Erfgoed op de BSO
Een handleiding voor het ontwikkelen van activiteiten
© Margriet van Niejenhuis/De Meerpaal, januari-april 2011
Erfgoed op de BSO: inleiding Wat is erfgoed? Erfgoed is een verzamelnaam voor archeologische monumenten, vondsten en opgravingen, archieven, beschermde stads- en dorpsgezichten etc. Het gaat om voorwerpen, verzamelingen en gebouwen die een grote cultuurhistorische betekenis hebben. Het bekijken en bestuderen van erfgoed maakt ons bewust van onze cultuur en geschiedenis. Daarom is het belangrijk dat er zo veel mogelijk van behouden blijft én dat kinderen over deze voorwerpen, gebouwen en verhalen uit hun eigen omgeving leren.
Op de BSO Steeds meer kinderen bezoeken na schooltijd een buitenschoolse opvang (BSO). Een BSO is een plek om je te ontwikkelen, om uitgedaagd te worden, en om te leren. Dat kan op talloze manieren. Het is belangrijk om te bedenken dat kinderen hun vrije tijd op de BSO doorbrengen, dus dat kennisoverdracht niet op dezelfde manier moet en kan plaatsvinden als op school. Dit biedt ruimte voor het ontwikkelen van activiteiten waardoor kinderen spelenderwijs – door vooral veel te doen – meer te weten komen over de eigen omgeving en geschiedenis.
Opzet handleiding In deze handleiding (en de presentatie) worden onder andere de volgende zaken besproken: Hoofdstuk 1
Opbouw erfgoedles: ‘ervaringsleren’
Wat is ‘ervaringsleren’? Uit welke elementen bestaat een erfgoedles? Hoofdstuk 2
Activiteiten ontwikkelen
Hoe houd ik rekening met verschillende doelgroepen? Hoe kom ik van een onderwerp tot een activiteit? Hoofdstuk 3
Activiteiten aanbieden
Waarmee moet ik rekening houden bij het aanbieden van activiteiten? Hoofdstuk 4
Activiteiten evalueren
Hoe evalueer ik een activiteit met kinderen? Hoe onderzoek ik of de kinderen iets geleerd hebben? Hoofdstuk 5
Voorbeeldactiviteiten
Hoe maak ik dezelfde activiteit geschikt voor een andere doelgroep? Hoe maak ik één activiteit geschikt voor verschillende leeftijdsgroepen? 2
Hoofdstuk 1
Opbouw erfgoedles: ‘ervaringsleren’
Om historische onderwerpen tot leven te brengen en informatie over te dragen aan kinderen zijn de uitgangspunten van het ‘ervaringsleren’ interessant. Ervaringsleren betekent – zoals het woord al zegt – leren door ervaren, door zelf actief te experimenteren en daardoor te leren over datgene waar je mee bezig bent. 1
Leerpsycholoog en pedagoog David Kolb hield zich ook bezig met ervaringsleren. Hij ontwikkelde een model waarin ervaren en experimenteren centraal staat. Kolb stelt dat, wanneer we leren, we 4 stappen doorlopen: -
concreet ervaren
-
reflecteren op deze ervaring
-
de ervaring en de reflectie conceptualiseren
-
actief experimenteren / het herhalen van de concrete ervaring
Kolb stelt dat het belangrijk is dat in een les of activiteit alle vier stappen of elementen aan de orde komen. Dan kan iedereen op zijn of haar manier de informatie verwerken.
Stappen De vier stappen zijn hieronder ‘vertaald’ naar concrete onderdelen voor iedere erfgoedles. Historische informatie kan het beste op de volgende manier aangeboden worden: Meemaken – bespreken en nadenken – doen – afsluiten
Meemaken (‘concreet ervaren’) Historische informatie komt tot leven wanneer kinderen een en ander zelf kunnen ervaren of uitproberen. Een bezoek aan een historische locatie of een activiteit is ook een goede manier om het thema te introduceren. Deze activiteit kan worden aangeboden door jou en je medeleerlingen, of door een medewerker van de historische locatie. Voorbeelden: -
een middeleeuwse kerk bezoeken
-
een molen bezoeken
-
een riddergevecht bekijken
1
Kolb, D.A. (1984). Experiential Learning: Experience as the Source of Learning and Development. Englewood Cliffs, N.J.: Prentice-Hall, Inc.
