BVL
ETHIEK EN BORSTVOEDING IN EEN GLOBALE WERELD: STOF TOT NADENKEN Sofie Vercoutere Verpleegkundige - Ethicus
INLEIDING
1. Is borstvoeding een morele kwestie?
Het bestuderen van borstvoeding behoort tot heel wat disciplines, waaronder biologie, politiek, fysiologie, maar ook de ethiek. We zouden menselijke melk moeten beschouwen als een waardevolle energiebron en dat door de nutritionele waarde, de contraceptieve invloed en de economische betekenis ervan in onze globale wereld. Borstvoeding is de meest adequate voeding voor zuigelingen en zorgt voor weinig extra kost om het te produceren. In de filosofische en ethische literatuur is er weinig interesse in de rol van borstvoeding in gezondheidspromotie, het spreiden van geboortes, voedselveiligheid en voedselvoorziening voor iedereen.
Het oudste artikel dat we kunnen traceren rond borstvoeding en ethiek, dateert uit 1984, waarin een discussie besproken wordt rond de vraag of ‘borstvoeding een moreel probleem kan zijn’. Het gaat om een discussie tussen een internationale natuurlijke familieplanning groep en een katholieke priester. De cruciale vraag was of borstvoeding moest worden gestopt na 3-6 maanden. Door het spenen op die leeftijd kon een vrouw sneller zwanger worden dan wanneer de vrouw nog langer doorgaat met borstvoeding. Conservatieve katholieken vonden elke vorm van familieplanning ongeoorloofd, dus ook het langdurig borstvoeden. Kippley adviseerde in haar artikels om zo lang mogelijk exclusief te borstvoeden, om zo de geboortes natuurlijk te spreiden en de baby zo goed mogelijk te voeden. (Kippley, 1993)
In de ethische en filosofische vakliteratuur zochten we in Google Scholar, Medline, Elin, Pubmed, Web of Science en Philosopher’s Index aan de hand van volgende zoektermen: ‘breastfeeding’, ‘human milk’, ‘human lactation’, ‘lactation’, ‘infant feeding’, al dan niet gecombineerd met ‘ethics’, ‘infant food industry’, ‘philosophy’, ‘ethical theory‘. Globaal kunnen we de resultaten indelen in drie groepen: de ontwikkeling van de WHOcode, de ontwikkeling van de deontologische code voor lactatiekundigen IBCLC en de ontwikkeling in het omgaan met HIV. Daarnaast zijn er ook nog een aantal artikelen die specifiek rond een onderwerp in de ruimere ethische context handelen zoals moedermelkbanken, cross-nursing, borstvoeding en mensenrechten en dergelijke. In dit artikel bespreken we een aantal ethische problemen die geassocieerd zijn met borstvoeding in een globale context. Door de breedte van de problematiek kan dat niet in één artikel en moet dit artikel beschouwd worden als het eerste deel.
4
Op die manier werd borstvoeding wel degelijk als moreel probleem beschouwd. 2. Is ethische marketing zuigelingenvoeding mogelijk?
