTOPschakelaar en het contactslot uit.
– Bedien de Solopilot (1) in de pijlrichting (T) (tweede hendel), en schuif de masthouder met gekoppelde batterijwagen zo ver uit dat de batterij vrij ligt voor onderhoud. – Laat het pedaal batterijontgrendeling (2) los. – Schakel de NOODSTOPschakelaar en het contactslot uit.
D4
De veiligheidsschakelaar van de batterij-ontgrendeling laat uitsluitend rijden in kruipgang toe zolang de batterijwagen is ontgrendeld en het controlelampje (3) niet is gedoofd. Schuif vóór de inbedrijfstelling van de heftruck de batterijwagen in zijn uitgangspositie, teneinde batterijwagen en masthouder te ontkoppelen. Het controlelampje (3) moet zijn gedoofd.
03.12.NL
Z
De veiligheidsschakelaar van de batterij-ontgrendeling laat uitsluitend rijden in kruipgang toe zolang de batterijwagen is ontgrendeld en het controlelampje (3) niet is gedoofd. Schuif vóór de inbedrijfstelling van de heftruck de batterijwagen in zijn uitgangspositie, teneinde batterijwagen en masthouder te ontkoppelen. Het controlelampje (3) moet zijn gedoofd.
03.12.NL
Z
Het lampje "batterij ontgrendeld" (rood symbool, 3) brandt op het bestuurdersvenster.
D4
Multipilot:
Multipilot:
3
3
4
4
T
T
U
U
– Kantel de Multipilot (4) in de pijlrichting (U), verplaats de masthouder tot aan de aanslag in de richting van de batterij en laat de Multipilot los (mast bevindt zich in de eindstand). – Kantel de Multipilot (4) opnieuw in de pijlrichting (U), en verplaats de masthouder verder tot aan de aanslag in de richting van de batterij (voorbereiding voor ontgrendeling van de batterij) en laat hem in deze stand staan. – Houd de Multipilot (4) in pijlrichting (U), en houd met de rechter voet het pedaal voor de batterijontgrendeling (2) ingedrukt.
– Kantel de Multipilot (4) in de pijlrichting (U), verplaats de masthouder tot aan de aanslag in de richting van de batterij en laat de Multipilot los (mast bevindt zich in de eindstand). – Kantel de Multipilot (4) opnieuw in de pijlrichting (U), en verplaats de masthouder verder tot aan de aanslag in de richting van de batterij (voorbereiding voor ontgrendeling van de batterij) en laat hem in deze stand staan. – Houd de Multipilot (4) in pijlrichting (U), en houd met de rechter voet het pedaal voor de batterijontgrendeling (2) ingedrukt.
03.12.NL
2
03.12.NL
2
D5
D5
Het lampje "batterij ontgrendeld" (rood symbool, 3) brandt op het bestuurdersvenster.
– Kantel de Multipilot (1) in de pijlrichting (T), en schuif de masthouder met gekoppelde batterijwagen zo ver uit dat de batterij vrij ligt voor onderhoud. – Laat het pedaal batterijontgrendeling (2) los. – Schakel de NOODSTOPschakelaar en het contactslot uit.
– Kantel de Multipilot (1) in de pijlrichting (T), en schuif de masthouder met gekoppelde batterijwagen zo ver uit dat de batterij vrij ligt voor onderhoud. – Laat het pedaal batterijontgrendeling (2) los. – Schakel de NOODSTOPschakelaar en het contactslot uit.
D6
De veiligheidsschakelaar van de batterij-ontgrendeling laat uitsluitend rijden in kruipgang toe zolang de batterijwagen is ontgrendeld en het controlelampje (3) niet is gedoofd. Schuif vóór de inbedrijfstelling van de heftruck de batterijwagen in zijn uitgangspositie, teneinde batterijwagen en masthouder te ontkoppelen. Het controlelampje (3) moet zijn gedoofd.
03.12.NL
Z
De veiligheidsschakelaar van de batterij-ontgrendeling laat uitsluitend rijden in kruipgang toe zolang de batterijwagen is ontgrendeld en het controlelampje (3) niet is gedoofd. Schuif vóór de inbedrijfstelling van de heftruck de batterijwagen in zijn uitgangspositie, teneinde batterijwagen en masthouder te ontkoppelen. Het controlelampje (3) moet zijn gedoofd.
03.12.NL
Z
Het lampje "batterij ontgrendeld" (rood symbool, 3) brandt op het bestuurdersvenster.
D6
4
De batterij laden
4
De batterij laden
M
Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden
M
Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden
F
De batterij geeft bij het opladen een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. – Het aansluiten en loskoppelen van laadkabels van het batterijlaadstation met de batterijstekker mag alleen plaatsvinden als het laadstation en interne transportmiddel is uitgeschakeld. – De lader moet zijn afgestemd op de spanning en het laadvermogen van de batterij. – Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. – Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. – De batterijkap moet geopend zijn en de oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen. – Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen open vuur worden gebruikt. – In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. – Brandblussers klaarzetten. – Geen metalen voorwerpen op de batterij plaatsen. – De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd. – Batterij vrijleggen (zie paragraaf 3).
– Het aansluiten en loskoppelen van laadkabels van het batterijlaadstation met de batterijstekker mag alleen plaatsvinden als het laadstation en interne transportmiddel is uitgeschakeld. – De lader moet zijn afgestemd op de spanning en het laadvermogen van de batterij. – Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. – Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. – De batterijkap moet geopend zijn en de oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen. – Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen open vuur worden gebruikt. – In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. – Brandblussers klaarzetten. – Geen metalen voorwerpen op de batterij plaatsen. – De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd. – Batterij vrijleggen (zie paragraaf 3).
Werkwijze
Werkwijze
– Maak de batterij vrij (zie paragraaf 3).
– Maak de batterij vrij (zie paragraaf 3).
F
Bij het laden van de batterij moeten de oppervlakken van de batterijcellen vrij liggen, teneinde voldoende ventilatie te garanderen. Leg geen metalen voorwerpen op de batterij. Controleer vóór het laden alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schade. – Neem eventuele isoleermatten van de batterij. – Verbind de laadkabel van het batterijlaadstation met de batterijstekker (2). – Laad de batterij volgens de voorschriften van de producenten van de batterij en het laadstation.
Bij het laden van de batterij moeten de oppervlakken van de batterijcellen vrij liggen, teneinde voldoende ventilatie te garanderen. Leg geen metalen voorwerpen op de batterij. Controleer vóór het laden alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schade. – Neem eventuele isoleermatten van de batterij. – Verbind de laadkabel van het batterijlaadstation met de batterijstekker (2). – Laad de batterij volgens de voorschriften van de producenten van de batterij en het laadstation.
F
Leef beslist de veiligheidsvoorschriften van de producenten van batterij en laadstation na.
03.12.NL
Leef beslist de veiligheidsvoorschriften van de producenten van batterij en laadstation na.
03.12.NL
F
De batterij geeft bij het opladen een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken.
D7
D7
5
De batterij uit- en inbouwen
5
De batterij uit- en inbouwen
F
Batterij enkel met kabelgeleiding monteren
F
Batterij enkel met kabelgeleiding monteren
Bij het monteren van een batterij moet altijd een kabelgeleiding (5) met de passende batterijkabel worden gemonteerd. De lengte van de batterijkabel is afhankelijk van het batterijtype.
Bij het monteren van een batterij moet altijd een kabelgeleiding (5) met de passende batterijkabel worden gemonteerd. De lengte van de batterijkabel is afhankelijk van het batterijtype.
– Bij vervanging van de in de fabriek gemonteerde batterij, neemt u contact op met de klantenservice van de producent.
– Bij vervanging van de in de fabriek gemonteerde batterij, neemt u contact op met de klantenservice van de producent.
Door het gewicht en de batterijzuren, kan er bij het uit- en inbouwen van de batterij letsel ontstaan. – De paragraaf „Veiligheidsvoorschriften bij de omgang met zuurbatterijen“ in dit hoofdstuk in acht nemen. – Bij het uit- en inbouwen van de batterij veiligheidsschoenen dragen. – Niet tussen batterij en interne transportmiddel grijpen. – Uitsluitend batterijen gebruiken met geïsoleerde cellen en geïsoleerde poolconnectoren. – Batterijen met open polen of verbindingselementen met een rubberen mat afdekken. – Intern transportmiddel horizontaal zetten, om te voorkomen dat de batterij eruit glijdt. – Batterij enkel vervangen met hijsmiddelen met voldoende hefcapaciteit. – Hijsmiddelen moeten verticaal trekken, zodat de batterijtrog niet wordt samengedrukt. – Haken zodanig aanbrengen, dat ze bij ontspannen hijsmiddelen niet op de batterijcellen kunnen vallen. – Enkel toegelaten batterijwisselinrichtingen (batterijwisselwagen, batterijwisselstation etc.) gebruiken – Erop letten, dat de batterij stevig in de batterijruimte van het interne transportmiddel is geplaatst.
D8
M
Gevaar op ongevallen bij het uit- en inbouwen van de batterij
Gevaar op ongevallen bij het uit- en inbouwen van de batterij Door het gewicht en de batterijzuren, kan er bij het uit- en inbouwen van de batterij letsel ontstaan. – De paragraaf „Veiligheidsvoorschriften bij de omgang met zuurbatterijen“ in dit hoofdstuk in acht nemen. – Bij het uit- en inbouwen van de batterij veiligheidsschoenen dragen. – Niet tussen batterij en interne transportmiddel grijpen. – Uitsluitend batterijen gebruiken met geïsoleerde cellen en geïsoleerde poolconnectoren. – Batterijen met open polen of verbindingselementen met een rubberen mat afdekken. – Intern transportmiddel horizontaal zetten, om te voorkomen dat de batterij eruit glijdt. – Batterij enkel vervangen met hijsmiddelen met voldoende hefcapaciteit. – Hijsmiddelen moeten verticaal trekken, zodat de batterijtrog niet wordt samengedrukt. – Haken zodanig aanbrengen, dat ze bij ontspannen hijsmiddelen niet op de batterijcellen kunnen vallen. – Enkel toegelaten batterijwisselinrichtingen (batterijwisselwagen, batterijwisselstation etc.) gebruiken – Erop letten, dat de batterij stevig in de batterijruimte van het interne transportmiddel is geplaatst.
03.12.NL
M
5
D8
03.12.NL
5
F
Werkwijze
Werkwijze
– Maak de batterij vrij (zie paragraaf 3).
– Maak de batterij vrij (zie paragraaf 3).
F
Dek batterijen met open polen of connectoren af met een rubber mat, teneinde kortsluitingen te vermijden. Wanneer u de batterij vervangt met kraanhulpmiddelen, moet u letten op de maximale hefcapaciteit (zie batterijgewicht op het batterijtypeplaatje aan de batterijtrog). De kraanhulpmiddelen moeten verticaal heffen, opdat de batterijtrog niet wordt samengedrukt. Breng de haken zodanig aan, dat ze bij ontspannen kraanhulpmiddelen niet op de batterijcellen kunnen vallen. Uit- en inbouw met kraan-hulpmiddelen
Uit- en inbouw met kraan-hulpmiddelen
– – – – –
– – – – –
Draai de borgbout (8) aan de batterijvergrendeling (7) los en neem hem er af. Trek de batterijvergrendeling (7) eruit. Verwijder eventueel de afdekplaat van de batterij. Bevestig de kraan-hulpmiddelen aan beide zijden van de batterijtrog (6). Hef de batterij vrij met de kraan-hulpmiddelen en schuif hem er zijwaarts uit.
Uit- en inbouw met batterijwagen (o)
F
Draai de borgbout (8) aan de batterijvergrendeling (7) los en neem hem er af. Trek de batterijvergrendeling (7) eruit. Verwijder eventueel de afdekplaat van de batterij. Bevestig de kraan-hulpmiddelen aan beide zijden van de batterijtrog (6). Hef de batterij vrij met de kraan-hulpmiddelen en schuif hem er zijwaarts uit.
Uit- en inbouw met batterijwagen (o)
De heftruck moet horizontaal staan, opdat bij het weghalen batterijvergrendeling de batterij niet uit eigen beweging wegrolt. – – – –
van
F
de
Draai de borgbout (8) aan de batterijvergrendeling (7) los en neem hem er af. Trek de batterijvergrendeling (7) eruit. Verwijder eventueel de afdekplaat van de batterij. Trek de batterij zijwaarts op de gereed staande batterijtransportwagen.
De heftruck moet horizontaal staan, opdat bij het weghalen batterijvergrendeling de batterij niet uit eigen beweging wegrolt. – – – –
Het inbouwen vindt in omgekeerde volgorde plaats.
F
Dek batterijen met open polen of connectoren af met een rubber mat, teneinde kortsluitingen te vermijden. Wanneer u de batterij vervangt met kraanhulpmiddelen, moet u letten op de maximale hefcapaciteit (zie batterijgewicht op het batterijtypeplaatje aan de batterijtrog). De kraanhulpmiddelen moeten verticaal heffen, opdat de batterijtrog niet wordt samengedrukt. Breng de haken zodanig aan, dat ze bij ontspannen kraanhulpmiddelen niet op de batterijcellen kunnen vallen.
de
Draai de borgbout (8) aan de batterijvergrendeling (7) los en neem hem er af. Trek de batterijvergrendeling (7) eruit. Verwijder eventueel de afdekplaat van de batterij. Trek de batterij zijwaarts op de gereed staande batterijtransportwagen.
Het inbouwen vindt in omgekeerde volgorde plaats.
F
Plaats bij het vervangen van de batterij uitsluitend dezelfde uitvoering. Controleer na het plaatsen alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schade. Afdekkingen moeten goed zijn afgesloten.
Plaats bij het vervangen van de batterij uitsluitend dezelfde uitvoering. Controleer na het plaatsen alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schade. Afdekkingen moeten goed zijn afgesloten.
6
6
8
8
7
03.12.NL
03.12.NL
van
D9
7
D9
D 10 D 10 03.12.NL
03.12.NL
E Bediening
E Bediening
1
1
F
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel Rijbewijs: uitsluitend daartoe geschikte personen mogen het interne transportmiddel gebruiken. Deze personen moeten zijn opgeleid in de bediening van het interne transportmiddel, moeten hun vaardigheden in het rijden en handhaven van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en moeten van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het bedienen van het interne transportmiddel.
Rijbewijs: uitsluitend daartoe geschikte personen mogen het interne transportmiddel gebruiken. Deze personen moeten zijn opgeleid in de bediening van het interne transportmiddel, moeten hun vaardigheden in het rijden en handhaven van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en moeten van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het bedienen van het interne transportmiddel.
Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder: de bestuurder moet onderricht hebben ontvangen in zijn rechten en plichten en in de bediening van het interne transportmiddel, en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne transportmiddelen die u in meeloopmodus bedient, moet u veiligheidsschoenen dragen.
Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder: de bestuurder moet onderricht hebben ontvangen in zijn rechten en plichten en in de bediening van het interne transportmiddel, en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne transportmiddelen die u in meeloopmodus bedient, moet u veiligheidsschoenen dragen.
Het is verboden buiten het bedienbereik te leunen of te grijpen. De bestuurder moet zich tijdens het gebruik binnen de contouren van het beschermdak bevinden.
Het is verboden buiten het bedienbereik te leunen of te grijpen. De bestuurder moet zich tijdens het gebruik binnen de contouren van het beschermdak bevinden.
Verbod op gebruik door onbevoegden: de bestuurder is tijdens de gebruikstijd verantwoordelijk voor het interne transportmiddel. U moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. U mag geen personen meenemen of optillen.
Verbod op gebruik door onbevoegden: de bestuurder is tijdens de gebruikstijd verantwoordelijk voor het interne transportmiddel. U moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. U mag geen personen meenemen of optillen.
Beschadigingen en gebreken: beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat moet u onmiddellijk melden aan de toezichthouder. U mag bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten wielen of defecte remmen) niet gebruiken voordat ze zijn gerepareerd volgens de voorschriften.
Beschadigingen en gebreken: beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat moet u onmiddellijk melden aan de toezichthouder. U mag bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten wielen of defecte remmen) niet gebruiken voordat ze zijn gerepareerd volgens de voorschriften.
Reparaties: de bestuurder mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. U mag het functioneren van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars in geen geval veranderen of blokkeren.
Reparaties: de bestuurder mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. U mag het functioneren van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars in geen geval veranderen of blokkeren.
Gevarenbereik: het bereik waarbinnen rij- en hefbewegingen van het interne transportmiddel, diens lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last een gevaar betekenen voor personen. Hiertoe behoort ook het bereik waar vallende last of een dalende / vallende werkinrichting kan terechtkomen.
Gevarenbereik: het bereik waarbinnen rij- en hefbewegingen van het interne transportmiddel, diens lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last een gevaar betekenen voor personen. Hiertoe behoort ook het bereik waar vallende last of een dalende / vallende werkinrichting kan terechtkomen.
F
U moet onbevoegden uit het gevarenbereik sturen. Bij gevaar voor personen moet u tijdig een waarschuwing geven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe het gevarenbereik niet verlaten, moet u het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen.
Rijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmast en gedaalde last.
E1
U moet onbevoegden uit het gevarenbereik sturen. Bij gevaar voor personen moet u tijdig een waarschuwing geven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe het gevarenbereik niet verlaten, moet u het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen. Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsplaten: leef de hier beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsplaten en -aanwijzingen beslist na.
0812.NL
0812.NL
Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsplaten: leef de hier beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsplaten en -aanwijzingen beslist na.
F
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel
F
Rijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmast en gedaalde last.
E1
Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen Pos. Bedien- cq. indicatieelement 1 Contactslot
Bedienpaneel (CANCODE) ISM toegangsmodule 2
NOODSTOP-schakelaar
3a 3b
Solo-Pilot Multi-Pilot
4
Vergrendeling voor armsteun Stoelvergrendeling Gewichtsinstelling - bestuurdersstoel Instelling van de rugleuning Rijpedaal Rempedaal Dodemansknop
5 6 7 8 9 10
Functie
E2
Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen Pos. Bedien- cq. indicatieelement 1 Contactslot
t Schakelt de regelstroom in en uit. Door het uitnemen van de sleutel is het voertuig beschermd tegen inschakelen door onbevoegden. o Code-instellingen en inschakelen van het voertuig o Code-instellingen en inschakelen van het voertuig t De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen uit en het voertuig wordt automatisch geremd. t Bediening van de functies: o – rijrichting voor-/achteruit – last heffen / dalen – masthouder uit-/inschuiven – hefframe voor-/achterover kantelen; vork kantelen – sideshift links / rechts – Claxonknop – extra hydrauliek (HF5) (o) t De armsteun in lengterichting verstellen.
Bedienpaneel (CANCODE) ISM toegangsmodule
t U kunt de stoel horizontaal instellen. t Instelling van het gewicht van de bestuurder, voor een optimale vering van de stoel. t U kunt de rugleuning van de stoel instellen.
2
NOODSTOP-schakelaar
3a 3b
Solo-Pilot Multi-Pilot
4
Vergrendeling voor armsteun Stoelvergrendeling Gewichtsinstelling - bestuurdersstoel Instelling van de rugleuning Rijpedaal Rempedaal Dodemansknop
5 6 7
t De rijsnelheid wordt traploos geregeld. t Het voertuig wordt geremd. t – niet bediend: rijden geblokkeerd, voertuig remt af. – bediend: rijden vrijgegeven.
8 9 10
o = Optie
t = Standaard
0812.NL
t = Standaard
2
Functie t Schakelt de regelstroom in en uit. Door het uitnemen van de sleutel is het voertuig beschermd tegen inschakelen door onbevoegden. o Code-instellingen en inschakelen van het voertuig o Code-instellingen en inschakelen van het voertuig t De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen uit en het voertuig wordt automatisch geremd. t Bediening van de functies: o – rijrichting voor-/achteruit – last heffen / dalen – masthouder uit-/inschuiven – hefframe voor-/achterover kantelen; vork kantelen – sideshift links / rechts – Claxonknop – extra hydrauliek (HF5) (o) t De armsteun in lengterichting verstellen. t U kunt de stoel horizontaal instellen. t Instelling van het gewicht van de bestuurder, voor een optimale vering van de stoel. t U kunt de rugleuning van de stoel instellen. t De rijsnelheid wordt traploos geregeld. t Het voertuig wordt geremd. t – niet bediend: rijden geblokkeerd, voertuig remt af. – bediend: rijden vrijgegeven. o = Optie
0812.NL
2
E2
14
14
13
13 1
2
1
12
2
12
3
11
3
11
4
8
7
6
5
10
9
8
7
6
5
0812.NL
9
0812.NL
10
4
E3
E3
14
Pedaal batterijwagen-ontgrendeling
Pos. Bedien- cq. indicatieelement 11 Overbruggingsknop ESA en HHA 12 Instelling van de stuurkolom 13 Chauffeursdisplay
o Vermijd beschadigingen van de stapelaar of de last. t De stuurkolom wordt ingesteld op afstand en hoogte. t Indicatie van belangrijke rij- en hefparameters; selectie en weergave van stuurmodi, waarschuwingsindicaties, aanwijzingen bij verkeerde bediening en service-indicaties (zie paragraaf 6). t Ontgrendelt de batterijwagen.
14
o = Optie
E4
Pedaal batterijwagen-ontgrendeling t = Standaard
0812.NL
t = Standaard
Functie
Functie o Vermijd beschadigingen van de stapelaar of de last. t De stuurkolom wordt ingesteld op afstand en hoogte. t Indicatie van belangrijke rij- en hefparameters; selectie en weergave van stuurmodi, waarschuwingsindicaties, aanwijzingen bij verkeerde bediening en service-indicaties (zie paragraaf 6). t Ontgrendelt de batterijwagen. o = Optie
0812.NL
Pos. Bedien- cq. indicatieelement 11 Overbruggingsknop ESA en HHA 12 Instelling van de stuurkolom 13 Chauffeursdisplay
E4
14
14
13
13 1
2
1
12
2
12
3
11
3
11
4
8
7
6
5
10
9
8
7
6
5
0812.NL
9
0812.NL
10
4
E5
E5
3
Voertuig in gebruik nemen
3
Voertuig in gebruik nemen
F
Voordat de bestuurder de hefwagen in gebruik neemt, bedient of voordat hij een last heft, moet hij zich ervan overtuigen dat zich niemand in het gevarenbereik bevindt.
F
Voordat de bestuurder de hefwagen in gebruik neemt, bedient of voordat hij een last heft, moet hij zich ervan overtuigen dat zich niemand in het gevarenbereik bevindt.
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
– Volledig voertuig (met name wielen en lastopnamemiddelen) visueel controleren op beschadigingen. – Zichtbaar bereik van het hydraulische systeem visueel controleren op beschadigingen en lekkages. Beschadigde slangen moeten beslist worden vervangen. – Batterijbevestiging en kabelaansluitingen controleren op beschadiging en stevige bevestiging. – Controleren of de batterijstekker goed vastzit. – Controleren of het lastopnamemiddel geen herkenbare schade heeft zoals scheuren, verbogen of sterk afgesleten lastvorken. – Lastvorken controleren. – Aandrijfwiel en lastwielen controleren op beschadiging. – Controleren of de hefkettingen gelijkmatig zijn gespannen en niet zijn beschadigd – Controleren of lastdiagram en waarschuwingsplaatjes goed leesbaar zijn. – Borgbouten van de vorktanden controleren. – Geïntegreerde sideshift (o): Controleren of de bouten van het veiligheidssysteem (B) en de vorkborging (A) goed vastzitten, indien nodig bouten vastdraaien. Aanhaalmoment: 190 Nm.
– Volledig voertuig (met name wielen en lastopnamemiddelen) visueel controleren op beschadigingen. – Zichtbaar bereik van het hydraulische systeem visueel controleren op beschadigingen en lekkages. Beschadigde slangen moeten beslist worden vervangen. – Batterijbevestiging en kabelaansluitingen controleren op beschadiging en stevige bevestiging. – Controleren of de batterijstekker goed vastzit. – Controleren of het lastopnamemiddel geen herkenbare schade heeft zoals scheuren, verbogen of sterk afgesleten lastvorken. – Lastvorken controleren. – Aandrijfwiel en lastwielen controleren op beschadiging. – Controleren of de hefkettingen gelijkmatig zijn gespannen en niet zijn beschadigd – Controleren of lastdiagram en waarschuwingsplaatjes goed leesbaar zijn. – Borgbouten van de vorktanden controleren. – Geïntegreerde sideshift (o): Controleren of de bouten van het veiligheidssysteem (B) en de vorkborging (A) goed vastzitten, indien nodig bouten vastdraaien. Aanhaalmoment: 190 Nm.
A
A
B
B Sideshift met rolgeleiding
0812.NL
Sideshift met glijgeleiding
E6
A
B Sideshift met glijgeleiding
0812.NL
B Sideshift met rolgeleiding
A
E6
3.1
In- en uitstappen
3.1
– Voor in- en uitstappen greep (13a) vasthouden. – Het interne transportmiddel opgaan of verlaten.
In- en uitstappen – Voor in- en uitstappen greep (13a) vasthouden. – Het interne transportmiddel opgaan of verlaten.
3.2
Bestuurdersplaats inrichten
3.2
Bestuurdersplaats inrichten
M
Letselgevaar door niet geborgde of niet ingerichte bestuurdersplaats
M
Letselgevaar door niet geborgde of niet ingerichte bestuurdersplaats
Z
Een bestuurderstoel die niet is vastgezet kan tijdens het rijden leiden tot uitglijden en vallen. Een niet of verkeerd ingerichte bestuurdersplaats kan ongevallen veroorzaken – Bestuurdersstoelvergrendeling moet vastgeklikt zijn. – Bestuurderstoel, stuurkolom en armleuning niet instellen tijdens het rijden. – Bestuurderstoel, stuurkolom en armleuning voordat u gaat rijden zodanig instellen, dat alle bedienelementen veilig toegankelijk zijn en zonder moeite bediend kunnen worden.
– Bestuurdersstoelvergrendeling moet vastgeklikt zijn. – Bestuurderstoel, stuurkolom en armleuning niet instellen tijdens het rijden. – Bestuurderstoel, stuurkolom en armleuning voordat u gaat rijden zodanig instellen, dat alle bedienelementen veilig toegankelijk zijn en zonder moeite bediend kunnen worden.
De stoel instellen
De stoel instellen
Z
De stoel moet zijn ingesteld op het gewicht van de bestuurder om een optimale vering te bereiken. De stoel moet bij het instellen van het gewicht van de bestuurder ontlast zijn. Het gewicht van de bestuurder instellen – Trek hendel (6) in de pijlrichting tot aan de aanslag en weer terug.
– Trek hendel (6) in de pijlrichting tot aan de aanslag en weer terug.
16
Z
Grijp niet tussen stoel en framewand / dak.
8 7 5 15
F
6
16
De vorige gewichtsinstelling wordt teruggesteld op de minimumwaarde. Instelbereik van de stoelvering van 50 kg tot 130 kg. – Trek hendel (6) nogmaals in de pijlrichting tot op de schaal (15) de juiste gewichtsindicatie is bereikt. Doe de hendel nu weer terug. – Neem plaats op de stoel.
0812.NL
F
Het gewicht van de bestuurder instellen
De vorige gewichtsinstelling wordt teruggesteld op de minimumwaarde. Instelbereik van de stoelvering van 50 kg tot 130 kg. – Trek hendel (6) nogmaals in de pijlrichting tot op de schaal (15) de juiste gewichtsindicatie is bereikt. Doe de hendel nu weer terug. – Neem plaats op de stoel.
De stoel moet zijn ingesteld op het gewicht van de bestuurder om een optimale vering te bereiken. De stoel moet bij het instellen van het gewicht van de bestuurder ontlast zijn.
Grijp niet tussen stoel en framewand / dak.
8 7 5 15
6
0812.NL
Z
Een bestuurderstoel die niet is vastgezet kan tijdens het rijden leiden tot uitglijden en vallen. Een niet of verkeerd ingerichte bestuurdersplaats kan ongevallen veroorzaken
E7
E7
De rugleuning instellen:
– Trek de vergrendelhendel (7) omhoog en stel de hoek van de rugleuning (16) in. – Laat de vergrendelhendel weer los; de rugleuning wordt vergrendeld.
– Trek de vergrendelhendel (7) omhoog en stel de hoek van de rugleuning (16) in. – Laat de vergrendelhendel weer los; de rugleuning wordt vergrendeld.
De zitpositie instellen:
De zitpositie instellen:
– Trek de vergrendelhendel (5) van de stoelvergrendeling in de pijlrichting naar boven en breng de stoel in de juiste zitpositie door deze naar voren of achteren te schuiven. – Laat de vergrendelhendel (5) weer in de groef springen.
– Trek de vergrendelhendel (5) van de stoelvergrendeling in de pijlrichting naar boven en breng de stoel in de juiste zitpositie door deze naar voren of achteren te schuiven. – Laat de vergrendelhendel (5) weer in de groef springen.
Z
De instelling van de stoel heeft betrekking op de standaard uitvoering. Gebruik de instelbeschrijving van de producent voor afwijkende uitvoeringen. Let er bij de instelling op, dat alle bedieningselementen goed zijn te bereiken. Stoelverwarming instellen
M
De instelling van de stoel heeft betrekking op de standaard uitvoering. Gebruik de instelbeschrijving van de producent voor afwijkende uitvoeringen. Let er bij de instelling op, dat alle bedieningselementen goed zijn te bereiken. Stoelverwarming instellen
M
Langdurig contact van de onbedekte ofwel onbeschermde huid met verwarmd zitvlak vermijden. Werkwijze
Langdurig contact van de onbedekte ofwel onbeschermde huid met verwarmd zitvlak vermijden. Werkwijze
C
D
C
D
– Knop stoelverwarming (C) één keer indrukken. Verwarming wisselt naar verwarmen stand 3 (hoogste stand), alle led's (D) branden constant. – Knop stoelverwarming (C) nog een keer indrukken. Verwarming wisselt naar verwarmen stand 2. – Knop stoelverwarming (C) nog een keer indrukken. Verwarming wisselt naar verwarmen stand 1. – Knop stoelverwarming (C) nog een keer indrukken. Verwarming wisselt naar stand-by (uit).
– Knop stoelverwarming (C) één keer indrukken. Verwarming wisselt naar verwarmen stand 3 (hoogste stand), alle led's (D) branden constant. – Knop stoelverwarming (C) nog een keer indrukken. Verwarming wisselt naar verwarmen stand 2. – Knop stoelverwarming (C) nog een keer indrukken. Verwarming wisselt naar verwarmen stand 1. – Knop stoelverwarming (C) nog een keer indrukken. Verwarming wisselt naar stand-by (uit).
Stoelverwarming ingesteld.
Stoelverwarming ingesteld.
Bij een storing knipperen één of meerdere led's (D) naast de schakelaar. Intern transportmiddel uitschakelen. Intern transportmiddel weer inschakelen. Indien nodig service bellen.
M
Bij een storing knipperen één of meerdere led's (D) naast de schakelaar. Intern transportmiddel uitschakelen. Intern transportmiddel weer inschakelen. Indien nodig service bellen.