3
Bespreken (‘Reflecteren op de ervaring’) Na het doen of meemaken is het bespreken van datgene wat de kinderen gezien en/of beleefd hebben de volgende stap. Voorbeeldvragen: -
Wat hebben ze gedaan?
-
Wat vonden ze leuk of spannend?
-
Wat weten de kinderen over het onderwerp te vertellen?
Nadenken (‘De ervaring en de reflectie conceptualiseren’) Deze stap gaat meestal samen met het bespreken. Je bedenkt nu met de kinderen wat ze met de opgedane kennis kunnen. Voorbeelden: -
Wat wisten de kinderen nog niet?
-
Waarover zouden ze meer willen weten?
-
Wat lijkt de kinderen leuk om zelf te doen? Waarom?
Met oudere kinderen kun je zoeken naar verbanden met hedendaagse gebeurtenissen. Voorbeelden: -
Vind jij het belangrijk dat deze kerk ook in de toekomst blijft bestaan? Waarom?
-
Wat hebben we nu, in het tijdperk van de machines, nog aan deze molen?
Deze vragen hoeven niet per sé meteen beantwoord te worden. Ze roepen misschien juist nog wel meer vragen op. Dat is niet erg; kinderen ontdekken vaak gaandeweg hun eigen antwoorden.
Doen (‘Actief experimenteren’) De kinderen hebben heel veel gezien, gehoord en besproken. Nu gaan ze deze informatie verwerken door middel van een activiteit, op de locatie van het thema of op de BSO. Kinderen moeten de leerstof zo veel mogelijk zelf gaan ervaren. Voorbeelden: -
Molen: brood bakken met (zelf)gemalen meel
-
Middeleeuwen: een wapenschild maken
Deze activiteit wordt aangeboden door jou en je medeleerlingen.
4
Afsluiten (‘reflecteren’) Na het uitvoeren van de activiteit is de cirkel rond. Het is goed om na de activiteit nog een keer met de kinderen bij elkaar te gaan zitten en de activiteit te bespreken. Dus, stapsgewijs: Meemaken – bespreken en nadenken – doen – afsluiten
5
Hoofdstuk 2
Activiteiten ontwikkelen
Je weet nu dat een erfgoedles uit verschillende onderdelen moet bestaan, om de ervaring voor kinderen compleet te maken, en dus te zorgen dat ze iets leren. We gaan nu kijken naar het inhoudelijk ontwikkelen van erfgoedactiviteiten voor kinderen van de BSO. Deze activiteiten ga jij met je medeleerlingen bedenken en uitvoeren. In dit hoofdstuk wordt het ontwikkelen van activiteiten voor verschillende doelgroepen uitgelegd. Ook wordt besproken hoe je van een onderwerp tot een activiteit kunt komen.
Verschillende doelgroepen Op BSO’s zijn de groepen bij activiteiten vaak gesplitst in 4- tot 7-jarigen, en 8- tot 12-jarigen. Houd hier rekening mee bij het bedenken en ontwikkelen van een activiteit. Beide doelgroepen hebben andere behoeften en wensen bij spelen en leren: 4 tot 7 jaar -
Zorg voor een duidelijk thema en een duidelijke structuur van activiteiten;
-
Sluit aan bij en maak gebruik van de fantasiewereld van de kinderen;
-
Bied kinderen de mogelijkheid om zelf te verkennen en te ontdekken;
-
Maak gebruik van een korte uitleg en een speelse aanpak;
-
Leg de nadruk niet op informatieoverdracht of feitenkennis
-
Werk met eenvoudige taal en veel beeldmateriaal;
-
Zorg dat activiteiten kort zijn met afwisseling tussen inspanning en ontspanning.
8 tot 12 jaar -
Zorg voor een duidelijk thema en een duidelijke structuur van activiteiten;
-
Sluit aan op de eigen beleving en ontdekkingsdrang van kinderen;
-
Bied kinderen de mogelijkheid om zelf te verkennen en te ontdekken;
-
Leg de nadruk niet op informatieoverdracht of feitenkennis;
-
Bied kinderen de mogelijkheid om in groepjes zelfstandig te werken;
-
Laat ruimte voor onderling ‘informeel’ contact.
-
Werk met de kinderen naar een resultaat.
