Het uitleggen van overeenkomsten: een handleiding voor de praktijkjurist P. Ras LL.B.*
breken van een gemeenschappelijke partijbedoeling met betrekking tot de betekenis van contractsbepalingen voor veel uitlegvragen kan zorgen.
1. Inleiding 12
In de praktijk bestaat regelmatig onduidelijkheid over de vraag hoe de rechter een overeenkomst uit zal leggen. Pogingen van de Hoge Raad om hieromtrent voor duidelijkheid te zorgen roepen vaak alleen nog maar meer vragen op. Alleen al sinds het begin van de 21ste eeuw zijn er door de Hoge Raad vele uitspraken gewezen die te maken hebben met het uitleggen van allerhande contracten. Met al deze uitspraken lijkt er geleidelijk een ‘nieuwe’ uitlegmethode te zijn ontstaan. In deze bijdrage vindt u een uitwerking van vrijwel alle relevante 21ste-eeuwse arresten van de Hoge Raad omtrent wat nu moet gelden bij het uitleggen van overeenkomsten. Woorden betekenen zelden voor iedereen hetzelfde. Neem bijvoorbeeld het redelijk eenvoudige woord ‘stoel’. Eenieder weet in principe wat een stoel is, maar in het geval dat een persoon u een dergelijk meubelstuk wil verkopen, kunnen tal van vragen u te binnen schieten. Bedoelt deze persoon wellicht een bureaustoel waar u uw kantooruren op kunt doorbrengen of misschien een fauteuil voor in uw woonkamer? Is het een houten stoel of een metalen stoel? Heeft de stoel vier poten, drie poten, of wellicht zelfs helemaal geen poten? Heeft de stoel een rugleuning en armleuningen? Zeer waarschijnlijk, maar niet noodzakelijk. Zo ziet u dat bij gebrek aan een uniforme opvatting van de bedoelingen van partijen, veel onduidelijkheid kan bestaan over de betekenis van de door hen gebruikte woorden. U kunt zich voorstellen dat het ont*
P. Ras LL.B. is medewerker bij Van Doorne te Amsterdam. De auteur dankt prof. mr. F.W. Grosheide voor zijn commentaar op de eerdere versie.
Contracteren maart 2010 | nr. 1
Uit het voorgaande volgt dat de betekenis van woorden zeer contextueel is bepaald. Dit houdt evenwel niet in dat altijd onduidelijkheid omtrent de interpretatie van woorden hoeft te bestaan. Contractspartijen kunnen het zeer wel eens zijn omtrent de bedoeling die zij bij het opstellen van hun overeenkomst aan de woorden hiervan wilden geven. Deze partijbedoeling kan tot uiting worden gebracht in onderhandelingen die vaak aan het opstellen van contracten voorafgaan, maar ook kunnen partijen gerechtvaardigd vertrouwen op een bepaalde uitleg van de bewoordingen. Indien de partijbedoelingen echter niet kenbaar zijn, wordt het een stuk lastiger om een bepaling aan de hand hiervan uit te leggen. Om dit probleem op te lossen, wordt in geschillen waarin dit zich voordoet hoofdzakelijk naar de bewoordingen van een bepaling gekeken en geeft de rechter daar zelf een grammaticale interpretatie aan. Hoewel het vorenstaande op zich vrij helder aandoet, blijkt omtrent een uniforme interpretatie van contractsbepalingen in de praktijk toch veel onenigheid te bestaan, getuige de enorme hoeveelheid jurisprudentie op dit gebied. Juist vanwege de vele rechterlijke uitspraken is het voor de praktijk nuttig om de hoofdregels eens op een rij te zetten. In deze bijdrage zal ik daarom ingaan op de ‘uitlegregels’ van de Hoge Raad. Ik beperk mij hierbij tot de arresten die zijn gewezen sinds 1 januari 2000.1 1.
Indien u ook eerdere jurisprudentie wilt nalezen verwijs ik u graag door naar de Kroniek van het vermogensrecht van C.E. Drion en T.H.M. van Wechem, NJB 2008/16, p. 933-948. Zie ook: R.P.J.L. Tjittes, Uitleg van schriftelijke contracten, RMT 2005/1, p. 14-24. In het bijzonder wil ik ook wijzen op het onlangs verschenen boek van R.P.J.L. Tjittes, Uitleg van schriftelijke contracten, Amsterdam: Ars Aequi Libri 2009.