van
In 1981 nam de 34ste World Health Assembly (WHA) resolutie WHA34.22 aan, die de Internationale Code van de marketing van borstvoedingssubstituten omvatte. De Code dekt alle types poedermelk, voeding en drank die geschikt zijn als gedeeltelijke of volledige vervanging voor moedermelk. Het bant de promotie van borstvoedingsvervangende producten. Het was de daling van het geboortecijfer in de ontwikkelingslanden,die de voedingsindustrie ertoe had gebracht om nieuwe afzetmarkten te zoeken in ontwikkelingslanden. Ze
BVL Tijdschrift voor Lactatiekundigen 2010 Jg 2 nr 1
BVL verdeelden gratis monsters onder de moeders en gebruikten erg onethische marketingtactieken zoals de ‘milk nurses’. Dit waren verkoopsters die gekleed waren als verpleegkundigen, waardoor mensen de indruk kregen professioneel advies van gezondheidswerkers te krijgen. Het verspreiden van de gratis monsters had een impact op het geven van borstvoeding en zo ook op de gezondheid van kinderen. Uiteindelijk leidde dit tot de Nestlé boycot in de late jaren ’70 en ’80 van vorige eeuw. In deze periode probeerde men op internationaal vlak strategieën uit te werken om de hoge kindersterfte te reduceren. (Sikkink, 1986) In 1984 tekende Nestlé een nooit gezien akkoord met de non-gouvernementele organisaties. Nestlé was op dat moment één van de grootste food corporations. Kathryn Sikkink heeft gelijk wanneer ze stelt dat dit één van de weinige succesvolle pogingen was tussen een multinational en zijn/haar nongouvernementele critici. (Sikkink, 1986) In hetzelfde jaar werd het einde van de zeven jaar durende Nestlé boycot afgekondigd. De hele kwestie wordt ook de ‘infant formula controverse’ genoemd. Volgens James E. Post heeft deze controverse verschillende dingen betekend voor verschillende mensen. Voor veel gezondheidswerkers was het een kruistocht voor het verbeteren van de gezondheid van kinderen en jongeren. Voor sommige activisten betekende het een strijd tegen de multinationals. Voor de kerkelijke leiders en de leden van deze kerken betekende het een geschikt moment om het moreel bewustzijn rond de problemen met honger in de wereld te versterken. Voor de optimisten was het ontstaan van de WHO-code een kans tot samenwerking tussen de industrie en de regeringen ter verbetering van de mensheid. Pessimisten beschouwden de code als
BVL Tijdschrift voor Lactatiekundigen 2010 Jg 2 nr 1
gevaarlijk en als een precedent internationale regulatie. (Post, 1985).
ter
De WHO is er in geslaagd om een internationale marketing code te creëren, maar er is, volgens Post, geen politieke wil/energie meer over om de code te doen naleven. Het is volgens Post een code op papier (Post, 1985). In heel wat landen gebeuren er nog steeds overtredingen op de code en in de meeste landen is er geen wetgeving over. De meeste landen kiezen eerder voor een pro-borstvoeding aanpak dan voor een strikte wetgeving.(Baer, 1983) Poedermelk wordt wereldwijd gebruikt en ook beschouwd als een veilig product. Nochtans is dat niet altijd zo. Denken we maar aan de melamine crisis in China in 2008 en de globale impact ervan (Ruijia, Wei, Lishi, Miles, & Xiaofang, 2009), (Xin & Stone, 2008), (Macartney, 2008), maar daarnaast zijn er ook verschillende infecties met Chronobacter (vroeger Enterobacter) Sakasakii in poedermelk in verschillende werelddelen tussen 1958 en 2009 (Muytjens et al., 1983) (Mullane et al., 2007) (Kandhai, Reij, Gorris, Olivier, & Van Schothorst, 2004). 3. Moedermelk en mensenrechten Latham vergelijkt het ademen via een respirator met een natuurlijke ademhaling zoals borstvoeding versus flesvoeding. Voor hem is er geen waardig alternatief voor moedermelk en zouden andere manieren van zuigelingenvoeding eerder uitzonderlijk moeten zijn en voorbehouden voor bijzondere omstandigheden. Omdat moedermelk een levende vloeistof is met bijzonder weldadige eigenschappen, zou volgens hem het recht van moeders om hun kinderen te zogen een mensenrecht moeten zijn. Hij ervaart het als aberrant dat dit recht ter discussie staat. (Latham, 1997) In veel landen, zowel in industrielanden als in ontwikkelingslanden, is het niet altijd makkelijk voor vrouwen om borstvoeding te geven 5