6
Van onderwerp tot activiteit Het bedenken van een onderwerp is nog maar het begin van het ontwikkelen van een geschikte activiteit. Hieronder staat beschreven hoe je stapsgewijs van een onderwerp tot een activiteit kunt komen. Het is belangrijk dat je een leerdoel stelt en een leermiddel bedenkt. 1. Voor welke doelgroep wil je een activiteit maken? Houd hier rekening mee bij het uitwerken van een idee. 2. Wat is je leerdoel? Wat wil je de kinderen leren? Denk ‘breed’: wat hoort of past er allemaal bij het onderwerp? Voorbeeld: je hebt de Broerenkerk bezocht, die in de middeleeuwen is gebouwd. Het thema ‘de middeleeuwse stad’ biedt veel mogelijkheden. Het leerdoel is: kennis krijgen over het leven in de middeleeuwse stad. 3. Verzamel zo veel mogelijk informatie over het onderwerp. Herkenbaarheid is voor kinderen erg belangrijk, dus blijf in eerste instantie dicht bij huis: wat valt er bijvoorbeeld te vertellen over de middeleeuwse stad Zwolle? 4. Ga nu weer versmallen: kies één deelaspect of stukje uit van het onderwerp. Dit kan ook weer afhankelijk zijn van de doelgroep waar je voor kiest. Voorbeeld: het eten in middeleeuws Zwolle 5. Pas eventueel je leerdoel aan. Voorbeeld: Het leerdoel is: kennis krijgen over de beschikbare ingrediënten en het eten in middeleeuws Zwolle. 6. Bedenk één of meerdere activiteiten bij het deelonderwerp. Dit is het leermiddel. Voorbeeld: een brood bakken volgens middeleeuws recept 7. Denk aan de eerdergenoemde stappen: meemaken – bespreken en nadenken – doen – afsluiten. Hoe past jouw activiteit in dit rijtje? Is de activiteit bedoeld om het thema te introduceren (meemaken), of om te verwerken (doen)? Wat moet je nog toevoegen? 8. Beschrijf het leerdoel en de activiteit (het leermiddel) in een duidelijke opdracht voor leid(st)ers of kinderen. Let goed op of de historische feiten kloppen!
7
Hoofdstuk 3
Activiteiten aanbieden
Er zijn verschillende mogelijkheden om activiteiten aan te bieden: in kleine groepjes, individueel, met of zonder leid(st)er, etc. De manier waarop je een activiteit aanbiedt is, zoals je eerder al kon lezen, ook afhankelijk van de doelgroep waar je mee werkt. Een aantal tips: -
Zorg voor een duidelijke omschrijving en structuur van de activiteit.
-
Kinderen leren veel door samenwerken, maar in te grote groepen worden sommige kinderen niet ‘gehoord’. Werk dus in kleine groepjes, waar voldoende aandacht is voor iedereen.
-
Maak gebruik van de individuele kwaliteiten van ieder kind. Kan een kind bijvoorbeeld al goed lezen? Laat hem of haar de opdracht voorlezen.
-
Let goed op de wensen van de doelgroep (zie hoofdstuk 2).
-
Oudere kinderen werken graag zelfstandig. Dit kan ook in groepjes. Bedenk of je hier bij het ontwikkelen van een activiteit rekening mee kunt houden.
-
Oudere kinderen krijgen graag een bepaalde verantwoordelijkheid. Laat ze bijvoorbeeld een keuze maken uit twee varianten van een activiteit. Ook kun je een stapel opdrachtkaarten maken, waaruit ze zelf een aantal moeten selecteren en uitvoeren.
-
Denk bij het aanbieden van de activiteit aan de eerdergenoemde stappen. De focus zal liggen op de uit te voeren activiteit, maar besteed ook voldoende aandacht aan het bespreken van de activiteit en informatie, en de afsluiting aan het eind. Dit is minstens zo belangrijk.
8
Hoofdstuk 4
Activiteiten evalueren
In een eerder stadium is het concept van ‘ervaringsleren’ besproken. Ervaringsleren betekent – zoals het woord al zegt – leren door ervaren, door zelf actief te experimenteren en daardoor te leren over datgene waar je mee bezig bent. Het afsluiten van een activiteit is een belangrijk onderdeel in de cyclus van ervaringsleren. Het is goed om na de activiteit nog een keer met de kinderen bij elkaar te gaan zitten en de activiteit te bespreken, te evalueren of te verwerken. In dit hoofdstuk komen een aantal evaluatievormen aan bod.
