ETV C16/C20 Handleiding 51069873 07.12
06.08 -
H ETV C16 ETV C20
Conformiteitsverklaring
Conformiteitsverklaring
Jungheinrich AG, Am Stadtrand 35, D-22047 Hamburg Fabrikant of in de Gemeenschap gevestigde vertegenwoordiger
Jungheinrich AG, Am Stadtrand 35, D-22047 Hamburg Fabrikant of in de Gemeenschap gevestigde vertegenwoordiger
Type ETV C16 ETV C20
Optie
Seriennr.
Bouwjaar
Type ETV C16 ETV C20
Optie
Seriennr.
Bouwjaar
In opdracht van
In opdracht van
Data
Data
H EG-conformiteitsverklaring
H EG-conformiteitsverklaring
Ondergetekenden verklaren hierbij dat het genoemde aangedreven interne transportmiddel voldoet aan de Europese richtlijnen 2006/42/EG (Machinerichtlijn) en 2004/108/EEG (Elektromagnetische Compatibiliteit - EMC), inclusief de wijzigingen en de betreffende wetgeving voor de omzetting van de richtlijnen in de nationale wetgeving. De afzonderlijke ondertekenaars zijn bevoegd, de technische documenten op te stellen.
Ondergetekenden verklaren hierbij dat het genoemde aangedreven interne transportmiddel voldoet aan de Europese richtlijnen 2006/42/EG (Machinerichtlijn) en 2004/108/EEG (Elektromagnetische Compatibiliteit - EMC), inclusief de wijzigingen en de betreffende wetgeving voor de omzetting van de richtlijnen in de nationale wetgeving. De afzonderlijke ondertekenaars zijn bevoegd, de technische documenten op te stellen.
1009.NL
Aanvullende gegevens
1009.NL
Aanvullende gegevens
1
1
2 2 1009.NL
1009.NL
f
Belangrijke aanwijzingen voor transport en montage van masten op reachtrucks
Belangrijke aanwijzingen voor transport en montage van masten op reachtrucks
Transport
Transport
Het transport kan afhankelijk van de constructiehoogte van de hefmast en de situatie ter plaatse op drie verschillende wijzen geschieden:
Het transport kan afhankelijk van de constructiehoogte van de hefmast en de situatie ter plaatse op drie verschillende wijzen geschieden:
– Staand, met gemonteerde hefmast (bij lage constructiehoogtes). – Staand, met gedeeltelijk gemonteerde en tegen het bestuurdersbeschermdak geneigde hefmast (bij middelhoge constructiehoogtes), hydraulische leiding voor de heffunctie is afgekoppeld. – Staand, met gedemonteerde hefmast (bij hoge constructiehoogtes), alle hydraulische leidingen tussen basiswerktuig en hefmast zijn afgekoppeld.
– Staand, met gemonteerde hefmast (bij lage constructiehoogtes). – Staand, met gedeeltelijk gemonteerde en tegen het bestuurdersbeschermdak geneigde hefmast (bij middelhoge constructiehoogtes), hydraulische leiding voor de heffunctie is afgekoppeld. – Staand, met gedemonteerde hefmast (bij hoge constructiehoogtes), alle hydraulische leidingen tussen basiswerktuig en hefmast zijn afgekoppeld.
Veiligheidsinstructies voor assemblage en inbedrijfstelling
Veiligheidsinstructies voor assemblage en inbedrijfstelling
f
De assemblage van het voertuig op de gebruikslocatie, de inbedrijfstelling en de instructie van de bestuurder mogen alleen door door de fabrikant geschoold en geautoriseerd personeel geschieden.
Pas nadat de hefmast correct gemonteerd is, mogen de hydraulische leidingen op de koppeling basiswerktuig / hefmast worden aangesloten en het voertuig in bedrijf gesteld worden.
0903.NL
0903.NL
Pas nadat de hefmast correct gemonteerd is, mogen de hydraulische leidingen op de koppeling basiswerktuig / hefmast worden aangesloten en het voertuig in bedrijf gesteld worden.
De assemblage van het voertuig op de gebruikslocatie, de inbedrijfstelling en de instructie van de bestuurder mogen alleen door door de fabrikant geschoold en geautoriseerd personeel geschieden.
1
1
2 2 0903.NL
0903.NL
F
Voorwoord
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt. Ieder hoofdstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoofdstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoofdstuk B.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
Deze handleiding beschrijft verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg.
F
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden.
M Z
Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. Staat voor aanwijzingen en toelichting.
Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden. Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. Staat voor aanwijzingen en toelichting.
t Duidt op de standaarduitvoering.
t Duidt op de standaarduitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
o Duidt op de optionele uitvoering.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Auteursrecht
Auteursrecht
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Het auteursrecht voor deze handleiding blijft in het bezit van JUNGHEINRICH AG.
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
www.jungheinrich.com
www.jungheinrich.com
0108.NL
0108.NL
M Z
Voorwoord
0108.NL
0108.NL
A
Gebruik volgens bestemming
A
Gebruik volgens bestemming
1 2 3 4 5
Algemeen ............................................................................................ A 1 Gebruik volgens bestemming .............................................................. A 1 Toegestane gebruiksvoorwaarden ...................................................... A 1 Verplichtingen van de exploitant ......................................................... A 2 Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of accessoires ...................... A 2
1 2 3 4 5
Algemeen ............................................................................................ A 1 Gebruik volgens bestemming .............................................................. A 1 Toegestane gebruiksvoorwaarden ...................................................... A 1 Verplichtingen van de exploitant ......................................................... A 2 Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of accessoires ...................... A 2
B
Beschrijving van de hefwagen
B
Beschrijving van de hefwagen
1 2 2.1 2.2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11 4 4.1 4.2 4.3 4.4
Beschrijving van de toepassing ........................................................... B 1 Beschrijving van modules en functies ................................................. B 2 Voertuig ............................................................................................... B 3 Last opnemen ..................................................................................... B 6 Technische gegevens van de standaarduitvoering ............................. B 7 Prestaties ETV C16/C20 ..................................................................... B 7 Afmetingen ETV C16/C20 ................................................................... B 8 Standaard hefmastuitvoeringen .......................................................... B 10 Gewichten ........................................................................................... B 10 Banden/wielen ..................................................................................... B 10 Batterij ................................................................................................. B 11 Hydraulische installatie ....................................................................... B 11 Gewicht hefmasten ............................................................................. B 12 EN-normen .......................................................................................... B 13 Gebruiksvoorwaarden ......................................................................... B 14 Elektrische eisen ................................................................................. B 14 Kentekenplaatsen en typeplaatjes ...................................................... B 15 Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B 16 Lastdiagram intern transportmiddel (hefcapaciteit) ............................. B 17 Lastdiagram aanbouwapparaat ........................................................... B 17 Stabiliteit .............................................................................................. B 18
1 2 2.1 2.2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11 4 4.1 4.2 4.3 4.4
Beschrijving van de toepassing ........................................................... B 1 Beschrijving van modules en functies ................................................. B 2 Voertuig ............................................................................................... B 3 Last opnemen ..................................................................................... B 6 Technische gegevens van de standaarduitvoering ............................. B 7 Prestaties ETV C16/C20 ..................................................................... B 7 Afmetingen ETV C16/C20 ................................................................... B 8 Standaard hefmastuitvoeringen .......................................................... B 10 Gewichten ........................................................................................... B 10 Banden/wielen ..................................................................................... B 10 Batterij ................................................................................................. B 11 Hydraulische installatie ....................................................................... B 11 Gewicht hefmasten ............................................................................. B 12 EN-normen .......................................................................................... B 13 Gebruiksvoorwaarden ......................................................................... B 14 Elektrische eisen ................................................................................. B 14 Kentekenplaatsen en typeplaatjes ...................................................... B 15 Typeplaatje, voertuig ........................................................................... B 16 Lastdiagram intern transportmiddel (hefcapaciteit) ............................. B 17 Lastdiagram aanbouwapparaat ........................................................... B 17 Stabiliteit .............................................................................................. B 18
C
Transport en eerste inbedrijfstelling
C
Transport en eerste inbedrijfstelling
1 2 2.1 2.2 3 4
Transport ............................................................................................. C 1 Laden met een kraan .......................................................................... C 2 Basisheftruck laden met kraan ............................................................ C 3 Basisheftruck met cabine laden met kraan ......................................... C 4 De hefwagen vastzetten wanneer hij zelf wordt vervoerd ................... C 5 Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C 6
1 2 2.1 2.2 3 4
Transport ............................................................................................. C 1 Laden met een kraan .......................................................................... C 2 Basisheftruck laden met kraan ............................................................ C 3 Basisheftruck met cabine laden met kraan ......................................... C 4 De hefwagen vastzetten wanneer hij zelf wordt vervoerd ................... C 5 Eerste inbedrijfstelling ......................................................................... C 6
0210.NL
Inhoudsopgave
0210.NL
Inhoudsopgave
I1
I1
D
Batterij - onderhoud, opladen, vervangen
D
Batterij - onderhoud, opladen, vervangen
1 2 3 3.1 3.2 4 5
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen .................. D 1 Batterijtypen ........................................................................................ D 2 Batterij vrijmaken ................................................................................. D 3 Solopilot: ............................................................................................. D 3 Multipilot: ............................................................................................. D 5 De batterij laden .................................................................................. D 7 De batterij uit- en inbouwen ................................................................ D 8
1 2 3 3.1 3.2 4 5
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen .................. D 1 Batterijtypen ........................................................................................ D 2 Batterij vrijmaken ................................................................................. D 3 Solopilot: ............................................................................................. D 3 Multipilot: ............................................................................................. D 5 De batterij laden .................................................................................. D 7 De batterij uit- en inbouwen ................................................................ D 8
E
Bediening
E
Bediening
I2
1
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel ................................................................................... E 1 2 Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen ........................... E 2 3 Hefwagen in gebruik nemen ............................................................... E 6 3.1 In- en uitstappen ................................................................................. E 7 3.2 Bestuurdersplaats inrichten ................................................................. E 7 3.3 De bedrijfsgereedheid herstellen ........................................................ E 14 3.4 NOODSTOP-inrichting ........................................................................ E 15 3.5 Controles na de dagelijkse inbedrijfstelling ......................................... E 16 4 Werken met het interne transportmiddel ............................................. E 17 4.1 Veiligheidsregels voor het rijden ......................................................... E 17 4.2 Maatregelen in ongewone situaties ..................................................... E 18 4.3 NOODSTOP ........................................................................................ E 19 4.4 Rijden, sturen, remmen ....................................................................... E 20 4.5 De vorktanden instellen ....................................................................... E 23 4.6 Het opnemen en wegzetten van lasten ............................................... E 23 4.7 Masthouder uitschuiven ...................................................................... E 25 4.8 Dalen in noodgevallen ......................................................................... E 28 4.9 Bediening van een aanbouwapparaat ................................................. E 29 4.10 De hefwagen veilig neerzetten ............................................................ E 34 5 Bestuurdersvenster (t) ...................................................................... E 35 5.1 Verlichte vlakken van het bestuurdersvenster .................................... E 39 5.2 Knoppen van het bestuurdersvenster ................................................. E 40 5.3 Waarschuwingen chauffeursvenster ................................................... E 40 6 Bedieningspaneel (CANCODE) (o) .................................................... E 47 6.1 Codeslot .............................................................................................. E 47 6.2 Parameter ........................................................................................... E 48 6.3 Parameterinstellingen ......................................................................... E 49 7 ISM (o) ............................................................................................... E 52 8 Voertuigparameters veranderen ......................................................... E 52 9 Storingshulp ........................................................................................ E 53 10 Intern transportmiddel zonder batterij bewegen, berging .................... E 53 11 Optionele uitvoering ............................................................................ E 56 11.1 Werklamp ........................................................................................... E 56 11.2 Zwaailicht / flitslicht ............................................................................ E 56 I2
0210.NL
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel ................................................................................... E 1 2 Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen ........................... E 2 3 Hefwagen in gebruik nemen ............................................................... E 6 3.1 In- en uitstappen ................................................................................. E 7 3.2 Bestuurdersplaats inrichten ................................................................. E 7 3.3 De bedrijfsgereedheid herstellen ........................................................ E 14 3.4 NOODSTOP-inrichting ........................................................................ E 15 3.5 Controles na de dagelijkse inbedrijfstelling ......................................... E 16 4 Werken met het interne transportmiddel ............................................. E 17 4.1 Veiligheidsregels voor het rijden ......................................................... E 17 4.2 Maatregelen in ongewone situaties ..................................................... E 18 4.3 NOODSTOP ........................................................................................ E 19 4.4 Rijden, sturen, remmen ....................................................................... E 20 4.5 De vorktanden instellen ....................................................................... E 23 4.6 Het opnemen en wegzetten van lasten ............................................... E 23 4.7 Masthouder uitschuiven ...................................................................... E 25 4.8 Dalen in noodgevallen ......................................................................... E 28 4.9 Bediening van een aanbouwapparaat ................................................. E 29 4.10 De hefwagen veilig neerzetten ............................................................ E 34 5 Bestuurdersvenster (t) ...................................................................... E 35 5.1 Verlichte vlakken van het bestuurdersvenster .................................... E 39 5.2 Knoppen van het bestuurdersvenster ................................................. E 40 5.3 Waarschuwingen chauffeursvenster ................................................... E 40 6 Bedieningspaneel (CANCODE) (o) .................................................... E 47 6.1 Codeslot .............................................................................................. E 47 6.2 Parameter ........................................................................................... E 48 6.3 Parameterinstellingen ......................................................................... E 49 7 ISM (o) ............................................................................................... E 52 8 Voertuigparameters veranderen ......................................................... E 52 9 Storingshulp ........................................................................................ E 53 10 Intern transportmiddel zonder batterij bewegen, berging .................... E 53 11 Optionele uitvoering ............................................................................ E 56 11.1 Werklamp ........................................................................................... E 56 11.2 Zwaailicht / flitslicht ............................................................................ E 56
0210.NL
1
11.3 11.4 11.5 11.6 11.7 11.8 11.9 11.10 11.11 11.12 11.13
ESA / elektrische hefbegrenzing ......................................................... E 57 Stoelverwarming ................................................................................ E 58 Spanningsomzetter 12 V DC / 24 V DC ............................................. E 58 Sideshift middenstand ........................................................................ E 59 Weegfunctie ....................................................................................... E 59 Toets klem .......................................................................................... E 60 Beschuttingscabine ............................................................................ E 61 Paraboolspiegel ................................................................................. E 62 Afneembaar lastbeschermrek ............................................................. E 63 ISM toegangsmodule .......................................................................... E 64 Montage en hydraulische aansluitingen van extra aanbouwapparaten ............................................................................. E 65
11.3 11.4 11.5 11.6 11.7 11.8 11.9 11.10 11.11 11.12 11.13
ESA / elektrische hefbegrenzing ......................................................... E 57 Stoelverwarming ................................................................................ E 58 Spanningsomzetter 12 V DC / 24 V DC ............................................. E 58 Sideshift middenstand ........................................................................ E 59 Weegfunctie ....................................................................................... E 59 Toets klem .......................................................................................... E 60 Beschuttingscabine ............................................................................ E 61 Paraboolspiegel ................................................................................. E 62 Afneembaar lastbeschermrek ............................................................. E 63 ISM toegangsmodule .......................................................................... E 64 Montage en hydraulische aansluitingen van extra aanbouwapparaten ............................................................................. E 65
F
Onderhoud van het interne transportmiddel
F
Onderhoud van het interne transportmiddel
1 2 3 4 5 5.1 5.2 5.3 6 6.1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 1 Veiligheidsvoorschriften voor de revisie .............................................. F 2 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 6 Onderhouds-checklijst ETV C16/C20 ................................................. F 7 Onderhoudsschema ............................................................................ F 9 Bedrijfsmiddelen en smeerschema ..................................................... F 10 Gebruiksmiddelen ............................................................................... F 11 Tankinhoud ......................................................................................... F 11 Aanwijzingen voor onderhoud ............................................................. F 12 Voertuig voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden ............................................................... F 12 Verwijder de zitkap .............................................................................. F 13 Controleer het niveau van de hydraulische olie. ................................. F 13 Open de veiligheidsafdekking ............................................................. F 14 Open de armaturenkap ....................................................................... F 14 Controleer elektrische zekeringen ....................................................... F 15 Bevestiging en slijtage van de wielen controleren .............................. F 16 Weer in gebruik nemen ....................................................................... F 16 Het interne transportmiddel stilleggen ................................................. F 17 Maatregelen vóór de stillegging .......................................................... F 17 Maatregelen tijdens de stillegging ....................................................... F 17 Het interne transportmiddel na de stillegging weer in gebruik nemen ................................................................................................. F 18 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen .......... F 18 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ............................................. F 18 Meting van lichaamstrillingen .............................................................. F 19
1 2 3 4 5 5.1 5.2 5.3 6 6.1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming ............................................. F 1 Veiligheidsvoorschriften voor de revisie .............................................. F 2 Onderhoud en inspectie ...................................................................... F 6 Onderhouds-checklijst ETV C16/C20 ................................................. F 7 Onderhoudsschema ............................................................................ F 9 Bedrijfsmiddelen en smeerschema ..................................................... F 10 Gebruiksmiddelen ............................................................................... F 11 Tankinhoud ......................................................................................... F 11 Aanwijzingen voor onderhoud ............................................................. F 12 Voertuig voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden ............................................................... F 12 Verwijder de zitkap .............................................................................. F 13 Controleer het niveau van de hydraulische olie. ................................. F 13 Open de veiligheidsafdekking ............................................................. F 14 Open de armaturenkap ....................................................................... F 14 Controleer elektrische zekeringen ....................................................... F 15 Bevestiging en slijtage van de wielen controleren .............................. F 16 Weer in gebruik nemen ....................................................................... F 16 Het interne transportmiddel stilleggen ................................................. F 17 Maatregelen vóór de stillegging .......................................................... F 17 Maatregelen tijdens de stillegging ....................................................... F 17 Het interne transportmiddel na de stillegging weer in gebruik nemen ................................................................................................. F 18 Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen .......... F 18 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren ............................................. F 18 Meting van lichaamstrillingen .............................................................. F 19
8 9 10
0210.NL
8 9 10
6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8 7 7.1 7.2 7.3
0210.NL
6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8 7 7.1 7.2 7.3
I3
I3
I4 I4 0210.NL
0210.NL
Bijlage
Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij
Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij Z
Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Z
Bijlage
1
1
2 2 0605.NL
0605.NL
A Gebruik volgens bestemming
A Gebruik volgens bestemming
1
1
Algemeen Het in deze handleiding beschreven interne transportmiddel is geschikt voor het heffen, neerlaten en vervoeren van lasten. Het interne transportmiddel moet volgens de aanwijzingen in deze handleiding worden gebruikt, bediend en onderhouden. Een andere toepassing is niet volgens de bestemming en kan leiden tot persoonlijk letsel en tot schade aan het voertuig of voorwerpen van waarde.
2
F
3
F
Het in deze handleiding beschreven interne transportmiddel is geschikt voor het heffen, neerlaten en vervoeren van lasten. Het interne transportmiddel moet volgens de aanwijzingen in deze handleiding worden gebruikt, bediend en onderhouden. Een andere toepassing is niet volgens de bestemming en kan leiden tot persoonlijk letsel en tot schade aan het voertuig of voorwerpen van waarde.
Gebruik volgens bestemming
2
F
De maximaal op te nemen last en de maximaal toegestane lastafstand zijn aangegeven op het lastdiagram. Deze mogen niet worden overschreden. De last moet op het lastopnamemiddel liggen of worden opgenomen met een door de producent toegestaan aanbouwapparaat. De last moet tegen de rug van de vorkdrager en in het midden tussen de lastvorken liggen.
De maximaal op te nemen last en de maximaal toegestane lastafstand zijn aangegeven op het lastdiagram. Deze mogen niet worden overschreden. De last moet op het lastopnamemiddel liggen of worden opgenomen met een door de producent toegestaan aanbouwapparaat. De last moet tegen de rug van de vorkdrager en in het midden tussen de lastvorken liggen. De volgende werkzaamheden zijn toegestaan:
– Heffen en neerlaten van lasten. – Transporteren van neergelaten lasten.
– Heffen en neerlaten van lasten. – Transporteren van neergelaten lasten.
De volgende werkzaamheden zijn niet toegestaan:
De volgende werkzaamheden zijn niet toegestaan:
– Rijden met opgeheven last (>30 cm). – Transporteren van hangende lasten. Wanneer het gebruik met hangende lasten gepland is, moet voldoende stabiliteit onder de gebruiksvoorwaarden ter plaatse met een beoordeling door een deskundige worden aangetoond. – Vervoeren en heffen van personen. – Duwen of trekken van lasten.
– Rijden met opgeheven last (>30 cm). – Transporteren van hangende lasten. Wanneer het gebruik met hangende lasten gepland is, moet voldoende stabiliteit onder de gebruiksvoorwaarden ter plaatse met een beoordeling door een deskundige worden aangetoond. – Vervoeren en heffen van personen. – Duwen of trekken van lasten.
Toegestane gebruiksvoorwaarden
3
F
De toegestane vlakken en puntbelastingen van de rijwegen mogen niet worden overschreden. Op onoverzichtelijke plaatsen moet een tweede persoon instructies geven. De bestuurder moet erop letten, dat tijdens het laden en lossen het laadplatform / de laadbrug niet wordt verwijderd of losgemaakt.
Voor gebruik onder extreme voorwaarden is voor het interne transportmiddel een speciale uitrusting en toelating vereist. Gebruik in ATEX-zones is niet toegestaan. A1
Toegestane gebruiksvoorwaarden De toegestane vlakken en puntbelastingen van de rijwegen mogen niet worden overschreden. Op onoverzichtelijke plaatsen moet een tweede persoon instructies geven. De bestuurder moet erop letten, dat tijdens het laden en lossen het laadplatform / de laadbrug niet wordt verwijderd of losgemaakt. – – – – – –
Gebruik in industriële en bedrijfsomgeving. Toegestaan temperatuurbereik -20 °C tot 40 °C. Enkel gebruiken op stabiele en vlakke ondergrond met voldoende draagvermogen. Enkel gebruiken op overzichtelijke en door de exploitant vrijgegeven rijbanen. Oprijden van hellingen tot maximaal 15 %. Hellingen dwars of schuin op- of afrijden is verboden. De last moet aan de hellingzijde worden getransporteerd. – Gebruik op gedeeltelijk openbare verkeerswegen.
1009.NL
Gebruik in industriële en bedrijfsomgeving. Toegestaan temperatuurbereik -20 °C tot 40 °C. Enkel gebruiken op stabiele en vlakke ondergrond met voldoende draagvermogen. Enkel gebruiken op overzichtelijke en door de exploitant vrijgegeven rijbanen. Oprijden van hellingen tot maximaal 15 %. Hellingen dwars of schuin op- of afrijden is verboden. De last moet aan de hellingzijde worden getransporteerd. – Gebruik op gedeeltelijk openbare verkeerswegen.
1009.NL
Gebruik volgens bestemming
De volgende werkzaamheden zijn toegestaan:
– – – – – –
Z
Algemeen
Z
Voor gebruik onder extreme voorwaarden is voor het interne transportmiddel een speciale uitrusting en toelating vereist. Gebruik in ATEX-zones is niet toegestaan. A1
4
Verplichtingen van de exploitant
4
Exploitant in de zin van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant de persoon die volgens de bestaande overeenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het interne transportmiddel de genoemde verplichtingen tijdens het gebruik moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend volgens de bestemming wordt gebruikt en dat allerlei soorten gevaren voor leven en gezondheid van de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van veiligheidsvoorschriften, overige veiligheidstechnische regels en de richtlijnen voor gebruik en onderhoud bewaken. Het interne transportmiddel mag enkel door daarvoor opgeleid en geschoold personeel worden bediend. De exploitant moet kunnen garanderen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen.
Verplichtingen van de exploitant Exploitant in de zin van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant de persoon die volgens de bestaande overeenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het interne transportmiddel de genoemde verplichtingen tijdens het gebruik moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend volgens de bestemming wordt gebruikt en dat allerlei soorten gevaren voor leven en gezondheid van de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van veiligheidsvoorschriften, overige veiligheidstechnische regels en de richtlijnen voor gebruik en onderhoud bewaken. Het interne transportmiddel mag enkel door daarvoor opgeleid en geschoold personeel worden bediend. De exploitant moet kunnen garanderen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen.
M
Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer de klant en / of derden ondeskundige werkzaamheden aan het object verrichten, zonder toestemming van de klantenservice van de producent.
M
Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer de klant en / of derden ondeskundige werkzaamheden aan het object verrichten, zonder toestemming van de klantenservice van de producent.
5
Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of accessoires
5
Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of accessoires
A2
1009.NL
De aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het interne transportmiddel worden beïnvloed of waarmee deze functies worden uitgebreid, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Indien nodig moet toestemming van de plaatselijke autoriteiten worden verkregen. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
1009.NL
De aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het interne transportmiddel worden beïnvloed of waarmee deze functies worden uitgebreid, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Indien nodig moet toestemming van de plaatselijke autoriteiten worden verkregen. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
A2
B Beschrijving van de hefwagen
B Beschrijving van de hefwagen
1
1
Beschrijving van de toepassing De ETV C16/C20 is een driewielige elektrische reachtruck met vrij uitzicht. De zitplaats staat haaks op de rijrichting. Hij is bestemd voor het heffen en transporteren van goederen, op een effen vloer, binnen en buiten. U kunt pallets met open bodemsteunen of met dwarslatten buiten en binnen het bereik van de lastwielen of rolwagen opnemen. U kunt lasten in- en uitstapelen en over lange trajecten transporteren. U leest de hefcapaciteit op het typeplaatje.
Beschrijving van de toepassing De ETV C16/C20 is een driewielige elektrische reachtruck met vrij uitzicht. De zitplaats staat haaks op de rijrichting. Hij is bestemd voor het heffen en transporteren van goederen, op een effen vloer, binnen en buiten. U kunt pallets met open bodemsteunen of met dwarslatten buiten en binnen het bereik van de lastwielen of rolwagen opnemen. U kunt lasten in- en uitstapelen en over lange trajecten transporteren. U leest de hefcapaciteit op het typeplaatje.
Lastzwaartepunt
Type
Draagcapaciteit
Lastzwaartepunt
1600 kg
600 mm
ETV C16
1600 kg
600 mm
ETV C20
2000 kg
600 mm
ETV C20
2000 kg
600 mm
1009.NL
Draagcapaciteit
1009.NL
Type ETV C16
B1
B1
Beschrijving van modules en functies
2
Beschrijving van modules en functies
1
1
2
11
2
11
12 13 14
12 13 14
3
3
4
4
10
10
9
9
8
8
7 Pos.
Omschrijving
6 Pos.
5
7
Omschrijving
Pos.
Omschrijving
6 Pos.
5
Omschrijving
1
t Hefmast met vrij zicht
9
t Rempedaal
1
t Hefmast met vrij zicht
9
t Rempedaal
2
t Chauffeursdak
10
t Rijpedaal
2
t Chauffeursdak
10
t Rijpedaal
3
t Vrijhef-cilinder (niet bij ZT-hefmast)
11
t Pedaal batterijwagenvergrendeling
3
t Vrijhef-cilinder (niet bij ZT-hefmast)
11
t Pedaal batterijwagenvergrendeling
t Solo-Pilot
12
t Chauffeursdisplay
4
t Solo-Pilot
12
t Chauffeursdisplay
o Multi-Pilot
13
t Contactslot tweetraps met extra sleutel (servicesleutel)
o Multi-Pilot
13
t Contactslot tweetraps met extra sleutel (servicesleutel)
4
t Lastwielen
o CANCODE
5
t Lastwielen
o CANCODE
t Wielarmen
o ISM toegangsmodule
6
t Wielarmen
o ISM toegangsmodule
7
t Aandrijfwiel
t NOODSTOP-schakelaar
7
t Aandrijfwiel
8
t Dodemansknop
8
t Dodemansknop
t Standaarduitvoering B2
14
o Optie
1009.NL
5 6
t Standaarduitvoering B2
14
t NOODSTOP-schakelaar o Optie
1009.NL
2
2.1
Voertuig
2.1
Voertuig
F
Rijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmast en gedaalde last.
F
Rijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmast en gedaalde last.
Veiligheidsvoorzieningen: Een gesloten contour van de heftruck met afgeronde kanten maakt een veilig gebruik van de ETV C16/C20 mogelijk. Het dak (2) beschermt de bestuurder. Een stabiele botsbescherming beschermt het aandrijfwiel (7) en de lastwielen (5).
Ook bij gebruik van een afdekking voor het aandrijfwiel blijft een restgevaar voor derden bestaan.
Met behulp van de NOODSTOP-schakelaar (14) kunt u alle elektrische functies snel uitschakelen in gevaarlijke situaties.
Met behulp van de NOODSTOP-schakelaar (14) kunt u alle elektrische functies snel uitschakelen in gevaarlijke situaties.
Leidingbreukbeveiligingen in de hefcilinders begrenzen de daalsnelheid van de last bij storingen in het hydraulisch systeem.
Leidingbreukbeveiligingen in de hefcilinders begrenzen de daalsnelheid van de last bij storingen in het hydraulisch systeem.
Indicatiehulpmiddelen: bestuurdersvenster (12) met groot oppervlak in LCDtechnologie (t) met geïntegreerde indicatie voor restloop en batterijverbruik, instelling van hef- en rijprofielen en van de stuurhoek-modus. Op het chauffeursvenster (12) zijn de indicatie van het accuverbruik en de bedrijfsurenteller gecombineerd. De indicatie van het batterijverbruik is een ontlaadbewaker, die bij een lege batterij de functie heffen uitschakelt om een uitputting van de batterij te verhinderen.
Indicatiehulpmiddelen: bestuurdersvenster (12) met groot oppervlak in LCDtechnologie (t) met geïntegreerde indicatie voor restloop en batterijverbruik, instelling van hef- en rijprofielen en van de stuurhoek-modus. Op het chauffeursvenster (12) zijn de indicatie van het accuverbruik en de bedrijfsurenteller gecombineerd. De indicatie van het batterijverbruik is een ontlaadbewaker, die bij een lege batterij de functie heffen uitschakelt om een uitputting van de batterij te verhinderen.
Rijwerk: De complete aandrijfeenheid is in het frame van het voertuig bevestigd. Een vaststaande draaistroommotor met een vermogen van 6,9 kW drijft via een kopse kegelwieloverbrenging het aandrijfwiel (7) aan. De elektronische rijstroomregeling zorgt voor traploos geregelde toerentalverandering van de rijmotor en daarmee voor een gelijkmatig, schokvrij optrekken, krachtig accelereren en elektronisch geregeld afremmen met energieterugwinning. U kunt de mate van energieterugwinning instellen via het chauffeursvenster.
Rijwerk: De complete aandrijfeenheid is in het frame van het voertuig bevestigd. Een vaststaande draaistroommotor met een vermogen van 6,9 kW drijft via een kopse kegelwieloverbrenging het aandrijfwiel (7) aan. De elektronische rijstroomregeling zorgt voor traploos geregelde toerentalverandering van de rijmotor en daarmee voor een gelijkmatig, schokvrij optrekken, krachtig accelereren en elektronisch geregeld afremmen met energieterugwinning. U kunt de mate van energieterugwinning instellen via het chauffeursvenster.
Slipregeling (o): de slipregeling verhindert bij het remmen een blokkeren van het aandrijfwiel. Dit verbetert de bestuurbaarheid van de heftruck tijdens het remmen, en vermindert de slijtage van de banden. Bij het accelereren verhindert deze regeling dat het aandrijfwiel op gladde vloeren ongecontroleerd doordraait. Onder bepaalde omstandigheden kan de remweg langer worden.
Slipregeling (o): de slipregeling verhindert bij het remmen een blokkeren van het aandrijfwiel. Dit verbetert de bestuurbaarheid van de heftruck tijdens het remmen, en vermindert de slijtage van de banden. Bij het accelereren verhindert deze regeling dat het aandrijfwiel op gladde vloeren ongecontroleerd doordraait. Onder bepaalde omstandigheden kan de remweg langer worden.
F
Direct na vervanging van de wielen kan de remweg korte tijd langer zijn bij gebruik van de omkeerrem, bovendien is het mogelijk dat de maximale snelheid wordt beperkt.
1009.NL
F
M
Ook bij gebruik van een afdekking voor het aandrijfwiel blijft een restgevaar voor derden bestaan.
Direct na vervanging van de wielen kan de remweg korte tijd langer zijn bij gebruik van de omkeerrem, bovendien is het mogelijk dat de maximale snelheid wordt beperkt.
1009.NL
M
Veiligheidsvoorzieningen: Een gesloten contour van de heftruck met afgeronde kanten maakt een veilig gebruik van de ETV C16/C20 mogelijk. Het dak (2) beschermt de bestuurder. Een stabiele botsbescherming beschermt het aandrijfwiel (7) en de lastwielen (5).
B3
B3
NOODSTOP-veiligheidsconcept: de rij- of stuurregeling regelt de noodstop. Bij een waargenomen storing wordt het voertuig automatisch tot stilstand afgeremd. Regelindicators op het chauffeurdisplay geven een noodstop aan. Na het inschakelen van de heftruck voert het systeem altijd een zelfdiagnose uit, die de parkeerrem (= noodstop) uitsluitend vrijgeeft, wanneer de controle van de bedrijfsgereedheid positief verliep.
NOODSTOP-veiligheidsconcept: de rij- of stuurregeling regelt de noodstop. Bij een waargenomen storing wordt het voertuig automatisch tot stilstand afgeremd. Regelindicators op het chauffeurdisplay geven een noodstop aan. Na het inschakelen van de heftruck voert het systeem altijd een zelfdiagnose uit, die de parkeerrem (= noodstop) uitsluitend vrijgeeft, wanneer de controle van de bedrijfsgereedheid positief verliep.
Besturing: elektrische 180° stuurinrichting, die via een kegelwieldrijfwerk de aandrijving verdraait. Als stuurhoek-meter dient het verstelbare stuurwiel.
Besturing: elektrische 180° stuurinrichting, die via een kegelwieldrijfwerk de aandrijving verdraait. Als stuurhoek-meter dient het verstelbare stuurwiel.
Bestuurdersplaats: De ergonomisch ingerichte bestuurdersplaats heeft een grote voetruimte. Voor een lichaamsvriendelijke zithouding kan de bestuurder de stoel, de stuurkop en de Solo- respectievelijk Multipilot (o) instellen.
Bestuurdersplaats: De ergonomisch ingerichte bestuurdersplaats heeft een grote voetruimte. Voor een lichaamsvriendelijke zithouding kan de bestuurder de stoel, de stuurkop en de Solo- respectievelijk Multipilot (o) instellen.
Curve Control: Automatische snelheidsreductie bij rijden door bochten. Curve Control begrenst de rijsnelheid en de acceleratie bij het rijden door bochten. Het gevaar op slingeren of kantelen wordt gereduceerd.
Curve Control: Automatische snelheidsreductie bij rijden door bochten. Curve Control begrenst de rijsnelheid en de acceleratie bij het rijden door bochten. Het gevaar op slingeren of kantelen wordt gereduceerd.
Dodemansknop: de voetknop in de voetenruimte links moet ingedrukt zijn, wil de chauffeur met het interne transportmiddel kunnen werken. Als de voet van de voetknop wordt genomen, worden de hef- en rijfuncties geblokkeerd. De stuur- en remfuncties blijven actief. De werking van de dodemansknop kan zo worden ingesteld dat – nadat de voetknop is losgelaten – de parkeerrem na een bepaalde tijd wordt geactiveerd. (Beveiliging tegen ongewenst wegrollen)
Dodemansknop: de voetknop in de voetenruimte links moet ingedrukt zijn, wil de chauffeur met het interne transportmiddel kunnen werken. Als de voet van de voetknop wordt genomen, worden de hef- en rijfuncties geblokkeerd. De stuur- en remfuncties blijven actief. De werking van de dodemansknop kan zo worden ingesteld dat – nadat de voetknop is losgelaten – de parkeerrem na een bepaalde tijd wordt geactiveerd. (Beveiliging tegen ongewenst wegrollen)
B4
1009.NL
Reminrichting: het elektrische remsysteem bestaat uit drie onafhankelijke remsystemen. Bij bediening van het rempedaal wordt de rijmotor in tegenstroom geremd. Desnoods worden de lastwielremmen van de remregeling van het voertuig bijgeschakeld. De parkeerrem wordt elektrisch bediend en werkt mechanisch (drukveer) op een magneetrem die op de aandrijving is gemonteerd. Deze rem wordt ook gebruikt om te remmen in geval van nood. Een waarschuwingssymbool licht op bij aangetrokken parkeerrem. Storingen in het stuur- en remsysteem (bedienen NOODSTOP) worden weergegeven op het bestuurdersvenster.
1009.NL
Reminrichting: het elektrische remsysteem bestaat uit drie onafhankelijke remsystemen. Bij bediening van het rempedaal wordt de rijmotor in tegenstroom geremd. Desnoods worden de lastwielremmen van de remregeling van het voertuig bijgeschakeld. De parkeerrem wordt elektrisch bediend en werkt mechanisch (drukveer) op een magneetrem die op de aandrijving is gemonteerd. Deze rem wordt ook gebruikt om te remmen in geval van nood. Een waarschuwingssymbool licht op bij aangetrokken parkeerrem. Storingen in het stuur- en remsysteem (bedienen NOODSTOP) worden weergegeven op het bestuurdersvenster.
B4
1
1
2
11
2
11
12 13 14
12 13 14
3
4
4
10
10
9
9
8
8
7 Pos.
Omschrijving
6 Pos.
5
7
Omschrijving
Pos.
Omschrijving
6 Pos.
5
Omschrijving
1
t Hefmast met vrij zicht
9
t Rempedaal
1
t Hefmast met vrij zicht
9
t Rempedaal
2
t Chauffeursdak
10
t Rijpedaal
2
t Chauffeursdak
10
t Rijpedaal
3
t Vrijhef-cilinder (niet bij ZT-hefmast)
11
t Pedaal batterijwagenvergrendeling
3
t Vrijhef-cilinder (niet bij ZT-hefmast)
11
t Pedaal batterijwagenvergrendeling
t Solo-Pilot
12
t Chauffeursdisplay
4
t Solo-Pilot
12
t Chauffeursdisplay
o Multi-Pilot
13
t Contactslot tweetraps met extra sleutel (servicesleutel)
o Multi-Pilot
13
t Contactslot tweetraps met extra sleutel (servicesleutel)
4
5
t Lastwielen
o CANCODE
5
t Lastwielen
o CANCODE
6
t Wielarmen
o ISM toegangsmodule
6
t Wielarmen
o ISM toegangsmodule
7
t Aandrijfwiel
t NOODSTOP-schakelaar
7
t Aandrijfwiel
8
t Dodemansknop
8
t Dodemansknop
t Standaarduitvoering
14
1009.NL
1009.NL
3
o Optie B5
t Standaarduitvoering
14
t NOODSTOP-schakelaar o Optie B5
Bedien- en indicatie-elementen: Bedieningselementen en indicatie-instrumenten zijn overzichtelijk aangebracht op de chauffeursplaats. De logisch opgebouwde bedienelementen (4) bieden de mogelijkheid tot een eenhandsbediening van de functies rijrichting, heffen / dalen, voor-/achteruit schuiven van de mast, neigen van de mast, zijwaarts naar links / rechts schuiven (extra hydrauliek HF5 (o)) en claxon.
Hydraulische installatie: pompaggregaat met draaistroommotor en geluidsarme precisie-hoogdrukpomp. De regeling van de installatie vindt plaats via de Solopilot (4) cq. Multipilot (o).
Hydraulische installatie: pompaggregaat met draaistroommotor en geluidsarme precisie-hoogdrukpomp. De regeling van de installatie vindt plaats via de Solopilot (4) cq. Multipilot (o).
Elektrische installatie: 48 Volt-installatie als tweeleidersysteem. Standaard elektronische aandrijf-, hef- en stuurregeling. De elektronische aandrijfregeling regelt de rijsnelheid traploos en maakt een tegenstroom-remmen mogelijk bij het omschakelen van de rijrichting. Met het bestuurdersvenster (12) kunt u de rij- en hefparameter instellen naargelang behoefte. Het bestuurdersvenster geeft ook waarschuwingen, aanwijzingen bij verkeerde bediening en servicefuncties weer. (Mogelijke batterijtypen, zie hoofdstuk D.)
Elektrische installatie: 48 Volt-installatie als tweeleidersysteem. Standaard elektronische aandrijf-, hef- en stuurregeling. De elektronische aandrijfregeling regelt de rijsnelheid traploos en maakt een tegenstroom-remmen mogelijk bij het omschakelen van de rijrichting. Met het bestuurdersvenster (12) kunt u de rij- en hefparameter instellen naargelang behoefte. Het bestuurdersvenster geeft ook waarschuwingen, aanwijzingen bij verkeerde bediening en servicefuncties weer. (Mogelijke batterijtypen, zie hoofdstuk D.)
Last opnemen
2.2
B6
Last opnemen
Masthouder: de masthouder is op steunrollen gelagerd. De uit- en inschuifbeweging vindt rechtstreeks plaats via een enkelvoudig uitschuivende schuifcilinder. De rails voor de masthouder zijn op de wielarmen (6) geschroefd.
Masthouder: de masthouder is op steunrollen gelagerd. De uit- en inschuifbeweging vindt rechtstreeks plaats via een enkelvoudig uitschuivende schuifcilinder. De rails voor de masthouder zijn op de wielarmen (6) geschroefd.
Hefmast: de heftrucks zijn uitgerust met een vorkneiger of een uitschuifbaar hefmast die in de masthouder is gelagerd en vrij zicht mogelijk maakt. Instelbare zijrollen en glijstukken vangen bij eenzijdig geplaatste last de zijdruk aan de vorkdrager op. De vorktanden zijn verstelbaar in de vorkdrager aangebracht. Bij de tweehef-triplexmast (DZ) ontstaat de eerste hef van de lastslede (vrije hefhoogte) zonder verandering van de bouwhoogte door een korte, excentrisch geplaatste vrijhefcilinder (3). Bij de uitschuifbare mast (ZT) begrenst de constructie de vrije hefhoogte op 80 mm.