Z
Bij de koelhuisuitvoering (o) is een stoelverwarming geïntegreerd, bediening met de schakelaar (8) in de bestuurdersstoel.
Z
Bij de koelhuisuitvoering (o) is een stoelverwarming geïntegreerd, bediening met de schakelaar (8) in de bestuurdersstoel.
E8
0812.NL
M
E8
0812.NL
Z
De rugleuning instellen:
De stoel instellen (comfortstoel, o)
Z
De stoel instellen (comfortstoel, o)
Het gewicht van de bestuurder instellen – Klap hendel (9) volledig uit in pijlrichting. U stelt de stoel in door de hendel naar boven of onderen te bewegen en weer in de uitgangspositie te plaatsen. – Beweeg de hendel op en neer om de stoel op een hoger gewicht in te stellen. – Beweeg de hendel neer en op om de stoel op een lager gewicht in te stellen.
Z
F
F
Z
Vóór de inbedrijfstelling van het voertuig moet u het individuele bestuurdersgewicht controleren en instellen, om persoonlijk letsel en materiële schade te vermijden. De stoel moet bij het instellen van het gewicht van de bestuurder belast zijn.
Vóór de inbedrijfstelling van het voertuig moet u het individuele bestuurdersgewicht controleren en instellen, om persoonlijk letsel en materiële schade te vermijden. De stoel moet bij het instellen van het gewicht van de bestuurder belast zijn. Het gewicht van de bestuurder instellen
6 19
– Klap hendel (9) volledig uit in pijlrichting. U stelt de stoel in door de hendel naar boven of onderen te bewegen en weer in de uitgangspositie te plaatsen. – Beweeg de hendel op en neer om de stoel op een hoger gewicht in te stellen. – Beweeg de hendel neer en op om de stoel op een lager gewicht in te stellen.
18
9
7
Z
10 8 Het juiste gewicht is ingesteld, wanneer de pijl zich in de middelste stand van het kijkvenster (18) bevindt. Een voelbare nutteloze hefbeweging aan de hendel geeft aan wanneer de minimale of maximale gewichtsinstelling is bereikt.
6 19 18
9
10 8 Het juiste gewicht is ingesteld, wanneer de pijl zich in de middelste stand van het kijkvenster (18) bevindt. Een voelbare nutteloze hefbeweging aan de hendel geeft aan wanneer de minimale of maximale gewichtsinstelling is bereikt.
– Wanneer het gewicht is ingesteld, klapt u de hendel volledig in tot hij vastklikt.
– Wanneer het gewicht is ingesteld, klapt u de hendel volledig in tot hij vastklikt.
De rugleuning instellen:
De rugleuning instellen:
F
De rugleuning moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen. U mag de rugleuning niet instellen tijdens het rijden!
De rugleuning moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen. U mag de rugleuning niet instellen tijdens het rijden!
– Trek de vergrendelhendel (10) omhoog en stel de hoek van de rugleuning (19) in. – Laat de vergrendelhendel weer los; de rugleuning wordt vergrendeld.
– Trek de vergrendelhendel (10) omhoog en stel de hoek van de rugleuning (19) in. – Laat de vergrendelhendel weer los; de rugleuning wordt vergrendeld.
De zitpositie instellen:
De zitpositie instellen:
F
Pak de vergrendelingshendel (8) uitsluitend beet aan de uitsparing, grijp niet onder de hendel door. De stoelvergrendeling moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen. U mag de stoel niet instellen tijdens het rijden! Breng de vergrendelingshendel niet omhoog met been of kuit!
Pak de vergrendelingshendel (8) uitsluitend beet aan de uitsparing, grijp niet onder de hendel door. De stoelvergrendeling moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen. U mag de stoel niet instellen tijdens het rijden! Breng de vergrendelingshendel niet omhoog met been of kuit! – Trek de vergrendelhendel (8) van de stoelvergrendeling in de pijlrichting naar boven en breng de stoel in de juiste zitpositie door deze naar voren of achteren te schuiven. – Laat de vergrendelhendel (8) weer in de groef springen.
0812.NL
0812.NL
– Trek de vergrendelhendel (8) van de stoelvergrendeling in de pijlrichting naar boven en breng de stoel in de juiste zitpositie door deze naar voren of achteren te schuiven. – Laat de vergrendelhendel (8) weer in de groef springen.
7
E9
E9
Stoelverwarming
Stoelverwarming
Bedien de schakelaar (6): 1 = stoelverwarming AAN; 0 = stoelverwarming UIT
Bedien de schakelaar (6): 1 = stoelverwarming AAN; 0 = stoelverwarming UIT
Ondersteuning lendewervel:
Ondersteuning lendewervel:
Handwiel (7) in positie 0 = geen kromming in het lendewervelbereik.
Handwiel (7) in positie 0 = geen kromming in het lendewervelbereik.
Handwiel (7) in positie 1 draaien = kromming toenemend in het bovenste lendewervelbereik.
Handwiel (7) in positie 1 draaien = kromming toenemend in het bovenste lendewervelbereik.
Handwiel (7) in positie 2 draaien = kromming toenemend in het onderste lendewervelbereik.
Handwiel (7) in positie 2 draaien = kromming toenemend in het onderste lendewervelbereik.
3.2.1 Aanwijzingen voor het gebruik van de veiligheidsgordel o
3.2.1 Aanwijzingen voor het gebruik van de veiligheidsgordel o
– Gordel aanbrengen voordat u het interne transportmiddel enige beweging laat maken. – De veiligheidsgordel (22) instellen op basis van de lichaamslengte. – Geen veranderingen aan de veiligheidsgordel aanbrengen. – Bevroren gordelsluiting (20) of bevroren gordelspanner laten ontdooien en drogen. – De temperatuur van de warme lucht mag niet hoger zijn dan +60 °C. – Veiligheidsgordel en de stoelkap na ieder ongeval controleren op bruikbaarheid en indien nodig vervangen. – Beschadigde of niet meer werkende veiligheidsgordels uitsluitend laten vervangen door de distributeur of filialen. – Bij achteraf gemonteerde onderdelen en reparaties uitsluitend originele onderdelen gebruiken.
– Gordel aanbrengen voordat u het interne transportmiddel enige beweging laat maken. – De veiligheidsgordel (22) instellen op basis van de lichaamslengte. – Geen veranderingen aan de veiligheidsgordel aanbrengen. – Bevroren gordelsluiting (20) of bevroren gordelspanner laten ontdooien en drogen. – De temperatuur van de warme lucht mag niet hoger zijn dan +60 °C. – Veiligheidsgordel en de stoelkap na ieder ongeval controleren op bruikbaarheid en indien nodig vervangen. – Beschadigde of niet meer werkende veiligheidsgordels uitsluitend laten vervangen door de distributeur of filialen. – Bij achteraf gemonteerde onderdelen en reparaties uitsluitend originele onderdelen gebruiken.
22
E 10
20
21
0812.NL
21
0812.NL
20
22
E 10
3.2.2 Gebruikshandleiding van de veiligheidsgordel
3.2.2 Gebruikshandleiding van de veiligheidsgordel
Vóór het starten van het interne transportmiddel de gordel soepel uit het span-/ oprolmechanisme trekken, nauwsluitend over het lichaam leggen en in het slot (20) vastzetten.
F
Vóór het starten van het interne transportmiddel de gordel soepel uit het span-/ oprolmechanisme trekken, nauwsluitend over het lichaam leggen en in het slot (20) vastzetten.
F
De gordel mag niet verdraaid over het lichaam liggen. Bij het bedienen (bijvoorbeeld rijden, heffen, neerlaten enz.) van het interne transportmiddel steeds zover mogelijk naar achteren zitten, met uw rug stevig tegen de rugleuning. De automatische blokkering van de gordelspanner staat voldoende bewegingsvrijheid op de stoel toe.
De gordel mag niet verdraaid over het lichaam liggen. Bij het bedienen (bijvoorbeeld rijden, heffen, neerlaten enz.) van het interne transportmiddel steeds zover mogelijk naar achteren zitten, met uw rug stevig tegen de rugleuning. De automatische blokkering van de gordelspanner staat voldoende bewegingsvrijheid op de stoel toe.
F
Wanneer u op het puntje van de stoel zit, hebt u minder bescherming door een te lange gordel.
F
Wanneer u op het puntje van de stoel zit, hebt u minder bescherming door een te lange gordel.
Z
Gordel uitsluitend gebruiken voor het beschermen van één persoon.
Z
Gordel uitsluitend gebruiken voor het beschermen van één persoon.
Maatregelen voor het starten van het interne transportmiddel wanneer het erg schuin staat
Maatregelen voor het starten van het interne transportmiddel wanneer het erg schuin staat
Wanneer het interne transportmiddel zeer schuin staat, blokkeert de automatische blokkering de gordelspanner. De gordel kan niet meer uit het oprolmechanisme worden getrokken.
Wanneer het interne transportmiddel zeer schuin staat, blokkeert de automatische blokkering de gordelspanner. De gordel kan niet meer uit het oprolmechanisme worden getrokken.
0812.NL
– Na het gebruik op de rode knop drukken en insteekplaat (21) met de hand terugbrengen naar het oprolmechanisme.
0812.NL
– Na het gebruik op de rode knop drukken en insteekplaat (21) met de hand terugbrengen naar het oprolmechanisme.
E 11
E 11
Stuurkolom instellen
Stuurkolom instellen
– Ontgrendel de stuurkolomvergrendeling (12) en stel de stuurkop (17) horizontaal en verticaal naar wens in.
– Ontgrendel de stuurkolomvergrendeling (12) en stel de stuurkop (17) horizontaal en verticaal naar wens in.
Zet de stuurkolomvergrendeling vervolgens weer vast.
Zet de stuurkolomvergrendeling vervolgens weer vast.
17
12
Armsteun instellen
Armsteun instellen
– Trek de vergrendeling voor de armsteun (4) omhoog en stel de armsteun (18) in langsrichting naar wens in. – Laat de vergrendeling van de armsteun (4) weer los.
– Trek de vergrendeling voor de armsteun (4) omhoog en stel de armsteun (18) in langsrichting naar wens in. – Laat de vergrendeling van de armsteun (4) weer los.
0812.NL
18 18
E 12
4
12
4
18 18
0812.NL
4
4
17
E 12
3.3
Bedrijfsklaar maken
3.3
– Trek de schakelaar van de NOODSTOP (2) eruit. – Steek de sleutel in het contactslot (1) en draai hem naar rechts tot de stand „I“ of: – voer bij voertuigen zonder contactslot de vrijgavecode in via de CANCODE (1a). Bij de CANCODE (o) moet u de startpincode 2580 invoeren via het bedieningspaneel (1a). – Controleer claxon.
de
werking
van
– Trek de schakelaar van de NOODSTOP (2) eruit. – Steek de sleutel in het contactslot (1) en draai hem naar rechts tot de stand „I“ of: – voer bij voertuigen zonder contactslot de vrijgavecode in via de CANCODE (1a).
13
1
Bij de CANCODE (o) moet u de startpincode 2580 invoeren via het bedieningspaneel (1a).
2
7 Set
– Controleer claxon.
6
5
4
13
1
2
3
2
1
de
9
8 0
Het voertuig is nu bedrijfsgereed. De batterijverbruik-bewaker toont de actuele capaciteit van de batterij. – Controleer de werking van het rempedaal en de parkeerrem (zie paragraaf 4.4). – Bedien de dodemansknop bij de inbedrijfstelling. – Rijrichting selecteren. – Los de parkeerrem met behulp van de remknop (19).
Bedrijfsklaar maken
de
werking
van
3
2
1
de
6
5
4 7 Set
9
8 0
Het voertuig is nu bedrijfsgereed. De batterijverbruik-bewaker toont de actuele capaciteit van de batterij.
13
19
1a
1
– Controleer de werking van het rempedaal en de parkeerrem (zie paragraaf 4.4). – Bedien de dodemansknop bij de inbedrijfstelling. – Rijrichting selecteren. – Los de parkeerrem met behulp van de remknop (19).
2
2
19
1a
1
2
2
0812.NL
Het voertuig is bedrijfsklaar.
0812.NL
Het voertuig is bedrijfsklaar.
13
E 13
E 13
3.4
NOODSTOP-inrichting
3.4
NOODSTOP-inrichting
Z
Het voertuig is voorzien van een noodstopvoorziening. Na het inschakelen van de NOODSTOPschakelaar (2) en het contactslot (1) respectievelijk het invoeren van de pincode verschijnt automatisch een vraag om bevestiging.
Z
Het voertuig is voorzien van een noodstopvoorziening. Na het inschakelen van de NOODSTOPschakelaar (2) en het contactslot (1) respectievelijk het invoeren van de pincode verschijnt automatisch een vraag om bevestiging.
NOODSTOP-indicatie
NOODSTOP-indicatie
Wanneer een storing in het stuur- of remsysteem wordt waargenomen, verschijnt een indicatie op het bestuurdersvenster(13).
Wanneer een storing in het stuur- of remsysteem wordt waargenomen, verschijnt een indicatie op het bestuurdersvenster(13).
Activering van de NOODSTOP
Activering van de NOODSTOP
Wanneer tijdens het rijden een storing optreedt in het stuursysteem die een gevaar betekent voor de bestuurder, wordt het voertuig automatisch gecontroleerd afgeremd tot stilstand.
Wanneer tijdens het rijden een storing optreedt in het stuursysteem die een gevaar betekent voor de bestuurder, wordt het voertuig automatisch gecontroleerd afgeremd tot stilstand.
NOODSTOP resetten
NOODSTOP resetten
– Schakel de NOODSTOP en het contactslot uit en weer in.
– Schakel de NOODSTOP en het contactslot uit en weer in.
Z
Verschijnt de noodstop-indicatie in het bestuurdersvenster ook na herhaald terugstellen van NOODSTOP, dan moet u de technische dienst van de fabrikant inschakelen, om de storing op te heffen.
M
Wanneer het voertuig na het activeren van een NOODSTOP in de gevarenzone of stellinggang staat, kunt u deze om te bergen sturen met behulp van de stuurslinger (zie "Intern transportmiddel zonder batterij bewegen, berging" in hoofdstuk E)
M
Wanneer het voertuig na het activeren van een NOODSTOP in de gevarenzone of stellinggang staat, kunt u deze om te bergen sturen met behulp van de stuurslinger (zie "Intern transportmiddel zonder batterij bewegen, berging" in hoofdstuk E)
E 14
0812.NL
Verschijnt de noodstop-indicatie in het bestuurdersvenster ook na herhaald terugstellen van NOODSTOP, dan moet u de technische dienst van de fabrikant inschakelen, om de storing op te heffen.
0812.NL
Z
E 14
3.5
Controles na de dagelijkse inbedrijfstelling
3.5
– Controleren of bestuurderstoel goed is vergrendeld. – Controleren of veiligheidsgordel goed werkt. (Gordeluittrekking moet bij plotseling uittrekken blokkeren.) – Werking van de claxon controleren. – Controleren of de bedien- en indicatie-elementen goed werken. – Stuurinrichting controleren op goede werking. – Controle van de stuurhoekindicatie, daarvoor het stuurwiel in beide richtingen tot de aanslag draaien en controleren, of de wielstand op de bedieningsconsole wordt weergegeven. – Hydraulische functies heffen / neerlaten, neigen en eventueel de werking van het aanbouwapparaat controleren.
0812.NL
0812.NL
– Controleren of bestuurderstoel goed is vergrendeld. – Controleren of veiligheidsgordel goed werkt. (Gordeluittrekking moet bij plotseling uittrekken blokkeren.) – Werking van de claxon controleren. – Controleren of de bedien- en indicatie-elementen goed werken. – Stuurinrichting controleren op goede werking. – Controle van de stuurhoekindicatie, daarvoor het stuurwiel in beide richtingen tot de aanslag draaien en controleren, of de wielstand op de bedieningsconsole wordt weergegeven. – Hydraulische functies heffen / neerlaten, neigen en eventueel de werking van het aanbouwapparaat controleren.
Controles na de dagelijkse inbedrijfstelling
E 15
E 15
Werken met het interne transportmiddel
4
Werken met het interne transportmiddel
4.1
Veiligheidsregels voor het rijden
4.1
Veiligheidsregels voor het rijden
E 16
Rijpaden en werkbereiken: rijd uitsluitend op de paden die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden mogen niet in het werkbereik komen. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde locaties neerzetten. Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór veiligheidsvoorzieningen en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn.
Het interne transportmiddel mag uitsluitend worden bewogen in werkzones, waarin er voldoen licht is, om gevaren voor personen en materiaal te voorkomen.
Het interne transportmiddel mag uitsluitend worden bewogen in werkzones, waarin er voldoen licht is, om gevaren voor personen en materiaal te voorkomen.
Gedrag bij het rijden: u moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet altijd een veilige remafstand bewaren tot de voertuigen die zich in de rijrichting gezien vóór u bevinden, en u dient het interne transportmiddel altijd onder controle te hebben. Onverwacht stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen. Het gebruik van een mobiele telefoon of een portofoon zonder handsfree-functie is verboden tijdens de bediening van het interne transportmiddel.
Gedrag bij het rijden: u moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet altijd een veilige remafstand bewaren tot de voertuigen die zich in de rijrichting gezien vóór u bevinden, en u dient het interne transportmiddel altijd onder controle te hebben. Onverwacht stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen. Het gebruik van een mobiele telefoon of een portofoon zonder handsfree-functie is verboden tijdens de bediening van het interne transportmiddel.
Zichtverhoudingen bij het rijden: u moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in rijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als uitkijk vóór het interne transportmiddel uit lopen.
Zichtverhoudingen bij het rijden: u moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in rijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als uitkijk vóór het interne transportmiddel uit lopen.
Rijden op glooiingen en hellingen: u mag uitsluitend over hellingen rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, schoon en stroef zijn en u er veilig op kunt rijden volgens de technische voertuigspecificaties. Rijd zodanig dat de last zich altijd aan de hoogste zijde van het interne transportmiddel bevindt. U mag niet omkeren, niet schuin rijden en het interne transportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Rijd op hellingen uitsluitend met lage snelheid, en wees altijd gereed om te remmen.
Rijden op glooiingen en hellingen: u mag uitsluitend over hellingen rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, schoon en stroef zijn en u er veilig op kunt rijden volgens de technische voertuigspecificaties. Rijd zodanig dat de last zich altijd aan de hoogste zijde van het interne transportmiddel bevindt. U mag niet omkeren, niet schuin rijden en het interne transportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Rijd op hellingen uitsluitend met lage snelheid, en wees altijd gereed om te remmen.
In liften en op laadbruggen rijden: u mag uitsluitend in liften en op laadbruggen rijden wanneer deze voldoende hefcapaciteit hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de exploitant zijn vrijgegeven om te worden bereden. Controleer dit voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Bij transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmast en neergelaten lastopname rijden. Rijd het interne transportmiddel met de last naar voren in de lift, en neem een positie in die contact met de schachtwanden uitsluit. Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden wanneer het interne transportmiddel veilig staat en ze moeten de lift eerder verlaten dan het interne transportmiddel.
In liften en op laadbruggen rijden: u mag uitsluitend in liften en op laadbruggen rijden wanneer deze voldoende hefcapaciteit hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de exploitant zijn vrijgegeven om te worden bereden. Controleer dit voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Bij transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmast en neergelaten lastopname rijden. Rijd het interne transportmiddel met de last naar voren in de lift, en neem een positie in die contact met de schachtwanden uitsluit. Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden wanneer het interne transportmiddel veilig staat en ze moeten de lift eerder verlaten dan het interne transportmiddel.
Veiligheidskooien: Het gebruik van veiligheidskooien wordt geregeld in de nationale wetgeving: In de afzonderlijke lidstaten kan het gebruik van werkplatformen op interne transportmiddelen verboden zijn. Deze wetgeving in acht nemen. Alleen wanneer de wetgeving in het land van gebruik het gebruik van veiligheidskooien toestaat, is dit toegestaan. Voor het gebruik de nationale toezichtautoriteiten vragen.
Veiligheidskooien: Het gebruik van veiligheidskooien wordt geregeld in de nationale wetgeving: In de afzonderlijke lidstaten kan het gebruik van werkplatformen op interne transportmiddelen verboden zijn. Deze wetgeving in acht nemen. Alleen wanneer de wetgeving in het land van gebruik het gebruik van veiligheidskooien toestaat, is dit toegestaan. Voor het gebruik de nationale toezichtautoriteiten vragen.
0812.NL
Rijpaden en werkbereiken: rijd uitsluitend op de paden die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden mogen niet in het werkbereik komen. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde locaties neerzetten. Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór veiligheidsvoorzieningen en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn.
E 16
0812.NL
4
Conditie van de te transporteren last: de bediener moet controleren of de last correct is geplaatst. Hij mag uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kantelen of eraf vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen, bijvoorbeeld een lastbeschermtralie gebruiken. Vloeibare lasten moeten zijn beveiligd tegen morsen.
F F
Conditie van de te transporteren last: de bediener moet controleren of de last correct is geplaatst. Hij mag uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kantelen of eraf vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen, bijvoorbeeld een lastbeschermtralie gebruiken. Vloeibare lasten moeten zijn beveiligd tegen morsen.
F F
Rijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmast en gedaalde last. Gevaar voor ongevallen door elektromagnetische storingen Sterke magneten kunnen elektronische componenten, bijvoorbeeld Hall-sensoren, storen en ongevallen veroorzaken. – Geen magneten meenemen in het bedieningsbereik van het interne transportmiddel. Uitgezonderd zijn in de handel gebruikelijke, zwakke hechtmagneten voor het bevestigen van notitiebriefjes.
Rijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmast en gedaalde last. Gevaar voor ongevallen door elektromagnetische storingen Sterke magneten kunnen elektronische componenten, bijvoorbeeld Hall-sensoren, storen en ongevallen veroorzaken. – Geen magneten meenemen in het bedieningsbereik van het interne transportmiddel. Uitgezonderd zijn in de handel gebruikelijke, zwakke hechtmagneten voor het bevestigen van notitiebriefjes.
4.2
Maatregelen in ongewone situaties
4.2
Maatregelen in ongewone situaties
M
Neem de volgende maatregelen wanneer het interne transportmiddel dreigt te kantelen.
M
Neem de volgende maatregelen wanneer het interne transportmiddel dreigt te kantelen.
– Stuurwiel met beide handen vasthouden en met de voeten schrapzetten.
– Stuurwiel met beide handen vasthouden en met de voeten schrapzetten.
– Lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting neigen.
– Lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting neigen.
0812.NL
– Bovenlichaam tegen de rugleuning drukken.
0812.NL
– Bovenlichaam tegen de rugleuning drukken.
E 17
E 17
F
NOODSTOP
4.3
F
Gevaar op ongevallen Bij bediening van de schakelaar NOODSTOP tijdens het rijden wordt het interne transportmiddel met maximaal remvermogen tot stilstand afgeremd. Daarbij kan de opgenomen last van de vorktanden glijden. Er bestaat een verhoogd risico op ongevallen en letsel! Voorwerpen mogen de werking van de NOODSTOP-schakelaar niet beïnvloeden.
4.3.1 NOODSTOP indrukken
Gevaar op ongevallen Bij bediening van de schakelaar NOODSTOP tijdens het rijden wordt het interne transportmiddel met maximaal remvermogen tot stilstand afgeremd. Daarbij kan de opgenomen last van de vorktanden glijden. Er bestaat een verhoogd risico op ongevallen en letsel! Voorwerpen mogen de werking van de NOODSTOP-schakelaar niet beïnvloeden.
4.3.1 NOODSTOP indrukken
Werkwijze
Werkwijze
De schakelaar NOODSTOP (2) niet als bedrijfsrem gebruiken.
De schakelaar NOODSTOP (2) niet als bedrijfsrem gebruiken.
– Schakelaar NOODSTOP bij gevaar (2) naar onderen drukken.
– Schakelaar NOODSTOP bij gevaar (2) naar onderen drukken.
Alle elektrische functies zijn uitgeschakeld.
Alle elektrische functies zijn uitgeschakeld.
Het interne transportmiddel wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand.
Het interne transportmiddel wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand.
4.3.2 NOODSTOP ontgrendelen
4.3.2 NOODSTOP ontgrendelen
Werkwijze
Werkwijze
– NOODSTOP-schakelaar ontgrendelen door deze te draaien. – Alle elektrische functies zijn ingeschakeld, het interne transportmiddel is weer bedrijfsklaar. (Mits het interne transportmiddel voor het indrukken van de schakelaar NOODSTOP bedrijfsklaar was).
– NOODSTOP-schakelaar ontgrendelen door deze te draaien. – Alle elektrische functies zijn ingeschakeld, het interne transportmiddel is weer bedrijfsklaar. (Mits het interne transportmiddel voor het indrukken van de schakelaar NOODSTOP bedrijfsklaar was).
0812.NL
E 18
NOODSTOP
0812.NL
4.3
E 18
4.4
Rijden, sturen, remmen
4.4
Rijden
F Z
Rijden, sturen, remmen Rijden
F
Rijd uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kap. De hoofd-rijrichting is de aandrijfrichting (V). Verhoogde opmerkzaamheid bij rijden in lastrichting (R).
Z
Rijden in lastrichting (R) mag uitsluitend plaatsvinden voor het rangeren en voor het opnemen of neerzetten van lasten.
1
2
19
Rijd uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kap. De hoofd-rijrichting is de aandrijfrichting (V). Verhoogde opmerkzaamheid bij rijden in lastrichting (R). Rijden in lastrichting (R) mag uitsluitend plaatsvinden voor het rangeren en voor het opnemen of neerzetten van lasten.
1
20
2
19
8
20
8
R
R
10
10
V
V
– De bedrijfsgereedheid herstellen (zie paragraaf 3.3). – Los de parkeerrem met behulp van de remknop (19).
1 19
2
– De bedrijfsgereedheid herstellen (zie paragraaf 3.3). – Los de parkeerrem met behulp van de remknop (19).
1
20a
19
8
2
20a
8
R
R
10
10
0812.NL
V
0812.NL
V
E 19
E 19
Z
Z
Na het herstellen van de bedrijfsgereedheid is geen rijrichting geselecteerd. Het voertuig kan pas rijden nadat u een rijrirchting hebt geselecteerd. – Druk na het herstellen van de bedrijfsgereedheid op de rijrichtingschakelaar (20 / 20a), teneinde de rijrichting (R) te selecteren. Iedere keer dat u de rijrichtingschakelaar opnieuw bedient, verandert de rijrichting. – Bedien de dodemansknop (10) en het rijpedaal (8). Het voertuig gaat in de geselecteerde richting rijden.
F
Met de dodemansknop (10) verhindert u, dat uw voet tijdens het rijden buiten de voertuigcontour steekt. Wanneer de knop niet is ingedrukt, worden alle elektrische functies buiten bedrijf gesteld, met uitzondering van het sturen, de rem, het bestuurdersvenster en de claxon. Het voertuig rolt uit volgens de ingestelde parameter „uitrolrem“.
Z
U regelt de rijsnelheid met het rijpedaal (8).
0812.NL
Z
– Druk na het herstellen van de bedrijfsgereedheid op de rijrichtingschakelaar (20 / 20a), teneinde de rijrichting (R) te selecteren. Iedere keer dat u de rijrichtingschakelaar opnieuw bedient, verandert de rijrichting. – Bedien de dodemansknop (10) en het rijpedaal (8). Het voertuig gaat in de geselecteerde richting rijden.
E 20
Met de dodemansknop (10) verhindert u, dat uw voet tijdens het rijden buiten de voertuigcontour steekt. Wanneer de knop niet is ingedrukt, worden alle elektrische functies buiten bedrijf gesteld, met uitzondering van het sturen, de rem, het bestuurdersvenster en de claxon. Het voertuig rolt uit volgens de ingestelde parameter „uitrolrem“. U regelt de rijsnelheid met het rijpedaal (8).
0812.NL
F
Na het herstellen van de bedrijfsgereedheid is geen rijrichting geselecteerd. Het voertuig kan pas rijden nadat u een rijrirchting hebt geselecteerd.
E 20
Asynchroon sturen (t)
Asynchroon sturen (t)
Bij vooruit rijden (in de richting van de instap = aandrijfrichting) leidt een stuurbeweging naar links tot een linker bocht, naar rechts tot een rechter bocht. De wielstand van het aandrijfwiel wordt weergegeven op het bestuurdersvenster.
Bij vooruit rijden (in de richting van de instap = aandrijfrichting) leidt een stuurbeweging naar links tot een linker bocht, naar rechts tot een rechter bocht. De wielstand van het aandrijfwiel wordt weergegeven op het bestuurdersvenster.
Synchroon sturen (o)
Synchroon sturen (o)
– Bij vooruit rijden (in de richting van de instap = aandrijfrichting) leidt een stuurbeweging naar links tot een rechter bocht, naar rechts tot een linker bocht. De wielstand van het aandrijfwiel wordt weergegeven op het bestuurdersvenster.
– Bij vooruit rijden (in de richting van de instap = aandrijfrichting) leidt een stuurbeweging naar links tot een rechter bocht, naar rechts tot een linker bocht. De wielstand van het aandrijfwiel wordt weergegeven op het bestuurdersvenster.
Remmen
Remmen
Z
Het remgedrag van het voertuig hangt wezenlijk af van de bodemgesteldheid. U moet daar rekening mee houden bij het bepalen van uw rijgedrag.
Het remgedrag van het voertuig hangt wezenlijk af van de bodemgesteldheid. U moet daar rekening mee houden bij het bepalen van uw rijgedrag.
U kunt het voertuig op de volgende drie manieren remmen:
U kunt het voertuig op de volgende drie manieren remmen:
– met omkeerrem – met uitrolrem – met voetrem
– met omkeerrem – met uitrolrem – met voetrem
F
Wanneer meer bestuurders het voertuig gebruiken (bijvoorbeeld bij ploegendienst), moet u bij een individuele instelling van de parameters letten op het veranderd remen rijgedrag! Controleer bij een nieuwe inbedrijfstelling de reactie van het voertuig!
0812.NL
F
Sturen
Wanneer meer bestuurders het voertuig gebruiken (bijvoorbeeld bij ploegendienst), moet u bij een individuele instelling van de parameters letten op het veranderd remen rijgedrag! Controleer bij een nieuwe inbedrijfstelling de reactie van het voertuig!
0812.NL
Z
Sturen
E 21
E 21
Remmen met de omkeerrem:
Remmen met de omkeerrem:
20
20
– De rijrichtingschakelaar (20 / 20a) tijdens het rijden bedienen. Er wordt overgeschakeld naar de tegengestelde rijrichting; het voertuig wordt geremd door de rijstroomregeling, tot het voertuig in de tegengestelde rijrichting begint te rijden.
– De rijrichtingschakelaar (20 / 20a) tijdens het rijden bedienen. Er wordt overgeschakeld naar de tegengestelde rijrichting; het voertuig wordt geremd door de rijstroomregeling, tot het voertuig in de tegengestelde rijrichting begint te rijden.