2. Huidige stand van uitleg van schriftelijke overeenkomsten Bij de uitleg van schriftelijke overeenkomsten zijn twee hoofdnormen te onderscheiden aan de hand waarvan een contract kan worden uitgelegd: de Haviltex- en de caonorm.2 Het voorheen geldende absolute onderscheid tussen deze twee normen heeft de Hoge Raad in zijn 21steeeuwse arresten deels doen vertroebelen. Zo geeft de Hoge Raad in het DSM/Fox-arrest aan dat tussen de Haviltexnorm en de cao-norm geen tegenstelling bestaat, maar een vloeiende overgang, ofwel een ‘glijdende schaal’. Uit deze overweging kan afgeleid worden dat voor het uitleggen van overeenkomsten niet slechts twee normen bestaan, maar dat er wel twee uitgangspunten moeten zijn. Immers, niet alleen worden de twee afzonderlijke normen ook na DSM/Fox door de Hoge Raad als zodanig gehanteerd, maar bovendien kan er geen glijdende schaal bestaan als er geen beginpunt is van waaruit kan worden ‘gegleden’ naar een meer objectieve of subjectieve uitleg. Het eerste uitgangspunt is de subjectieve Haviltex-norm waarbij – met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de taalkundige betekenis van de bewoordingen – gekeken moet worden naar de achterliggende bedoelingen van partijen (‘subjectiefst’). Blijkens enige recente arresten van de Hoge Raad moet in sommige gevallen waarin de Haviltex-norm van toepassing is meer nadruk gelegd worden op de taalkundige betekenis van de contractsbepalingen, waardoor een objectievere uitleg tot stand kan komen (‘objectiever’). Het andere uitgangspunt is de objectieve cao-norm, grof gezegd de louter taalkundige uitleg (‘objectiefst’). 2.1 Haviltex-norm: ‘subjectiefst’ De bewoordingen van bepalingen in overeenkomsten moeten worden uitgelegd aan de hand van wat partijen hiermee hebben bedoeld. Dit vloeit voort uit de wilsvertrouwensleer uit artikel 3:33 en 3:35 Burgerlijk Wetboek (BW); welke bedoeling hebben partijen beoogd te geven aan de bewoordingen van hun overeenkomst en hoe mogen zij bij een geschil de geformuleerde bewoordingen interpreteren? Deze leer vormt het uitgangspunt van de Haviltex-norm. Deze norm is door de Hoge Raad reeds ontwikkeld in 1981 en sindsdien veelvuldig herhaald in zijn arresten.3 Kort gezegd houdt de Haviltex-norm in dat, als er sprake is van een onduidelijk beding in een overeenkomst, het primair aankomt op de vraag welke betekenis partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan gegeven verklaringen en gedra-
2. 3.
Zie o.a. HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 m.nt. Du Perron (Pensioenfonds DSM/ Fox). Het gaat in deze bijdrage te ver om alle arresten te noemen waarin de Haviltex-norm aangehaald wordt, ik verwijs in het bijzonder naar: HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575 (Meyer/Pontmeyer); HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (DSM/Fox) en HR 19 oktober 2007, NJ 2007, 565 (Vodafone/ETC). Zie ook de vele literatuur die over dit onderwerp verschenen is, o.a. Asser-Hartkamp 4-II (2004), nrs. 279-288 en J.M. van Dunné, Verbintenissenrecht; Deel 1: Contractenrecht, Deventer: Kluwer 2004, vijfde druk.
gingen mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.4 Haviltex is ook thans nog de meest gebruikte uitlegnorm en dient toepassing te vinden bij uitleg van alle overeenkomsten waarbij de subjectieve partijbedoeling kenbaar is, en de overige omstandigheden van het geval – waaronder in het bijzonder het al dan niet beïnvloeden van de rechten van derden, de aard van de overeenkomst en de hoedanigheid van partijen – tot toepassing van de Haviltex-norm nopen. Deze uitlegregel geldt zowel voor schriftelijke als voor mondelinge overeenkomsten.5 Enkele voorbeelden van overeenkomsten waarbij de Hoge Raad de Haviltex-norm subjectief toepast: Overeenkomst van achterstelling,6 waarin de Hoge Raad expliciet aangeeft dat de oorspronkelijke Haviltex-norm moet worden toegepast: ‘Het Hof heeft echter, ook indien (…) de achterstelling zou moeten worden aangemerkt als een beding ten behoeve van een derde, terecht dit in het arrest van de Hoge Raad van 13 maart 1981, [Haviltex, PR](…) ontwikkelde criterium toegepast, zodat ook deze onderdelen geen doel treffen.’ Verzekeringsovereenkomst,7 in zijn arrest van 17 februari 2006 oordeelt de Hoge Raad: ‘[D]e opgemaakte polis [dient]te worden uitgelegd overeenkomstig de zogeheten Haviltex-maatstaf. (…) Onderdeel 1.1 faalt voor zover het is gebaseerd op een tekstuele analyse van art. 1.1 van de polis, omdat de vraag hoe in een schriftelijk contract (dus ook in een verzekeringspolis) de verhouding tussen partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg.’ Betalingsregeling,8 waarbij de Hoge Raad aangeeft dat het Hof bij uitleg van de term ‘as agents’ de uitleg mocht vaststellen die redelijkerwijs voor de hand lag (‘for and on behalf of owners’) in plaats van een louter tekstuele uitleg: ‘Uit de overwegingen van het Hof blijkt dat het niet heeft miskend dat het bij de uitleg van contractsbepalingen aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het Hof is dus in zoverre uitgegaan van de juiste maatstaf.’
4. 5. 6. 7.
8.
Zie o.a. HR 12 januari 2001, NJ 2001, 199 (Steinbusch/Van Alphen). Zie voor toepassing van de Haviltex-norm op mondelinge overeenkomsten: HR 4 september 2009, RvdW 2009, 901 (Van Regteren/VGK). HR 18 oktober 2002, NJ 2003, 503 (Buter/Besix SA). HR 17 februari 2006, NJ 2006, 378 (Royal & Sun Alliance c.s./Universal Pictures). Zie ook: HR 18 oktober 2002, NJ 2003, 258 (Pieterse/Nationale Nederlanden NV); HR 14 oktober 2005, NJ 2006, 117 (Delta Lloyd/Hartholt). HR 26 oktober 2001, JOR 2001/275 (Müller & Co/Shipdock).
