Sonnet 65 Since brass, nor stone, nor earth, nor boundless sea, But sad mortality o’ersways their power, How with this rage shall beauty hold a plea, Whose action is no stronger than a flower? O, how shall summer’s honey breath hold out Against the wrackful siege of battering days, When rocks impregnable are not so stout, Nor gates of steel so strong, but Time decays? O fearful meditation! where, alack! Shall Time’s best jewel from Time’s chest lie hid? Or what strong hand can hold his swift foot back? Or who his spoil of beauty can forbid? O none, unless this miracle have might, That in black ink my love may still shine bright.
Vertalingen door:
Ernst van Altena Jan Campert A.S.Kok Lucas Numan H.J. de Roy van Zuydewijn Albert Verwey
Ernst van Altena Als droeve dood¹) zelfs²) aarde en oceaan ¹) aarde, oceaan, brons en steen tot “sterven” Aangezien koper noch steen, noch land, noch de onbegrensde zee, [gedoemd? ²) ingevoerd en brons¹) en harde steen weet te verdoemen²), ¹) géén delfstof (legering van koper en tin) maar droeve vergankelijkheid hun macht overstijgt, [²) zie aantekening 1 hoe moet de schoonheid dan die drift weerstaan? welke “drift”?/ zie aantekening 2 hoe kan bij die trend schoonheid haar eigen verdediging voeren, Want schoonheid is niet sterker dan de bloemen. als haar gebaar niet sterker is dan een bloem? Hoe kan de zoete¹) zomerhoninggeur²) O, hoe kan het zomers honingbriesje het opnemen
slim als de vossen, doof als de kwartels?
¹) ingevoerd, pasmuntje en hiér pleonasme [²) mist de connotatie van “zacht windje”
“
het rammen van vernieler tijd doorstaan, tegen de vernietigende slijtageslag van beukende dagen, als zelfs granieten rots en stalen deur* als onaantastbare rotsen niet zo kloek zijn,
naast “granieten rotsen” een “deur” wel [erg prozaïsch
aan ’t beuken van de tijd* ten onder gaan? herhaling (‘t rammen van vernieler noch poorten van staal zo sterk, of Tijd brengt haar in verval? [tijd, r.6) O angstgedachte! Hoe behoeden wij O, angstige overpeinzing. Waar, ach,
werk aan de winkel voor vertaler [en lezers!
tijds eigen sieraad voor de sloper tijd? herhaling (vernieler tijd, r.6) moet Tijds fraaiste juweel zich voor Tijds kist verborgen houden? Wie remt de tijd? Wie houdt zijn snelheid bij? wie verbroddelt weer twee metafoOf welke sterke hand kan zijn rappe voet tegenhouden? [ren? / contrast hand - voet verloren En wie verhindert¹) zijn vernielingsnijd*? ¹) iemands nijd verhinderen? ²) herhaling: Of wie zijn plundering van schoonheid verbieden? [vernieler (r.6), sloper (r.10), vernielingsnijd Geen mens. Tenzij uit* deze zwarte inkt O, geen, tenzij dít wonder zich doet gelden,
in?
Als door een wonder *) liefde eeuwig blinkt. mijn (voor ú) dat in zwarte inkt mijn liefste steeds helder mag schijnen, N.B. De vertaler liet circa 10 metaforen verloren gaan! Een eerbiedwaardig aantal. Aantekening 1: verdoemen: voor eeuwig veroordelen, naar de hel verwijzen, vervloeken Aantekening 2: drift: hartstocht, heftige neiging, begeerte, driftimpuls, aandrift
H.J. de Roy van Zuydewijn Waar¹) brons²) noch steen, noch land, noch verste zee, ¹) aangezien ²) géén delfstof (legering) Aangezien koper noch steen, noch land, noch de onbegrensde ze of droeve dood¹) die ze uit²) aller macht ontheft – maar droeve vergankelijkheid hun macht overstijgt,
¹) kunnen brons, steen, land en zee sterven? [²)
van! / zie aantekening 1
hoe kan bij zulk geweld¹) het schone dan mee²), ¹) ??? ²) met de optocht? hoe kan bij die trend schoonheid haar eigen verdediging voeren, welks kracht die van een bloem niet overtreft? als haar gebaar niet sterker is dan een bloem?