20a
E 22
Deze modus vermindert het energieverbruik. De energie wordt teruggewonnen, geregeld door de rijstroomregeling. Op het bestuurdersvenster leest u het opladen van de batterij af.
0812.NL
Z
Deze modus vermindert het energieverbruik. De energie wordt teruggewonnen, geregeld door de rijstroomregeling. Op het bestuurdersvenster leest u het opladen van de batterij af.
0812.NL
Z
20a
E 22
4.5
F
Remmen met de uitrolrem:
Remmen met de uitrolrem:
– Als men het rijpedaal tijdens het rijden op laat komen, wordt het voertuig aan de hand van de stand van het rijpedaal door de rijstroomregeling afgeremd.
– Als men het rijpedaal tijdens het rijden op laat komen, wordt het voertuig aan de hand van de stand van het rijpedaal door de rijstroomregeling afgeremd.
Remmen met de bedrijfsrem:
Remmen met de bedrijfsrem:
– Druk het rempedaal (9) door.
– Druk het rempedaal (9) door.
Het voertuig wordt door de doseerbare tegenstroomrem over de motor tot stilstand geremd. Kort voor stilstand van het voertuig wordt de mechanische houdrem geactiveerd en na het loslaten weer gedeactiveerd.
Het voertuig wordt door de doseerbare tegenstroomrem over de motor tot stilstand geremd. Kort voor stilstand van het voertuig wordt de mechanische houdrem geactiveerd en na het loslaten weer gedeactiveerd.
8 9
De vorktanden instellen De vorktanden moeten zo ver mogelijk uit elkaar en zo centrisch mogelijk op het voertuig worden geplaatst, teneinde de last veilig op te nemen. Het lastzwaartepunt moet midden tussen de vorktanden liggen.
4.5
22
F
21
23
– Zwenk de vergrendelhendel (21) naar boven. – Schuif de vorktanden (22) op de vorkdrager (23) in de juiste stand.
F
8 9
De vorktanden instellen De vorktanden moeten zo ver mogelijk uit elkaar en zo centrisch mogelijk op het voertuig worden geplaatst, teneinde de last veilig op te nemen. Het lastzwaartepunt moet midden tussen de vorktanden liggen.
22
21
23
– Zwenk de vergrendelhendel (21) naar boven. – Schuif de vorktanden (22) op de vorkdrager (23) in de juiste stand.
F
Vergrendelhendel omlaag zwenken en de vorktanden verschuiven totdat de vergrendelpen in een groef vastklikt. De vorktanden moeten met de borgbout (23a) zijn geborgd tegen vallen. – Controleren of de borgbout (23a) goed vastzit, indien nodig vastdraaien.
Vergrendelhendel omlaag zwenken en de vorktanden verschuiven totdat de vergrendelpen in een groef vastklikt. De vorktanden moeten met de borgbout (23a) zijn geborgd tegen vallen. – Controleren of de borgbout (23a) goed vastzit, indien nodig vastdraaien.
0812.NL
23a
0812.NL
23a
E 23
E 23
4.6
Het opnemen en wegzetten van lasten
4.6
Het opnemen en wegzetten van lasten
M
De bestuurder moet, voordat hij een last opneemt, controleren of deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en dat de last de hefcapaciteit van het voertuig niet overschrijdt.
M
De bestuurder moet, voordat hij een last opneemt, controleren of deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en dat de last de hefcapaciteit van het voertuig niet overschrijdt.
E 24
0812.NL
– Breng de vorktanden zo ver mogelijk onder de last.
0812.NL
– Breng de vorktanden zo ver mogelijk onder de last.
E 24
Heffen
Z
F
Personen mogen zich niet onder de geheven last bevinden. – Trek de hendel 24 van de Solopilot (3) in de richting (H), respectievelijk de Multipilot (3a) in de richting (H). De schuinte van de regelhendel bepaalt de hefsnelheid.
24
Z
S
– Bedien de Multipilot (3a) respectievelijk hendel (24) van de Solopilot (3) tot de gewenste hefhoogte is bereikt.
Z
De geïnstalleerde veiligheidsschakeling is een actieve ongevallenbeveiliging, teneinde een abusievelijke acceleratie met geheven last buiten het vrijhefbereik te verhinderen!
Z
Z
3a
S
U U
TT
De schuinte van de regelhendel bepaalt de hefsnelheid.
24
De geïnstalleerde veiligheidsschakeling is een actieve ongevallenbeveiliging, teneinde een abusievelijke acceleratie met geheven last buiten het vrijhefbereik te verhinderen!
H
Z
3
S
H
Wanneer de eindaanslag is bereikt (geluid van de drukbegrenzingsklep), brengt u de regelhendel onmiddellijk in de basisstand. Snelheidsreductie in de masthef o
Na activering van de veiligheidsschakeling kunt u het voertuig uitsluitend nog in langzame gang verplaatsen!
28
3a
S
U U
TT
H
Na activering van de veiligheidsschakeling kunt u het voertuig uitsluitend nog in langzame gang verplaatsen!
– Laat de last dalen en breng het rijpedaal in de rustpositie (nulpositie).
– Laat de last dalen en breng het rijpedaal in de rustpositie (nulpositie).
Dit deactiveert de veiligheidsschakeling en normaal rijden wordt weer vrijgegeven.
Dit deactiveert de veiligheidsschakeling en normaal rijden wordt weer vrijgegeven.
Dalen
Dalen
– Druk de Solopilot (3) hendel (24) cq Multipilot (3a) in de richting (S).
– Druk de Solopilot (3) hendel (24) cq Multipilot (3a) in de richting (S).
Z M
De schuine stand van de Solo- of Multipilot bepaalt de daalsnelheid. Vermijd het hard neerzetten van de last, teneinde de last en de magazijnstelling te ontzien.
0812.NL
Z M
28
– Trek de hendel 24 van de Solopilot (3) in de richting (H), respectievelijk de Multipilot (3a) in de richting (H).
– Bedien de Multipilot (3a) respectievelijk hendel (24) van de Solopilot (3) tot de gewenste hefhoogte is bereikt.
H
Wanneer de eindaanslag is bereikt (geluid van de drukbegrenzingsklep), brengt u de regelhendel onmiddellijk in de basisstand. Snelheidsreductie in de masthef o
3
Personen mogen zich niet onder de geheven last bevinden.
De schuine stand van de Solo- of Multipilot bepaalt de daalsnelheid. Vermijd het hard neerzetten van de last, teneinde de last en de magazijnstelling te ontzien.
0812.NL
F
Heffen
E 25
E 25
4.7
F
Masthouder uitschuiven
26
Grijp niet tussen mast en batterij-kap. – Neig de hendel (26) van de Solopilot (3) respectievelijk de Multipilot (3) voor het uitschuiven van de masthouder in de richting (T), neig hem voor het inschuiven in de richting (U).
3
4.7
Masthouder uitschuiven
F
Grijp niet tussen mast en batterij-kap.
T
26
– Neig de hendel (26) van de Solopilot (3) respectievelijk de Multipilot (3) voor het uitschuiven van de masthouder in de richting (T), neig hem voor het inschuiven in de richting (U).
T
U
Z
De neiging van de Solo- of Multipilot bepaalt de schuifsnelheid.
3
U
Z
3a
De neiging van de Solo- of Multipilot bepaalt de schuifsnelheid.
3a
T
T
U
U
Neigen van de mast
Neigen van de mast
Solopilot t: – Druk tegen hendel (27) van de Solopilot (3) voor het voorover neigen. – Trek hendel (27) van de Solopilot (3) naar u toe voor het achterover neigen.
27
Solopilot t:
3
– Druk tegen hendel (27) van de Solopilot (3) voor het voorover neigen. – Trek hendel (27) van de Solopilot (3) naar u toe voor het achterover neigen.
V
27
3
V
R
R
Multipilot o:
Multipilot o:
– Druk voor het voorover kantelen op de tuimelknop (28) (V). – Druk voor het achterover kantelen op de tuimelknop (28) (R).
– Druk voor het voorover kantelen op de tuimelknop (28) (V). – Druk voor het achterover kantelen op de tuimelknop (28) (R). 28
28
V
E 26
3a
V
0812.NL
R
0812.NL
R
3a
E 26
Opnemen, heffen en transporteren van lasten
Opnemen, heffen en transporteren van lasten
Solo-Pilot t:
Solo-Pilot t:
– De vorktanden in de horizontale stand brengen: zet de hendel (27) van de Solopilot (3) in de neutrale stand. – Rijd naar de last toe. – Schuif de masthouder uit: druk tegen hendel (26) van de Solopilot (3). – Hef de vorktanden tot de juiste hoogte: trek hendel (24) van de Solo-Pilot naar u toe. – Rijd de vorktanden onder de last. – Hef de last vrij: trek hendel (24) van de Solo-Pilot naar u toe. – Trek de masthouder terug: trek hendel (26) van de Solopilot (3) naar u toe.
F
– De vorktanden in de horizontale stand brengen: zet de hendel (27) van de Solopilot (3) in de neutrale stand. – Rijd naar de last toe. – Schuif de masthouder uit: druk tegen hendel (26) van de Solopilot (3). – Hef de vorktanden tot de juiste hoogte: trek hendel (24) van de Solo-Pilot naar u toe. – Rijd de vorktanden onder de last. – Hef de last vrij: trek hendel (24) van de Solo-Pilot naar u toe. – Trek de masthouder terug: trek hendel (26) van de Solopilot (3) naar u toe.
24 26 27
3
F
Rijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmast en gedaalde last.
3
Rijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmast en gedaalde last. – De last in de transportstand laten zakken: druk tegen hendel (24) van de Solopilot (3). – De last in achterover geneigde stand brengen: trek hendel (27) van de Solopilot (3) naar u toe. – Transporteer de last. – De last in de horizontale stand brengen: druk tegen hendel (27) van de Solopilot (3). – De last op de juiste hoogte brengen: trek de hendel (24) van de Solopilot naar u toe, en druk eventueel tegen de regelhendel (26) van de Solopilot (3) om de masthouder naar voren te schuiven. – De last neerzetten: druk tegen hendel (24) van de Solopilot (3). – Trek de masthouder terug: trek hendel (26) van de Solopilot (3) naar u toe.
0812.NL
0812.NL
– De last in de transportstand laten zakken: druk tegen hendel (24) van de Solopilot (3). – De last in achterover geneigde stand brengen: trek hendel (27) van de Solopilot (3) naar u toe. – Transporteer de last. – De last in de horizontale stand brengen: druk tegen hendel (27) van de Solopilot (3). – De last op de juiste hoogte brengen: trek de hendel (24) van de Solopilot naar u toe, en druk eventueel tegen de regelhendel (26) van de Solopilot (3) om de masthouder naar voren te schuiven. – De last neerzetten: druk tegen hendel (24) van de Solopilot (3). – Trek de masthouder terug: trek hendel (26) van de Solopilot (3) naar u toe.
24 26 27
E 27
E 27
Mulit-Pilot o: – De vorktanden in de horizontale stand brengen: druk op de tuimelschakelaar (28), kantelknop (V) of (R). – Rijd naar de last toe. – Schuif de masthouder uit: neig de Multipilot (3a) in de richting (T). – Hef de vorktanden tot de juiste hoogte: trek de Multipilot (3a) in de richting (H). – Rijd de vorktanden onder de last. – Hef de last vrij: trek de Multipilot (3a) in de richting (H). – Trek de masthouder terug: kantel de Multipilot (3a) in de richting (U).
F
Mulit-Pilot o:
28
S
U U
– De vorktanden in de horizontale stand brengen: druk op de tuimelschakelaar (28), kantelknop (V) of (R). – Rijd naar de last toe. – Schuif de masthouder uit: neig de Multipilot (3a) in de richting (T). – Hef de vorktanden tot de juiste hoogte: trek de Multipilot (3a) in de richting (H). – Rijd de vorktanden onder de last. – Hef de last vrij: trek de Multipilot (3a) in de richting (H). – Trek de masthouder terug: kantel de Multipilot (3a) in de richting (U).
3a
TT
H
F
Rijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmast en gedaalde last.
E 28
S
U U
3a
TT
H
Rijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmast en gedaalde last.
0812.NL
– De last in de transportstand laten zakken: druk de Multipilot (3a) in de richting (S). – De last in achterover geneigde stand brengen: druk op de tuimelschakelaar (28), kantelknop (R). – Transporteer de last. – De last in de horizontale stand brengen: druk op de tuimelschakelaar (28), kantelknop (V). – De last op de juiste hoogte brengen: trek de Multipilot (3a) in de richting (H), en voor het eventueel uitschuiven van de masthouder neigt u de Multipilot (3a) in de richting (T). – De last neerzetten: druk de Multipilot (3) in de richting (S). – Trek de masthouder terug: kantel de Multipilot (3) in de richting (U).
0812.NL
– De last in de transportstand laten zakken: druk de Multipilot (3a) in de richting (S). – De last in achterover geneigde stand brengen: druk op de tuimelschakelaar (28), kantelknop (R). – Transporteer de last. – De last in de horizontale stand brengen: druk op de tuimelschakelaar (28), kantelknop (V). – De last op de juiste hoogte brengen: trek de Multipilot (3a) in de richting (H), en voor het eventueel uitschuiven van de masthouder neigt u de Multipilot (3a) in de richting (T). – De last neerzetten: druk de Multipilot (3) in de richting (S). – Trek de masthouder terug: kantel de Multipilot (3) in de richting (U).
28
E 28
4.8
Dalen in noodgevallen
4.8
Dalen in noodgevallen
F
Bij gebruik van de nood-daalvoorziening mogen zich geen personen in het gevarenbereik bevinden.
F
Bij gebruik van de nood-daalvoorziening mogen zich geen personen in het gevarenbereik bevinden.
Wanneer de hefmast vanwege een storing van de hefregeling niet meer kan dalen, moet u de klep voor het dalen in noodsituaties (25) bedienen die zich op de achterkant van de masthouder bevindt.
F
Bedien de klep voor dalen in noodsituaties uitsluitend wanneer u naast het voertuig staat! Reik nooit door de hefmast heen! Ga niet onder de last staan.
Wanneer de hefmast vanwege een storing van de hefregeling niet meer kan dalen, moet u de klep voor het dalen in noodsituaties (25) bedienen die zich op de achterkant van de masthouder bevindt.
F 25
25
– Schakel de NOODSTOP-schakelaar en het contactslot uit. – Trek de batterijstekker er uit. – Draai de boutkop van de draai-as (25, 6 mm inbusbout) eventueel met een geschikt verlengstuk maximaal 1/ 2 omwentelingen los. Laat de hefmast en de last langzaam dalen. Desgewenst kunt u de daalsnelheid verlagen door de bout met de klok mee te draaien, of de last stoppen. Wanneer de last is gedaald, sluit u het nooddaalventiel met een vastdraaimoment van 4,5 Nm aan de draaias. – Neem het voertuig pas in bedrijf nadat de storing is opgeheven.
0812.NL
0812.NL
– Schakel de NOODSTOP-schakelaar en het contactslot uit. – Trek de batterijstekker er uit. – Draai de boutkop van de draai-as (25, 6 mm inbusbout) eventueel met een geschikt verlengstuk maximaal 1/ 2 omwentelingen los. Laat de hefmast en de last langzaam dalen. Desgewenst kunt u de daalsnelheid verlagen door de bout met de klok mee te draaien, of de last stoppen. Wanneer de last is gedaald, sluit u het nooddaalventiel met een vastdraaimoment van 4,5 Nm aan de draaias. – Neem het voertuig pas in bedrijf nadat de storing is opgeheven.
Bedien de klep voor dalen in noodsituaties uitsluitend wanneer u naast het voertuig staat! Reik nooit door de hefmast heen! Ga niet onder de last staan.
E 29
E 29
4.9
Bediening van een aanbouwapparaat
4.9
Bediening van een aanbouwapparaat
4.9.1 Veiligheidsaanwijzingen voor de bediening van extra aanbouwapparaten
4.9.1 Veiligheidsaanwijzingen voor de bediening van extra aanbouwapparaten
Z
Z
F
Optioneel kunnen de interne transportmiddelen met één of meerdere extra hydraulische installaties voor het gebruik van aanbouwapparaten zijn uitgerust. De extra hydraulische installatie zijn gekenmerkt met HF4 en HF5. Extra hydraulische installaties voor verwisselbare uitrustingen zijn uitgerust met wisselkoppelingen aan de vorkdrager. Voor de montage van verwisselbare uitrustingen, zie "Montage en hydraulische aansluitingen voor extra aanbouwapparaten" in hoofdstuk E.
F
Gevaar op ongevallen door aanbouw van verwisselbare uitrustingen. Bij het aanbouwen van verwisselbare uitrustingen kunnen personen letsel oplopen. Er mogen enkel verwisselbare uitrustingen worden gebruikt, die volgens de gevarenanalyse van de exploitant veilig en geschikt zijn. – Enkel aanbouwapparaten met CE-markering gebruiken. – Enkel aanbouwapparaten gebruiken, die door de producent van het aanbouwapparaat voor het gebruik met het betreffende interne transportmiddel ontworpen zijn. – Enkel aanbouwapparaten gebruiken die door de exploitant volgens de bestemming zijn aangebracht. – Ervoor zorgen dat de bediener in de omgang met het aanbouwapparaat is geïnstrueerd en deze volgens de bestemming gebruikt. – De resterende hefcapaciteit van het interne transportmiddel opnieuw berekenen en bij wijziging door een extra draaglastdiagram op het interne transportmiddel aantonen. – Handleiding van de producent van het aanbouwapparaat in acht nemen. – Enkel aanbouwapparaten gebruiken, die het zicht in de rijrichting niet beperken.
E 30
Gevaar op ongevallen door aanbouw van verwisselbare uitrustingen. Bij het aanbouwen van verwisselbare uitrustingen kunnen personen letsel oplopen. Er mogen enkel verwisselbare uitrustingen worden gebruikt, die volgens de gevarenanalyse van de exploitant veilig en geschikt zijn. – Enkel aanbouwapparaten met CE-markering gebruiken. – Enkel aanbouwapparaten gebruiken, die door de producent van het aanbouwapparaat voor het gebruik met het betreffende interne transportmiddel ontworpen zijn. – Enkel aanbouwapparaten gebruiken die door de exploitant volgens de bestemming zijn aangebracht. – Ervoor zorgen dat de bediener in de omgang met het aanbouwapparaat is geïnstrueerd en deze volgens de bestemming gebruikt. – De resterende hefcapaciteit van het interne transportmiddel opnieuw berekenen en bij wijziging door een extra draaglastdiagram op het interne transportmiddel aantonen. – Handleiding van de producent van het aanbouwapparaat in acht nemen. – Enkel aanbouwapparaten gebruiken, die het zicht in de rijrichting niet beperken. Wanneer het zicht in de rijrichting wordt beperkt, moet de exploitant in een gevarenanalyse bepalen, of het interne transportmiddel met geschikte hulpmiddelen, bijv. camerasysteem of spiegels moet worden uitgerust. Wanneer dergelijke hulpmiddelen voor een goed zicht worden gebruikt moet er zorgvuldig worden gereden.
0812.NL
Z
Wanneer het zicht in de rijrichting wordt beperkt, moet de exploitant in een gevarenanalyse bepalen, of het interne transportmiddel met geschikte hulpmiddelen, bijv. camerasysteem of spiegels moet worden uitgerust. Wanneer dergelijke hulpmiddelen voor een goed zicht worden gebruikt moet er zorgvuldig worden gereden.
0812.NL
Z
Optioneel kunnen de interne transportmiddelen met één of meerdere extra hydraulische installaties voor het gebruik van aanbouwapparaten zijn uitgerust. De extra hydraulische installatie zijn gekenmerkt met HF4 en HF5. Extra hydraulische installaties voor verwisselbare uitrustingen zijn uitgerust met wisselkoppelingen aan de vorkdrager. Voor de montage van verwisselbare uitrustingen, zie "Montage en hydraulische aansluitingen voor extra aanbouwapparaten" in hoofdstuk E.
E 30
Veiligheidsaanwijzingen vorkverstelinstallatie
M
M
M M
M
voor
aanbouwapparaten
sideshift
en
Veiligheidsaanwijzingen vorkverstelinstallatie
M
Bij gebruik van meervoudige vorkverstelinstallaties (meervoudige palletklemmen) kunnen beperkte zichtverhoudingen en verminderde zijwaartse kantelveiligheid tot ongevallen leiden.
voor
aanbouwapparaten
sideshift
en
Bij gebruik van meervoudige vorkverstelinstallaties (meervoudige palletklemmen) kunnen beperkte zichtverhoudingen en verminderde zijwaartse kantelveiligheid tot ongevallen leiden.
– Rijsnelheden en zichtverhoudingen aan de lading aanpassen. – Bij het rijden in vorkrichting erop letten dat u vrij zicht hebt.
– Rijsnelheden en zichtverhoudingen aan de lading aanpassen. – Bij het rijden in vorkrichting erop letten dat u vrij zicht hebt.
Veiligheidsaanwijzingen voor aanbouwapparaten met klemfunctie (bijv. balenklemmen, vatenkantelaar, grijper etc.)
Veiligheidsaanwijzingen voor aanbouwapparaten met klemfunctie (bijv. balenklemmen, vatenkantelaar, grijper etc.)
M
Gevaar op ongevallen door vallende lading Er kan een verkeerde bediening plaatsvinden en de lading kan per ongeluk vallen.
Gevaar op ongevallen door vallende lading Er kan een verkeerde bediening plaatsvinden en de lading kan per ongeluk vallen.
– Aanbouwapparaten met klemfunctie mogen enkel met interne transportmiddelen worden gebruikt die met een extra hydraulische installatie HF4 of HF5 zijn uitgerust. – Bij aansluiting van het aanbouwapparaat erop letten, dat de hydraulische leidingen van het aanbouwapparaat met de toegestane aansluitingen zijn verbonden, zie "Montage en hydraulische aansluitingen voor extra aanbouwapparaten" in hoofdstuk E. – De extra knop voor het vrijgeven van het openen van de klem moet worden gebruikt.
– Aanbouwapparaten met klemfunctie mogen enkel met interne transportmiddelen worden gebruikt die met een extra hydraulische installatie HF4 of HF5 zijn uitgerust. – Bij aansluiting van het aanbouwapparaat erop letten, dat de hydraulische leidingen van het aanbouwapparaat met de toegestane aansluitingen zijn verbonden, zie "Montage en hydraulische aansluitingen voor extra aanbouwapparaten" in hoofdstuk E. – De extra knop voor het vrijgeven van het openen van de klem moet worden gebruikt.
Veiligheidsaanwijzingen voor aanbouwapparaten met draaifunctie
Veiligheidsaanwijzingen voor aanbouwapparaten met draaifunctie
M M
Gevaar op ongevallen door zwaartepunt dat niet in het midden ligt Bij gebruik van draaitoestellen en niet in het midden opgenomen lasten kan het zwaartepunt sterk buiten het midden komen te liggen en zo een verhoogd gevaar op ongevallen veroorzaken.
Gevaar op ongevallen door zwaartepunt dat niet in het midden ligt Bij gebruik van draaitoestellen en niet in het midden opgenomen lasten kan het zwaartepunt sterk buiten het midden komen te liggen en zo een verhoogd gevaar op ongevallen veroorzaken.
– Rijsnelheid aanpassen aan de lading. – Last in het midden opnemen.
– Rijsnelheid aanpassen aan de lading. – Last in het midden opnemen.
Veiligheidsaanwijzingen voor telescopeerbare aanbouwapparaten
Veiligheidsaanwijzingen voor telescopeerbare aanbouwapparaten
M
Gevaar op ongevallen door verhoogd kantelgevaar en gereduceerde resterende hefcapaciteit. Bij uitgeschoven telescopeerbare aanbouwapparaten (bijv. uitschuifbare vorkdragers, telescoopvorken, telescopeerbare kraanarmen) bestaat er een verhoogd kantelgevaar.
0812.NL
– Telescoopfunctie enkel gebruiken bij in- en uitstapelen. – Bij transport aanbouwapparaat altijd helemaal inschuiven. – Rijsnelheid aanpassen aan het gewijzigde lastzwaartepunt.
0812.NL
– Telescoopfunctie enkel gebruiken bij in- en uitstapelen. – Bij transport aanbouwapparaat altijd helemaal inschuiven. – Rijsnelheid aanpassen aan het gewijzigde lastzwaartepunt.
Gevaar op ongevallen door verhoogd kantelgevaar en gereduceerde resterende hefcapaciteit. Bij uitgeschoven telescopeerbare aanbouwapparaten (bijv. uitschuifbare vorkdragers, telescoopvorken, telescopeerbare kraanarmen) bestaat er een verhoogd kantelgevaar.
E 31
E 31
Veiligheidsaanwijzingen voor vorktandverlengingen
M
Gevaar op ongevallen door niet geborgde en te grote vorktandverlengingen.
F
Neem het lastdiagram van de heftruck met aanbouwtoestel, bedieningshandleiding van de heftruck en het aanbouwtoestel in acht.
Veiligheidsaanwijzingen voor vorktandverlengingen
– Bij vorktandverlengingen met geopende doorsnede enkel lasten transporteren, die over de totale lengte van de vorktandverlenging liggen. – Enkel vorktandverlengingen gebruiken, die overeenkomen met de vorkdoorsnede en de minimale vorklengte van het interne transportmiddel en de gegevens op het typeplaatje van de vorktandverlenging. – Lengte van de basisvorktanden moet ten minste 60% van de lengte van de vorktandverlenging bedragen. – Vorktandverlengingen op de basisvorktanden vergrendelen. – Bij de controles en werkzaamheden voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling, zie "Controles en werkzaamheden voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling" in hoofdstuk E. Bovendien de vergrendeling van de vorktandverlengingen controleren. – Vorktandverlenging met niet volledige of defecte vergrendeling kenmerken en stilleggen. – Interne transportmiddelen met niet volledige of defecte vergrendeling van de vorktandverlenging niet in bedrijf nemen. Vorktandverlenging vervangen. – Vorktandverlenging mag pas weer in gebruik worden genomen nadat het defect is verholpen. en
de
M
Gevaar op ongevallen door niet geborgde en te grote vorktandverlengingen.
F
Neem het lastdiagram van de heftruck met aanbouwtoestel, bedieningshandleiding van de heftruck en het aanbouwtoestel in acht.
en
de
– Uitsluitend opgeleid en bevoegd personeel mag het aanbouwtoestel bedienen. – Iedere werkwijze die de veiligheid in gevaar zou kunnen brengen, moet u achterwege laten. – Gebruik het aanbouwtoestel uitsluitend in operationele toestand. – Controleer het aanbouwtoestel minstens eenmaal per ploeg op uiterlijk herkenbare schade!
Meld schade onmiddellijk.
Meld schade onmiddellijk.
0812.NL
– Uitsluitend opgeleid en bevoegd personeel mag het aanbouwtoestel bedienen. – Iedere werkwijze die de veiligheid in gevaar zou kunnen brengen, moet u achterwege laten. – Gebruik het aanbouwtoestel uitsluitend in operationele toestand. – Controleer het aanbouwtoestel minstens eenmaal per ploeg op uiterlijk herkenbare schade!
0812.NL
E 32
– Bij vorktandverlengingen met geopende doorsnede enkel lasten transporteren, die over de totale lengte van de vorktandverlenging liggen. – Enkel vorktandverlengingen gebruiken, die overeenkomen met de vorkdoorsnede en de minimale vorklengte van het interne transportmiddel en de gegevens op het typeplaatje van de vorktandverlenging. – Lengte van de basisvorktanden moet ten minste 60% van de lengte van de vorktandverlenging bedragen. – Vorktandverlengingen op de basisvorktanden vergrendelen. – Bij de controles en werkzaamheden voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling, zie "Controles en werkzaamheden voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling" in hoofdstuk E. Bovendien de vergrendeling van de vorktandverlengingen controleren. – Vorktandverlenging met niet volledige of defecte vergrendeling kenmerken en stilleggen. – Interne transportmiddelen met niet volledige of defecte vergrendeling van de vorktandverlenging niet in bedrijf nemen. Vorktandverlenging vervangen. – Vorktandverlenging mag pas weer in gebruik worden genomen nadat het defect is verholpen.
E 32
4.9.2 Geïntegreerde sideshift (Solopilot) t
Z
4.9.2 Geïntegreerde sideshift (Solopilot) t
De richtingaanduiding „links“ of „rechts“ heeft betrekking op de last met blikrichting vanaf de bedienerplaats. Sideshift naar links (gezien vanuit bestuurder): – Bedien knop (30) in de richting (X1).
Z
30 29 3
Sideshift naar links (gezien vanuit bestuurder):
X2
– Bedien knop (30) in de richting (X1).
Y2
Sideshift naar rechts (gezien vanuit bestuurder):
Neem de verminderde hefcapaciteit bij het uitschuiven in acht (zie hoofdstuk B).
X1
F
Y1
Y2 X1
Y1
Voor de bediening van een hydraulisch aanbouwapparaat is de vierde regelhendel (29) van de Solopilot (3) met de functies (X2) en (Y2) voorzien (HF5) (neem de handleiding van de producent in acht).
F F
Let op de hefcapaciteit van het aanbouwapparaat. Neem het lastdiagram van het voertuig met aanbouwtoestel, bedieningshandleiding van het voertuig en het aanbouwtoestel in acht.
Neem de verminderde hefcapaciteit bij het uitschuiven in acht (zie hoofdstuk B).
o Hydraulische aanbouwapparaten
Voor de bediening van een hydraulisch aanbouwapparaat is de vierde regelhendel (29) van de Solopilot (3) met de functies (X2) en (Y2) voorzien (HF5) (neem de handleiding van de producent in acht).
en
de
– Uitsluitend opgeleid en bevoegd personeel mag het aanbouwtoestel bedienen. – Iedere werkwijze die de veiligheid in gevaar zou kunnen brengen, moet u achterwege laten. – Gebruik het aanbouwtoestel uitsluitend in operationele toestand. – Controleer het aanbouwtoestel minstens eenmaal per ploeg op uiterlijk herkenbare schade!
Let op de hefcapaciteit van het aanbouwapparaat. Neem het lastdiagram van het voertuig met aanbouwtoestel, bedieningshandleiding van het voertuig en het aanbouwtoestel in acht.
en
de
– Uitsluitend opgeleid en bevoegd personeel mag het aanbouwtoestel bedienen. – Iedere werkwijze die de veiligheid in gevaar zou kunnen brengen, moet u achterwege laten. – Gebruik het aanbouwtoestel uitsluitend in operationele toestand. – Controleer het aanbouwtoestel minstens eenmaal per ploeg op uiterlijk herkenbare schade!
F
Meld schade onmiddellijk.
0812.NL
Meld schade onmiddellijk.
0812.NL
F
X2
– bedien knop (30) in de richting (Y1).
o Hydraulische aanbouwapparaten
F F
30 29 3
Sideshift naar rechts (gezien vanuit bestuurder):
– bedien knop (30) in de richting (Y1).