Contracteren maart 2010 | nr. 1
13
2.1.1 ‘Objectiever’? Uit de recente uitlegjurisprudentie lijkt te kunnen worden afgeleid dat steeds vaker een objectieve norm dient te gelden bij uitleg van bepaalde soorten overeenkomsten (zie hierna par. 2.1.2). Met andere woorden: gekeken dient te worden naar de tekst van de overeenkomst in plaats van naar de achterliggende partijbedoelingen. Enkele voorbeelden van overeenkomsten uit de recente rechtspraak waarbij de Hoge Raad veel gewicht toekent aan de taalkundige betekenis van de bewoordingen van de overeenkomst zijn:
Commercieel contract:9 in het Meyer/Pontmeyer-arrest oordeelde de Hoge Raad dat in het geval sprake is van een commercieel contract – dit houdt verband met de context van de overeenkomst, zie verder par. 3.1 – de Haviltexnorm als uitgangspunt dient te worden genomen, maar: ‘beslissend gewicht dient te worden toegekend aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van die woorden, gelezen in het licht van de overige, voor de uitleg relevante bepalingen van de SPA.’ Verzekeringspolisvoorwaarden waarover niet onderhandeld is:10 in het Chubb Insurance-arrest oordeelde de Hoge Raad dat voor uitleg van verzekeringspolisvoorwaarden de Haviltex-norm dient te worden gehanteerd, maar voorts dat: ‘(…) nu over dergelijke voorwaarden niet tussen partijen onderhandeld pleegt te worden (…) de uitleg daarvan met name afhankelijk [is]van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de in voorkomend geval – zoals ook hier – bij de polisvoorwaarden behorende toelichting.’
14
geschrift ertoe strekt hun rechtspositie op uniforme wijze te regelen.’ Hier worden vier elementen gegeven om tot een meer objectieve, tekstuele uitleg te komen. Een overeenkomst dient ‘objectiever’ te worden uitgelegd indien: (a) de aard van de overeenkomst zich richt tot het beïnvloeden van derden, (b) de bedoelingen van partijen niet kenbaar zijn voor deze derden, (c) het voorzienbaar is dat verscheidene derden zullen worden geraakt en (d) het geschrift ertoe strekt de rechtspositie van de derden te regelen.11 Bij aanwezigheid van één of meer van deze elementen zal de overeenkomst in meer of mindere mate aan de hand van de tekst moeten worden uitgelegd. Hier kunnen overigens nog andere elementen aan worden toegevoegd. 2.2 Cao-norm: ‘objectiefst’ De cao-norm vindt zijn oorsprong in het in 1993 gewezen HAS/Gerritsen-arrest.12 Het komt bij toepassing van deze norm, in tegenstelling tot de Haviltex-norm, juist niet aan op de bedoelingen van de partijen voor zover deze niet uit de cao-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen van de bepalingen en de toelichting hierbij.
Toepassing van de cao-norm in zijn puurste vorm (‘objectiefst’), zoals deze is toegepast in het oorspronkelijke arrest, is kijken naar de taalkundige betekenis van de bewoordingen. Deze sterke nadruk op de tekst is in de loop van de 21e-eeuw enigszins afgezwakt.13 In rechtsoverweging 4.4 van het DSM/Fox-arrest oordeelde de Hoge Raad: ‘Anderzijds leidt de CAO-norm niet tot een louter taalkundige uitleg; in het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2002, (…) [Ziekenhuis De Heel; PR], is (…) verduidelijkt dat (…) onder meer acht kan worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. In het zojuist aangehaalde arrest is voorts nog beslist dat ook de bewoordingen van de eventueel bij de CAO behorende schriftelijke toelichting bij de uitleg van de CAO moeten worden betrokken. In een latere uitspraak [Buijsman/Motel Akersloot BV; PR] werd geoordeeld dat, indien de bedoeling van de partijen bij de CAO naar objectieve
2.1.2 Wanneer is een meer objectieve uitleg geboden?
Wanneer moet een bepaling uit een overeenkomst, met als uitgangspunt de Haviltex-norm, nu meer objectief worden uitgelegd? Eenduidige criteria zijn (nog) niet te geven, maar in rechtsoverweging 4.4 van het Pensioenfonds DSM/Fox-arrest geeft de Hoge Raad wel een indicatie:
9. 10.
‘Enerzijds heeft ook bij toepassing van de Haviltexnorm te gelden dat, indien de inhoud van een overeenkomst in een geschrift is vastgelegd (…) de argumenten voor een uitleg van dat geschrift naar objectieve maatstaven aan gewicht winnen in de mate waarin de daarin belichaamde overeenkomst naar haar aard meer is bestemd de rechtspositie te beïnvloeden van derden die de bedoeling van de contracterende partijen uit dat geschrift en een eventueel daarbij behorende toelichting niet kunnen kennen en het voor de opstellers voorzienbare aantal van die derden groter is, terwijl het
11.
HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575 (Meyer/Pontmeyer). HR 16 mei 2008, NJ 2008, 284 (Chubb Insurance/Dagenstaed Investments).
13.
Contracteren maart 2010 | nr. 1
12.