BVL omwille van hun job, een korte moederschaprust, tekort aan opvang- faciliteiten,… Ook de houding van de maatschappij is niet altijd borstvoedingsvriendelijk; voeden in het openbaar wordt niet altijd goedgekeurd, er zijn weinig plaatsen waar men discreet kan voeden,… George Kent koppelt het recht op het geven van borstvoeding aan het recht van het kind op de meest adequate voeding en noemt het een recht van het moeder-kind koppel. Volgens hem mag niemand in deze keuze tussenkomen (Kent, 2006). 4. Moedermelk als energiebron/de economische waarde van moedermelk In een zeldzaam onderzoek rond de economische waarde van menselijke melk, stellen Gupta en Rohde in 1993 dat borstvoeding effecten heeft op vlak van gezondheid, voeding en vruchtbaarheid en op die manier een substantiële bijdrage levert aan de economie van de meeste ontwikkelingslanden. Vrouwen kunnen voeding voorzien voor een ander menselijk wezen en dat bijna zonder extra kost of energie. Gupta, Rohde en Mulford berekenden dat een vrouw per kind over twee jaar 346 liter melk produceert. (Gupta & Rohde, 1993) In 2001, schrijven Ball & Bennett een artikel met de titel ‘the economic impact of breastfeeding’. Volgens hen brengt het investeren in promotie voor borstvoeding een significante winst op omdat borstvoeding de gezondheid van baby’s, moeders en gemeenschappen verbetert. (Ball & Bennett, 2001). Een interessant voorstel bestaat erin om de productie van moedermelk mee te rekenen in het Bruto Nationaal product. Smith & Ingham noemen de berekening van het BNP om die reden ‘biased’ en onvolledig. Ze vergelijken het verwaarlozen van borstvoeding
6
met het ‘ontkennen’ van de waarde van onbetaald werk, dat (ook) het vaakst door vrouwen wordt uitgevoerd. Een aantal studies heeft de daling van borstvoeding in ontwikkelingslanden gedurende de jaren zeventig onderzocht, waaronder Berg (1973) en Greiner, Stina Almroth en Latham in 1979. Er zijn ook verschillende schattingen gebeurd van de economische waarde van geproduceerde menselijke melk in industrielanden, zoals onder meer voor Noorwegen (Arne Oshaug and Grete Botton) en Australië. (Julie Smith 1999). Anne Hatloy and Arne Oshaug (1997) claimen in hun studie naar de waarde van de productie van menselijke melk dat het niet meerekenen ervan belangrijke consequenties heeft voor de statistieken. Men schat dat de productie van moedermelk 0,5 % is van het Bruto Nationaal Product of 6% van de voedselproductie in industrielanden zoals Australië. (Smith & Ingham, 2005) Er is nog veel onderzoek nodig om de erkenning van de effectieve economische waarde van moedermelk te kunnen berekenen. 5. Borstvoeding en/in noodsituaties In 1978 schreven de artsen Jelliffe and Jelliffe al dat er in noodsituaties meer nood was om moeders van drinkbaar water te voorzien dan het te gebruiken voor kunstvoeding. In noodsituaties is er meer behoefte aan kennis en promotie van borstvoeding door hulporganisaties. Stress en geweld kunnen zorgen voor problemen met de toeschietreflex bij het voeden. Daarom zouden gezondheidswerkers voldoende theoretische achtergrondkennis en praktisch ervaring moeten hebben om met borstvoedingsproblemen om te gaan. Patten wijst er op dat borstvoeding moeders kan helpen om opnieuw controle te krijgen over hun leven en hun kinderen te voeden op een veilige manier. Daarenboven kan de promotie van borstvoeding op elk moment starten. (Patten, 1997)
BVL Tijdschrift voor Lactatiekundigen 2010 Jg 2 nr 1
BVL Omdat een niet-correct gebruik van poedermelk kan leiden tot een verhoogde morbiditeit en mortaliteit, moet het voeden van zuigelingen speciale aandacht krijgen in noodsituaties (Seal, Taylor, Gostelow, & McGrath, 2001). De eerste interventie voor moeders met kinderen jonger dan zes maanden in noodsituaties zou ondersteuning moeten zijn bij borstvoeding, relactatie en eventueel het invoeren van minnen (hoewel dat niet acceptabel kan zijn in een context met een hoge hiv-prevalentie) (Seal et al., 2001) (Patten, 1997) Volgens Seal e.a(2001) zou de WHO-code moeten worden toegepast in noodsituaties en is er wel degelijk een akkoord over de belangrijkste principes, maar is er vooral nood aan meer coördinatie en de monitoring van de NGO’s. De meeste van de documenten die zijn