F
De richtingaanduiding „links“ of „rechts“ heeft betrekking op de last met blikrichting vanaf de bedienerplaats.
E 33
E 33
4.9.3 Geïntegreerde sideshift (Multipilot) o
4.9.3 Geïntegreerde sideshift (Multipilot) o
Z
Z
De richtingaanduiding „links“ of „rechts“ heeft betrekking op de last met blikrichting vanaf de bedienerplaats. Sideshift naar links (gezien vanuit bestuurder): – bedien de knop (33) in de richting (X1).
33
Sideshift naar links (gezien vanuit bestuurder):
3
X2 Y2
– bedien de knop (33) in de richting (X1).
34
Sideshift naar rechts (gezien vanuit bestuurder): – bedien knop (33) in de richting (Y1).
F
X1
F
Let op de verminderde hefcapaciteit bij het uitschuiven (zie hoofdstuk B).
34
Y1
Let op de verminderde hefcapaciteit bij het uitschuiven (zie hoofdstuk B).
Voor de bediening van een hydraulisch aanbouwapparaat is de regelhendel (34) met de functies (X2) en (Y2) voorzien (HF5) (neem de handleiding van de producent in acht).
F F
Let op de hefcapaciteit van het aanbouwapparaat. Neem het lastdiagram van het voertuig met aanbouwtoestel, bedieningshandleiding van het voertuig en het aanbouwtoestel in acht.
X1
o Hydraulische aanbouwapparaten
en
de
– Uitsluitend opgeleid en bevoegd personeel mag het aanbouwtoestel bedienen. – Iedere werkwijze die de veiligheid in gevaar zou kunnen brengen, moet u achterwege laten. – Gebruik het aanbouwtoestel uitsluitend in operationele toestand. – Controleer het aanbouwtoestel minstens eenmaal per ploeg op uiterlijk herkenbare schade!
Let op de hefcapaciteit van het aanbouwapparaat. Neem het lastdiagram van het voertuig met aanbouwtoestel, bedieningshandleiding van het voertuig en het aanbouwtoestel in acht.
en
de
– Uitsluitend opgeleid en bevoegd personeel mag het aanbouwtoestel bedienen. – Iedere werkwijze die de veiligheid in gevaar zou kunnen brengen, moet u achterwege laten. – Gebruik het aanbouwtoestel uitsluitend in operationele toestand. – Controleer het aanbouwtoestel minstens eenmaal per ploeg op uiterlijk herkenbare schade! Meld schade onmiddellijk.
0812.NL
F
Meld schade onmiddellijk.
0812.NL
E 34
3
X2 Y2
– bedien knop (33) in de richting (Y1).
Y1
Voor de bediening van een hydraulisch aanbouwapparaat is de regelhendel (34) met de functies (X2) en (Y2) voorzien (HF5) (neem de handleiding van de producent in acht).
F
33
Sideshift naar rechts (gezien vanuit bestuurder):
o Hydraulische aanbouwapparaten
F F
De richtingaanduiding „links“ of „rechts“ heeft betrekking op de last met blikrichting vanaf de bedienerplaats.
E 34
4.10
De hefwagen veilig neerzetten
4.10
Plaats het voertuig veilig wanneer u hem verlaat, ook wanneer de afwezigheid slechts van korte duur is.
Plaats het voertuig veilig wanneer u hem verlaat, ook wanneer de afwezigheid slechts van korte duur is.
F
Plaats het voertuig niet op hellingen! De last moet altijd geheel zijn gedaald.
19
1
2
Plaats het voertuig niet op hellingen! De last moet altijd geheel zijn gedaald. – Bedien de parkeerrem (19) met behulp van de remknop. – Trek de masthouder volledig in. – Laat de last volledig dalen en plaats hem horizontaal. – Plaats de NOODSTOPschakelaar (2) in de stand „Uit“. – Schakel het contactslot (1) in de stand „0“ en trek de sleutel eruit.
19
1
2
0812.NL
– Bedien de parkeerrem (19) met behulp van de remknop. – Trek de masthouder volledig in. – Laat de last volledig dalen en plaats hem horizontaal. – Plaats de NOODSTOPschakelaar (2) in de stand „Uit“. – Schakel het contactslot (1) in de stand „0“ en trek de sleutel eruit.
0812.NL
F
De hefwagen veilig neerzetten
E 35
E 35
Z
Chauffeursdisplay
5
Chauffeursdisplay
Het chauffeursdisplay vormt het gebruikerspaneel. Deze dient als indicatie- en bedieneenheid voor de bediener en de servicemonteur.
Het chauffeursdisplay vormt het gebruikerspaneel. Deze dient als indicatie- en bedieneenheid voor de bediener en de servicemonteur.
Door bediening van de vier knoppen (55, 56, 57, 58) bedient u het bestuurdersvenster en daarmee het voertuig. De LED’s van de 11 verlichte vlakken (36 - 44, 59, 60) kunnen drie toestanden weergeven: actief, knipperend of uit.
Door bediening van de vier knoppen (55, 56, 57, 58) bedient u het bestuurdersvenster en daarmee het voertuig. De LED’s van de 11 verlichte vlakken (36 - 44, 59, 60) kunnen drie toestanden weergeven: actief, knipperend of uit.
Alle indicaties worden in leesbare tekst of als symbool weergegeven. De betekenis van de afzonderlijke symbolen wordt toegelicht in paragraaf 6.
Alle indicaties worden in leesbare tekst of als symbool weergegeven. De betekenis van de afzonderlijke symbolen wordt toegelicht in paragraaf 6.
Het contrastrijke venster levert informatie over de rijrichting, de stuurhoek, de laadtoestand van de batterij en andere geselecteerde voertuigparameters.
Het contrastrijke venster levert informatie over de rijrichting, de stuurhoek, de laadtoestand van de batterij en andere geselecteerde voertuigparameters.
De tijd instellen:
De tijd instellen:
– Bedien de Shift-knop (56) drie seconden lang.
– Bedien de Shift-knop (56) drie seconden lang.
De indicatie (48) boven de batterij toont de actuele tijd. Het venster pendelt tussen de tijd en de restlooptijd.
De indicatie (48) boven de batterij toont de actuele tijd. Het venster pendelt tussen de tijd en de restlooptijd.
– Bedien de Shift-knop nog eens 5 sec. (totaal 8 seconden), tot het menu „tijd instellen“ wordt weergegeven. – Stel de uren in met behulp van de knoppen „Up“ (58) & „Down“ (57). – Bevestig uw keuze met behulp van de Shift-knop. – Stel de minuten in met behulp van de knoppen „Up“ (58) & „Down“ (57). – Bedien de Shift-knop (56) of de profielknop (55), teneinde terug te keren naar de normale modus.
– Bedien de Shift-knop nog eens 5 sec. (totaal 8 seconden), tot het menu „tijd instellen“ wordt weergegeven. – Stel de uren in met behulp van de knoppen „Up“ (58) & „Down“ (57). – Bevestig uw keuze met behulp van de Shift-knop. – Stel de minuten in met behulp van de knoppen „Up“ (58) & „Down“ (57). – Bedien de Shift-knop (56) of de profielknop (55), teneinde terug te keren naar de normale modus.
Z
Door herhaalde bediening van de knop „Up-“ cq. „Down“ wordt de kloktijd ingesteld en wordt er tussen 24 h- en 12 h-indicatie gewisseld (SET HOUR 24 H <-> SET HOUR 12 H)
42 43 44
45
46
Door herhaalde bediening van de knop „Up-“ cq. „Down“ wordt de kloktijd ingesteld en wordt er tussen 24 h- en 12 h-indicatie gewisseld (SET HOUR 24 H <-> SET HOUR 12 H)
47 48 49 50
42 43 44
45
46
47 48 49 50
51 41
51 41
52
40 53
39
53
39
38
38 54
37
54
37
36
36
59 58
57
56
55
60
0812.NL
60
E 36
52
40
E 36
59 58
57
56
55
0812.NL
5
38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54
0812.NL
55 56 57 58 59 60
Omschrijving Hefeinde is bereikt (geel symbool) (o) Servicemodus is actief (geel sleutelsymbool), service-interval is afgelopen (symbool knippert) Dodemansknop niet bediend (geel symbool) Vorken in horizontale positie (groen symbool) (o) Sideshift in het midden (groen symbool) (o) langzaam rijden (groen symbool) Storing, STOP-plaatje (rood symbool) Parkeerrem aangetrokken (rood symbool) Waarschuwing, waarschuwingsdriehoek (rood symbool) Stuurhoek in 30°-stappen als pijl Stuur-modus 180 of 360° door het tonen van twee of vier cirkelsegmenten Restloopindicatie met ingebouwde batterij in indeling uren : minuten Tijd in indeling uren : minuten Ontladingstoestand van de batterij en indicatie van de energieterugwinning Ontlaadindicatie De ingestelde snelheid (aandrijfrichting) van het actuele profiel (als balken 1 tot 5) De ingestelde snelheid (heffen) van het actuele profiel (als balken 1 tot 5) Profielnummer (rijd-/hefprofiel 1, 2 of 3) Waarschuwings- en storingsmeldingen als tekst (14-segments-indicatie) en infomeldingen Profielknop voor het selecteren van rij- en hefmodi Shift-knop (overschakeling indicatie en toegang servicemodus) Remknop voor het aantrekken / lossen van de parkeerrem Langzaam-rijdenknop voor het smoren van de rijsnelheid Batterij is ontgrendeld (rood symbool) Te hoge temperatuur (rood symbool)
Pos. 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60
Omschrijving Hefeinde is bereikt (geel symbool) (o) Servicemodus is actief (geel sleutelsymbool), service-interval is afgelopen (symbool knippert) Dodemansknop niet bediend (geel symbool) Vorken in horizontale positie (groen symbool) (o) Sideshift in het midden (groen symbool) (o) langzaam rijden (groen symbool) Storing, STOP-plaatje (rood symbool) Parkeerrem aangetrokken (rood symbool) Waarschuwing, waarschuwingsdriehoek (rood symbool) Stuurhoek in 30°-stappen als pijl Stuur-modus 180 of 360° door het tonen van twee of vier cirkelsegmenten Restloopindicatie met ingebouwde batterij in indeling uren : minuten Tijd in indeling uren : minuten Ontladingstoestand van de batterij en indicatie van de energieterugwinning Ontlaadindicatie De ingestelde snelheid (aandrijfrichting) van het actuele profiel (als balken 1 tot 5) De ingestelde snelheid (heffen) van het actuele profiel (als balken 1 tot 5) Profielnummer (rijd-/hefprofiel 1, 2 of 3) Waarschuwings- en storingsmeldingen als tekst (14-segments-indicatie) en infomeldingen Profielknop voor het selecteren van rij- en hefmodi Shift-knop (overschakeling indicatie en toegang servicemodus) Remknop voor het aantrekken / lossen van de parkeerrem Langzaam-rijdenknop voor het smoren van de rijsnelheid Batterij is ontgrendeld (rood symbool) Te hoge temperatuur (rood symbool)
0812.NL
Pos. 36 37
E 37
E 37
Ontladingsindicator van de batterij: het bestuurdersvenster toont de laadtoestand van de batterij (49). Het onderste bereik van het batterijsymbool wordt leeg afgebeeld. Dit staat voor de restcapaciteit van de batterij die, teneinde schade aan de batterij te voorkomen, niet kan worden opgenomen.
M
Ontladingsindicator van de batterij: het bestuurdersvenster toont de laadtoestand van de batterij (49). Het onderste bereik van het batterijsymbool wordt leeg afgebeeld. Dit staat voor de restcapaciteit van de batterij die, teneinde schade aan de batterij te voorkomen, niet kan worden opgenomen.
M
De batterijverbruik-indicator / batterijverbruik-bewaker wordt fabrieksmatig ingesteld op standaard batterijen.
De batterijverbruik-indicator / batterijverbruik-bewaker wordt fabrieksmatig ingesteld op standaard batterijen.
48 49 50
48 49 50
61
62
62
E 38
56
Als een batterij tot de toelaatbare ontlaadtoestand is ontladen, wordt het batterijsymbool als leeg weergegeven.
Als een batterij tot de toelaatbare ontlaadtoestand is ontladen, wordt het batterijsymbool als leeg weergegeven.
Batterijontladingsbewaker: wanneer de capaciteit lager wordt dan de restcapaciteit, wordt de heffunctie uitgeschakeld. Er verschijnt dan een overeenkomstige melding op het venster.
Batterijontladingsbewaker: wanneer de capaciteit lager wordt dan de restcapaciteit, wordt de heffunctie uitgeschakeld. Er verschijnt dan een overeenkomstige melding op het venster.
Z
De heffunctie wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij voor minstens 70% is geladen.
De heffunctie wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij voor minstens 70% is geladen.
Restloop-indicatie: De resttijd van de batterij tot het bereiken van de restcapaciteit wordt weergegeven.
Restloop-indicatie: De resttijd van de batterij tot het bereiken van de restcapaciteit wordt weergegeven.
Om de resttijd weer te geven, kan de indicatie (48) door langdurig bedienen van de Shift-knop (56) (3 seconden) worden omgeschakeld.
Om de resttijd weer te geven, kan de indicatie (48) door langdurig bedienen van de Shift-knop (56) (3 seconden) worden omgeschakeld.
Z
Het venster pendelt tussen de tijd en de restlooptijd.
0812.NL
Z
56
Het venster pendelt tussen de tijd en de restlooptijd.
0812.NL
Z
61
E 38
kort bedienen van de Shift-knop (56) leidt tot een andere toewijzing van de indicatievelden (61 en 62). Wanneer geen hefhoogte (o) cq. geen lastgewicht (o) beschikbaar is, wordt over de betreffende regel heen gesprongen.
kort bedienen van de Shift-knop (56) leidt tot een andere toewijzing van de indicatievelden (61 en 62). Wanneer geen hefhoogte (o) cq. geen lastgewicht (o) beschikbaar is, wordt over de betreffende regel heen gesprongen.
Indicatieveld 1 (62)
Indicatieveld 2 (61)
Indicatieveld 1 (62)
Indicatieveld 2 (61)
Werkuren
Lastgewicht
Werkuren
Lastgewicht
Werkuren
Hefhoogte
Werkuren
Hefhoogte
Hefhoogte
Lastgewicht
Hefhoogte
Lastgewicht
Lastgewicht
Hefhoogte
Lastgewicht
Hefhoogte
Z
Wanneer geen hefhoogte, geen maximale hefhoogte en geen lastgewicht beschikbaar is, blijft indicatieveld 2 leeg.
Wanneer geen hefhoogte, geen maximale hefhoogte en geen lastgewicht beschikbaar is, blijft indicatieveld 2 leeg.
Indicatie „Energieterugwinning“ bij regeneratief remmen
Indicatie „Energieterugwinning“ bij regeneratief remmen
Tijdens de toestand „energieterugwinning“ wordt de verbruikindicator op het bestuurdersvenster omgeschakeld, zodat de balken in de batterijtrog van onderen naar boven worden gevuld.
Tijdens de toestand „energieterugwinning“ wordt de verbruikindicator op het bestuurdersvenster omgeschakeld, zodat de balken in de batterijtrog van onderen naar boven worden gevuld.
Dit vindt cyclisch plaats en onafhankelijk van de laadtoestand waarin de batterij zich bevindt (vol of gedeeltelijk ontladen).
Dit vindt cyclisch plaats en onafhankelijk van de laadtoestand waarin de batterij zich bevindt (vol of gedeeltelijk ontladen).
Z
De indicatie dooft wanneer de energieterugwinning is beëindigd.
0812.NL
Z
Werkurenteller: werkuren worden geteld wanneer het voertuig door de contactsleutel, keypad of transponderkaart voor bedrijf is vrijgegeven en de dodemensknop wordt bediend.
De indicatie dooft wanneer de energieterugwinning is beëindigd.
0812.NL
Z
Werkurenteller: werkuren worden geteld wanneer het voertuig door de contactsleutel, keypad of transponderkaart voor bedrijf is vrijgegeven en de dodemensknop wordt bediend.
E 39
E 39
5.1
Lampjes van het bestuurdersvenster
5.1
Lampjes van het bestuurdersvenster
SYMBOOL Vorken in horizontale positie (groen symbool)
3
33
E 40
3 SYMBOOL Sideshift-middenpositie (groen symbool)
SYMBOOL Hefeinde is bereikt (geel symbool)
SYMBOOL Hefeinde is bereikt (geel symbool)
SYMBOOL Langzaam rijden (groen symbool)
SYMBOOL Langzaam rijden (groen symbool)
SYMBOOL Dodemansknop niet bediend (geel symbool)
SYMBOOL Dodemansknop niet bediend (geel symbool)
SYMBOOL Servicemodus is actief (geel sleutelsymbool)
SYMBOOL Servicemodus is actief (geel sleutelsymbool)
SYMBOOL Overtemperatuur (rood symbool)
SYMBOOL Overtemperatuur (rood symbool)
SYMBOOL Batterij is ontgrendeld (rood symbool)
SYMBOOL Batterij is ontgrendeld (rood symbool)
SYMBOOL Parkeerrem aangetrokken (rood symbool)
SYMBOOL Parkeerrem aangetrokken (rood symbool)
SYMBOOL Waarschuwing, waarschuwingsdriehoek (rood symbool)
SYMBOOL Waarschuwing, waarschuwingsdriehoek (rood symbool)
SYMBOOL Storing, STOP-plaatje (rood symbool)
SYMBOOL Storing, STOP-plaatje (rood symbool)
0812.NL
SYMBOOL Sideshift-middenpositie (groen symbool)
0812.NL
33
SYMBOOL Vorken in horizontale positie (groen symbool)
E 40
5.2
5.3
Knoppen van het bestuurdersvenster
5.2
Knoppen van het bestuurdersvenster
De rijsnelheid wordt gesmoord (langzaam-rijdenknop)
De rijsnelheid wordt gesmoord (langzaam-rijdenknop)
De parkeerrem is aangetrokken respectievelijk gelost (remknop)
De parkeerrem is aangetrokken respectievelijk gelost (remknop)
Omschakeling van de indicatie op de servicemodus (Shift-knop)
Omschakeling van de indicatie op de servicemodus (Shift-knop)
Selectie van de rij- en hefmodi
Selectie van de rij- en hefmodi
Waarschuwingen chauffeursvenster
5.3
Waarschuwingen chauffeursvenster
Indicatie Symbool Betekenis
Indicatie Symbool Betekenis
INFO 02
Geen rijrichting geselecteerd
INFO 02
Geen rijrichting geselecteerd
INFO 03
Rijden niet vrijgegeven
INFO 03
Rijden niet vrijgegeven
Geen gewenste waarde
INFO 04
INFO 04
Geen gewenste waarde
Batterij leeg, hoofdhef uitgeschakeld.
Batterij leeg, hoofdhef uitgeschakeld.
Veiligheidsschakelaar niet bediend.
Veiligheidsschakelaar niet bediend.
INFO 07
Knipperend symbool Minstens één bedienelement bij de systeemstart niet in de ruststand.
INFO 07
Knipperend symbool Minstens één bedienelement bij de systeemstart niet in de ruststand.
INFO 08
Knipperend symbool Parkeerrem aangetrokken
INFO 08
Knipperend symbool Parkeerrem aangetrokken Kruipgang geschakeld, respectievelijk ingesteld door vergrendelingen
0812.NL
0812.NL
Kruipgang geschakeld, respectievelijk ingesteld door vergrendelingen
E 41
E 41
Indicatie Symbool Betekenis
Indicatie Symbool Betekenis
INFO 10
Te hoge temperatuur rijmotor.
INFO 10
Te hoge temperatuur rijmotor.
INFO 11
Te hoge temperatuur hefmotor
INFO 11
Te hoge temperatuur hefmotor
INFO 12
Te hoge temperatuur stuurmotor
INFO 12
Te hoge temperatuur stuurmotor
INFO 16
Rijstroomuitschakeling bediend
INFO 16
Rijstroomuitschakeling bediend
Hefeinde bereikt
Hefeinde bereikt
INFO 18
Knipperend symbool Hoogte minder dan veiligheidshoogte
INFO 22
Rijregeling herkent elektrische stuurinrichting niet
INFO 22
Rijregeling herkent elektrische stuurinrichting niet
INFO 23
Regeling is overgeschakeld naar de diagnosemodus
INFO 23
Regeling is overgeschakeld naar de diagnosemodus
INFO 24
Schakel de spanning aan het voertuig uit en in
INFO 24
Schakel de spanning aan het voertuig uit en in
INFO 25
Knipperend symbool Te hoge temperatuur rijregeling.
INFO 25
Knipperend symbool Te hoge temperatuur rijregeling.
INFO 26
Knipperend symbool Te hoge temperatuur hefregeling
INFO 26
Knipperend symbool Te hoge temperatuur hefregeling
INFO 27
Knipperend symbool Te hoge temperatuur stuurregeling.
INFO 27
Knipperend symbool Te hoge temperatuur stuurregeling.
INFO 31
Bij het inschakelen is de ruststand van het rijpedaal niet herkend
INFO 31
Bij het inschakelen is de ruststand van het rijpedaal niet herkend
INFO 32
Geen schuifwegreferentie bij het inschakelen
INFO 32
Geen schuifwegreferentie bij het inschakelen
E 42
0812.NL
Knipperend symbool Hoogte minder dan veiligheidshoogte
0812.NL
INFO 18
E 42
Indicatie Symbool Betekenis
Indicatie Symbool Betekenis
INFO 54
Voertuigtype instellen
INFO 54
Voertuigtype instellen
INFO 55
Bij het inschakelen is de ruststand van de dodemansknop niet herkend
INFO 55
Bij het inschakelen is de ruststand van de dodemansknop niet herkend
VERWARMING
Opwarmfase van het bestuurdersvenster afwachten, omdat LCD niet leesbaar is bij te lage temperaturen.
VERWARMING
Storingsmeldingen bestuurdersvenster
Storingsmeldingen bestuurdersvenster
Toelichting
Remedie
Toelichting
Remedie
1
LOW VOLTAGE
Te lage spanning
Controleer de batterijspanning; laad de batterij.
1
LOW VOLTAGE
Te lage spanning
Controleer de batterijspanning; laad de batterij.
2
HIGH VOLTAGE
Te hoge spanning
Controleer de batterijspanning.
2
HIGH VOLTAGE
Te hoge spanning
Controleer de batterijspanning.
3
TEMPERAT CONTR
Temperatuur van de regeling
Laat de regelingen afkoelen.
3
TEMPERAT CONTR
Temperatuur van de regeling
Laat de regelingen afkoelen.
5
ELECTR SYSTEM
Te hoge spanning
Schakel uit en in; haal de service erbij.
5
ELECTR SYSTEM
Te hoge spanning
Schakel uit en in; haal de service erbij.
6
ACCELERATOR
Analoge waarde buiten het geldige bereik of onbetrouwbaar ten opzichte van digitaal signaal
Schakel uit en in; haal de service erbij.
6
ACCELERATOR
Analoge waarde buiten het geldige bereik of onbetrouwbaar ten opzichte van digitaal signaal
Schakel uit en in; haal de service erbij.
7
TURN OFF KEY
Contactslot
Schakel uit en in; haal de service erbij.
7
TURN OFF KEY
Contactslot
Schakel uit en in; haal de service erbij.
10
MAIN CONTACTOR Hoofdveiligheid defect
Schakel uit en in; haal de service erbij.
10
MAIN CONTACTOR Hoofdveiligheid defect
Schakel uit en in; haal de service erbij.
11-19
CONTROLLER
Regelstoring
Schakel uit en in; haal de service erbij.
11-19
CONTROLLER
Regelstoring
Schakel uit en in; haal de service erbij.
21-22
CONTROLLER
Regelstoring
Schakel uit en in; haal de service erbij.
21-22
CONTROLLER
Regelstoring
Schakel uit en in; haal de service erbij.
23
CONTROLLER
Regelstoring
Schakel uit en in.
23
CONTROLLER
Regelstoring
Schakel uit en in.
24
CONTROLLER
Regelstoring
Schakel uit en in; haal de service erbij.
24
CONTROLLER
Regelstoring
Schakel uit en in; haal de service erbij.
25
INTERFACE / CAN Geen aanmelding van de Schakel uit en in. interface
25
INTERFACE / CAN Geen aanmelding van de Schakel uit en in. interface
26
LIFT SENSOR
26
LIFT SENSOR
Kabelbreuk hefsensor
Storing Storingstekst
Schakel uit en in; haal de service erbij. E 43
0812.NL
0812.NL
Storing Storingstekst
Opwarmfase van het bestuurdersvenster afwachten, omdat LCD niet leesbaar is bij te lage temperaturen.
Kabelbreuk hefsensor
Schakel uit en in; haal de service erbij. E 43
E 44
Toelichting
Remedie
Storing Storingstekst
Toelichting
Remedie Schakel uit en in; haal de service erbij.
STEER ANGLE
Werkelijkewaardesensor stuurinrichting defect
Schakel uit en in; haal de service erbij.
27
STEER ANGLE
Werkelijkewaardesensor stuurinrichting defect
30
TILT SENSOR
Kabelbreuk kantelsensor Schakel uit en in; haal de service erbij.
30
TILT SENSOR
Kabelbreuk kantelsensor Schakel uit en in; haal de service erbij.
31
SIDESHIFT SENS
Kabelbreuk ZH1-sensor Schakel uit en in; haal de service erbij. HF 4
31
SIDESHIFT SENS
Kabelbreuk ZH1-sensor Schakel uit en in; haal de service erbij. HF 4
32
MULTIP SENSOR
Kabelbreuk ZH2-sensor Schakel uit en in; haal de service erbij. HF 5
32
MULTIP SENSOR
Kabelbreuk ZH2-sensor Schakel uit en in; haal de service erbij. HF 5
33
MULTIP SENSOR
Kabelbreuk ZH3-sensor Schakel uit en in; haal de service erbij. HF 6
33
MULTIP SENSOR
Kabelbreuk ZH3-sensor Schakel uit en in; haal de service erbij. HF 6
34
CAN BUS
CAN-bus gestoord
Schakel uit en in; haal de service erbij.
34
CAN BUS
CAN-bus gestoord
Schakel uit en in; haal de service erbij.
39
TRUCK TYPE
Voertuigtype niet plausibel
Schakel uit en in; haal de service erbij.
39
TRUCK TYPE
Voertuigtype niet plausibel
Schakel uit en in; haal de service erbij.
40
TEMPERAT MOTOR
Te hoge temperatuur motor
Laat de motor afkoelen.
40
TEMPERAT MOTOR
Te hoge temperatuur motor
Laat de motor afkoelen.
43
ADJUST BRAKE
Stel de rem in
Haal de service erbij.
43
ADJUST BRAKE
Stel de rem in
Haal de service erbij.
44
BRAKE DEFECT
Storing bij remregeling
Haal de service erbij.
44
BRAKE DEFECT
Storing bij remregeling
Haal de service erbij.
45
STEERING WHEEL Te veel impulsen van de Haal de service erbij. omvormer gewenste stuurwaarde
45
STEERING WHEEL Te veel impulsen van de Haal de service erbij. omvormer gewenste stuurwaarde
46
STEERING WHEEL Omvormer gewenste stuurwaarde verkeerd aangesloten
Haal de service erbij.
46
STEERING WHEEL Omvormer gewenste stuurwaarde verkeerd aangesloten
47
STEERING WHEEL Gewenste waarden van Haal de service erbij. processors stemmen niet overeen
47
STEERING WHEEL Gewenste waarden van Haal de service erbij. processors stemmen niet overeen
48
STEERING TYPE
Gewenste waarden van Haal de service erbij. processors stemmen niet overeen
48
STEERING TYPE
Gewenste waarden van Haal de service erbij. processors stemmen niet overeen
49
CAN BUS
Voeding CAN gestoord;
Schakel uit en in; haal de service erbij.
49
CAN BUS
Voeding CAN gestoord;
50
SENSOR HORIZON Multipilot draadbreuk horizontaal-neiger
Schakel uit en in; haal de service erbij.
50
SENSOR HORIZON Multipilot draadbreuk horizontaal-neiger
Schakel uit en in; haal de service erbij.
54
CABLE MOTOR
Kabelbreuk motor
Schakel uit en in; haal de service erbij.
54
CABLE MOTOR
Kabelbreuk motor
Schakel uit en in; haal de service erbij.
56
CONNECTION MOTO
Motor verkeerd aangesloten
Schakel uit en in; haal de service erbij.
56
CONNECTION MOTO
Motor verkeerd aangesloten
Schakel uit en in; haal de service erbij.
57
STEER CONTROL
De motor beweegt niet
Schakel uit en in; haal de service erbij.
57
STEER CONTROL
De motor beweegt niet
Schakel uit en in; haal de service erbij.
0812.NL
27
E 44
Haal de service erbij.
Schakel uit en in; haal de service erbij.
0812.NL
Storing Storingstekst
Storing Storingstekst
Toelichting
Remedie
Storing Storingstekst
Toelichting
Remedie
STEER ANGLE
Stuurregeling
Schakel uit en in; haal de service erbij.
58
STEER ANGLE
Stuurregeling
Schakel uit en in; haal de service erbij.
60
STEER CONTROL
Molenasstel volgt impulsen van stuurwiel niet
Schakel uit en in; haal de service erbij.
60
STEER CONTROL
Molenasstel volgt impulsen van stuurwiel niet
Schakel uit en in; haal de service erbij.
63
CONTROLLER
Voedingsspanning voor Schakel uit en in; haal de sensor buiten het bereik service erbij.
63
CONTROLLER
Voedingsspanning voor Schakel uit en in; haal de sensor buiten het bereik service erbij.
65
SWITCH MIDDLE
Multipilot draadbreuk middenschuif
Schakel uit en in; haal de service erbij.
65
SWITCH MIDDLE
Multipilot draadbreuk middenschuif
Schakel uit en in; haal de service erbij.
66
SWITCH 180-360
Multipilot draadbreuk sturen-omschakelen 180° / 360°
Schakel uit en in; haal de service erbij.
66
SWITCH 180-360
Multipilot draadbreuk sturen-omschakelen 180° / 360°
Schakel uit en in; haal de service erbij.
67
DRIVE DIRECTION Multipilot gewenstewaardeomvormer rijrichtingknop klemt
Schakel uit en in; haal de service erbij.
67
DRIVE DIRECTION Multipilot gewenstewaardeomvormer rijrichtingknop klemt
Schakel uit en in; haal de service erbij.
68
DEADMAN KEY
Kabelbreuk veiligheidsschakelaar
Schakel uit en in; haal de service erbij.
68
DEADMAN KEY
Kabelbreuk veiligheidsschakelaar
Schakel uit en in; haal de service erbij.
83
ELECTR SYSTEM
Twee gelijke onderdelen Schakel uit en in; haal de service erbij.
83
ELECTR SYSTEM
Twee gelijke onderdelen Schakel uit en in; haal de service erbij.
84
RPM SENSOR
Toerentalsensor defect
Schakel uit en in; haal de service erbij.