Zie voor nadere behandeling van deze criteria: R.P.J.L. Tjittes, De uitleg van een contract jegens derden, in: Contracteren internationaal; opstellen aangeboden aan prof. mr. F. Willem Grosheide, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2006, p. 81-82. HR 17 september 1993, NJ 1994, 173 (HAS/Gerritsen). Ook in het laatste decennium is deze regel vaak herhaald in de rechtspraak, zie o.a.: HR 31 mei 2002, NJ 2003, 110 (CAO Ziekenhuiswezen); HR 28 juni 2002, NJ 2003, 111 (CAO Horeca); HR 11 april 2003, NJ 2003, 430 (CAO Tuinbouw); HR 30 januari 2004, NJ 2008, 536 (CAO KLM); HR 2 april 2004, NJ 2005, 495 (CAO Ambulancepersoneel); HR 14 maart 2008, NJ 2008, 567 (CAO Beroepsgoederenvervoer); HR 18 april 2008, NJ 2008, 245 (CAO Bankbedrijf). Zie onder andere: HR 31 mei 2002, NJ 2003, 110 (Ziekenhuis De Heel); HR 28 juni 2002, NJ 2003, 111 (Buijsman/Motel Akersloot BV).
maatstaven volgt uit de CAO-bepalingen en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, en dus voor de individuele werknemers en werkgevers die niet bij de totstandkoming van de overeenkomst betrokken zijn geweest, kenbaar is, ook daaraan bij de uitleg betekenis kan worden toegekend.’
uniforme uitleg is noodzakelijk om afwijkende interpretaties van contractsbepalingen te voorkomen. Feitelijk houdt dit criterium in dat er een duidelijke, gelijke en vaststaande uitleg moet bestaan voor iedereen, zodat geen verwarring kan ontstaan indien (nieuwe) derde partijen betrokken raken bij de overeenkomst.
Uit dit citaat volgt dat bij toepassing van de cao-norm niet louter naar de tekst, maar ook naar de overige omstandigheden van het geval gekeken moet worden, waaronder de uit de tekst en toelichting kenbare partijbedoelingen. Deze omstandigheden van het geval zullen nader worden besproken in paragraaf 3.2.
Voorbeelden van toepassingen van de cao-norm, anders dan bij CAO’s zijn: een sociaal plan dat niet zelf een cao is,18 een trustakte bij een obligatielening,19 het Bindend Besluit Regres 1984,20 het ICC arbitragereglement21 en een pensioenreglement waarbij de oorspronkelijke partijbedoeling niet kenbaar is.22
De Hoge Raad verwoordt in het DSM/Fox-arrest dat de cao-norm betrekking heeft op geschriften en verhoudingen waarvan de aard meebrengt dat bij die uitleg in beginsel objectieve maatstaven centraal dienen te staan.14 De cao-norm is dus kennelijk ook toepasbaar op andere geschriften dan collectieve arbeidsovereenkomsten waarin een overeenkomst of een andere regeling is vastgelegd. Een tweetal voorwaarden voor toepassing van de caonorm (‘cao-criteria’) kan uit diverse arresten van de Hoge Raad worden geabstraheerd: (a) de aard van de overeenkomst moet zich tot derden richten, en (b) een uniforme uitleg van de overeenkomst is gewenst. Deze voorwaarden komen grotendeels overeen met de criteria die hiervoor in paragraaf 2.1.2 kort zijn behandeld, onder welke een overeenkomst – met als uitgangspunt de subjectieve Haviltexnorm – ‘objectiever’ kan worden uitgelegd. Evenwel zijn de cao-criteria cumulatieve voorwaarden zonder welke de cao-norm niet toegepast kan worden en niet, zoals bij de ‘objectievere’ norm, voorwaarden die al dan niet leiden tot een sterkere nadruk op de tekst. a. De aard van de overeenkomst richt zich tot derden Deze voorwaarde bestaat uit een drietal elementen. De overeenkomst moet aan de hand van de cao-norm worden uitgelegd, indien de overeenkomst: (1) naar haar aard bestemd is de rechtspositie van derden te beïnvloeden, (2) zonder dat die derden invloed hebben op de inhoud of de formulering van die overeenkomst/regeling, (3) en de onderliggende partijbedoeling voor die derden niet kenbaar is.15 Het derde element speelt vaak een belangrijke rol voor het bepalen of de aard van de overeenkomst zich tot derden richt. b. Een uniforme uitleg is gewenst Het enkele feit dat de overeenkomst derden raakt is evenwel niet voldoende voor toepassing van de cao-norm. Dit volgt onder andere uit het NBA/Stichting Meerhuysenarrest.16 Vereist is verder dat de overeenkomst mogelijk een groot aantal derden raakt en dat daardoor een uniforme uitleg gewenst is. Anders gezegd, de overeenkomst strekt ertoe om de rechtspositie van – mogelijk vele – derden op uniforme wijze te regelen.17 Het vereiste van een 14. 15. 16. 17.
HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (DSM/Fox), r.o. 4.5. HR 18 oktober 2002, NJ 2003, 258 (Pieterse/Nationale Nederlanden). HR 2 februari 2007, NJ 2008, 104 (NBA/St. Meerhuysen). Zie ook: HR 20 september 2002, NJ 2002, 610 (ING/Muller). HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (DSM/Fox), r.o. 4.4.
3. De omstandigheden van het geval Zoals gezegd, dient er bij iedere uitlegkwestie een uitgangspunt genomen te worden alvorens in te gaan op de omstandigheden van het geval. Veelal zal dit uitgangspunt de Haviltex-norm zijn vanwege de ‘strenge’ cao-criteria waar een overeenkomst aan moet voldoen, wil het onder toepassing van de cao-norm vallen.23 Zowel bij de Haviltex-norm als bij de cao-norm moeten de omstandigheden van het geval meespelen bij de precieze uitleg, aldus de Hoge Raad in het DSM/Fox-arrest. Bij Haviltex zijn dit alle omstandigheden, maar indien de CAO-norm als uitgangspunt wordt genomen slechts een beperkt aantal, die besproken zullen worden in paragraaf 3.2, welke overigens voor een groot deel overeenstemmen met de Haviltex-omstandigheden. 3.1 Haviltex-omstandigheden Alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moeten meegewogen worden om te oordelen hoe een overeenkomst uitgelegd moet worden.24 In de kroniek van het vermogensrecht van april 2008 geven Drion en Van Wechem een helder overzicht van specifieke omstandigheden die zoal meegewogen moeten worden bij de beoordeling welke uitleg gehanteerd moet worden.25 Hierna volgt op basis van onder andere die kroniek een deels geüpdate overzicht van de omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de uitleg van overeenkomsten.