metafoor verloren
Hoe kan het zoet, zoet zomerbriesje voort O, hoe kan het zomers honingbriesje het opnemen in¹)’t woedend beuken en beleg²) der dagen? ¹) tegen de vernietigende slijtageslag van beukende dagen,
steil
Geen rots zo *, zo zwaar geen stalen poort, als onaantastbare rotsen niet zo kloek zijn,
onder
²)
???
slag in de lucht
of ¹) wordt door stormram²) Tijd kapotgeslagen. ¹) zij! ²) zie aantekening 2 noch poorten van staal zo sterk, of Tijd brengt haar in verval? zie aantekening 3 over 3e kwatrijn Waar moet, helaas – vraag die ons schrikken doet²) – zie aantekening 4 O, angstige overpeinzing. Waar, ach, Tijds mooist juweel zich bergen voor Tijds kist, moet Tijds fraaiste juweel zich voor Tijds kist verborgen houden?
door welke hand wordt hem zijn
snelle voet,
Of welke sterke hand kan zijn rappe voet tegenhouden?
door wie hem ooit de schoonste buit betwist?
zie aantekening 5!
Of wie zijn plundering van schoonheid verbieden? Niet een, tenzij het wonder zich ontvouwt O, geen, tenzij dít wonder zich doet gelden, Dat zwarte inkt mijn liefde blinkend houdt. zwakke weergave dat in zwarte inkt mijn liefste steeds helder mag schijnen.
Aantekening 1: Behalve dat de vertaling van oversway te wensen laat, haalt vertaler de vaste voorzetsels van ontheffen (van) en ontzetten (uit) door elkaar, waardoor het 1e kwatrijn nóg onbegrijpelijker wordt! Aantekening 2: Stormram Tijd is een door de vertaler ingebrachte metafoor, die zich op de betreffende regel moeilijk verstaat met het door de dichter gebruikte werkwoord decay (in verval raken, geleidelijk achteruitgaan, wegkwijnen). Vertalers daadkrachtige kapotgeslagen moet als een eenmalige, zich snel voltrekkende handeling worden gezien, terwijl de dichter de eroderende rots en de roestende poort op het oog heeft. Het woord kapotgeslagen is bovendien uit den boze, omdat een stormram niet “slaat”, maar stoot! Aantekening 3: De idee van het 2e kwatrijn is vervat in een retorische vraag: hoe kan de zomerse honinggeur het opnemen tegen de slijtageslag van beukende dagen, als ongenaakbare rotsen en poorten van staal al niet weerbaar genoeg zijn om het verval bij het verstrijken van de tijd te weerstaan? Maar de vertaler sluit het eerste deel van de retorische vraag aan het eind van de 6e regel af met een vraagteken, en geeft daarna – geheel los daarvan! – op de 7e en 8e regel de afgeronde gedachte dat rotsen en stalen poorten door stormram Tijd kapot worden geslagen. Door deze tekstbehandeling verliezen de regels 7 en 8 hun wezenlijke functie, komen zij binnen de context geïsoleerd te staan, en verliest het verbroddelde 2e kwatrijn de prachtige metafoor van het briesje versus het stormgeweld (de vriend versus de vergankelijkheid). Aantekening 4: Naïeve oprisping, waar de dichter verzucht: “O, angstige overpeinzing…” Waar in zijn werk richt Shakespeare op een dergelijke beuzelachtige wijze zich rechtstreeks tot “ons”, zijn lezers? Aantekening 5: De 11e en 12e regel gaan in de vertaling wel erg voorbij aan het originele gedicht. De vertaler kan niet anders dan bedoelen dan dat de tweede zin met de eerste is samengetrokken op het deelwoord betwist. Dus dit is wat men leest: “Door welke hand wordt hem zijn snelle voet [betwist], door wie hem ooit de schoonste buit betwist?” Is de eerste vraag nogal curieus (Wie wil de snelle voet van Tijd bezitten?), de tweede liegt er ook niet om! De dichter vraagt: Wie kan Tijd de plundering van iemands schoonheid ontzeggen, maar de vertaler maakt ervan: Wie betwist Tijd ooit zijn schoonste buit? (m.a.w. Wie meent óók recht te hebben op Tijds schoonste buit?). Ha, ha, ha!