84
RPM SENSOR
Toerentalsensor defect
Schakel uit en in; haal de service erbij.
85
ELECTRIC DRIVE
Te lage spanning bij vermogensafgifte
Schakel uit en in; haal de service erbij.
85
ELECTRIC DRIVE
Te lage spanning bij vermogensafgifte
Schakel uit en in; haal de service erbij.
86
RPM INPLAUS
Toerental inplausibel
Schakel uit en in; haal de service erbij.
86
RPM INPLAUS
Toerental inplausibel
Schakel uit en in; haal de service erbij.
87
ELECTR SYSTEM
Sensorleiding Schakel uit en in; haal de onderbroken, service erbij. toerentalwaarneming van lastwielen gestoord
87
ELECTR SYSTEM
Sensorleiding Schakel uit en in; haal de onderbroken, service erbij. toerentalwaarneming van lastwielen gestoord
97
STEER CONTROL
Segment buiten de tolerantie
Schakel uit en in; haal de service erbij.
97
STEER CONTROL
Segment buiten de tolerantie
Schakel uit en in; haal de service erbij.
98
STEER CONTROL
Positie sensorlager en naderingsschakelaar (segment) wijkt af
Schakel uit en in; haal de service erbij.
98
STEER CONTROL
Positie sensorlager en naderingsschakelaar (segment) wijkt af
Schakel uit en in; haal de service erbij.
100
MULTIP SOFTW
Softwareversie in de Multipilot niet uitwisselbaar
Schakel uit en in; haal de service erbij.
100
MULTIP SOFTW
Softwareversie in de Multipilot niet uitwisselbaar
Schakel uit en in; haal de service erbij.
105
CABLE TEMP MOT Temperatuursensor motor levert verkeerde waarden.
Schakel uit en in; haal de service erbij.
105
CABLE TEMP MOT Temperatuursensor motor levert verkeerde waarden.
Schakel uit en in; haal de service erbij.
0812.NL
0812.NL
58
E 45
E 45
Storing Storingstekst
Toelichting
Remedie
Storing Storingstekst
Remedie
CABLE TEMP CON Temperatuursensor Schakel uit en in; haal de regeling levert verkeerde service erbij. waarden.
106
CABLE TEMP CON Temperatuursensor Schakel uit en in; haal de regeling levert verkeerde service erbij. waarden.
107
ELECTR SYSTEM
Contactslot Spanning buiten het toelaatbare bereik
Controleer de batterijspanning; laad de batterij
107
ELECTR SYSTEM
Contactslot Spanning buiten het toelaatbare bereik
Controleer de batterijspanning; laad de batterij
109
BRAKE PEDAL
Rempedaal defect
Schakel uit en in; haal de service erbij.
109
BRAKE PEDAL
Rempedaal defect
Schakel uit en in; haal de service erbij.
110
CONTROLLER
Stroomuitgang Schakel uit en in; haal de multifunctionele regelaar service erbij. defect
110
CONTROLLER
Stroomuitgang Schakel uit en in; haal de multifunctionele regelaar service erbij. defect
111
CHECK STEER
Rijregeling ontvangt geen telegrammen van de stuurregeling
Schakel uit en in; haal de service erbij.
111
CHECK STEER
Rijregeling ontvangt geen telegrammen van de stuurregeling
Schakel uit en in; haal de service erbij.
113
CHECK LIFT
Hefregeling zendt geen levenstelegrammen
Schakel uit en in; haal de service erbij.
113
CHECK LIFT
Hefregeling zendt geen levenstelegrammen
Schakel uit en in; haal de service erbij.
115
CONTACTOR INPL Hoofdveiligheid onbetrouwbaar
Schakel uit en in; haal de service erbij.
115
CONTACTOR INPL Hoofdveiligheid onbetrouwbaar
Schakel uit en in; haal de service erbij.
116
INIT SUCCESS
Na flashen van de software (veldacties) is het materiaalnummer van de software onbetrouwbaar, er kunnen ook andere parameters onbetrouwbaar zijn.
Schakel uit en in; haal de service erbij.
116
INIT SUCCESS
Na flashen van de software (veldacties) is het materiaalnummer van de software onbetrouwbaar, er kunnen ook andere parameters onbetrouwbaar zijn.
Schakel uit en in; haal de service erbij.
118
CONTROLLER
Stuurinrichting meldt noodstop
Schakel uit en in; haal de service erbij.
118
CONTROLLER
Stuurinrichting meldt noodstop
Schakel uit en in; haal de service erbij.
119
WEIGHT SWITCH
Knop weeginrichting defect
Schakel uit en in; haal de service erbij.
119
WEIGHT SWITCH
Knop weeginrichting defect
Schakel uit en in; haal de service erbij.
120
WEIGHT SENSOR
Druksensor van de weeginrichting defect
Schakel uit en in; haal de service erbij.
120
WEIGHT SENSOR
Druksensor van de weeginrichting defect
Schakel uit en in; haal de service erbij.
121
CONTROLLER
Remregeling
Schakel uit en in; haal de service erbij.
121
CONTROLLER
Remregeling
Schakel uit en in; haal de service erbij.
122
BRAKE CONFIG
Rem verkeerd aangesloten
Schakel uit en in; haal de service erbij.
122
BRAKE CONFIG
Rem verkeerd aangesloten
Schakel uit en in; haal de service erbij.
201
SENSOR
Hoogtesensor defect
Schakel uit en in; haal de service erbij.
201
SENSOR
Hoogtesensor defect
Schakel uit en in; haal de service erbij.
203
SENSOR
Evaluatie van de hoogtesensor niet betrouwbaar
Schakel uit en in; haal de service erbij.
203
SENSOR
Evaluatie van de hoogtesensor niet betrouwbaar
Schakel uit en in; haal de service erbij. 0812.NL
106
0812.NL
E 46
Toelichting
E 46
Storing Storingstekst
Toelichting
Remedie
Storing Storingstekst
Toelichting
Remedie
Storing bij het lezen van Schakel uit en in; haal de de EEPROM service erbij. hoogteselectie
204
CONTROLLER
Storing bij het lezen van Schakel uit en in; haal de de EEPROM service erbij. hoogteselectie
240
CONTROLLER
Geen werkelijkeSchakel uit en in; haal de hoogtewaarde bij service erbij. invoeren van de opdracht
240
CONTROLLER
Geen werkelijkeSchakel uit en in; haal de hoogtewaarde bij service erbij. invoeren van de opdracht
250
Voor het ingevoerde magazijnniveau is de hoogte ongeldig
Voer een juiste waarde in
250
Voor het ingevoerde magazijnniveau is de hoogte ongeldig
Voer een juiste waarde in
252
Verkeerde invoer hoogteselectie
Voer een juiste waarde in
252
Verkeerde invoer hoogteselectie
Voer een juiste waarde in
0812.NL
CONTROLLER
0812.NL
204
E 47
E 47
6
Bedienpaneel (CANCODE) (o) Het bedienpaneel bestaat uit 10 cijfer-knoppen, een Set-knop en een o-knop. De o-knop toont de bedrijfstoestanden via een rood/groene-LED. Deze heeft de volgende functies:
6
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Set
Het bedienpaneel bestaat uit 10 cijfer-knoppen, een Set-knop en een o-knop. De o-knop toont de bedrijfstoestanden via een rood/groene-LED. Deze heeft de volgende functies:
0
– codeslot-functie (het voertuig in bedrijf stellen).
6.1
Bedienpaneel (CANCODE) (o)
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Set
0
– codeslot-functie (het voertuig in bedrijf stellen).
Codeslot
6.1
Na invoer van de juiste code is het voertuig bedrijfsgereed. U kunt aan ieder voertuig, iedere bediener of ook een bedienergroep een individuele code toekennen.
Codeslot Na invoer van de juiste code is het voertuig bedrijfsgereed. U kunt aan ieder voertuig, iedere bediener of ook een bedienergroep een individuele code toekennen.
Z
Bij levering is de bedienercode bij chauffeursdisplay en CANCODE (o) (fabrieksinstelling 2-5-8-0) aangegeven op een plakplaatje.
M
Verander bij de eerste inbedrijfstelling de master- en bedienercode!
M
Verander bij de eerste inbedrijfstelling de master- en bedienercode!
E 48
0812.NL
Bij levering is de bedienercode bij chauffeursdisplay en CANCODE (o) (fabrieksinstelling 2-5-8-0) aangegeven op een plakplaatje.
0812.NL
Z
E 48
Z
Inbedrijfstelling
Inbedrijfstelling
Na het inschakelen van de NOODSTOP-schakelaar en eventueel het contactslot brandt de LED (67) rood.
Na het inschakelen van de NOODSTOP-schakelaar en eventueel het contactslot brandt de LED (67) rood.
Na invoer van de juiste bediencode brandt de LED (67) groen.
Na invoer van de juiste bediencode brandt de LED (67) groen.
Bij een verkeerde code knippert de LED (67) twee seconden rood. Daarna kunt u een nieuwe code invoeren.
Bij een verkeerde code knippert de LED (67) twee seconden rood. Daarna kunt u een nieuwe code invoeren.
Z
De Set-knop (68) heeft geen functie in de bedienmodus.
Uitschakelen
69
70
Uitschakelen
71
U schakelt het voertuig uit door de o-knop (72) te bedienen.
6.2
De uitschakeling kan automatisch plaatsvinden na een vooraf ingestelde tijd. Hiertoe moet u de betreffende codeslotparameter instellen (zie paragraaf 6.3). Parameter In de programmeermodus kunt u de codeslot-functies invoeren met behulp van het bedienpaneel.
69
70
71
U schakelt het voertuig uit door de o-knop (72) te bedienen. 1
2
3
4
5
6
7
8
9
Set
0
Z 72
6.2
68
De uitschakeling kan automatisch plaatsvinden na een vooraf ingestelde tijd. Hiertoe moet u de betreffende codeslotparameter instellen (zie paragraaf 6.3). Parameter In de programmeermodus kunt u de codeslot-functies invoeren met behulp van het bedienpaneel.
67
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Set
0
72
68 67
Parametergroepen
Het parameternummer is samengesteld uit drie cijfers. Het eerste cijfer is de parametergroep volgens tabel 1. De tweede en derde positie vormen een volgnummer van 00 tot 99.
Het parameternummer is samengesteld uit drie cijfers. Het eerste cijfer is de parametergroep volgens tabel 1. De tweede en derde positie vormen een volgnummer van 00 tot 99.
Nr. Parametergroep 0xx Codeslot-instellingen (codes, vrijgave van het rijprogramma, automatische uitschakeling, et cetera)
Nr. Parametergroep 0xx Codeslot-instellingen (codes, vrijgave van het rijprogramma, automatische uitschakeling, et cetera)
0812.NL
Parametergroepen
0812.NL
Z
De Set-knop (68) heeft geen functie in de bedienmodus.
E 49
E 49
6.3
Parameterinstellingen
6.3
U moet de mastercode invoeren wanneer u de voertuiginstelling wilt veranderen.
Z M
Z
U moet de mastercode invoeren wanneer u de voertuiginstelling wilt veranderen.
Z M
De fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5. Verander de mastercode bij de eerste inbedrijfstelling.
De fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5. Verander de mastercode bij de eerste inbedrijfstelling.
De mastercode invoeren:
De mastercode invoeren:
– Bedien de o-knop – Voer de mastercode in
– Bedien de o-knop – Voer de mastercode in
Codeslot-parameters
Codeslot-parameters
Instelprocedure voor voertuigen:
Instelprocedure voor voertuigen:
– Voer het driecijferig parameternummer in en bevestig uw keuze met de Set-knop (68). – Voer de instelwaarde volgens de parameterlijst in, respectievelijk verander deze. Bevestig uw keuze met de Set-knop (68).
– Voer het driecijferig parameternummer in en bevestig uw keuze met de Set-knop (68). – Voer de instelwaarde volgens de parameterlijst in, respectievelijk verander deze. Bevestig uw keuze met de Set-knop (68).
Z
Bij een verkeerde invoer knippert de LED (67) van de o-knop (72) rood. Na een nieuwe invoer van het parameternummer kunt u de instelwaarde invoeren of veranderen.
Bij een verkeerde invoer knippert de LED (67) van de o-knop (72) rood. Na een nieuwe invoer van het parameternummer kunt u de instelwaarde invoeren of veranderen.
0812.NL
Herhaal het proces wanneer u meer parameters wilt invoeren. Druk ter afsluiting van de invoer op de o-knop (72).
0812.NL
Herhaal het proces wanneer u meer parameters wilt invoeren. Druk ter afsluiting van de invoer op de o-knop (72).
E 50
Parameterinstellingen
E 50
U kunt de volgende parameters invoeren:
U kunt de volgende parameters invoeren:
Codeslot-parameterlijst
Codeslot-parameterlijst
Nr.
Functie
Bereik Instelwaarde
Codeslot 000 Mastercode veranderen 0000 - 9999 De lengte (vier- tot zescijof ferig) van de mastercode 00000 - 99999 bepaalt ook de lengte of (vier- tot zescijferig) van 000000 - 999999 de bedienercode. Zolang de bedienercodes zijn geprogrammeerd, kunt u slechts een nieuwe code van gelijke lengte invoeren. Wanneer u de codelengte wilt veranderen, moet u eerst alle bedienercodes wissen.
001 Bedienercode toevoegen (maximaal 600)
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
Standaard Instelwaarde
Opmerkingen Werkvolgorde
7295
(LED 69 knippert) Voer de actuele code in
Nr.
(LED 70 knippert) Voer een nieuwe code in Bevestig uw keuze (Set) (LED 71 knippert) De nieuwe code herhalen Bevestigen (Set) (LED 70 knippert) Voer een code in
001 Bedienercode toevoegen (maximaal 600)
Bevestigen (Set) (LED 71 knippert) Voer de code nogmaals in
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
Standaard Instelwaarde
Opmerkingen Werkvolgorde
7295
(LED 69 knippert) Voer de actuele code in Bevestig uw keuze (Set) (LED 70 knippert) Voer een nieuwe code in Bevestig uw keuze (Set) (LED 71 knippert) De nieuwe code herhalen
2580
Bevestigen (Set) (LED 70 knippert) Voer een code in Bevestigen (Set) (LED 71 knippert) Voer de code nogmaals in Bevestig uw keuze (Set)
0812.NL
Bevestig uw keuze (Set)
0812.NL
Bereik Instelwaarde
Codeslot 000 Mastercode veranderen 0000 - 9999 De lengte (vier- tot zescijof ferig) van de mastercode 00000 - 99999 bepaalt ook de lengte of (vier- tot zescijferig) van 000000 - 999999 de bedienercode. Zolang de bedienercodes zijn geprogrammeerd, kunt u slechts een nieuwe code van gelijke lengte invoeren. Wanneer u de codelengte wilt veranderen, moet u eerst alle bedienercodes wissen.
Bevestig uw keuze (Set)
2580
Functie
E 51
E 51
Codeslot 002 Bedienercode veranderen
003 Bedienercode wissen
004 Codegeheugen wissen (wist alle gebruikercodes)
010 Automatische tijduitschakeling
Bereik Instelwaarde
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
Nr.
Functie
Codeslot 002 Bedienercode veranderen
Bevestig uw keuze (Set)
Standaard Instelwaarde
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
Opmerkingen Werkvolgorde
(LED 69 knippert) Voer de actuele code in Bevestig uw keuze (Set) (LED 70 knippert) Voer een nieuwe code in
Bevestig uw keuze (Set)
Bevestig uw keuze (Set)
(LED 71 knippert) Voer de code nogmaals in
(LED 71 knippert) Voer de code nogmaals in
003 Bedienercode wissen
Bevestigen (Set) (LED 71 knippert) Voer de code nogmaals in Bevestigen (Set) 3265 = wissen
00
Bereik Instelwaarde
(LED 70 knippert) Voer een nieuwe code in
Bevestigen (LED 70 knippert) Voer een code in
3265
00 - 31
Opmerkingen Werkvolgorde
(LED 69 knippert) Voer de actuele code in
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
LED 69-71 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3.
E 52
Standaard Instelwaarde
004 Codegeheugen wissen (wist alle gebruikercodes)
Andere invoer = niet wissen 00 = geen uitschakeling
010 Automatische tijduitschakeling
Bevestigen (LED 70 knippert) Voer een code in
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
Bevestigen (Set) (LED 71 knippert) Voer de code nogmaals in Bevestigen (Set) 3265 = wissen
3265
00 - 31
00
Andere invoer = niet wissen 00 = geen uitschakeling
01 tot 30 = uitschakeltijd in minuten
01 tot 30 = uitschakeltijd in minuten
31 = uitschakeling na 10 seconden
31 = uitschakeling na 10 seconden LED 69-71 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3.
E 52
0812.NL
Functie
0812.NL
Nr.
Storingsmeldingen van het bedieningspaneel
Storingsmeldingen van het bedieningspaneel
De volgende storingen worden weergegeven door het rood knipperen van de LED (67).
De volgende storingen worden weergegeven door het rood knipperen van de LED (67).
– – – –
– – – –
Nieuwe mastercode is reeds bedienercode. Nieuwe bedienercode is reeds mastercode. Er is geen bedienercode om te veranderen. U moet de bedienercode veranderen in een andere bedienercode, die reeds aanwezig is – Er is geen bedienercode om te wissen. – Codegeheugen is vol.
Nieuwe mastercode is reeds bedienercode. Nieuwe bedienercode is reeds mastercode. Er is geen bedienercode om te veranderen. U moet de bedienercode veranderen in een andere bedienercode, die reeds aanwezig is – Er is geen bedienercode om te wissen. – Codegeheugen is vol.
7
ISM (o)
7
ISM (o)
Z
Bij uitrusting met ISM-toegangsmodule, zie handleiding „ISM toegangsmodule“.
Z
Bij uitrusting met ISM-toegangsmodule, zie handleiding „ISM toegangsmodule“.
8
F
Voertuigparameters veranderen
8
F
Door de voertuigparameter te veranderen, wordt het rijgedrag van het voertuig veranderd. Let daar op bij de inbedrijfstelling! U mag parameters uitsluitend bij stilstaand voertuig en zonder hefbewegingen wijzigen. Met behulp van het bestuurdersvenster kunt u ook enkele voertuigparameters (versnelling, uitrolrem, omkeerrem, snelheid in aandrijfrichting, snelheid in vorkrichting en hefsnelheid) en daarmee het gedrag van het voertuig veranderen.
t Voerguigen met bestuurdersvenster en schakelslot
Gebruik bij voertuigen met schakelslot de grijze servicesleutel, om in de rij- en hefparameters te komen.
Gebruik bij voertuigen met schakelslot de grijze servicesleutel, om in de rij- en hefparameters te komen.
o Voertuig met bestuurdersvenster en CANCODE
o Voertuig met bestuurdersvenster en CANCODE
Z
Vóór het binnengaan van het SERVICEMENU / PARAMETERMENU wordt de pincode gevraagd. Standaard is bij voertuigen met CANCODE (o) de pincode 7295 ingesteld. Voer vóór het inschakelen van het voertuig de toegewezen pincode in. Dan wordt vóór het binnengaan van het SERVICEMENU / PARAMETERMENU de pincode niet meer gevraagd. De parameterinstellingen worden opgeslagen onder de pincode. Er zijn vijftien individueel programmeerbare parameterinstellingen (verandering van bestuurder of programma) mogelijk. Wanneer u andere parameterinstellingen wilt selecteren, moet u het voertuig af- en weer aanmelden of in- en weer uitschakelen. Voer de volgende pincode in.
Vóór het binnengaan van het SERVICEMENU / PARAMETERMENU wordt de pincode gevraagd. Standaard is bij voertuigen met CANCODE (o) de pincode 7295 ingesteld. Voer vóór het inschakelen van het voertuig de toegewezen pincode in. Dan wordt vóór het binnengaan van het SERVICEMENU / PARAMETERMENU de pincode niet meer gevraagd. De parameterinstellingen worden opgeslagen onder de pincode. Er zijn vijftien individueel programmeerbare parameterinstellingen (verandering van bestuurder of programma) mogelijk. Wanneer u andere parameterinstellingen wilt selecteren, moet u het voertuig af- en weer aanmelden of in- en weer uitschakelen. Voer de volgende pincode in.
M
Uitsluitend de bevoegde service van de fabrikant mag veranderingen aanbrengen in de servicemodus!
0812.NL
Uitsluitend de bevoegde service van de fabrikant mag veranderingen aanbrengen in de servicemodus!
0812.NL
M
Door de voertuigparameter te veranderen, wordt het rijgedrag van het voertuig veranderd. Let daar op bij de inbedrijfstelling! U mag parameters uitsluitend bij stilstaand voertuig en zonder hefbewegingen wijzigen. Met behulp van het bestuurdersvenster kunt u ook enkele voertuigparameters (versnelling, uitrolrem, omkeerrem, snelheid in aandrijfrichting, snelheid in vorkrichting en hefsnelheid) en daarmee het gedrag van het voertuig veranderen.
t Voerguigen met bestuurdersvenster en schakelslot
Z
Voertuigparameters veranderen
E 53
E 53
Storingshulp
9
Storingshulp
Alle storingen of de gevolgen van een bedieningsfout worden weergegeven op het bestuurdersvenster. Volg de aanwijzingen van het bestuurdersvenster op.
Alle storingen of de gevolgen van een bedieningsfout worden weergegeven op het bestuurdersvenster. Volg de aanwijzingen van het bestuurdersvenster op.
Eventueel is een „nieuwe start“ nodig. Schakel de NOODSTOP uit en weer in.
Eventueel is een „nieuwe start“ nodig. Schakel de NOODSTOP uit en weer in.
Wanneer het voertuig zich niet laat inschakelen, moet u op het volgende letten
Wanneer het voertuig zich niet laat inschakelen, moet u op het volgende letten
Storing Mogelijke oorzaak U kunt het Batterijstekker niet aangeslovoertuig niet ten / batterijkabel losgehaald inschakelen NOODSTOPschakelaar ingedrukt. Contactsleutel in de stand “0”. Zekering is defect.
Storing Mogelijke oorzaak U kunt het Batterijstekker niet aangeslovoertuig niet ten / batterijkabel losgehaald inschakelen NOODSTOPschakelaar ingedrukt. Contactsleutel in de stand “0”. Zekering is defect.
Maatregelen Controleer de batterijstekker, steek hem eventueel in; controleer de batterijkabel Ontgrendel de NOODSTOP schakelaar. Plaats de contactsleutel in de stand „I“. Controleer de zekeringen.
Maatregelen Controleer de batterijstekker, steek hem eventueel in; controleer de batterijkabel Ontgrendel de NOODSTOP schakelaar. Plaats de contactsleutel in de stand „I“. Controleer de zekeringen.
Z
Wanneer u de storing na het uitvoeren van de instructies op het bestuurdersvenster en de „remedies“ niet kon verhelpen, moet u contact opnemen met de service van de producent, omdat uitsluitend geschoolde en gekwalificeerde servicemonteurs de storing verder kunnen oplossen.
Z
Wanneer u de storing na het uitvoeren van de instructies op het bestuurdersvenster en de „remedies“ niet kon verhelpen, moet u contact opnemen met de service van de producent, omdat uitsluitend geschoolde en gekwalificeerde servicemonteurs de storing verder kunnen oplossen.
10
Intern transportmiddel zonder batterij bewegen, berging
10
Intern transportmiddel zonder batterij bewegen, berging
F
Dit werk mag enkel worden uitgevoerd door een vakkundige onderhoudsmonteur die is geïnstrueerd in de hantering ervan. Bij het uitschakelen van de remmen moet u het interne transportmiddel op een vlakke vloer plaatsen, omdat geen remwerking meer aanwezig is.
Intern transportmiddel voorbereiden voor berging
Intern transportmiddel voorbereiden voor berging
– NOODSTOP-schakelaar en het contactslot uitschakelen. – Intern transportmiddel tegen wegrollen beveiligen. – Stoel in de richting van het stuurwiel uit de geleiding schuiven. – Stekkerverbinding losmaken. – Stoelkap verwijderen (u kunt de stoelkap eraf nemen na het verwijderen van drie bevestigingsbouten).
– NOODSTOP-schakelaar en het contactslot uitschakelen. – Intern transportmiddel tegen wegrollen beveiligen. – Stoel in de richting van het stuurwiel uit de geleiding schuiven. – Stekkerverbinding losmaken. – Stoelkap verwijderen (u kunt de stoelkap eraf nemen na het verwijderen van drie bevestigingsbouten).
Magneetrem ontluchten
Magneetrem ontluchten
F
Ongecontroleerde beweging van het interne transportmiddel Bij het uitschakelen van de remmen moet u het interne transportmiddel op een vlakke vloer plaatsen, omdat geen remwerking meer aanwezig is. Een stroomloos intern transportmiddel met ontluchte magneetrem kan niet worden afgeremd met het remsysteem van het voertuig! – Rem niet loszetten op hellingen. – Rem op de plaats van bestemming weer aantrekken.
E 54
F
Dit werk mag enkel worden uitgevoerd door een vakkundige onderhoudsmonteur die is geïnstrueerd in de hantering ervan. Bij het uitschakelen van de remmen moet u het interne transportmiddel op een vlakke vloer plaatsen, omdat geen remwerking meer aanwezig is.
Ongecontroleerde beweging van het interne transportmiddel Bij het uitschakelen van de remmen moet u het interne transportmiddel op een vlakke vloer plaatsen, omdat geen remwerking meer aanwezig is. Een stroomloos intern transportmiddel met ontluchte magneetrem kan niet worden afgeremd met het remsysteem van het voertuig! – Rem niet loszetten op hellingen. – Rem op de plaats van bestemming weer aantrekken.
0812.NL
F
E 54
0812.NL
9
F
– Interne transportmiddel niet met losgezette rem parkeren.
– Interne transportmiddel niet met losgezette rem parkeren.
Werkwijze:
Werkwijze:
– Tweepolige stekker van de magneetrem halen. – Bouten voor het deactiveren van de rem uit de aandrijfplaat schroeven en in de boringen van de magneetrem schroeven.
– Tweepolige stekker van de magneetrem halen. – Bouten voor het deactiveren van de rem uit de aandrijfplaat schroeven en in de boringen van de magneetrem schroeven.
Aandrijfwiel uitlijnen
Aandrijfwiel uitlijnen
Bij het stationair sturen wordt de bandage van het aandrijfwiel opgespannen. Hierdoor kan bij het loslaten van de slinger een nastelmoment optreden.
F
35
Werkwijze
Werkwijze
Aandrijfwiel in de gewenste stand zetten, daarvoor:
Aandrijfwiel in de gewenste stand zetten, daarvoor:
– Beschermkap boven centrale bout op stuurmotor (zie pijl) verwijderen. – Stuurslinger volgens de tabel gereedschapsset in elkaar zetten. – Stuurslinger op stuuraandrijving steken.
– Beschermkap boven centrale bout op stuurmotor (zie pijl) verwijderen. – Stuurslinger volgens de tabel gereedschapsset in elkaar zetten. – Stuurslinger op stuuraandrijving steken.
Aandrijfwiel in de stuurwielstand draaien.
Aandrijfwiel in de stuurwielstand draaien.
gewenste
Intern transportmiddel bergen
F F F
Bij het stationair sturen wordt de bandage van het aandrijfwiel opgespannen. Hierdoor kan bij het loslaten van de slinger een nastelmoment optreden.
35
gewenste
Intern transportmiddel bergen
F F
De stuurwielstand mag enkel bij stilstaand intern transportmiddel worden gecorrigeerd. Voor het wegslepen van het interne transportmiddel enkel trekvoertuigen gebruiken, die beschikken over voldoende trek- en remkracht voor de ongeremde aanhangerlast. Intern transportmiddel enkel in reachsnelheid wegslepen.
F
Gevaar op ongevallen door een niet geborgd intern transportmiddel Plaatsing van het interne transportmiddel op hellingen of met omhooggebrachte last cq. omhooggebracht lastopnamemiddel is gevaarlijk en is niet toegestaan.
Voor het wegslepen van het interne transportmiddel enkel trekvoertuigen gebruiken, die beschikken over voldoende trek- en remkracht voor de ongeremde aanhangerlast. Intern transportmiddel enkel in reachsnelheid wegslepen. Gevaar op ongevallen door een niet geborgd intern transportmiddel Plaatsing van het interne transportmiddel op hellingen of met omhooggebrachte last cq. omhooggebracht lastopnamemiddel is gevaarlijk en is niet toegestaan. – Intern transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond parkeren. Intern transportmiddel in speciale gevallen met bijvoorbeeld wiggen borgen. – Hefmast en lastvork altijd volledig neerlaten. – Parkeerplaats zodanig kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan de neergelaten vorktanden.
0812.NL
0812.NL
– Intern transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond parkeren. Intern transportmiddel in speciale gevallen met bijvoorbeeld wiggen borgen. – Hefmast en lastvork altijd volledig neerlaten. – Parkeerplaats zodanig kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan de neergelaten vorktanden.
De stuurwielstand mag enkel bij stilstaand intern transportmiddel worden gecorrigeerd.
E 55
E 55
Werkwijze
– Berging van het interne transportmiddel in de aandrijfrichting: sleeptouw, trekkracht > 5 ton, zoals weergegeven op de afbeelding om de instapgrepen van het beschermdak leiden.
– Berging van het interne transportmiddel in de aandrijfrichting: sleeptouw, trekkracht > 5 ton, zoals weergegeven op de afbeelding om de instapgrepen van het beschermdak leiden.
– Berging van het interne transportmiddel in de vorkrichting: sleeptouw, trekkracht > 5 ton, zoals weergegeven op de afbeelding om de hefmast leiden. – Intern transportmiddel voorzichtig en langzaam bergen. – Op de plaats van bestemming de reminstallatie weer in bedrijfsklare toestand brengen!
– Berging van het interne transportmiddel in de vorkrichting: sleeptouw, trekkracht > 5 ton, zoals weergegeven op de afbeelding om de hefmast leiden. – Intern transportmiddel voorzichtig en langzaam bergen. – Op de plaats van bestemming de reminstallatie weer in bedrijfsklare toestand brengen!
Magneetrem ontluchten
Magneetrem ontluchten
F
Het interne transportmiddel mag niet worden geparkeerd met losse parkeerrem. De ontluchting van de magneetrem weer opheffen. Wanneer de rem niet bedrijfsklaar is, moet u het interne transportmiddel beveiligen tegen abusievelijk bewegen door wiggen tegen de wielen te plaatsen.
E 56
Het interne transportmiddel mag niet worden geparkeerd met losse parkeerrem. De ontluchting van de magneetrem weer opheffen. Wanneer de rem niet bedrijfsklaar is, moet u het interne transportmiddel beveiligen tegen abusievelijk bewegen door wiggen tegen de wielen te plaatsen. Werkwijze
– Beschermkap boven centrale bout op stuurmotor (zie pijl) weer aanbrengen. – Bouten voor het deactiveren van de rem uit de magneetrem schroeven en in de boringen van de aandrijfplaat schroeven. – Tweepolige stekker weer op de magneetrem aansluiten.