Allereerst verdient opmerking dat de afweging welke omstandigheden voor de uitleg van een overeenkomst meegewogen moeten worden in beginsel van feitelijke 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25.
HR 26 mei 2000, NJ 2000, 473. HR 23 maart 2001, NJ 2003, 715. HR 16 mei 2003, NJ 2003, 470; HR 27 februari 2004, NJ 2005, 498. HR 17 januari 2003, NJ 2004, 384. HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (DSM/Fox). Zie par. 2.2. HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575 (Meyer/Pontmeyer) en HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (DSM/Fox). NJB 2008, 16, p. 933-948. Zie ook: R.P.J.L. Tjittes, Uitleg van schriftelijke contracten, RMT 2005/1, p. 14-24 en R.P.J.L. Tjittes, Uitleg van schriftelijke contracten, Amsterdam: Ars Aequi Libri 2009.
Contracteren maart 2010 | nr. 1
15
aard is, en daardoor in cassatie niet wordt behandeld.26 De feitenrechter geniet bij zijn beoordeling een grote vrijheid,27 getuige onder andere de volgende passage uit het arrest Chubb Insurance/Dagenstaed Investments uit 2008: ‘Dat brengt ook de vrijheid mee om daarbij – op een wijze die voor de verzekeringnemer op grond van voormelde objectieve factoren voldoende duidelijk kenbaar is – binnen een samenhangend feitencomplex slechts aan bepaalde feiten of omstandigheden (rechts)gevolgen te verbinden en aan andere niet, dan wel onderscheid te maken tussen gevallen die feitelijk zeer dicht bij elkaar liggen.’28 Omstandigheden die meegewogen kunnen worden om te bepalen hoe de overeenkomst moet worden uitgelegd, zijn (dus niet-limitatief):29 1. Verhouding tussen partijen Contra-proferentem. In het algemeen geldt dat bij de beoordeling van de uit te leggen overeenkomst een eenzijdig, door de ‘sterkere’ contractspartij opgestelde bepaling in geval van twijfel over de uitleg ervan in het nadeel van deze partij moet worden uitgelegd.30
16
previous agreements and arrangements made by the parties in relation to its subject matter, if any, shall terminate.’ De bedoeling van een dergelijke clausule is het uitsluiten van partijbedoelingen bij interpretatieproblemen, waardoor slechts naar de tekst wordt gekeken. De feitenrechter kan een dergelijke clausule laten meewegen voor de precieze uitleg. 3. Context Het toepassingsgebied van de overeenkomst. Als de overeenkomst betrekking heeft op een zuiver commerciële transactie wordt, eventueel in combinatie met andere omstandigheden, eerder een objectieve uitleg gehanteerd.34 Deze omstandigheid wordt regelmatig zwaar gewogen.
De omvang en gedetailleerdheid van de overeenkomst. Hoe omvangrijker en gedetailleerder een overeenkomst is, hoe meer de uitleg aan de hand van de tekst van deze overeenkomst vastgesteld dient te worden.35 De aard, strekking en doel van de overeenkomst. De aard, strekking en doel kunnen bijdragen aan een al dan niet objectievere nuancering van de Haviltex-norm.36 Specifiek gaat vóór algemeen. Een specifieke of bijgeschreven bepaling prevaleert boven een algemene bepaling.37
Gelijkwaardige partijen. De omstandigheid dat een overeenkomst is aangegaan tussen twee gelijkwaardige professionele partijen kan ertoe leiden dat een objectievere uitleg op zijn plaats is.31
4. Totstandkomingsgeschiedenis Vooronderhandelingen. Het speelt een rol in hoeverre partijen in de voorgeschiedenis van het contract over de bepaling onderhandeld hebben.38
2. Tekst De taalkundige betekenis. De taalkundige betekenis van de bewoordingen van de bepaling, gelezen in de context van de overeenkomst als geheel, speelt bij de uitleg van die overeenkomst vaak een grote rol.32
Deskundige bijstand. Het speelt een rol of partijen bij de totstandkoming advies hebben ingewonnen van deskundige adviseurs.39
De aanwezigheid van een ‘entire agreement’-clausule. Dit speelde onder andere een rol in het Meyer/Pontmeyerarrest.33 In de overeenkomst tussen partijen was een clausule opgenomen die luidde: ‘This agreement contains the entire agreement of the parties in relation to its subject matter. From the moment that its agreement is signed, all
Gebruikelijke betekenis. De betekenis die bepalingen normaal gesproken hebben, kan meespelen bij de beoordeling hoe de overeenkomst uitgelegd dient te worden.40 5. Redelijkheid en billijkheid De rechten en verplichtingen van partijen worden over en weer niet slechts beheerst door hetgeen zij uitdrukkelijk
34. 26.
27.
28. 29.
30. 31. 32.
33.