opgesteld dateren van voor de HIV-epidemie. Daarenboven vinden de meeste rampen plaats in gebieden waar ook een hoge prevalentie van HIV is onder moeders en kinderen. Uiteraard moeten de richtlijnen tot doel hebben om zoveel mogelijk kinderen te laten overleven en een zo hoog mogelijke levenskwaliteit te bereiken. (Leyenaar, 2004) Daarom stelt Leyenaar (2004) voor om de middelen in een dergelijke context onmiddellijk te besteden aan retrovirale behandelingen in plaats van poedermelk en benadrukt hij het belang van verder onderzoek hierover. In industrielanden is men ervan overtuigd dat armoede borstvoeding beschermt, maar Morrow(1996) heeft aangetoond dat het een misverstand is aan de hand van het voorbeeld van Vietnam. Vrouwen beginnen er sneller terug te werken na de bevalling, waardoor het moeilijker wordt om verder te voeden. Daarnaast migreren de mannen sneller naar de steden om werk te zoeken, waardoor de BVL Tijdschrift voor Lactatiekundigen 2010 Jg 2 nr 1
vrouwen het economisch moeilijker krijgen en opnieuw sneller hun toevlucht zoeken tot poedermelk. (Morrow, 1996) Adhisivam et al. bestudeerden de situatie post-Tsunami en concludeerden dat er drie maal vaker diarree optrad bij kinderen die gevoed werden met poedermelk. Volgens de moeders was het voedingspatroon bij de meeste kinderen hetzelfde voor als na de Tsunami. 72% van de families hebben gratis poedermelk ontvangen, maar die werd het vaakst gebruikt door de volwassenen en dat uit schrik voor diarree. Adhivisam e.a bevestigen de nood aan meer gezondheidsvoorlichting in noodsituaties om borstvoeding te ondersteunen.(Adhisivam, Srinivasan, Soudarssanane, Deepak Amalnath, & Nirmal Kumar, 2006) De baseline van de Wereldborstvoedingsweek in 2009 was: “In Emergencies, Breastfeeding is a lifeline”. Rampen kunnen overal en op elk moment gebeuren en kinderen zijn de eerste slachtoffers bij slechte voedingsomstandigheden. Borstvoeding kan de kansen van het kind om te overleven, versterken. Ook Jakobsen e.a bevestigen het protectieve effect van borstvoeding. Zij onderzochten de post-oorlog situatie in Guinea-Bissau. (Jakobsen et al., 2003) Ook de Academy of Breastfeeding Medicine heeft recent aangeraden om borstvoeding te blijven geven in noodsituaties, ook in gevallen van een pandemie, zoals werd gevreesd met het H1N1 influenza virus. (Academy of Breastfeeding Medicine, 2009). 6. Borstvoeding en bias in onderzoek Net zoals in andere disciplines, is het erg belangrijk om recent onderzoek op te volgen op het vlak van borstvoeding. ElIen McIntyre (2006) wijst erop dat het noodzakelijk is dat we goede praktijkvoorbeelden blijven opvolgen en in contact blijven met onderzoekers en met de beleidsmakers. S. Knaak (2006) wijst ons op een belangrijk probleem op vlak van borstvoeding en onderzoek, met name het overwaarderen van
7
BVL de positieve effecten van het krijgen van borstvoeding en het onderwaarderen van het niet-krijgen van borstvoeding door de tegenstanders. Daarom is waakzaamheid vereist bij het lezen van wetenschappelijk onderzoek. Ze noemt de literatuur ‘biased’ en eerder een middel om te overtuigen dan te onderwijzen. Daarenboven is veel literatuur rond de gevolgen van het niet borstgevoedzijn gebaseerd op onderzoek uit ontwikkelingslanden, waar vaak geen volwaardig alternatief voorhanden is. (Knaak, 2006) Sommige auteurs beschouwen borstvoeding als een sleutelaspect bij ouderschap. Avishai (2007) beschouwt zijn artikel als het eerste dat de constructie rond borstvoeding beschouwt als een project van het witte middenklasse moederschap. Een moeder die borstvoedt, is een goede moeder. Het borstvoeden is een maat geworden voor goed moederschap.(Avishai, 2007) Recent kwam deze discussie ook in de media in verband met het nieuwe boek van Elisabeth Badinter met als titel ‘Le conflict. La femme et la mére.’ (Beel, 05/03/10; Renout, 27/02/10) Knaak(2006) bevestigt de druk op moeders op borstvoedingsvlak. Verdergaand op zijn constructie van middenklasse moeders, uit Avishai (2007) ook voorzichtige kritiek op de lactatiekundigen; hij plaatst het beroep van lactatiekundigen tegenover de vrijwillige borstvoedingsondersteuning. Lactatiekundigen werken volgens een klinisch frame, volgen formele training en certificatieprocedures, hebben een beroepsorganisatie, jaarlijkse conferenties en een peer reviewed tijdschrift. (Avishai, 2007) Dat staat ver van het vrijwillig ondersteunen door moeders die vanuit hun ervaring andere moeders helpen en wat past binnen de constructie van het blanke en middenklasse ouderschap. 7. Borstvoeding en HIV De WHO beschouwt een HIV infectie als een situatie waarin het gebruik van