Doelgroep: kinderen 4- 7 jaar Evalueren middels kringgesprek Een kringgesprek is bij alle leeftijdsgroepen een goede manier om een activiteit te evalueren. Bij jonge kinderen zal je dit gesprek meer moeten leiden met behulp van gerichte vragen. Jonge kinderen willen vaak heel veel vertellen, maar er zit niet altijd een duidelijke lijn in hun verhaal. Het structureren van het gesprek aan de hand van een aantal aandachtspunten is dan erg belangrijk.
Kringgesprek Benodigdheden -
kring van stoelen
-
eventueel materialen die bij de activiteit gebruikt zijn
Activiteit Begin met algemene, inleidende vragen over de activiteit van vandaag. Voorbeeldvragen zijn: -
Wie kan vertellen waar we vandaag geweest zijn?
-
Wat hebben we daar gedaan?
Probeer kinderen individueel aan de beurt te laten komen.
9
Inhoud Ga vervolgens over op meer specifieke vragen over de inhoud van de activiteit. Voorbeeldvragen zijn: -
Wat vond je leuk? Wat vond je minder leuk?
-
Als we morgen weer heen zouden gaan, wat zou je dan (nog eens) willen zien of doen?
Je kunt ook onderzoeken of kinderen bepaalde zaken onthouden hebben. Bijvoorbeeld: -
Wie weet nog hoeveel wieken de molen had?
Evalueren middels activiteit Het nabespreken van een activiteit middels een kringgesprek valt aan te raden. Soms kan het echter ook zo zijn, dat kinderen hun ervaringen liever op een andere manier willen verwerken. Het evalueren middels een activiteit kan ook een goede aanvulling zijn op een kringgesprek. Het bespreken van een fotoverslag is een voorbeeld van een evaluatieactiviteit die je met jonge kinderen kunt uitvoeren.
Fotoverslag Probeer bij activiteiten met jonge kinderen een camera bij de hand te hebben. Beeldmateriaal is voor jonge kinderen erg waardevol. Benodigdheden -
foto’s van de activiteit (zorg dat dit duidelijke foto’s van de activiteit, de locatie of de kinderen zijn) – ongeveer 10 stuks.
-
grote tafel
-
stoelen rond de tafel
Activiteit Begin met algemene, inleidende vragen over de activiteit van vandaag. Voorbeeldvragen zijn: -
Wie kan vertellen waar we vandaag geweest zijn?
-
Wat hebben we daar gedaan?
Probeer kinderen individueel aan de beurt te laten komen.
10
Inhoud -
Laat de foto’s stuk voor stuk aan de kinderen zien
-
Stel vragen: o
wie of wat staat er op de foto?
o
wat kun je over de persoon op de foto vertellen? Wat is hij/zij aan het doen?
o
heb jij dit ook gedaan? Vond je dit leuk?
o
etc.
-
Leg de foto’s door elkaar op de tafel neer.
-
Vraag de kinderen de foto’s op volgorde te leggen: o
van als eerste gedaan tot als laatste gedaan
o
van minst leuk om te doen tot meest leuk om te doen
o
van meest makkelijk om te doen tot meest moeilijk om te doen
o
etc.
Vraag aan kinderen waarom ze de foto’s in een bepaalde volgorde neerleggen. Waarom was iets makkelijk, of juist moeilijk, leuk, of juist niet leuk? Ook met foto’s kun je testen of kinderen bepaalde zaken onthouden hebben. Bijvoorbeeld: -
Wie weet nog hoeveel wieken de molen had? Laat voor het antwoord de bijbehorende foto zien.
11
Doelgroep: kinderen 8-12 jaar Evalueren middels kringgesprek Een kringgesprek is bij alle leeftijdsgroepen een goede manier om een activiteit te evalueren. Bij oudere kinderen zul je wel merken dat het bespreken niet altijd even makkelijk gaat. Het is daarom belangrijk om de vragen open te houden, en niet teveel een vaststaand antwoord te verwachten. Leg de nadruk dus niet op feitenkennis. Laat de kinderen zelf het verloop van het gesprek bepalen. Geef in principe één of twee kinderen het woord, maar laat andere kinderen ook invallen/suggesties doen. Grijp in zodra het te rumoerig wordt door specifiek één kind aan te spreken en deze te laten vertellen.
Kringgesprek Benodigdheden -
kring van stoelen
-
eventueel materialen die bij de activiteit gebruikt zijn
Activiteit -
Laat de kinderen kort vertellen over de activiteit of de dag (waar zijn we geweest; wat hebben we gedaan?).