HR 17 februari 2006, NJ 2006, 378 (Royal & Sun Alliance c.s./Universal Pictures); HR 3 oktober 2008, NJ 2009, 80 (Achmea/Cobussen); HR 4 februari 2000, NJ 2000, 562 (Mol/Meijer Beheer) en HR 14 oktober 2005, NJ 2006, 117 (Delta Lloyd/Hartholt). Het staat de rechter vrij om een uitleg te geven zonder dat alle omstandigheden worden meegewogen, zie: HR 19 oktober 2007, NJ 2007, 565 (Vodafone/ETC). De feitenrechter mag bovendien een bepaalde uitleg hanteren, terwijl een andere uitleg ook mogelijk is, vgl. HR 17 september 2004, NJ 2005, 169 (Nutricia/Wessanen). HR 16 mei 2008, NJ 2008, 284 (Chubb Insurance/Dagenstaed Investments). Enig voorbehoud is op zijn plaats: hoewel dit overzicht (evenals het overzicht in par. 3.2) naar aanleiding van een uitgebreid jurisprudentieonderzoek is opgesteld, kan ik de volledigheid niet verzekeren. Het is louter bedoeld als handgreep voor de praktijkjurist. HR 18 oktober 2002, NJ 2003, 258 (Pieterse/Nationale Nederlanden). HR 29 juni 2007, NJ 2007, 576 (Derksen/Homburg). Zie onder andere: HR 29 juni 2007, NJ 2007, 576 (Derksen/Homburg); HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (DSM/Fox) en HR 17 september 2004, NJ 2005, 169 (Nutricia/ Wessanen). HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575 (Meyer/Pontmeyer).
Contracteren maart 2010 | nr. 1
35. 36.
37.
38.
39.
40.
HR 29 juni 2007, NJ 2007, 576 (Derksen/Homburg). Zie verder o.a. F.W. Grosheide, Lees maar, er staat wat er staat, Contracteren 2000/4, p. 100-107. HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575 (Meyer/Pontmeyer). Aard: o.a. HR 29 juni 2007, NJ 2007, 576 (Derksen/Homburg); HR 19 oktober 2007, NJ 2007, 565 (Vodafone/ETC). Zie voor een analyse van dit laatste arrest Drion en Van Wechem 2008. Strekking: HR 3 oktober 2008, NJ 2009, 80 (Achmea/Cobussen). Doel: HR 21 januari 2001, NJ 2001, 199 (Steinbusch/Van Alphen). HR 13 juni 2003, NJ 2003, 506 (Vos/Heipro), waarin door A-G Verkade verwezen wordt naar HR 10 december 1993, NJ 1994, 686 (Fraser&Co/ AHB). Verklaringen van partijen kunnen in dat geval immers relevant zijn, zie: HR 18 oktober 2002, NJ 2003, 258 m.nt. MMM (Pieterse/Nationale Nederlanden) en HR 16 mei 2008, NJ 2008, 284 (Chubb Insurance/ Dagenstaed Investments). HR 29 juni 2007, NJ 2007, 576 (Derksen/Homburg), waarin een gespecialiseerde advocaat juist de litigieuze bepaling had geredigeerd; HR 4 mei 2007, NJ 2008, 187 (Huwelijkse voorwaarden) en HR 19 oktober 2007, NJ 2007, 576 (Vodafone/ETC). Zie bijvoorbeeld: HR 4 mei 2007, NJ 2008, 187 (Huwelijkse voorwaarden).
zijn overeengekomen, maar ook door de redelijkheid en billijkheid die hun rechtsverhouding beheerst.41 3.2 Cao-omstandigheden De Hoge Raad geeft in r.o. 4.5 van het DSM/Fox-arrest aan dat ook bij de cao-norm de omstandigheden van het geval ter beoordeling hoe de bepaling uitgelegd moet worden, moeten meespelen. Meer specifiek spelen voor alle overeenkomsten waar de cao-norm op van toepassing is de volgende omstandigheden een rol.42 1. Tekst en toelichting Als er geen andere gegevens ter beschikking staan dan de tekst en de eventuele schriftelijke toelichting, moet in beginsel de tekst van de bepalingen, gelezen in het licht van de gehele overeenkomst, voor de uitleg van doorslaggevende betekenis zijn.43 In dit geval zijn de partijbedoelingen – hoewel deze natuurlijk wel kunnen overeenstemmen – niet van beslissend gewicht.44 Als een cao niet is voorzien van een schriftelijke toelichting, komt het voor de uitleg hoofdzakelijk aan op de bewoordingen van de CAO-bepalingen, gelezen in het licht van de tekst van de gehele45 overeenkomst.46 2. Aannemelijkheid van de rechtsgevolgen Bij de uitleg van de cao-norm kan onder meer acht worden geslagen op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.47 3.
De ratio van de bepaling
De rechter dient voor vaststelling van de uitleg te kijken naar de ratio, ofwel de ‘reason’ van de bepaling.48 4.
De redelijkheid van de uitkomst van de uitleg
De rechter dient te kijken of de toegepaste uitleg niet onredelijk voor (een van beide) partijen is.49 5.
De mate waarin die uitleg past binnen het systeem van de overeenkomst als geheel
De rechter dient te beoordelen of de door hem toegepaste uitleg past in het systeem van de gehele overeenkomst.50 41. 42.
43. 44. 45. 46. 47.
48. 49.
50.