En geen mens (corrector, uitgever, recensent, bewonderaar) heeft dit ooit opgemerkt?
Albert Verwey
Sinds erts niet is, steen, land noch oceaan,
betekent dit nog iets?
Aangezien koper noch steen, noch land, noch de onbegrensde zee, Of droeve sterflijkheid¹) verslaat hun roem²), ¹) hier vergankelijkheid maar droeve vergankelijkheid hun macht overstijgt, Hoe zal¹) voor²) haar geweld schoonheid bestaan, ¹) kan! ²) hoe kan bij die trend schoonheid haar eigen verdediging voeren, Wier macht¹) niet sterker is dan ²) van een bloem? als haar gebaar niet sterker is dan een bloem? Hoe houdt het zomers honing-adem* uit O, hoe kan het zomers honingbriesje het opnemen
¹)
²) slag in de lucht
bij / ritme?
kracht beter (grappige metafoor ver[loren) ²) die!
Verwey i.p.v. Shakespeare
Tegen de stormram* onder Tijds gezag, slechte metafoor voor erosie! tegen de vernietigende slijtageslag van beukende dagen, Wanneer de onneembre rots die kracht niet stuit* als onaantastbare rotsen niet zo kloek zijn,
Verwey i.p.v. Shakespeare
Of poort van staal ’t verval niet weren mag. noch poorten van staal zo sterk, of Tijd brengt haar in verval? O vreeslijke gedachte! Waar zal ooit O, angstige overpeinzing. Waar, ach,
Tijds best¹) juweel verborgen zijn²) voor Tijd³)? moet Tijds fraaiste juweel zich voor Tijds kist verborgen houden?
¹)
beste! [ning 1
²) zie aanteke³) Tijds
kist!
De sterkste hand belet zijn naadring nooit ¹) ²) ¹) leesteken? ²) reeks van 3 samenhangOf welke sterke hand kan zijn rappe voet tegenhouden? [ende retorische vragen verstoord! En wie, die Schoonheid uit zijn hand bevrijdt? dat stáát er niet Of wie zijn plundering van schoonheid verbieden? zie aantekening 2 over 4e kwatrijn Geen mensch, tenzij dit wonder voortgang heeft, doorgang vindt O, geen, tenzij dít wonder zich doet gelden, Dat in zwarte inkt mijn lief onsterflijk leeft. meerdere bezwaren / zie aantekening 3 dat in zwarte inkt mijn liefste steeds helder mag schijnen.