– Beschermkap boven centrale bout op stuurmotor (zie pijl) weer aanbrengen. – Bouten voor het deactiveren van de rem uit de magneetrem schroeven en in de boringen van de aandrijfplaat schroeven. – Tweepolige stekker weer op de magneetrem aansluiten.
0812.NL
Werkwijze
0812.NL
F
Werkwijze
E 56
11
Optionele uitvoering
11
Optionele uitvoering
11.1
Werklamp
11.1
Werklamp
74
74
73
73 75
Pos. 73 74 75 76
o o o o
76
75
Omschrijving Werklamp Werklamp Schakelaar schijnwerper AAN / UIT voor (positie 73) Schakelaar schijnwerper AAN / UIT voor (positie 74)
Pos. 73 74 75 76
o o o o
76
Omschrijving Werklamp Werklamp Schakelaar schijnwerper AAN / UIT voor (positie 73) Schakelaar schijnwerper AAN / UIT voor (positie 74)
Z
De werklamp is uitgerust met een draaipunt dat zwenken in alle richtingen mogelijk maakt.
Z
De werklamp is uitgerust met een draaipunt dat zwenken in alle richtingen mogelijk maakt.
11.2
Zwaailicht / flitslicht
11.2
Zwaailicht / flitslicht
77
77 78
78
0812.NL
Pos. Omschrijving 77 o Zwaailamp 78 o Schakelaar zwaailamp AAN / UIT
0812.NL
Pos. Omschrijving 77 o Zwaailamp 78 o Schakelaar zwaailamp AAN / UIT
E 57
E 57
11.3
ESA / elektrische hefbegrenzing
15
11.3
15
79
Pos. Omschrijving 15 o Overbruggingsknop 79 o Symboolindicatie sideshift middenstand
79
Pos. Omschrijving 15 o Overbruggingsknop 79 o Symboolindicatie sideshift middenstand
o ESA 1
o ESA 1 ESA staat voor End-Schalter-Anlage / 1 (eindschakelaar-installatie 2)
De ESI 1 heeft als taak beschadiging van het voertuig en / of de last in het bereik van de wielarmen tengevolge van bedieningsfouten te verhinderen. ESI 1 is uitsluitend leverbaar voor voertuigen met geïntegreerde sideshift. De functie kan als volgt worden omschreven:
De ESI 1 heeft als taak beschadiging van het voertuig en / of de last in het bereik van de wielarmen tengevolge van bedieningsfouten te verhinderen. ESI 1 is uitsluitend leverbaar voor voertuigen met geïntegreerde sideshift. De functie kan als volgt worden omschreven:
– Uitsluitend wanneer de mast volledig is uitgeschoven of de vorkdrager zich boven de wielarmen bevindt, zijn alle functies vrijgegeven. – Als de mast niet volledig is uitgeschoven en de last zich in het bereik van de wielarmen bevindt, worden sideshift en dalen uitgeschakeld. (Bereik van de wielarmen = 500...600 mm)
– Uitsluitend wanneer de mast volledig is uitgeschoven of de vorkdrager zich boven de wielarmen bevindt, zijn alle functies vrijgegeven. – Als de mast niet volledig is uitgeschoven en de last zich in het bereik van de wielarmen bevindt, worden sideshift en dalen uitgeschakeld. (Bereik van de wielarmen = 500...600 mm)
De automatische midden-vrijschakeling maakt daarbij mogelijk,
De automatische midden-vrijschakeling maakt daarbij mogelijk,
– dat bij de middenspositie van de sideshift de mastverplaatsing automatisch ook in het bereik van de wielarmen wordt vrijgegeven. – dat het dalen op de vloer bij middelste sideshift mogelijk is. – dat de middenpositie op het bestuurdersvenster wordt weergegeven met een controle-indicatie (79).
– dat bij de middenspositie van de sideshift de mastverplaatsing automatisch ook in het bereik van de wielarmen wordt vrijgegeven. – dat het dalen op de vloer bij middelste sideshift mogelijk is. – dat de middenpositie op het bestuurdersvenster wordt weergegeven met een controle-indicatie (79).
0812.NL
ESA staat voor End-Schalter-Anlage / 1 (eindschakelaar-installatie 2)
0812.NL
E 58
ESA / elektrische hefbegrenzing
E 58
o ESA 2 met overbruggingsknop
o ESA 2 met overbruggingsknop
De hefuitschakeling ESI 2 heeft als taak beschadiging van het voertuig en / of de last in het bereik van de wielarmen tengevolge van bedieningsfouten te verhinderen.
De hefuitschakeling ESI 2 heeft als taak beschadiging van het voertuig en / of de last in het bereik van de wielarmen tengevolge van bedieningsfouten te verhinderen.
Dat geldt voor voertuigen met uitrustingen zoals:
Dat geldt voor voertuigen met uitrustingen zoals:
– diverse aanbouwapparatuur, bijvoorbeeld tandverplaatsapparatuur, balenklem, – hefmasten met geïntegreerde sideshift – bijzonder kwetsbare lading
– diverse aanbouwapparatuur, bijvoorbeeld tandverplaatsapparatuur, balenklem, – hefmasten met geïntegreerde sideshift – bijzonder kwetsbare lading
Uitsluitend wanneer de mast is uitgeschoven of de vorkdrager zich boven de wielarmen bevindt, zijn alle functies vrijgegeven.
Uitsluitend wanneer de mast is uitgeschoven of de vorkdrager zich boven de wielarmen bevindt, zijn alle functies vrijgegeven.
In het hoogtebereik van de wielarmen (dat wil zeggen: onder een hefhoogte van circa 500-600 mm) worden de zijschuif en andere hydraulische functies (met uitzondering van heffen en voor-/achterover kantelen) uitgeschakeld (wanneer de mast niet is uitgeschoven).
In het hoogtebereik van de wielarmen (dat wil zeggen: onder een hefhoogte van circa 500-600 mm) worden de zijschuif en andere hydraulische functies (met uitzondering van heffen en voor-/achterover kantelen) uitgeschakeld (wanneer de mast niet is uitgeschoven).
Overbruggingsknop
Overbruggingsknop
De overbruggingsknop (15) bevindt zich boven de stuurkop en geeft bij bediening alle functies vrij.
De overbruggingsknop (15) bevindt zich boven de stuurkop en geeft bij bediening alle functies vrij.
0812.NL
ESA staat voor End-Schalter-Anlage / 2 (eindschakelaar-installatie 2)
0812.NL
ESA staat voor End-Schalter-Anlage / 2 (eindschakelaar-installatie 2)
E 59
E 59
Toets klem
11.4
kg
kg
81a
81a
Pos. 81a
Omschrijving
Pos.
o Knop „Vrijgave klemfunctie”
81a
Bij bediening van de knop "Vrijgave klemfunctie" (81a) en tegelijkertijd bedienen van de betreffende hydraulische functie wordt de functie van de klemmen vrijgegeven. 11.5
Toets klem
Omschrijving o Knop „Vrijgave klemfunctie”
Bij bediening van de knop "Vrijgave klemfunctie" (81a) en tegelijkertijd bedienen van de betreffende hydraulische functie wordt de functie van de klemmen vrijgegeven.
Stoelverwarming
11.5
Pos. Omschrijving 80 o Schakelaar stoelverwarming 81 o Indicatie stoelverwarming
Stoelverwarming Pos. Omschrijving 80 o Schakelaar stoelverwarming 81 o Indicatie stoelverwarming
81 80 Spanningsomzetter 12 V DC / 24 V DC
11.6
Pos. Omschrijving 85 o Schakelaar spanningomvormer 24 V 86 o Schakelaar spanningomvormer 12 V
Voor de installatie van een gegevenstransmissieinstallatie of een ander externe installatie, die van een spanning van 12 /24 Volt moet worden voorzien, kunnen er spanningsomvormers (O) via de schakelaar worden bediend.
Voor de installatie van een gegevenstransmissieinstallatie of een ander externe installatie, die van een spanning van 12 /24 Volt moet worden voorzien, kunnen er spanningsomvormers (O) via de schakelaar worden bediend.
85 86
E 60
Spanningsomzetter 12 V DC / 24 V DC
Pos. Omschrijving 85 o Schakelaar spanningomvormer 24 V 86 o Schakelaar spanningomvormer 12 V
85 86
0812.NL
11.6
81 80
E 60
0812.NL
11.4
11.7
Beschuttingscabine
11.7
87, 88
Beschuttingscabine
89
87, 88
90
o o o o o o o o o o o o o o o
100
91
100
91
99
92
99
92
98
93
98
93
97
94
97
94
96
95
96
95
101
Omschrijving Beschuttingscabine comfort 1 (zonder instapdeur) Beschuttingscabine comfort 2 (met instapdeur) Sproeiwatertank (achter chauffeurstoel) Hamer voor noodgevallen Schijnwerper aan lastzijde vrij Verwarming Stoelverwarming lampje vrij Pomp ruitsproeiwater Stoelverwarming schakelaar Ventilator Zwaailamp Schijnwerper aan aandrijfzijde Ruitenwisser schakelaar
Pos. 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101
0812.NL
Pos. 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101
90
o o o o o o o o o o o o o o o
Omschrijving Beschuttingscabine comfort 1 (zonder instapdeur) Beschuttingscabine comfort 2 (met instapdeur) Sproeiwatertank (achter chauffeurstoel) Hamer voor noodgevallen Schijnwerper aan lastzijde vrij Verwarming Stoelverwarming lampje vrij Pomp ruitsproeiwater Stoelverwarming schakelaar Ventilator Zwaailamp Schijnwerper aan aandrijfzijde Ruitenwisser schakelaar
0812.NL
101
89
E 61
E 61
11.8
Paraboolspiegel
11.8
Paraboolspiegel
102
102
Pos.
o Paraboolspiegel verstelbaar
102
Z
De paraboolspiegel is uitgerust zwenkbaar scharnier.
0812.NL
Z
Omschrijving
E 62
Omschrijving o Paraboolspiegel verstelbaar
De paraboolspiegel is uitgerust zwenkbaar scharnier.
0812.NL
Pos.
102
E 62
11.9
Afneembaar lastbeschermrek
11.9
Afneembaar lastbeschermrek
103
103
104
104
M
Beknellingsgevaar Bij het uitvoeren van deze activiteit moeten veiligheidsschoenen worden gedragen.
M
Beknellingsgevaar Bij het uitvoeren van deze activiteit moeten veiligheidsschoenen worden gedragen.
Z
Hoog gewicht van het lastbeschermrek Voor het afnemen en inhangen van het lastbeschermrek zijn twee personen nodig.
Z
Hoog gewicht van het lastbeschermrek Voor het afnemen en inhangen van het lastbeschermrek zijn twee personen nodig. Demontage lastbeschermrek
– Bouten (104) losdraaien – Lastbeschermrek van de vorkdrager nemen en beveiligd neerzetten.
– Bouten (104) losdraaien – Lastbeschermrek van de vorkdrager nemen en beveiligd neerzetten.
Montage lastbeschermrek
Montage lastbeschermrek
– Lastbeschermrek aan de bovenste rail van de vorkdrager (103) hangen – Bouten monteren en met een momentsleutel vastdraaien.
– Lastbeschermrek aan de bovenste rail van de vorkdrager (103) hangen – Bouten monteren en met een momentsleutel vastdraaien.
Z
Aanhaalmoment = 85 Nm
0812.NL
Aanhaalmoment = 85 Nm
0812.NL
Z
Demontage lastbeschermrek
E 63
E 63
11.10 ISM toegangsmodule
11.10 ISM toegangsmodule
De toegangsmodule vervangt bij interne transportmiddelen het contactslot. De transponders vervangen de sleutel en worden voor de aanmelding voor de toegangsmodule gehouden. Bij het verlaten van het interne transportmiddel op de rode knop drukken om u af te melden. Het interne transportmiddel kan pas weer worden gebruikt, wanneer een bevoegde transponder opnieuw voor de toegangsmodule wordt gehouden.
E 64
Bij uitrusting met ISM-toegangsmodule, zie handleiding "ISM toegangsmodule".
0812.NL
Z
Bij uitrusting met ISM-toegangsmodule, zie handleiding "ISM toegangsmodule".
0812.NL
Z
De toegangsmodule vervangt bij interne transportmiddelen het contactslot. De transponders vervangen de sleutel en worden voor de aanmelding voor de toegangsmodule gehouden. Bij het verlaten van het interne transportmiddel op de rode knop drukken om u af te melden. Het interne transportmiddel kan pas weer worden gebruikt, wanneer een bevoegde transponder opnieuw voor de toegangsmodule wordt gehouden.
E 64
11.11 Montage en hydraulische aansluitingen van extra aanbouwapparaten
11.11 Montage en hydraulische aansluitingen van extra aanbouwapparaten
M
M
Gevaar op ongevallen door niet correct aangesloten aanbouwapparaten. Door aanbouwapparaten, die hydraulisch niet correct zijn aangesloten kunnen ongevallen worden veroorzaakt.
– Montage en inbedrijfstelling van aanbouwapparaten mogen enkel door vakkundig en geschoold personeel worden uitgevoerd. – Handleiding van de producent van het aanbouwapparaat in acht nemen. – Voor de inbedrijfstelling de bevestigingselementen controleren op correct en goed vastzitten en op volledigheid. – Voor de inbedrijfstelling eerst controleren of het aanbouwapparaat goed werkt.
– Montage en inbedrijfstelling van aanbouwapparaten mogen enkel door vakkundig en geschoold personeel worden uitgevoerd. – Handleiding van de producent van het aanbouwapparaat in acht nemen. – Voor de inbedrijfstelling de bevestigingselementen controleren op correct en goed vastzitten en op volledigheid. – Voor de inbedrijfstelling eerst controleren of het aanbouwapparaat goed werkt.
Hydraulische aansluitingen
Hydraulische aansluitingen
Voorwaarden
Voorwaarden
– Drukloze hydraulische slangen. – Bewegingsrichtingen van de aanbouwapparaten moeten overeenkomen met de bedieningsrichting van de bedienelementen.
– Drukloze hydraulische slangen. – Bewegingsrichtingen van de aanbouwapparaten moeten overeenkomen met de bedieningsrichting van de bedienelementen.
Werkwijze
Werkwijze
– Hydraulische slangen drukloos maken, daarvoor intern transportmiddel uitschakelen en enkele minuten wachten. – Steekkoppeling verbinden en vergrendelen. – Bedienelementen met symbolen, waarop de werking van het aanbouwapparaat herkenbaar is, markeren.
– Hydraulische slangen drukloos maken, daarvoor intern transportmiddel uitschakelen en enkele minuten wachten. – Steekkoppeling verbinden en vergrendelen. – Bedienelementen met symbolen, waarop de werking van het aanbouwapparaat herkenbaar is, markeren.
Aanbouwapparaat is hydraulisch verbonden.
Aanbouwapparaat is hydraulisch verbonden.
Z
Uitgestroomde hydraulische olie met geschikte middelen binden en volgens de geldende milieuvoorschriften afvoeren. Bij aanraking met de huid hydraulische olie grondig met water en zeep afwassen! Bij aanraking met de ogen meteen met stromend water uitspoelen en een arts raadplegen.
0812.NL
Uitgestroomde hydraulische olie met geschikte middelen binden en volgens de geldende milieuvoorschriften afvoeren. Bij aanraking met de huid hydraulische olie grondig met water en zeep afwassen! Bij aanraking met de ogen meteen met stromend water uitspoelen en een arts raadplegen.
0812.NL
Z
Gevaar op ongevallen door niet correct aangesloten aanbouwapparaten. Door aanbouwapparaten, die hydraulisch niet correct zijn aangesloten kunnen ongevallen worden veroorzaakt.
E 65
E 65
E 66 E 66 0812.NL
0812.NL
F Onderhoud van het interne transportmiddel
F Onderhoud van het interne transportmiddel
1
1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming Verricht de controles en onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk worden vermeld, volgens de intervallen van de onderhoudscontrolelijsten.
F
M
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming Verricht de controles en onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk worden vermeld, volgens de intervallen van de onderhoudscontrolelijsten.
F
Gevaar op ongevallen en gevaar op beschadiging van onderdelen Iedere verandering aan het interne transportmiddel (met name aan de veiligheidsvoorzieningen) is verboden. U mag de werksnelheden van het interne transportmiddel in geen geval veranderen.
Gevaar op ongevallen en gevaar op beschadiging van onderdelen Iedere verandering aan het interne transportmiddel (met name aan de veiligheidsvoorzieningen) is verboden. U mag de werksnelheden van het interne transportmiddel in geen geval veranderen.
Uitzondering: Exploitanten mogen enkel wijzigingen aan door motorisch aangedreven interne transportmiddelen aanbrengen of laten aanbrengen als de producent van het interne transportmiddel zich uit de handel heeft teruggetrokken en er geen opvolger is. De exploitanten moeten echter:
Uitzondering: Exploitanten mogen enkel wijzigingen aan door motorisch aangedreven interne transportmiddelen aanbrengen of laten aanbrengen als de producent van het interne transportmiddel zich uit de handel heeft teruggetrokken en er geen opvolger is. De exploitanten moeten echter:
– ervoor zorgen, dat de uit te voeren wijzigingen door een vakingenieur voor interne transportmiddelen worden aangebracht en de veiligheid ervan gepland, gecontroleerd en uitgevoerd wordt – duurzame documentatie van de planning, controle en uitvoering van de wijziging hebben – de betreffende wijzigingen aan de plaatjes voor de informatie over de hefcapaciteit, aan de pictogrammen en stickers, evenals aan de bedienings- en werkplaatshandboeken laten aanbrengen en laten verifiëren – een duurzame en goed zichtbare markering aan de interne transportmiddelen aanbrengen, waaruit de aard van de aangebrachte wijzigingen, de datum van de wijzigingen en naam en adres van de organisatie, aan wie deze taak werd toevertrouwd, blijken.
– ervoor zorgen, dat de uit te voeren wijzigingen door een vakingenieur voor interne transportmiddelen worden aangebracht en de veiligheid ervan gepland, gecontroleerd en uitgevoerd wordt – duurzame documentatie van de planning, controle en uitvoering van de wijziging hebben – de betreffende wijzigingen aan de plaatjes voor de informatie over de hefcapaciteit, aan de pictogrammen en stickers, evenals aan de bedienings- en werkplaatshandboeken laten aanbrengen en laten verifiëren – een duurzame en goed zichtbare markering aan de interne transportmiddelen aanbrengen, waaruit de aard van de aangebrachte wijzigingen, de datum van de wijzigingen en naam en adres van de organisatie, aan wie deze taak werd toevertrouwd, blijken.
M
Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf te garanderen. Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig verwijderen volgens de geldende milieuvoorschriften. De olieservice van de producent staat u ter beschikking voor het verversen van de olie.
Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de handelingen uit die worden beschreven in de paragraaf “Weer in gebruik nemen“ (zie hoofdstuk F).
0210.NL
0210.NL
Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de handelingen uit die worden beschreven in de paragraaf “Weer in gebruik nemen“ (zie hoofdstuk F).
Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf te garanderen. Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig verwijderen volgens de geldende milieuvoorschriften. De olieservice van de producent staat u ter beschikking voor het verversen van de olie.
F1
F1
Veiligheidsvoorschriften voor de revisie
2
F2
Veiligheidsvoorschriften voor de revisie Personeel voor revisie
Uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag de interne transportmiddelen onderhouden en repareren. De serviceorganisatie van de producent beschikt over buitendienstmonteurs die speciaal zijn opgeleid voor deze taken. Daarom adviseren we u een onderhoudscontract af te sluiten met het betreffende servicesteunpunt van de producent.
Uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag de interne transportmiddelen onderhouden en repareren. De serviceorganisatie van de producent beschikt over buitendienstmonteurs die speciaal zijn opgeleid voor deze taken. Daarom adviseren we u een onderhoudscontract af te sluiten met het betreffende servicesteunpunt van de producent.
Optillen en op de bok plaatsen
Optillen en op de bok plaatsen
Veilig optillen en op de bok plaatsen van het interne transportmiddel
Veilig optillen en op de bok plaatsen van het interne transportmiddel
Bij het optillen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend op de daarvoor bestemde punten bevestigen. U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabine uitvoeren, wanneer deze zijn geborgd met een voldoende sterke ketting of door de borgbouten. Om het interne transportmiddel veilig op te tillen en op de bok te plaatsen gaat u als volgt te werk:
Bij het optillen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend op de daarvoor bestemde punten bevestigen. U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabine uitvoeren, wanneer deze zijn geborgd met een voldoende sterke ketting of door de borgbouten. Om het interne transportmiddel veilig op te tillen en op de bok te plaatsen gaat u als volgt te werk:
– Intern transportmiddel enkel op een vlakke ondergrond optillen en borgen tegen onbedoelde bewegingen. – Uitsluitend een krik met voldoende hefcapaciteit gebruiken. Bij het op de bok plaatsen moet met geschikte middelen (wig, harde houten blokken) worden uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt. – Voor het optillen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde punten bevestigen, zie "Gemarkeerde punten" in hoofdstuk B.
– Intern transportmiddel enkel op een vlakke ondergrond optillen en borgen tegen onbedoelde bewegingen. – Uitsluitend een krik met voldoende hefcapaciteit gebruiken. Bij het op de bok plaatsen moet met geschikte middelen (wig, harde houten blokken) worden uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt. – Voor het optillen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde punten bevestigen, zie "Gemarkeerde punten" in hoofdstuk B.
Reinigingswerkzaamheden
Reinigingswerkzaamheden
Brandgevaar
Brandgevaar
U mag het interne transportmiddel niet reinigen met brandbare vloeistoffen.
U mag het interne transportmiddel niet reinigen met brandbare vloeistoffen.
– Voor aanvang van de reinigingswerkzaamheden eerst de verbinding met de batterij verbreken (batterijstekker eruit trekken). – Voor aanvang van de reinigingswerkzaamheden moet u eerst alle veiligheidsmaatregelen treffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uit te sluiten.
– Voor aanvang van de reinigingswerkzaamheden eerst de verbinding met de batterij verbreken (batterijstekker eruit trekken). – Voor aanvang van de reinigingswerkzaamheden moet u eerst alle veiligheidsmaatregelen treffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uit te sluiten.
Gevaar op beschadigingen aan de elektrische installatie
Gevaar op beschadigingen aan de elektrische installatie
Het reinigen van de elektrische onderdelen van de installatie met water, kan leiden tot beschadiging aan de elektrische installatie. Reinigen van de elektrische installatie met water is verboden.
Het reinigen van de elektrische onderdelen van de installatie met water, kan leiden tot beschadiging aan de elektrische installatie. Reinigen van de elektrische installatie met water is verboden.
– Elektrische installatie niet met water reinigen. – Elektrische installaties met zwakke zuig- of perslucht (compressor met waterafscheider gebruiken) en een niet-geleidende, antistatische kwast reinigen.
– Elektrische installatie niet met water reinigen. – Elektrische installaties met zwakke zuig- of perslucht (compressor met waterafscheider gebruiken) en een niet-geleidende, antistatische kwast reinigen.
0210.NL
Personeel voor revisie
0210.NL
2
F2
Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of hogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische bouwgroepen zorgvuldig afdekken, omdat vocht storingen kan veroorzaken. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan.
Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of hogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische bouwgroepen zorgvuldig afdekken, omdat vocht storingen kan veroorzaken. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan.
Na de reiniging de werkzaamheden uitvoeren die zijn beschreven in de paragraaf "Opnieuw in bedrijf nemen".
Na de reiniging de werkzaamheden uitvoeren die zijn beschreven in de paragraaf "Opnieuw in bedrijf nemen".
Werkzaamheden aan de elektrische installatie
Werkzaamheden aan de elektrische installatie
M
Gevaar op ongevallen – Uitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. – Voorafgaand aan werkzaamheden moeten alle maatregelen worden getroffen die nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten. – Voordat u begint met de werkzaamheden de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken) verbreken.
M
Gevaar voor ongevallen door elektrische stroom Aan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand. Voor aanvang van de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie:
Gevaar op ongevallen – Uitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. – Voorafgaand aan werkzaamheden moeten alle maatregelen worden getroffen die nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten. – Voordat u begint met de werkzaamheden de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken) verbreken. Gevaar voor ongevallen door elektrische stroom Aan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand. Voor aanvang van de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie:
– Interne transportmiddel veilig parkeren (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" in hoofdstuk E). – Schakelaar NOODSTOP indrukken. – Verbinding met de batterij verbreken (batterijstekker eruit trekken). – Ringen, metalen armbanden en dergelijke afdoen voordat u werkzaamheden verricht aan elektrische onderdelen.
– Interne transportmiddel veilig parkeren (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" in hoofdstuk E). – Schakelaar NOODSTOP indrukken. – Verbinding met de batterij verbreken (batterijstekker eruit trekken). – Ringen, metalen armbanden en dergelijke afdoen voordat u werkzaamheden verricht aan elektrische onderdelen.
Bedrijfsmiddelen en oude onderdelen
Bedrijfsmiddelen en oude onderdelen
Bedrijfsmiddelen en oude onderdelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherming worden afgevoerd. Voor het verversen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking.
Bedrijfsmiddelen en oude onderdelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherming worden afgevoerd. Voor het verversen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking.
– Veiligheidsvoorschriften in acht nemen als u met deze stoffen werkt.
– Veiligheidsvoorschriften in acht nemen als u met deze stoffen werkt.
Laswerkzaamheden
Laswerkzaamheden
Elektrische en elektronische componenten uit het interne transportmiddel demonteren, voordat u laswerkzaamheden gaat uitvoeren, om beschadiging van deze onderdelen te voorkomen.
Elektrische en elektronische componenten uit het interne transportmiddel demonteren, voordat u laswerkzaamheden gaat uitvoeren, om beschadiging van deze onderdelen te voorkomen.
Instelwaarden
Instelwaarden
Bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische componenten moet rekening gehouden worden met de voertuigafhankelijke instelwaarden.
Bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische componenten moet rekening gehouden worden met de voertuigafhankelijke instelwaarden.
0210.NL
M
Gevaar op beschadiging van componenten bij het reinigen van het interne transportmiddel
0210.NL
M
Gevaar op beschadiging van componenten bij het reinigen van het interne transportmiddel
F3
F3
Banden
M
M
M
Gevaar op ongevallen door gebruik van wielen die niet voldoen aan de specificaties van de producent De kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. Bij een ongelijkmatige slijtage wordt de stabiliteit van het interne transportmiddel minder en wordt de remweg langer. – Als de wielen worden vervangen, moet u erop letten dat het interne transportmiddel niet scheef gaat staan. – Wielen altijd per paar vervangen, d.w.z. links en rechts tegelijkertijd vervangen. – In de fabriek gemonteerde wielen uitsluitend vervangen door originele onderdelen van de producent, omdat anders de specificaties van de producent niet worden aangehouden.
– Als de wielen worden vervangen, moet u erop letten dat het interne transportmiddel niet scheef gaat staan. – Wielen altijd per paar vervangen, d.w.z. links en rechts tegelijkertijd vervangen. – In de fabriek gemonteerde wielen uitsluitend vervangen door originele onderdelen van de producent, omdat anders de specificaties van de producent niet worden aangehouden.
Hefkettingen
Hefkettingen
M
Gevaar op ongevallen door niet gesmeerde of verkeerd gereinigde hefkettingen
Hefkettingen zijn veiligheidselementen. Hefkettingen mogen geen wezenlijke verontreiniging laten zien. Hefkettingen en scharnierpennen moeten altijd schoon en goed gesmeerd zijn.
– Hefkettingen alleen met paraffinederivaten reinigen, zoals petroleum of dieselbrandstof. – Hefkettingen nooit met de stoomreiniger, koude reinigers of chemische reinigers reinigen. – Na het reinigen, de hefketting direct met perslucht drogen en inspuiten in met kettingspray. – Hefketting alleen na in onbelaste toestand bijsmeren. – Hefketting vooral in het gebied van de omkeerrollen bijzonder zorgvuldig smeren.
– Hefkettingen alleen met paraffinederivaten reinigen, zoals petroleum of dieselbrandstof. – Hefkettingen nooit met de stoomreiniger, koude reinigers of chemische reinigers reinigen. – Na het reinigen, de hefketting direct met perslucht drogen en inspuiten in met kettingspray. – Hefketting alleen na in onbelaste toestand bijsmeren. – Hefketting vooral in het gebied van de omkeerrollen bijzonder zorgvuldig smeren.
Hydraulische slangleidingen
Hydraulische slangleidingen
M
Gevaar op ongevallen door poreuze hydraulische slangleidingen Slangleidingen moeten na een gebruiksduur van zes jaar worden vervangen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.
Gevaar op ongevallen door poreuze hydraulische slangleidingen Slangleidingen moeten na een gebruiksduur van zes jaar worden vervangen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice. – Veiligheidsregels voor hydraulische leidingen volgens ZH 1/74 in acht nemen.
M
Gevaar op ongevallen door lekkende hydraulische leidingen
Gevaar op ongevallen door lekkende hydraulische leidingen Uit lekke of defecte hydraulische leidingen kan hydraulische olie stromen. – Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. – Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. – Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. – Gemorste, ontsnapte vloeistof direct met geschikt bindmiddel verwijderen. Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren
0210.NL
Uit lekke of defecte hydraulische leidingen kan hydraulische olie stromen. – Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. – Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. – Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. – Gemorste, ontsnapte vloeistof direct met geschikt bindmiddel verwijderen. Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren
F4
Gevaar op ongevallen door niet gesmeerde of verkeerd gereinigde hefkettingen
Hefkettingen zijn veiligheidselementen. Hefkettingen mogen geen wezenlijke verontreiniging laten zien. Hefkettingen en scharnierpennen moeten altijd schoon en goed gesmeerd zijn.
– Veiligheidsregels voor hydraulische leidingen volgens ZH 1/74 in acht nemen.
M
Gevaar op ongevallen door gebruik van wielen die niet voldoen aan de specificaties van de producent De kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. Bij een ongelijkmatige slijtage wordt de stabiliteit van het interne transportmiddel minder en wordt de remweg langer.
F4
0210.NL
M
Banden
M
M
Letselgevaar en infectie door haarfijne scheuren in hydraulische leidingen Onder druk staande hydraulische olie kan door kleine gaatjes of haarfijne scheuren in de hydraulische leiding door de huid dringen en ernstig letsel veroorzaken.
Onder druk staande hydraulische olie kan door kleine gaatjes of haarfijne scheuren in de hydraulische leiding door de huid dringen en ernstig letsel veroorzaken. – – – – –
Raadpleeg in geval van letsel direct een arts. Onder druk staande hydraulische leidingen niet aanraken. Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. – Gemorste, ontsnapte vloeistof direct met geschikt bindmiddel verwijderen. Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren.
0210.NL
Raadpleeg in geval van letsel direct een arts. Onder druk staande hydraulische leidingen niet aanraken. Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. – Gemorste, ontsnapte vloeistof direct met geschikt bindmiddel verwijderen. Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren.
0210.NL
– – – – –
Letselgevaar en infectie door haarfijne scheuren in hydraulische leidingen
F5
F5
3
Onderhoud en inspectie
3
Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel, en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.