Hefmast: de heftrucks zijn uitgerust met een vorkneiger of een uitschuifbaar hefmast die in de masthouder is gelagerd en vrij zicht mogelijk maakt. Instelbare zijrollen en glijstukken vangen bij eenzijdig geplaatste last de zijdruk aan de vorkdrager op. De vorktanden zijn verstelbaar in de vorkdrager aangebracht. Bij de tweehef-triplexmast (DZ) ontstaat de eerste hef van de lastslede (vrije hefhoogte) zonder verandering van de bouwhoogte door een korte, excentrisch geplaatste vrijhefcilinder (3). Bij de uitschuifbare mast (ZT) begrenst de constructie de vrije hefhoogte op 80 mm.
Aanbouwapparatuur: Optioneel aanbouwapparatuur aanbrengen.
Aanbouwapparatuur: Optioneel aanbouwapparatuur aanbrengen.
u
mechanische
en
hydraulische
kunt
u
mechanische
en
hydraulische
1009.NL
kunt
1009.NL
2.2
Bedien- en indicatie-elementen: Bedieningselementen en indicatie-instrumenten zijn overzichtelijk aangebracht op de chauffeursplaats. De logisch opgebouwde bedienelementen (4) bieden de mogelijkheid tot een eenhandsbediening van de functies rijrichting, heffen / dalen, voor-/achteruit schuiven van de mast, neigen van de mast, zijwaarts naar links / rechts schuiven (extra hydrauliek HF5 (o)) en claxon.
B6
3
Technische gegevens van de standaarduitvoering
3
Technische gegevens van de standaarduitvoering
Z
Technische gegevens volgens VDI 2198. Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.
Z
Technische gegevens volgens VDI 2198. Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.
3.1
Prestaties ETV C16/C20
3.1
Prestaties ETV C16/C20
Omschrijving
ETV C16
ETV C20
Q Hefcapaciteit (bij C = 600 mm)
1600
2000
kg
c Lastzwaartepunt-afstand
600
600
mm
Rijsnelheid aandrijf- en vorkrichting
ETV C16
ETV C20
Q Hefcapaciteit (bij C = 600 mm)
Omschrijving
1600
2000
kg
c Lastzwaartepunt-afstand
600
600
mm
12,2 / 11,8
12,2 / 11,8
km/h
0,40 / 0,70
0,32 / 0,60
m/s (±10%)
0,50 / 0,50
0,50 / 0,50
m/s (-15%)
0,21) tot 5600 mm
0,151) tot 5600 mm
m/s
Rijsnelheid aandrijf- en vorkrichting
12,2 / 11,8
12,2 / 11,8
km/h
0,40 / 0,70
0,32 / 0,60
m/s (±10%)
Hefsnelheid met / zonder last
0,50 / 0,50
0,50 / 0,50
m/s (-15%)
Daalsnelheid met / zonder last
0,21) tot 5600 mm
0,151) tot 5600 mm
m/s
Hefcapaciteit met / zonder last
9/13
8/12
%
Hefcapaciteit met / zonder last
9/13
8/12
%
Maximale stijgcapaciteit (KB 5 min) met / zonder last
10/15
10/15
%
Maximale stijgcapaciteit (KB 5 min) met / zonder last
10/15
10/15
%
Acceleratietijd met/zonder last
5,2/4,8
5,4/4,6
s
Acceleratietijd met/zonder last
5,2/4,8
5,4/4,6
s
Rijmotor, vermogen S2 60min.
6,9
6,9
kW
Rijmotor, vermogen S2 60min.
6,9
6,9
kW
Rijmotor, vermogen bij S3 15%
10
10
kW
Rijmotor, vermogen bij S3 15%
10
10
kW
Hefsnelheid met / zonder last Daalsnelheid met / zonder last Schuifsnelheid met / zonder last
Schuifsnelheid met / zonder last
1) Hefhoogte
1) Hefhoogte
1009.NL
tot 6500 mm: 0,15 cq. 0,10 m/s Hefhoogte boven 6500 mm: 0,10 cq. 0,08 m/s
1009.NL
tot 6500 mm: 0,15 cq. 0,10 m/s Hefhoogte boven 6500 mm: 0,10 cq. 0,08 m/s
B7
B7
3.2
Afmetingen ETV C16/C20 Omschrijving
3.2 ETV C16
ETV C20
40
50
mm
s
Hoogte van de lastvork in gedaalde toestand
2250
2250
mm
h6
Hoogte boven dak
2484a)
2524a)
mm
l1
Totaallengte
711
mm
l4
Uitschuivenb)
690
l7
Lengte boven wielarmen
s
Hoogte van de lastvork in gedaalde toestand
h6
Hoogte boven dak
l1
Totaallengte
l4
Uitschuivenb)
690
l7
Lengte boven wielarmen
b1/b2 Totaalbreedte
Omschrijving
1986
2046
mm
1370/1270
1400/1270
mm
1735
1795
mm
Wa
Draaicirkel
b1/b2 Totaalbreedte
ETV C16
ETV C20
40
50
mm
2250
2250
mm
2484a)
2524a)
mm
711
mm mm
1986
2046
1370/1270
1400/1270
mm
1735
1795
mm
Wa
Draaicirkel
Ast
Werkgangbreedte bij pallets 800 x 1200 in lengterichting
2819/2725
2861/2764
mm
Ast
Werkgangbreedte bij pallets 800 x 1200 in lengterichting
2819/2725
2861/2764
mm
Ast
Werkgangbreedte bij pallets 1000 x 1200 in dwarsrichting
2773/2525
2819/2564
mm
Ast
Werkgangbreedte bij pallets 1000 x 1200 in dwarsrichting
2773/2525
2819/2564
mm
Eigengewicht
zie typeplaatje, voertuig
Eigengewicht
zie typeplaatje, voertuig
1009.NL
a) Vorklengte 1150 mm b) Geldt voor 560 Ah batterij. Andere batterijmaten wijzigen deze waarde.
1009.NL
a) Vorklengte 1150 mm b) Geldt voor 560 Ah batterij. Andere batterijmaten wijzigen deze waarde.
B8
Afmetingen ETV C16/C20
B8
h4
h4
h3
h1 l4
h6
h3
h1
l
l4
h6
h2
l h2
c
c
h7
h7
Q h8
Q h8
m2 l2
m2 l2
s x y
280
s x y
280
l7
l7 l1
l1
e b2
e b5
b3 b4 b11 b1
b2
b5
Wa
b3 b4 b11 b1
Wa
a 2
a 2
a 2
1009.NL
Ast
1009.NL
Ast
a 2
B9
B9
3.3
Standaard hefmastuitvoeringen
3.3
ETV C16
ETV C16 Omschrijving
Uitschuifbare mast (ZT)
Tweeheftriplexmast (DZ)
Tweeheftriplexmast (DZ)
Bouwhoogte
1950 - 2700
1950 - 2900
mm
h1
Bouwhoogte
1950 - 2700
1950 - 2900
mm
Vrije hef
80
1306 - 2656
mm
h2
Vrije hef
80
1306 - 2656
mm
h3
Hef
2900 - 4400
4250 - 7100
mm
h3
Hef
2900 - 4400
4250 - 7100
mm
h4
Maximale hoogte
3544 - 5044
4894 - 7744
mm
h4
Maximale hoogte
3544 - 5044
4894 - 7744
mm
ETV C20 Omschrijving
Tweeheftriplexmast (DZ)
h1
Bouwhoogte
2200 - 3100
mm
h2
Vrije hef
1470 - 2370
h3
Hef
4700 - 7400
h4
Maximale hoogte
5446 - 8146
Omschrijving
Tweeheftriplexmast (DZ)
h1
Bouwhoogte
2200 - 3100
mm
mm
h2
Vrije hef
1470 - 2370
mm
mm
h3
Hef
4700 - 7400
mm
mm
h4
Maximale hoogte
5446 - 8146
mm
Gewichten
Aanduiding Eigen gewicht incl. batterij Aslast zonder last vooraan / achteraan Aslast vork vooruit met last vooraan / achteraan Aslast vork achteruit met last vooraan / achteraan
3.4
ETV C16 3640 2230/1410 670/4570 1965/3275
ETV C20 4010 2410/1600 510/5500 2146/3864
Aanduiding Eigen gewicht incl. batterij Aslast zonder last vooraan / achteraan Aslast vork vooruit met last vooraan / achteraan Aslast vork achteruit met last vooraan / achteraan
3.5
Superelastik
Superelastik
ETV C20 4010 2410/1600 510/5500 2146/3864
Banden/wielen Aanduiding Bandenmaat, aandrijving Bandenmaat, lastwielen Wielen, aantal vooraan/achteraan (x=aangedreven) Banden
ETV C16 180 / 60-10 180 / 60-10 1x/2
ETV C20 200 / 50-10 180 / 60-10 1x/2
Superelastik
Superelastik
1009.NL
ETV C20 200 / 50-10 180 / 60-10 1x/2
1009.NL
ETV C16 180 / 60-10 180 / 60-10 1x/2
ETV C16 3640 2230/1410 670/4570 1965/3275
Geldt voor 560 Ah batterij. Andere batterijmaten wijzigen deze waarde.
Banden/wielen Aanduiding Bandenmaat, aandrijving Bandenmaat, lastwielen Wielen, aantal vooraan/achteraan (x=aangedreven) Banden
Gewichten (alle gegevens in kg)
Geldt voor 560 Ah batterij. Andere batterijmaten wijzigen deze waarde.
B 10
Uitschuifbare mast (ZT)
h1
(alle gegevens in kg)
3.5
Omschrijving
h2
ETV C20
3.4
Standaard hefmastuitvoeringen
B 10
3.6
Batterij
3.6
Zie batterijtypen in hoofdstuk D.
Zie batterijtypen in hoofdstuk D.
Hydraulische installatie Aanduiding
ETV C16
ETV C20
150 bar 20 l/min
150 bar 20 l/min
1009.NL
Werkdruk voor aanbouwapparatuur Oliestroom voor aanbouwapparatuur
3.7
Hydraulische installatie Aanduiding Werkdruk voor aanbouwapparatuur Oliestroom voor aanbouwapparatuur
ETV C16
ETV C20
150 bar 20 l/min
150 bar 20 l/min
1009.NL
3.7
Batterij
B 11
B 11
3.8
Gewicht hefmasten
3.8
Het gewicht van de hefmast kan met de hieronder aangegeven rekenformules worden berekend. De daarvoor benodigde gegevens als voertuignaam, constructie en lengte van de uitgeschoven heftmast (hefhoogte) staan vermeld op het typeplaatje. Het gewicht van de heftruck en de batterij staan vermeld op het typeplaatje.
Het gewicht van de hefmast kan met de hieronder aangegeven rekenformules worden berekend. De daarvoor benodigde gegevens als voertuignaam, constructie en lengte van de uitgeschoven heftmast (hefhoogte) staan vermeld op het typeplaatje. Het gewicht van de heftruck en de batterij staan vermeld op het typeplaatje.
3.8.1 Voorbeeld berekening van het gewicht van de hefmast 31
35
3.8.1 Voorbeeld berekening van het gewicht van de hefmast 42
ETV C16
31
1306/1371 kg
35
42
ETV C16
GNE 160 740 DZ
3750 kg
38
GNE 160 740 DZ
3750 kg
1306/1371 kg
Voertuignaam (31): ETV C16
Voertuignaam (31): ETV C16
Hefmast (42): achtertrek; GNE
Hefmast (42): achtertrek; GNE
Gewicht hefmast = 0,63 x hefhoogte (42) + 325 kg
Gewicht hefmast = 0,63 x hefhoogte (42) + 325 kg
Gewicht hefmast = 0,63 x 740 + 325 kg = 791 kg
Gewicht hefmast = 0,63 x 740 + 325 kg = 791 kg
3.8.2 Overzicht van de toe te passen formules
3.8.2 Overzicht van de toe te passen formules
Berekening Gewicht = 0,65 x hefhoogte + 266 kg Gewicht = 0,63 x hefhoogte + 325 kg Gewicht = 0,93 x hefhoogte + 434 kg
Voertuigserie ETV C16 ETV C20
1009.NL
ETV C20
Constructie ZT DZ warmgewalst Standaard
38
Constructie ZT DZ warmgewalst Standaard
Berekening Gewicht = 0,65 x hefhoogte + 266 kg Gewicht = 0,63 x hefhoogte + 325 kg Gewicht = 0,93 x hefhoogte + 434 kg
1009.NL
Voertuigserie ETV C16
B 12
Gewicht hefmasten
B 12
3.9
EN-normen Gemiddeld geluidsdrukniveau:
3.9 64 dB(A)
EN-normen Gemiddeld geluidsdrukniveau:
volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
Z
volgens EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
Z
Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald conform de normgegevens, en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en het stationair draaien. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de bestuurder.
Trilling:
0,58 m/s2
0,58 m/s2 volgens EN 13059.
De interne nauwkeurigheid van de meetketting ligt bij 21 °C bij ± 0,02 m/s². Verdere afwijkingen zijn vooral mogelijk door de positionering van de sensor en verschillen in gewicht van de bestuurder.
De interne nauwkeurigheid van de meetketting ligt bij 21 °C bij ± 0,02 m/s². Verdere afwijkingen zijn vooral mogelijk door de positionering van de sensor en verschillen in gewicht van de bestuurder.
Z
De slingeracceleratie die op het lichaam in zijn bedienpositie werkt, is volgens de normgegevens de lineair geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak. Deze wordt bepaald bij het met constante snelheid passeren van drempels. Deze meetgegevens worden één keer voor het voertuig bepaald en mogen niet worden verwisseld met de lichaamstrillingen van de exploitantenrichtlijn "2002/44/EG/ Trillingen". Voor de meting van deze lichaamstrillingen biedt de producent een bijzondere service, zie "Lichaamstrillingen" in hoofdstuk F. Elektromagnetische verdraaglijkheid (EMV)
De slingeracceleratie die op het lichaam in zijn bedienpositie werkt, is volgens de normgegevens de lineair geïntegreerde, gewogen acceleratie in het verticale vlak. Deze wordt bepaald bij het met constante snelheid passeren van drempels. Deze meetgegevens worden één keer voor het voertuig bepaald en mogen niet worden verwisseld met de lichaamstrillingen van de exploitantenrichtlijn "2002/44/EG/ Trillingen". Voor de meting van deze lichaamstrillingen biedt de producent een bijzondere service, zie "Lichaamstrillingen" in hoofdstuk F. Elektromagnetische verdraaglijkheid (EMV)
De producent bevestigt de naleving van grenswaarden voor uitgezonden elektromagnetische stoorsignalen en stoorvastheid, maar ook de controle van ontlading van statische elektriciteit volgens EN 12895 en de daar genoemde normatieve verwijzingen.
Z
Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald conform de normgegevens, en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en het stationair draaien. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de bestuurder.
Trilling:
volgens EN 13059.
Z
64 dB(A)
De producent bevestigt de naleving van grenswaarden voor uitgezonden elektromagnetische stoorsignalen en stoorvastheid, maar ook de controle van ontlading van statische elektriciteit volgens EN 12895 en de daar genoemde normatieve verwijzingen.
Z
U mag elektrische of elektronische onderdelen uitsluitend veranderen of verplaatsen met schriftelijke toestemming van de producent.
Storing van medische apparaten door niet-ioniserende stralen Elektrische uitrustingen van het interne transportmiddel die niet-ioniserende stralingen uitstralen (bijv. draadloze gegevensoverdracht), kunnen de werking van medische apparaten (pacemakers, gehoorapparatuur e.d.) van de bediener storen en een verkeerde werking veroorzaken. Met een arts of de producent van het medische apparaat moet worden vastgesteld, of een dergelijk apparaat in de omgeving van het interne transportmiddel gebruikt kan worden.
1009.NL
1009.NL
Storing van medische apparaten door niet-ioniserende stralen Elektrische uitrustingen van het interne transportmiddel die niet-ioniserende stralingen uitstralen (bijv. draadloze gegevensoverdracht), kunnen de werking van medische apparaten (pacemakers, gehoorapparatuur e.d.) van de bediener storen en een verkeerde werking veroorzaken. Met een arts of de producent van het medische apparaat moet worden vastgesteld, of een dergelijk apparaat in de omgeving van het interne transportmiddel gebruikt kan worden.
U mag elektrische of elektronische onderdelen uitsluitend veranderen of verplaatsen met schriftelijke toestemming van de producent.
B 13
B 13
3.10
Gebruiksvoorwaarden
3.10
Omgevingstemperatuur
Gebruiksvoorwaarden Omgevingstemperatuur
- in bedrijf -20 °C tot +40 °C
- in bedrijf -20 °C tot +40 °C
Bij continu gebruik onder 0 °C of bij extreme verandering van temperatuur of luchtvochtigheid is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en vergunning vereist.
3.11
Bij continu gebruik onder 0 °C of bij extreme verandering van temperatuur of luchtvochtigheid is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en vergunning vereist.
Elektrische eisen
3.11
B 14
1009.NL
De producent bevestigt de naleving van de eisen voor het ontwerp en de vervaardiging van de elektrische uitrusting bij gebruik van het interne transportmiddel volgens de bestemming op grond van EN 1175 "Veiligheid van gemotoriseerde transportwerktuigen - Elektrische eisen".
1009.NL
De producent bevestigt de naleving van de eisen voor het ontwerp en de vervaardiging van de elektrische uitrusting bij gebruik van het interne transportmiddel volgens de bestemming op grond van EN 1175 "Veiligheid van gemotoriseerde transportwerktuigen - Elektrische eisen".
Elektrische eisen
B 14
4
Kentekenplaatsen en typeplaatjes
4
Kentekenplaatsen en typeplaatjes
23
23
24 25
20, 21, 22
24 25
20, 21, 22
19
19 26
26
18
18 27
27
17
mV
17
16
mV
1,5 V
28
30
25
28
30
28
29
Omschrijving Waarschuwingsplaatje „Voorzichtig: elektronica met lage spanning“ Typeplaatje, voertuig Beproevingsmerk (o) Rijrichting bij stuurwiel-uitslag Hefcapaciteit-plaatje, hefcapaciteit / sideshift Hefcapaciteit-plaatje, hefcapaciteit / lastzwaartepunt / vorktanden Hefcapaciteit-plaatje, hefcapaciteit / lastzwaartepunt / hefhoogte Verbodsplaatje „Verboden onder last te verblijven“ Plaatje „Eindcontrole uitgevoerd“ Bevestigingspunten voor heffen met een kraan Verbodsplaatje „Reik niet door de hefmast heen“ Serienummer (ingeslagen in het heftruckframe) Aanslagpunten voor dommekracht Plaatje „Vulopening hydraulische olie“ Let op: leef de handleiding na! Beschrijving van het voertuig
1009.NL
1009.NL
29
Pos. 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
16
1,5 V
B 15
Pos. 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
25
28
Omschrijving Waarschuwingsplaatje „Voorzichtig: elektronica met lage spanning“ Typeplaatje, voertuig Beproevingsmerk (o) Rijrichting bij stuurwiel-uitslag Hefcapaciteit-plaatje, hefcapaciteit / sideshift Hefcapaciteit-plaatje, hefcapaciteit / lastzwaartepunt / vorktanden Hefcapaciteit-plaatje, hefcapaciteit / lastzwaartepunt / hefhoogte Verbodsplaatje „Verboden onder last te verblijven“ Plaatje „Eindcontrole uitgevoerd“ Bevestigingspunten voor heffen met een kraan Verbodsplaatje „Reik niet door de hefmast heen“ Serienummer (ingeslagen in het heftruckframe) Aanslagpunten voor dommekracht Plaatje „Vulopening hydraulische olie“ Let op: leef de handleiding na! Beschrijving van het voertuig B 15
Typeplaatje, voertuig 42
31
42
32
41
32
41
33
40
33
40
34
39
34
39
35
38
35
38
37
37
36
36
Pos. Omschrijving
Pos. Omschrijving
Pos. Omschrijving
31
Type
37
Producent
31
Type
37
Producent
32
Serienummer
38
Batterijgewicht min/max in kg
32
Serienummer
38
Batterijgewicht min/max in kg
33
Nominale hefcapaciteit in kg
39
Aandrijfvermogen
33
Nominale hefcapaciteit in kg
39
Aandrijfvermogen
34
Batterijspanning Volt
40
Lastzwaartepunt-afstand in mm
34
Batterijspanning Volt
40
Lastzwaartepunt-afstand in mm
35
Leeg gewicht zonder batterij in kg
41
Bouwjaar
35
Leeg gewicht zonder batterij in kg
41
Bouwjaar
36
Logo van de producent
42
Optie
36
Logo van de producent
42
Optie
Z
Vermeld bij vragen over het voertuig of bij het bestellen van onderdelen het serienummer (32). Het serienummer is in het frame van het voertuig geslagen.
Vermeld bij vragen over het voertuig of bij het bestellen van onderdelen het serienummer (32). Het serienummer is in het frame van het voertuig geslagen.
voorbereiden voor het aflezen van het serienummer
voorbereiden voor het aflezen van het serienummer
– mast uitschuiven – haal de batterij eruit – vanaf de vorken in de batterijruimte kijken
– mast uitschuiven – haal de batterij eruit – vanaf de vorken in de batterijruimte kijken
Het serienummer bevindt zich:
Het serienummer bevindt zich:
– aan de dwarswand onder links (positie 27)
– aan de dwarswand onder links (positie 27)
1009.NL
B 16
Typeplaatje, voertuig
31
Pos. Omschrijving
Z
4.1
1009.NL
4.1
B 16
4.2
F
Lastdiagram intern transportmiddel (hefcapaciteit)
4.2
F
Gevaar op ongevallen door verminderde stabiliteit De stabiliteit volgens het lastdiagram is enkel met de componenten (batterij, hefmast) volgens typeplaatje gegarandeerd. Er mogen enkel door de producent toegelaten batterijen worden gebruikt. Een vooruitgeschoven of niet vergrendelde batterij leidt tot een verslechtering van de stabiliteit.
Lastdiagram intern transportmiddel (hefcapaciteit) Gevaar op ongevallen door verminderde stabiliteit De stabiliteit volgens het lastdiagram is enkel met de componenten (batterij, hefmast) volgens typeplaatje gegarandeerd. Er mogen enkel door de producent toegelaten batterijen worden gebruikt. Een vooruitgeschoven of niet vergrendelde batterij leidt tot een verslechtering van de stabiliteit.
Het hefcapaciteit-plaatje (22) geeft de hefcapaciteit Q kg van het voertuig bij verticaal staande hefmast aan. Een tabel geeft aan hoe groot de maximale hefcapaciteit is bij een genormeerde lastzwaartepunt-afstand* C (in mm) en de gewenste hefhoogte H (in mm). De pijlvormige markeringen (43 en 44) aan de binnenste en buitenste mast vertellen de bestuurder, wanneer hij de hefhoogtegrenzen volgens het lastdiagram heeft bereikt.
Het hefcapaciteit-plaatje (22) geeft de hefcapaciteit Q kg van het voertuig bij verticaal staande hefmast aan. Een tabel geeft aan hoe groot de maximale hefcapaciteit is bij een genormeerde lastzwaartepunt-afstand* C (in mm) en de gewenste hefhoogte H (in mm). De pijlvormige markeringen (43 en 44) aan de binnenste en buitenste mast vertellen de bestuurder, wanneer hij de hefhoogtegrenzen volgens het lastdiagram heeft bereikt.
*) De genormeerde lastzwaartepunt-afstand houdt naast de hoogte ook rekening met de breedte van de last. 22 43 44
*) De genormeerde lastzwaartepunt-afstand houdt naast de hoogte ook rekening met de breedte van de last. 22 43 44
X.XXXX.XX.XX 4250 3600 2900
4.3
850 1105 1250
850 1105 1250
600 850 850
500
600
700
X.XXXX.XX.XX 4250 3600 2900
850 1105 1250
850 1105 1250
600 850 850
500
600
700
Voorbeeld voor het bepalen van de maximale hefcapaciteit:
Voorbeeld voor het bepalen van de maximale hefcapaciteit:
Bij een lastzwaartepunt-afstand C van 600 mm en een maximale hefhoogte H van 3.600 mm bedraagt de maximale hefcapaciteit Q 1105 kg.
Bij een lastzwaartepunt-afstand C van 600 mm en een maximale hefhoogte H van 3.600 mm bedraagt de maximale hefcapaciteit Q 1105 kg.
Lastdiagram aanbouwapparaat
4.3
Het lastdiagram aanbouwapparatuur geeft de hefcapaciteit Q van het voertuig in combinatie met het betreffende aanbouwapparaat in kg aan. Het serienummer dat in het lastdiagram voor het aanbouwapparaat is aangegeven, moet overeenkomen met het typeplaatje van het aanbouwapparaat, omdat de hefcapaciteit meestal speciaal wordt aangegeven door de producent. Deze wordt op dezelfde manier aangegeven als de hefcapaciteit van het voertuig en moet op dezelfde wijze worden berekend.
1009.NL
1009.NL
Het lastdiagram aanbouwapparatuur geeft de hefcapaciteit Q van het voertuig in combinatie met het betreffende aanbouwapparaat in kg aan. Het serienummer dat in het lastdiagram voor het aanbouwapparaat is aangegeven, moet overeenkomen met het typeplaatje van het aanbouwapparaat, omdat de hefcapaciteit meestal speciaal wordt aangegeven door de producent. Deze wordt op dezelfde manier aangegeven als de hefcapaciteit van het voertuig en moet op dezelfde wijze worden berekend.
Lastdiagram aanbouwapparaat
B 17
B 17
4.4
Stabiliteit
4.4
De stabiliteit van het interne transportmiddel is op basis van de actuele stand van de techniek gecontroleerd. Daarbij wordt rekening gehouden met de dynamische en statische kiepkrachten, die bij gebruik voor de bestemming kunnen ontstaan.
De stabiliteit van het interne transportmiddel is op basis van de actuele stand van de techniek gecontroleerd. Daarbij wordt rekening gehouden met de dynamische en statische kiepkrachten, die bij gebruik voor de bestemming kunnen ontstaan.
De stabiliteit van het interne transportmiddel wordt onder andere beïnvloed door de volgende factoren:
De stabiliteit van het interne transportmiddel wordt onder andere beïnvloed door de volgende factoren:
– – – – – – –
– – – – – – –
batterijmaat en -gewicht, banden, hefmast, aanbouwapparaat, getransporteerde last (grootte, gewicht en zwaartepunt), bodemvrijheid, bijv. aanpassing van de steunschotels, positie van de masthouderbevestigingen.
Een wijziging van de vermelde componenten leidt tot een wijziging van de stabiliteit.
batterijmaat en -gewicht, banden, hefmast, aanbouwapparaat, getransporteerde last (grootte, gewicht en zwaartepunt), bodemvrijheid, bijv. aanpassing van de steunschotels, positie van de masthouderbevestigingen.
Een wijziging van de vermelde componenten leidt tot een wijziging van de stabiliteit.
4.4.1 Windlasten
4.4.1 Windlasten Bij het heffen, neerlaten en transporteren van grote lasten beïnvloeden windkrachten de stabiliteit van het interne transportmiddel.
Wanneer lichte ladingen blootstaan aan windkrachten, moeten deze ladingen bijzonder goed worden geborgd. Daardoor wordt voorkomen dat de lading kan verschuiven of vallen.
Wanneer lichte ladingen blootstaan aan windkrachten, moeten deze ladingen bijzonder goed worden geborgd. Daardoor wordt voorkomen dat de lading kan verschuiven of vallen.
In beide gevallen moet het gebruik worden gestaakt.
In beide gevallen moet het gebruik worden gestaakt.
1009.NL
Bij het heffen, neerlaten en transporteren van grote lasten beïnvloeden windkrachten de stabiliteit van het interne transportmiddel.
1009.NL
B 18
Stabiliteit
B 18
C Transport en eerste inbedrijfstelling
C Transport en eerste inbedrijfstelling
1
1
Transport
Afhankelijk van de bouwhoogte van de hefmast en de plaatselijke omstandigheden kunt u het transport op drie verschillende wijzen uitvoeren:
Afhankelijk van de bouwhoogte van de hefmast en de plaatselijke omstandigheden kunt u het transport op drie verschillende wijzen uitvoeren:
– Staand, met gemonteerde hefmast (bij lage bouwhoogten) – Staand, met gedeeltelijk gemonteerde en naar het dak geneigde hefmast (bij middelmatige bouwhoogten), hydraulische leiding voor de heffunctie is losgehaald – Staand, met gedemonteerde hefmast (bij grote heftruckhoogten), alle hydraulische leidingen tussen basistoestel en hefmast zijn losgehaald.
– Staand, met gemonteerde hefmast (bij lage bouwhoogten) – Staand, met gedeeltelijk gemonteerde en naar het dak geneigde hefmast (bij middelmatige bouwhoogten), hydraulische leiding voor de heffunctie is losgehaald – Staand, met gedemonteerde hefmast (bij grote heftruckhoogten), alle hydraulische leidingen tussen basistoestel en hefmast zijn losgehaald.
Veiligheidsaanwijzingen voor de samenstelling en inbedrijfstelling
Veiligheidsaanwijzingen voor de samenstelling en inbedrijfstelling
F
Uitsluitend personeel dat is geschoold en bevoegd door de producent mag het voertuig op de plaats van toepassing samenbouwen en in bedrijf stellen, en de bestuurder inwerken.
Uitsluitend personeel dat is geschoold en bevoegd door de producent mag het voertuig op de plaats van toepassing samenbouwen en in bedrijf stellen, en de bestuurder inwerken. Pas nadat het hefmast op de juiste wijze is gemonteerd, mag u de hydraulische leidingen aansluiten op de aansluiting basistoestel / hefmast, en mag u de heftruck in bedrijf nemen.
Wanneer meer interne transportmiddelen zijn geleverd, moet u erop letten, dat uitsluitend lastopnamemiddelen, hefmasten en basisvoertuig met steeds hetzelfde serienummer worden samengebouwd.
Wanneer meer interne transportmiddelen zijn geleverd, moet u erop letten, dat uitsluitend lastopnamemiddelen, hefmasten en basisvoertuig met steeds hetzelfde serienummer worden samengebouwd.
1009.NL
Pas nadat het hefmast op de juiste wijze is gemonteerd, mag u de hydraulische leidingen aansluiten op de aansluiting basistoestel / hefmast, en mag u de heftruck in bedrijf nemen.
1009.NL
F
Transport
C1
C1
2
Laden met een kraan
2
Laden met een kraan
M
Het laden met kraan is enkel bedoeld voor het transport voorafgaande aan de inbedrijfstelling.
M
Het laden met kraan is enkel bedoeld voor het transport voorafgaande aan de inbedrijfstelling.
F
Gevaar voor ongevallen door onvakkundig laden met kraan. Door gebruik van ongeschikte hijsmiddelen en een onjuiste toepassing ervan kan het interne transportmiddel tijdens het laden met een kraan naar beneden vallen.
C2
Gevaar voor ongevallen door onvakkundig laden met kraan. Door gebruik van ongeschikte hijsmiddelen en een onjuiste toepassing ervan kan het interne transportmiddel tijdens het laden met een kraan naar beneden vallen. – Niet tegen het interne transportmiddel en de hefmast stoten en ervoor zorgen dat er geen ongecontroleerde bewegingen ontstaan tijdens het opheffen. Indien nodig, intern transportmiddel en hefmast met behulp van geleidingstouwen vasthouden. – Alleen personen die getraind zijn in het werken met bevestigingsmiddelen en hefwerktuigen mogen het interne transportmiddel en de hefmast verladen. – Bij het verladen met de kraan veiligheidsschoenen dragen. – Niet onder zwevende lasten gaan staan. – Niet in de gevarenzone komen en niet in de gevarenzone blijven staan. – Uitsluitend hijswerktuigen met voldoende hefcapaciteit gebruiken (zie typeplaatje voor gewicht van het interne transportmiddel) – De hijsmiddelen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten bevestigen en tegen verschuiven borgen. – Bevestigingsmiddelen uitsluitend in de voorgeschreven belastingrichting gebruiken.
Bevestigingsmiddelen van de hijsmiddelen zodanig aanbrengen, dat ze bij het hijsen niet in contact komen met aanbouwdelen.
Bevestigingsmiddelen van de hijsmiddelen zodanig aanbrengen, dat ze bij het hijsen niet in contact komen met aanbouwdelen.
1009.NL
– Niet tegen het interne transportmiddel en de hefmast stoten en ervoor zorgen dat er geen ongecontroleerde bewegingen ontstaan tijdens het opheffen. Indien nodig, intern transportmiddel en hefmast met behulp van geleidingstouwen vasthouden. – Alleen personen die getraind zijn in het werken met bevestigingsmiddelen en hefwerktuigen mogen het interne transportmiddel en de hefmast verladen. – Bij het verladen met de kraan veiligheidsschoenen dragen. – Niet onder zwevende lasten gaan staan. – Niet in de gevarenzone komen en niet in de gevarenzone blijven staan. – Uitsluitend hijswerktuigen met voldoende hefcapaciteit gebruiken (zie typeplaatje voor gewicht van het interne transportmiddel) – De hijsmiddelen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten bevestigen en tegen verschuiven borgen. – Bevestigingsmiddelen uitsluitend in de voorgeschreven belastingrichting gebruiken.
1009.NL
F
C2
2.1
Basisheftruck laden met kraan
2.1
Basisheftruck laden met kraan
M
Gebruik uitsluitend een hefwerktuig met voldoende hefcapaciteit. (Laadgewicht = eigengewicht + batterijgewicht; zie typeplaatje op heftruck).
M
Gebruik uitsluitend een hefwerktuig met voldoende hefcapaciteit. (Laadgewicht = eigengewicht + batterijgewicht; zie typeplaatje op heftruck).
– Leg voor het laden van het voertuig met behulp van kraan-hulpmiddelen hijsstroppen rond de steunbalk (1) van het dak. Aan de wielarmen zijn twee aanslagpunten (2) voorzien. – Het voertuig veilig plaatsen (zie hoofdstuk E). – Beveilig het voertuig met behulp van wiggen tegen abusievelijk wegrollen!
M
– Leg voor het laden van het voertuig met behulp van kraan-hulpmiddelen hijsstroppen rond de steunbalk (1) van het dak. Aan de wielarmen zijn twee aanslagpunten (2) voorzien. – Het voertuig veilig plaatsen (zie hoofdstuk E). – Beveilig het voertuig met behulp van wiggen tegen abusievelijk wegrollen!
M
Bevestig de kraan-hulpmiddelen zodanig aan de bevestigingspunten, dat ze in geen geval kunnen wegglijden! Breng de bevestigingsmiddelen zodanig aan, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aangebouwde delen.
1
Bevestig de kraan-hulpmiddelen zodanig aan de bevestigingspunten, dat ze in geen geval kunnen wegglijden! Breng de bevestigingsmiddelen zodanig aan, dat ze bij het heffen niet in contact komen met aangebouwde delen.
1
1009.NL
2
1009.NL
2
C3
C3
2.2
Basisheftruck met cabine laden met kraan
M
Werkzaamheden met de kraan bij beschuttingscabine (o) is slechts beperkt mogelijk. Hijsmaterieel en lussen mogen niet over de voordeur lopen vanwege breekgevaar van de ruit.
M
Werkzaamheden met de kraan bij beschuttingscabine (o) is slechts beperkt mogelijk. Hijsmaterieel en lussen mogen niet over de voordeur lopen vanwege breekgevaar van de ruit.
Z
Gebruik voor het heffen van een heftruck met beschuttingscabine uitsluitend hijsmaterialen met voldoende brede dwarsbalken en bevestigingsmateriaal met haken.
Z
Gebruik voor het heffen van een heftruck met beschuttingscabine uitsluitend hijsmaterialen met voldoende brede dwarsbalken en bevestigingsmateriaal met haken.
C4
1009.NL
Basisheftruck met cabine laden met kraan
1009.NL
2.2
C4
3
De hefwagen vastzetten wanneer hij zelf wordt vervoerd
3
De hefwagen vastzetten wanneer hij zelf wordt vervoerd
F
Bij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u het voertuig vakkundig vastsjorren. De vrachtwagen of aanhanger moet vastsjor-ringen hebben.
F
Bij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u het voertuig vakkundig vastsjorren. De vrachtwagen of aanhanger moet vastsjor-ringen hebben.
– Trek voor het vastsjorren van de heftruck de spangordel (3) door de opening aan de steunbalk (1) van het dak en bevestig hem aan de vastsjor-ring. – Trek de spangordel vast met behulp van de spaninrichting (4).
M
– Trek voor het vastsjorren van de heftruck de spangordel (3) door de opening aan de steunbalk (1) van het dak en bevestig hem aan de vastsjor-ring. – Trek de spangordel vast met behulp van de spaninrichting (4).
M
Vakpersoneel dat speciaal daarvoor is opgeleid, moet het voertuig laden volgens de aanbevelingen van richtlijn VDI 2700. Leg de juiste dimensionering en realisering van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vast.
1
Vakpersoneel dat speciaal daarvoor is opgeleid, moet het voertuig laden volgens de aanbevelingen van richtlijn VDI 2700. Leg de juiste dimensionering en realisering van veiligheidsmaatregelen voor het laden gedetailleerd vast.
1
4
4
1009.NL
3
1009.NL
3
C5
C5
4
F M
Eerste inbedrijfstelling
4
F
Zorg er vóór de inbedrijfstelling van het voertuig voor dat de hefmast op de juiste wijze is gemonteerd en de hydraulische leidingen aan de aansluiting basistoestel / hefmast zijn aangesloten.
M
Rijd het voertuig uitsluitend met batterijstroom! Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de batterij (losse aansluitkabels) moeten korter zijn dan 6 meter.
Eerste inbedrijfstelling Zorg er vóór de inbedrijfstelling van het voertuig voor dat de hefmast op de juiste wijze is gemonteerd en de hydraulische leidingen aan de aansluiting basistoestel / hefmast zijn aangesloten. Rijd het voertuig uitsluitend met batterijstroom! Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de batterij (losse aansluitkabels) moeten korter zijn dan 6 meter.
Voer de volgende werkzaamheden uit om het voertuig na de aflevering of na een transport bedrijfsgereedheid te maken:
Voer de volgende werkzaamheden uit om het voertuig na de aflevering of na een transport bedrijfsgereedheid te maken:
– – – –
– – – –
Plaats eventueel de batterij; beschadig de batterijkabel niet. Laad de batterij (zie hoofdstuk D). Verwijder eventueel de transportbeveiliging van de parkeerrem. Intern transportmiddel visueel controleren, zie "Controle voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling" in hoofdstuk E. – Neem het voertuig in gebruik volgens de voorschriften (zie hoofdstuk E). – Controleren of het interne transportmiddel goed werkt, zie "Controle na de dagelijkse inbedrijfstelling" in hoofdstuk E.
Plaats eventueel de batterij; beschadig de batterijkabel niet. Laad de batterij (zie hoofdstuk D). Verwijder eventueel de transportbeveiliging van de parkeerrem. Intern transportmiddel visueel controleren, zie "Controle voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling" in hoofdstuk E. – Neem het voertuig in gebruik volgens de voorschriften (zie hoofdstuk E). – Controleren of het interne transportmiddel goed werkt, zie "Controle na de dagelijkse inbedrijfstelling" in hoofdstuk E.
Z
Bij levering zonder batterij kunt u de heftruck uitsluitend sturen met behulp van de stuurslinger (zie hoofdstuk E, paragraaf „Heftruckberging“).
Z
Na de eerste inbedrijfstelling kunnen lichte schuurgeluiden aan de rem optreden.
Z
Na de eerste inbedrijfstelling kunnen lichte schuurgeluiden aan de rem optreden.
C6
1009.NL
Bij levering zonder batterij kunt u de heftruck uitsluitend sturen met behulp van de stuurslinger (zie hoofdstuk E, paragraaf „Heftruckberging“).
1009.NL
Z
C6
D Batterij - onderhoud, opladen, vervangen
D Batterij - onderhoud, opladen, vervangen
1
1
M
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen Plaats, voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterij, het voertuig veilig (zie hoofdstuk E).
Plaats, voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterij, het voertuig veilig (zie hoofdstuk E).
Onderhoudspersoneel: uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijen laden, onderhouden en vervangen. Leef bij het uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en de voorschriften van de producent van de batterij en het batterijlaadstation na.
Onderhoudspersoneel: uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijen laden, onderhouden en vervangen. Leef bij het uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en de voorschriften van de producent van de batterij en het batterijlaadstation na.
Brandpreventiemaatregelen: rook niet wanneer u met de batterijen omgaat, en gebruik geen open vuur. Binnen een afstand van 2 meter vanaf het voertuig dat moet worden opgeladen, mogen zich geen brandbare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet zijn geventileerd. Zet brandblusmiddelen gereed.
Brandpreventiemaatregelen: rook niet wanneer u met de batterijen omgaat, en gebruik geen open vuur. Binnen een afstand van 2 meter vanaf het voertuig dat moet worden opgeladen, mogen zich geen brandbare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet zijn geventileerd. Zet brandblusmiddelen gereed.
Onderhoud van de batterij: houd de cellendeksels van de batterij droog en schoon. Klemmen en kabelschoenen moeten schoon, licht ingesmeerd met batterijpoolvet, en stevig vastgeschroefd zijn. Dek batterijen met niet-geïsoleerde polen af met een slipvaste isoleermat.
Onderhoud van de batterij: houd de cellendeksels van de batterij droog en schoon. Klemmen en kabelschoenen moeten schoon, licht ingesmeerd met batterijpoolvet, en stevig vastgeschroefd zijn. Dek batterijen met niet-geïsoleerde polen af met een slipvaste isoleermat.
M
Zorg er vóór het sluiten van de batterijkap voor dat de batterijkabel niet kan worden beschadigd. De batterij afvoeren: het afvoeren van batterijen is uitsluitend toegestaan onder naleving van de nationale milieuvoorschriften of wetten voor het afvoeren van afval. Leef beslist de gegevens na die de producent verstrekt over het afvoeren.