Inhoud Ga vervolgens over op meer specifieke vragen over de inhoud van de activiteit. Voorbeeldvragen zijn: -
Wat vond je leuk? Wat vond je minder leuk?
-
Wat was nieuw, wat wist of kende je nog niet?
-
Als we morgen weer heen zouden gaan, wat zou je dan (nog eens) willen zien of doen?
Door het stellen van een indirecte kennisvraag kun je te weten komen wat de kinderen geleerd hebben. Bijvoorbeeld: -
Als je je vader of moeder iets nieuws zou moeten leren over een molen (of een kasteel, stadsmuur etc.), wat zou je hem of haar dan vertellen?
12
Evalueren middels activiteit Het nabespreken van een activiteit middels een kringgesprek valt aan te raden. Soms kan het echter ook zo zijn, dat kinderen hun ervaringen liever op een andere manier willen verwerken. Het evalueren middels een activiteit kan ook een goede aanvulling zijn op een kringgesprek. Het maken van een interview met antwoorden is een voorbeeld van een evaluatieactiviteit die je met oudere kinderen kunt uitvoeren.
Interview Benodigdheden -
tafels en stoelen
-
pen en papier
Activiteit -
Laat de kinderen kort vertellen over de activiteit of de dag (waar zijn we geweest; wat hebben we gedaan? Wat vond leuk? Wat vond je minder leuk? Wat was nieuw, wat wist of kende je nog niet? Etc.)
Inhoud -
de kinderen worden verdeeld in groepjes van 2 of 3 personen
-
ieder groepje kiest een personage uit, dat past bij de activiteit van die dag (dus bijvoorbeeld: een molenaar, een inwoner uit een middeleeuwse stad, een boer etc.)
-
ieder groepje bedenkt minimaal 5 vragen, die ze als interviewer aan het bedachte personage zouden stellen.
-
de vragen moeten gaan over het onderwerp van de activiteit, dus bijvoorbeeld: de molen, het leven in een middeleeuwse stad, het leven op de boerderij etc. Voorbeeldvragen zouden kunnen zijn:
-
o
Hoeveel kilo graan kan deze molen in één dag malen?
o
Waar kan ik het klooster in deze stad vinden?
o
Hoe oud is uw boerderij?
ieder groepje bedenkt ook de antwoorden op de vragen. Wat weten ze nog, wat hebben ze geleerd?
-
de verschillende groepjes kunnen de vragen ook aan elkaar stellen: wie weet de juiste antwoorden?
13
Hoofdstuk 5
Voorbeelden van activiteiten
Broerenkerk en omgeving Voorbeeldactiviteit 8-12 jaar / ook in te zetten voor 4-7 jaar
Glas-in-lood ramen maken In Gotische middeleeuwse kerken vind je vaak glas-in-loodramen met allerlei kleuren glas. Ontwerp en maak zelf een gotisch glas-in-loodraam voor de Broerenkerk in Zwolle. Dit heb je nodig: Wit papier – grijs potlood – dikke zwarte stift – kleurpotloden – sla-olie – kwastje – lijm – schaar – stevig zwart papier Zo ga je te werk: 1. Maak een ontwerp voor je raam. Welke kenmerken heeft een gotisch raam? Denk hieraan bij het maken van je ontwerp. o
Teken de lijnen met grijs potlood.
o
Denk aan de verschillende vlakken – welke kleuren krijgen deze?
2. Pak een nieuw vel papier als het niet lukt of anders moet. 3. Als je tevreden bent over je ontwerp, trek je de potloodlijnen over met de zwarte stift. 4. Kleur de verschillende vlakken met kleurpotloden in. 5. Wanneer je tekening klaar is, smeer je hem met een kwastje in met slaolie. 6. Laat de tekening drogen. 7. Knip uit het zwarte papier een ‘lijst’ of ‘kozijn’ voor de glas-in-loodtekening. 8. Plak de tekening in de lijst. 9. Je glas in loodraam is klaar! Hang het in het licht voor een ruit of lamp.