Aantekening 1: De vraag van de dichter: Waar, ach, moet Tijds fraaiste juweel zich voor Tijds kist verborgen houden? komt neer op: “Tijds fraaiste juweel (de vriend) zal helaas niet in staat zijn zich voor de dood (Tijds kist) verborgen te houden. De vraag van de vertaler: Waar zal ooit Tijds beste juweel verborgen zijn voor Tijd? komt neer op: “Wanneer zullen we weten wáár de vriend van de dichter in staat is zich voor de dood te verstoppen? Aantekening 2: De vertaling van het 3e kwijtrijn is zowel inhoudelijk als wat zijn structuur betreft volstrekt beneden de maat! Op de regels 9/10 vinden we een verkeerd geïnterpreteerde en daardoor belachelijke geworden retorische vraag en de regels 11/12 zijn geheel losgeslagen van de originele tekst. Bovendien is de middelste van een reeksje van 3 samenhangende retorische vragen de mist ingegaan, terwijl de laatste een eigen wending neemt. Aantekening 43: In de eerste plaats verlaat de vertaler het origineel schromelijk en komt hij uit bij het geijkte beeld (de geliefde zal eeuwig leven), intussen (zelfs bij Shakespeare) haast een dooddoener. Het aardige van de half ondergesneeuwde originele metafoor is nu juist de tegenstelling “zwarte inkt” en “helder schijnen”! Daarbij komt de vertaler nog met de uitglijder: “onsterfelijk leven”! Hoe kún je de meester zoiets in de schoenen te schuiven…
A.S.Kok Moet¹) staal²) en steen, en aarde en zee vergaan, ¹) moeten! ²) géén grondstof Aangezien koper noch steen, noch land, noch de onbegrensde zee, En velt verganklijkheid het alles neder, neervellen: kortstondig gebeuren, strijdig met maar droeve vergankelijkheid hun macht overstijgt, [door erosie langzaam vervallen Hoe, schoonheid, zult ge* in zulk een strijd bestaan, schoonheid opeens aangesproken hoe kan bij die trend schoonheid haar eigen verdediging voeren, [persoon! Gij, als een bloem zoo krachtloos en zoo teeder*? als haar gebaar niet sterker is dan een bloem?
toegevoegde bombast
Hoe houdt ge stand, o geurge zomerlucht*, zomerlucht aangesproken persoon! O, hoe kan het zomers honingbriesje het opnemen Als ‘t baldrend¹) weêr u grimmig zal bestrijden²), ¹) balderen = bulderen tegen de vernietigende slijtageslag van beukende dagen, Daar¹) burgt²) en rots, hoe duurzaam en geducht, als onaantastbare rotsen niet zo kloek zijn,
²)
bestrijdt
¹) = terwijl (verouderd) / zie aantekening [²) ingevoerd
Bezwijken voor de wisseling der tijden? wat wil dat zeggen? noch poorten van staal zo sterk, of Tijd brengt haar in verval? O schriklijk denkbeeld! Hoe ’t kleinood* behoed, O, angstige overpeinzing. Waar, ach,
wat? wie?
Dat slechts de tijd ons schonk om ’t ons te ontvreemden? “dat de tijd ons slechts schonk moet Tijds fraaiste juweel zich voor Tijds kist verborgen houden? [om” Wat sterke hand weêrhoudt zijn snellen voet, Of welke sterke hand kan zijn rappe voet tegenhouden? En wie zal Schoonheid in bescherming nemen? Of wie zijn plundering van schoonheid verbieden? Niet één, zoo ’t wonder niet alom weêrklinkt²), O, geen, tenzij dít wonder zich doet gelden
bombast
Dat steeds mijn ¹) Liefste²) in zwarte letters blinkt. ¹) mijn (voor ú) ²) bombast dat in zwarte inkt mijn liefste steeds helder* mag schijnen. contrast zwart / helder verloren
Aantekening: Het 2e kwatrijn bestaat uit een retorische vraag die grammaticaal gesproken nogal krakkemikkig in elkaar zit: hoe… als… daar… (“daar” in de verouderde betekenis van “terwijl). Dit gevoegd bij de onzorgvuldige vertaling, laat de lezer weinig proeven van het origineel.
Jan Campert
(6 heffingen i.p.v. 5)
Waar brons¹) en aarde, steen en water mateloos²) ¹) géén grondstof (legering van koper Aangezien koper noch steen, noch land, noch de onbegrensde zee, [en tin) ²) popje klein tegen de droeve sterflijkheid niet zijn bestand, maar droeve vergankelijkheid hun macht overstijgt,
hier vergankelijkheid
hoe zou dan ooit de schoonheid, vluchtig als een roos, vluchtig: snel voorbijgaand, in damp hoe kan bij die trend schoonheid haar eigen verdediging voeren, [opgaand op deez’ verblinde woede¹) halen* de overhand²)?