M
De batterij afvoeren: het afvoeren van batterijen is uitsluitend toegestaan onder naleving van de nationale milieuvoorschriften of wetten voor het afvoeren van afval. Leef beslist de gegevens na die de producent verstrekt over het afvoeren.
F
De batterijen bevatten opgelost zuur dat giftig en bijtend is. Draag daarom bij alle werkzaamheden aan de batterijen beschermende kleding en oogbescherming. Vermijd beslist contact met batterijzuur. Wanneer kleding, huid of ogen toch in contact komen met batterijzuur, moet u de betreffende partijen onmiddellijk afspoelen met ruim voldoende, schoon water. Raadpleeg bij huid- en oogcontact bovendien een arts. Neutraliseer gemorst batterijzuur onmiddellijk.
M
Gebruik uitsluitend batterijen met gesloten batterijtrog.
F
Gewicht en afmetingen van de batterijen hebben een aanzienlijke invloed op de bedrijfsveiligheid van het voertuig. U mag het batterijmaterieel uitsluitend vervangen met toestemming van de fabrikant.
0312.NL
F
Zorg er vóór het sluiten van de batterijkap voor dat de batterijkabel niet kan worden beschadigd.
De batterijen bevatten opgelost zuur dat giftig en bijtend is. Draag daarom bij alle werkzaamheden aan de batterijen beschermende kleding en oogbescherming. Vermijd beslist contact met batterijzuur. Wanneer kleding, huid of ogen toch in contact komen met batterijzuur, moet u de betreffende partijen onmiddellijk afspoelen met ruim voldoende, schoon water. Raadpleeg bij huid- en oogcontact bovendien een arts. Neutraliseer gemorst batterijzuur onmiddellijk. Gebruik uitsluitend batterijen met gesloten batterijtrog. Gewicht en afmetingen van de batterijen hebben een aanzienlijke invloed op de bedrijfsveiligheid van het voertuig. U mag het batterijmaterieel uitsluitend vervangen met toestemming van de fabrikant.
0312.NL
F
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen
D1
D1
F
F
WAARSCHUWING! Gevaar door gebruik van ongeschikte, voor het interne transportmiddel door Jungheinrich niet vrijgegeven batterijen. Constructie, gewicht en afmetingen van de batterij hebben een aanmerkelijke invloed op de bedrijfsveiligheid van het interne transportmiddel, in het bijzonder ook op de stabiliteit en het draagvermogen. Het gebruik van ongeschikte, door Jungheinrich niet voor het interne transportmiddel vrijgegeven batterijen kan bij de energieterugwinning tot een verslechtering van de remeigenschappen van het interne transportmiddel leiden en bovendien aanmerkelijke schade aan de elektrische besturing veroorzaken. Het gebruik van door Jungheinrich voor dit interne transportmiddel niet toegelaten batterijen kan daarom leiden tot aanmerkelijke gevaren voor de veiligheid en gezondheid van personen! – Er mogen enkel door de producent voor het interne transportmiddel vrijgegeven batterijen worden gebruikt. – Het vervangen van de batterijuitrusting is alleen toegestaan met toestemming van de producent. – Bij het vervangen / monteren van de batterij erop letten dat deze goed vastzit in het batterijvak van het interne transportmiddel.
F 2
– Er mogen enkel door de producent voor het interne transportmiddel vrijgegeven batterijen worden gebruikt. – Het vervangen van de batterijuitrusting is alleen toegestaan met toestemming van de producent. – Bij het vervangen / monteren van de batterij erop letten dat deze goed vastzit in het batterijvak van het interne transportmiddel.
F
Het gebruik van door de producent niet vrijgegeven batterijen is niet toegestaan. Batterijtypen
2
Afhankelijk van de toepassing wordt het voertuig uitgerust met een bepaald batterijtype. De onderstaande tabel toont onder vermelding van de capaciteit, welke combinaties als standaard zijn voorzien:
Batterijtypen
Capaciteit
Standaard (L)
Hoog vermogen (HX)
Capaciteit
Standaard (L)
Hoog vermogen (HX)
48 V - 4PzS - batterij
560 Ah
560L
600H
48 V - 4PzS - batterij
560 Ah
560L
600H
48 V - 5PzS - batterij
700 Ah
700L
750H
48 V - 5PzS - batterij
700 Ah
700L
750H
U leest het batterijgewicht op het typeplaatje van de batterij. Let er bij het vervangen / inbouwen van de batterij op dat deze stevig in de batterijruimte is geplaatst.
0312.NL
F
Let er bij het vervangen / inbouwen van de batterij op dat deze stevig in de batterijruimte is geplaatst.
0312.NL
D2
Het gebruik van door de producent niet vrijgegeven batterijen is niet toegestaan.
Afhankelijk van de toepassing wordt het voertuig uitgerust met een bepaald batterijtype. De onderstaande tabel toont onder vermelding van de capaciteit, welke combinaties als standaard zijn voorzien:
U leest het batterijgewicht op het typeplaatje van de batterij.
F
WAARSCHUWING! Gevaar door gebruik van ongeschikte, voor het interne transportmiddel door Jungheinrich niet vrijgegeven batterijen. Constructie, gewicht en afmetingen van de batterij hebben een aanmerkelijke invloed op de bedrijfsveiligheid van het interne transportmiddel, in het bijzonder ook op de stabiliteit en het draagvermogen. Het gebruik van ongeschikte, door Jungheinrich niet voor het interne transportmiddel vrijgegeven batterijen kan bij de energieterugwinning tot een verslechtering van de remeigenschappen van het interne transportmiddel leiden en bovendien aanmerkelijke schade aan de elektrische besturing veroorzaken. Het gebruik van door Jungheinrich voor dit interne transportmiddel niet toegelaten batterijen kan daarom leiden tot aanmerkelijke gevaren voor de veiligheid en gezondheid van personen!
D2
3
Batterij vrijmaken
3
Batterij vrijmaken
F
Gevaar op ongevallen Bij het vrijleggen van de batterij bestaat er beknellingsgevaar.
F
Gevaar op ongevallen Bij het vrijleggen van de batterij bestaat er beknellingsgevaar.
3.1
– Personen uit de gevarenzone sturen. – Bij het schuiven van de masthouder mag er zich niets tussen de batterij en de masthouder bevinden.
– Personen uit de gevarenzone sturen. – Bij het schuiven van de masthouder mag er zich niets tussen de batterij en de masthouder bevinden.
Werkwijze
Werkwijze
– Maak de batterij weer bedrijfsgereed (zie hoofdstuk E). Solopilot:
3.1
1
3
– Maak de batterij weer bedrijfsgereed (zie hoofdstuk E). Solopilot:
1
3
T
T U
U
2
2
– bedien de Solopilot (1) in de pijlrichting (U) (tweede hendel), verplaats de masthouder tot aan de aanslag in de richting van de batterij en laat de Solopilot los (mast bevindt zich in de eindstand). – Bedien de Solopilot (1) opnieuw in de pijlrichting (U) (tweede hendel), en verplaats de masthouder verder tot aan de aanslag in de richting van de batterij (voorbereiding voor ontgrendeling van de batterij). – Houd de Solopilot (1) in pijlrichting (U) (tweede hendel), en houd met de rechter voet het pedaal voor de batterijontgrendeling (2) ingedrukt.
0312.NL
0312.NL
– bedien de Solopilot (1) in de pijlrichting (U) (tweede hendel), verplaats de masthouder tot aan de aanslag in de richting van de batterij en laat de Solopilot los (mast bevindt zich in de eindstand). – Bedien de Solopilot (1) opnieuw in de pijlrichting (U) (tweede hendel), en verplaats de masthouder verder tot aan de aanslag in de richting van de batterij (voorbereiding voor ontgrendeling van de batterij). – Houd de Solopilot (1) in pijlrichting (U) (tweede hendel), en houd met de rechter voet het pedaal voor de batterijontgrendeling (2) ingedrukt.
D3
D3
Het lampje "batterij ontgrendeld" (rood symbool, 3) brandt op het bestuurdersvenster.
– Bedien de Solopilot (1) in de pijlrichting (T) (tweede hendel), en schuif de masthouder met gekoppelde batterijwagen zo ver uit dat de batterij vrij ligt voor onderhoud. – Laat het pedaal batterijontgrendeling (2) los. – Schakel de NOODSTOPschakelaar en het contactslot uit.
– Bedien de Solopilot (1) in de pijlrichting (T) (tweede hendel), en schuif de masthouder met gekoppelde batterijwagen zo ver uit dat de batterij vrij ligt voor onderhoud. – Laat het pedaal batterijontgrendeling (2) los. – Schakel de NOODSTOPschakelaar en het contactslot uit.
D4
De veiligheidsschakelaar van de batterij-ontgrendeling laat uitsluitend rijden in kruipgang toe zolang de batterijwagen is ontgrendeld en het controlelampje (3) niet is gedoofd. Schuif vóór de inbedrijfstelling van de heftruck de batterijwagen in zijn uitgangspositie, teneinde batterijwagen en masthouder te ontkoppelen. Het controlelampje (3) moet zijn gedoofd.
0312.NL
Z
De veiligheidsschakelaar van de batterij-ontgrendeling laat uitsluitend rijden in kruipgang toe zolang de batterijwagen is ontgrendeld en het controlelampje (3) niet is gedoofd. Schuif vóór de inbedrijfstelling van de heftruck de batterijwagen in zijn uitgangspositie, teneinde batterijwagen en masthouder te ontkoppelen. Het controlelampje (3) moet zijn gedoofd.
0312.NL
Z
Het lampje "batterij ontgrendeld" (rood symbool, 3) brandt op het bestuurdersvenster.
D4
3.2
Multipilot:
3.2
3
Multipilot:
3
4
4
T
T
U
U
– Kantel de Multipilot (4) in de pijlrichting (U), verplaats de masthouder tot aan de aanslag in de richting van de batterij en laat de Multipilot los (mast bevindt zich in de eindstand). – Kantel de Multipilot (4) opnieuw in de pijlrichting (U), en verplaats de masthouder verder tot aan de aanslag in de richting van de batterij (voorbereiding voor ontgrendeling van de batterij). – Houd de Multipilot (4) in pijlrichting (U), en houd met de rechter voet het pedaal voor de batterijontgrendeling (2) ingedrukt.
– Kantel de Multipilot (4) in de pijlrichting (U), verplaats de masthouder tot aan de aanslag in de richting van de batterij en laat de Multipilot los (mast bevindt zich in de eindstand). – Kantel de Multipilot (4) opnieuw in de pijlrichting (U), en verplaats de masthouder verder tot aan de aanslag in de richting van de batterij (voorbereiding voor ontgrendeling van de batterij). – Houd de Multipilot (4) in pijlrichting (U), en houd met de rechter voet het pedaal voor de batterijontgrendeling (2) ingedrukt.
0312.NL
2
0312.NL
2
D5
D5
Het lampje "batterij ontgrendeld" (rood symbool, 3) brandt op het bestuurdersvenster.
– Kantel de Multipilot (1) in de pijlrichting (T), en schuif de masthouder met gekoppelde batterijwagen zo ver uit dat de batterij vrij ligt voor onderhoud. – Laat het pedaal batterijontgrendeling (2) los. – Schakel de NOODSTOPschakelaar en het contactslot uit.
– Kantel de Multipilot (1) in de pijlrichting (T), en schuif de masthouder met gekoppelde batterijwagen zo ver uit dat de batterij vrij ligt voor onderhoud. – Laat het pedaal batterijontgrendeling (2) los. – Schakel de NOODSTOPschakelaar en het contactslot uit.
D6
De veiligheidsschakelaar van de batterij-ontgrendeling laat uitsluitend rijden in kruipgang toe zolang de batterijwagen is ontgrendeld en het controlelampje (3) niet is gedoofd. Schuif vóór de inbedrijfstelling van de heftruck de batterijwagen in zijn uitgangspositie, teneinde batterijwagen en masthouder te ontkoppelen. Het controlelampje (3) moet zijn gedoofd.
0312.NL
Z
De veiligheidsschakelaar van de batterij-ontgrendeling laat uitsluitend rijden in kruipgang toe zolang de batterijwagen is ontgrendeld en het controlelampje (3) niet is gedoofd. Schuif vóór de inbedrijfstelling van de heftruck de batterijwagen in zijn uitgangspositie, teneinde batterijwagen en masthouder te ontkoppelen. Het controlelampje (3) moet zijn gedoofd.
0312.NL
Z
Het lampje "batterij ontgrendeld" (rood symbool, 3) brandt op het bestuurdersvenster.
D6
4
De batterij laden
4
De batterij laden
M
Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden
M
Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden
F
De batterij geeft bij het opladen een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. – Het aansluiten en loskoppelen van laadkabels van het batterijlaadstation met de batterijstekker mag alleen plaatsvinden als het laadstation en interne transportmiddel is uitgeschakeld. – De lader moet zijn afgestemd op de spanning en het laadvermogen van de batterij. – Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. – Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. – De batterijkap moet geopend zijn en de oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen. – Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen open vuur worden gebruikt. – In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. – Brandblussers klaarzetten. – Geen metalen voorwerpen op de batterij plaatsen. – De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd. – Batterij vrijleggen (zie paragraaf 3).
– Het aansluiten en loskoppelen van laadkabels van het batterijlaadstation met de batterijstekker mag alleen plaatsvinden als het laadstation en interne transportmiddel is uitgeschakeld. – De lader moet zijn afgestemd op de spanning en het laadvermogen van de batterij. – Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. – Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. – De batterijkap moet geopend zijn en de oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen. – Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen open vuur worden gebruikt. – In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. – Brandblussers klaarzetten. – Geen metalen voorwerpen op de batterij plaatsen. – De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd. – Batterij vrijleggen (zie paragraaf 3).
Werkwijze
Werkwijze
– Maak de batterij vrij (zie paragraaf 3).
– Maak de batterij vrij (zie paragraaf 3).
F
Bij het laden van de batterij moeten de oppervlakken van de batterijcellen vrij liggen, om voldoende ventilatie te garanderen. Leg geen metalen voorwerpen op de batterij. Controleer vóór het laden alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schade. – Neem eventuele isoleermatten van de batterij. – Verbind de laadkabel van het batterijlaadstation met de batterijstekker (2). – Laad de batterij volgens de voorschriften van de producenten van de batterij en het laadstation.
Bij het laden van de batterij moeten de oppervlakken van de batterijcellen vrij liggen, om voldoende ventilatie te garanderen. Leg geen metalen voorwerpen op de batterij. Controleer vóór het laden alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schade. – Neem eventuele isoleermatten van de batterij. – Verbind de laadkabel van het batterijlaadstation met de batterijstekker (2). – Laad de batterij volgens de voorschriften van de producenten van de batterij en het laadstation.
F
Leef beslist de veiligheidsvoorschriften van de producenten van batterij en laadstation na.
0312.NL
Leef beslist de veiligheidsvoorschriften van de producenten van batterij en laadstation na.
0312.NL
F
De batterij geeft bij het opladen een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken.
D7
D7
5
De batterij uit- en inbouwen
5
De batterij uit- en inbouwen
F
Batterij enkel met kabelgeleiding monteren
F
Batterij enkel met kabelgeleiding monteren
Bij het monteren van een batterij moet altijd een kabelgeleiding (3) met de passende batterijkabel worden gemonteerd. De lengte van de batterijkabel is afhankelijk van het batterijtype.
Bij het monteren van een batterij moet altijd een kabelgeleiding (3) met de passende batterijkabel worden gemonteerd. De lengte van de batterijkabel is afhankelijk van het batterijtype.
– Bij vervanging van de in de fabriek gemonteerde batterij, neemt u contact op met de klantenservice van de producent.
– Bij vervanging van de in de fabriek gemonteerde batterij, neemt u contact op met de klantenservice van de producent.
Door het gewicht en de batterijzuren, kan er bij het uit- en inbouwen van de batterij letsel ontstaan. – De paragraaf „Veiligheidsvoorschriften bij de omgang met zuurbatterijen“ in dit hoofdstuk in acht nemen. – Bij het uit- en inbouwen van de batterij veiligheidsschoenen dragen. – Niet tussen batterij en interne transportmiddel grijpen. – Uitsluitend batterijen gebruiken met geïsoleerde cellen en geïsoleerde poolconnectoren. – Batterijen met open polen of verbindingselementen met een rubberen mat afdekken. – Intern transportmiddel horizontaal zetten, om te voorkomen dat de batterij eruit glijdt. – Batterij enkel vervangen met hijsmiddelen met voldoende hefcapaciteit. – Hijsmiddelen moeten verticaal trekken, zodat de batterijtrog niet wordt samengedrukt. – Haken zodanig aanbrengen, dat ze bij ontspannen hijsmiddelen niet op de batterijcellen kunnen vallen. – Enkel toegelaten batterijwisselinrichtingen (batterijwisselwagen, batterijwisselstation etc.) gebruiken – Erop letten, dat de batterij stevig in de batterijruimte van het interne transportmiddel is geplaatst.
D8
M
Gevaar op ongevallen bij het uit- en inbouwen van de batterij
Gevaar op ongevallen bij het uit- en inbouwen van de batterij Door het gewicht en de batterijzuren, kan er bij het uit- en inbouwen van de batterij letsel ontstaan. – De paragraaf „Veiligheidsvoorschriften bij de omgang met zuurbatterijen“ in dit hoofdstuk in acht nemen. – Bij het uit- en inbouwen van de batterij veiligheidsschoenen dragen. – Niet tussen batterij en interne transportmiddel grijpen. – Uitsluitend batterijen gebruiken met geïsoleerde cellen en geïsoleerde poolconnectoren. – Batterijen met open polen of verbindingselementen met een rubberen mat afdekken. – Intern transportmiddel horizontaal zetten, om te voorkomen dat de batterij eruit glijdt. – Batterij enkel vervangen met hijsmiddelen met voldoende hefcapaciteit. – Hijsmiddelen moeten verticaal trekken, zodat de batterijtrog niet wordt samengedrukt. – Haken zodanig aanbrengen, dat ze bij ontspannen hijsmiddelen niet op de batterijcellen kunnen vallen. – Enkel toegelaten batterijwisselinrichtingen (batterijwisselwagen, batterijwisselstation etc.) gebruiken – Erop letten, dat de batterij stevig in de batterijruimte van het interne transportmiddel is geplaatst.
0312.NL
M
3
D8
0312.NL
3
F
Werkwijze
Werkwijze
– Maak de batterij vrij (zie paragraaf 3).
– Maak de batterij vrij (zie paragraaf 3).
F
Dek batterijen met open polen of connectoren af met een rubber mat, teneinde kortsluitingen te vermijden. Wanneer u de batterij vervangt met kraanhulpmiddelen, moet u letten op de maximale hefcapaciteit (zie batterijgewicht op het batterijtypeplaatje aan de batterijtrog). De kraanhulpmiddelen moeten verticaal heffen, opdat de batterijtrog niet wordt samengedrukt. Breng de haken zodanig aan, dat ze bij ontspannen kraanhulpmiddelen niet op de batterijcellen kunnen vallen. Uit- en inbouw met kraan-hulpmiddelen
Uit- en inbouw met kraan-hulpmiddelen
– – – –
– – – –
Draai de borgbout (6) aan de batterijvergrendeling (5) los en neem hem er af. Trek de batterijvergrendeling (5) eruit. Bevestig de kraan-hulpmiddelen aan de batterijtrog (4). Hef de batterij vrij met de kraan-hulpmiddelen en schuif hem er zijwaarts uit.
Uit- en inbouw met batterijwagen (o)
F
Draai de borgbout (6) aan de batterijvergrendeling (5) los en neem hem er af. Trek de batterijvergrendeling (5) eruit. Bevestig de kraan-hulpmiddelen aan de batterijtrog (4). Hef de batterij vrij met de kraan-hulpmiddelen en schuif hem er zijwaarts uit.
Uit- en inbouw met batterijwagen (o)
De heftruck moet horizontaal staan, opdat bij het weghalen batterijvergrendeling de batterij niet uit eigen beweging wegrolt. – – – –
van
F
de
Draai de borgbout (6) aan de batterijvergrendeling (5) los en neem hem er af. Trek de batterijvergrendeling (5) eruit. Verwijder eventueel de afdekplaat van de batterij. Trek de batterij zijwaarts op de gereed staande batterijtransportwagen.
De heftruck moet horizontaal staan, opdat bij het weghalen batterijvergrendeling de batterij niet uit eigen beweging wegrolt. – – – –
Het inbouwen vindt in omgekeerde volgorde plaats.
F
Dek batterijen met open polen of connectoren af met een rubber mat, teneinde kortsluitingen te vermijden. Wanneer u de batterij vervangt met kraanhulpmiddelen, moet u letten op de maximale hefcapaciteit (zie batterijgewicht op het batterijtypeplaatje aan de batterijtrog). De kraanhulpmiddelen moeten verticaal heffen, opdat de batterijtrog niet wordt samengedrukt. Breng de haken zodanig aan, dat ze bij ontspannen kraanhulpmiddelen niet op de batterijcellen kunnen vallen.
van
de
Draai de borgbout (6) aan de batterijvergrendeling (5) los en neem hem er af. Trek de batterijvergrendeling (5) eruit. Verwijder eventueel de afdekplaat van de batterij. Trek de batterij zijwaarts op de gereed staande batterijtransportwagen.
Het inbouwen vindt in omgekeerde volgorde plaats.
F
Vervang de batterij uitsluitend door een identiek exemplaar. Controleer na het inbouwen alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schade. Afdekkingen moeten goed zijn afgesloten.
Vervang de batterij uitsluitend door een identiek exemplaar. Controleer na het inbouwen alle kabel- en stekkerverbindingen op zichtbare schade. Afdekkingen moeten goed zijn afgesloten.
4
4
6
6 0312.NL
5
0312.NL
5
D9
D9
D 10 D 10 0312.NL
0312.NL
E Bediening
E Bediening
1
1
F
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel Rijbewijs: uitsluitend daartoe geschikte personen mogen het interne transportmiddel gebruiken. Deze personen moeten zijn opgeleid in de bediening van het interne transportmiddel, moeten hun vaardigheden in het rijden en handhaven van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en moeten van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het bedienen van het interne transportmiddel.
Rijbewijs: uitsluitend daartoe geschikte personen mogen het interne transportmiddel gebruiken. Deze personen moeten zijn opgeleid in de bediening van het interne transportmiddel, moeten hun vaardigheden in het rijden en handhaven van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en moeten van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het bedienen van het interne transportmiddel.
Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder: de chauffeur moet onderricht hebben ontvangen in zijn rechten en plichten en in de bediening van het interne transportmiddel, en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne transportmiddelen die u in de meeloopmodus bedient, moet u veiligheidsschoenen dragen.
Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder: de chauffeur moet onderricht hebben ontvangen in zijn rechten en plichten en in de bediening van het interne transportmiddel, en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne transportmiddelen die u in de meeloopmodus bedient, moet u veiligheidsschoenen dragen.
Het is verboden buiten het bedienbereik te leunen of te grijpen. De bestuurder moet zich tijdens het gebruik binnen de contouren van het beschermdak bevinden.
Het is verboden buiten het bedienbereik te leunen of te grijpen. De bestuurder moet zich tijdens het gebruik binnen de contouren van het beschermdak bevinden.
Verbod op gebruik door onbevoegden: de chauffeur is tijdens de gebruikstijd verantwoordelijk voor het interne transportmiddel. U moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. U mag geen personen meenemen of optillen.
Verbod op gebruik door onbevoegden: de chauffeur is tijdens de gebruikstijd verantwoordelijk voor het interne transportmiddel. U moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. U mag geen personen meenemen of optillen.
Beschadigingen en gebreken: beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat moet u onmiddellijk melden aan de toezichthouder. U mag bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten wielen of defecte remmen) niet gebruiken voordat ze zijn gerepareerd volgens de voorschriften.
Beschadigingen en gebreken: beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat moet u onmiddellijk melden aan de toezichthouder. U mag bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten wielen of defecte remmen) niet gebruiken voordat ze zijn gerepareerd volgens de voorschriften.
Reparaties: de bestuurder mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. U mag het functioneren van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars in geen geval veranderen of blokkeren.
Reparaties: de bestuurder mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. U mag het functioneren van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars in geen geval veranderen of blokkeren.
Gevarenbereik: het bereik waarbinnen rij- en hefbewegingen van het interne transportmiddel, diens lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last een gevaar betekenen voor personen. Hiertoe behoort ook het bereik waar vallende last of een dalende / vallende werkinrichting kan terechtkomen.
Gevarenbereik: het bereik waarbinnen rij- en hefbewegingen van het interne transportmiddel, diens lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last een gevaar betekenen voor personen. Hiertoe behoort ook het bereik waar vallende last of een dalende / vallende werkinrichting kan terechtkomen.
F
U moet onbevoegden uit het gevarenbereik sturen. Bij gevaar voor personen moet u tijdig een waarschuwing geven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe het gevarenbereik niet verlaten, moet u het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen.
Rijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmast en gedaalde last.
E1
U moet onbevoegden uit het gevarenbereik sturen. Bij gevaar voor personen moet u tijdig een waarschuwing geven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe het gevarenbereik niet verlaten, moet u het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen. Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsplaten: leef de hier beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsplaten en -aanwijzingen beslist na.
0712.NL
0712.NL
Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsplaten: leef de hier beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsplaten en -aanwijzingen beslist na.
F
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel
F
Rijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmast en gedaalde last.
E1
Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen Pos. Bedien- respectievelijk indicatie-element 1
2
Functie
Pos. Bedien- respectievelijk indicatie-element
Contactslot
t Schakelt de regelstroom in en uit. Door het uitnemen van de sleutel is de heftruck beschermd tegen inschakelen door onbevoegden.
Bedienpaneel (CANCODE)
o Code-instellingen en inschakelen van de heftruck
1
Functie
Contactslot
t Schakelt de regelstroom in en uit. Door het uitnemen van de sleutel is de heftruck beschermd tegen inschakelen door onbevoegden.
Bedienpaneel (CANCODE)
o Code-instellingen en inschakelen van de heftruck
ISM toegangsmodule
o De heftruck inschakelen
ISM toegangsmodule
o De heftruck inschakelen
2
NOODSTOP-schakelaar
t De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen uit en het voertuig wordt automatisch geremd.
2
NOODSTOP-schakelaar
t De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen uit en het voertuig wordt automatisch geremd.
3a 3b
Solo-Pilot Multi-Pilot
t Bediening van de functies: o – rijrichting voor-/achteruit – last heffen / dalen – masthouder uit-/inschuiven – hefframe voor-/achterover kantelen; vork kantelen – sideshift links / rechts – claxonknop – extra hydrauliek (HF5) (o)
3a 3b
Solo-Pilot Multi-Pilot
t Bediening van de functies: o – rijrichting voor-/achteruit – last heffen / dalen – masthouder uit-/inschuiven – hefframe voor-/achterover kantelen; vork kantelen – sideshift links / rechts – claxonknop – extra hydrauliek (HF5) (o)
4
Knop Sideshift Middenstand
o Zijschuif wordt in het midden geplaatst.
4
Knop Sideshift Middenstand
o Zijschuif wordt in het midden geplaatst.
5
Vergrendeling voor armsteun
t De armsteun in lengterichting verstellen.
5
Vergrendeling voor armsteun
t De armsteun in lengterichting verstellen.
6
Stoelvergrendeling
t U kunt de stoel horizontaal instellen.
6
Stoelvergrendeling
t U kunt de stoel horizontaal instellen.
7
Gewichtsinstelling stoel
t Instelling van het gewicht van de bestuurder, voor een optimale vering van de stoel.
7
Gewichtsinstelling stoel
t Instelling van het gewicht van de bestuurder, voor een optimale vering van de stoel.
8
Instelling van de rugleuning
t U kunt de rugleuning van de stoel instellen.
8
Instelling van de rugleuning
t U kunt de rugleuning van de stoel instellen.
9
Ondersteuning lendewervel
t U kunt de ondersteuning van de rugleuning bij de lendewervel instellen.
9
Ondersteuning lendewervel
t U kunt de ondersteuning van de rugleuning bij de lendewervel instellen.
10
Stoelverwarming
o De stoel kan worden verwarmd.
10
Stoelverwarming
o De stoel kan worden verwarmd.
11
Rijpedaal
t De rijsnelheid wordt traploos geregeld.
11
Rijpedaal
t De rijsnelheid wordt traploos geregeld.
12
Rempedaal
t Het voertuig wordt geremd.
12
Rempedaal
t Het voertuig wordt geremd.
13
Dodemansknop
t – niet bediend: rijden geblokkeerd, voertuig remt af. – bediend: rijden vrijgegeven.
13
Dodemansknop
t – niet bediend: rijden geblokkeerd, voertuig remt af. – bediend: rijden vrijgegeven.
o = Optie
t = Standaard
0712.NL
t = Standaard
E2
Beschrijving van de bedien- en indicatie-elementen
o = Optie
0712.NL
2
E2
3b
3b
18
18
17
17 1
2
16
1
2
16
3a
15
3a
15 4
4
14
14 5
11
6, 7, 8, 9, 10
13
12
11
6, 7, 8, 9, 10
0712.NL
12
0712.NL
13
5
E3
E3
Pos. Bedien- respectievelijk indicatie-element
Functie
Pos. Bedien- respectievelijk indicatie-element
14
Overbruggingsknop ESA
o Vermijd beschadigingen van de stapelaar of de last
14
Overbruggingsknop ESA
o Vermijd beschadigingen van de stapelaar of de last
15
Knop weegfunctie
o Wegen van de last
15
Knop weegfunctie
o Wegen van de last
16
Instelling van de stuurkolom
t De stuurkolom wordt ingesteld op afstand en hoogte.
16
Instelling van de stuurkolom
t De stuurkolom wordt ingesteld op afstand en hoogte.
17
Chauffeursdisplay
t Indicatie van belangrijke rij- en hefparameters; selectie en weergave van stuurmodi, waarschuwingsindicaties, aanwijzingen bij verkeerde bediening en service-indicaties (zie paragraaf 6).
17
Chauffeursdisplay
t Indicatie van belangrijke rij- en hefparameters; selectie en weergave van stuurmodi, waarschuwingsindicaties, aanwijzingen bij verkeerde bediening en service-indicaties (zie paragraaf 6).
18
Pedaal batterijwagenontgrendeling
t Ontgrendelt de batterijwagen.
18
Pedaal batterijwagenontgrendeling
t Ontgrendelt de batterijwagen.
t = Standaard
o = Optie
0712.NL
o = Optie
0712.NL
t = Standaard
E4
Functie
E4
3b
3b
18
18
17
17 1
2
16
1
2
16
3a
15
3a
15 4
4
14
14 5
11
6, 7, 8, 9, 10
13
12
11
6, 7, 8, 9, 10
0712.NL
12
0712.NL
13
5
E5
E5
3
Hefwagen in gebruik nemen
3
Hefwagen in gebruik nemen
F
Voordat de bestuurder de hefwagen in gebruik neemt, bedient of voordat hij een last heft, moet hij zich ervan overtuigen dat zich niemand in het gevarenbereik bevindt.
F
Voordat de bestuurder de hefwagen in gebruik neemt, bedient of voordat hij een last heft, moet hij zich ervan overtuigen dat zich niemand in het gevarenbereik bevindt.
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
– Volledig voertuig (met name wielen en lastopnamemiddelen) visueel controleren op beschadigingen. – Zichtbaar bereik van het hydraulische systeem visueel controleren op beschadigingen en lekkages. Beschadigde slangen moeten beslist worden vervangen. – Batterijbevestiging en kabelaansluitingen controleren op beschadiging en stevige bevestiging. – Controleren of de batterijstekker goed vastzit. – Controleren of het lastopnamemiddel geen herkenbare schade heeft zoals scheuren, verbogen of sterk afgesleten lastvorken. – Lastvorken controleren. – Aandrijfwiel en lastwielen controleren op beschadiging. – Controleren of de hefkettingen gelijkmatig zijn gespannen en niet zijn beschadigd – Controleren of lastdiagram en waarschuwingsplaatjes goed leesbaar zijn. – Borgbouten van de vorktanden controleren. – Geïntegreerde sideshift (o): Controleren of de bouten van het veiligheidssysteem (B) en de vorkborging (A) goed vastzitten, indien nodig bouten vastdraaien. Aanhaalmoment: 190 Nm.
– Volledig voertuig (met name wielen en lastopnamemiddelen) visueel controleren op beschadigingen. – Zichtbaar bereik van het hydraulische systeem visueel controleren op beschadigingen en lekkages. Beschadigde slangen moeten beslist worden vervangen. – Batterijbevestiging en kabelaansluitingen controleren op beschadiging en stevige bevestiging. – Controleren of de batterijstekker goed vastzit. – Controleren of het lastopnamemiddel geen herkenbare schade heeft zoals scheuren, verbogen of sterk afgesleten lastvorken. – Lastvorken controleren. – Aandrijfwiel en lastwielen controleren op beschadiging. – Controleren of de hefkettingen gelijkmatig zijn gespannen en niet zijn beschadigd – Controleren of lastdiagram en waarschuwingsplaatjes goed leesbaar zijn. – Borgbouten van de vorktanden controleren. – Geïntegreerde sideshift (o): Controleren of de bouten van het veiligheidssysteem (B) en de vorkborging (A) goed vastzitten, indien nodig bouten vastdraaien. Aanhaalmoment: 190 Nm.
A
B
B Sideshift met glijgeleiding
Sideshift met rolgeleiding
0712.NL
Sideshift met rolgeleiding
A
E6
A
B Sideshift met glijgeleiding
0712.NL
B
A
E6
3.1
In- en uitstappen
3.1
– Voor in- en uitstappen greep vasthouden. – Het interne transportmiddel opgaan of verlaten.
In- en uitstappen – Voor in- en uitstappen greep vasthouden. – Het interne transportmiddel opgaan of verlaten.
3.2
Bestuurdersplaats inrichten
3.2
Bestuurdersplaats inrichten
M
Letselgevaar door niet geborgde of niet ingerichte bestuurdersplaats
M
Letselgevaar door niet geborgde of niet ingerichte bestuurdersplaats
Z
Een bestuurderstoel die niet is vastgezet kan tijdens het rijden leiden tot uitglijden en vallen. Een niet of verkeerd ingerichte bestuurdersplaats kan ongevallen veroorzaken – Bestuurdersstoelvergrendeling moet vastgeklikt zijn. – Bestuurderstoel, stuurkolom en armleuning niet instellen tijdens het rijden. – Bestuurderstoel, stuurkolom en armleuning voordat u gaat rijden zodanig instellen, dat alle bedienelementen veilig toegankelijk zijn en zonder moeite bediend kunnen worden.
– Bestuurdersstoelvergrendeling moet vastgeklikt zijn. – Bestuurderstoel, stuurkolom en armleuning niet instellen tijdens het rijden. – Bestuurderstoel, stuurkolom en armleuning voordat u gaat rijden zodanig instellen, dat alle bedienelementen veilig toegankelijk zijn en zonder moeite bediend kunnen worden.
Comfortstoel instellen (t)
Comfortstoel instellen (t)
Z
Vóór de inbedrijfstelling van de heftruck moet u het individuele bestuurdersgewicht controleren en instellen, om persoonlijk letsel en materiële schade te vermijden. De stoel moet bij het instellen van het gewicht van de bestuurder belast zijn. Het gewicht van bestuurder instellen:
de
– Klap hendel (7) volledig uit in pijlrichting. U stelt de stoel in door de hendel naar boven of onderen te bewegen en weer in de uitgangspositie te plaatsen. – Beweeg de hendel op en neer om de stoel op een hoger gewicht in te stellen. – Beweeg de hendel neer en op om de stoel op een lager gewicht in te stellen.
Z
Een bestuurderstoel die niet is vastgezet kan tijdens het rijden leiden tot uitglijden en vallen. Een niet of verkeerd ingerichte bestuurdersplaats kan ongevallen veroorzaken
Vóór de inbedrijfstelling van de heftruck moet u het individuele bestuurdersgewicht controleren en instellen, om persoonlijk letsel en materiële schade te vermijden. De stoel moet bij het instellen van het gewicht van de bestuurder belast zijn. Het gewicht van bestuurder instellen:
10
de
– Klap hendel (7) volledig uit in pijlrichting. U stelt de stoel in door de hendel naar boven of onderen te bewegen en weer in de uitgangspositie te plaatsen. – Beweeg de hendel op en neer om de stoel op een hoger gewicht in te stellen. – Beweeg de hendel neer en op om de stoel op een lager gewicht in te stellen.
19
7
9
Z
8 6 Het juiste gewicht is ingesteld, wanneer de pijl zich in de middelste stand van het kijkvenster (19) bevindt. Een voelbare nutteloze hefbeweging aan de hendel geeft aan wanneer de minimale of maximale gewichtsinstelling is bereikt.
19
7
9
8 6 Het juiste gewicht is ingesteld, wanneer de pijl zich in de middelste stand van het kijkvenster (19) bevindt. Een voelbare nutteloze hefbeweging aan de hendel geeft aan wanneer de minimale of maximale gewichtsinstelling is bereikt.
0712.NL
– Wanneer het gewicht is ingesteld, klapt u de hendel volledig in tot hij vastklikt.
0712.NL
– Wanneer het gewicht is ingesteld, klapt u de hendel volledig in tot hij vastklikt.
10
E7
E7
De rugleuning instellen:
E8
De rugleuning moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen. U mag de rugleuning niet instellen tijdens het rijden!
– Trek de vergrendelhendel (8) omhoog en stel de hoek van de rugleuning in. – Laat de vergrendelhendel (8) weer los; de rugleuning wordt vergrendeld.
– Trek de vergrendelhendel (8) omhoog en stel de hoek van de rugleuning in. – Laat de vergrendelhendel (8) weer los; de rugleuning wordt vergrendeld.
De zitpositie instellen:
De zitpositie instellen:
F
Pak de vergrendelingshendel (6) uitsluitend beet aan de uitsparing, grijp niet onder de hendel door. De stoelvergrendeling moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen. U mag de stoel niet instellen tijdens het rijden! Breng de vergrendelingshendel niet omhoog met been of kuit!
Pak de vergrendelingshendel (6) uitsluitend beet aan de uitsparing, grijp niet onder de hendel door. De stoelvergrendeling moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen. U mag de stoel niet instellen tijdens het rijden! Breng de vergrendelingshendel niet omhoog met been of kuit!
– Trek de vergrendelhendel (6) van de stoelvergrendeling in de pijlrichting naar boven en breng de stoel in de juiste zitpositie door deze naar voren of achteren te schuiven. – Laat de vergrendelhendel (6) weer in de groef springen.
– Trek de vergrendelhendel (6) van de stoelvergrendeling in de pijlrichting naar boven en breng de stoel in de juiste zitpositie door deze naar voren of achteren te schuiven. – Laat de vergrendelhendel (6) weer in de groef springen.
Stoelverwarming (o):
Stoelverwarming (o):
Bedien de schakelaar (10): 1 = stoelverwarming AAN; 0 = stoelverwarming UIT
Bedien de schakelaar (10): 1 = stoelverwarming AAN; 0 = stoelverwarming UIT
Ondersteuning lendewervel:
Ondersteuning lendewervel:
Handwiel (9) in positie 0 = geen kromming in het lendewervelbereik.
Handwiel (9) in positie 0 = geen kromming in het lendewervelbereik.
Handwiel (9) in positie 1 draaien = kromming toenemend in het bovenste lendewervelbereik.
Handwiel (9) in positie 1 draaien = kromming toenemend in het bovenste lendewervelbereik.
Handwiel (9) in positie 2 draaien = kromming toenemend in het onderste lendewervelbereik.
Handwiel (9) in positie 2 draaien = kromming toenemend in het onderste lendewervelbereik.
0712.NL
F
F
De rugleuning moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen. U mag de rugleuning niet instellen tijdens het rijden!
0712.NL
F
De rugleuning instellen:
E8
Chauffeurstoel verwarmbaar (o) met leerbekleding
Z
F
Het gewicht van de bestuurder instellen:
– Trek hendel (7) in de pijlrichting tot aan de aanslag en weer terug.
– Trek hendel (7) in de pijlrichting tot aan de aanslag en weer terug.
Z
De vorige gewichtsinstelling wordt teruggesteld op de minimumwaarde. Instelbereik van de stoelvering van 50 kg tot 130 kg.
Grijp niet tussen stoel en framewand / dak.
6 19
De vorige gewichtsinstelling wordt teruggesteld op de minimumwaarde. Instelbereik van de stoelvering van 50 kg tot 130 kg. – Trek hendel (7) nogmaals in de pijlrichting, tot op de schaal (19) de juiste gewichtsindicatie is bereikt. Doe 10 de hendel nu weer terug. 8 – Neem plaats op de stoel.
F
7
Grijp niet tussen stoel en framewand / dak.
6 19
7
De rugleuning instellen:
De rugleuning instellen:
– Trek de vergrendelhendel (8) omhoog en stel de hoek van de rugleuning in. – Laat de vergrendelhendel weer los; de rugleuning wordt vergrendeld.
– Trek de vergrendelhendel (8) omhoog en stel de hoek van de rugleuning in. – Laat de vergrendelhendel weer los; de rugleuning wordt vergrendeld.
De zitpositie instellen:
De zitpositie instellen:
– Trek de vergrendelhendel (6) van de stoelvergrendeling in de pijlrichting naar boven en breng de stoel in de juiste zitpositie door deze naar voren of achteren te schuiven. – Laat de vergrendelhendel (6) weer in de groef springen.
– Trek de vergrendelhendel (6) van de stoelvergrendeling in de pijlrichting naar boven en breng de stoel in de juiste zitpositie door deze naar voren of achteren te schuiven. – Laat de vergrendelhendel (6) weer in de groef springen.
F
De stoelvergrendeling moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen. U mag de stoel niet instellen tijdens het rijden!
Z
De instelling van de stoel heeft betrekking op de standaard uitvoering. Gebruik de instelbeschrijving van de producent voor afwijkende uitvoeringen. Let er bij de instelling op, dat alle bedieningselementen goed zijn te bereiken.
0712.NL
Z
De stoel moet zijn ingesteld op het gewicht van de bestuurder om een optimale vering te bereiken. De stoel moet bij het instellen van het gewicht van de bestuurder ontlast zijn.