8
borstvoedingsvervangende producten verantwoord is, voor zover dit aanvaardbaar, haalbaar, betaalbaar, duurzaam en veilig is (AFASS). Jammer genoeg is poedermelk voor de meeste HIV-positieve moeders niet betaalbaar en zijn de hygiënische omstandigheden waarin HIV-patiënten leven vaak ondermaats. Daarenboven heerst er een maatschappelijk stigma om al flesvoedend gezien te worden, omdat dat sterk geassocieerd wordt met AIDS. Indien het flesvoeden niet AFASS kan, raadt de WHO aan om exclusief te borstvoeden gedurende 6 maanden. Gemengd borst- en flesvoeden wordt niet aangeraden bij HIV-positieve vrouwen. Sinds de resultaten van de Kesha Bora studie bekend zijn, heeft de WHO zijn voornaamste regels herzien. Door de antiretrovirale behandelingen van de HIVpositieve moeder en het kind dat wordt blootgesteld aan HIV, blijkt de overdracht van HIV door borstvoeding significant te verminderen. Uiteraard is er nog veel ondersteuning en educatie nodig voor gezondheidswerkers. (WHO, 2009) “The dilemma is to balance the risk of infants acquiring HIV through breast milk with the higher risk of death from causes other than HIV, in particular malnutrition and serious illnesses such as diarrhoea among non-breastfed infants.”(WHO, 2009) Uiteraard is het ook belangrijk voor de gezondheid van de vrouwen om te onderzoeken welke zwangere vrouwen HIV geïnfecteerd zijn en zo goed mogelijk voor hun gezondheid te zorgen en zou er meer aandacht moeten zijn voor nationale aanbevelingen inzake zuigelingenvoeding en HIV. Dat betekent dat moeders borstvoeding dienen te vermijden indien er een goed alternatief aanwezig is en dat moeders ARV interventies ondergaan indien ze borstvoeding geven. Een beslissing moet gebaseerd zijn op de socio-economische en culturele context en uiteraard ook de beschikbaarheid en de kwaliteit van de gezondheidsdiensten, de lokale gezondheidssituatie en HIV-prevalentie BVL Tijdschrift voor Lactatiekundigen 2010 Jg 2 nr 1
BVL onder zwangere vrouwen en de belangrijkste oorzaken van overlijden van moeders en kinderen.(WHO, 2009) De WHO zal samenwerken met landen om snel de richtlijnen inzake ART, PMTCT en voedingsvoorschriften te implementeren en toegang tot ARV’s voor alle HIV-geïnfecteerde vrouwen te voorzien. Indien niet onmiddellijk ARVs beschikbaar zijn, moeten de gezondheidsdiensten de vorige adviezen opvolgen. Moeders zouden ook moeten ondersteund worden om te kiezen in alternatieven. Daarnaast blijft de WHO-code ook in deze context belangrijk (WHO, 2009). Moeders die niet geïnfecteerd zijn met HIV of van wie de status niet gekend is, zouden moeten aangeraden worden om exclusief borstvoeding te geven gedurende de eerste zes maanden en daarna geleidelijk aan te starten met bijvoeding, gecombineerd met borstvoeding tot de leeftijd van twee jaar. Moeders die hun status niet kennen, zou HIVtest moeten worden aangeboden en uiteraard moeten mensen die niet geïnfecteerd zijn, advies krijgen over hoe ze HIV-overdracht kunnen voorkomen. (WHO, 2009) Nieuw aan de richtlijnen is, dat moeders beter geleidelijk aan stoppen gedurende één maand. Moeders die ARV profylaxie gebruiken moeten dat ook nog doen gedurende één week nadat ze met volledig met borstvoeding zijn gestopt. Het is niet aan te raden om abrupt met borstvoeding te stoppen, omdat de virale load van borstvoeding zou kunnen pieken bij een snelle stop. Er is geen bewijs voor een verhoogde transmissie, maar biologisch gezien is er kans dat dit schadelijk is voor het kind. Als moeders stoppen met borstvoeden, moet men uiteraard een veilig en adequate vervangvoeding voorzien. Beneden de zes maand: kunstvoeding of gekolfde en verhitte melk. Indien het kind ouder is dan 6 maand adviseert men poedermelk of dierlijke melk (die gekookt moet worden tot de leeftijd van 12 maand) .