¹) ??
als haar gebaar niet sterker is dan een bloem?
[
²) “bij […] zich
staan-
de houden” / de overhand krijgen
En wat vermag des Zomers honigzoeten aêm O, hoe kan het zomers honingbriesje het opnemen tegen ’t beleg van den wraakgier’gen dagestoet, door vertaler verzonnen bombast tegen de vernietigende slijtageslag van beukende dagen, wanneer ’t onwrikbaar steen het zelfs niet kan bestaan* Van Dale: bestaan² = ondernemen, uitals onaantastbare rotsen niet zo kloek zijn, [voeren / zie aantekening 1 noch staal dat zij voor Tijd’s verval worden behoed? Tijds noch poorten van staal zo sterk, of Tijd brengt haar in verval? Want waar, helaas, o mijmering vervuld van vrees, O, angstige overpeinzing. Waar, ach,
twee tussenwerpsels achter elkaar
versteekt zich van Tijd’s schrijn het allerschoonst kleinood*? wat? wie? moet Tijds fraaiste juweel zich voor Tijds kist verborgen houden? Wiens sterke hand verlamt* zijn snelle voetenpees? zie aantekening 2 Of welke sterke hand kan zijn rappe voet tegenhouden? En wie die hem ’t verkwisten van zulk schoon verbood? Of wie zijn plundering van schoonheid verbieden? O geen tenzij wellicht¹) dit wonder ’t²) openbaart O, geen, tenzij dít wonder zich doet gelden,
verbiedt! ¹) “tenzij wellicht” pleonastisch [²)
zich
Dat zwart op wit mijn liefde stralend blijft bewaard. Campert i.p.v. Shakespeare dat in zwarte inkt mijn liefste steeds helder mag schijnen. Aantekening 1: Hier staat: onwrikbaar steen kan het zelfs niet bestaan noch staal (woordvolgorde!) dat zij voor Tijds verval worden behoed. “Goed” is: onwrikbaar steen noch staal kunnen het zelfs niet bestaan dat zij voor Tijds verval worden behoed. Afgezien van het foutieve gebruik van deze omslachtige, onpoëtische uitdrukking, mag men vertaler ervan verdenken onder rijmdwang te zijn bezweken… Aantekening 2: Spieren kunnen verlamd raken, maar pezen het allerminst!
Lucas Numan Daar koper, steen, land, noch de immense zee, Aangezien koper, noch steen, noch land, noch de onbegrensde zee, maar droef verval hen overstijgt in macht, maar droeve vergankelijkheid hun macht overstijgt, hoe doet bij deze trend nog schoonheid mee, hoe kan bij die trend schoonheid haar eigen verdediging voeren, als haar gebaar heeft van een bloem de kracht? als haar gebaar niet sterker is dan een bloem? O, wát houdt ’s zomers honingaêm in ’t zaêl O, hoe kan het zomers honingbriesje het opnemen
twee metaforen van vertaler
bij ’t bar gebeuk van teisterende dagen, tegen de vernietigende slijtageslag van beukende dagen, als onaantastbare rots of poort van staal als onaantastbare rotsen niet zo kloek zijn, zo kloek niet is of Tijd doet haar versagen? Numan i.p.v. Shakespeare noch poorten van staal zo sterk, of Tijd brengt haar in verval? O kommervol gepeins. Ach, wáár toch moet O, angstige overpeinzing. Waar, ach, Tijds fraaist juweel zich voor Tijds kist versteken? moet Tijds fraaiste juweel zich voor Tijds kist verborgen houden? Wat sterke hand weerhoudt zijn rappe voet? Of welke sterke hand kan zijn rappe voet tegenhouden? Wie kan zijn plund’ring van al schoons doorbreken? Of wie zijn plundering van schoonheid verbieden? O géén, tenzij dít wonder mij verplicht, O, geen, tenzij dít wonder zich doet gelden, dat zwarte inkt mijn lief steeds fel verlicht. dat in zwarte inkt mijn liefste steeds helder mag schijnen.