Het gewicht van de bestuurder instellen:
– Trek hendel (7) nogmaals in de pijlrichting, tot op de schaal (19) de juiste gewichtsindicatie is bereikt. Doe 10 de hendel nu weer terug. 8 – Neem plaats op de stoel.
F
Z
De stoel moet zijn ingesteld op het gewicht van de bestuurder om een optimale vering te bereiken. De stoel moet bij het instellen van het gewicht van de bestuurder ontlast zijn.
De stoelvergrendeling moet in de ingestelde positie stevig in de railgroef zijn gesprongen. U mag de stoel niet instellen tijdens het rijden! De instelling van de stoel heeft betrekking op de standaard uitvoering. Gebruik de instelbeschrijving van de producent voor afwijkende uitvoeringen. Let er bij de instelling op, dat alle bedieningselementen goed zijn te bereiken.
0712.NL
Z
Chauffeurstoel verwarmbaar (o) met leerbekleding
E9
E9
Stoelverwarming instellen
M
Stoelverwarming instellen
M
Langdurig contact van de onbedekte ofwel onbeschermde huid met verwarmd zitvlak vermijden. Werkwijze
Langdurig contact van de onbedekte ofwel onbeschermde huid met verwarmd zitvlak vermijden. Werkwijze
C
D
C
D
– Knop stoelverwarming (A) één keer indrukken. Verwarming wisselt naar verwarmen stand 3 (hoogste stand), alle led's (B) branden constant. – Knop stoelverwarming (A) nog een keer indrukken. Verwarming wisselt naar verwarmen stand 2. – Knop stoelverwarming (A) nog een keer indrukken. Verwarming wisselt naar verwarmen stand 1. – Knop stoelverwarming (A) nog een keer indrukken. Verwarming wisselt naar stand-by (uit).
– Knop stoelverwarming (A) één keer indrukken. Verwarming wisselt naar verwarmen stand 3 (hoogste stand), alle led's (B) branden constant. – Knop stoelverwarming (A) nog een keer indrukken. Verwarming wisselt naar verwarmen stand 2. – Knop stoelverwarming (A) nog een keer indrukken. Verwarming wisselt naar verwarmen stand 1. – Knop stoelverwarming (A) nog een keer indrukken. Verwarming wisselt naar stand-by (uit).
Stoelverwarming ingesteld.
Stoelverwarming ingesteld.
M
Bij een storing knipperen één of meerdere led's (B) naast de schakelaar. Intern transportmiddel uitschakelen. Intern transportmiddel weer inschakelen. Indien nodig service bellen.
Z
De geïntegreerde stoelverwarming wordt bediend met de schakelaar in het beschermdak.
Z
De geïntegreerde stoelverwarming wordt bediend met de schakelaar in het beschermdak.
E 10
0712.NL
Bij een storing knipperen één of meerdere led's (B) naast de schakelaar. Intern transportmiddel uitschakelen. Intern transportmiddel weer inschakelen. Indien nodig service bellen.
0712.NL
M
E 10
3.2.1 Aanwijzingen voor het gebruik van de veiligheidsgordel o
3.2.1 Aanwijzingen voor het gebruik van de veiligheidsgordel o
– Gordel aanbrengen voordat u het interne transportmiddel enige beweging laat maken. – De veiligheidsgordel (22) instellen op basis van de lichaamslengte. – Geen veranderingen aan de veiligheidsgordel aanbrengen. – Bevroren gordelsluiting (20) of bevroren gordelspanner laten ontdooien en drogen. – De temperatuur van de warme lucht mag niet hoger zijn dan +60 °C. – Veiligheidsgordel en de stoelkap na ieder ongeval controleren op bruikbaarheid en indien nodig vervangen. – Beschadigde of niet meer werkende veiligheidsgordels uitsluitend laten vervangen door de distributeur of filialen. – Bij achteraf gemonteerde onderdelen en reparaties uitsluitend originele onderdelen gebruiken.
– Gordel aanbrengen voordat u het interne transportmiddel enige beweging laat maken. – De veiligheidsgordel (22) instellen op basis van de lichaamslengte. – Geen veranderingen aan de veiligheidsgordel aanbrengen. – Bevroren gordelsluiting (20) of bevroren gordelspanner laten ontdooien en drogen. – De temperatuur van de warme lucht mag niet hoger zijn dan +60 °C. – Veiligheidsgordel en de stoelkap na ieder ongeval controleren op bruikbaarheid en indien nodig vervangen. – Beschadigde of niet meer werkende veiligheidsgordels uitsluitend laten vervangen door de distributeur of filialen. – Bij achteraf gemonteerde onderdelen en reparaties uitsluitend originele onderdelen gebruiken.
22
20
21
0712.NL
21
0712.NL
20
22
E 11
E 11
3.2.2 Gebruikshandleiding van de veiligheidsgordel
3.2.2 Gebruikshandleiding van de veiligheidsgordel
Vóór het starten van het interne transportmiddel de gordel soepel uit het span-/oprolmechanisme trekken, nauwsluitend over het lichaam leggen en in het slot (20) vastzetten.
F
Vóór het starten van het interne transportmiddel de gordel soepel uit het span-/oprolmechanisme trekken, nauwsluitend over het lichaam leggen en in het slot (20) vastzetten.
F
De gordel mag niet verdraaid over het lichaam liggen. Bij het bedienen (bijvoorbeeld rijden, heffen, neerlaten enz.) van het interne transportmiddel steeds zover mogelijk naar achteren zitten, met uw rug stevig tegen de rugleuning. De automatische blokkering van de gordelspanner staat voldoende bewegingsvrijheid op de stoel toe.
De gordel mag niet verdraaid over het lichaam liggen. Bij het bedienen (bijvoorbeeld rijden, heffen, neerlaten enz.) van het interne transportmiddel steeds zover mogelijk naar achteren zitten, met uw rug stevig tegen de rugleuning. De automatische blokkering van de gordelspanner staat voldoende bewegingsvrijheid op de stoel toe.
F
Wanneer u op het puntje van de stoel zit, hebt u minder bescherming door een te lange gordel.
F
Wanneer u op het puntje van de stoel zit, hebt u minder bescherming door een te lange gordel.
Z
Gordel uitsluitend gebruiken voor het beschermen van één persoon.
Z
Gordel uitsluitend gebruiken voor het beschermen van één persoon.
Maatregelen voor het starten van het interne transportmiddel wanneer het erg schuin staat
Maatregelen voor het starten van het interne transportmiddel wanneer het erg schuin staat
Wanneer het interne transportmiddel zeer schuin staat, blokkeert de automatische blokkering de gordelspanner. De gordel kan niet meer uit het oprolmechanisme worden getrokken.
Wanneer het interne transportmiddel zeer schuin staat, blokkeert de automatische blokkering de gordelspanner. De gordel kan niet meer uit het oprolmechanisme worden getrokken.
E 12
0712.NL
– Na het gebruik op de rode knop drukken en insteekplaat (21) met de hand terugbrengen naar het oprolmechanisme.
0712.NL
– Na het gebruik op de rode knop drukken en insteekplaat (21) met de hand terugbrengen naar het oprolmechanisme.
E 12
Stuurkolom instellen
Stuurkolom instellen
– Ontgrendel de stuurkolomvergrendeling (16) en stel de stuurkop (21) horizontaal en verticaal naar wens in.
– Ontgrendel de stuurkolomvergrendeling (16) en stel de stuurkop (21) horizontaal en verticaal naar wens in.
Zet de stuurkolomvergrendeling vervolgens weer vast.
Zet de stuurkolomvergrendeling vervolgens weer vast.
21
16
Armsteun instellen
Armsteun instellen
– Trek de vergrendeling voor de armsteun (5) omhoog en stel de armsteun (22) in langsrichting naar wens in. – Laat de vergrendeling van de armsteun (5) weer los.
– Trek de vergrendeling voor de armsteun (5) omhoog en stel de armsteun (22) in langsrichting naar wens in. – Laat de vergrendeling van de armsteun (5) weer los.
16
5
22
0712.NL
22
0712.NL
5
21
E 13
E 13
3.3
De bedrijfsgereedheid herstellen
3.3
– Trek de schakelaar van de NOODSTOP (2) eruit. – Steek de sleutel in het contactslot (1) en draai hem naar rechts tot de stand „I“ of: – voer, bij een voertuig zonder contactslot, de vrijschakelcode in via CANCODE (1a). Bij de CANCODE (o) moet u de startpincode 2580 invoeren via het bedieningspaneel (1a).
– Trek de schakelaar van de NOODSTOP (2) eruit. – Steek de sleutel in het contactslot (1) en draai hem naar rechts tot de stand „I“ of: – voer, bij een voertuig zonder contactslot, de vrijschakelcode in via CANCODE (1a).
17
1
Set
1a
1
2
7 0
Set
2
17
6
5
4 9
8
3
2
1 6
5 7
17
3
2 4
17
Bij de CANCODE (o) moet u de startpincode 2580 invoeren via het bedieningspaneel (1a).
2
1
1a
9
8 0
2
– Controleer de werking van de claxon.
– Controleer de werking van de claxon.
Het voertuig is nu bedrijfsgereed. De batterijverbruik-bewaker toont de actuele capaciteit van de batterij.
Het voertuig is nu bedrijfsgereed. De batterijverbruik-bewaker toont de actuele capaciteit van de batterij.
– Controleer de werking van het rempedaal en de parkeerrem (zie paragraaf 4.2). – Bedien de dodemansknop bij de inbedrijfstelling. – Selecteer de rijrichting. – Los de parkeerrem met behulp van de remknop (23). 23
– Controleer de werking van het rempedaal en de parkeerrem (zie paragraaf 4.2). – Bedien de dodemansknop bij de inbedrijfstelling. – Selecteer de rijrichting. – Los de parkeerrem met behulp van de remknop (23). 23
1
2
1
2
0712.NL
De heftruck is bedrijfsklaar.
0712.NL
De heftruck is bedrijfsklaar.
E 14
De bedrijfsgereedheid herstellen
E 14
3.4
NOODSTOP-inrichting
Z
Het voertuig is voorzien van een noodstopvoorziening. Na het inschakelen van de NOODSTOPschakelaar (2) en het contactslot (1) respectievelijk het invoeren van de pincode verschijnt automatisch een vraag om bevestiging.
17
1
2
3.4
NOODSTOP-inrichting
Z
Het voertuig is voorzien van een noodstopvoorziening. Na het inschakelen van de NOODSTOPschakelaar (2) en het contactslot (1) respectievelijk het invoeren van de pincode verschijnt automatisch een vraag om bevestiging.
17
1
2
NOODSTOP-indicatie
NOODSTOP-indicatie
Wanneer een storing in het stuur- of remsysteem wordt waargenomen, verschijnt een indicatie op het bestuurdersvenster (t) (17).
Wanneer een storing in het stuur- of remsysteem wordt waargenomen, verschijnt een indicatie op het bestuurdersvenster (t) (17).
Activering van de NOODSTOP
Activering van de NOODSTOP
Wanneer tijdens het rijden een storing optreedt in het stuursysteem die een gevaar betekent voor de bestuurder, wordt het voertuig automatisch gecontroleerd afgeremd tot stilstand.
Wanneer tijdens het rijden een storing optreedt in het stuursysteem die een gevaar betekent voor de bestuurder, wordt het voertuig automatisch gecontroleerd afgeremd tot stilstand.
NOODSTOP resetten
NOODSTOP resetten
– Schakel de NOODSTOP en het contactslot uit en weer in.
– Schakel de NOODSTOP en het contactslot uit en weer in.
Z
Verschijnt de noodstop-indicatie in het bestuurdersvenster (t) ook na herhaald terugstellen van NOODSTOP, dan moet u de technische dienst van de fabrikant inschakelen, om de storing op te heffen.
M
Wanneer het voertuig na het activeren van een NOODSTOP in de gevarenzone of stellinggang staat, kunt u deze om te bergen sturen met behulp van de stuurslinger (zie "Intern transportmiddel zonder batterij bewegen, berging" in hoofdstuk E).
M
Wanneer het voertuig na het activeren van een NOODSTOP in de gevarenzone of stellinggang staat, kunt u deze om te bergen sturen met behulp van de stuurslinger (zie "Intern transportmiddel zonder batterij bewegen, berging" in hoofdstuk E).
0712.NL
Verschijnt de noodstop-indicatie in het bestuurdersvenster (t) ook na herhaald terugstellen van NOODSTOP, dan moet u de technische dienst van de fabrikant inschakelen, om de storing op te heffen.
0712.NL
Z
E 15
E 15
3.5
Controles na de dagelijkse inbedrijfstelling
3.5
E 16
0712.NL
– Controleren of bestuurderstoel goed is vergrendeld. – Controleren of veiligheidsgordel goed werkt. (Gordeluittrekking moet bij plotseling uittrekken blokkeren.) – Werking van de claxon controleren. – Controleren of de bedien- en indicatie-elementen goed werken. – Stuurinrichting controleren op goede werking. – Controle van de stuurhoekindicatie, daarvoor het stuurwiel in beide richtingen tot de aanslag draaien en controleren, of de wielstand op de bedieningsconsole wordt weergegeven. – Hydraulische functies heffen / neerlaten, neigen en eventueel de werking van het aanbouwapparaat controleren.
0712.NL
– Controleren of bestuurderstoel goed is vergrendeld. – Controleren of veiligheidsgordel goed werkt. (Gordeluittrekking moet bij plotseling uittrekken blokkeren.) – Werking van de claxon controleren. – Controleren of de bedien- en indicatie-elementen goed werken. – Stuurinrichting controleren op goede werking. – Controle van de stuurhoekindicatie, daarvoor het stuurwiel in beide richtingen tot de aanslag draaien en controleren, of de wielstand op de bedieningsconsole wordt weergegeven. – Hydraulische functies heffen / neerlaten, neigen en eventueel de werking van het aanbouwapparaat controleren.
Controles na de dagelijkse inbedrijfstelling
E 16
Werken met het interne transportmiddel
4
Werken met het interne transportmiddel
4.1
Veiligheidsregels voor het rijden
4.1
Veiligheidsregels voor het rijden
Rijpaden en werkbereiken: rijd uitsluitend op de paden die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden mogen niet in het werkbereik komen. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde locaties neerzetten. Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór veiligheidsvoorzieningen en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn.
Rijpaden en werkbereiken: rijd uitsluitend op de paden die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden mogen niet in het werkbereik komen. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde locaties neerzetten. Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór veiligheidsvoorzieningen en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn.
Het interne transportmiddel mag uitsluitend worden bewogen in werkzones, waarin er voldoen licht is, om gevaren voor personen en materiaal te voorkomen.
Het interne transportmiddel mag uitsluitend worden bewogen in werkzones, waarin er voldoen licht is, om gevaren voor personen en materiaal te voorkomen.
Gedrag bij het rijden: u moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en in nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren, en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet altijd een veilige remafstand bewaren tot de voertuigen die zich in de rijrichting gezien vóór u bevinden, en u dient het interne transportmiddel altijd onder controle te hebben. Onverwacht stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen. Het gebruik van een mobiele telefoon of een portofoon zonder handsfree-functie is verboden tijdens de bediening van het interne transportmiddel.
Gedrag bij het rijden: u moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en in nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren, en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet altijd een veilige remafstand bewaren tot de voertuigen die zich in de rijrichting gezien vóór u bevinden, en u dient het interne transportmiddel altijd onder controle te hebben. Onverwacht stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen. Het gebruik van een mobiele telefoon of een portofoon zonder handsfree-functie is verboden tijdens de bediening van het interne transportmiddel.
Zichtverhoudingen bij het rijden: u moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in rijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als uitkijk vóór het interne transportmiddel uit lopen.
Zichtverhoudingen bij het rijden: u moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in rijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als uitkijk vóór het interne transportmiddel uit lopen.
Rijden op glooiingen en hellingen: u mag uitsluitend op glooiingen en hellingen rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, schoon en stroef zijn en u er veilig op kunt rijden volgens de technische voertuigspecificaties. Rijd zodanig dat de last zich altijd aan de hoogste zijde van het interne transportmiddel bevindt. U mag niet omkeren, niet schuin rijden en het interne transportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Rijd op hellingen uitsluitend met lage snelheid, en wees altijd gereed om te remmen.
Rijden op glooiingen en hellingen: u mag uitsluitend op glooiingen en hellingen rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, schoon en stroef zijn en u er veilig op kunt rijden volgens de technische voertuigspecificaties. Rijd zodanig dat de last zich altijd aan de hoogste zijde van het interne transportmiddel bevindt. U mag niet omkeren, niet schuin rijden en het interne transportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Rijd op hellingen uitsluitend met lage snelheid, en wees altijd gereed om te remmen.
In liften en op laadbruggen rijden: u mag uitsluitend in liften en op laadbruggen rijden wanneer deze voldoende hefcapaciteit hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de exploitant zijn vrijgegeven om te worden bereden. Controleer dit voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Bij transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmast en neergelaten lastopname rijden. Rijd het interne transportmiddel met de last naar voren in de lift, en neem een positie in die contact met de schachtwanden uitsluit. Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden wanneer het interne transportmiddel veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het interne transportmiddel.
In liften en op laadbruggen rijden: u mag uitsluitend in liften en op laadbruggen rijden wanneer deze voldoende hefcapaciteit hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de exploitant zijn vrijgegeven om te worden bereden. Controleer dit voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Bij transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmast en neergelaten lastopname rijden. Rijd het interne transportmiddel met de last naar voren in de lift, en neem een positie in die contact met de schachtwanden uitsluit. Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden wanneer het interne transportmiddel veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het interne transportmiddel.
Veiligheidskooien: Het gebruik van veiligheidskooien wordt geregeld in de nationale wetgeving: In de afzonderlijke lidstaten kan het gebruik van werkplatformen op interne transportmiddelen verboden zijn. Deze wetgeving in acht nemen. Alleen wanneer de wetgeving in het land van gebruik het gebruik van veiligheidskooien toestaat, is dit toegestaan. Voor het gebruik de nationale toezichtautoriteiten vragen.
Veiligheidskooien: Het gebruik van veiligheidskooien wordt geregeld in de nationale wetgeving: In de afzonderlijke lidstaten kan het gebruik van werkplatformen op interne transportmiddelen verboden zijn. Deze wetgeving in acht nemen. Alleen wanneer de wetgeving in het land van gebruik het gebruik van veiligheidskooien toestaat, is dit toegestaan. Voor het gebruik de nationale toezichtautoriteiten vragen.
E 17
0712.NL
0712.NL
4
E 17
Conditie van de te transporteren last: de bediener moet controleren of de last correct is geplaatst. Hij mag uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kantelen of eraf vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen, bijvoorbeeld een lastbeschermtralie gebruiken. Vloeibare lasten moeten zijn beveiligd tegen morsen.
F F
Conditie van de te transporteren last: de bediener moet controleren of de last correct is geplaatst. Hij mag uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kantelen of eraf vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen, bijvoorbeeld een lastbeschermtralie gebruiken. Vloeibare lasten moeten zijn beveiligd tegen morsen.
F F
Rijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmast en gedaalde last. Gevaar voor ongevallen door elektromagnetische storingen Sterke magneten kunnen elektronische componenten, bijvoorbeeld Hall-sensoren, storen en ongevallen veroorzaken. – Geen magneten meenemen in het bedieningsbereik van het interne transportmiddel. Uitgezonderd zijn in de handel gebruikelijke, zwakke hechtmagneten voor het bevestigen van notitiebriefjes.
Rijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmast en gedaalde last. Gevaar voor ongevallen door elektromagnetische storingen Sterke magneten kunnen elektronische componenten, bijvoorbeeld Hall-sensoren, storen en ongevallen veroorzaken. – Geen magneten meenemen in het bedieningsbereik van het interne transportmiddel. Uitgezonderd zijn in de handel gebruikelijke, zwakke hechtmagneten voor het bevestigen van notitiebriefjes.
4.2
Maatregelen in ongewone situaties
4.2
Maatregelen in ongewone situaties
M
Neem de volgende maatregelen wanneer het interne transportmiddel dreigt te kantelen.
M
Neem de volgende maatregelen wanneer het interne transportmiddel dreigt te kantelen.
– Stuurwiel met beide handen vasthouden en met de voeten schrapzetten.
– Stuurwiel met beide handen vasthouden en met de voeten schrapzetten.
– Lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting neigen.
– Lichaam in tegengestelde richting dan de valrichting neigen.
E 18
0712.NL
– Bovenlichaam tegen de rugleuning drukken.
0712.NL
– Bovenlichaam tegen de rugleuning drukken.
E 18
4.3
F
NOODSTOP
4.3
F
Gevaar op ongevallen Bij bediening van de schakelaar NOODSTOP tijdens het rijden wordt het interne transportmiddel met maximaal remvermogen tot stilstand afgeremd. Daarbij kan de opgenomen last van de vorktanden glijden. Er bestaat een verhoogd risico op ongevallen en letsel! Voorwerpen mogen de werking van de NOODSTOP-schakelaar niet beïnvloeden.
4.3.1 NOODSTOP indrukken
NOODSTOP Gevaar op ongevallen Bij bediening van de schakelaar NOODSTOP tijdens het rijden wordt het interne transportmiddel met maximaal remvermogen tot stilstand afgeremd. Daarbij kan de opgenomen last van de vorktanden glijden. Er bestaat een verhoogd risico op ongevallen en letsel! Voorwerpen mogen de werking van de NOODSTOP-schakelaar niet beïnvloeden.
4.3.1 NOODSTOP indrukken
Werkwijze
Werkwijze
De schakelaar NOODSTOP (2) niet als bedrijfsrem gebruiken.
De schakelaar NOODSTOP (2) niet als bedrijfsrem gebruiken.
– Schakelaar NOODSTOP bij gevaar (2) naar onderen drukken.
– Schakelaar NOODSTOP bij gevaar (2) naar onderen drukken.
Alle elektrische functies zijn uitgeschakeld.
Alle elektrische functies zijn uitgeschakeld.
Het interne transportmiddel wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand.
Het interne transportmiddel wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand.
4.3.2 NOODSTOP ontgrendelen
4.3.2 NOODSTOP ontgrendelen
– NOODSTOP-schakelaar ontgrendelen door deze te draaien. – Alle elektrische functies zijn ingeschakeld, het interne transportmiddel is weer bedrijfsklaar. (Mits het interne transportmiddel voor het indrukken van de schakelaar NOODSTOP bedrijfsklaar was).
– NOODSTOP-schakelaar ontgrendelen door deze te draaien. – Alle elektrische functies zijn ingeschakeld, het interne transportmiddel is weer bedrijfsklaar. (Mits het interne transportmiddel voor het indrukken van de schakelaar NOODSTOP bedrijfsklaar was).
0712.NL
Werkwijze
0712.NL
Werkwijze
E 19
E 19
4.4
Rijden, sturen, remmen
4.4
Rijden
F
Rijden, sturen, remmen Rijden
F
Rijd uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kap. De hoofd-rijrichting is de aandrijfrichting (V). Verhoogde opmerkzaamheid bij rijden in lastrichting (R).
Rijd uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kap. De hoofd-rijrichting is de aandrijfrichting (V). Verhoogde opmerkzaamheid bij rijden in lastrichting (R).
F
Rijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmast en gedaalde last.
F
Rijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmast en gedaalde last.
Z
Rijden in lastrichting (R) mag uitsluitend plaatsvinden voor het rangeren en voor het opnemen of neerzetten van lasten.
Z
Rijden in lastrichting (R) mag uitsluitend plaatsvinden voor het rangeren en voor het opnemen of neerzetten van lasten.
1
2
1
24a
23 24
11
11
13
13
– De bedrijfsgereedheid herstellen (zie paragraaf 3.3). – Los de parkeerrem met behulp van de remknop (23).
Z
Na het herstellen van de bedrijfsgereedheid is geen rijrichting geselecteerd. Het voertuig kan pas rijden nadat u een rijrirchting hebt geselecteerd. – Druk na het herstellen van de bedrijfsgereedheid de rijrichtingschakelaar (24 (t), cq. 24a (o)) in de pijlrichting, teneinde de rijrichting (R) te selecteren. Iedere keer dat u de rijrichtingschakelaar opnieuw bedient, verandert de rijrichting. – Bedien de dodemansknop (13) en het rijpedaal (11). De heftruck gaat in de geselecteerde richting rijden.
– Druk na het herstellen van de bedrijfsgereedheid de rijrichtingschakelaar (24 (t), cq. 24a (o)) in de pijlrichting, teneinde de rijrichting (R) te selecteren. Iedere keer dat u de rijrichtingschakelaar opnieuw bedient, verandert de rijrichting. – Bedien de dodemansknop (13) en het rijpedaal (11). De heftruck gaat in de geselecteerde richting rijden.
F
Met de dodemansknop (13) verhindert u, dat uw voet tijdens het rijden buiten de voertuigcontour steekt. Wanneer de knop niet is ingedrukt, worden alle elektrische functies buiten bedrijf gesteld, met uitzondering van het sturen, het bestuurdersvenster en de claxon. De heftruck rolt uit volgens de ingestelde parameter „uitrolrem“.
Z
U regelt de rijsnelheid met het rijpedaal (11).
0712.NL
Z
E 20
Na het herstellen van de bedrijfsgereedheid is geen rijrichting geselecteerd. Het voertuig kan pas rijden nadat u een rijrirchting hebt geselecteerd.
Met de dodemansknop (13) verhindert u, dat uw voet tijdens het rijden buiten de voertuigcontour steekt. Wanneer de knop niet is ingedrukt, worden alle elektrische functies buiten bedrijf gesteld, met uitzondering van het sturen, het bestuurdersvenster en de claxon. De heftruck rolt uit volgens de ingestelde parameter „uitrolrem“. U regelt de rijsnelheid met het rijpedaal (11).
0712.NL
F
24a 24
– De bedrijfsgereedheid herstellen (zie paragraaf 3.3). – Los de parkeerrem met behulp van de remknop (23).
Z
2
23
E 20
Asynchroon sturen (t)
Asynchroon sturen (t)
Bij vooruit rijden (in de richting van de instap = aandrijfrichting) leidt een stuurbeweging naar links tot een linker bocht, naar rechts tot een rechter bocht. De wielstand van het aandrijfwiel wordt weergegeven op het bestuurdersvenster.
Bij vooruit rijden (in de richting van de instap = aandrijfrichting) leidt een stuurbeweging naar links tot een linker bocht, naar rechts tot een rechter bocht. De wielstand van het aandrijfwiel wordt weergegeven op het bestuurdersvenster.
Synchroon sturen (o)
Synchroon sturen (o)
– Bij vooruit rijden (in de richting van de instap = aandrijfrichting) leidt een stuurbeweging naar links tot een rechter bocht, naar rechts tot een linker bocht. De wielstand van het aandrijfwiel wordt weergegeven op het bestuurdersvenster.
– Bij vooruit rijden (in de richting van de instap = aandrijfrichting) leidt een stuurbeweging naar links tot een rechter bocht, naar rechts tot een linker bocht. De wielstand van het aandrijfwiel wordt weergegeven op het bestuurdersvenster.
Remmen
Remmen
Z
Het remgedrag van het voertuig hangt wezenlijk af van de bodemgesteldheid. U moet daar rekening mee houden bij het bepalen van uw rijgedrag.
Het remgedrag van het voertuig hangt wezenlijk af van de bodemgesteldheid. U moet daar rekening mee houden bij het bepalen van uw rijgedrag.
U kunt het voertuig op de volgende drie manieren remmen:
U kunt het voertuig op de volgende drie manieren remmen:
– met omkeerrem – met uitrolrem – met voetrem
– met omkeerrem – met uitrolrem – met voetrem
F
Wanneer meer bestuurders het voertuig gebruiken (bijvoorbeeld bij ploegendienst), moet u bij een individuele instelling van de parameters letten op het veranderd remen rijgedrag! Controleer bij een nieuwe inbedrijfstelling de reactie van het voertuig!
0712.NL
F
Sturen
Wanneer meer bestuurders het voertuig gebruiken (bijvoorbeeld bij ploegendienst), moet u bij een individuele instelling van de parameters letten op het veranderd remen rijgedrag! Controleer bij een nieuwe inbedrijfstelling de reactie van het voertuig!
0712.NL
Z
Sturen
E 21
E 21
Remmen met de omkeerrem:
Remmen met de omkeerrem:
24a
24
11
11
12
12
– De rijrichtingschakelaar (24 (t), cq. 24a (o)) tijdens het rijden bedienen. Er wordt overgeschakeld naar de tegengestelde rijrichting; het voertuig wordt geremd door de rijstroomregeling, tot het voertuig in de tegengestelde rijrichting begint te rijden.
Z
Deze modus vermindert het energieverbruik. De energie wordt teruggewonnen, geregeld door de rijstroomregeling. Op het bestuurdersvenster leest u het opladen van de batterij af.
Remmen met de uitrolrem:
– Als men het rijpedaal tijdens het rijden op laat komen, wordt de heftruck aan de hand van de stand van het rijpedaal door de rijstroomregeling afgeremd.
– Als men het rijpedaal tijdens het rijden op laat komen, wordt de heftruck aan de hand van de stand van het rijpedaal door de rijstroomregeling afgeremd.
Remmen met de bedrijfsrem:
Remmen met de bedrijfsrem:
– Druk het rempedaal (12) door.
– Druk het rempedaal (12) door. Het voertuig wordt afgeremd door tegenstroom via de rijmotor en eventueel met behulp van de elektrische lastwielremmen. In stilstand valt de aandrijfrem in.
11 12
Z
De aandrijfrem wordt bij sterke bediening van het rempedaal kort voor stilstand van de heftruck eveneens geactiveerd en na het loslaten weer gedeactiveerd.
0712.NL
E 22
Deze modus vermindert het energieverbruik. De energie wordt teruggewonnen, geregeld door de rijstroomregeling. Op het bestuurdersvenster leest u het opladen van de batterij af.
Remmen met de uitrolrem:
Het voertuig wordt afgeremd door tegenstroom via de rijmotor en eventueel met behulp van de elektrische lastwielremmen. In stilstand valt de aandrijfrem in.
Z
– De rijrichtingschakelaar (24 (t), cq. 24a (o)) tijdens het rijden bedienen. Er wordt overgeschakeld naar de tegengestelde rijrichting; het voertuig wordt geremd door de rijstroomregeling, tot het voertuig in de tegengestelde rijrichting begint te rijden.
11 12
De aandrijfrem wordt bij sterke bediening van het rempedaal kort voor stilstand van de heftruck eveneens geactiveerd en na het loslaten weer gedeactiveerd.
0712.NL
Z
24a
24
E 22
4.5
F
De vorktanden instellen De vorktanden moeten zo ver mogelijk uit elkaar en zo centrisch mogelijk op het voertuig worden geplaatst, teneinde de last veilig op te nemen. Het lastzwaartepunt moet midden tussen de vorktanden liggen.
4.5
26
F
25
27
– Zwenk de vergrendelhendel (25) naar boven. – Schuif de vorktanden (26) op de vorkdrager (27) in de juiste stand. – Draai de vergrendelhendel naar onderen en verschuif de vorktanden, tot de vergrendelpen in een gleuf springt.
F
De vorktanden instellen De vorktanden moeten zo ver mogelijk uit elkaar en zo centrisch mogelijk op het voertuig worden geplaatst, teneinde de last veilig op te nemen. Het lastzwaartepunt moet midden tussen de vorktanden liggen.
26
25
27
– Zwenk de vergrendelhendel (25) naar boven. – Schuif de vorktanden (26) op de vorkdrager (27) in de juiste stand. – Draai de vergrendelhendel naar onderen en verschuif de vorktanden, tot de vergrendelpen in een gleuf springt.
F
De vorktanden moeten met de borgbout (26a) zijn geborgd tegen vallen. – Controleren of de borgbout (26a) goed vastzit, indien nodig vastdraaien.
De vorktanden moeten met de borgbout (26a) zijn geborgd tegen vallen. – Controleren of de borgbout (26a) goed vastzit, indien nodig vastdraaien.
26a
26a
4.6
Het opnemen en wegzetten van lasten
4.6
Het opnemen en wegzetten van lasten
M
De bestuurder moet, voordat hij een last opneemt, controleren of deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en dat de last de hefcapaciteit van het voertuig niet overschrijdt.
M
De bestuurder moet, voordat hij een last opneemt, controleren of deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en dat de last de hefcapaciteit van het voertuig niet overschrijdt.
0712.NL
– Breng de vorktanden zo ver mogelijk onder de last.
0712.NL
– Breng de vorktanden zo ver mogelijk onder de last.
E 23
E 23
Heffen
– Trek Solopilot (3) hendel (28) cq. Multipilot (3) in de richting (H).
Z
F
Kom niet met uw hand in de hefmast. Personen mogen zich niet onder de geheven last bevinden.
28
– Trek Solopilot (3) hendel (28) cq. Multipilot (3) in de richting (H).
3
Z
De schuinte van de regelhendel bepaalt de hefsnelheid. – Bedien de Multipilot (3a) respectievelijk hendel (28) van de Solopilot (3) tot de gewenste hefhoogte is bereikt.
Kom niet met uw hand in de hefmast. Personen mogen zich niet onder de geheven last bevinden.
S
28
– Bedien de Multipilot (3a) respectievelijk hendel (28) van de Solopilot (3) tot de gewenste hefhoogte is bereikt.
S
H
Z
H
Z
Wanneer de eindaanslag is bereikt (geluid van de drukbegrenzingsklep), brengt u de regelhendel onmiddellijk in de basisstand.
3a
Wanneer de eindaanslag is bereikt (geluid van de drukbegrenzingsklep), brengt u de regelhendel onmiddellijk in de basisstand.
S
U
Z M E 24
3a
S
U
H
H
Snelheidsreductie in de masthef o
Snelheidsreductie in de masthef o
De geïnstalleerde veiligheidsschakeling is een actieve ongevallenbeveiliging, teneinde een abusievelijke acceleratie met geheven last buiten het vrijhefbereik te verhinderen!
De geïnstalleerde veiligheidsschakeling is een actieve ongevallenbeveiliging, teneinde een abusievelijke acceleratie met geheven last buiten het vrijhefbereik te verhinderen!
Z
Na activering van de veiligheidsschakeling kunt u de heftruck uitsluitend nog in langzame gang verplaatsen!
Na activering van de veiligheidsschakeling kunt u de heftruck uitsluitend nog in langzame gang verplaatsen!
– Laat de last dalen en breng het rijpedaal in de rustpositie (nulpositie).
– Laat de last dalen en breng het rijpedaal in de rustpositie (nulpositie).
Dit deactiveert de veiligheidsschakeling en normaal rijden wordt weer vrijgegeven.
Dit deactiveert de veiligheidsschakeling en normaal rijden wordt weer vrijgegeven.
Dalen
Dalen
– Druk de Solopilot (3) hendel (28) cq Multipilot (3a) in de richting (S).
– Druk de Solopilot (3) hendel (28) cq Multipilot (3a) in de richting (S).
De schuine stand van de Solo- of Multipilot bepaalt de daalsnelheid. Vermijd het hard neerzetten van de last, teneinde de last en de magazijnstelling te ontzien.
0712.NL
Z
3
De schuinte van de regelhendel bepaalt de hefsnelheid.
Z M E 24
De schuine stand van de Solo- of Multipilot bepaalt de daalsnelheid. Vermijd het hard neerzetten van de last, teneinde de last en de magazijnstelling te ontzien.
0712.NL
F
Heffen
4.7
F
Z
Masthouder uitschuiven 30
Grijp niet tussen mast en batterij-kap. – Neig de hendel (30) van de Solopilot (3) respectievelijk de Multipilot (3) voor het uitschuiven van de masthouder in de richting (T), neig hem voor het inschuiven in de richting (U).
3
4.7
Masthouder uitschuiven
F
Grijp niet tussen mast en batterij-kap.
T
U
De neiging van de Solo- of Multipilot bepaalt de schuifsnelheid.
Z
3a
30
– Neig de hendel (30) van de Solopilot (3) respectievelijk de Multipilot (3) voor het uitschuiven van de masthouder in de richting (T), neig hem voor het inschuiven in de richting (U).
3
T
U
De neiging van de Solo- of Multipilot bepaalt de schuifsnelheid.
3a
T
T
U
U
Neigen van de mast
Neigen van de mast 31
Solopilot t: – Druk tegen hendel (31) van de Solopilot (3) voor het voorover neigen. – Trek hendel (31) van de Solopilot (3) naar u toe voor het achterover neigen.
3
– Druk tegen hendel (31) van de Solopilot (3) voor het voorover neigen. – Trek hendel (31) van de Solopilot (3) naar u toe voor het achterover neigen.
V
R
Multipilot o:
– Druk voor het voorover kantelen op de tuimelknop (32) (V).
– Druk voor het achterover kantelen op de tuimelknop (32) (R).
– Druk voor het achterover kantelen op de tuimelknop (32) (R).
R
3a
32
V
3a
V
0712.NL
R
0712.NL
R
3
V
Multipilot o:
– Druk voor het voorover kantelen op de tuimelknop (32) (V).
32
31
Solopilot t:
E 25
E 25
Opnemen, heffen en transporteren van lasten
F
Rijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmast en gedaalde last.
E 26
Rijd transportritten met of zonder last uitsluitend met ingetrokken masthouder, achterover gekantelde hefmast en gedaalde last. Solo-Pilot t:
– De vorktanden in de horizontale stand 28 30 31 brengen: zet de hendel (31) van de Solopilot (3) in de neutrale stand. – Rijd naar de last toe. 3 – Schuif de masthouder uit: druk tegen hendel (30) van de Solopilot (3). – Hef de vorktanden tot de juiste hoogte: trek hendel (28) van de Solo-Pilot naar u toe. – Rijd de vorktanden onder de last. – Hef de last vrij: trek hendel (28) van de Solo-Pilot naar u toe. – Trek de masthouder terug: trek hendel (30) van de Solopilot (3) naar u toe. – De last in de transportstand laten zakken: druk tegen hendel (28) van de Solopilot (3). – De last in achterover geneigde stand brengen: trek hendel (31) van de Solopilot (3) naar u toe. – Transporteer de last. – De last in de horizontale stand brengen: druk tegen hendel (31) van de Solopilot (3). – De last op de juiste hoogte brengen: trek de hendel (28) van de Solopilot naar u toe, en druk eventueel tegen de regelhendel (30) van de Solopilot (3) om de masthouder naar voren te schuiven. – De last neerzetten: druk tegen hendel (28) van de Solopilot (3). – Trek de masthouder terug: trek hendel (30) van de Solopilot (3) naar u toe.
– De vorktanden in de horizontale stand 28 30 31 brengen: zet de hendel (31) van de Solopilot (3) in de neutrale stand. – Rijd naar de last toe. 3 – Schuif de masthouder uit: druk tegen hendel (30) van de Solopilot (3). – Hef de vorktanden tot de juiste hoogte: trek hendel (28) van de Solo-Pilot naar u toe. – Rijd de vorktanden onder de last. – Hef de last vrij: trek hendel (28) van de Solo-Pilot naar u toe. – Trek de masthouder terug: trek hendel (30) van de Solopilot (3) naar u toe. – De last in de transportstand laten zakken: druk tegen hendel (28) van de Solopilot (3). – De last in achterover geneigde stand brengen: trek hendel (31) van de Solopilot (3) naar u toe. – Transporteer de last. – De last in de horizontale stand brengen: druk tegen hendel (31) van de Solopilot (3). – De last op de juiste hoogte brengen: trek de hendel (28) van de Solopilot naar u toe, en druk eventueel tegen de regelhendel (30) van de Solopilot (3) om de masthouder naar voren te schuiven. – De last neerzetten: druk tegen hendel (28) van de Solopilot (3). – Trek de masthouder terug: trek hendel (30) van de Solopilot (3) naar u toe.
0712.NL
Solo-Pilot t:
0712.NL
F
Opnemen, heffen en transporteren van lasten
E 26
– De vorktanden in de horizontale stand 32 3a brengen: druk op de tuimelschakelaar (32), kantelknop (V) of (R). – Rijd naar de last toe. S TT – Schuif de masthouder uit: neig de Multipilot (3a) in de richting (T). – Hef de vorktanden tot de juiste hoogte: trek de Multipilot (3a) in de richting (H). – Rijd de vorktanden onder de last. U U – Hef de last vrij: trek de Multipilot (3a) in H de richting (H). – Trek de masthouder terug: kantel de Multipilot (3a) in de richting (U). – De last in de transportstand laten zakken: druk de Multipilot (3a) in de richting (S). – De last in achterover geneigde stand brengen: druk op de tuimelschakelaar (32), kantelknop (R). – Transporteer de last. – De last in de horizontale stand brengen: druk op de tuimelschakelaar (32), kantelknop (V). – De last op de juiste hoogte brengen: trek de Multipilot (3a) in de richting (H), en voor het eventueel uitschuiven van de masthouder neigt u de Multipilot (3a) in de richting (T). – De last neerzetten: druk de Multipilot (3a) in de richting (S). – Trek de masthouder terug: kantel de Multipilot (3a) in de richting (U).
– De vorktanden in de horizontale stand 32 3a brengen: druk op de tuimelschakelaar (32), kantelknop (V) of (R). – Rijd naar de last toe. S TT – Schuif de masthouder uit: neig de Multipilot (3a) in de richting (T). – Hef de vorktanden tot de juiste hoogte: trek de Multipilot (3a) in de richting (H). – Rijd de vorktanden onder de last. U U – Hef de last vrij: trek de Multipilot (3a) in H de richting (H). – Trek de masthouder terug: kantel de Multipilot (3a) in de richting (U). – De last in de transportstand laten zakken: druk de Multipilot (3a) in de richting (S). – De last in achterover geneigde stand brengen: druk op de tuimelschakelaar (32), kantelknop (R). – Transporteer de last. – De last in de horizontale stand brengen: druk op de tuimelschakelaar (32), kantelknop (V). – De last op de juiste hoogte brengen: trek de Multipilot (3a) in de richting (H), en voor het eventueel uitschuiven van de masthouder neigt u de Multipilot (3a) in de richting (T). – De last neerzetten: druk de Multipilot (3a) in de richting (S). – Trek de masthouder terug: kantel de Multipilot (3a) in de richting (U).