M
De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de slijtage van de serviceonderdelen. Wij adviseren u een adviseur van Jungheinrich ter plekke een toepassingsanalyse en daarop afgestemde onderhoudsinterval te laten maken, om schade als gevolg van slijtage op het juiste moment te vermijdenDe aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen moet u de intervallen overeenkomstig verkorten.
F6
De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de slijtage van de serviceonderdelen. Wij adviseren u een adviseur van Jungheinrich ter plekke een toepassingsanalyse en daarop afgestemde onderhoudsinterval te laten maken, om schade als gevolg van slijtage op het juiste moment te vermijdenDe aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen moet u de intervallen overeenkomstig verkorten.
De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die u moet verrichten en het tijdstip waarop u ze moet verrichten. De volgende onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd.
De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die u moet verrichten en het tijdstip waarop u ze moet verrichten. De volgende onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd.
W A B C
W A B C
= = = =
alle 50 werkuren, echter minstens eenmaal per week alle 500 werkuren alle 1000 werkuren, echter, tenminste 1 x per jaar alle 2000 werkuren, echter, tenminste 1 x per jaar
Z
De exploitant moet de onderhoudsintervallen W doorvoeren. – In de inrijfase - na ca. 100 bedrijfsuren - van het interne transportmiddel, of na een reparatie of revisie moet de exploitant de wielmoeren / wielbouten controleren op vastzitten en er evt. voor zorgen dat deze worden nagetrokken.
0210.NL
Z
Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel, en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.
= = = =
alle 50 werkuren, echter minstens eenmaal per week alle 500 werkuren alle 1000 werkuren, echter, tenminste 1 x per jaar alle 2000 werkuren, echter, tenminste 1 x per jaar
De exploitant moet de onderhoudsintervallen W doorvoeren. – In de inrijfase - na ca. 100 bedrijfsuren - van het interne transportmiddel, of na een reparatie of revisie moet de exploitant de wielmoeren / wielbouten controleren op vastzitten en er evt. voor zorgen dat deze worden nagetrokken.
0210.NL
M
Onderhoud en inspectie
F6
Onderhouds-controlelijst ETV 110-116.
Frame / opbouw
Aandrijving:
Wielen Sturen
Reminstallatie
1.1 1.2 1.3 1.4 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 3.1 3.2 4.1 4.2 4.3 5.1 5.2 5.3 5.4
Hydraulische installatie
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
0210.NL
6.7 6.8
4
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C Koelhuis = k Controleer alle dragende elementen op beschadiging. t Controleer de schroefverbindingen. t Controleer de bevestiging van het dak en controleer k t of het dak niet is beschadigd. Controleer de bevestigingsbouten van de stoel. k t Controleer de overbrenging op geluiden en lekkages. t Controleer of de bouten en de draagplaat van de aandrijving t stevig zijn bevestigd. Controleer het olieniveau van de overbrenging. t Controleer het pedaalmechanisme. t Ververs de olie van de overbrenging. k t Controleer op slijtage en beschadiging. t Controleer de lagering en de bevestiging. k t Controleer de vertanding van de stuurinrichting op slijtage, en k t vet de vertanding in. Controleer de mechanische delen van de stuurkop. t Controleer de werking van de stuurinrichting. t Controleer de werking en de instelling. k t Controleer het remmechanisme. k t Controleer de remleidingen op isolatie en mechanische t beschadiging. Controleer de slijtagegrens van de remvoering en de instelling t van de luchtspeling; stel ze eventueel in. Controleer de werking. t Controleer de verbindingen en aansluitingen op t dichtheid en schade. Controleer de dichtheid en bevestiging van de hydraulische k t cilinders, en controleer op schade. Controleer het olieniveau. k t Vervang hydraulische olie, filterelementen en ventilatiefilter. k t Controleer de werking van de slanggeleiding en controleer op k t beschadigingen. Controleer de werking van het drukbegrenzingsventiel. k t Controleer de werking van het ventiel voor dalen in t noodsituaties.
Onderhouds-controlelijst ETV 110-116.
Frame / opbouw
Aandrijving:
Wielen Sturen
Reminstallatie
1.1 1.2 1.3 1.4 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 3.1 3.2 4.1 4.2 4.3 5.1 5.2 5.3 5.4
Hydraulische installatie
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C Koelhuis = k Controleer alle dragende elementen op beschadiging. t Controleer de schroefverbindingen. t Controleer de bevestiging van het dak en controleer k t of het dak niet is beschadigd. Controleer de bevestigingsbouten van de stoel. k t Controleer de overbrenging op geluiden en lekkages. t Controleer of de bouten en de draagplaat van de aandrijving t stevig zijn bevestigd. Controleer het olieniveau van de overbrenging. t Controleer het pedaalmechanisme. t Ververs de olie van de overbrenging. k t Controleer op slijtage en beschadiging. t Controleer de lagering en de bevestiging. k t Controleer de vertanding van de stuurinrichting op slijtage, en k t vet de vertanding in. Controleer de mechanische delen van de stuurkop. t Controleer de werking van de stuurinrichting. t Controleer de werking en de instelling. k t Controleer het remmechanisme. k t Controleer de remleidingen op isolatie en mechanische t beschadiging. Controleer de slijtagegrens van de remvoering en de instelling t van de luchtspeling; stel ze eventueel in. Controleer de werking. t Controleer de verbindingen en aansluitingen op t dichtheid en schade. Controleer de dichtheid en bevestiging van de hydraulische k t cilinders, en controleer op schade. Controleer het olieniveau. k t Vervang hydraulische olie, filterelementen en ventilatiefilter. k t Controleer de werking van de slanggeleiding en controleer op k t beschadigingen. Controleer de werking van het drukbegrenzingsventiel. k t Controleer de werking van het ventiel voor dalen in t noodsituaties.
0210.NL
4
F7
F7
7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 Elektromotoren Batterij
8.1 9.1 9.2 9.3 9.4 9.5
Hefmast
10.1 10.2 10.3 10.4 10.5 10.6 10.7 10.8 10.9 10.10
Aanbouwapparaat
11.1 11.2 11.3
Algemene metingen
Smeerdienst Demonstratie
F8
12.1 12.2 12.3 12.4 13.1 14.1 14.2
Controleer de batterijkabel op schade; vervang de kabel eventueel. Controleer de instelling en werking van de batterijwagenvergrendeling. Controleer de zuurdichtheid, het zuurniveau en de celspanning. Controleer de bevestiging van de aansluitklemmen, vet ze in met poolboutenvet. Reinig de batterij-stekkerverbindingen, controleer of ze stevig zijn bevestigd. Controleer de hefmastbevestiging. Controleer de hefketting en kettinggeleiding op slijtage, stel ze in en vet ze in. Controleer de lagering en de bevestiging van de neigcilinder. Controleer de neighoek van de hefmast. Controleer de looprollen, glijstukken en aanslagen visueel. Controleer de lagering van de hefmast. Controleer de uitschuifinrichting op slijtage en beschadiging; stel eventueel de zijwaartse speling in; stel de looprollen in en vet de loopbanen in. Controleer de vorktanden en vorkdragers op beschadiging en slijtage. Controleer het heftraject van de vrijhefcilinder. Geïntegreerde sideshift (o): Controleren of de bouten van het veiligheidssysteem en de vorkborging goed vastzitten. Controleer de werking. Controleer de bevestiging aan het apparaat en dragende onderdelen. Controleer de lagerpunten, geleidingen en aanslagen op beschadiging en slijtage, en vet ze in. Controleer de elektrische installatie op massasluiting. Controleer de rijsnelheid en remweg. Controleer de hef- en daalsnelheid. Controleer de veiligheids- en uitschakelvoorzieningen. Smeer de heftruck volgens het smeerschema. Proefrit met nominale last. Toon de heftruck na geslaagd onderhoud aan een bevoegd persoon.
Elektrische installatie
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7
Elektromotoren Batterij
t
8.1 9.1
t
9.2
k
t
9.3
k
t
9.4
k
t
9.5
k
t t
Hefmast
t
10.1 10.2 10.3
t k
t t t
10.4 10.5 10.6 10.7
k
t
10.8
t
10.9 10.10
k
t k k
t t
Aanbouwapparaat
t
11.3 t t t
k k
t t t t
11.1 11.2
Algemene metingen
Smeerdienst Demonstratie
F8
12.1 12.2 12.3 12.4 13.1 14.1 14.2
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C Koelhuis = k Controleer de werking. t Controleer de bevestiging van de kabelaansluitingen en t controleer de kabels op schade. Controleer de waarde van de zekeringen. t Controleer de bevestiging en werking van de schakelaars t Controleer de werking van de waarschuwingsinrichtingen k t en veiligheidsschakelingen. Controleer de contactgevers; vernieuw slijtdelen eventueel. t Controleer de bevestiging en reinheid van elektronische t onderdelen. Controleer de motorbevestiging. t Controleer de batterijkabel op schade; vervang de kabel eventueel. Controleer de instelling en werking van de batterijwagenvergrendeling. Controleer de zuurdichtheid, het zuurniveau en de celspanning. Controleer de bevestiging van de aansluitklemmen, vet ze in met poolboutenvet. Reinig de batterij-stekkerverbindingen, controleer of ze stevig zijn bevestigd. Controleer de hefmastbevestiging. Controleer de hefketting en kettinggeleiding op slijtage, stel ze in en vet ze in. Controleer de lagering en de bevestiging van de neigcilinder. Controleer de neighoek van de hefmast. Controleer de looprollen, glijstukken en aanslagen visueel. Controleer de lagering van de hefmast. Controleer de uitschuifinrichting op slijtage en beschadiging; stel eventueel de zijwaartse speling in; stel de looprollen in en vet de loopbanen in. Controleer de vorktanden en vorkdragers op beschadiging en slijtage. Controleer het heftraject van de vrijhefcilinder. Geïntegreerde sideshift (o): Controleren of de bouten van het veiligheidssysteem en de vorkborging goed vastzitten. Controleer de werking. Controleer de bevestiging aan het apparaat en dragende onderdelen. Controleer de lagerpunten, geleidingen en aanslagen op beschadiging en slijtage, en vet ze in. Controleer de elektrische installatie op massasluiting. Controleer de rijsnelheid en remweg. Controleer de hef- en daalsnelheid. Controleer de veiligheids- en uitschakelvoorzieningen. Smeer de heftruck volgens het smeerschema. Proefrit met nominale last. Toon de heftruck na geslaagd onderhoud aan een bevoegd persoon.
t t k
t
k
t
k
t
k
t t t t
k
t t t
k
t
k
t
t k k
t t t t t t
k k
t t t t
0210.NL
7.1 7.2
0210.NL
Elektrische installatie
Onderhoudsintervallen Standaard = t W A B C Koelhuis = k Controleer de werking. t Controleer de bevestiging van de kabelaansluitingen en t controleer de kabels op schade. Controleer de waarde van de zekeringen. t Controleer de bevestiging en werking van de schakelaars t Controleer de werking van de waarschuwingsinrichtingen k t en veiligheidsschakelingen. Controleer de contactgevers; vernieuw slijtdelen eventueel. t Controleer de bevestiging en reinheid van elektronische t onderdelen. Controleer de motorbevestiging. t
5
Onderhoudsschema ETV 110-116
5 F
E
F
E
s
Glijvlakken Smeernippel
F
2,9 l
G
75 Ð5 Nm
75 Ð5 Nm
E
F
B+C
Vuldop hydraulische olie
E
A
E
g s
B 195 Ð10 Nm
Smeernippel
2,9 l B+C
Vuldop hydraulische olie
c
Aftapbout hydraulische olie
c
Aftapbout hydraulische olie
b
Vulopening overbrengingolie
b
Vulopening overbrengingolie
a
Aftapbout overbrengingolie
a
Aftapbout overbrengingolie
J
F 1)
E
B 195 Ð10 Nm
Gebruik in koelhuizen 0210.NL
Gebruik in koelhuizen 0210.NL
Glijvlakken
E
Min. = 16l 2) Max.= 29l
F
J
F 1)
E
G
Min. = 16l 2) Max.= 29l
F A
g
Onderhoudsschema ETV 110-116
1) Mengverhouding bij gebruik in koelhuis 1:1 2) Vulhoeveelheid: zie paragraaf 5.2 “Tankinhoud“ F9
1) Mengverhouding bij gebruik in koelhuis 1:1 2) Vulhoeveelheid: zie paragraaf 5.2 “Tankinhoud“ F9
5.1
Bedrijfsmiddelen en smeerschema
5.1
5.1.1 Veilig werken met bedrijfsmiddelen
5.1.1 Veilig werken met bedrijfsmiddelen
Omgaan met bedrijfsmiddelen: Er moet altijd vakkundig worden omgegaan met bedrijfsmiddelen. Bovendien moeten de voorschriften van de producent worden nageleefd.
M
M
Omgaan met bedrijfsmiddelen: Er moet altijd vakkundig worden omgegaan met bedrijfsmiddelen. Bovendien moeten de voorschriften van de producent worden nageleefd.
M
Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar Bedrijfsmiddelen kunnen brandbaar zijn. – – – –
Bedrijfsmiddelen niet in contact laten komen met hete onderdelen of open vuur. Bedrijfsmiddelen uitsluitend opslaan in vaten die voldoen aan de voorschriften. Bedrijfsmiddelen uitsluitend in schone vaten vullen. Bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit niet door elkaar mengen. U mag uitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding.
M
Gevaar op uitglijden en gevaar voor het milieu door gemorste vloeistoffen Door gemorste vloeistof ontstaat het gevaar dat men kan uitglijden. Dit gevaar wordt in combinatie met water versterkt.
Bedrijfsmiddelen kunnen brandbaar zijn. Bedrijfsmiddelen niet in contact laten komen met hete onderdelen of open vuur. Bedrijfsmiddelen uitsluitend opslaan in vaten die voldoen aan de voorschriften. Bedrijfsmiddelen uitsluitend in schone vaten vullen. Bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit niet door elkaar mengen. U mag uitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding.
Gevaar op uitglijden en gevaar voor het milieu door gemorste vloeistoffen Door gemorste vloeistof ontstaat het gevaar dat men kan uitglijden. Dit gevaar wordt in combinatie met water versterkt. – Vloeistoffen niet morsen. – Gemorste vloeistoffen direct met geschikt bindmiddel verwijderen. – Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren.
– Oude olie volgens de voorschriften afvoeren. Oude olie tot de verwijdering veilig en op de voorgeschreven wijze bewaren – Olie niet morsen. – Gemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd. – Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren. – De wettelijke voorschriften voor het omgaan met olie in acht nemen. – Geschikte veiligheidshandschoenen dragen bij het werken met olie. – Erop letten dat er geen olie op hete motordelen komt. – Niet roken bij het werken met olie. – Aanraken en inslikken vermijden. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een arts raadplegen. – Na inademen van olienevel of dampen, verse lucht toevoeren. – Als er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen. – Als er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelen en direct een arts raadplegen. – Doordrenkte kleding en schoenen direct vervangen.
Oliën (kettingspray / hydraulische olie) zijn brandbaar en giftig. – Oude olie volgens de voorschriften afvoeren. Oude olie tot de verwijdering veilig en op de voorgeschreven wijze bewaren – Olie niet morsen. – Gemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd. – Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren. – De wettelijke voorschriften voor het omgaan met olie in acht nemen. – Geschikte veiligheidshandschoenen dragen bij het werken met olie. – Erop letten dat er geen olie op hete motordelen komt. – Niet roken bij het werken met olie. – Aanraken en inslikken vermijden. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een arts raadplegen. – Na inademen van olienevel of dampen, verse lucht toevoeren. – Als er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen. – Als er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelen en direct een arts raadplegen. – Doordrenkte kleding en schoenen direct vervangen. 0210.NL
M
Oliën (kettingspray / hydraulische olie) zijn brandbaar en giftig.
0210.NL
F 10
Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar
– – – –
– Vloeistoffen niet morsen. – Gemorste vloeistoffen direct met geschikt bindmiddel verwijderen. – Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren.
M
Bedrijfsmiddelen en smeerschema
F 10
5.2
Gebruiksmiddelen Code
Bestelnummer
5.2 Leverhoeveelheid
51 132 827*
5,0 liter
50 449 669
5,0 liter
B
29 200 680
5,0 liter
C
29 200 810
5,0 liter
E F G J
29 201 430 50 430 702 29 201 280 51 081 875
1,0 kg 1,0 kg 400 ml 5 liter
A
M
Omschrijving Jungheinrich Hydauliekolie HLP-D 46, DIN 51524 CLP 100, DIN 51517 HLP 10, DIN 51524 Vet, DIN 51825 Vet, TTF52 Kettingspray Renolin MR 310
Toepassing
Code
Hydraulische installatie
51 132 827*
5,0 liter
50 449 669
5,0 liter
B
29 200 680
5,0 liter
Overbrenging
C
29 200 810
5,0 liter
Smeerdienst Smeerdienst Kettingen Hydraulische installatie
E F G J
29 201 430 50 430 702 29 201 280 51 081 875
1,0 kg 1,0 kg 400 ml 5 liter
M
Omschrijving Jungheinrich Hydauliekolie HLP-D 46, DIN 51524 CLP 100, DIN 51517 HLP 10, DIN 51524 Vet, DIN 51825 Vet, TTF52 Kettingspray Renolin MR 310
Toepassing
Hydraulische installatie
Overbrenging Overbrenging Smeerdienst Smeerdienst Kettingen Hydraulische installatie
* De interne transportmiddelen worden vanaf de fabriek geleverd met een speciale hydrauliekolie (de hydrauliekolie van Jungheinrich, herkenbaar aan de blauwe kleur) of de koelhuis-hydrauliekolie (rode kleur). De hydrauliekolie van Jungheinrich kan uitsluitend via de serviceorganisatie van Jungheinrich worden verkregen. Het gebruik van een genoemde alternatieve hydrauliekolie is toegestaan, maar kan leiden tot een slechtere werking. Het is toegestaan een mengsel te gebruiken van het hydrauliekmiddel van Jungheinrich met een van de genoemde alternatieve hydrauliekolieën. Vet-richtwaarden
Walkpenetratie bij 25 °C 265 - 295 310 - 340
NLG1-klasse 2 1
Gebruikstemperatuur °C -35 / +120 -52 / +100
Code Verzeeptype E F
Lithium —
Druppelpunt °C 185 —
Walkpenetratie bij 25 °C 265 - 295 310 - 340
NLG1-klasse 2 1
Gebruikstemperatuur °C -35 / +120 -52 / +100
0210.NL
Druppelpunt °C 185 —
0210.NL
Lithium —
Leverhoeveelheid
Overbrenging
Vet-richtwaarden
E F
Bestelnummer
A
* De interne transportmiddelen worden vanaf de fabriek geleverd met een speciale hydrauliekolie (de hydrauliekolie van Jungheinrich, herkenbaar aan de blauwe kleur) of de koelhuis-hydrauliekolie (rode kleur). De hydrauliekolie van Jungheinrich kan uitsluitend via de serviceorganisatie van Jungheinrich worden verkregen. Het gebruik van een genoemde alternatieve hydrauliekolie is toegestaan, maar kan leiden tot een slechtere werking. Het is toegestaan een mengsel te gebruiken van het hydrauliekmiddel van Jungheinrich met een van de genoemde alternatieve hydrauliekolieën.
Code Verzeeptype
Gebruiksmiddelen
F 11
F 11
5.3
Tankinhoud
5.3
ETV 110 -112 Markering Maximaal (gering luchtkussen) V IV III II I
ETV 110 -112 Liter
ETV 110 -112 Hefhoogtes (h3) ZT DZ
25
-
-
23,5 21 18,5 16 13
tot 3790 -
tot 7100 tot 6200 tot 4550 -
Markering Maximaal (gering luchtkussen) V IV III II I
ETV 114 -116
F 12
ETV 110 -112 Hefhoogtes (h3) ZT DZ
25
-
-
23,5 21 18,5 16 13
tot 3790 -
tot 7100 tot 6200 tot 4550 -
ETV 114 -116 Liter
ETV 114 -116 Hefhoogtes (h3) ZT DZ
31,6
-
-
30 28 25 21 17
tot 4400 -
tot 9020 tot 8420 tot 6200 -
Markering Maximaal (gering luchtkussen) V IV III II I
0210.NL
Maximaal (gering luchtkussen) V IV III II I
Liter
Liter
ETV 114 -116 Hefhoogtes (h3) ZT DZ
31,6
-
-
30 28 25 21 17
tot 4400 -
tot 9020 tot 8420 tot 6200 -
0210.NL
Markering
Tankinhoud
F 12
6
Aanwijzingen voor onderhoud
6
Aanwijzingen voor onderhoud
6.1
De heftruck voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden
6.1
De heftruck voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden
Tref alle vereiste veiligheidsmaatregelen voor het vermijden van ongevallen bij onderhoudswerkzaamheden. Realiseer de volgende voorwaarden.
Tref alle vereiste veiligheidsmaatregelen voor het vermijden van ongevallen bij onderhoudswerkzaamheden. Realiseer de volgende voorwaarden.
– Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E). – Trek de batterijstekker (1) er uit en beveilig de heftruck op deze manier tegen abusievelijk in gebruik nemen.
– Plaats de heftruck veilig (zie hoofdstuk E). – Trek de batterijstekker (1) er uit en beveilig de heftruck op deze manier tegen abusievelijk in gebruik nemen.
1
F
Bij werkzaamheden onder geheven lastvorken of geheven heftruck moeten deze zodanig worden beveiligd, dat dalen, kantelen of wegglijden is uitgesloten. Volg bij het heffen van het voertuig bovendien de voorschriften uit het hoofdstuk “Transport en eerste inbedrijfstelling“. Beveilig de heftruck tegen wegrollen wanneer u werkzaamheden aan de parkeerrem uitvoert.
Bij werkzaamheden onder geheven lastvorken of geheven heftruck moeten deze zodanig worden beveiligd, dat dalen, kantelen of wegglijden is uitgesloten. Volg bij het heffen van het voertuig bovendien de voorschriften uit het hoofdstuk “Transport en eerste inbedrijfstelling“. Beveilig de heftruck tegen wegrollen wanneer u werkzaamheden aan de parkeerrem uitvoert.
6.2
Bevestiging van de wielen controleren
6.2
Bevestiging van de wielen controleren
F
Gevaar op ongevallen door verkeerde de-/montage van de wielen
F
Gevaar op ongevallen door verkeerde de-/montage van de wielen
Alleen de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent mag de lastwielen en/of het aandrijfwiel monteren en/of demonteren. Bij uitzondering mag deze taak door een door de producent goedgekeurde klantenservice worden uitgevoerd.
Alleen de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent mag de lastwielen en/of het aandrijfwiel monteren en/of demonteren. Bij uitzondering mag deze taak door een door de producent goedgekeurde klantenservice worden uitgevoerd.
– Voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E). – Wielbout over kruis met een draaimomentsleutel vast trekken.
– Voertuig beveiligd parkeren (vergl. hoofdstuk E). – Wielbout over kruis met een draaimomentsleutel vast trekken.
Aanloopkoppel
Aanloopkoppel
Aandrijvingswielen ETV 110/112 MA = 90 Nm
Aandrijvingswielen ETV 110/112 MA = 90 Nm
Aandrijvingswielen ETV 114/116 MA = 120 Nm
Aandrijvingswielen ETV 114/116 MA = 120 Nm
Achterwielen
0210.NL
0210.NL
F
1
MA = 195-10 Nm F 13
Achterwielen
MA = 195-10 Nm F 13
6.3
De zitkap verwijderen
2
6.3
3
De zitkap verwijderen
2
3
4
4
5
5
– Trek de vergrendelhendel (2) van de stoel naar boven, schuif de stoel (3) in de richting van het stuur en neem hem eraf. – Maak de stekkeraansluiting los. – Draai de klembouten (4) los en neem de zitkap (5) er af.
– Trek de vergrendelhendel (2) van de stoel naar boven, schuif de stoel (3) in de richting van het stuur en neem hem eraf. – Maak de stekkeraansluiting los. – Draai de klembouten (4) los en neem de zitkap (5) er af.
Z
De aandrijfeenheid en het hydraulische aggregaat liggen nu vrij voor onderhoud.
Z
De aandrijfeenheid en het hydraulische aggregaat liggen nu vrij voor onderhoud.
6.4
Het niveau van de hydraulische olie controleren
6.4
Het niveau van de hydraulische olie controleren
– Bereid de heftruck voor ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden (zie paragraaf 6.1 en 6.3). – Controleer het peil van de hydraulische olie in de hydraulische tank.
Z
– Bereid de heftruck voor ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden (zie paragraaf 6.1 en 6.3). – Controleer het peil van de hydraulische olie in de hydraulische tank.
Z
Lees het oliepeil op de hydraulische tank af bij een volledig gedaalde last.
F 14
0210.NL
– Vul eventueel hydraulische olie met de juiste specificaties bij via de invulopening (6) (zie paragraaf 5.1 voor specificaties van de hydraulische olie). – Plaats de zitkap (5) weer en draai de 6 klembouten (4) vast. – Herstel de ventilatoraansluiting weer. – Schuif de stoel weer naar achteren en laat de vergrendelhendel (2) weer vastklikken.
0210.NL
– Vul eventueel hydraulische olie met de juiste specificaties bij via de invulopening (6) (zie paragraaf 5.1 voor specificaties van de hydraulische olie). – Plaats de zitkap (5) weer en draai de 6 klembouten (4) vast. – Herstel de ventilatoraansluiting weer. – Schuif de stoel weer naar achteren en laat de vergrendelhendel (2) weer vastklikken.
Lees het oliepeil op de hydraulische tank af bij een volledig gedaalde last.
F 14
6.5
De veiligheidsafdekking openen
6.5
– Pak de kap (7) bij het handvat, trek hem krachtig omhoog en zet hem neer.
Z
De zekeringen bevinden zich onder de kap.
6.6
De armaturenkap openen
– Pak de kap (7) bij het handvat, trek hem krachtig omhoog en zet hem neer.
8
7
Z
De zekeringen bevinden zich onder de kap.
6.6
De armaturenkap openen
– Draai de klembouten van de beschermschijf los. Schuif het stuurwiel in de richting van de stoel (uiterste stand). Neem de kap (8) er af.
8
7
– Draai de klembouten van de beschermschijf los. Schuif het stuurwiel in de richting van de stoel (uiterste stand). Neem de kap (8) er af.
Z
De hoofdzekering bevindt zich onder de kap (8).
0210.NL
De hoofdzekering bevindt zich onder de kap (8).
0210.NL
Z
De veiligheidsafdekking openen
F 15
F 15
Elektrische zekeringen controleren
6.7
– Bereid de heftruck ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden (zie paragraaf 6.5 en 6.6). – Controleer alle zekeringen op de juiste waarde volgens de tabel, vervang ze eventueel.
Elektrische zekeringen controleren – Bereid de heftruck ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden (zie paragraaf 6.5 en 6.6). – Controleer alle zekeringen op de juiste waarde volgens de tabel, vervang ze eventueel.
06/2006-
06/200611 14
11 14
10
10
13
13
9
9 12 15
12 15
16 17 18 1920 21 22
16 17 18 1920 21 22 13
12
13
12
11 10 9
Pos. 9a) 10b) 11b) 12c) 13c) 14c) 15c) 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
Omschrijving F8 2F1 1F1 F1 F13 3F1 5F6 F17 4F11 5F7 2F17 4F12 1F13 2F16 4F10 1F12 3F2 9F2 4F13 2F18 1F14
14
-06/2006
Hoofdzekering Zekering pompmotor Zekering rijmotor Zekering totaalregeling Zekering ventielen / remmen Zekering stuurinrichting Zekering cabine Zekering voor gegevens verzenden Zekering bestuurdersvenster Zekering optie dak Regelzekering MFC hydrauliek Regelzekering MFC toevoeging Regelzekering MFC rijden / remmen Regelzekering hefregeling Regelzekering ventilator Regelzekering rijregeling Regelzekering stuurbekrachtiging Regelzekering stoelverwarming Zekering toevoeging Zekering MFC hydrauliek Zekering MFC rijden / remmen
a) 13 Nm, b) 10 Nm, c) 4,5 Nm F 16
15
10 9
23 24 25 26 27 28 29 Waarde / type 355 A 250 A 250 A 30 A 30 A 30 A 30 A 7,5 A 5A 10 A 2A 2A 7,5 A 2A 3A 2A 3A 7,5 A 7,5 A 10 A 10 A
Pos. 9a) 10b) 11b) 12c) 13c) 14c) 15c) 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 0210.NL
23 24 25 26 27 28 29
11
Omschrijving F8 2F1 1F1 F1 F13 3F1 5F6 F17 4F11 5F7 2F17 4F12 1F13 2F16 4F10 1F12 3F2 9F2 4F13 2F18 1F14
14
-06/2006
Hoofdzekering Zekering pompmotor Zekering rijmotor Zekering totaalregeling Zekering ventielen / remmen Zekering stuurinrichting Zekering cabine Zekering voor gegevens verzenden Zekering bestuurdersvenster Zekering optie dak Regelzekering MFC hydrauliek Regelzekering MFC toevoeging Regelzekering MFC rijden / remmen Regelzekering hefregeling Regelzekering ventilator Regelzekering rijregeling Regelzekering stuurbekrachtiging Regelzekering stoelverwarming Zekering toevoeging Zekering MFC hydrauliek Zekering MFC rijden / remmen
a) 13 Nm, b) 10 Nm, c) 4,5 Nm F 16
15
Waarde / type 355 A 250 A 250 A 30 A 30 A 30 A 30 A 7,5 A 5A 10 A 2A 2A 7,5 A 2A 3A 2A 3A 7,5 A 7,5 A 10 A 10 A 0210.NL
6.7
6.8
7
Weer in gebruik nemen
6.8
U mag de heftruck na reiniging of onderhoudswerkzaamheden pas weer in gebruik nemen nadat u de volgende werkzaamheden hebt uitgevoerd.
U mag de heftruck na reiniging of onderhoudswerkzaamheden pas weer in gebruik nemen nadat u de volgende werkzaamheden hebt uitgevoerd.
– – – –
– – – –
Controleer de werking van de claxon. Controleer de werking van de hoofdschakelaar. Controleer de werking van de rem. Smeer de heftruck volgens het onderhoudsschema.
Het interne transportmiddel stilleggen
7
Wanneer het interne transportmiddel langer dan twee maanden wordt stilgelegd (bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag u het uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte parkeren en moet u de maatregelen vóór, tijdens en na de stillegging verrichten zoals beschreven.
M
M
Bok het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat alle wielen vrij van de grond zijn. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd dat wielen en wiellagers niet worden beschadigd.
Maatregelen vóór de stillegging
7.1
Reinig het interne transportmiddel grondig. Controleer de remmen. Controleer het niveau van de hydraulische olie, vul eventueel bij (zie hoofdstuk F). Voorzie alle mechanische onderdelen van de machine die niet zijn voorzien van een verflaag met een dunne olie- of vetfilm. – Smeer de heftruck volgens het onderhoudsschema (zie hoofdstuk F). – Laad de batterij (zie hoofdstuk D). – Maak de batterijklemmen los, reinig de batterij, en vet de poolbouten in met poolvet.