BVL Tijdschrift voor Lactatiekundigen 2010 Jg 2 nr 1
Alle kinderen ouder dan zes maand hebben complementaire voeding nodig. Kolven en hitte-behandeling kan als interim strategie gebruikt worden in gevallen waar antiretrovirale medicatie niet beschikbaar is of om moeders te helpen stoppen met borstvoeding en in situaties waarin moeders hun kind tijdelijk niet kunnen voeden, .. Wanneer het kind al besmet is met HIV, wordt door de WHO aangeraden om exclusief te voeden gedurende de eerste zes maand en tot de leeftijd van 2 jaar borstvoeding te geven. De richtlijnen van de WHO hebben als doel de overdracht van HIV zoveel mogelijk te vermijden en zijn gebaseerd op recent wetenschappelijk onderzoek. Conclusie In dit artikel is geprobeerd om een overzicht te geven van de verschillende ethische problemen die we kunnen terugvinden in de literatuur rond borstvoeding in een globale context. Een belangrijk probleem is de ethische marketing van zuigelingenvoeding en de ontwikkeling/het naleven van de WHOcode. Een andere ethische vraag betreft de vraag naar het recht van een kind op de meest adequate voeding en het recht van moeders om een vrije keuze te maken. De laatste jaren hebben we ook gezien hoe het doneren van poedermelk in noodsituaties rampzalig kan zijn. Een goede praktische en theoretische kennis van het proces van borstvoeden kan bijdragen aan een betere overlevingskans voor kinderen. De overdracht van HIV door moedermelk is heden ten dage nog steeds een ernstig en moeilijk probleem waarbij men werkt aan steeds betere methodes om overdracht te voorkomen zoals de recente Kesha Bora Study en de nieuwe richtlijnen van de WHO. Er zijn nog meer ethische problemen, die in een volgend artikel zullen worden besproken. Deze problemen zijn onder meer de combinatie borstvoedingseksualiteit, voedselveiligheid en moedermelk, 9
BVL zoals de recent beschreven melaminecrisis in de media. Het recht van moeders om de meest adequate voeding te kiezen voor hun kind zou moeten beschermd worden in zowel industrie- als ontwikkelingslanden. Moedermelk kan bijdragen aan het bereiken van de Millenniumdoelstellingen indien borstvoeding wereldwijd wordt ondersteund. Geen enkele ethische theorie kan ons eensluidende oplossingen geven voor deze complexe ethische problemen. Verder onderzoek is vereist voor elk van deze problemen. Public health ethics kan ons ondersteunen om een framework te ontwikkelen om tot aanvaardbare oplossingen te komen. Bibliography Adhisivam, B., Srinivasan, S., Soudarssanane, M. B., Deepak Amalnath, S., & Nirmal Kumar, A. (2006). Feeding of infants and young children in Tsunami affected villages in Pondicherry. Indian Pediatrics, 43(8), 724. Avishai, O. (2007). Managing The Lactating Body: The Breast-Feeding Project and Privileged Motherhood. Qual Sociol, 30, 135-152. Baer, E. (1983). An Update on the Infant Formula Controversy. Studies in Family Planning, 14(4), 119-122. Ball, T. M., & Bennett, D. M. (2001). The evidence of breastfeeding: the economic impact of breastfeeding. Pediatric Clinics of North America, 48(1), 253-262. Beel, V. (05/03/10). Ploeteren. De Standaard. Gupta, A., & Rohde, J. E. (1993). Economic value of breast-feeding in India. Economic and political weekly, 1390-1393. Jakobsen, M., Sodemann, M., Nylen, G., Bale, C., Nielsen, J., Lisse, I., et al. (2003). Breastfeeding status as a predictor of mortality among refugee children in an emergency situation in GuineaBissau. Tropical Medicine & International Health, 8(11), 992. Kandhai, M. C., Reij, M. W., Gorris, L. G. M., Olivier, G. G., & Van Schothorst, M. (2004). Occurrence