0712.NL
Multi-Pilot o:
0712.NL
Multi-Pilot o:
E 27
E 27
4.8
Dalen in noodgevallen
4.8
Dalen in noodgevallen
F
Bij gebruik van de nood-daalvoorziening mogen zich geen personen in het gevarenbereik bevinden.
F
Bij gebruik van de nood-daalvoorziening mogen zich geen personen in het gevarenbereik bevinden.
Wanneer de hefmast vanwege een storing van de hefregeling niet meer kan dalen, moet u de klep voor het dalen in noodsituaties (29) bedienen die zich op de achterkant van de masthouder bevindt.
F
Bedien de klep voor dalen in noodsituaties uitsluitend wanneer u naast de heftruck staat! Reik nooit door de hefmast heen! Ga niet onder de last staan.
Wanneer de hefmast vanwege een storing van de hefregeling niet meer kan dalen, moet u de klep voor het dalen in noodsituaties (29) bedienen die zich op de achterkant van de masthouder bevindt.
F
29
– Schakel de NOODSTOPschakelaar en het contactslot uit. – Trek de batterijstekker er uit. – Draai de boutkop van de draai-as (29, 6 mm inbusbout) eventueel met een geschikt verlengstuk maximaal 1/2 omwentelingen los. Laat de hefmast en de last langzaam dalen. Desgewenst kunt u de daalsnelheid verlagen door de bout met de klok mee te draaien, of de last stoppen. Wanneer de last is gedaald, sluit u het nooddaalventiel met een vastdraaimoment van 4,5 Nm aan de draaias.
E 28
29
– Schakel de NOODSTOPschakelaar en het contactslot uit. – Trek de batterijstekker er uit. – Draai de boutkop van de draai-as (29, 6 mm inbusbout) eventueel met een geschikt verlengstuk maximaal 1/2 omwentelingen los. Laat de hefmast en de last langzaam dalen. Desgewenst kunt u de daalsnelheid verlagen door de bout met de klok mee te draaien, of de last stoppen. Wanneer de last is gedaald, sluit u het nooddaalventiel met een vastdraaimoment van 4,5 Nm aan de draaias. Neem het voertuig pas in bedrijf nadat de storing is opgeheven.
0712.NL
F
Neem het voertuig pas in bedrijf nadat de storing is opgeheven.
0712.NL
F
Bedien de klep voor dalen in noodsituaties uitsluitend wanneer u naast de heftruck staat! Reik nooit door de hefmast heen! Ga niet onder de last staan.
E 28
4.9
Bediening van een aanbouwapparaat
4.9
Bediening van een aanbouwapparaat
4.9.1 Veiligheidsaanwijzingen voor de bediening van extra aanbouwapparaten
4.9.1 Veiligheidsaanwijzingen voor de bediening van extra aanbouwapparaten
Z
Z
F
Optioneel kunnen de interne transportmiddelen met één of meerdere extra hydraulische installaties voor het gebruik van aanbouwapparaten zijn uitgerust. De extra hydraulische installatie zijn gekenmerkt met HF4 en HF5. Extra hydraulische installaties voor verwisselbare uitrustingen zijn uitgerust met wisselkoppelingen aan de vorkdrager. Voor de montage van verwisselbare uitrustingen, zie "Montage en hydraulische aansluitingen voor extra aanbouwapparaten" in hoofdstuk E.
F
Gevaar op ongevallen door aanbouw van verwisselbare uitrustingen. Bij het aanbouwen van verwisselbare uitrustingen kunnen personen letsel oplopen. Er mogen enkel verwisselbare uitrustingen worden gebruikt, die volgens de gevarenanalyse van de exploitant veilig en geschikt zijn. – Enkel aanbouwapparaten met CE-markering gebruiken. – Enkel aanbouwapparaten gebruiken, die door de producent van het aanbouwapparaat voor het gebruik met het betreffende interne transportmiddel ontworpen zijn. – Enkel aanbouwapparaten gebruiken die door de exploitant volgens de bestemming zijn aangebracht. – Ervoor zorgen dat de bediener in de omgang met het aanbouwapparaat is geïnstrueerd en deze volgens de bestemming gebruikt. – De resterende hefcapaciteit van het interne transportmiddel opnieuw berekenen en bij wijziging door een extra draaglastdiagram op het interne transportmiddel aantonen. – Handleiding van de producent van het aanbouwapparaat in acht nemen. – Enkel aanbouwapparaten gebruiken, die het zicht in de rijrichting niet beperken.
Gevaar op ongevallen door aanbouw van verwisselbare uitrustingen. Bij het aanbouwen van verwisselbare uitrustingen kunnen personen letsel oplopen. Er mogen enkel verwisselbare uitrustingen worden gebruikt, die volgens de gevarenanalyse van de exploitant veilig en geschikt zijn. – Enkel aanbouwapparaten met CE-markering gebruiken. – Enkel aanbouwapparaten gebruiken, die door de producent van het aanbouwapparaat voor het gebruik met het betreffende interne transportmiddel ontworpen zijn. – Enkel aanbouwapparaten gebruiken die door de exploitant volgens de bestemming zijn aangebracht. – Ervoor zorgen dat de bediener in de omgang met het aanbouwapparaat is geïnstrueerd en deze volgens de bestemming gebruikt. – De resterende hefcapaciteit van het interne transportmiddel opnieuw berekenen en bij wijziging door een extra draaglastdiagram op het interne transportmiddel aantonen. – Handleiding van de producent van het aanbouwapparaat in acht nemen. – Enkel aanbouwapparaten gebruiken, die het zicht in de rijrichting niet beperken.
Z
Wanneer het zicht in de rijrichting wordt beperkt, moet de exploitant in een gevarenanalyse bepalen, of het interne transportmiddel met geschikte hulpmiddelen, bijv. camerasysteem of spiegels moet worden uitgerust. Wanneer dergelijke hulpmiddelen voor een goed zicht worden gebruikt moet er zorgvuldig worden gereden.
0712.NL
Wanneer het zicht in de rijrichting wordt beperkt, moet de exploitant in een gevarenanalyse bepalen, of het interne transportmiddel met geschikte hulpmiddelen, bijv. camerasysteem of spiegels moet worden uitgerust. Wanneer dergelijke hulpmiddelen voor een goed zicht worden gebruikt moet er zorgvuldig worden gereden.
0712.NL
Z
Optioneel kunnen de interne transportmiddelen met één of meerdere extra hydraulische installaties voor het gebruik van aanbouwapparaten zijn uitgerust. De extra hydraulische installatie zijn gekenmerkt met HF4 en HF5. Extra hydraulische installaties voor verwisselbare uitrustingen zijn uitgerust met wisselkoppelingen aan de vorkdrager. Voor de montage van verwisselbare uitrustingen, zie "Montage en hydraulische aansluitingen voor extra aanbouwapparaten" in hoofdstuk E.
E 29
E 29
Veiligheidsaanwijzingen voor aanbouwapparaten sideshift en vorkverstelinstallatie
M
M
M M
M
Veiligheidsaanwijzingen voor aanbouwapparaten sideshift en vorkverstelinstallatie
M
Bij gebruik van meervoudige vorkverstelinstallaties (meervoudige palletklemmen) kunnen beperkte zichtverhoudingen en verminderde zijwaartse kantelveiligheid tot ongevallen leiden. – Rijsnelheden en zichtverhoudingen aan de lading aanpassen. – Bij het rijden in vorkrichting erop letten dat u vrij zicht hebt.
– Rijsnelheden en zichtverhoudingen aan de lading aanpassen. – Bij het rijden in vorkrichting erop letten dat u vrij zicht hebt.
Veiligheidsaanwijzingen voor aanbouwapparaten met klemfunctie (bijv. balenklemmen, vatenkantelaar, grijper etc.)
Veiligheidsaanwijzingen voor aanbouwapparaten met klemfunctie (bijv. balenklemmen, vatenkantelaar, grijper etc.)
M
Gevaar op ongevallen door vallende lading Er kan een verkeerde bediening plaatsvinden en de lading kan per ongeluk vallen.
Gevaar op ongevallen door vallende lading Er kan een verkeerde bediening plaatsvinden en de lading kan per ongeluk vallen.
– Aanbouwapparaten met klemfunctie mogen enkel met interne transportmiddelen worden gebruikt die met een extra hydraulische installatie HF4 of HF5 zijn uitgerust. – Bij aansluiting van het aanbouwapparaat erop letten, dat de hydraulische leidingen van het aanbouwapparaat met de toegestane aansluitingen zijn verbonden, zie "Montage en hydraulische aansluitingen voor extra aanbouwapparaten" in hoofdstuk E. – De extra knop voor het vrijgeven van het openen van de klem moet worden gebruikt.
– Aanbouwapparaten met klemfunctie mogen enkel met interne transportmiddelen worden gebruikt die met een extra hydraulische installatie HF4 of HF5 zijn uitgerust. – Bij aansluiting van het aanbouwapparaat erop letten, dat de hydraulische leidingen van het aanbouwapparaat met de toegestane aansluitingen zijn verbonden, zie "Montage en hydraulische aansluitingen voor extra aanbouwapparaten" in hoofdstuk E. – De extra knop voor het vrijgeven van het openen van de klem moet worden gebruikt.
Veiligheidsaanwijzingen voor aanbouwapparaten met draaifunctie
Veiligheidsaanwijzingen voor aanbouwapparaten met draaifunctie
M M
Gevaar op ongevallen door zwaartepunt dat niet in het midden ligt Bij gebruik van draaitoestellen en niet in het midden opgenomen lasten kan het zwaartepunt sterk buiten het midden komen te liggen en zo een verhoogd gevaar op ongevallen veroorzaken.
Gevaar op ongevallen door zwaartepunt dat niet in het midden ligt Bij gebruik van draaitoestellen en niet in het midden opgenomen lasten kan het zwaartepunt sterk buiten het midden komen te liggen en zo een verhoogd gevaar op ongevallen veroorzaken.
– Rijsnelheid aanpassen aan de lading. – Last in het midden opnemen.
– Rijsnelheid aanpassen aan de lading. – Last in het midden opnemen.
Veiligheidsaanwijzingen voor telescopeerbare aanbouwapparaten
Veiligheidsaanwijzingen voor telescopeerbare aanbouwapparaten
M
Gevaar op ongevallen door verhoogd kantelgevaar en gereduceerde resterende hefcapaciteit. Bij uitgeschoven telescopeerbare aanbouwapparaten (bijv. uitschuifbare vorkdragers, telescoopvorken, telescopeerbare kraanarmen) bestaat er een verhoogd kantelgevaar.
Gevaar op ongevallen door verhoogd kantelgevaar en gereduceerde resterende hefcapaciteit. Bij uitgeschoven telescopeerbare aanbouwapparaten (bijv. uitschuifbare vorkdragers, telescoopvorken, telescopeerbare kraanarmen) bestaat er een verhoogd kantelgevaar.
0712.NL
– Telescoopfunctie enkel gebruiken bij in- en uitstapelen. – Bij transport aanbouwapparaat altijd helemaal inschuiven. – Rijsnelheid aanpassen aan het gewijzigde lastzwaartepunt.
0712.NL
– Telescoopfunctie enkel gebruiken bij in- en uitstapelen. – Bij transport aanbouwapparaat altijd helemaal inschuiven. – Rijsnelheid aanpassen aan het gewijzigde lastzwaartepunt.
E 30
Bij gebruik van meervoudige vorkverstelinstallaties (meervoudige palletklemmen) kunnen beperkte zichtverhoudingen en verminderde zijwaartse kantelveiligheid tot ongevallen leiden.
E 30
Veiligheidsaanwijzingen voor vorktandverlengingen
– Bij vorktandverlengingen met geopende doorsnede enkel lasten transporteren, die over de totale lengte van de vorktandverlenging liggen. – Enkel vorktandverlengingen gebruiken, die overeenkomen met de vorkdoorsnede en de minimale vorklengte van het interne transportmiddel en de gegevens op het typeplaatje van de vorktandverlenging. – Lengte van de basisvorktanden moet ten minste 60% van de lengte van de vorktandverlenging bedragen. – Vorktandverlengingen op de basisvorktanden vergrendelen. – Bij de controles en werkzaamheden voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling, zie "Controles en werkzaamheden voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling" in hoofdstuk E. Bovendien de vergrendeling van de vorktandverlengingen controleren. – Vorktandverlenging met niet volledige of defecte vergrendeling kenmerken en stilleggen. – Interne transportmiddelen met niet volledige of defecte vergrendeling van de vorktandverlenging niet in bedrijf nemen. Vorktandverlenging vervangen. – Vorktandverlenging mag pas weer in gebruik worden genomen nadat het defect is verholpen. Neem het lastdiagram van de heftruck met aanbouwtoestel, bedieningshandleiding van de heftruck en het aanbouwtoestel in acht.
en
F
de
Gevaar op ongevallen door niet geborgde en te grote vorktandverlengingen. – Bij vorktandverlengingen met geopende doorsnede enkel lasten transporteren, die over de totale lengte van de vorktandverlenging liggen. – Enkel vorktandverlengingen gebruiken, die overeenkomen met de vorkdoorsnede en de minimale vorklengte van het interne transportmiddel en de gegevens op het typeplaatje van de vorktandverlenging. – Lengte van de basisvorktanden moet ten minste 60% van de lengte van de vorktandverlenging bedragen. – Vorktandverlengingen op de basisvorktanden vergrendelen. – Bij de controles en werkzaamheden voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling, zie "Controles en werkzaamheden voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling" in hoofdstuk E. Bovendien de vergrendeling van de vorktandverlengingen controleren. – Vorktandverlenging met niet volledige of defecte vergrendeling kenmerken en stilleggen. – Interne transportmiddelen met niet volledige of defecte vergrendeling van de vorktandverlenging niet in bedrijf nemen. Vorktandverlenging vervangen. – Vorktandverlenging mag pas weer in gebruik worden genomen nadat het defect is verholpen. Neem het lastdiagram van de heftruck met aanbouwtoestel, bedieningshandleiding van de heftruck en het aanbouwtoestel in acht.
en
de
– Uitsluitend opgeleid en bevoegd personeel mag het aanbouwtoestel bedienen. – Iedere werkwijze die de veiligheid in gevaar zou kunnen brengen, moet u achterwege laten. – Gebruik het aanbouwtoestel uitsluitend in operationele toestand. – Controleer het aanbouwtoestel minstens eenmaal per ploeg op uiterlijk herkenbare schade!
– Uitsluitend opgeleid en bevoegd personeel mag het aanbouwtoestel bedienen. – Iedere werkwijze die de veiligheid in gevaar zou kunnen brengen, moet u achterwege laten. – Gebruik het aanbouwtoestel uitsluitend in operationele toestand. – Controleer het aanbouwtoestel minstens eenmaal per ploeg op uiterlijk herkenbare schade!
Meld schade onmiddellijk.
Meld schade onmiddellijk.
0712.NL
F
M
Gevaar op ongevallen door niet geborgde en te grote vorktandverlengingen.
0712.NL
M
Veiligheidsaanwijzingen voor vorktandverlengingen
E 31
E 31
4.9.2 Geïntegreerde sideshift (Solopilot) t
Z
4.9.2 Geïntegreerde sideshift (Solopilot) t
De richtingaanduiding „links“ of „rechts“ heeft betrekking op de last met blikrichting vanaf de bedienerplaats. Sideshift naar links (uit oogpunt van de bestuurder): – Bedien knop (33) in de richting (X1)
F
Houd rekening met de verminderde hefcapaciteit bij het uitschuiven (zie hoofdstuk B).
X2
– Bedien knop (33) in de richting (X1)
Y2 X1
– Bedien knop (33) in de richting (Y1).
F
Y1
X2 Y2
Houd rekening met de verminderde hefcapaciteit bij het uitschuiven (zie hoofdstuk B).
X1
Y1
o Hydraulische aanbouwapparaten
Voor de bediening van een hydraulisch aanbouwapparaat is de vierde regelhendel (34) van de Solopilot (3) met de functies (X2) en (Y2) voorzien (HF5) (neem de handleiding van de producent in acht).
Voor de bediening van een hydraulisch aanbouwapparaat is de vierde regelhendel (34) van de Solopilot (3) met de functies (X2) en (Y2) voorzien (HF5) (neem de handleiding van de producent in acht). Let op de hefcapaciteit van het aanbouwapparaat.
0712.NL
F
Let op de hefcapaciteit van het aanbouwapparaat.
0712.NL
E 32
33 34 3
Sideshift naar rechts (gezien vanuit de bestuurder):
o Hydraulische aanbouwapparaten
F
De richtingaanduiding „links“ of „rechts“ heeft betrekking op de last met blikrichting vanaf de bedienerplaats. Sideshift naar links (uit oogpunt van de bestuurder):
Sideshift naar rechts (gezien vanuit de bestuurder): – Bedien knop (33) in de richting (Y1).
Z
33 34 3
E 32
4.9.3 Geïntegreerde sideshift (Multipilot) o
4.9.3 Geïntegreerde sideshift (Multipilot) o
Z
Z
De richtingaanduiding „links“ of „rechts“ heeft betrekking op de last met blikrichting vanaf de bedienerplaats. Sideshift naar links (uit oogpunt van de bestuurder): – Bedien de knop (35) in de richting (X1).
35
Sideshift naar links (uit oogpunt van de bestuurder):
3a
X2 Y2
– Bedien de knop (35) in de richting (X1).
36
Sideshift naar rechts (gezien vanuit de bestuurder):
X1
Y1
3a
X2 Y2 36
X1
Y1
– Bedien knop (35) in de richting (Y1).
F
Let op de verminderde hefcapaciteit bij het uitschuiven (zie hoofdstuk B).
o Hydraulische aanbouwapparaten
Let op de verminderde hefcapaciteit bij het uitschuiven (zie hoofdstuk B).
o Hydraulische aanbouwapparaten
Voor de bediening van een hydraulisch aanbouwapparaat is de regelhendel (36) met de functies (X2) en (Y2) voorzien (HF5) (neem de handleiding van de producent in acht).
Voor de bediening van een hydraulisch aanbouwapparaat is de regelhendel (36) met de functies (X2) en (Y2) voorzien (HF5) (neem de handleiding van de producent in acht).
F
Let op de hefcapaciteit van het aanbouwapparaat.
0712.NL
Let op de hefcapaciteit van het aanbouwapparaat.
0712.NL
F
35
Sideshift naar rechts (gezien vanuit de bestuurder):
– Bedien knop (35) in de richting (Y1).
F
De richtingaanduiding „links“ of „rechts“ heeft betrekking op de last met blikrichting vanaf de bedienerplaats.
E 33
E 33
4.10
De hefwagen veilig neerzetten
4.10
Plaats het voertuig veilig wanneer u hem verlaat, ook wanneer de afwezigheid slechts van korte duur is.
Plaats het voertuig veilig wanneer u hem verlaat, ook wanneer de afwezigheid slechts van korte duur is.
F
Plaats het voertuig niet op hellingen! De last moet altijd geheel zijn gedaald.
23
1
2
E 34
Plaats het voertuig niet op hellingen! De last moet altijd geheel zijn gedaald. – Bedien de parkeerrem (23) met behulp van de remknop. – Laat de last volledig dalen en plaats hem horizontaal. – Trek de masthouder volledig in. – Plaats de NOODSTOPschakelaar (2) in de stand „Uit“. – Schakel het contactslot (1) in de stand “0” en trek de sleutel eruit.
23
1
2
0712.NL
– Bedien de parkeerrem (23) met behulp van de remknop. – Laat de last volledig dalen en plaats hem horizontaal. – Trek de masthouder volledig in. – Plaats de NOODSTOPschakelaar (2) in de stand „Uit“. – Schakel het contactslot (1) in de stand “0” en trek de sleutel eruit.
0712.NL
F
De hefwagen veilig neerzetten
E 34
5
M
Bestuurdersvenster (t)
5
Bestuurdersvenster (t)
Het bestuurdersvenster vormt het gebruikerspaneel. Deze dient als indicatie- en bedieneenheid voor de bediener en de servicemonteur.
Het bestuurdersvenster vormt het gebruikerspaneel. Deze dient als indicatie- en bedieneenheid voor de bediener en de servicemonteur.
Door bediening van de vier knoppen met korte uitslag (57, 58, 59, 60) bedient u het bestuurdersvenster en daarmee de heftruck. De LED’s van de 11 verlichte vlakken (38 - 46, 61, 62) kunnen drie toestanden weergeven: actief, knipperend of uit.
Door bediening van de vier knoppen met korte uitslag (57, 58, 59, 60) bedient u het bestuurdersvenster en daarmee de heftruck. De LED’s van de 11 verlichte vlakken (38 - 46, 61, 62) kunnen drie toestanden weergeven: actief, knipperend of uit.
Alle indicaties worden in leesbare tekst of als symbool weergegeven. De betekenis van de afzonderlijke symbolen wordt toegelicht in paragraaf 6.
Alle indicaties worden in leesbare tekst of als symbool weergegeven. De betekenis van de afzonderlijke symbolen wordt toegelicht in paragraaf 6.
Het contrastrijke venster levert informatie over de rijrichting, de stuurhoek, de laadtoestand van de batterij en andere geselecteerde heftruckparameters.
Het contrastrijke venster levert informatie over de rijrichting, de stuurhoek, de laadtoestand van de batterij en andere geselecteerde heftruckparameters.
De tijd instellen:
De tijd instellen:
– Bedien de Shift-knop (58) drie seconden lang.
– Bedien de Shift-knop (58) drie seconden lang.
De indicatie (50) boven de batterij toont de actuele tijd. Het venster pendelt tussen de tijd en de restlooptijd.
De indicatie (50) boven de batterij toont de actuele tijd. Het venster pendelt tussen de tijd en de restlooptijd.
– Bedien de Shift-knop 8 seconden lang, tot het menu „tijd instellen“ wordt weergegeven. – Stel de uren in met behulp van de knoppen „Up“ (60) & „Down“ (59). – Bevestig uw keuze met behulp van de Shift-knop. – Stel de minuten in met behulp van de knoppen „Up“ (60) & „Down“ (59). – Bedien de Shift-toets of de profiel-toets (58), teneinde terug te keren naar de normale modus.
– Bedien de Shift-knop 8 seconden lang, tot het menu „tijd instellen“ wordt weergegeven. – Stel de uren in met behulp van de knoppen „Up“ (60) & „Down“ (59). – Bevestig uw keuze met behulp van de Shift-knop. – Stel de minuten in met behulp van de knoppen „Up“ (60) & „Down“ (59). – Bedien de Shift-toets of de profiel-toets (58), teneinde terug te keren naar de normale modus.
M
Door herhaalde bediening van de knop „Up-“ cq. „Down“ wordt de kloktijd ingesteld en wordt er tussen 24 h- en 12 h-indicatie gewisseld (SET HOUR 24 H <-> SET HOUR 12 H)
44 45 46
47
48
Door herhaalde bediening van de knop „Up-“ cq. „Down“ wordt de kloktijd ingesteld en wordt er tussen 24 h- en 12 h-indicatie gewisseld (SET HOUR 24 H <-> SET HOUR 12 H)
49 50 51 52
44 45 46
47
48
49 50 51 52
53 43
53 43
54
42
54
42 55
41
55
41
40
40 56
39
56
39
38
38
59
58
57
62 61
60
59
58
57
0712.NL
60
0712.NL
62 61
E 35
E 35
Pos. 38
Omschrijving
Pos. 38
39
Batterij is ontgrendeld (rood symbool)
39
Batterij is ontgrendeld (rood symbool)
40
Te hoge temperatuur (rood symbool)
40
Te hoge temperatuur (rood symbool)
41
Dodemansknop niet bediend (geel symbool)
41
Dodemansknop niet bediend (geel symbool)
42
Hefeinde is bereikt (geel symbool)
42
Hefeinde is bereikt (geel symbool)
43
Vorken in horizontale positie (groen symbool)
43
Vorken in horizontale positie (groen symbool)
44
Langzaam rijden (groen symbool)
44
Langzaam rijden (groen symbool)
45
Sideshift in het midden (groen symbool)
45
Sideshift in het midden (groen symbool)
46
Servicemodus is actief (geel sleutelsymbool), service-interval is afgelopen (symbool knippert)
46
Servicemodus is actief (geel sleutelsymbool), service-interval is afgelopen (symbool knippert)
47
Stuurhoek in 30°-stappen als pijl
47
Stuurhoek in 30°-stappen als pijl
48
Stuurmodus 180 door indicatie van telkens 2 cirkelsegmenten
48
Stuurmodus 180 door indicatie van telkens 2 cirkelsegmenten
Waarschuwing, waarschuwingsdriehoek (rood symbool)
Restloopindicatie met ingebouwde batterij in indeling uren : minuten
49
Restloopindicatie met ingebouwde batterij in indeling uren : minuten
Tijd in indeling uren : minuten
50
Tijd in indeling uren : minuten
51
Ontladingstoestand van de batterij en indicatie van de energieterugwinning (t)
51
Ontladingstoestand van de batterij en indicatie van de energieterugwinning (t)
52
Ontlaadindicatie
52
Ontlaadindicatie
53
De ingestelde snelheid (aandrijfrichting) van het actuele profiel (als balken 1 tot 5)
53
De ingestelde snelheid (aandrijfrichting) van het actuele profiel (als balken 1 tot 5)
54
de ingestelde snelheid (heffen) van het actuele profiel (als balken 1 tot 5)
54
de ingestelde snelheid (heffen) van het actuele profiel (als balken 1 tot 5)
55
Profielnummer (rijd-/hefprofiel 1, 2 of 3)
55
Profielnummer (rijd-/hefprofiel 1, 2 of 3)
56
Waarschuwings- en storingsmeldingen als tekst (14-segments-indicatie) en infomeldingen
56
Waarschuwings- en storingsmeldingen als tekst (14-segments-indicatie) en infomeldingen
57
Profielknop voor het selecteren van rij- en hefmodi
57
Profielknop voor het selecteren van rij- en hefmodi
58
Shift-knop (overschakeling indicatie en toegang servicemodus)
58
Shift-knop (overschakeling indicatie en toegang servicemodus)
59
Remknop voor het aantrekken / lossen van de parkeerrem
59
Remknop voor het aantrekken / lossen van de parkeerrem
60
Langzaam-rijdenknop voor het smoren van de rijsnelheid
60
Langzaam-rijdenknop voor het smoren van de rijsnelheid
61
Storing, STOP-plaatje (rood symbool)
61
Storing, STOP-plaatje (rood symbool)
62
Parkeerrem aangetrokken (rood symbool)
62
Parkeerrem aangetrokken (rood symbool)
0712.NL
49 50
0712.NL
E 36
Omschrijving
Waarschuwing, waarschuwingsdriehoek (rood symbool)
E 36
Batterijverbruik-indicator: het bestuurdersvenster toont de laadtoestand van de batterij (51). Het onderste bereik van het batterijsymbool wordt leeg afgebeeld. Dit staat voor de restcapaciteit van de batterij die, teneinde schade aan de batterij te voorkomen, niet kan worden opgenomen.
M
Batterijverbruik-indicator: het bestuurdersvenster toont de laadtoestand van de batterij (51). Het onderste bereik van het batterijsymbool wordt leeg afgebeeld. Dit staat voor de restcapaciteit van de batterij die, teneinde schade aan de batterij te voorkomen, niet kan worden opgenomen.
M
De batterijverbruik-indicator / batterijverbruik-bewaker wordt fabrieksmatig ingesteld op standaard batterijen.
51
De batterijverbruik-indicator / batterijverbruik-bewaker wordt fabrieksmatig ingesteld op standaard batterijen.
51
49
49
63
64
64
58
Als een batterij tot de toelaatbare ontlaadtoestand is (restcapaciteit) ontladen, wordt het batterijsymbool als leeg weergegeven.
Als een batterij tot de toelaatbare ontlaadtoestand is (restcapaciteit) ontladen, wordt het batterijsymbool als leeg weergegeven.
Batterijverbruik-bewaker: wanneer de capaciteit lager wordt dan de restcapaciteit, wordt de heffunctie uitgeschakeld. Er verschijnt dan een overeenkomstige melding op het venster.
Batterijverbruik-bewaker: wanneer de capaciteit lager wordt dan de restcapaciteit, wordt de heffunctie uitgeschakeld. Er verschijnt dan een overeenkomstige melding op het venster.
Z
De functie Heffen wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij voor minstens 70% is geladen.
De functie Heffen wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij voor minstens 70% is geladen.
Restloop-indicatie: De resttijd van de batterij tot het bereiken van de restcapaciteit wordt weergegeven.
Restloop-indicatie: De resttijd van de batterij tot het bereiken van de restcapaciteit wordt weergegeven.
U kunt de indicatie over de batterij (49) omschakelen naar het weergeven van de restlooptijd door de Shift-knop (58) 3 seconden lang te bedienen.
U kunt de indicatie over de batterij (49) omschakelen naar het weergeven van de restlooptijd door de Shift-knop (58) 3 seconden lang te bedienen.
Z
Het venster pendelt tussen de tijd en de restlooptijd.
0712.NL
Z
58
Het venster pendelt tussen de tijd en de restlooptijd.
0712.NL
Z
63
E 37
E 37
kort bedienen van de Shift-knop (58) leidt tot een andere toewijzing van de indicatievelden (63 en 64). Wanneer geen hefhoogte (o) cq. geen lastgewicht (o) beschikbaar is, wordt over de betreffende regel heen gesprongen.
kort bedienen van de Shift-knop (58) leidt tot een andere toewijzing van de indicatievelden (63 en 64). Wanneer geen hefhoogte (o) cq. geen lastgewicht (o) beschikbaar is, wordt over de betreffende regel heen gesprongen.
Indicatieveld 1 (64)
Indicatieveld 2 (63)
Indicatieveld 1 (64)
Indicatieveld 2 (63)
Werkuren
Lastgewicht
Werkuren
Lastgewicht
Werkuren
Hefhoogte
Werkuren
Hefhoogte
Hefhoogte
Lastgewicht
Hefhoogte
Lastgewicht
Lastgewicht
Hefhoogte
Lastgewicht
Hefhoogte
Z
Wanneer geen hefhoogte, geen maximale hefhoogte en geen lastgewicht beschikbaar is, blijft indicatieveld 2 leeg.
E 38
Wanneer geen hefhoogte, geen maximale hefhoogte en geen lastgewicht beschikbaar is, blijft indicatieveld 2 leeg.
Indicatie „energieterugwinning“ bij regeneratief dalen en regeneratief remmen
Indicatie „energieterugwinning“ bij regeneratief dalen en regeneratief remmen
Tijdens de toestand „energieterugwinning“ wordt de verbruikindicator op het bestuurdersvenster omgeschakeld, zodat de balken in de batterijtrog van onderen naar boven worden gevuld.
Tijdens de toestand „energieterugwinning“ wordt de verbruikindicator op het bestuurdersvenster omgeschakeld, zodat de balken in de batterijtrog van onderen naar boven worden gevuld.
Dit vindt cyclisch plaats en onafhankelijk van de laadtoestand waarin de batterij zich bevindt (vol of gedeeltelijk ontladen).
Dit vindt cyclisch plaats en onafhankelijk van de laadtoestand waarin de batterij zich bevindt (vol of gedeeltelijk ontladen).
Z
De indicatie dooft wanneer de energieterugwinning is beëindigd.
0712.NL
Z
Werkurenteller: werkuren worden geteld wanneer de heftruck door de contactsleutel, keypad of transponderkaart voor bedrijf is vrijgegeven en de dodemensknop wordt bediend.
De indicatie dooft wanneer de energieterugwinning is beëindigd.
0712.NL
Z
Werkurenteller: werkuren worden geteld wanneer de heftruck door de contactsleutel, keypad of transponderkaart voor bedrijf is vrijgegeven en de dodemensknop wordt bediend.
E 38
5.1
Verlichte vlakken van het bestuurdersvenster
5.1
Verlichte vlakken van het bestuurdersvenster
SYMBOOL Vorken in horizontale positie (groen symbool)
3
28
3 SYMBOOL Sideshift-middenpositie (groen symbool)
SYMBOOL Hefeinde is bereikt (geel symbool)
SYMBOOL Hefeinde is bereikt (geel symbool)
SYMBOOL Langzaam rijden (groen symbool)
SYMBOOL Langzaam rijden (groen symbool)
SYMBOOL Dodemansknop niet bediend (geel symbool)
SYMBOOL Dodemansknop niet bediend (geel symbool)
SYMBOOL Servicemodus is actief (geel sleutelsymbool)
SYMBOOL Servicemodus is actief (geel sleutelsymbool)
SYMBOOL Overtemperatuur (rood symbool)
SYMBOOL Overtemperatuur (rood symbool)
SYMBOOL Batterij is ontgrendeld (rood symbool)
SYMBOOL Batterij is ontgrendeld (rood symbool)
SYMBOOL Parkeerrem aangetrokken (rood symbool)
SYMBOOL Parkeerrem aangetrokken (rood symbool)
SYMBOOL Waarschuwing, waarschuwingsdriehoek (rood symbool)
SYMBOOL Waarschuwing, waarschuwingsdriehoek (rood symbool)
SYMBOOL Storing, STOP-plaatje (rood symbool)
SYMBOOL Storing, STOP-plaatje (rood symbool)
0712.NL
SYMBOOL Sideshift-middenpositie (groen symbool)
0712.NL
28
SYMBOOL Vorken in horizontale positie (groen symbool)
E 39
E 39
5.2
5.3
Knoppen van het bestuurdersvenster
5.2
De rijsnelheid wordt gesmoord (langzaam-rijdenknop)
De rijsnelheid wordt gesmoord (langzaam-rijdenknop)
De parkeerrem is aangetrokken respectievelijk gelost (remknop)
De parkeerrem is aangetrokken respectievelijk gelost (remknop)
Omschakeling van de indicatie op de servicemodus (Shift-knop)
Omschakeling van de indicatie op de servicemodus (Shift-knop)
Selectie van de rij- en hefmodi
Selectie van de rij- en hefmodi
Waarschuwingen chauffeursvenster
5.3
Waarschuwingen chauffeursvenster
Indicatie Symbool Betekenis
Indicatie Symbool Betekenis
INFO 02
Geen rijrichting geselecteerd
INFO 02
Geen rijrichting geselecteerd
INFO 03
Rijden niet vrijgegeven
INFO 03
Rijden niet vrijgegeven
INFO 04
Geen gewenste waarde
INFO 04
Geen gewenste waarde
Batterij leeg, hoofdhef uitgeschakeld
Batterij leeg, hoofdhef uitgeschakeld
Veiligheidsschakelaar niet bediend
Veiligheidsschakelaar niet bediend
INFO 07
Knipperend symbool Minstens één bedienelement bij de systeemstart niet in de ruststand
INFO 07
Knipperend symbool Minstens één bedienelement bij de systeemstart niet in de ruststand
INFO 08
Knipperend symbool Parkeerrem aangetrokken
INFO 08
Knipperend symbool Parkeerrem aangetrokken
0712.NL
Kruipgang geschakeld, respectievelijk ingesteld door vergrendelingen 0712.NL
Kruipgang geschakeld, respectievelijk ingesteld door vergrendelingen
E 40
Knoppen van het bestuurdersvenster
E 40
Indicatie Symbool Betekenis
Indicatie Symbool Betekenis
INFO 10
Te hoge temperatuur rijmotor
INFO 10
INFO 11
Te hoge temperatuur hefmotor
INFO 11
Te hoge temperatuur hefmotor
INFO 12
Te hoge temperatuur stuurmotor
INFO 12
Te hoge temperatuur stuurmotor
INFO 16
Rijstroomuitschakeling bediend
INFO 16
Rijstroomuitschakeling bediend
Hefeinde bereikt
Te hoge temperatuur rijmotor
Hefeinde bereikt
INFO 18
Knipperend symbool Hoogte minder dan veiligheidshoogte
INFO 22
Rijregeling herkent elektrische stuurinrichting niet
INFO 22
Rijregeling herkent elektrische stuurinrichting niet
INFO 23
Regeling is overgeschakeld naar de diagnosemodus
INFO 23
Regeling is overgeschakeld naar de diagnosemodus
INFO 24
Schakel de spanning aan de heftruck uit en in
INFO 24
Schakel de spanning aan de heftruck uit en in
INFO 25
Knipperend symbool Te hoge temperatuur rijregeling
INFO 25
Knipperend symbool Te hoge temperatuur rijregeling
INFO 26
Knipperend symbool Te hoge temperatuur hefregeling
INFO 26
Knipperend symbool Te hoge temperatuur hefregeling
INFO 27
Knipperend symbool Te hoge temperatuur stuurregeling
INFO 27
Knipperend symbool Te hoge temperatuur stuurregeling
INFO 31
Bij het inschakelen is de ruststand van het rijpedaal niet herkend
INFO 31
Bij het inschakelen is de ruststand van het rijpedaal niet herkend
INFO 32
Geen schuifwegreferentie bij het inschakelen
INFO 32
Geen schuifwegreferentie bij het inschakelen
0712.NL
Knipperend symbool Hoogte minder dan veiligheidshoogte
0712.NL
INFO 18
E 41
E 41
Indicatie Symbool Betekenis
Indicatie Symbool Betekenis
INFO 54
Heftrucktype instellen
INFO 54
Heftrucktype instellen
INFO 55
Bij het inschakelen is de ruststand van de dodemansknop niet herkend
INFO 55
Bij het inschakelen is de ruststand van de dodemansknop niet herkend
Opwarmfase van het bestuurdersvenster afwachten, omdat LCD niet leesbaar is bij te lage temperaturen.
VERWAR MING
Storingsmeldingen bestuurdersvenster Storing Storingstekst
E 42
Opwarmfase van het bestuurdersvenster afwachten, omdat LCD niet leesbaar is bij te lage temperaturen.