HR 19 oktober 2007, NJ 2007, 576 (Vodafone/ETC) en HR 12 januari 2001, NJ 2001, 199 (Steinbusch/Van Alphen). Deze door de Hoge Raad erkende omstandigheden lijken, gezien de tot op heden gewezen arresten, vooralsnog limitatief te zijn. Geen andere omstandigheden zijn tot nog toe meegewogen. HR 26 mei 2000, NJ 2000, 473; HR 28 juni 2002, NJ 2003, 111 (Buijsman/ Motel Akersloot BV). Zie: HR 14 maart 2008, NJ 2008, 567 (Zutekauw/Van Oort). Ook gekeken moet worden naar formuleringen elders in de cao. Vgl. o.a.. HR 14 maart 2008, NJ 2008, 567 (Zutekauw/Van Oort). HR 2 april 2004, NJ 2005, 495 en HR 18 april 2008, NJ 2008/245 (Mustert/O.). HR 25 juni 2004, NJ 2006, 213 (De Zonnehof/S); HR 11 april 2003, NJ 2003, 430 (Baron c.s./Terra Nigra); HR 11 november 2006, JAR 2005/286 (Noorderpoort) en HR 2 april 2004, NJ 2004, 495 (Arriva/ Uppenkamp). HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (DSM/Fox) en HR 11 november 2006, JAR 2005/286 (Noorderpoort). HR 19 december 2008, NJ 2009, 27 (Stichting VUT/Van Wijngen); HR 21 december 2007, NJ 2008, 30 (CAO Bouwbedrijf) en HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (DSM/Fox). HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (DSM/Fox) en HR 11 november 2006, JAR 2005/286 (Noorderpoort).
6. De gangbare betekenis van de bepaling De betekenis die de tekst van de bepaling in het normale verkeer heeft, kan een rol spelen bij de interpretatie hiervan.51
Volgens de Hoge Raad kan niet als regel worden aanvaard dat minder duidelijke cao-teksten dienen te worden uitgelegd in het voordeel van degene wiens positie de cao beoogt te beschermen.52 Dit houdt een omgekeerde, min of meer verkapte vorm van de ‘contra proferentem’-regel in, waaruit geconcludeerd kan worden dat een zwakkere partij bij uitleg aan de hand van de cao-norm niet automatisch een hogere bescherming krijgt.
4. Enkele praktijkvoorbeelden Hierna bespreek ik een drietal casus aan de hand waarvan ik mijn hiervoor gehouden uiteenzetting tracht toe te lichten. a.
Uitleg van een aan de cao ontleende bepaling in een individuele arbeidsovereenkomst53
Deze uitlegvraag doet zich voor in een geschil tussen Hoevers en Van Dijk, waarbij Hoevers de tekst van de arbeidsovereenkomst tussen hem en Van Dijk letterlijk ontleend heeft aan een modelcontract uit de cao voor het beroepsgoederenvervoer. De hoofdvraag die in dit geding aan de orde is, is of een bepaling uit deze individuele arbeidsovereenkomst uitgelegd moet worden aan de hand van de cao-norm of de Haviltex-norm. Ter beantwoording van de vraag welk uitgangspunt moet worden genomen, moet gekeken worden of aan de voorwaarden die in paragraaf 2.2 zijn genoemd, is voldaan, kort gezegd moet gekeken worden of (a) de aard van de overeenkomst zich tot derden richt en (b) of een uniforme uitleg gewenst is. Het betreft hier een beding in een individuele arbeidsovereenkomst dat niet als doel heeft om derden te binden. Reeds hierop strandt mogelijke toepassing van de cao-norm en moet verder gekeken worden naar de Haviltex-omstandigheden (als genoemd in par. 3.1) om te bepalen hoe de bepaling uitgelegd moet worden. De Hoge Raad gaat vervolgens niet in op hoe de bepaling uitgelegd moet worden. In het hypothetische geval dat hier wel naar had moeten worden gekeken, zou goed verdedigd kunnen worden dat een subjectievere uitleg dient plaats te vinden, omdat er: (1) geen sprake is van gelijkwaardige partijen, (2) het een arbeidsovereenkomst betreft die als doel heeft het vastleggen van rechten en plichten van de werknemer en niet (bijvoorbeeld) het verrichten van een zuiver commerciële transactie en (3) dat (hoogstwaarschijnlijk) niet over het contract onderhandeld is door partijen.
51. 52. 53.
HR 14 maart 2008, NJ 2008, 567 (Zutekauw/Van Oort). HR 11 april 2003, NJ 2003, 430 (Baron c.s./Terra Nigra). HR 9 juli 2004, NJ 2005, 496 (Hoevers/Van Dijk).
Contracteren maart 2010 | nr. 1
17
b.
Uitleg van een collectieve verzekering54
Deze uitlegkwestie komt voor in een geschil tussen Nationale Nederlanden NV (NN) en Pieterse, een voormalig werknemer van Haskoning. Pieterse was door Haskoning uitgezonden naar Nigeria en was aldaar slachtoffer van een ernstig auto-ongeluk. Haskoning had bij NN een collectieve verzekeringsovereenkomst gesloten ten behoeve van Pieterse. Deze verzekering dekte onder meer het risico van arbeidsongeschiktheid tijdens de uitzendperiode tot het niveau van de WAO-uitkering. In cassatie gaat het om de vraag hoe de collectieve verzekeringsovereenkomst moet worden uitgelegd.