10
of Enterobacter sakazakii in food production environments and households. Lancet, 363, 3940. Kent, G. (2006). Child feeding and human rights. International Breastfeeding Journal, 1(1), 27. Kippley, J. F. (1993). Can breastfeeding be a moral issue? CCL Family Foundations, 20(3), 6. Knaak, S. J. (2006). The problem with breastfeeding discourse. Canadian Journal of Public HealthRevue Canadienne De Sante Publique, 97(5), 412414. Latham, M. (1997). Breastfeeding a human rights issue? Int J Children's Rights, 5, 397 - 417. Leyenaar, J. A. (2004). Human Immuno-deficiency Virus and Infant Feeding in Complex Humanitarian Emergencies: Priorities and Policy Considerations. Disaster, 28(1), 1-15. Macartney, J. (2008). China baby milk scandal spreads as sick toll rises to 13,000. Times Online. Sep, 22. Medicine, A. o. B. (2009). Breastfeeding/Swine Flu Recommendations for Physicians from the Academy of Breastfeeding Medicine [Electronic Version]. Retrieved 03/08/09 from www.bfmed.org. Morrow, M. (1996). Breastfeeding in Vietnam: poverty, tradition, and economic transition. Journal of Human Lactation, 12(2), 97. Mullane, N. R., Iversen, C., Healy, B., Walsh, C., Whyte, P., Wall, P. G., et al. (2007). Enterobacter sakazakii: an emerging bacterial pathogen with implications for infant health. Minerva Pediatrica, 59(2), 137-148. Muytjens, H. L., Zanen, H. C., Sonderkamp, H. J., Kollee, L. A., Wachsmuth, I. K., & Farmer, J. J., 3rd. (1983). Analysis of eight cases of neonatal meningitis and sepsis due to Enterobacter sakazakii. J. Clin. Microbiol., 18(1), 115-120. Patten, T. (1997). Breastfeeding promotion: a vital emergency intervention disregarded? Africa health, 19, 24-25. Post, J. E. (1985). Assessing the Nestlé Boycott: Corporate Accountability and Human Rights. California Management Review, 27(2), 113-131. Renout, F. (27/02/10). De goede moeder, pleidooi tegen de nieuwe moedermoraal. De Standaard. Ruijia, Y., Wei, H., Lishi, Z., Miles, T., & Xiaofang, P. (2009). Milk adulteration with melamine in
BVL Tijdschrift voor Lactatiekundigen 2010 Jg 2 nr 1
BVL China: crisis and response. Quality Assurance and Safety of Crops & Foods, 1(2), 111-116.
Smith, J., & Ingham, L. (2005). Mothers’ Milk and Measures of Economic Output. Feminist Economics, 11(1), 41-62.
Seal, A., Taylor, A., Gostelow, L., & McGrath, M. (2001). Review of policies and guidelines on infant feeding in emergencies: common ground and gaps. Disasters, 25(2), 136-148.
WHO. (2009). HIV and infant feeding.Revised principles and recommendations rapid advice. Geneva: WHO.
Sikkink, K. (1986). Codes of Conduct for Transnational Corporations: The Case of the WHO/UNICEF Code. International Organization, 40(4), 815840.
Xin, H., & Stone, R. (2008). Tainted milk scandal, Chinese Probe Unmasks High-Tech Adulteration With Melamine. Science, 322, 1310-1311.
Noteer al vast in je agenda: JAARLIJKSE STUDIEDAG BVL Dinsdag 16 november 2010 Brussel
BVL Tijdschrift voor Lactatiekundigen 2010 Jg 2 nr 1
11