14
Voorbeeldactiviteit 4-12 jaar / samenwerken verschillende leeftijden
Kloostermoppen bakken (4-12 jaar) Kloostermoppen zijn middeleeuwse bakstenen. Ze waren veel groter dan de bakstenen van nu en werden vooral gebruikt in kloosters, kerken en kastelen. Dit heb je nodig: Boeken over de middeleeuwen – internet – mix voor witbrood – 20 gram boter – 275 ml water – mixer – oven met bakplaat – boter om in te vetten – liniaal – theedoek – twee andere kinderen en hulp van een leid(st)er Zo ga je te werk: 1. Zoek op hoe groot een kloostermop vroeger was. Schrijf dit op of onthoud het voor later. 2. Doe de mix en de boter in een beslagkom en voeg het water toe. 3. Kneed het geheel in circa 4 minuten met een mixer met deeghaken tot een soepel deeg. 4. Laat het deeg in de kom, afgedekt met een theedoek, 10 minuten rijzen. 5. Kneed het deeg na het rijzen tot een plat stuk. 6. Snijd en kneed uit het deeg een aantal kloostermoppen. 7. Meet met de liniaal of iedere kloostermop ongeveer de juiste afmeting heeft. Let op: de kloostermop gaat nog groter worden tijdens het rijzen! 8. Leg de kloostermoppen op een ingevette bakplaat. 9. Leg een theedoek over de kloostermoppen en laat het deeg 45 minuten narijzen. 10. Verwarm de oven voor op 220°C. 11. Bak de kloostermoppen onder in de oven in ongeveer 25 minuten gaar en bruin. 12. Meet met de liniaal of iedere kloostermop ongeveer de juiste afmeting heeft. Snijd er eventueel een stukje vanaf. 13. Vergelijk de kloostermop met een baksteen van nu. Wat valt je op? Wat betekent dit voor het bouwen van bijvoorbeeld een muur? 14. Laat de baksteen liggen en eet je kloostermop lekker op!
15
Molen ‘De Passiebloem’ Voorbeeldactiviteit 4-7 jaar
Maak je eigen windmolen Dit heb je nodig: vierkant stuk stevig papier – schaar – pen – liniaal – speld met een dikke kop – potlood met gum aan de achterkant – schaar – hulp van een leid(st)er Zo maak je de molen: 1. teken schuine lijnen op het vierkante stuk papier; van de ene hoek naar de andere; 2. prik met de speld gaatjes in de hoeken, net naast de lijn; 3. knip elke schuine lijn in tot de helft van het midden van het vierkant; 4. vouw de 4 hoeken met gaatjes naar het midden; 5. duw de speld door de gaatjes en het midden van het vierkant; 6. duw de speld in de het gummetje van het potlood. 7. Je molen is klaar! Probeer samen met de andere kinderen en leid(st)ers of hij werkt!
Voorbeeldactiviteit 8-12 jaar:
Wiekstanden bedenken Dit heb je nodig: boeken over molens – internet – papier – stiften of kleurpotloden – twee andere kinderen Zo ga je te werk: -
Zoek informatie over verschillende wiekstanden.
-
Welke wiekstanden zijn er en wat betekenen de verschillende wiekstanden?
-
Bedenk samen drie nieuwe wiekstanden en daarbij behorende betekenissen.
-
Denk voor het bedenken van nieuwe standen aan het gebruik van materialen om aan de wieken te hangen, bijvoorbeeld een schoen of een speciale vlag.
-
Maak een tekening van iedere nieuwe wiekstand en schrijf de betekenis erbij.
16
Voorbeeldactiviteit 10-12 jaar / erfgoed in maatschappelijke context:
Symbolen van Nederland Voor veel toeristen zijn molens een symbool van Nederland, net als klompen, kaas en koeien. Wat vind jij van dit symbool? Past de molen bij Nederland? We gaan een collage (poster met plaatjes, tekst en foto’s) maken van dingen die jij typisch Nederlands vindt. Wat worden de nieuwe symbolen van Nederland? Dit heb je nodig: Allerlei tijdschriften – groot vel wit papier – schaar en lijm – twee andere kinderen Zo maak je de collage: 1. Knip uit de tijdschriften allerlei plaatjes, stukjes tekst en foto’s die jij bij Nederland vindt passen. 2. Leg de uitgeknipte dingen op het witte vel papier. Leg aan je groepsgenoten uit wat je hebt uitgeknipt, en waarom. 3. Overleg met je groepsgenoten welke dingen jullie gaan opplakken, en waar. 4. Zijn jullie er uit? Plak de plaatjes, foto’s en teksten op het witte vel papier. 5. Klaar? Presenteer nu kort jullie collage aan de andere groepjes, en leg uit wat jullie hebben uitgeknipt, en waarom.
17