18
Wederom dient eerst het uitgangspunt gezocht te worden. Is in dit geval voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de cao-norm? Een uniforme uitleg van de overeenkomst is zeker gewenst, maar de vraag is of de gemeenschappelijke partijbedoeling kenbaar was gemaakt (zie par. 2.2, subonderdeel a.3). In dit geval had Pieterse de overeenkomst doorgelezen en ondertekend, waardoor (volgens de Hoge Raad) de strekking van de overeenkomst aan hem voldoende kenbaar was gemaakt. Daarom kon hier geen sprake zijn van toepassing van de cao-norm, maar moet Haviltex worden toegepast (r.o. 3.4 van het arrest van de Hoge Raad). De Haviltex-omstandigheden die verder in acht moeten worden genomen zijn: (1) de aard van de overeenkomst: nakoming van een in het pensioenreglement van Haskoning opgenomen toezegging om de onderhavige verzekering af te sluiten, (2) de strekking: het ondervangen van de gevolgen van het niet-verzekerd zijn voor de WAO van de uitgezonden werknemers en (3) de contra proferentem-regel. Deze omstandigheden leiden volgens de Hoge Raad tot een vrij subjectieve uitleg. In andere zin luidde de conclusie van advocaat-generaal Bakels. Hij is van mening dat toepassing van de caonorm geboden was, omdat de rechtspositie van Pieterse werd bepaald door de tussen Haskoning en NN gesloten collectieve verzekeringsovereenkomst, waarbij Pieterse niet betrokken was.55 c.
Uitleg van een pensioenreglement waarbij de bedoelingen van partijen niet kenbaar zijn geweest56
Deze zaak roept in herinnering de Pensioenfonds DSMChemie/Fox-zaak.57 Het gaat in dit geschil om de uitleg van een anticumulatiebepaling uit de (eenzijdig opgestelde) pensioenvoorwaarden van DSM, welke bepaalt dat elders verkregen pensioen in mindering kan worden gebracht. Fox krijgt een Aanvullende Oudedagsvoorziening, welke de vrucht is van een individuele spaarregeling. Het pensioenfonds brengt deze voorziening in mindering op het pensioen en Fox start daartegen een procedure bij de kantonrechter. Deze wijst de vordering van Fox af, maar de rechtbank wijst ze in hoger beroep grotendeels 54. 55.
56. 57.
HR 18 oktober 2002, NJ 2003, 258. Zie de noot van MMM bij HR 18 oktober 2002, NJ 2003, 258. Indien de oorspronkelijke partijbedoeling niet duidelijk was geweest, dan had deze inderdaad volgens de cao-norm uitgelegd moeten worden, zoals in: HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (DSM/Fox). HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (DSM/Fox). Zie o.a.: S.F. Sagel, DSM/Fox en de uitleg van arbeidsrechtelijke contracten – het laatste woord?, ArA 2004/3, p. 59-89.
Contracteren maart 2010 | nr. 1
toe. De hoofdvraag in cassatie is hoe de pensioenvoorwaarden moeten worden uitgelegd. Wederom moet hiervoor eerst gekeken worden of er sprake is van toepassing van de cao- of Haviltex-norm. De vragen of sprake is van een overeenkomst die naar haar aard de rechten van derden beïnvloedt en of een uniforme uitleg gewenst is, dienen hier beide bevestigend te worden beantwoord. In dit geval (anders dan bij casus b) waren de gemeenschappelijke partijbedoelingen niet kenbaar, nu de pensioenvoorwaarden eenzijdig door DSM waren opgesteld. Daarom moest volgens de Hoge Raad in dit geval de cao-norm worden toegepast. Afsluitend moet nog worden gekeken naar de precieze nuancering die volgt uit de omstandigheden van het geval (zoals genoemd in par. 3.2). Volgens de Hoge Raad diende in dit geval acht te worden geslagen op de ratio van de onderhavige regeling, de redelijkheid van (de uitkomst van) de uitleg die het pensioenfonds voorstaat en de mate waarin die uitleg past binnen het systeem van het pensioenreglement als geheel.
5. Conclusie Wanneer men wil nagaan hoe een overeenkomst dient te worden uitgelegd, moet men erop bedacht zijn dat woorden in beginsel nooit duidelijk zijn en een verschil in interpretatie altijd op de loer ligt. Om de praktijkjurist wat meer concrete hulpmiddelen te geven, geef ik in dit artikel een beknopte handleiding omtrent de te volgen stappen teneinde tot een ‘redelijke’ uitleg te komen. Kort gezegd, houdt dit het volgende in. Ter beantwoording van de vraag hoe een specifieke bepaling moet worden uitgelegd dient altijd eerst te worden gekeken naar de norm die het uitgangspunt vormt. Enerzijds kan dit de subjectieve Haviltex-norm zijn, anderzijds de objectieve cao-norm. Vaak dient bij uitleg van overeenkomsten van toepasselijkheid van de Haviltex-norm te worden uitgegaan. Dit heeft vooral te maken met de ‘strenge’ voorwaarden voor toepasselijkheid van de caonorm. De cao-norm vindt haar toepassing indien de aard van de overeenkomst zich richt tot verscheidene derden, de bedoeling van partijen voor deze derden niet kenbaar is (geweest) en een uniforme uitleg gewenst is. So far, so good. Echter, hoe moet tussen objectief en subjectief de precieze uitleg van het contract worden vastgesteld? Het antwoord op deze vraag is helaas slechts voorbehouden aan de feitenrechter. Desalniettemin kan door het zorgvuldig analyseren van de verschillende omstandigheden van het specifieke geval redelijk goed bepaald worden of, en zo ja in welke mate, meer of minder nadruk op de bewoordingen van de bepaling dient te worden gelegd. ■