Storingsmeldingen bestuurdersvenster
Toelichting
Remedie
Storing Storingstekst
Toelichting
Remedie
LOW VOLTAGE
Te lage spanning
Controleer de batterijspanning; laad de batterij
1
LOW VOLTAGE
Te lage spanning
Controleer de batterijspanning; laad de batterij
2
HIGH VOLTAGE
Te hoge spanning
Controleer de batterijspanning
2
HIGH VOLTAGE
Te hoge spanning
Controleer de batterijspanning
3
TEMPERAT CONTR
Temperatuur van de regeling
Laat de regelingen afkoelen
3
TEMPERAT CONTR
Temperatuur van de regeling
Laat de regelingen afkoelen
5
ELECTR SYSTEM
Te hoge spanning
Schakel uit en in; haal de service erbij
5
ELECTR SYSTEM
Te hoge spanning
Schakel uit en in; haal de service erbij
6
ACCELERATOR
Analoge waarde buiten het geldige bereik of onbetrouwbaar ten opzichte van digitaal signaal
Schakel uit en in; haal de service erbij
6
ACCELERATOR
Analoge waarde buiten het geldige bereik of onbetrouwbaar ten opzichte van digitaal signaal
Schakel uit en in; haal de service erbij
7
TURN OFF KEY
Contactslot
Schakel uit en in; haal de service erbij
7
TURN OFF KEY
Contactslot
Schakel uit en in; haal de service erbij
10
MAIN CONTACTOR
Hoofdveiligheid defect
Schakel uit en in; haal de service erbij
10
MAIN CONTACTOR
Hoofdveiligheid defect
Schakel uit en in; haal de service erbij
11-19
CONTROLLER
Regelstoring
Schakel uit en in; haal de service erbij
11-19
CONTROLLER
Regelstoring
Schakel uit en in; haal de service erbij
21-22
CONTROLLER
Regelstoring
Schakel uit en in; haal de service erbij
21-22
CONTROLLER
Regelstoring
Schakel uit en in; haal de service erbij
23
CONTROLLER
Regelstoring
Schakel uit en in
23
CONTROLLER
Regelstoring
Schakel uit en in
24
CONTROLLER
Regelstoring
Schakel uit en in; haal de service erbij
24
CONTROLLER
Regelstoring
Schakel uit en in; haal de service erbij
25
INTERFACE / CAN Geen aanmelding van de Schakel uit en in interface
25
INTERFACE / CAN Geen aanmelding van de Schakel uit en in interface
26
LIFT SENSOR
26
LIFT SENSOR
Kabelbreuk hefsensor
Schakel uit en in; haal de service erbij
0712.NL
1
E 42
Kabelbreuk hefsensor
Schakel uit en in; haal de service erbij
0712.NL
VERWAR MING
Toelichting
Remedie
Storing Storingstekst
Toelichting
Remedie
27
STEER ANGLE
Werkelijke-waardesensor Schakel uit en in; haal de stuurinrichting defect service erbij
27
STEER ANGLE
Werkelijke-waardesensor Schakel uit en in; haal de stuurinrichting defect service erbij
30
TILT SENSOR
Kabelbreuk kantelsensor
Schakel uit en in; haal de service erbij
30
TILT SENSOR
Kabelbreuk kantelsensor
Schakel uit en in; haal de service erbij
31
SIDESHIFT SENS
Kabelbreuk ZH1-sensor HF 4
Schakel uit en in; haal de service erbij
31
SIDESHIFT SENS
Kabelbreuk ZH1-sensor HF 4
Schakel uit en in; haal de service erbij
32
MULTIP SENSOR
Kabelbreuk ZH2-sensor HF 5
Schakel uit en in; haal de service erbij
32
MULTIP SENSOR
Kabelbreuk ZH2-sensor HF 5
Schakel uit en in; haal de service erbij
33
MULTIP SENSOR
Kabelbreuk ZH3-sensor HF 6
Schakel uit en in; haal de service erbij
33
MULTIP SENSOR
Kabelbreuk ZH3-sensor HF 6
Schakel uit en in; haal de service erbij
34
CAN BUS
CAN-bus gestoord
Schakel uit en in; haal de service erbij
34
CAN BUS
CAN-bus gestoord
Schakel uit en in; haal de service erbij
39
TRUCK TYPE
Heftrucktype niet plausibel Schakel uit en in; haal de service erbij
39
TRUCK TYPE
Heftrucktype niet plausibel Schakel uit en in; haal de service erbij
40
TEMPERAT MOTOR
Te hoge temperatuur motor
Laat de motor afkoelen
40
TEMPERAT MOTOR
Te hoge temperatuur motor
Laat de motor afkoelen
43
ADJUST BRAKE
Stel de rem in
Haal de service erbij
43
ADJUST BRAKE
Stel de rem in
Haal de service erbij
44
BRAKE DEFECT
Storing bij remregeling
Haal de service erbij
44
BRAKE DEFECT
Storing bij remregeling
Haal de service erbij
45
STEERING WHEEL Te veel impulsen van de omvormer gewenste stuurwaarde
Haal de service erbij
45
STEERING WHEEL Te veel impulsen van de omvormer gewenste stuurwaarde
Haal de service erbij
46
STEERING WHEEL Omvormer gewenste stuurwaarde verkeerd aangesloten
Haal de service erbij
46
STEERING WHEEL Omvormer gewenste stuurwaarde verkeerd aangesloten
Haal de service erbij
47
STEERING WHEEL Gewenste waarden van Haal de service erbij processors stemmen niet overeen
47
STEERING WHEEL Gewenste waarden van Haal de service erbij processors stemmen niet overeen
48
STEERING TYPE
Gewenste waarden van Haal de service erbij processors stemmen niet overeen
48
STEERING TYPE
Gewenste waarden van Haal de service erbij processors stemmen niet overeen
49
CAN BUS
Voeding CAN gestoord;
Schakel uit en in; haal de service erbij
49
CAN BUS
Voeding CAN gestoord;
Schakel uit en in; haal de service erbij
50
SENSOR HORIZON
Multipilot draadbreuk horizontaal-neiger
Schakel uit en in; haal de service erbij
50
SENSOR HORIZON
Multipilot draadbreuk horizontaal-neiger
Schakel uit en in; haal de service erbij
54
CABLE MOTOR
Kabelbreuk motor
Schakel uit en in; haal de service erbij
54
CABLE MOTOR
Kabelbreuk motor
Schakel uit en in; haal de service erbij
56
CONNECTION MOTO
Motor verkeerd aangesloten
Schakel uit en in; haal de service erbij
56
CONNECTION MOTO
Motor verkeerd aangesloten
Schakel uit en in; haal de service erbij
57
STEER CONTROL
De motor beweegt niet
Schakel uit en in; haal de service erbij
57
STEER CONTROL
De motor beweegt niet
Schakel uit en in; haal de service erbij
E 43
0712.NL
0712.NL
Storing Storingstekst
E 43
E 44
Toelichting
Remedie
Storing Storingstekst
Toelichting
Remedie
STEER ANGLE
Stuurregeling
Schakel uit en in; haal de service erbij
58
STEER ANGLE
Stuurregeling
Schakel uit en in; haal de service erbij
60
STEER CONTROL
Molenasstel volgt impulsen van stuurwiel niet
Schakel uit en in; haal de service erbij
60
STEER CONTROL
Molenasstel volgt impulsen van stuurwiel niet
Schakel uit en in; haal de service erbij
63
CONTROLLER
Voedingsspanning voor sensor buiten het bereik
Schakel uit en in; haal de service erbij
63
CONTROLLER
Voedingsspanning voor sensor buiten het bereik
Schakel uit en in; haal de service erbij
65
SWITCH MIDDLE
Multipilot draadbreuk middenschuif
Schakel uit en in; haal de service erbij
65
SWITCH MIDDLE
Multipilot draadbreuk middenschuif
Schakel uit en in; haal de service erbij
66
SWITCH 180-360
Multipilot draadbreuk Schakel uit en in; haal de sturen-omschakelen 180° service erbij / 360°
66
SWITCH 180-360
Multipilot draadbreuk Schakel uit en in; haal de sturen-omschakelen 180° service erbij / 360°
67
DRIVE DIRECTION Multipilot gewenstewaardeomvormer rijrichtingknop klemt
Schakel uit en in; haal de service erbij
67
DRIVE DIRECTION Multipilot gewenstewaardeomvormer rijrichtingknop klemt
Schakel uit en in; haal de service erbij
68
DEADMAN KEY
Kabelbreuk veiligheidsschakelaar
Schakel uit en in; haal de service erbij
68
DEADMAN KEY
Kabelbreuk veiligheidsschakelaar
Schakel uit en in; haal de service erbij
83
ELECTR SYSTEM
Twee gelijke onderdelen
Schakel uit en in; haal de service erbij
83
ELECTR SYSTEM
Twee gelijke onderdelen
Schakel uit en in; haal de service erbij
84
RPM SENSOR
Toerentalsensor defect
Schakel uit en in; haal de service erbij
84
RPM SENSOR
Toerentalsensor defect
Schakel uit en in; haal de service erbij
85
ELECTRIC DRIVE
Te lage spanning bij vermogensafgifte
Schakel uit en in; haal de service erbij
85
ELECTRIC DRIVE
Te lage spanning bij vermogensafgifte
Schakel uit en in; haal de service erbij
86
RPM INPLAUS
Toerental inplausibel
Schakel uit en in; haal de service erbij
86
RPM INPLAUS
Toerental inplausibel
Schakel uit en in; haal de service erbij
87
ELECTR SYSTEM
Sensorleiding Schakel uit en in; haal de onderbroken, service erbij toerentalwaarneming van lastwielen gestoord
87
ELECTR SYSTEM
Sensorleiding Schakel uit en in; haal de onderbroken, service erbij toerentalwaarneming van lastwielen gestoord
97
STEER CONTROL
Segment buiten de tolerantie
Schakel uit en in; haal de service erbij
97
STEER CONTROL
Segment buiten de tolerantie
Schakel uit en in; haal de service erbij
98
STEER CONTROL
Positie sensorlager en naderingsschakelaar (segment) wijkt af
Schakel uit en in; haal de service erbij
98
STEER CONTROL
Positie sensorlager en naderingsschakelaar (segment) wijkt af
Schakel uit en in; haal de service erbij
100
MULTIP SOFTW
Softwareversie in de Multipilot niet uitwisselbaar
Schakel uit en in; haal de service erbij
100
MULTIP SOFTW
Softwareversie in de Multipilot niet uitwisselbaar
Schakel uit en in; haal de service erbij
105
CABLE TEMP MOT Temperatuursensor motor Schakel uit en in; haal de levert verkeerde waarden service erbij
105
CABLE TEMP MOT Temperatuursensor motor Schakel uit en in; haal de levert verkeerde waarden service erbij
106
CABLE TEMP CON Temperatuursensor regeling levert verkeerde waarden
106
CABLE TEMP CON Temperatuursensor regeling levert verkeerde waarden
Schakel uit en in; haal de service erbij
0712.NL
58
E 44
Schakel uit en in; haal de service erbij
0712.NL
Storing Storingstekst
Storing Storingstekst
Toelichting
Remedie
Storing Storingstekst
Toelichting
Remedie
ELECTR SYSTEM
Contactslot Spanning buiten het toelaatbare bereik
Controleer de batterijspanning; laad de batterij
107
ELECTR SYSTEM
Contactslot Spanning buiten het toelaatbare bereik
Controleer de batterijspanning; laad de batterij
109
BRAKE PEDAL
Rempedaal defect
Schakel uit en in; haal de service erbij
109
BRAKE PEDAL
Rempedaal defect
Schakel uit en in; haal de service erbij
110
CONTROLLER
Stroomuitgang multifunctionele regelaar defect
Schakel uit en in; haal de service erbij
110
CONTROLLER
Stroomuitgang multifunctionele regelaar defect
Schakel uit en in; haal de service erbij
111
CHECK STEER
Rijregeling ontvangt geen Schakel uit en in; haal de telegrammen van de service erbij stuurregeling
111
CHECK STEER
Rijregeling ontvangt geen Schakel uit en in; haal de telegrammen van de service erbij stuurregeling
113
CHECK LIFT
Hefregeling zendt geen levenstelegrammen
Schakel uit en in; haal de service erbij
113
CHECK LIFT
Hefregeling zendt geen levenstelegrammen
115
CONTACTOR INPL Hoofdveiligheid onbetrouwbaar
Schakel uit en in; haal de service erbij
115
CONTACTOR INPL Hoofdveiligheid onbetrouwbaar
116
INIT SUCCESS
Na flashen van de Schakel uit en in; haal de software (veldacties) is het service erbij materiaalnummer van de software onbetrouwbaar, er kunnen ook andere parameters onbetrouwbaar zijn
116
INIT SUCCESS
Na flashen van de Schakel uit en in; haal de software (veldacties) is het service erbij materiaalnummer van de software onbetrouwbaar, er kunnen ook andere parameters onbetrouwbaar zijn
118
CONTROLLER
Stuurinrichting meldt noodstop
Schakel uit en in; haal de service erbij
118
CONTROLLER
Stuurinrichting meldt noodstop
Schakel uit en in; haal de service erbij
119
WEIGHT SWITCH
Knop weeginrichting defect
Schakel uit en in; haal de service erbij
119
WEIGHT SWITCH
Knop weeginrichting defect
Schakel uit en in; haal de service erbij
120
WEIGHT SENSOR
Druksensor van de weeginrichting defect
Schakel uit en in; haal de service erbij
120
WEIGHT SENSOR
Druksensor van de weeginrichting defect
Schakel uit en in; haal de service erbij
121
CONTROLLER
Remregeling
Schakel uit en in; haal de service erbij
121
CONTROLLER
Remregeling
Schakel uit en in; haal de service erbij
122
BRAKE CONFIG
Rem verkeerd aangesloten
Schakel uit en in; haal de service erbij
122
BRAKE CONFIG
Rem verkeerd aangesloten
Schakel uit en in; haal de service erbij
201
SENSOR
Hoogtesensor defect
Schakel uit en in; haal de service erbij
201
SENSOR
Hoogtesensor defect
Schakel uit en in; haal de service erbij
203
SENSOR
Evaluatie van de hoogtesensor niet betrouwbaar
Schakel uit en in; haal de service erbij
203
SENSOR
Evaluatie van de hoogtesensor niet betrouwbaar
Schakel uit en in; haal de service erbij
204
CONTROLLER
Storing bij het lezen van de EEPROM hoogteselectie
Schakel uit en in; haal de service erbij
204
CONTROLLER
Storing bij het lezen van de EEPROM hoogteselectie
Schakel uit en in; haal de service erbij
Schakel uit en in; haal de service erbij Schakel uit en in; haal de service erbij
0712.NL
0712.NL
107
E 45
E 45
Storing Storingstekst
Storing Storingstekst
E 46
CONTROLLER
Toelichting
Remedie
Geen werkelijkeSchakel uit en in; haal de hoogtewaarde bij invoeren service erbij van de opdracht
240
Geen werkelijkeSchakel uit en in; haal de hoogtewaarde bij invoeren service erbij van de opdracht
250
Voor het ingevoerde magazijnniveau is de hoogte ongeldig
Voer een juiste waarde in
250
Voor het ingevoerde magazijnniveau is de hoogte ongeldig
Voer een juiste waarde in
252
Verkeerde invoer hoogteselectie
Voer een juiste waarde in
252
Verkeerde invoer hoogteselectie
Voer een juiste waarde in
0712.NL
CONTROLLER
Remedie
0712.NL
240
Toelichting
E 46
6
Bedieningspaneel (CANCODE) (o)
6
Het bedienpaneel bestaat uit 10 cijfer-knoppen, een Set-knop en een o-knop.
Het bedienpaneel bestaat uit 10 cijfer-knoppen, een Set-knop en een o-knop. 1
6.1
2
De o-knop toont de bedrijfstoestanden via een rood/groene-LED.
4
5
Deze heeft de volgende functies:
7
8
Set
0
– codeslot-functie (de heftruck in bedrijf stellen).
Bedieningspaneel (CANCODE) (o)
3
1
2
3
6
De o-knop toont de bedrijfstoestanden via een rood/groene-LED.
4
5
6
9
Deze heeft de volgende functies:
7
8
9
Set
0
– codeslot-functie (de heftruck in bedrijf stellen).
Codeslot
6.1
Na invoer van de juiste code is het voertuig bedrijfsgereed. U kunt aan ieder voertuig, iedere bediener of ook een bedienergroep een individuele code toekennen.
Codeslot Na invoer van de juiste code is het voertuig bedrijfsgereed. U kunt aan ieder voertuig, iedere bediener of ook een bedienergroep een individuele code toekennen.
Z
Bij levering is de bedienercode bij chauffeursdisplay en CANCODE (o) (fabrieksinstelling 2-5-8-0) aangegeven op een plakplaatje.
M
Verander bij de eerste inbedrijfstelling de master- en bedienercode!
M
Verander bij de eerste inbedrijfstelling de master- en bedienercode!
0712.NL
Bij levering is de bedienercode bij chauffeursdisplay en CANCODE (o) (fabrieksinstelling 2-5-8-0) aangegeven op een plakplaatje.
0712.NL
Z
E 47
E 47
Inbedrijfstelling
Na het inschakelen van de NOODSTOP-schakelaar en eventueel het contactslot brandt de LED (66) rood.
Na het inschakelen van de NOODSTOP-schakelaar en eventueel het contactslot brandt de LED (66) rood.
Na invoer van de juiste bediencode brandt de LED (65) groen.
Na invoer van de juiste bediencode brandt de LED (65) groen.
Bij een verkeerde code knippert de LED (65) twee seconden rood. Daarna kunt u een nieuwe code invoeren.
Bij een verkeerde code knippert de LED (65) twee seconden rood. Daarna kunt u een nieuwe code invoeren.
Uitschakelen U schakelt het voertuig uit door de o-knop (70) te bedienen.
Z
De uitschakeling kan automatisch plaatsvinden na een vooraf ingestelde tijd. Daartoe moet u de bijbehorende codeslotparameter instellen (zie paragraaf 6,3). Dit extra veiligheidsmechanisme ontslaat de gebruiker geenszins van de plicht de heftruck vóór het verlaten reglementair te 66 beveiligen tegen onbevoegde ingebruikname door derden. Daarom moet de gebruiker bij het verlaten van de heftruck in ieder geval de uitschakelknop bedienen.
67
68
E 48
De Set-knop (66) heeft geen functie in de bedienmodus.
Uitschakelen
69
U schakelt het voertuig uit door de o-knop (70) te bedienen.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Set
0
Z 70
65
Parameter
6.2
De uitschakeling kan automatisch plaatsvinden na een vooraf ingestelde tijd. Daartoe moet u de bijbehorende codeslotparameter instellen (zie paragraaf 6,3). Dit extra veiligheidsmechanisme ontslaat de gebruiker geenszins van de plicht de heftruck vóór het verlaten reglementair te 66 beveiligen tegen onbevoegde ingebruikname door derden. Daarom moet de gebruiker bij het verlaten van de heftruck in ieder geval de uitschakelknop bedienen.
67
68
69
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Set
0
70
65
Parameter
In de programmeermodus kunt u de codeslot-functies invoeren met behulp van het bedienpaneel.
In de programmeermodus kunt u de codeslot-functies invoeren met behulp van het bedienpaneel.
Parametergroepen
Parametergroepen
Het parameternummer is samengesteld uit drie cijfers. Het eerste cijfer is de parametergroep volgens tabel 1. De tweede en derde positie vormen een volgnummer van 00 tot 99.
Het parameternummer is samengesteld uit drie cijfers. Het eerste cijfer is de parametergroep volgens tabel 1. De tweede en derde positie vormen een volgnummer van 00 tot 99.
Nr. Parametergroep
Nr. Parametergroep
0xx Codeslot-instellingen (codes, vrijgave van het rijprogramma, automatische uitschakeling, et cetera)
0xx Codeslot-instellingen (codes, vrijgave van het rijprogramma, automatische uitschakeling, et cetera)
0712.NL
6.2
Z
De Set-knop (66) heeft geen functie in de bedienmodus.
0712.NL
Z
Inbedrijfstelling
E 48
6.3
Parameterinstellingen
6.3
U moet de mastercode invoeren wanneer u de voertuiginstelling wilt veranderen.
Z M
Z
Parameterinstellingen U moet de mastercode invoeren wanneer u de voertuiginstelling wilt veranderen.
Z M
De fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5. Verander de mastercode bij de eerste inbedrijfstelling (zie tabel).
De fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5. Verander de mastercode bij de eerste inbedrijfstelling (zie tabel).
De mastercode invoeren:
De mastercode invoeren:
– Bedien de o-knop – Voer de mastercode in
– Bedien de o-knop – Voer de mastercode in
Codeslot-parameters
Codeslot-parameters
Instelprocedure voor heftrucks:
Instelprocedure voor heftrucks:
– Voer het driecijferig parameternummer in en bevestig uw keuze met de Setknop (66). – Voer de instelwaarde volgens de parameterlijst in, respectievelijk verander deze. Bevestig uw keuze met de Set-knop (66).
– Voer het driecijferig parameternummer in en bevestig uw keuze met de Setknop (66). – Voer de instelwaarde volgens de parameterlijst in, respectievelijk verander deze. Bevestig uw keuze met de Set-knop (66).
Z
Bij een verkeerde invoer knippert de LED (65) van de o-knop (70) rood. Na een nieuwe invoer van het parameternummer kunt u de instelwaarde invoeren of veranderen.
Herhaal het proces wanneer u meer parameters wilt invoeren. Druk ter afsluiting van de invoer op de o-knop (70).
0712.NL
0712.NL
Herhaal het proces wanneer u meer parameters wilt invoeren. Druk ter afsluiting van de invoer op de o-knop (70).
Bij een verkeerde invoer knippert de LED (65) van de o-knop (70) rood. Na een nieuwe invoer van het parameternummer kunt u de instelwaarde invoeren of veranderen.
E 49
E 49
U kunt de volgende parameters invoeren:
U kunt de volgende parameters invoeren:
Codeslot-parameterlijst
Codeslot-parameterlijst
Nr.
Functie
Bereik instelwaarde
Standaard instelwaarde
Opmerkingen Werkvolgorde
000 Mastercode veranderen 0000 - 9999 De lengte (vier- tot of zescijferig) van de 00000 - 99999 mastercode bepaalt ook of de lengte (vier- tot 000000 - 999999 zescijferig) van de bedienercode. Zolang de bedienercodes zijn geprogrammeerd, kunt u slechts een nieuwe code van gelijke lengte invoeren. Wanneer u de codelengte wilt veranderen, moet u eerst alle bedienercodes wissen.
7295
(LED 67 knippert) Voer de actuele code in
001 Bedienercode toevoegen (maximaal 600)
2580
Nr.
Codeslot
Functie
Bereik instelwaarde
Standaard instelwaarde
Opmerkingen Werkvolgorde
000 Mastercode veranderen 0000 - 9999 De lengte (vier- tot of zescijferig) van de 00000 - 99999 mastercode bepaalt ook of de lengte (vier- tot 000000 - 999999 zescijferig) van de bedienercode. Zolang de bedienercodes zijn geprogrammeerd, kunt u slechts een nieuwe code van gelijke lengte invoeren. Wanneer u de codelengte wilt veranderen, moet u eerst alle bedienercodes wissen.
7295
(LED 67 knippert) Voer de actuele code in
001 Bedienercode toevoegen (maximaal 600)
2580
Codeslot
Bevestig uw keuze (Set) (LED 68 knippert) Voer een nieuwe code in Bevestig uw keuze (Set) (LED 69 knippert) De nieuwe code herhalen
Bevestig uw keuze (Set) (LED 68 knippert) Voer een nieuwe code in Bevestig uw keuze (Set) (LED 69 knippert) De nieuwe code herhalen
Bevestigen (Set) 0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
Bevestigen (Set)
(LED 68 knippert) Voer een code in Bevestigen (Set) (LED 69 knippert) Voer de code nogmaals in
E 50
(LED 68 knippert) Voer een code in Bevestigen (Set) (LED 69 knippert) Voer de code nogmaals in
0712.NL
Bevestig uw keuze (Set)
0712.NL
Bevestig uw keuze (Set)
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
E 50
Nr.
Functie
Bereik instelwaarde
Standaard instelwaarde
Opmerkingen Werkvolgorde
Nr.
Codeslot 002 Bedienercode veranderen
003 Bedienercode wissen
Functie
Bereik instelwaarde
Standaard instelwaarde
Codeslot 0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
(LED 67 knippert) Voer de actuele code in
002 Bedienercode veranderen
Bevestig uw keuze (Set)
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
(LED 67 knippert) Voer de actuele code in Bevestig uw keuze (Set)
(LED 68 knippert) Voer een nieuwe code in
(LED 68 knippert) Voer een nieuwe code in
Bevestig uw keuze (Set)
Bevestig uw keuze (Set)
(LED 69 knippert) Voer de code nogmaals in
(LED 69 knippert) Voer de code nogmaals in
Bevestigen
Bevestigen
(LED 68 knippert) Voer een code in
003 Bedienercode wissen
Bevestigen (Set) (LED 69 knippert) Voer de code nogmaals in
0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
(LED 68 knippert) Voer een code in Bevestigen (Set) (LED 69 knippert) Voer de code nogmaals in
Bevestigen (Set) 004 Codegeheugen wissen (wist alle gebruikercodes) 010 Automatische tijduitschakeling
Opmerkingen Werkvolgorde
3265
Bevestigen (Set)
3265 = wissen
004 Codegeheugen wissen (wist alle gebruikercodes)
Andere invoer = niet wissen 00 - 31
00
00 = geen uitschakeling
010 Automatische tijduitschakeling
3265
3265 = wissen Andere invoer = niet wissen
00 - 31
00
00 = geen uitschakeling
01 tot 30 = uitschakeltijd in minuten
01 tot 30 = uitschakeltijd in minuten
31 = uitschakeling na 10 seconden
31 = uitschakeling na 10 seconden
0712.NL
LED 69-71 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3 (zie paragraaf 6.1).
0712.NL
LED 69-71 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3 (zie paragraaf 6.1).
E 51
E 51
Storingsmeldingen van het bedieningspaneel
Storingsmeldingen van het bedieningspaneel
De volgende storingen worden weergegeven door het rood knipperen van de LED (65)
De volgende storingen worden weergegeven door het rood knipperen van de LED (65)
– – – –
– – – –
Nieuwe mastercode is reeds bedienercode Nieuwe bedienercode is reeds mastercode Er is geen bedienercode om te veranderen De bedienercode moet worden veranderd in een andere bedienercode, die reeds aanwezig is – Er is geen bedienercode om te wissen – Codegeheugen is vol.
Nieuwe mastercode is reeds bedienercode Nieuwe bedienercode is reeds mastercode Er is geen bedienercode om te veranderen De bedienercode moet worden veranderd in een andere bedienercode, die reeds aanwezig is – Er is geen bedienercode om te wissen – Codegeheugen is vol.
7
ISM (o)
7
ISM (o)
Z
Bij uitrusting met ISM-toegangsmodule, zie handleiding „ISM toegangsmodule“.
Z
Bij uitrusting met ISM-toegangsmodule, zie handleiding „ISM toegangsmodule“.
8
Voertuigparameters veranderen
8
Voertuigparameters veranderen
F
F
Door de voertuigparameter te veranderen, wordt het rijgedrag van het voertuig veranderd. Let daar op bij de inbedrijfstelling! U mag parameters uitsluitend bij stilstaand voertuig en zonder hefbewegingen wijzigen. Met behulp van het bestuurdersvenster (t) kunt u ook enkele heftruckparameters (acceleratie, uitrolrem, omkeerrem, snelheid in aandrijfrichting, snelheid in vorkrichting en hefsnelheid) en daarmee het gedrag van de heftruck veranderen.
Met behulp van het bestuurdersvenster (t) kunt u ook enkele heftruckparameters (acceleratie, uitrolrem, omkeerrem, snelheid in aandrijfrichting, snelheid in vorkrichting en hefsnelheid) en daarmee het gedrag van de heftruck veranderen.
t Heftrucks met bestuurdersvenster en schakelslot
t Heftrucks met bestuurdersvenster en schakelslot
Gebruik bij heftrucks met schakelslot de grijze servicesleutel, om in de rij- en hefparameters te komen.
Gebruik bij heftrucks met schakelslot de grijze servicesleutel, om in de rij- en hefparameters te komen.
o Heftruck met bestuurdersvenster en CANCODE
Z
Vóór het binnengaan van het SERVICEMENU / PARAMETERMENU wordt de pincode gevraagd. Standaard is bij heftrucks met CANCODE (o) de pincode 2580 ingesteld.
E 52
Vóór het binnengaan van het SERVICEMENU / PARAMETERMENU wordt de pincode gevraagd. Standaard is bij heftrucks met CANCODE (o) de pincode 2580 ingesteld.
Voer vóór het inschakelen van de heftruck de toegewezen pincode in. Dan wordt vóór het binnengaan van het SERVICEMENU / PARAMETERMENU de pincode niet meer gevraagd. De parameterinstellingen worden opgeslagen onder de pincode.
Voer vóór het inschakelen van de heftruck de toegewezen pincode in. Dan wordt vóór het binnengaan van het SERVICEMENU / PARAMETERMENU de pincode niet meer gevraagd. De parameterinstellingen worden opgeslagen onder de pincode.
Er zijn vijftien individueel programmeerbare parameterinstellingen (verandering van bestuurder of programma) mogelijk. Wanneer u andere parameterinstellingen wilt selecteren, moet u het voertuig af- en weer aanmelden of in- en weer uitschakelen. Voer de volgende pincode in.
Er zijn vijftien individueel programmeerbare parameterinstellingen (verandering van bestuurder of programma) mogelijk. Wanneer u andere parameterinstellingen wilt selecteren, moet u het voertuig af- en weer aanmelden of in- en weer uitschakelen. Voer de volgende pincode in.
M
Uitsluitend de bevoegde service van de fabrikant mag veranderingen aanbrengen in de servicemodus! 0712.NL
M
o Heftruck met bestuurdersvenster en CANCODE
Uitsluitend de bevoegde service van de fabrikant mag veranderingen aanbrengen in de servicemodus! 0712.NL
Z
Door de voertuigparameter te veranderen, wordt het rijgedrag van het voertuig veranderd. Let daar op bij de inbedrijfstelling! U mag parameters uitsluitend bij stilstaand voertuig en zonder hefbewegingen wijzigen.
E 52
9
Storingshulp
9
Alle storingen of de gevolgen van een bedieningsfout worden weergegeven op het bestuurdersvenster. Volg de aanwijzingen van het bestuurdersvenster op.
Alle storingen of de gevolgen van een bedieningsfout worden weergegeven op het bestuurdersvenster. Volg de aanwijzingen van het bestuurdersvenster op.
Eventueel is een „nieuwe start“ nodig. Schakel de NOODSTOP uit en weer in.
Eventueel is een „nieuwe start“ nodig. Schakel de NOODSTOP uit en weer in.
Wanneer het voertuig zich niet laat inschakelen, moet u op het volgende letten
Wanneer het voertuig zich niet laat inschakelen, moet u op het volgende letten
Storing
Mogelijke oorzaak
U kunt het Batterijstekker niet voertuig niet aangesloten / batterijkabel inschakelen losgehaald NOODSTOPschakelaar ingedrukt.
Maatregelen
Storing
Controleer de batterijstekker, steek hem eventueel in; controleer de batterijkabel
Mogelijke oorzaak
U kunt het Batterijstekker niet voertuig niet aangesloten / batterijkabel inschakelen losgehaald
Ontgrendel de NOODSTOPschakelaar.
NOODSTOPschakelaar ingedrukt.
Maatregelen Controleer de batterijstekker, steek hem eventueel in; controleer de batterijkabel Ontgrendel de NOODSTOPschakelaar.
Contactsleutel in de stand “0”. Plaats de contactsleutel in de stand „I“.
Contactsleutel in de stand “0”. Plaats de contactsleutel in de stand „I“.
Zekering is defect.
Zekering is defect.
Controleer de zekeringen.
Controleer de zekeringen.
Z
Wanneer u de storing na het uitvoeren van de instructies op het bestuurdersvenster en de „remedies“ niet kon verhelpen, moet u contact opnemen met de service van de producent, omdat uitsluitend geschoolde en gekwalificeerde servicemonteurs de storing verder kunnen oplossen.
Z
Wanneer u de storing na het uitvoeren van de instructies op het bestuurdersvenster en de „remedies“ niet kon verhelpen, moet u contact opnemen met de service van de producent, omdat uitsluitend geschoolde en gekwalificeerde servicemonteurs de storing verder kunnen oplossen.
10
Intern transportmiddel zonder batterij bewegen, berging
10
Intern transportmiddel zonder batterij bewegen, berging
F
F
Dit werk mag enkel worden uitgevoerd door een vakkundige onderhoudsmonteur die is geïnstrueerd in de hantering ervan. Bij het uitschakelen van de remmen moet u het interne transportmiddel op een vlakke vloer plaatsen, omdat geen remwerking meer aanwezig is.
Dit werk mag enkel worden uitgevoerd door een vakkundige onderhoudsmonteur die is geïnstrueerd in de hantering ervan. Bij het uitschakelen van de remmen moet u het interne transportmiddel op een vlakke vloer plaatsen, omdat geen remwerking meer aanwezig is.
Intern transportmiddel voorbereiden voor berging
Intern transportmiddel voorbereiden voor berging
– NOODSTOP-schakelaar en het contactslot uitschakelen. – Intern transportmiddel tegen wegrollen beveiligen. – Stoel in de richting van het stuurwiel uit de geleiding schuiven. – Stekkerverbinding losmaken. – Stoelkap verwijderen (u kunt de stoelkap eraf nemen na het verwijderen van drie bevestigingsbouten).
– NOODSTOP-schakelaar en het contactslot uitschakelen. – Intern transportmiddel tegen wegrollen beveiligen. – Stoel in de richting van het stuurwiel uit de geleiding schuiven. – Stekkerverbinding losmaken. – Stoelkap verwijderen (u kunt de stoelkap eraf nemen na het verwijderen van drie bevestigingsbouten).
Magneetrem ontluchten
Magneetrem ontluchten
Ongecontroleerde beweging van het interne transportmiddel Bij het uitschakelen van de remmen moet u het interne transportmiddel op een vlakke vloer plaatsen, omdat geen remwerking meer aanwezig is. Een stroomloos intern transportmiddel met ontluchte magneetrem kan niet worden afgeremd met het remsysteem van het voertuig! E 53
F 0712.NL
F
0712.NL
Storingshulp
Ongecontroleerde beweging van het interne transportmiddel Bij het uitschakelen van de remmen moet u het interne transportmiddel op een vlakke vloer plaatsen, omdat geen remwerking meer aanwezig is. Een stroomloos intern transportmiddel met ontluchte magneetrem kan niet worden afgeremd met het remsysteem van het voertuig! E 53
F
– Rem niet loszetten op hellingen. – Rem op de plaats van bestemming weer aantrekken. – Interne transportmiddel niet met losgezette rem parkeren.
– Rem niet loszetten op hellingen. – Rem op de plaats van bestemming weer aantrekken. – Interne transportmiddel niet met losgezette rem parkeren.
Werkwijze:
Werkwijze:
– Tweepolige stekker van de magneetrem halen. – Bouten voor het deactiveren van de rem uit de aandrijfplaat schroeven en in de boringen van de magneetrem schroeven.
– Tweepolige stekker van de magneetrem halen. – Bouten voor het deactiveren van de rem uit de aandrijfplaat schroeven en in de boringen van de magneetrem schroeven.
Aandrijfwiel uitlijnen
Aandrijfwiel uitlijnen
Bij het stationair sturen wordt de bandage van het aandrijfwiel opgespannen. Hierdoor kan bij het loslaten van de slinger een nastelmoment optreden.
F
37
Werkwijze
Werkwijze
Aandrijfwiel in de gewenste stand zetten, daarvoor:
Aandrijfwiel in de gewenste stand zetten, daarvoor:
– Beschermkap boven centrale bout op stuurmotor (zie pijl) verwijderen. – Stuurslinger volgens de tabel gereedschapsset in elkaar zetten. – Stuurslinger op stuuraandrijving steken.
– Beschermkap boven centrale bout op stuurmotor (zie pijl) verwijderen. – Stuurslinger volgens de tabel gereedschapsset in elkaar zetten. – Stuurslinger op stuuraandrijving steken.
Aandrijfwiel in de stuurwielstand draaien.
Aandrijfwiel in de stuurwielstand draaien.
gewenste
Intern transportmiddel bergen
F F F
37
gewenste
Intern transportmiddel bergen
F F
De stuurwielstand mag enkel bij stilstaand intern transportmiddel worden gecorrigeerd. Voor het wegslepen van het interne transportmiddel enkel trekvoertuigen gebruiken, die beschikken over voldoende trek- en remkracht voor de ongeremde aanhangerlast. Intern transportmiddel enkel in reachsnelheid wegslepen.
F
Gevaar op ongevallen door een niet geborgd intern transportmiddel Plaatsing van het interne transportmiddel op hellingen of met omhooggebrachte last cq. omhooggebracht lastopnamemiddel is gevaarlijk en is niet toegestaan.
De stuurwielstand mag enkel bij stilstaand intern transportmiddel worden gecorrigeerd. Voor het wegslepen van het interne transportmiddel enkel trekvoertuigen gebruiken, die beschikken over voldoende trek- en remkracht voor de ongeremde aanhangerlast. Intern transportmiddel enkel in reachsnelheid wegslepen. Gevaar op ongevallen door een niet geborgd intern transportmiddel Plaatsing van het interne transportmiddel op hellingen of met omhooggebrachte last cq. omhooggebracht lastopnamemiddel is gevaarlijk en is niet toegestaan.
0712.NL
– Intern transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond parkeren. Intern transportmiddel in speciale gevallen met bijvoorbeeld wiggen borgen. – Hefmast en lastvork altijd volledig neerlaten. – Parkeerplaats zodanig kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan de neergelaten vorktanden.
0712.NL
– Intern transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond parkeren. Intern transportmiddel in speciale gevallen met bijvoorbeeld wiggen borgen. – Hefmast en lastvork altijd volledig neerlaten. – Parkeerplaats zodanig kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan de neergelaten vorktanden.
E 54
Bij het stationair sturen wordt de bandage van het aandrijfwiel opgespannen. Hierdoor kan bij het loslaten van de slinger een nastelmoment optreden.
E 54
Werkwijze
– Berging van het interne transportmiddel in de aandrijfrichting: sleeptouw, trekkracht > 5 ton, zoals weergegeven op de afbeelding om de instapgrepen van het beschermdak leiden.
– Berging van het interne transportmiddel in de aandrijfrichting: sleeptouw, trekkracht > 5 ton, zoals weergegeven op de afbeelding om de instapgrepen van het beschermdak leiden.
– Berging van het interne transportmiddel in de vorkrichting: sleeptouw, trekkracht > 5 ton, zoals weergegeven op de afbeelding om de hefmast leiden. – Intern transportmiddel voorzichtig en langzaam bergen. – Op de plaats van bestemming de reminstallatie weer in bedrijfsklare toestand brengen!
– Berging van het interne transportmiddel in de vorkrichting: sleeptouw, trekkracht > 5 ton, zoals weergegeven op de afbeelding om de hefmast leiden. – Intern transportmiddel voorzichtig en langzaam bergen. – Op de plaats van bestemming de reminstallatie weer in bedrijfsklare toestand brengen!
Magneetrem ontluchten
Magneetrem ontluchten
F
Het interne transportmiddel mag niet worden geparkeerd met losse parkeerrem. De ontluchting van de magneetrem weer opheffen. Wanneer de rem niet bedrijfsklaar is, moet u het interne transportmiddel beveiligen tegen abusievelijk bewegen door wiggen tegen de wielen te plaatsen.
Het interne transportmiddel mag niet worden geparkeerd met losse parkeerrem. De ontluchting van de magneetrem weer opheffen. Wanneer de rem niet bedrijfsklaar is, moet u het interne transportmiddel beveiligen tegen abusievelijk bewegen door wiggen tegen de wielen te plaatsen. Werkwijze
– Beschermkap boven centrale bout op stuurmotor (zie pijl) weer aanbrengen. – Bouten voor het deactiveren van de rem uit de magneetrem schroeven en in de boringen van de aandrijfplaat schroeven. – Tweepolige stekker weer op de magneetrem aansluiten.
– Beschermkap boven centrale bout op stuurmotor (zie pijl) weer aanbrengen. – Bouten voor het deactiveren van de rem uit de magneetrem schroeven en in de boringen van de aandrijfplaat schroeven. – Tweepolige stekker weer op de magneetrem aansluiten.
0712.NL
Werkwijze
0712.NL
F
Werkwijze
E 55
E 55
11
Optionele uitvoering
11
Optionele uitvoering
11.1
Werklamp
11.1
Werklamp
72
72
71
71 73
Pos.
74
73
Omschrijving
Pos.
74
Omschrijving
71
o Werklamp
71
o Werklamp
72
o Werklamp
72
o Werklamp
73
o Schakelaar schijnwerper AAN / UIT voor (positie 73)
73
o Schakelaar schijnwerper AAN / UIT voor (positie 73)
74
o Schakelaar schijnwerper AAN / UIT voor (positie 74)
74
o Schakelaar schijnwerper AAN / UIT voor (positie 74)
Z
De werklamp is uitgerust met een draaipunt dat zwenken in alle richtingen mogelijk maakt.
Z
De werklamp is uitgerust met een draaipunt dat zwenken in alle richtingen mogelijk maakt.
11.2
Zwaailicht / flitslicht
11.2
Zwaailicht / flitslicht
75
75 76
Pos.
76
Omschrijving
Pos. 75
o Zwaailamp
76
o Schakelaar zwaailamp AAN / UIT
76
o Schakelaar zwaailamp AAN / UIT 0712.NL
o Zwaailamp
0712.NL
E 56
Omschrijving
75
E 56
11.3
ESA / elektrische hefbegrenzing
14
Pos.
11.3
ESA / elektrische hefbegrenzing
14
77
Omschrijving
Pos.
77
Omschrijving
14
o Overbruggingsknop
14
o Overbruggingsknop
77
o Symboolindicatie sideshift middenstand
77
o Symboolindicatie sideshift middenstand
o ESA 1
o ESA 1
De ESI 1 heeft als taak beschadiging van de heftruck en / of de last in het bereik van de wielarmen tengevolge van bedieningsfouten te verhinderen.
De ESI 1 heeft als taak beschadiging van de heftruck en / of de last in het bereik van de wielarmen tengevolge van bedieningsfouten te verhinderen.
ESI 1 is uitsluitend leverbaar voor voertuigen met geïntegreerde sideshift. De functie kan als volgt worden omschreven:
ESI 1 is uitsluitend leverbaar voor voertuigen met geïntegreerde sideshift. De functie kan als volgt worden omschreven:
– Uitsluitend wanneer de mast volledig is uitgeschoven of de vorkdrager zich boven de wielarmen bevindt, zijn alle functies vrijgegeven. – Als de mast niet volledig is uitgeschoven en de last zich in het bereik van de wielarmen bevindt, worden sideshift en dalen uitgeschakeld. (Bereik van de wielarmen = 500...600 mm)
– Uitsluitend wanneer de mast volledig is uitgeschoven of de vorkdrager zich boven de wielarmen bevindt, zijn alle functies vrijgegeven. – Als de mast niet volledig is uitgeschoven en de last zich in het bereik van de wielarmen bevindt, worden sideshift en dalen uitgeschakeld. (Bereik van de wielarmen = 500...600 mm)
De automatische midden-vrijschakeling maakt daarbij mogelijk,
De automatische midden-vrijschakeling maakt daarbij mogelijk,
– dat bij de middenspositie van de sideshift de mastverplaatsing automatisch ook in het bereik van de wielarmen wordt vrijgegeven. – dat het dalen op de vloer bij middelste sideshift mogelijk is. – dat andere hydraulische functies echter onderbroken blijven – dat de middenpositie op het bestuurdersvenster wordt weergegeven met een controle-indicatie (77).
– dat bij de middenspositie van de sideshift de mastverplaatsing automatisch ook in het bereik van de wielarmen wordt vrijgegeven. – dat het dalen op de vloer bij middelste sideshift mogelijk is. – dat andere hydraulische functies echter onderbroken blijven – dat de middenpositie op het bestuurdersvenster wordt weergegeven met een controle-indicatie (77). 0712.NL
ESA staat voor End-Schalter-Anlage / 1 (eindschakelaar-installatie 1)
0712.NL
ESA staat voor End-Schalter-Anlage / 1 (eindschakelaar-installatie 1)
E 57
E 57
o ESA 2 met overbruggingsknop ESA staat voor End-Schalter-Anlage / 2 (eindschakelaar-installatie 2)
ESA staat voor End-Schalter-Anlage / 2 (eindschakelaar-installatie 2)
De hefuitschakeling ESI 2 heeft als taak beschadiging van de heftruck en / of de last in het bereik van de wielarmen tengevolge van bedieningsfouten te verhinderen.
De hefuitschakeling ESI 2 heeft als taak beschadiging van de heftruck en / of de last in het bereik van de wielarmen tengevolge van bedieningsfouten te verhinderen.
Dat geldt voor voertuigen met uitrustingen zoals:
Dat geldt voor voertuigen met uitrustingen zoals:
– diverse aanbouwapparatuur, bijvoorbeeld tandverplaatsapparatuur, balenklem, – hefmasten met geïntegreerde sideshift – bijzonder kwetsbare lading
– diverse aanbouwapparatuur, bijvoorbeeld tandverplaatsapparatuur, balenklem, – hefmasten met geïntegreerde sideshift – bijzonder kwetsbare lading
Uitsluitend wanneer de mast is uitgeschoven of de vorkdrager zich boven de wielarmen bevindt, zijn alle functies vrijgegeven.
Uitsluitend wanneer de mast is uitgeschoven of de vorkdrager zich boven de wielarmen bevindt, zijn alle functies vrijgegeven.
In het hoogtebereik van de wielarmen (dat wil zeggen: onder een hefhoogte van circa 500-600 mm) worden de zijschuif en andere hydraulische functies (met uitzondering van heffen en voor-/achterover kantelen) uitgeschakeld (wanneer de mast niet is uitgeschoven).