0210.NL
M
Bok het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat alle wielen vrij van de grond zijn. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd dat wielen en wiellagers niet worden beschadigd.
Maatregelen vóór de stillegging – – – –
Reinig het interne transportmiddel grondig. Controleer de remmen. Controleer het niveau van de hydraulische olie, vul eventueel bij (zie hoofdstuk F). Voorzie alle mechanische onderdelen van de machine die niet zijn voorzien van een verflaag met een dunne olie- of vetfilm. – Smeer de heftruck volgens het onderhoudsschema (zie hoofdstuk F). – Laad de batterij (zie hoofdstuk D). – Maak de batterijklemmen los, reinig de batterij, en vet de poolbouten in met poolvet.
Z
Leef bovendien de gegevens van de producent van de batterij na. – Besproei alle vrij liggende elektrische contacten met een geschikte contactspray.
Maatregelen tijdens de stillegging
7.2
Leef bovendien de gegevens van de producent van de batterij na. – Besproei alle vrij liggende elektrische contacten met een geschikte contactspray.
Maatregelen tijdens de stillegging
Alle twee maanden
Alle twee maanden
– Laad de batterij (zie hoofdstuk D).
– Laad de batterij (zie hoofdstuk D).
Interne transportmiddelen met batterij U moet de batterij beslist regelmatig laden, omdat de batterij anders door zelfontlading uitgeput zou raken. De hiermee gepaard gaande sulfatering zou de batterij vernielen. F 17
M 0210.NL
7.2
Het interne transportmiddel stilleggen
Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet u verdergaande maatregelen afspreken met de servicedienst van de producent.
– – – –
Z
Controleer de werking van de claxon. Controleer de werking van de hoofdschakelaar. Controleer de werking van de rem. Smeer de heftruck volgens het onderhoudsschema.
Wanneer het interne transportmiddel langer dan twee maanden wordt stilgelegd (bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag u het uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte parkeren en moet u de maatregelen vóór, tijdens en na de stillegging verrichten zoals beschreven.
Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet u verdergaande maatregelen afspreken met de servicedienst van de producent.
7.1
Weer in gebruik nemen
Interne transportmiddelen met batterij U moet de batterij beslist regelmatig laden, omdat de batterij anders door zelfontlading uitgeput zou raken. De hiermee gepaard gaande sulfatering zou de batterij vernielen. F 17
7.3
Het interne transportmiddel na de stillegging weer in gebruik nemen – – – – – – –
Z
7.3
Reinig het interne transportmiddel grondig. Smeer de heftruck volgens het onderhoudsschema (zie hoofdstuk F). Reinig de batterij, vet de poolbouten in met poolvet en bevestig de batterijklemmen. Laad de batterij (zie hoofdstuk D). Controleer de overbrengingolie op condenswater; vervang de olie eventueel. Controleer de hydraulische olie op condenswater; vervang de olie eventueel. Neem het interne transportmiddel in gebruik (zie hoofdstuk E).
Het interne transportmiddel na de stillegging weer in gebruik nemen – – – – – – –
Z
Interne transportmiddelen met batterij Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrij liggende contacten besproeien met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedienelementen verwijderen door ze verscheidene malen te bedienen.
Reinig het interne transportmiddel grondig. Smeer de heftruck volgens het onderhoudsschema (zie hoofdstuk F). Reinig de batterij, vet de poolbouten in met poolvet en bevestig de batterijklemmen. Laad de batterij (zie hoofdstuk D). Controleer de overbrengingolie op condenswater; vervang de olie eventueel. Controleer de hydraulische olie op condenswater; vervang de olie eventueel. Neem het interne transportmiddel in gebruik (zie hoofdstuk E).
Interne transportmiddelen met batterij Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrij liggende contacten besproeien met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedienelementen verwijderen door ze verscheidene malen te bedienen.
F
Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen.
F
Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen.
8
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen
8
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen
Z
Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers.
Z
Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers. Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Hij moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.
Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles.
Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles.
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
F 18
Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
0210.NL
Z
Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
0210.NL
Z
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Hij moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.
F 18
9
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
Z
Bij definitieve buitenbedrijfstelling moet u het interne transportmiddel vakkundig buiten bedrijf stellen en afvoeren volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Leef met name de voorschriften voor het afvoeren van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie na.
Z
Bij definitieve buitenbedrijfstelling moet u het interne transportmiddel vakkundig buiten bedrijf stellen en afvoeren volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Leef met name de voorschriften voor het afvoeren van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie na.
10
Meting van lichaamstrillingen
10
Meting van lichaamstrillingen
Z
Trillingen die tijdens het rijden gedurende de dag op de chauffeur inwerken, worden omschreven als lichaamstrillingen. Te hoge lichaamstrillingen veroorzaken bij de chauffeur op lange termijn schade voor de gezondheid. Ter bescherming van de chauffeur is derhalve de Europese exploitantenrichtlijn "2002/44/EG/Trilling" van kracht geworden. Om de exploitant te helpen bij het inschatten van de toepassingssituatie, biedt de fabrikant meting van deze lichaamstrillingen aan als dienstverlening.
Z
Trillingen die tijdens het rijden gedurende de dag op de chauffeur inwerken, worden omschreven als lichaamstrillingen. Te hoge lichaamstrillingen veroorzaken bij de chauffeur op lange termijn schade voor de gezondheid. Ter bescherming van de chauffeur is derhalve de Europese exploitantenrichtlijn "2002/44/EG/Trilling" van kracht geworden. Om de exploitant te helpen bij het inschatten van de toepassingssituatie, biedt de fabrikant meting van deze lichaamstrillingen aan als dienstverlening.
0210.NL
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
0210.NL
9
F 19
F 19
F 20 F 20 0210.NL
0210.NL
A Bijlage tractiebatterij Inhoudsopgave A
Bijlage tractiebatterij................................................................
1
Gebruik volgens bestemming .................................................................. Typeplaatje .............................................................................................. Veiligheidsaanwijzingen, waarschuwingen en andere aanwijzingen....... Loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt................. Beschrijving ............................................................................................. Gebruik .................................................................................................... Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellen................................... Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS............ Beschrijving ............................................................................................. Gebruik .................................................................................................... Onderhoud loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzVBS............................................................................................................ 6 Waterbijvulsysteem Aquamatik ............................................................... 6.1 Opbouw waterbijvulsysteem.................................................................... 6.2 Functiebeschrijving.................................................................................. 6.3 Vullen....................................................................................................... 6.4 Waterdruk ................................................................................................ 6.5 Vulduur .................................................................................................... 6.6 Waterkwaliteit .......................................................................................... 6.7 Batterijslangen......................................................................................... 6.8 Bedrijfstemperatuur ................................................................................. 6.9 Reinigingsmethoden................................................................................ 6.10 Servicewagen .......................................................................................... 7 Elektrolytcirculatie.................................................................................... 7.1 Functiebeschrijving.................................................................................. 8 Batterijen reinigen.................................................................................... 9 Batterij opslaan........................................................................................ 10 Storingshulp............................................................................................. 11 Afdanking.................................................................................................
2 2 3 4 4 5 8 9 9 10 13 14 14 15 15 15 16 16 16 16 17 17 18 18 20 22 22 22
03.13 NL
1 2 3 4 4.1 4.2 4.3 5 5.1 5.2 5.3
1
1
Gebruik volgens bestemming Als de gebruikshandleiding niet in acht worden genomen, als bij de reparatie geen originele vervangingsonderdelen worden gebruikt, als er eigenmachtige ingrepen plaatsvinden, als er additieven aan de elektrolyt wordt toegevoegd vervalt de garantie. Aanwijzingen voor het behoud van de beschermingsgraad tijdens het gebruik van de batterijen conform Ex I en Ex II in acht nemen (zie bijbehorend certificaat).
2
Typeplaatje
1,2
3
4
5
6
7
8
9
10
15
11 13
12
14
Batterij-aanduiding Batterijtype Productieweek / bouwjaar Serienummer Leveranciersnummer Nominale spanning Nominale capaciteit Batterijgewicht in kg Aantal cellen Eletrolytvolume in liter Batterijnummer Producent Logo van de producent CE-markering alleen voor batterijen vanaf 75 V Veiligheidsaanwijzingen en waarschuwingen 03.13 NL
1 2 3 4 5 6 7 9 8 15 10 11 13 12 14
2
3
Veiligheidsaanwijzingen, waarschuwingen en andere aanwijzingen Gebruikte batterijen is afval dat onder strenge bewaking moet worden gerecycled. Deze batterij is voorzien van het recyclingteken en een doorgestreepte vuilnisbak en mag niet bij het huisvuil worden gegooid. De wijze van terugname en hergebruik moet volgens artikel 8 van de Duitse batterijenwetgeving (BattG) worden overeengekomen met de producent van de batterij. Roken verboden! Geen open vuur, gloed of vonken in de buurt van de batterij. Er bestaat explosie- en brandgevaar! Explosie- en brandgevaar, kortsluiting door oververhitting vermijden! Uit de buurt houden van open vuur en sterke hittebronnen. Bij werkzaamheden aan cellen en batterijen moeten persoonlijke beschermingsmiddelen (bijvoorbeeld veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen) worden gedragen. Na de werkzaamheden handen wassen. Uitsluitend geïsoleerd gereedschap gebruiken. Batterij niet mechanisch bewerken, stoten, inklemmen, samendrukken, inkerven, deuken of andere modificaties aanbrengen. Gevaarlijke elektrische spanning! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, daarom mogen er geen vreemde voorwerpen of gereedschappen op de batterij worden gelegd. Nationale voorschriften voor ongevallenpreventie in acht nemen. Bij het uittreden van inhoudsstoffen de dampen niet inademen. Veiligheidshandschoenen dragen.
Gebruiksaanwijzing lezen en zichtbaar op de laadplaats aanbrengen!
03.13 NL
Werkzaamheden aan batterij uitsluitend na instructie door vakpersoneel uitvoeren!
3
4
Loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt
4.1
Beschrijving Tractiebatterijen van Jungheinrich zijn loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt. De benamingen voor de tractiebatterijen zijn PzS, PzB, PzS Lib en PzM. Elektrolyt De nominale dichtheid van het elektrolyt heeft betrekking op 30 °C en de nominale elektrolytstand in volledig opgeladen toestand. Hogere temperaturen verlagen, lagere temperaturen verhogen de elektrolytdichtheid. De bijbehorende correctiefactor bedraagt ± 0,0007 kg/l per K, bijvoorbeeld elektrolytdichtheid 1,28 kg/ l bij 45 °C komt overeen met een dichtheid van 1,29 kg/l bij 30°C. Het elektrolyt moet voldoen aan de zuiverheidsvoorschriften van DIN 43530 deel 2.
4.1.1 Nominale gegevens batterij 1.
Product
Tractiebatterij
2.
Nominale spanning (nominaal)
2,0 V x aantal cellen
3.
Nominale capaciteit C5
Zie typeplaatje
4.
Ontlaadstroom
C5/5h
5.
Nominale dichtheid van het elektrolyt1
1,29 kg/l
6.
Nominale temperatuur2
30 °C
7.
Nominale elektrolytstand systeem Tot elektrolytstand markering "Max" Grenstemperatuur3
55 °C
03.13 NL
1. Wordt binnen de eerste 10 cycli bereikt. 2. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verkorten de beschikbare capaciteit. 3. Niet als bedrijfstemperatuur toegestaan.
4
4.2
Gebruik
4.2.1 Lege batterijen in bedrijf nemen
Z
De vereiste activiteiten moeten worden uitgevoerd door de klantenservice van de producent of door een door de producent geautoriseerde klantenservice.
4.2.2 Gevulde en geladen batterijen in bedrijf nemen Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
Z
Werkwijze • Controleren of de batterij mechanisch in goede staat verkeert. • Controleren of de batterij-eindafleiding correct gepoold is (plus op plus en min op min) en goed contact maakt. • Aanhaalmomenten poolbouten (M10 = 23 ±1 Nm) van de eindafleiders en verbinders controleren. • Batterij bijladen. • Elektrolytstand controleren. De elektrolytstand moet boven de overloopbeveiliging of de bovenkant van de separator liggen. • Elektrolyt met gezuiverd water tot de nominale stand vullen. Controle uitgevoerd.
4.2.3 Ontladen van de batterij Voor het bereiken van een optimale levensduur tijdens het gebruik ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit vermijden (diepteontlading). Dat komt overeen met een minimale elektrolytdichtheid van 1,13 kg/l aan het einde van de ontlading. Lege batterijen meteen opladen.
03.13 NL
Z
5
4.2.4 Batterij opladen WAARSCHUWING! Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. Lader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld intern transportmiddel aan- of loskoppelen. Lader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologie van de batterij. Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. Oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van intern transportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen. Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. Er moeten blusmiddelen worden klaargezet. Geen metalen voorwerpen op de batterij leggen. De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd. AANWIJZING
03.13 NL
Batterij mag uitsluitend met gelijkstroom worden geladen. Alle laadmethoden op basis van DIN 41773 en DIN 41774 zijn toegestaan.
6
Z
Tijdens het laden stijgt de elektrolyttemperatuur met ongeveer 10 K. Daarom mag pas worden begonnen met het opladen als de elektrolyttemperatuur lager is dan 45 °C. De elektrolyttemperatuur van batterijen moet voorafgaande aan het laden minimaal +10 °C bedragen, omdat anders de correcte lading niet wordt bereikt. Onder de 10 °C wordt de batterij bij standaardlaadtechniek onvoldoende geladen. Batterij opladen Voorwaarden – Elektrolyttemperatuur min. 10 °C tot max. 45 °C
Z
Werkwijze • Deksels of afdekplaten van de batterijruimte openen of verwijderen. Eventuele afwijkingen komen voort uit de gebruikshandleiding van het interne transportmiddel. De afsluitdoppen blijven op de cellen of blijven gesloten. • De batterij met de juiste polen (plus op plus en min op min) op de uitgeschakelde lader aansluiten. • Lader inschakelen. Batterij geladen
Z
Het opladen is afgesloten als de elektrolytdichtheid en de batterijspanning gedurende 2 uur constant blijft. Compensatieladen Compensatieladingen dienen voor het veiligstellen van de levensduur en voor het behoud van de capaciteit na diepteontladingen en na herhaaldelijke onvoldoende lading. De laadstroom van de compensatielading kan een nominale capaciteit van max. 5 A/100 Ah hebben.
Z
Compensatielading één keer per week uitvoeren. Tussenladen Tussenladingen van de batterij zijn deelladingen die de dagelijkse gebruiksduur verlengen. Bij het tussenladen treden hogere gemiddelde temperaturen op, die de levensduur van de batterijen kunnen verkorten. Tussenladingen pas vanaf een laadtoestand lager dan 60 % uitvoeren. In plaats van regelmatig tussenladen wisselbatterijen gebruiken.
03.13 NL
Z
7
4.3
Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellen Waterkwaliteit
Z
De waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die van gezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater door destillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor het maken van elektrolyt.
4.3.1 Dagelijks
Z
– Batterij na iedere ontlading opladen. – Na het einde van het opladen moet de elektrolytstand worden gecontroleerd. – Indien nodig na het einde van het opladen met gereinigd water bijvullen tot de nominale stand. De hoogte van de elektrolytstand mag de overloopbeveiliging of de bovenkant van de separator, of de "Min"-markering van de elektrolytstand niet onderschrijden en de "Max"-markering niet overschrijden.
4.3.2 Wekelijks – Visuele controle na heroplading op vervuiling of mechanische beschadigingen. – Bij het regelmatig opladen op basis van IU-karakteristiek een compensatielading uitvoeren. 4.3.3 Maandelijks
Z
– Tegen het einde van de laadcyclus moeten de spanningen van alle cellen bij ingeschakelde lader worden gemeten en geregistreerd. – Na het einde van het laden moet de elektrolytdichtheid en de elektrolyttemperatuur van alle cellen worden gemeten en geregistreerd. – Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten. Als er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillen tussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.
4.3.4 Jaarlijks
De bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.
03.13 NL
Z
– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN 1175-1. – Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1.
8
5
Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS
5.1
Beschrijving PzV-batterijen zijn gesloten batterijen met vastgelegd elektrolyt, waarbij gedurende de volledige bruikbaarheidsduur geen water mag worden bijgevuld. Als afsluitdoppen worden veiligheidsventielen gebruikt die bij het openen vernietigd worden. Tijdens het gebruik worden aan de gesloten batterijen dezelfde veiligheidseisen gesteld als aan batterijen met vloeibare elektrolyt, om een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laadgassen en in het geval van een vernietiging van de celbehuizingen het gevaar door de corrosieve elektrolyt te voorkomen.
Z
PzV-batterijen zijn gasarm, maar niet gasvrij. Elektrolyt De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt kan niet worden gemeten.
5.1.1 Nominale gegevens batterij 1.
Product
Tractiebatterij
2.
Nominale spanning (nominaal)
2,0 V x aantal cellen
3.
Nominale capaciteit C5
Zie typeplaatje
4.
Ontlaadstroom
C5/5h
5.
Nominale temperatuur
30 °C
Grenstemperatuur1
45 °C niet als bedrijfstemperatuur toegestaan
6.
Nominale dichtheid van de elektrolyt
Niet meetbaar
7.
Nominale elektrolytstand systeem Niet meetbaar
03.13 NL
1. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verkorten de beschikbare capaciteit.
9
5.2
Gebruik
5.2.1 Inbedrijfstelling Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling Werkwijze • Controleren of de batterij mechanisch in goede staat verkeert. • Controleren of de batterij-eindafleiding correct gepoold is (plus op plus en min op min) en goed contact maakt. • Aanhaalmomenten poolbouten (M10 = 23 ±1 Nm) van de eindafleiders en verbinders controleren. • Batterij bijladen. • Batterij opladen. Controle uitgevoerd. 5.2.2 Ontladen van de batterij
Z
Door ontladingen tijdens het gebruik van meer dan 80% van de nominale capaciteit verlaagt de levensduur van de batterij aanmerkelijk. Lege of gedeeltelijk geladen batterijen meteen opladen en niet laten staan.
03.13 NL
Z
Voor het bereiken van een optimale levensduur moeten ontladingen van meer dan 60% van de nominale capaciteit worden vermeden.
10
5.2.3 Batterij opladen WAARSCHUWING! Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. Lader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld intern transportmiddel aan- of loskoppelen. Lader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologie van de batterij. Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. Oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van intern transportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen. Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. Er moeten blusmiddelen worden klaargezet. Geen metalen voorwerpen op de batterij leggen. De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd. AANWIJZING
03.13 NL
Materiële schade door onjuist opladen van de batterij Onjuist opladen van de batterij kan leiden tot overbelastingen van de elektrische leidingen en contacten, ontoelaatbare gasvorming en het uittreden van elektrolyt uit de cellen. Batterij uitsluitend met gelijkstroom laden. Alle laadmethoden op basis van DIN 41773 zijn in de door de producent vrijgegeven uitvoering toegestaan. Batterij uitsluitend aansluiten op laders die geschikt zijn voor de batterijgrootte en het batterijtype. Eventueel door de klantenservice van de producent laten testen of de lader geschikt is. Grensstromen van DIN EN 50272-3 in het gasbereik niet overschrijden.
11
Batterij opladen Voorwaarden – Elektrolyttemperatuur tussen +15 °C en 35 °C
Z
Werkwijze • Deksels of afdekplaten van de batterijruimte openen of verwijderen. • De batterij met de juiste polen (plus op plus en min op min) op de uitgeschakelde lader aansluiten. • Lader inschakelen. Tijdens het laden stijgt de elektrolyttemperatuur met ongeveer 10 K. Als de temperaturen constant hoger zijn dan 40 °C of lager dan 15 °C is een temperatuurafhankelijke constantespanningsregeling van de lader vereist. Hierbij moet de correctiefactor met -0,004 V/Z per K worden toegepast. Batterij geladen
Z
Het opladen is afgesloten als de elektrolytdichtheid en de batterijspanning gedurende 2 uur constant blijft. Compensatieladen Compensatieladingen dienen voor het veiligstellen van de levensduur en voor het behoud van de capaciteit na diepteontladingen en na herhaaldelijke onvoldoende lading.
Z
Compensatielading één keer per week uitvoeren. Tussenladen Tussenladingen van de batterij zijn deelladingen die de dagelijkse gebruiksduur verlengen. Bij het tussenladen treden hogere gemiddelde temperaturen op, die de levensduur van de batterijen kunnen verkorten.
Z
Tussenladingen bij PzV-batterijen vermijden.
03.13 NL
Z
Tussenladingen pas vanaf een laadtoestand lager dan 50 % uitvoeren. In plaats van regelmatig tussenladen wisselbatterijen gebruiken.
12
5.3
Z
Onderhoud loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS Geen water bijvullen!
5.3.1 Dagelijks – Batterij na iedere ontlading opladen. 5.3.2 Wekelijks – Visuele controle op vervuiling of mechanische beschadigingen. 5.3.3 Per kwartaal
Z Z
– Totaalspanning meten en registreren. – Afzonderlijke spanningen meten en registreren. – Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten. De metingen na volledige lading en een daarop volgende standtijd van minimaal 5 uur uitvoeren. Als er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillen tussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.
5.3.4 Jaarlijks
De bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.
03.13 NL
Z
– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN 1175-1. – Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1.
13
6
Waterbijvulsysteem Aquamatik
6.1
Opbouw waterbijvulsysteem 15
16
17 >3m
18 19 20 +
Watertank Tappunt met kogelkraan Stromingsindicator Afsluitkraan Afsluitkoppeling Afsluitstekker op batterij
03.13 NL
15 16 17 18 19 20
-
14
6.2
Functiebeschrijving Het waterbijvulsysteem Aquamatik wordt gebruikt voor het automatisch instellen van de nominale elektrolytstand bij aandrijfbatterijen voor interne transportmiddelen. De batterijcellen zijn met slangen met elkaar verbonden en worden met een steekaansluiting aangesloten op het waterbijvulstation (bijvoorbeeld watertank). Na het openen van de afsluitkraan worden alle cellen met water gevuld. De Aquamatikstop regelt het benodigde watervolume en zorgt ervoor dat bij een bepaalde waterdruk op het ventiel de watertoevoer wordt afgesloten en het ventiel veilig wordt gesloten. De stopsystemen hebben een optische vulstandindicatie, een diagnoseopening voor de meting van de temperatuur, de elektrolytdichtheid en de ontgassingsopening.
6.3
Vullen De batterijen moeten zo kort mogelijk voor de beëindiging van de volledige oplading van de batterij worden gevuld met water. Daardoor wordt veiliggesteld dat het bijgevulde watervolume met de elektrolyt wordt gemengd.
6.4
Waterdruk Het waterbijvulsysteem moet met een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8 bar worden gebruikt. Afwijkingen van de toegestane drukbereiken beperken de functionele betrouwbaarheid van de systemen. Waterkracht Opstelhoogte boven batterijoppervlak bedraagt tussen 3 - 18 m. 1 m komt overeen met 0,1 bar Waterdruk
03.13 NL
De instelling van het drukventiel is afhankelijk van het systeem en moet tussen 0,3 1,8 bar liggen.
15
6.5
Vulduur De vulduur van een batterij is afhankelijk van het elektrolytniveau, de omgevingstemperatuur en de vuldruk. Het vullen wordt automatisch beëindigd. De watertoevoerleiding moet na het einde van het vullen van de batterij worden losgekoppeld.
6.6
Z
6.7
Waterkwaliteit De waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die van gezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater door destillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor het maken van elektrolyt.
Batterijslangen De slangen van de verschillende stoppen moeten langs de elektrische schakeling worden gelegd. Wijzigingen mogen niet worden aangebracht.
6.8
Bedrijfstemperatuur
03.13 NL
Batterijen met automatische waterbijvulsystemen mogen uitsluiten in ruimtes worden opgeslagen met temperaturen > 0 °C, anders bestaat er gevaar voor bevriezing.
16
6.9
Reinigingsmethoden De stopsystemen mogen uitsluitend met gezuiverd water conform DIN 43530-4 worden gereinigd. Delen van de stoppen mogen niet met oplosmiddelhoudende stoffen of zepen in aanraking komen.
6.10 Servicewagen
03.13 NL
Mobiele watervulwagen met pomp en vulpistool voor het vullen van afzonderlijke cellen. De dompelpomp die zich in het reservoir bevindt zorgt voor de vereiste vuldruk. Er mag geen hoogteverschil bestaan tussen standvlak van de servicewagen en die van de batterij.
17
7
Elektrolytcirculatie
7.1
Functiebeschrijving De elektrolytcirculatie zorgt door de toevoer van lucht tijdens het laden voor een vermenging van de elektrolyt en voorkomt zo zuurlagen, verkort de laadtijd (laadfactor ca. 1,07) en reduceert de gasvorming tijdens het laden. De lader moet voor de batterij en elektrolytcirculatie toegelaten zijn. Een in de lader ingebouwde pomp zorgt voor de vereiste perslucht die via een slangensysteem naar de batterijcellen wordt geleid. De circulatie van de elektrolyt vindt plaats middels de toegevoerde lucht en over de totale elektrodelengte worden dezelfde elektrolytdichtheidswaarden gerealiseerd. Pomp Bij een storing, bijvoorbeeld onverklaarbare respons van de drukbewaking, moeten de filters worden gecontroleerd en indien nodig worden vervangen. Batterij-aansluiting Er is een slang aangebracht aan de pompmodule, die samen met de laadleidingen uit de lader naar de laadstekker wordt gevoerd. Via de in de stekker geïntegreerde koppelingsdoorvoeringen voor de elektrolytcirculatie wordt de lucht verder geleid naar de batterij. Bij het leggen moet er goed op worden gelet dat er geen knikken in de slang komen. Drukbewakingsmodule De elektrolytcirculatiepomp wordt aan het begin van het laden geactiveerd. De drukopbouw tijdens het laden wordt gecontroleerd met de drukbewakingsmodule. Op deze manier wordt gegarandeerd dat de benodigde luchtdruk bij het laden met elektrolytcirculatie beschikbaar is. Bij eventuele storingen, zoals – luchtkoppeling batterij niet verbonden met circulatiemodule (bij aparte koppeling) of defect, – lekkende of defecte slangverbindingen op de batterij of – aanzuigfilter vuil
03.13 NL
is er een storingsmelding op de lader te zien.
18
AANWIJZING Als een geïnstalleerd elektrolytcirculatiesysteem niet of niet regelmatig wordt gebruikt of als de batterij blootstaat aan grotere temperatuurschommelingen, kan het elektrolyt terugstromen in het slangensysteem. Voorzien in een luchttoevoerleiding met een apart koppelingssysteem, bijvoorbeeld: afsluitkoppeling aan batterijzijde en doorvoerkoppeling aan luchttoevoerzijde. Schematische weergave
03.13 NL
Elektrolytcirculatie-installatie op de batterij en de luchttoevoer via de lader.
19
8
Batterijen reinigen Het is nodig om de batterijen en troggen te reinigen – Isolatie van de cellen ten opzichte van elkaar, ten opzichte van de aarde of externe geleidende delen moet blijven bestaan – Schade door corrosie en door kruipstroom vermijden – Verhoogde en uiteenlopende zelfontlading van de afzonderlijke cellen of blokbatterijen door kruipstroom moet worden vermeden – Vorming van elektrische vonken door kruipstroom moet worden vermeden
03.13 NL
Bij het reinigen van de batterijen erop letten, dat – de opstelplaats voor reiniging zo wordt gekozen, dat het elektrolythoudende spoelwater naar een daarvoor geschikte zuiveringsinstallatie wordt geleid. – bij het afvoeren van gebruikte elektrolyt en/of het spoelwater de voorschriften voor een veilige werkplek en het voorkomen van ongevallen, en de voorschriften voor het afvoeren van afval in acht nemen. – veiligheidsbril en veiligheidskleding worden gedragen. – celstoppen niet worden verwijderd of geopend. – de kunststof onderdelen van de batterij, in het bijzonder de celbehuizingen, uitsluitend met water of in water gedrenkte poetsdoeken zonder additieven worden gereinigd. – na het reinigen het batterijoppervlak met geschikte middelen wordt gedroogd, bijvoorbeeld met perslucht of poetsdoeken. – Vloeistof die in de batterijtrog terecht is gekomen, moet worden opgezogen en met inachtneming van de eerder genoemde voorschriften worden afgevoerd.
20
Batterij met hogedrukreiniger reinigen Voorwaarden – Celverbinders moeten vastgedraaid en stevig ingestoken zijn – Celstoppen gesloten
Z
Z
Werkwijze • Gebruiksaanwijzing van de hogedrukreiniger lezen. • Geen reinigingsadditieven gebruiken. • Toegestane temperatuurinstelling voor het reinigingsapparaat van 140° aanhouden. Op deze manier gegarandeerd dat bij een afstand van 30 cm achter de uitlaatsproeier een temperatuur van 60° C niet wordt overschreden. • Maximale werkdruk van 50 bar aanhouden. • Minimaal 30 cm afstand tot het oppervlak van de batterij aanhouden. • Batterij over een groot oppervlak worden bestralen, om lokale oververhitting te vermijden. Niet langer dan 3 s op één plek reinigen met de straal, om de oppervlaktetemperatuur van de batterij van maximaal 60 °C niet te overschrijden. • Batterijoppervlak na het reinigen met geschikte middelen drogen, bijvoorbeeld perslucht of poetsdoeken.
03.13 NL
Batterij gereinigd.
21
9
Batterij opslaan AANWIJZING De batterij mag niet langer dan 3 maanden zonder lading worden opgeslagen, anders is hij op lange termijn niet meer functioneel. Als batterijen voor een langere tijd niet worden gebruikt, moeten ze volledig opgeladen in een droge, vorstvrije ruimte worden opgeslagen. Om de functionaliteit van de batterij veilig te stellen kunnen de volgende laadbehandelingen worden gekozen: – maandelijkse compensatielading voor PzS- en PzB-batterijen en volledige oplading voor PzV-batterijen. – Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 V x aantal cellen voor PzS-, PzMen PzB-batterijen of 2,25 V x aantal cellen voor PzV-batterijen. Als batterijen voor een langere tijd (> 3 maanden) niet worden gebruik moeten deze voor 50% opgeladen, in een droge, koele en vorstvrije ruimte worden opgeslagen.
10
Storingshulp Als er storingen aan de batterij of lader worden vastgesteld, moet meteen contact worden opgenomen met de klantenservice van de producent.
Z 11
De vereiste activiteiten moeten worden uitgevoerd door de klantenservice van de producent of door een door de producent geautoriseerde klantenservice.
Afdanking Batterijen met het recyclingteken en een doorgestreepte vuilnisbak mogen niet bij het huisvuil worden gegooid.
03.13 NL
De wijze van terugname moet volgens artikel 8 van de Duitse batterijenwet (BattG) worden afgesproken met de producent van de batterij.
22