In het hoogtebereik van de wielarmen (dat wil zeggen: onder een hefhoogte van circa 500-600 mm) worden de zijschuif en andere hydraulische functies (met uitzondering van heffen en voor-/achterover kantelen) uitgeschakeld (wanneer de mast niet is uitgeschoven).
Overbruggingsknop
Overbruggingsknop
De overbruggingsknop (14) bevindt zich boven de stuurkop en geeft bij bediening alle functies vrij.
De overbruggingsknop (14) bevindt zich boven de stuurkop en geeft bij bediening alle functies vrij.
Stoelverwarming Pos.
11.4
Omschrijving
Stoelverwarming Pos.
Omschrijving
80
o Schakelaar stoelverwarming
80
o Schakelaar stoelverwarming
81
o Indicatie stoelverwarming
81
o Indicatie stoelverwarming
81 80
Pos.
11.5
Omschrijving
Spanningsomzetter 12 V DC / 24 V DC Pos.
Omschrijving
82
o Schakelaar spanningomvormer 24 V
82
o Schakelaar spanningomvormer 24 V
83
o Schakelaar spanningomvormer 12 V
83
o Schakelaar spanningomvormer 12 V
Voor de installatie van een gegevenstransmissieinstallatie of een ander externe installatie, die van een spanning van 12 /24 Volt moet worden voorzien, kunnen er spanningsomvormers (o) via de schakelaar worden bediend. E 58
81 80
Spanningsomzetter 12 V DC / 24 V DC
82 83
Voor de installatie van een gegevenstransmissieinstallatie of een ander externe installatie, die van een spanning van 12 /24 Volt moet worden voorzien, kunnen er spanningsomvormers (o) via de schakelaar worden bediend.
0712.NL
11.5
E 58
82 83
0712.NL
11.4
o ESA 2 met overbruggingsknop
11.6
Sideshift middenstand
11.6
Sideshift middenstand
84
84
4
Omschrijving
Pos.
Omschrijving
4
o Knop „Sideshift middenstand“
4
o Knop „Sideshift middenstand“
84
o Indicatie „Sideshift middenstand“
84
o Indicatie „Sideshift middenstand“
Z
Wanneer u de knop (4) „Sideshift middenstand“ bedient, worden alle andere hydrauliekfuncties zolang vergrendeld tegen de eigenlijke sideshiftfunctie, tot u de knop niet meer bedient, respectievelijk de sideshift in de doelstand staat.
Z
Wanneer u de knop (4) „Sideshift middenstand“ bedient, worden alle andere hydrauliekfuncties zolang vergrendeld tegen de eigenlijke sideshiftfunctie, tot u de knop niet meer bedient, respectievelijk de sideshift in de doelstand staat.
11.7
Weegfunctie
11.7
Weegfunctie
kg
kg
15
15
Pos.
Omschrijving
Pos.
Omschrijving
15
o Knop „weegfunctie“
15
o Knop „weegfunctie“
Wanneer u deze knop bedient, wordt de last circa 10 cm geheven en weer neergelaten. Via deze procedure bepaalt de heftruckcomputer het lastgewicht, en geeft dit gewicht weer op het bestuurdersvenster. Tijdens het wegen zijn alle andere hydraulische functies geblokkeerd. De knop moet tijdens het totale proces ingedrukt worden gehouden, anders wordt het weegproces afgebroken. Als er geen geldige waarde beschikbaar is, verschijnt de indicatie „- - - - kg“. De weegfunctie kan een gekalibreerde weegschaal niet vervangen. U mag de weegfunctie niet gebruiken om de last vrij te heffen.
E 59
0712.NL
0712.NL
Pos.
4
Wanneer u deze knop bedient, wordt de last circa 10 cm geheven en weer neergelaten. Via deze procedure bepaalt de heftruckcomputer het lastgewicht, en geeft dit gewicht weer op het bestuurdersvenster. Tijdens het wegen zijn alle andere hydraulische functies geblokkeerd. De knop moet tijdens het totale proces ingedrukt worden gehouden, anders wordt het weegproces afgebroken. Als er geen geldige waarde beschikbaar is, verschijnt de indicatie „- - - - kg“. De weegfunctie kan een gekalibreerde weegschaal niet vervangen. U mag de weegfunctie niet gebruiken om de last vrij te heffen.
E 59
11.8
Toets klem
kg
81a
81a
Omschrijving
Pos.
o Knop „Vrijgave klemfunctie”
85
Omschrijving o Knop „Vrijgave klemfunctie”
0712.NL
Bij bediening van de knop "Vrijgave klemfunctie" (85) en tegelijkertijd bedienen van de betreffende hydraulische functie wordt de functie van de klemmen vrijgegeven.
0712.NL
Bij bediening van de knop "Vrijgave klemfunctie" (85) en tegelijkertijd bedienen van de betreffende hydraulische functie wordt de functie van de klemmen vrijgegeven.
E 60
Toets klem
kg
Pos. 85
11.8
E 60
11.9
Beschuttingscabine
11.9
86,87,88
Beschuttingscabine
89
86,87,88
90
Pos.
90
100
91
100
91
99
92
99
92
98
93
98
93
97
94
97
94
96
95
96
95
101
89
101
Omschrijving
Pos.
Omschrijving
86
o Beschuttingscabine ECO (zonder instapdeur en zijschijven)
86
o Beschuttingscabine ECO (zonder instapdeur en zijschijven)
87
o Beschuttingscabine comfort 1 (zonder instapdeur)
87
o Beschuttingscabine comfort 1 (zonder instapdeur)
88
o Beschuttingscabine comfort 2 (met instapdeur)
88
o Beschuttingscabine comfort 2 (met instapdeur)
89
o Sproeiwatertank (achter chauffeurstoel)
89
o Sproeiwatertank (achter chauffeurstoel)
90
o Hamer voor noodgevallen
90
o Hamer voor noodgevallen
91
o Schijnwerper aan lastzijde
91
o Schijnwerper aan lastzijde
92
o vrij
92
o vrij
93
o Verwarming
93
o Verwarming
94
o Stoelverwarming lampje
94
o Stoelverwarming lampje
95
o vrij
95
o vrij
96
o Pomp ruitsproeiwater
96
o Pomp ruitsproeiwater
97
o Stoelverwarming schakelaar
97
o Stoelverwarming schakelaar
98
o Ventilator
98
o Ventilator
99
o Zwaailamp
o Schijnwerper aan aandrijfzijde
100
o Schijnwerper aan aandrijfzijde
101
o Ruitenwisser schakelaar
101
o Ruitenwisser schakelaar
0712.NL
o Zwaailamp
0712.NL
99 100
E 61
E 61
11.10 Paraboolspiegel
11.10 Paraboolspiegel
102
102
Pos.
o Paraboolspiegel verstelbaar
102
Z
De paraboolspiegel is uitgerust zwenkbaar scharnier.
0712.NL
Z
Omschrijving
E 62
Omschrijving o Paraboolspiegel verstelbaar
De paraboolspiegel is uitgerust zwenkbaar scharnier.
0712.NL
Pos.
102
E 62
11.11 Afneembaar lastbeschermrek
11.11 Afneembaar lastbeschermrek
103
103
104
104
M
Beknellingsgevaar Bij het uitvoeren van deze activiteit moeten veiligheidsschoenen worden gedragen.
M
Beknellingsgevaar Bij het uitvoeren van deze activiteit moeten veiligheidsschoenen worden gedragen.
Z
Hoog gewicht van het lastbeschermrek Voor het afnemen en inhangen van het lastbeschermrek zijn twee personen nodig.
Z
Hoog gewicht van het lastbeschermrek Voor het afnemen en inhangen van het lastbeschermrek zijn twee personen nodig. Demontage lastbeschermrek
– Bouten (104) losdraaien – Lastbeschermrek van de vorkdrager nemen en beveiligd neerzetten.
– Bouten (104) losdraaien – Lastbeschermrek van de vorkdrager nemen en beveiligd neerzetten.
Montage lastbeschermrek
Montage lastbeschermrek
– Lastbeschermrek aan de bovenste rail van de vorkdrager (103) hangen – Bouten monteren en met een momentsleutel vastdraaien.
– Lastbeschermrek aan de bovenste rail van de vorkdrager (103) hangen – Bouten monteren en met een momentsleutel vastdraaien.
Z
Aanhaalmoment = 85 Nm
0712.NL
Aanhaalmoment = 85 Nm
0712.NL
Z
Demontage lastbeschermrek
E 63
E 63
11.12 ISM toegangsmodule
11.12 ISM toegangsmodule
De toegangsmodule vervangt bij interne transportmiddelen het contactslot. De transponders vervangen de sleutel en worden voor de aanmelding voor de toegangsmodule gehouden. Bij het verlaten van het interne transportmiddel op de rode knop drukken om u af te melden. Het interne transportmiddel kan pas weer worden gebruikt, wanneer een bevoegde transponder opnieuw voor de toegangsmodule wordt gehouden.
E 64
Bij uitrusting met ISM-toegangsmodule, zie handleiding "ISM toegangsmodule".
0712.NL
Z
Bij uitrusting met ISM-toegangsmodule, zie handleiding "ISM toegangsmodule".
0712.NL
Z
De toegangsmodule vervangt bij interne transportmiddelen het contactslot. De transponders vervangen de sleutel en worden voor de aanmelding voor de toegangsmodule gehouden. Bij het verlaten van het interne transportmiddel op de rode knop drukken om u af te melden. Het interne transportmiddel kan pas weer worden gebruikt, wanneer een bevoegde transponder opnieuw voor de toegangsmodule wordt gehouden.
E 64
11.13 Montage en hydraulische aansluitingen van extra aanbouwapparaten
11.13 Montage en hydraulische aansluitingen van extra aanbouwapparaten
M
M
Gevaar op ongevallen door niet correct aangesloten aanbouwapparaten. Door aanbouwapparaten, die hydraulisch niet correct zijn aangesloten kunnen ongevallen worden veroorzaakt.
– Montage en inbedrijfstelling van aanbouwapparaten mogen enkel door vakkundig en geschoold personeel worden uitgevoerd. – Handleiding van de producent van het aanbouwapparaat in acht nemen. – Voor de inbedrijfstelling de bevestigingselementen controleren op correct en goed vastzitten en op volledigheid. – Voor de inbedrijfstelling eerst controleren of het aanbouwapparaat goed werkt.
– Montage en inbedrijfstelling van aanbouwapparaten mogen enkel door vakkundig en geschoold personeel worden uitgevoerd. – Handleiding van de producent van het aanbouwapparaat in acht nemen. – Voor de inbedrijfstelling de bevestigingselementen controleren op correct en goed vastzitten en op volledigheid. – Voor de inbedrijfstelling eerst controleren of het aanbouwapparaat goed werkt.
Hydraulische aansluitingen
Hydraulische aansluitingen
Voorwaarden
Voorwaarden
– Drukloze hydraulische slangen. – Bewegingsrichtingen van de aanbouwapparaten moeten overeenkomen met de bedieningsrichting van de bedienelementen.
– Drukloze hydraulische slangen. – Bewegingsrichtingen van de aanbouwapparaten moeten overeenkomen met de bedieningsrichting van de bedienelementen.
Werkwijze
Werkwijze
– Hydraulische slangen drukloos maken, daarvoor intern transportmiddel uitschakelen en enkele minuten wachten. – Steekkoppeling verbinden en vergrendelen. – Bedienelementen met symbolen, waarop de werking van het aanbouwapparaat herkenbaar is, markeren.
– Hydraulische slangen drukloos maken, daarvoor intern transportmiddel uitschakelen en enkele minuten wachten. – Steekkoppeling verbinden en vergrendelen. – Bedienelementen met symbolen, waarop de werking van het aanbouwapparaat herkenbaar is, markeren.
Aanbouwapparaat is hydraulisch verbonden.
Aanbouwapparaat is hydraulisch verbonden.
Z
Uitgestroomde hydraulische olie met geschikte middelen binden en volgens de geldende milieuvoorschriften afvoeren. Bij aanraking met de huid hydraulische olie grondig met water en zeep afwassen! Bij aanraking met de ogen meteen met stromend water uitspoelen en een arts raadplegen.
0712.NL
Uitgestroomde hydraulische olie met geschikte middelen binden en volgens de geldende milieuvoorschriften afvoeren. Bij aanraking met de huid hydraulische olie grondig met water en zeep afwassen! Bij aanraking met de ogen meteen met stromend water uitspoelen en een arts raadplegen.
0712.NL
Z
Gevaar op ongevallen door niet correct aangesloten aanbouwapparaten. Door aanbouwapparaten, die hydraulisch niet correct zijn aangesloten kunnen ongevallen worden veroorzaakt.
E 65
E 65
E 66 E 66 0712.NL
0712.NL
F Onderhoud van het interne transportmiddel
F Onderhoud van het interne transportmiddel
1
1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming Verricht de controles en onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk worden vermeld, volgens de intervallen van de onderhoudscontrolelijsten.
F
M
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming Verricht de controles en onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk worden vermeld, volgens de intervallen van de onderhoudscontrolelijsten.
F
Gevaar op ongevallen en gevaar op beschadiging van onderdelen Iedere verandering aan het interne transportmiddel (met name veiligheidsvoorzieningen) is verboden. Verander de werksnelheden van het interne transportmiddel in geen geval.
Gevaar op ongevallen en gevaar op beschadiging van onderdelen Iedere verandering aan het interne transportmiddel (met name veiligheidsvoorzieningen) is verboden. Verander de werksnelheden van het interne transportmiddel in geen geval.
Uitzondering: Exploitanten mogen enkel wijzigingen aan door motorisch aangedreven interne transportmiddelen aanbrengen of laten aanbrengen als de producent van het interne transportmiddel zich uit de handel heeft teruggetrokken en er geen opvolger is. De exploitanten moeten echter:
Uitzondering: Exploitanten mogen enkel wijzigingen aan door motorisch aangedreven interne transportmiddelen aanbrengen of laten aanbrengen als de producent van het interne transportmiddel zich uit de handel heeft teruggetrokken en er geen opvolger is. De exploitanten moeten echter:
– ervoor zorgen, dat de uit te voeren wijzigingen door een vakingenieur voor interne transportmiddelen worden aangebracht en de veiligheid ervan gepland, gecontroleerd en uitgevoerd wordt – duurzame documentatie van de planning, controle en uitvoering van de wijziging hebben – de betreffende wijzigingen aan de plaatjes voor de informatie over de hefcapaciteit, aan de pictogrammen en stickers, evenals aan de bedienings- en werkplaatshandboeken laten aanbrengen en laten verifiëren – een duurzame en goed zichtbare markering aan de interne transportmiddelen aanbrengen, waaruit de aard van de aangebrachte wijzigingen, de datum van de wijzigingen en naam en adres van de organisatie, aan wie deze taak werd toevertrouwd, blijken.
– ervoor zorgen, dat de uit te voeren wijzigingen door een vakingenieur voor interne transportmiddelen worden aangebracht en de veiligheid ervan gepland, gecontroleerd en uitgevoerd wordt – duurzame documentatie van de planning, controle en uitvoering van de wijziging hebben – de betreffende wijzigingen aan de plaatjes voor de informatie over de hefcapaciteit, aan de pictogrammen en stickers, evenals aan de bedienings- en werkplaatshandboeken laten aanbrengen en laten verifiëren – een duurzame en goed zichtbare markering aan de interne transportmiddelen aanbrengen, waaruit de aard van de aangebrachte wijzigingen, de datum van de wijzigingen en naam en adres van de organisatie, aan wie deze taak werd toevertrouwd, blijken.
M
Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf te garanderen. Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. De olieservice van de producent staat u ter beschikking voor het verversen van de olie.
Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de activiteiten uit die worden beschreven in de paragraaf “Weer in gebruik nemen” (zie hoofdstuk F).
0210.NL
0210.NL
Voer na de controles en onderhoudswerkzaamheden de activiteiten uit die worden beschreven in de paragraaf “Weer in gebruik nemen” (zie hoofdstuk F).
Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf te garanderen. Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. De olieservice van de producent staat u ter beschikking voor het verversen van de olie.
F1
F1
Veiligheidsvoorschriften voor de revisie
2
F2
Veiligheidsvoorschriften voor de revisie Personeel voor revisie
Uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag de interne transportmiddelen onderhouden en repareren. De serviceorganisatie van de producent beschikt over buitendienstmonteurs die speciaal zijn opgeleid voor deze taken. Daarom adviseren we u een onderhoudscontract af te sluiten met het betreffende servicesteunpunt van de producent.
Uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag de interne transportmiddelen onderhouden en repareren. De serviceorganisatie van de producent beschikt over buitendienstmonteurs die speciaal zijn opgeleid voor deze taken. Daarom adviseren we u een onderhoudscontract af te sluiten met het betreffende servicesteunpunt van de producent.
Optillen en op de bok plaatsen
Optillen en op de bok plaatsen
Veilig optillen en op de bok plaatsen van het interne transportmiddel
Veilig optillen en op de bok plaatsen van het interne transportmiddel
Bij het optillen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend op de daarvoor bestemde punten bevestigen. U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabine uitvoeren, wanneer deze zijn geborgd met een voldoende sterke ketting of door de borgbouten. Om het interne transportmiddel veilig op te tillen en op de bok te plaatsen gaat u als volgt te werk:
Bij het optillen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend op de daarvoor bestemde punten bevestigen. U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabine uitvoeren, wanneer deze zijn geborgd met een voldoende sterke ketting of door de borgbouten. Om het interne transportmiddel veilig op te tillen en op de bok te plaatsen gaat u als volgt te werk:
– Intern transportmiddel enkel op een vlakke ondergrond optillen en borgen tegen onbedoelde bewegingen. – Uitsluitend een krik met voldoende hefcapaciteit gebruiken. Bij het op de bok plaatsen moet met geschikte middelen (wig, harde houten blokken) worden uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt. – Voor het optillen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde punten bevestigen, zie "Gemarkeerde punten" in hoofdstuk B.
– Intern transportmiddel enkel op een vlakke ondergrond optillen en borgen tegen onbedoelde bewegingen. – Uitsluitend een krik met voldoende hefcapaciteit gebruiken. Bij het op de bok plaatsen moet met geschikte middelen (wig, harde houten blokken) worden uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt. – Voor het optillen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde punten bevestigen, zie "Gemarkeerde punten" in hoofdstuk B.
Reinigingswerkzaamheden
Reinigingswerkzaamheden
Brandgevaar
Brandgevaar
U mag het interne transportmiddel niet reinigen met brandbare vloeistoffen.
U mag het interne transportmiddel niet reinigen met brandbare vloeistoffen.
– Voor aanvang van de reinigingswerkzaamheden eerst de verbinding met de batterij verbreken (batterijstekker eruit trekken). – Voor aanvang van de reinigingswerkzaamheden moet u eerst alle veiligheidsmaatregelen treffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uit te sluiten.
– Voor aanvang van de reinigingswerkzaamheden eerst de verbinding met de batterij verbreken (batterijstekker eruit trekken). – Voor aanvang van de reinigingswerkzaamheden moet u eerst alle veiligheidsmaatregelen treffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uit te sluiten.
Gevaar op beschadigingen aan de elektrische installatie
Gevaar op beschadigingen aan de elektrische installatie
Het reinigen van de elektrische onderdelen van de installatie met water, kan leiden tot beschadiging aan de elektrische installatie. Reinigen van de elektrische installatie met water is verboden.
Het reinigen van de elektrische onderdelen van de installatie met water, kan leiden tot beschadiging aan de elektrische installatie. Reinigen van de elektrische installatie met water is verboden.
– Elektrische installatie niet met water reinigen. – Elektrische installaties met zwakke zuig- of perslucht (compressor met waterafscheider gebruiken) en een niet-geleidende, antistatische kwast reinigen.
– Elektrische installatie niet met water reinigen. – Elektrische installaties met zwakke zuig- of perslucht (compressor met waterafscheider gebruiken) en een niet-geleidende, antistatische kwast reinigen.
0210.NL
Personeel voor revisie
0210.NL
2
F2
Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of hogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische bouwgroepen zorgvuldig afdekken, omdat vocht storingen kan veroorzaken. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan.
Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of hogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische bouwgroepen zorgvuldig afdekken, omdat vocht storingen kan veroorzaken. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan.
Na de reiniging de werkzaamheden uitvoeren die zijn beschreven in de paragraaf "Opnieuw in bedrijf nemen".
Na de reiniging de werkzaamheden uitvoeren die zijn beschreven in de paragraaf "Opnieuw in bedrijf nemen".
Werkzaamheden aan de elektrische installatie
Werkzaamheden aan de elektrische installatie
M
Gevaar op ongevallen – Uitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. – Voorafgaand aan werkzaamheden moeten alle maatregelen worden getroffen die nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten. – Voordat u begint met de werkzaamheden de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken) verbreken.
M
Gevaar voor ongevallen door elektrische stroom Aan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand. Voor aanvang van de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie:
Gevaar op ongevallen – Uitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. – Voorafgaand aan werkzaamheden moeten alle maatregelen worden getroffen die nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten. – Voordat u begint met de werkzaamheden de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken) verbreken. Gevaar voor ongevallen door elektrische stroom Aan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand. Voor aanvang van de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie:
– Interne transportmiddel veilig parkeren (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" in hoofdstuk E). – Schakelaar NOODSTOP indrukken. – Verbinding met de batterij verbreken (batterijstekker eruit trekken). – Ringen, metalen armbanden en dergelijke afdoen voordat u werkzaamheden verricht aan elektrische onderdelen.
– Interne transportmiddel veilig parkeren (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" in hoofdstuk E). – Schakelaar NOODSTOP indrukken. – Verbinding met de batterij verbreken (batterijstekker eruit trekken). – Ringen, metalen armbanden en dergelijke afdoen voordat u werkzaamheden verricht aan elektrische onderdelen.
Bedrijfsmiddelen en oude onderdelen
Bedrijfsmiddelen en oude onderdelen
Bedrijfsmiddelen en oude onderdelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherming worden afgevoerd. Voor het verversen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking.
Bedrijfsmiddelen en oude onderdelen moeten op juiste wijze volgens de geldende bepalingen voor milieubescherming worden afgevoerd. Voor het verversen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking.
– Veiligheidsvoorschriften in acht nemen als u met deze stoffen werkt.
– Veiligheidsvoorschriften in acht nemen als u met deze stoffen werkt.
Laswerkzaamheden
Laswerkzaamheden
Elektrische en elektronische componenten uit het interne transportmiddel demonteren, voordat u laswerkzaamheden gaat uitvoeren, om beschadiging van deze onderdelen te voorkomen.
Elektrische en elektronische componenten uit het interne transportmiddel demonteren, voordat u laswerkzaamheden gaat uitvoeren, om beschadiging van deze onderdelen te voorkomen.
Instelwaarden
Instelwaarden
Bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische componenten moet rekening gehouden worden met de voertuigafhankelijke instelwaarden.
Bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische / elektrische / elektronische componenten moet rekening gehouden worden met de voertuigafhankelijke instelwaarden.
0210.NL
M
Gevaar op beschadiging van componenten bij het reinigen van het interne transportmiddel
0210.NL
M
Gevaar op beschadiging van componenten bij het reinigen van het interne transportmiddel
F3
F3
Banden
M
M
M
Gevaar op ongevallen door gebruik van wielen die niet voldoen aan de specificaties van de producent De kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. Bij een ongelijkmatige slijtage wordt de stabiliteit van het interne transportmiddel minder en wordt de remweg langer. – Als de wielen worden vervangen, moet u erop letten dat het interne transportmiddel niet scheef gaat staan. – Wielen altijd per paar vervangen, d.w.z. links en rechts tegelijkertijd vervangen. – In de fabriek gemonteerde wielen uitsluitend vervangen door originele onderdelen van de producent, omdat anders de specificaties van de producent niet worden aangehouden.
– Als de wielen worden vervangen, moet u erop letten dat het interne transportmiddel niet scheef gaat staan. – Wielen altijd per paar vervangen, d.w.z. links en rechts tegelijkertijd vervangen. – In de fabriek gemonteerde wielen uitsluitend vervangen door originele onderdelen van de producent, omdat anders de specificaties van de producent niet worden aangehouden.
Hefkettingen
Hefkettingen
M
Gevaar op ongevallen door niet gesmeerde of verkeerd gereinigde hefkettingen
Hefkettingen zijn veiligheidselementen. Hefkettingen mogen geen wezenlijke verontreiniging laten zien. Hefkettingen en scharnierpennen moeten altijd schoon en goed gesmeerd zijn.
– Hefkettingen alleen met paraffinederivaten reinigen, zoals petroleum of dieselbrandstof. – Hefkettingen nooit met de stoomreiniger, koude reinigers of chemische reinigers reinigen. – Na het reinigen, de hefketting direct met perslucht drogen en inspuiten in met kettingspray. – Hefketting alleen na in onbelaste toestand bijsmeren. – Hefketting vooral in het gebied van de omkeerrollen bijzonder zorgvuldig smeren.
– Hefkettingen alleen met paraffinederivaten reinigen, zoals petroleum of dieselbrandstof. – Hefkettingen nooit met de stoomreiniger, koude reinigers of chemische reinigers reinigen. – Na het reinigen, de hefketting direct met perslucht drogen en inspuiten in met kettingspray. – Hefketting alleen na in onbelaste toestand bijsmeren. – Hefketting vooral in het gebied van de omkeerrollen bijzonder zorgvuldig smeren.
Hydraulische slangleidingen
Hydraulische slangleidingen
M
Gevaar op ongevallen door poreuze hydraulische slangleidingen Slangleidingen moeten na een gebruiksduur van zes jaar worden vervangen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.
Gevaar op ongevallen door poreuze hydraulische slangleidingen Slangleidingen moeten na een gebruiksduur van zes jaar worden vervangen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice. – Veiligheidsregels voor hydraulische leidingen volgens ZH 1/74 in acht nemen.
M
Gevaar op ongevallen door lekkende hydraulische leidingen
Gevaar op ongevallen door lekkende hydraulische leidingen Uit lekke of defecte hydraulische leidingen kan hydraulische olie stromen. – Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. – Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. – Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. – Gemorste, ontsnapte vloeistof direct met geschikt bindmiddel verwijderen. Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren
0210.NL
Uit lekke of defecte hydraulische leidingen kan hydraulische olie stromen. – Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. – Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. – Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. – Gemorste, ontsnapte vloeistof direct met geschikt bindmiddel verwijderen. Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren
F4
Gevaar op ongevallen door niet gesmeerde of verkeerd gereinigde hefkettingen
Hefkettingen zijn veiligheidselementen. Hefkettingen mogen geen wezenlijke verontreiniging laten zien. Hefkettingen en scharnierpennen moeten altijd schoon en goed gesmeerd zijn.
– Veiligheidsregels voor hydraulische leidingen volgens ZH 1/74 in acht nemen.
M
Gevaar op ongevallen door gebruik van wielen die niet voldoen aan de specificaties van de producent De kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. Bij een ongelijkmatige slijtage wordt de stabiliteit van het interne transportmiddel minder en wordt de remweg langer.
F4
0210.NL
M
Banden
M
M
Letselgevaar en infectie door haarfijne scheuren in hydraulische leidingen Onder druk staande hydraulische olie kan door kleine gaatjes of haarfijne scheuren in de hydraulische leiding door de huid dringen en ernstig letsel veroorzaken.
Onder druk staande hydraulische olie kan door kleine gaatjes of haarfijne scheuren in de hydraulische leiding door de huid dringen en ernstig letsel veroorzaken. – – – – –
Raadpleeg in geval van letsel direct een arts. Onder druk staande hydraulische leidingen niet aanraken. Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. – Gemorste, ontsnapte vloeistof direct met geschikt bindmiddel verwijderen. Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren.
0210.NL
Raadpleeg in geval van letsel direct een arts. Onder druk staande hydraulische leidingen niet aanraken. Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. Defecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. – Gemorste, ontsnapte vloeistof direct met geschikt bindmiddel verwijderen. Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren.
0210.NL
– – – – –
Letselgevaar en infectie door haarfijne scheuren in hydraulische leidingen
F5
F5
3
Onderhoud en inspectie
3
Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel, en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.
M
De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de slijtage van de serviceonderdelen. Wij adviseren om ter plekke een adviseur van Jungheinrich een toepassingsanalyse te laten maken en op basis daarvan de juiste onderhoudsintervallen te laten bepalen. Op deze manier worden beschadigingen als gevolg van slijtage voorkomen. De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen (zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen) moet u de intervallen overeenkomstig verkorten.
F6
De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de slijtage van de serviceonderdelen. Wij adviseren om ter plekke een adviseur van Jungheinrich een toepassingsanalyse te laten maken en op basis daarvan de juiste onderhoudsintervallen te laten bepalen. Op deze manier worden beschadigingen als gevolg van slijtage voorkomen. De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen (zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen) moet u de intervallen overeenkomstig verkorten.
De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die u moet verrichten en het tijdstip waarop u ze moet verrichten. De volgende onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd:
De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die u moet verrichten en het tijdstip waarop u ze moet verrichten. De volgende onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd:
W A B C
W A B C
= = = =
alle 50 alle 500 alle 1000 alle 2000
werkuren, echter minstens een maal per week werkuren werkuren, echter minstens 1x per jaar werkuren, echter minstens 1x per jaar
Z
De exploitant moet de onderhoudsintervallen W verrichten. – In de inrijfase (na circa 100 werkuren) van het vloertransportmiddel moet de exploitant beslist de wielmoeren en -bouten controleren en ze eventueel vaster draaien.
0210.NL
Z
Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel, en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.
= = = =
alle 50 alle 500 alle 1000 alle 2000
werkuren, echter minstens een maal per week werkuren werkuren, echter minstens 1x per jaar werkuren, echter minstens 1x per jaar
De exploitant moet de onderhoudsintervallen W verrichten. – In de inrijfase (na circa 100 werkuren) van het vloertransportmiddel moet de exploitant beslist de wielmoeren en -bouten controleren en ze eventueel vaster draaien.
0210.NL
M
Onderhoud en inspectie
F6
Onderhouds-checklijst ETV C16/C20
Rem
4
Onderhoudsintervallen
Standaard = t W A B C
Standaard = t W A B C
1.1 Luchtspeling controleren
t
1.2 Controleer remwerking van de voet- en lastrem
t
Elektrische 2.1 Controleer instrumenten, indicaties en installatie bedieningsschakelaars op werking. 2.2 Controleer waarschuwings- en veiligheidsvoorzieningen
Rijden
t t
2.4 Controleer de bevestiging van de kabelaansluitingen en controleer de kabels op beschadiging. 2.5 Microschakelaarstanden op werking controleren.
t
2.6 Contactgevers en relais controleren
1.1 Luchtspeling controleren
t
1.2 Controleer remwerking van de voet- en lastrem
t
Elektrische 2.1 Controleer instrumenten, indicaties en installatie bedieningsschakelaars op werking. 2.2 Controleer waarschuwings- en veiligheidsvoorzieningen
t t t
2.3 Controleer de waarde van de zekeringen t
t
2.4 Controleer de bevestiging van de kabelaansluitingen en controleer de kabels op beschadiging. 2.5 Microschakelaarstanden op werking controleren.
t
2.6 Contactgevers en relais controleren
t
2.7 Framesluiting controleren 2.8 Kabel- en motorbevestiging controleren 2.9 Verlichting controleren
t t t
2.7 Framesluiting controleren 2.8 Kabel- en motorbevestiging controleren 2.9 Verlichting controleren
t t t
3.1 Visuele controle batterij 3.2 Controleer of de aansluitingen van de batterijkabels goed vast zitten, smeer eventueel pool 3.3 Controleer de zuurdichtheid, het zuurniveau en de batterijspanning.
t t
3.1 Visuele controle batterij 3.2 Controleer of de aansluitingen van de batterijkabels goed vast zitten, smeer eventueel pool 3.3 Controleer de zuurdichtheid, het zuurniveau en de batterijspanning.
t t
4.1 Controleer de overbrenging op lawaai en lekkages 4.2 Vervang de olie van de overbrenging 4.3 Controleer het rijmechanisme, en stel en vet het eventueel in. 4.4 Controleer de wielen op slijtage en beschadigingen 4.5 Controleer wiellagers en bevestiging 4.6 Draagplaat van de aandrijving controleren
t
4.1 Controleer de overbrenging op lawaai en lekkages 4.2 Vervang de olie van de overbrenging 4.3 Controleer het rijmechanisme, en stel en vet het eventueel in. 4.4 Controleer de wielen op slijtage en beschadigingen 4.5 Controleer wiellagers en bevestiging 4.6 Draagplaat van de aandrijving controleren
t
5.1 5.2 5.3 5.4
t t t t
5.1 5.2 5.3 5.4
t t t t
Controleer de hefmastbevestiging Controleer het frame op beschadiging. Controleer markeringsplaten Controleer of de chauffeursdak goed vast zit en of deze beschadigd is 5.5 Verplaatsbare masthouder en sluitrails controleren 5.6 Chauffeursstoel controleren 5.7 Bevestigingssystemen controleren
Energietoevoer
t
Rijden t
t t t t Structuur van het apparaat
t t t
0210.NL
Structuur van het apparaat
Rem
t
2.3 Controleer de waarde van de zekeringen
Energietoevoer
Onderhouds-checklijst ETV C16/C20
Onderhoudsintervallen
Controleer de hefmastbevestiging Controleer het frame op beschadiging. Controleer markeringsplaten Controleer of de chauffeursdak goed vast zit en of deze beschadigd is 5.5 Verplaatsbare masthouder en sluitrails controleren 5.6 Chauffeursstoel controleren 5.7 Bevestigingssystemen controleren
t
t
t t t t t
t t t
0210.NL
4
F7
F7
Onderhoudsintervallen Standaard Hydraulische bewegingen:
Onderhoudsintervallen
= t W A B C
6.1
Controleer hefmastlager
t
6.2
Controleer instellingen glijstukken en aanslagen, stel ze eventueel af
t
6.3
Controleer de mastrol visueel en controleer slijtage van de loopvlakken
t
6.4
Controleer zijwaartse speling van de binnenmast en de vorkdrager
6.5
Instellingen van de lastketting controleren
6.6
Controleer de vorktanden en vorkdragers op slijtage en eventuele beschadigingen
6.7
Controleer het niveau van de hydraulische olie.
t
6.8
Ververs hydraulische olie
t
6.9
Vervang filter hydraulische olie
t
Standaard
= t W A B C
6.1
Controleer hefmastlager
t
6.2
Controleer instellingen glijstukken en aanslagen, stel ze eventueel af
t
6.3
Controleer de mastrol visueel en controleer slijtage van de loopvlakken
t
6.4
Controleer zijwaartse speling van de binnenmast en de vorkdrager
t
6.5
Instellingen van de lastketting controleren
t
t
6.6
Controleer de vorktanden en vorkdragers op slijtage en eventuele beschadigingen
t
6.7
Controleer het niveau van de hydraulische olie.
t
6.8
Ververs hydraulische olie
t
6.9
Vervang filter hydraulische olie
t
Hydraulische bewegingen:
t
t
6.10 Dalen in noodgevallen controleren
t
t
6.11 Aanbouwapparaat controleren
t
6.12 Geïntegreerde sideshift (o): Controleren of de bouten van het veiligheidssysteem en de vorkborging goed vastzitten.
t
6.12 Geïntegreerde sideshift (o): Controleren of de bouten van het veiligheidssysteem en de vorkborging goed vastzitten.
t
Overeengekomen vermogen
7.1
Smeer het voertuig volgens het smeerschema
t
Smeer het voertuig volgens het smeerschema
t
Proefrit
t
7.2
Proefrit
t
7.3
Demonstratie na geslaagd onderhoud
t
Overeengekomen vermogen
7.1
7.2
7.3
Demonstratie na geslaagd onderhoud
t
Stuurinrichting
8.1
Controleer de werking van de elektrische besturing.
t
Stuurinrichting
8.1
Controleer de werking van de elektrische besturing.
t
8.2
Vertanding van stuurinrichting controleren op slijtage en invetten.
t
8.2
Vertanding van stuurinrichting controleren op slijtage en invetten.
t
F8
0210.NL
t
6.11 Aanbouwapparaat controleren
0210.NL
6.10 Dalen in noodgevallen controleren
F8
5
Onderhoudsschema
5
Onderhoudsschema
E
E
G
G
75 –5 Nm
75 –5 Nm
E
E
E
E
Min. = 16l 1) Max.= 29l B 195-10 Nm
Min. = 16l 1) Max.= 29l B
A
195-10 Nm
g
Glijvlakken
g
Glijvlakken
s
Smeernippel
s
Smeernippel
1)
Vulpijp hydraulische olie
c
Aftapbout hydraulische olie
c
Aftapbout hydraulische olie
b
Vulpijp overbrengingolie
b
Vulpijp overbrengingolie
a
Aftapbout overbrengingolie
a
Aftapbout overbrengingolie
0210.NL
0210.NL
Vulpijp hydraulische olie
A
Vulhoeveelheid: zie paragraaf 5.3 „Tankinhoud“ F9
1)
Vulhoeveelheid: zie paragraaf 5.3 „Tankinhoud“ F9
5.1
Bedrijfsmiddelen en smeerschema
5.1
5.1.1 Veilig werken met bedrijfsmiddelen
5.1.1 Veilig werken met bedrijfsmiddelen
Omgaan met bedrijfsmiddelen: Er moet altijd vakkundig worden omgegaan met bedrijfsmiddelen. Bovendien moeten de voorschriften van de producent worden nageleefd.
M
M
Omgaan met bedrijfsmiddelen: Er moet altijd vakkundig worden omgegaan met bedrijfsmiddelen. Bovendien moeten de voorschriften van de producent worden nageleefd.
M
Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar Bedrijfsmiddelen kunnen brandbaar zijn. – – – –
Bedrijfsmiddelen niet in contact laten komen met hete onderdelen of open vuur. Bedrijfsmiddelen uitsluitend opslaan in vaten die voldoen aan de voorschriften. Bedrijfsmiddelen uitsluitend in schone vaten vullen. Bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit niet door elkaar mengen. U mag uitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding.
M
Gevaar op uitglijden en gevaar voor het milieu door gemorste vloeistoffen Door gemorste vloeistof ontstaat het gevaar dat men kan uitglijden. Dit gevaar wordt in combinatie met water versterkt.
Bedrijfsmiddelen kunnen brandbaar zijn. Bedrijfsmiddelen niet in contact laten komen met hete onderdelen of open vuur. Bedrijfsmiddelen uitsluitend opslaan in vaten die voldoen aan de voorschriften. Bedrijfsmiddelen uitsluitend in schone vaten vullen. Bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit niet door elkaar mengen. U mag uitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding.
Gevaar op uitglijden en gevaar voor het milieu door gemorste vloeistoffen Door gemorste vloeistof ontstaat het gevaar dat men kan uitglijden. Dit gevaar wordt in combinatie met water versterkt. – Vloeistoffen niet morsen. – Gemorste vloeistoffen direct met geschikt bindmiddel verwijderen. – Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren.
– Oude olie volgens de voorschriften afvoeren. Oude olie tot de verwijdering veilig en op de voorgeschreven wijze bewaren – Olie niet morsen. – Gemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd. – Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren. – De wettelijke voorschriften voor het omgaan met olie in acht nemen. – Geschikte veiligheidshandschoenen dragen bij het werken met olie. – Erop letten dat er geen olie op hete motordelen komt. – Niet roken bij het werken met olie. – Aanraken en inslikken vermijden. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een arts raadplegen. – Na inademen van olienevel of dampen, verse lucht toevoeren. – Als er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen. – Als er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelen en direct een arts raadplegen. – Doordrenkte kleding en schoenen direct vervangen.
Oliën (kettingspray / hydraulische olie) zijn brandbaar en giftig. – Oude olie volgens de voorschriften afvoeren. Oude olie tot de verwijdering veilig en op de voorgeschreven wijze bewaren – Olie niet morsen. – Gemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd. – Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren. – De wettelijke voorschriften voor het omgaan met olie in acht nemen. – Geschikte veiligheidshandschoenen dragen bij het werken met olie. – Erop letten dat er geen olie op hete motordelen komt. – Niet roken bij het werken met olie. – Aanraken en inslikken vermijden. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een arts raadplegen. – Na inademen van olienevel of dampen, verse lucht toevoeren. – Als er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen. – Als er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelen en direct een arts raadplegen. – Doordrenkte kleding en schoenen direct vervangen. 0210.NL
M
Oliën (kettingspray / hydraulische olie) zijn brandbaar en giftig.
0210.NL
F 10
Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar
– – – –
– Vloeistoffen niet morsen. – Gemorste vloeistoffen direct met geschikt bindmiddel verwijderen. – Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren.
M
Bedrijfsmiddelen en smeerschema
F 10
5.2
Gebruiksmiddelen Code
5.2
Bestelnummer
Inhoud
Omschrijving
Toepassing
Code
Bestelnummer
Inhoud
Omschrijving
Toepassing
A
50 449 669
5,0 l
HLP-D 46, DIN 51524
Hydraulische installatie
A
50 449 669
5,0 l
HLP-D 46, DIN 51524
Hydraulische installatie
B
29 200 680
5,0 l
CLP 100, DIN 51517
Overbrenging
B
29 200 680
5,0 l
CLP 100, DIN 51517
Overbrenging
E
29 201 430
1,0 kg
Vet, DIN 51825
Smeerdienst
E
29 201 430
1,0 kg
Vet, DIN 51825
Smeerdienst
G
29 201 280
400 ml
Kettingspray
Kettingen
G
29 201 280
400 ml
Kettingspray
Kettingen
Vet-richtwaarden Code Verzeeptype E
5.3
Gebruiksmiddelen
Vet-richtwaarden Druppelpunt °C
Lithium
Walkpenetratie NLG1-klasse Gebruiksbij 25°C temperatuur °C
185
265 - 295
2
Code Verzeeptype
-35 / +120
E
Tankinhoud
5.3
ETV C16/C20
Lithium
Walkpenetratie NLG1-klasse Gebruiksbij 25°C temperatuur °C
185
265 - 295
2
-35 / +120
Tankinhoud ETV C16/C20
ETV C16
ETV C20
Hefhoogtes (h3)
ETV C16
Hefhoogtes (h3)
Markering
-
-
-
tot 7100
20
tot 4400
15
tot 3600
DZ
Max (gering luchtkussen)
-
25
Hefhoogtes (h3)
ZT
DZ
Max (gering luchtkussen)
-
-
-
-
25
-
tot 7100
-
tot 6200
tot 7400
20
tot 4400
tot 6200
tot 7400
tot 4250
tot 6200
15
tot 3600
tot 4250
tot 6200
0210.NL
ZT
ETV C20
Hefhoogtes (h3)
0210.NL
Markering
Druppelpunt °C
F 11
F 11
6
Aanwijzingen voor onderhoud
6
Aanwijzingen voor onderhoud
6.1
Voertuig voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden
6.1
Voertuig voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden
Tref alle vereiste veiligheidsmaatregelen voor het vermijden van ongevallen bij service- en onderhoudswerkzaamheden. Realiseer de volgende voorwaarden:
Tref alle vereiste veiligheidsmaatregelen voor het vermijden van ongevallen bij service- en onderhoudswerkzaamheden. Realiseer de volgende voorwaarden:
– Het voertuig veilig plaatsen (zie hoofdstuk E). – Trek de batterijstekker (1) er uit en beveilig het voertuig op deze manier tegen abusievelijk in gebruik nemen.
– Het voertuig veilig plaatsen (zie hoofdstuk E). – Trek de batterijstekker (1) er uit en beveilig het voertuig op deze manier tegen abusievelijk in gebruik nemen.
1
F 12
Bij werkzaamheden onder geheven lastvorken of geheven voertuig moeten u deze zodanig beveiligen, dat dalen, kantelen of wegglijden is uitgesloten. Volg bij het heffen van het voertuig bovendien de voorschriften uit het hoofdstuk „Transport en eerste inbedrijfstelling“. Beveilig de heftruck tegen wegrollen wanneer u werkzaamheden aan de parkeerrem uitvoert.
0210.NL
F
Bij werkzaamheden onder geheven lastvorken of geheven voertuig moeten u deze zodanig beveiligen, dat dalen, kantelen of wegglijden is uitgesloten. Volg bij het heffen van het voertuig bovendien de voorschriften uit het hoofdstuk „Transport en eerste inbedrijfstelling“. Beveilig de heftruck tegen wegrollen wanneer u werkzaamheden aan de parkeerrem uitvoert.
0210.NL
F
1
F 12
6.2
Verwijder de zitkap
6.2
Verwijder de zitkap
3
3
4
4 2
2
5
5
– Trek de vergrendelhendel (2) van de stoel naar boven, schuif de stoel (3) in de richting van het stuur en neem hem eraf. – Maak de stekkeraansluiting los. – Draai de klembouten (4) los en neem de zitkap (5) er af.
– Trek de vergrendelhendel (2) van de stoel naar boven, schuif de stoel (3) in de richting van het stuur en neem hem eraf. – Maak de stekkeraansluiting los. – Draai de klembouten (4) los en neem de zitkap (5) er af.
Z
De aandrijfeenheid en het hydraulische aggregaat liggen nu vrij voor onderhoud.
Z
De aandrijfeenheid en het hydraulische aggregaat liggen nu vrij voor onderhoud.
6.3
Controleer het niveau van de hydraulische olie.
6.3
Controleer het niveau van de hydraulische olie.
– Voertuig voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden (zie paragraaf 6.1 en 6.2). – Controleer het peil van de hydraulische olie in de hydraulische tank.
Z
– Voertuig voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden (zie paragraaf 6.1 en 6.2). – Controleer het peil van de hydraulische olie in de hydraulische tank.
Z
Lees het oliepeil op de hydraulische tank af bij een volledig gedaalde last.
– Vul eventueel hydraulische olie met de juiste specificaties bij via de invulopening (6) (zie paragraaf 5.1 voor specificaties van de hydraulische olie). 6 – Plaats de zitkap weer en draai de klembouten (4) vast. – Herstel de ventilatoraansluiting weer. – Schuif de stoel weer naar achteren en laat de vergrendelhendel (2) weer vastklikken.
0210.NL
0210.NL
– Vul eventueel hydraulische olie met de juiste specificaties bij via de invulopening (6) (zie paragraaf 5.1 voor specificaties van de hydraulische olie). 6 – Plaats de zitkap weer en draai de klembouten (4) vast. – Herstel de ventilatoraansluiting weer. – Schuif de stoel weer naar achteren en laat de vergrendelhendel (2) weer vastklikken.
Lees het oliepeil op de hydraulische tank af bij een volledig gedaalde last.
F 13
F 13
6.4
Open de veiligheidsafdekking
6.4
– Trek de kap er krachtig af en zet hem aan de kant. De zekeringen bevinden zich onder de kap.
6.5
Open de armaturenkap – Draai de klembouten van de beschermschijf los. Schuif het stuurwiel in de richting van de stoel (uiterste stand). Neem de kap (7) er af
Z
De zekeringen bevinden zich onder de kap.
6.5
Open de armaturenkap
7
– Draai de klembouten van de beschermschijf los. Schuif het stuurwiel in de richting van de stoel (uiterste stand). Neem de kap (7) er af
Z
De hoofdzekering bevindt zich onder de kap (7).
0210.NL
Z
– Trek de kap er krachtig af en zet hem aan de kant.
F 14
7
De hoofdzekering bevindt zich onder de kap (7).
0210.NL
Z
Open de veiligheidsafdekking
F 14
6.6
Controleer elektrische zekeringen
6.6
– Voertuig voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden (zie paragraaf 6.4 en 6.5). – Controleer alle zekeringen op de juiste waarde volgens de tabel, vervang ze eventueel.
Controleer elektrische zekeringen – Voertuig voorbereiden ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden (zie paragraaf 6.4 en 6.5). – Controleer alle zekeringen op de juiste waarde volgens de tabel, vervang ze eventueel.
8
8 9
9 10
10
11
11
14
14 13
13
12
15 16 17 1819 20 21
15 16 17 1819 20 21
22 23 24 25 26 27 28
Pos. Omschrijving Waarde / type 8b) 1F1 Zekering rijmotor 250 A 9c) 3F1 Zekering stuurinrichting 30 A 10b) 2F1 Zekering pompmotor 250 A 11c) F13 Zekering ventielen / remmen 30 A 12c) 5F6 Zekering cabine optie 30 A 13c) F1 Zekering totaalregeling 30 A 14a) F8 Hoofdzekering 355 A 15 F17 Zekering voor gegevens verzenden 7,5 A 16 4F11 Zekering chauffeursvenster / boordcomputer 5A 17 5F7 Zekering optie dak 10 A 18 2F17 Regelzekering MFC hydrauliek 2A 19 4F12 Regelzekering MFC toevoeging 2A 20 1F13 Regelzekering MFC rijden / remmen 7,5 A 21 2F16 Regelzekering hefregeling 2A 22 4F10 Regelzekering ventilator 3A 23 1F12 Regelzekering rijregeling 2A 24 3F2 Regelzekering stuurbekrachtiging 3A 25 9F2 Regelzekering stoelverwarming 7,5 A 26 4F13 Zekering toevoeging 7,5 A 27 2F18 Zekering MFC hydrauliek 10 A 28 1F14 Zekering MFC rijden / remmen 10 A a) 13 Nm, b) 8,5 Nm, c) 4,5 Nm F 15
0210.NL
22 23 24 25 26 27 28
0210.NL
12
Pos. Omschrijving Waarde / type 8b) 1F1 Zekering rijmotor 250 A 9c) 3F1 Zekering stuurinrichting 30 A 10b) 2F1 Zekering pompmotor 250 A 11c) F13 Zekering ventielen / remmen 30 A 12c) 5F6 Zekering cabine optie 30 A 13c) F1 Zekering totaalregeling 30 A 14a) F8 Hoofdzekering 355 A 15 F17 Zekering voor gegevens verzenden 7,5 A 16 4F11 Zekering chauffeursvenster / boordcomputer 5A 17 5F7 Zekering optie dak 10 A 18 2F17 Regelzekering MFC hydrauliek 2A 19 4F12 Regelzekering MFC toevoeging 2A 20 1F13 Regelzekering MFC rijden / remmen 7,5 A 21 2F16 Regelzekering hefregeling 2A 22 4F10 Regelzekering ventilator 3A 23 1F12 Regelzekering rijregeling 2A 24 3F2 Regelzekering stuurbekrachtiging 3A 25 9F2 Regelzekering stoelverwarming 7,5 A 26 4F13 Zekering toevoeging 7,5 A 27 2F18 Zekering MFC hydrauliek 10 A 28 1F14 Zekering MFC rijden / remmen 10 A a) 13 Nm, b) 8,5 Nm, c) 4,5 Nm F 15
6.7
Bevestiging en slijtage van de wielen controleren
6.7
Bevestiging en slijtage van de wielen controleren
F
Gevaar op ongevallen door verkeerde de-/montage van de wielen
F
Gevaar op ongevallen door verkeerde de-/montage van de wielen
Alleen de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent mag de lastwielen en/of het aandrijfwiel monteren en/of demonteren. Bij uitzondering mag deze taak door een door de producent goedgekeurde klantenservice worden uitgevoerd. – Het voertuig veilig plaatsen (zie hoofdstuk E). – Draai de wielbouten kruislings vast met een momentsleutel.
– Het voertuig veilig plaatsen (zie hoofdstuk E). – Draai de wielbouten kruislings vast met een momentsleutel.
Vastdraaimoment
Vastdraaimoment
Lastwielen
MA = 195-10 Nm
Lastwielen
MA = 195-10 Nm
Aandrijfwiel
MA = 195-10 Nm
Aandrijfwiel
MA = 195-10 Nm
Als de slijtagegrens wordt bereikt (29) moeten de wielen worden vervangen!
Als de slijtagegrens wordt bereikt (29) moeten de wielen worden vervangen!
29
Weer in gebruik nemen
6.8
F 16
29
Weer in gebruik nemen
U mag het voertuig na reiniging of onderhoudswerkzaamheden pas weer in gebruik nemen nadat u de volgende werkzaamheden hebt verricht:
U mag het voertuig na reiniging of onderhoudswerkzaamheden pas weer in gebruik nemen nadat u de volgende werkzaamheden hebt verricht:
– – – –
– – – –
Controleer de werking van de claxon. Controleer de werking van de hoofdschakelaar. Controleer de werking van de rem. Smeer het voertuig volgens het onderhoudsschema.
0210.NL
Controleer de werking van de claxon. Controleer de werking van de hoofdschakelaar. Controleer de werking van de rem. Smeer het voertuig volgens het onderhoudsschema.
0210.NL
6.8
Alleen de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent mag de lastwielen en/of het aandrijfwiel monteren en/of demonteren. Bij uitzondering mag deze taak door een door de producent goedgekeurde klantenservice worden uitgevoerd.
F 16
7
Het interne transportmiddel stilleggen
7
Wanneer het interne transportmiddel langer dan twee maanden wordt stilgelegd (bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag u het uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte parkeren en moet u de maatregelen vóór, tijdens en na de stillegging verrichten zoals beschreven.
M
Wanneer het interne transportmiddel langer dan twee maanden wordt stilgelegd (bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag u het uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte parkeren en moet u de maatregelen vóór, tijdens en na de stillegging verrichten zoals beschreven.
M
Bok het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat alle wielen vrij van de grond zijn. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd dat wielen en wiellagers niet worden beschadigd. Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet u verdergaande maatregelen afspreken met de servicedienst van de producent.
7.1
Maatregelen vóór de stillegging
7.1
Reinig het interne transportmiddel grondig. Controleer de remmen. Controleer het niveau van de hydraulische olie, vul eventueel bij (zie hoofdstuk F). Voorzie alle mechanische onderdelen van de machine die niet zijn voorzien van een verflaag, van een dunne olie- of vetfilm. – Smeer het transportmiddel volgens het onderhoudsschema (zie hoofdstuk F). – Laad de batterij (zie hoofdstuk D). – Maak de batterijklemmen los, reinig de batterij, en vet de poolbouten in met poolvet.
– – – –
Reinig het interne transportmiddel grondig. Controleer de remmen. Controleer het niveau van de hydraulische olie, vul eventueel bij (zie hoofdstuk F). Voorzie alle mechanische onderdelen van de machine die niet zijn voorzien van een verflaag, van een dunne olie- of vetfilm. – Smeer het transportmiddel volgens het onderhoudsschema (zie hoofdstuk F). – Laad de batterij (zie hoofdstuk D). – Maak de batterijklemmen los, reinig de batterij, en vet de poolbouten in met poolvet.
Z
Leef bovendien de gegevens van de producent van de batterij na. – Besproei alle vrij liggende elektrische contacten met een geschikte contactspray.
Maatregelen tijdens de stillegging
7.2
Leef bovendien de gegevens van de producent van de batterij na. – Besproei alle vrij liggende elektrische contacten met een geschikte contactspray.
Maatregelen tijdens de stillegging
Alle twee maanden:
Alle twee maanden:
– Laad de batterij (zie hoofdstuk D).
– Laad de batterij (zie hoofdstuk D).
M
Interne transportmiddelen met batterij: U moet de batterij beslist regelmatig laden, omdat de batterij anders door zelfontlading uitgeput zou raken. De hiermee gepaard gaande sulfatering zou de batterij vernielen.
0210.NL
M
Maatregelen vóór de stillegging
Interne transportmiddelen met batterij: U moet de batterij beslist regelmatig laden, omdat de batterij anders door zelfontlading uitgeput zou raken. De hiermee gepaard gaande sulfatering zou de batterij vernielen.
0210.NL
7.2
Bok het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat alle wielen vrij van de grond zijn. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd dat wielen en wiellagers niet worden beschadigd. Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet u verdergaande maatregelen afspreken met de servicedienst van de producent.
– – – –
Z
Het interne transportmiddel stilleggen
F 17
F 17
Het interne transportmiddel na de stillegging weer in gebruik nemen – – – – – – –
Z
7.3
Reinig het interne transportmiddel grondig. Smeer het transportmiddel volgens het onderhoudsschema (zie hoofdstuk F). Reinig de batterij, vet de poolbouten in met poolvet en bevestig de batterijklemmen. Laad de batterij (zie hoofdstuk D). Controleer de overbrengingolie op condenswater; vervang de olie eventueel. Controleer de hydraulische olie op condenswater; vervang de olie eventueel. Neem het interne transportmiddel in gebruik (zie hoofdstuk E).
Het interne transportmiddel na de stillegging weer in gebruik nemen – – – – – – –
Z
Interne transportmiddelen met batterij: bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrij liggende contacten besproeien met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedienelementen verwijderen door ze verscheidene malen te bedienen.
Reinig het interne transportmiddel grondig. Smeer het transportmiddel volgens het onderhoudsschema (zie hoofdstuk F). Reinig de batterij, vet de poolbouten in met poolvet en bevestig de batterijklemmen. Laad de batterij (zie hoofdstuk D). Controleer de overbrengingolie op condenswater; vervang de olie eventueel. Controleer de hydraulische olie op condenswater; vervang de olie eventueel. Neem het interne transportmiddel in gebruik (zie hoofdstuk E).
Interne transportmiddelen met batterij: bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrij liggende contacten besproeien met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedienelementen verwijderen door ze verscheidene malen te bedienen.
F
Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen.
F
Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen.
8
Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen
8
Veiligheidscontrole naar tijd en buitengewone gebeurtenissen
Z
Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers.
Z
Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers.
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.
Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles.
Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles.
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
Z
Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
9
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
9
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
Z
U moet het transportmiddel definitief en vakkundig buiten bedrijf stellen respectievelijk verwijderen volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Met name moet u de voorschriften voor het verwijderen van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven.
Z
U moet het transportmiddel definitief en vakkundig buiten bedrijf stellen respectievelijk verwijderen volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Met name moet u de voorschriften voor het verwijderen van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven.
F 18
0210.NL
Z
F 18
0210.NL
7.3
10
Meting van lichaamstrillingen
Z
Trillingen die tijdens het rijden gedurende de dag op de bestuurder inwerken, worden lichaamstrillingen genoemd. Te hoge lichaamstrillingen zijn op lange termijn schadelijk voor de gezondheid van de bestuurder. Ter bescherming van de bestuurder is derhalve de Europese exploitantenrichtlijn "2002/44/EG/Trilling" van kracht geworden. Om de exploitant te helpen bij het inschatten van de toepassingssituatie, biedt de producent meting van deze lichaamstrillingen aan als dienstverlening.
Z
Trillingen die tijdens het rijden gedurende de dag op de bestuurder inwerken, worden lichaamstrillingen genoemd. Te hoge lichaamstrillingen zijn op lange termijn schadelijk voor de gezondheid van de bestuurder. Ter bescherming van de bestuurder is derhalve de Europese exploitantenrichtlijn "2002/44/EG/Trilling" van kracht geworden. Om de exploitant te helpen bij het inschatten van de toepassingssituatie, biedt de producent meting van deze lichaamstrillingen aan als dienstverlening.
0210.NL
Meting van lichaamstrillingen
0210.NL
10
F 19
F 19
F 20 F 20 0210.NL
0210.NL
A Bijlage tractiebatterij Inhoudsopgave A
Bijlage tractiebatterij................................................................
1
Gebruik volgens bestemming .................................................................. Typeplaatje .............................................................................................. Veiligheidsaanwijzingen, waarschuwingen en andere aanwijzingen....... Loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt................. Beschrijving ............................................................................................. Gebruik .................................................................................................... Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellen................................... Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS............ Beschrijving ............................................................................................. Gebruik .................................................................................................... Onderhoud loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzVBS............................................................................................................ 6 Waterbijvulsysteem Aquamatik ............................................................... 6.1 Opbouw waterbijvulsysteem.................................................................... 6.2 Functiebeschrijving.................................................................................. 6.3 Vullen....................................................................................................... 6.4 Waterdruk ................................................................................................ 6.5 Vulduur .................................................................................................... 6.6 Waterkwaliteit .......................................................................................... 6.7 Batterijslangen......................................................................................... 6.8 Bedrijfstemperatuur ................................................................................. 6.9 Reinigingsmethoden................................................................................ 6.10 Servicewagen .......................................................................................... 7 Elektrolytcirculatie.................................................................................... 7.1 Functiebeschrijving.................................................................................. 8 Batterijen reinigen.................................................................................... 9 Batterij opslaan........................................................................................ 10 Storingshulp............................................................................................. 11 Afdanking.................................................................................................
2 2 3 4 4 5 8 9 9 10 13 14 14 15 15 15 16 16 16 16 17 17 18 18 20 22 22 22
03.13 NL
1 2 3 4 4.1 4.2 4.3 5 5.1 5.2 5.3
1
1
Gebruik volgens bestemming Als de gebruikshandleiding niet in acht worden genomen, als bij de reparatie geen originele vervangingsonderdelen worden gebruikt, als er eigenmachtige ingrepen plaatsvinden, als er additieven aan de elektrolyt wordt toegevoegd vervalt de garantie. Aanwijzingen voor het behoud van de beschermingsgraad tijdens het gebruik van de batterijen conform Ex I en Ex II in acht nemen (zie bijbehorend certificaat).
2
Typeplaatje
1,2
3
4
5
6
7
8
9
10
15
11 13
12
14
Batterij-aanduiding Batterijtype Productieweek / bouwjaar Serienummer Leveranciersnummer Nominale spanning Nominale capaciteit Batterijgewicht in kg Aantal cellen Eletrolytvolume in liter Batterijnummer Producent Logo van de producent CE-markering alleen voor batterijen vanaf 75 V Veiligheidsaanwijzingen en waarschuwingen 03.13 NL
1 2 3 4 5 6 7 9 8 15 10 11 13 12 14
2
3
Veiligheidsaanwijzingen, waarschuwingen en andere aanwijzingen Gebruikte batterijen is afval dat onder strenge bewaking moet worden gerecycled. Deze batterij is voorzien van het recyclingteken en een doorgestreepte vuilnisbak en mag niet bij het huisvuil worden gegooid. De wijze van terugname en hergebruik moet volgens artikel 8 van de Duitse batterijenwetgeving (BattG) worden overeengekomen met de producent van de batterij. Roken verboden! Geen open vuur, gloed of vonken in de buurt van de batterij. Er bestaat explosie- en brandgevaar! Explosie- en brandgevaar, kortsluiting door oververhitting vermijden! Uit de buurt houden van open vuur en sterke hittebronnen. Bij werkzaamheden aan cellen en batterijen moeten persoonlijke beschermingsmiddelen (bijvoorbeeld veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen) worden gedragen. Na de werkzaamheden handen wassen. Uitsluitend geïsoleerd gereedschap gebruiken. Batterij niet mechanisch bewerken, stoten, inklemmen, samendrukken, inkerven, deuken of andere modificaties aanbrengen. Gevaarlijke elektrische spanning! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, daarom mogen er geen vreemde voorwerpen of gereedschappen op de batterij worden gelegd. Nationale voorschriften voor ongevallenpreventie in acht nemen. Bij het uittreden van inhoudsstoffen de dampen niet inademen. Veiligheidshandschoenen dragen.
Gebruiksaanwijzing lezen en zichtbaar op de laadplaats aanbrengen!
03.13 NL
Werkzaamheden aan batterij uitsluitend na instructie door vakpersoneel uitvoeren!
3
4
Loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt
4.1
Beschrijving Tractiebatterijen van Jungheinrich zijn loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt. De benamingen voor de tractiebatterijen zijn PzS, PzB, PzS Lib en PzM. Elektrolyt De nominale dichtheid van het elektrolyt heeft betrekking op 30 °C en de nominale elektrolytstand in volledig opgeladen toestand. Hogere temperaturen verlagen, lagere temperaturen verhogen de elektrolytdichtheid. De bijbehorende correctiefactor bedraagt ± 0,0007 kg/l per K, bijvoorbeeld elektrolytdichtheid 1,28 kg/ l bij 45 °C komt overeen met een dichtheid van 1,29 kg/l bij 30°C. Het elektrolyt moet voldoen aan de zuiverheidsvoorschriften van DIN 43530 deel 2.
4.1.1 Nominale gegevens batterij 1.
Product
Tractiebatterij
2.
Nominale spanning (nominaal)
2,0 V x aantal cellen
3.
Nominale capaciteit C5
Zie typeplaatje
4.
Ontlaadstroom
C5/5h
5.
Nominale dichtheid van het elektrolyt1
1,29 kg/l
6.
Nominale temperatuur2
30 °C
7.
Nominale elektrolytstand systeem Tot elektrolytstand markering "Max" Grenstemperatuur3
55 °C
03.13 NL
1. Wordt binnen de eerste 10 cycli bereikt. 2. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verkorten de beschikbare capaciteit. 3. Niet als bedrijfstemperatuur toegestaan.
4
4.2
Gebruik
4.2.1 Lege batterijen in bedrijf nemen
Z
De vereiste activiteiten moeten worden uitgevoerd door de klantenservice van de producent of door een door de producent geautoriseerde klantenservice.
4.2.2 Gevulde en geladen batterijen in bedrijf nemen Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
Z
Werkwijze • Controleren of de batterij mechanisch in goede staat verkeert. • Controleren of de batterij-eindafleiding correct gepoold is (plus op plus en min op min) en goed contact maakt. • Aanhaalmomenten poolbouten (M10 = 23 ±1 Nm) van de eindafleiders en verbinders controleren. • Batterij bijladen. • Elektrolytstand controleren. De elektrolytstand moet boven de overloopbeveiliging of de bovenkant van de separator liggen. • Elektrolyt met gezuiverd water tot de nominale stand vullen. Controle uitgevoerd.
4.2.3 Ontladen van de batterij Voor het bereiken van een optimale levensduur tijdens het gebruik ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit vermijden (diepteontlading). Dat komt overeen met een minimale elektrolytdichtheid van 1,13 kg/l aan het einde van de ontlading. Lege batterijen meteen opladen.
03.13 NL
Z
5
4.2.4 Batterij opladen WAARSCHUWING! Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. Lader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld intern transportmiddel aan- of loskoppelen. Lader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologie van de batterij. Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. Oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van intern transportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen. Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. Er moeten blusmiddelen worden klaargezet. Geen metalen voorwerpen op de batterij leggen. De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd. AANWIJZING
03.13 NL
Batterij mag uitsluitend met gelijkstroom worden geladen. Alle laadmethoden op basis van DIN 41773 en DIN 41774 zijn toegestaan.
6
Z
Tijdens het laden stijgt de elektrolyttemperatuur met ongeveer 10 K. Daarom mag pas worden begonnen met het opladen als de elektrolyttemperatuur lager is dan 45 °C. De elektrolyttemperatuur van batterijen moet voorafgaande aan het laden minimaal +10 °C bedragen, omdat anders de correcte lading niet wordt bereikt. Onder de 10 °C wordt de batterij bij standaardlaadtechniek onvoldoende geladen. Batterij opladen Voorwaarden – Elektrolyttemperatuur min. 10 °C tot max. 45 °C
Z
Werkwijze • Deksels of afdekplaten van de batterijruimte openen of verwijderen. Eventuele afwijkingen komen voort uit de gebruikshandleiding van het interne transportmiddel. De afsluitdoppen blijven op de cellen of blijven gesloten. • De batterij met de juiste polen (plus op plus en min op min) op de uitgeschakelde lader aansluiten. • Lader inschakelen. Batterij geladen
Z
Het opladen is afgesloten als de elektrolytdichtheid en de batterijspanning gedurende 2 uur constant blijft. Compensatieladen Compensatieladingen dienen voor het veiligstellen van de levensduur en voor het behoud van de capaciteit na diepteontladingen en na herhaaldelijke onvoldoende lading. De laadstroom van de compensatielading kan een nominale capaciteit van max. 5 A/100 Ah hebben.
Z
Compensatielading één keer per week uitvoeren. Tussenladen Tussenladingen van de batterij zijn deelladingen die de dagelijkse gebruiksduur verlengen. Bij het tussenladen treden hogere gemiddelde temperaturen op, die de levensduur van de batterijen kunnen verkorten. Tussenladingen pas vanaf een laadtoestand lager dan 60 % uitvoeren. In plaats van regelmatig tussenladen wisselbatterijen gebruiken.
03.13 NL
Z
7
4.3
Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellen Waterkwaliteit
Z
De waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die van gezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater door destillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor het maken van elektrolyt.
4.3.1 Dagelijks
Z
– Batterij na iedere ontlading opladen. – Na het einde van het opladen moet de elektrolytstand worden gecontroleerd. – Indien nodig na het einde van het opladen met gereinigd water bijvullen tot de nominale stand. De hoogte van de elektrolytstand mag de overloopbeveiliging of de bovenkant van de separator, of de "Min"-markering van de elektrolytstand niet onderschrijden en de "Max"-markering niet overschrijden.
4.3.2 Wekelijks – Visuele controle na heroplading op vervuiling of mechanische beschadigingen. – Bij het regelmatig opladen op basis van IU-karakteristiek een compensatielading uitvoeren. 4.3.3 Maandelijks
Z
– Tegen het einde van de laadcyclus moeten de spanningen van alle cellen bij ingeschakelde lader worden gemeten en geregistreerd. – Na het einde van het laden moet de elektrolytdichtheid en de elektrolyttemperatuur van alle cellen worden gemeten en geregistreerd. – Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten. Als er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillen tussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.
4.3.4 Jaarlijks
De bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.
03.13 NL
Z
– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN 1175-1. – Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1.
8
5
Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS
5.1
Beschrijving PzV-batterijen zijn gesloten batterijen met vastgelegd elektrolyt, waarbij gedurende de volledige bruikbaarheidsduur geen water mag worden bijgevuld. Als afsluitdoppen worden veiligheidsventielen gebruikt die bij het openen vernietigd worden. Tijdens het gebruik worden aan de gesloten batterijen dezelfde veiligheidseisen gesteld als aan batterijen met vloeibare elektrolyt, om een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laadgassen en in het geval van een vernietiging van de celbehuizingen het gevaar door de corrosieve elektrolyt te voorkomen.
Z
PzV-batterijen zijn gasarm, maar niet gasvrij. Elektrolyt De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt kan niet worden gemeten.
5.1.1 Nominale gegevens batterij 1.
Product
Tractiebatterij
2.
Nominale spanning (nominaal)
2,0 V x aantal cellen
3.
Nominale capaciteit C5
Zie typeplaatje
4.
Ontlaadstroom
C5/5h
5.
Nominale temperatuur
30 °C
Grenstemperatuur1
45 °C niet als bedrijfstemperatuur toegestaan
6.
Nominale dichtheid van de elektrolyt
Niet meetbaar
7.
Nominale elektrolytstand systeem Niet meetbaar
03.13 NL
1. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verkorten de beschikbare capaciteit.
9
5.2
Gebruik
5.2.1 Inbedrijfstelling Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling Werkwijze • Controleren of de batterij mechanisch in goede staat verkeert. • Controleren of de batterij-eindafleiding correct gepoold is (plus op plus en min op min) en goed contact maakt. • Aanhaalmomenten poolbouten (M10 = 23 ±1 Nm) van de eindafleiders en verbinders controleren. • Batterij bijladen. • Batterij opladen. Controle uitgevoerd. 5.2.2 Ontladen van de batterij
Z
Door ontladingen tijdens het gebruik van meer dan 80% van de nominale capaciteit verlaagt de levensduur van de batterij aanmerkelijk. Lege of gedeeltelijk geladen batterijen meteen opladen en niet laten staan.
03.13 NL
Z
Voor het bereiken van een optimale levensduur moeten ontladingen van meer dan 60% van de nominale capaciteit worden vermeden.
10
5.2.3 Batterij opladen WAARSCHUWING! Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. Lader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld intern transportmiddel aan- of loskoppelen. Lader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologie van de batterij. Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. Oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van intern transportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen. Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. Er moeten blusmiddelen worden klaargezet. Geen metalen voorwerpen op de batterij leggen. De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd. AANWIJZING
03.13 NL
Materiële schade door onjuist opladen van de batterij Onjuist opladen van de batterij kan leiden tot overbelastingen van de elektrische leidingen en contacten, ontoelaatbare gasvorming en het uittreden van elektrolyt uit de cellen. Batterij uitsluitend met gelijkstroom laden. Alle laadmethoden op basis van DIN 41773 zijn in de door de producent vrijgegeven uitvoering toegestaan. Batterij uitsluitend aansluiten op laders die geschikt zijn voor de batterijgrootte en het batterijtype. Eventueel door de klantenservice van de producent laten testen of de lader geschikt is. Grensstromen van DIN EN 50272-3 in het gasbereik niet overschrijden.
11
Batterij opladen Voorwaarden – Elektrolyttemperatuur tussen +15 °C en 35 °C
Z
Werkwijze • Deksels of afdekplaten van de batterijruimte openen of verwijderen. • De batterij met de juiste polen (plus op plus en min op min) op de uitgeschakelde lader aansluiten. • Lader inschakelen. Tijdens het laden stijgt de elektrolyttemperatuur met ongeveer 10 K. Als de temperaturen constant hoger zijn dan 40 °C of lager dan 15 °C is een temperatuurafhankelijke constantespanningsregeling van de lader vereist. Hierbij moet de correctiefactor met -0,004 V/Z per K worden toegepast. Batterij geladen
Z
Het opladen is afgesloten als de elektrolytdichtheid en de batterijspanning gedurende 2 uur constant blijft. Compensatieladen Compensatieladingen dienen voor het veiligstellen van de levensduur en voor het behoud van de capaciteit na diepteontladingen en na herhaaldelijke onvoldoende lading.
Z
Compensatielading één keer per week uitvoeren. Tussenladen Tussenladingen van de batterij zijn deelladingen die de dagelijkse gebruiksduur verlengen. Bij het tussenladen treden hogere gemiddelde temperaturen op, die de levensduur van de batterijen kunnen verkorten.
Z
Tussenladingen bij PzV-batterijen vermijden.
03.13 NL
Z
Tussenladingen pas vanaf een laadtoestand lager dan 50 % uitvoeren. In plaats van regelmatig tussenladen wisselbatterijen gebruiken.
12
5.3
Z
Onderhoud loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS Geen water bijvullen!
5.3.1 Dagelijks – Batterij na iedere ontlading opladen. 5.3.2 Wekelijks – Visuele controle op vervuiling of mechanische beschadigingen. 5.3.3 Per kwartaal
Z Z
– Totaalspanning meten en registreren. – Afzonderlijke spanningen meten en registreren. – Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten. De metingen na volledige lading en een daarop volgende standtijd van minimaal 5 uur uitvoeren. Als er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillen tussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.
5.3.4 Jaarlijks
De bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.
03.13 NL
Z
– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN 1175-1. – Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1.
13
6
Waterbijvulsysteem Aquamatik
6.1
Opbouw waterbijvulsysteem 15
16
17 >3m
18 19 20 +
Watertank Tappunt met kogelkraan Stromingsindicator Afsluitkraan Afsluitkoppeling Afsluitstekker op batterij
03.13 NL
15 16 17 18 19 20
-
14
6.2
Functiebeschrijving Het waterbijvulsysteem Aquamatik wordt gebruikt voor het automatisch instellen van de nominale elektrolytstand bij aandrijfbatterijen voor interne transportmiddelen. De batterijcellen zijn met slangen met elkaar verbonden en worden met een steekaansluiting aangesloten op het waterbijvulstation (bijvoorbeeld watertank). Na het openen van de afsluitkraan worden alle cellen met water gevuld. De Aquamatikstop regelt het benodigde watervolume en zorgt ervoor dat bij een bepaalde waterdruk op het ventiel de watertoevoer wordt afgesloten en het ventiel veilig wordt gesloten. De stopsystemen hebben een optische vulstandindicatie, een diagnoseopening voor de meting van de temperatuur, de elektrolytdichtheid en de ontgassingsopening.
6.3
Vullen De batterijen moeten zo kort mogelijk voor de beëindiging van de volledige oplading van de batterij worden gevuld met water. Daardoor wordt veiliggesteld dat het bijgevulde watervolume met de elektrolyt wordt gemengd.
6.4
Waterdruk Het waterbijvulsysteem moet met een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8 bar worden gebruikt. Afwijkingen van de toegestane drukbereiken beperken de functionele betrouwbaarheid van de systemen. Waterkracht Opstelhoogte boven batterijoppervlak bedraagt tussen 3 - 18 m. 1 m komt overeen met 0,1 bar Waterdruk
03.13 NL
De instelling van het drukventiel is afhankelijk van het systeem en moet tussen 0,3 1,8 bar liggen.
15
6.5
Vulduur De vulduur van een batterij is afhankelijk van het elektrolytniveau, de omgevingstemperatuur en de vuldruk. Het vullen wordt automatisch beëindigd. De watertoevoerleiding moet na het einde van het vullen van de batterij worden losgekoppeld.
6.6
Z
6.7
Waterkwaliteit De waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die van gezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater door destillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor het maken van elektrolyt.
Batterijslangen De slangen van de verschillende stoppen moeten langs de elektrische schakeling worden gelegd. Wijzigingen mogen niet worden aangebracht.
6.8
Bedrijfstemperatuur
03.13 NL
Batterijen met automatische waterbijvulsystemen mogen uitsluiten in ruimtes worden opgeslagen met temperaturen > 0 °C, anders bestaat er gevaar voor bevriezing.
16
6.9
Reinigingsmethoden De stopsystemen mogen uitsluitend met gezuiverd water conform DIN 43530-4 worden gereinigd. Delen van de stoppen mogen niet met oplosmiddelhoudende stoffen of zepen in aanraking komen.
6.10 Servicewagen
03.13 NL
Mobiele watervulwagen met pomp en vulpistool voor het vullen van afzonderlijke cellen. De dompelpomp die zich in het reservoir bevindt zorgt voor de vereiste vuldruk. Er mag geen hoogteverschil bestaan tussen standvlak van de servicewagen en die van de batterij.
17
7
Elektrolytcirculatie
7.1
Functiebeschrijving De elektrolytcirculatie zorgt door de toevoer van lucht tijdens het laden voor een vermenging van de elektrolyt en voorkomt zo zuurlagen, verkort de laadtijd (laadfactor ca. 1,07) en reduceert de gasvorming tijdens het laden. De lader moet voor de batterij en elektrolytcirculatie toegelaten zijn. Een in de lader ingebouwde pomp zorgt voor de vereiste perslucht die via een slangensysteem naar de batterijcellen wordt geleid. De circulatie van de elektrolyt vindt plaats middels de toegevoerde lucht en over de totale elektrodelengte worden dezelfde elektrolytdichtheidswaarden gerealiseerd. Pomp Bij een storing, bijvoorbeeld onverklaarbare respons van de drukbewaking, moeten de filters worden gecontroleerd en indien nodig worden vervangen. Batterij-aansluiting Er is een slang aangebracht aan de pompmodule, die samen met de laadleidingen uit de lader naar de laadstekker wordt gevoerd. Via de in de stekker geïntegreerde koppelingsdoorvoeringen voor de elektrolytcirculatie wordt de lucht verder geleid naar de batterij. Bij het leggen moet er goed op worden gelet dat er geen knikken in de slang komen. Drukbewakingsmodule De elektrolytcirculatiepomp wordt aan het begin van het laden geactiveerd. De drukopbouw tijdens het laden wordt gecontroleerd met de drukbewakingsmodule. Op deze manier wordt gegarandeerd dat de benodigde luchtdruk bij het laden met elektrolytcirculatie beschikbaar is. Bij eventuele storingen, zoals – luchtkoppeling batterij niet verbonden met circulatiemodule (bij aparte koppeling) of defect, – lekkende of defecte slangverbindingen op de batterij of – aanzuigfilter vuil
03.13 NL
is er een storingsmelding op de lader te zien.
18
AANWIJZING Als een geïnstalleerd elektrolytcirculatiesysteem niet of niet regelmatig wordt gebruikt of als de batterij blootstaat aan grotere temperatuurschommelingen, kan het elektrolyt terugstromen in het slangensysteem. Voorzien in een luchttoevoerleiding met een apart koppelingssysteem, bijvoorbeeld: afsluitkoppeling aan batterijzijde en doorvoerkoppeling aan luchttoevoerzijde. Schematische weergave
03.13 NL
Elektrolytcirculatie-installatie op de batterij en de luchttoevoer via de lader.
19
8
Batterijen reinigen Het is nodig om de batterijen en troggen te reinigen – Isolatie van de cellen ten opzichte van elkaar, ten opzichte van de aarde of externe geleidende delen moet blijven bestaan – Schade door corrosie en door kruipstroom vermijden – Verhoogde en uiteenlopende zelfontlading van de afzonderlijke cellen of blokbatterijen door kruipstroom moet worden vermeden – Vorming van elektrische vonken door kruipstroom moet worden vermeden
03.13 NL
Bij het reinigen van de batterijen erop letten, dat – de opstelplaats voor reiniging zo wordt gekozen, dat het elektrolythoudende spoelwater naar een daarvoor geschikte zuiveringsinstallatie wordt geleid. – bij het afvoeren van gebruikte elektrolyt en/of het spoelwater de voorschriften voor een veilige werkplek en het voorkomen van ongevallen, en de voorschriften voor het afvoeren van afval in acht nemen. – veiligheidsbril en veiligheidskleding worden gedragen. – celstoppen niet worden verwijderd of geopend. – de kunststof onderdelen van de batterij, in het bijzonder de celbehuizingen, uitsluitend met water of in water gedrenkte poetsdoeken zonder additieven worden gereinigd. – na het reinigen het batterijoppervlak met geschikte middelen wordt gedroogd, bijvoorbeeld met perslucht of poetsdoeken. – Vloeistof die in de batterijtrog terecht is gekomen, moet worden opgezogen en met inachtneming van de eerder genoemde voorschriften worden afgevoerd.
20
Batterij met hogedrukreiniger reinigen Voorwaarden – Celverbinders moeten vastgedraaid en stevig ingestoken zijn – Celstoppen gesloten
Z
Z
Werkwijze • Gebruiksaanwijzing van de hogedrukreiniger lezen. • Geen reinigingsadditieven gebruiken. • Toegestane temperatuurinstelling voor het reinigingsapparaat van 140° aanhouden. Op deze manier gegarandeerd dat bij een afstand van 30 cm achter de uitlaatsproeier een temperatuur van 60° C niet wordt overschreden. • Maximale werkdruk van 50 bar aanhouden. • Minimaal 30 cm afstand tot het oppervlak van de batterij aanhouden. • Batterij over een groot oppervlak worden bestralen, om lokale oververhitting te vermijden. Niet langer dan 3 s op één plek reinigen met de straal, om de oppervlaktetemperatuur van de batterij van maximaal 60 °C niet te overschrijden. • Batterijoppervlak na het reinigen met geschikte middelen drogen, bijvoorbeeld perslucht of poetsdoeken.
03.13 NL
Batterij gereinigd.
21
9
Batterij opslaan AANWIJZING De batterij mag niet langer dan 3 maanden zonder lading worden opgeslagen, anders is hij op lange termijn niet meer functioneel. Als batterijen voor een langere tijd niet worden gebruikt, moeten ze volledig opgeladen in een droge, vorstvrije ruimte worden opgeslagen. Om de functionaliteit van de batterij veilig te stellen kunnen de volgende laadbehandelingen worden gekozen: – maandelijkse compensatielading voor PzS- en PzB-batterijen en volledige oplading voor PzV-batterijen. – Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 V x aantal cellen voor PzS-, PzMen PzB-batterijen of 2,25 V x aantal cellen voor PzV-batterijen. Als batterijen voor een langere tijd (> 3 maanden) niet worden gebruik moeten deze voor 50% opgeladen, in een droge, koele en vorstvrije ruimte worden opgeslagen.
10
Storingshulp Als er storingen aan de batterij of lader worden vastgesteld, moet meteen contact worden opgenomen met de klantenservice van de producent.
Z 11
De vereiste activiteiten moeten worden uitgevoerd door de klantenservice van de producent of door een door de producent geautoriseerde klantenservice.
Afdanking Batterijen met het recyclingteken en een doorgestreepte vuilnisbak mogen niet bij het huisvuil worden gegooid.
03.13 NL
De wijze van terugname moet volgens artikel 8 van de Duitse batterijenwet (BattG) worden afgesproken met de producent van de batterij.
22