ERE 225 Gebruiksaanwijzing
51054865 11.14
10.07 -
H
Verklaring van overeenstemming
Verklaring van overeenstemming
Jungheinrich AG, Am Stadtrand 35, D-22047 Hamburg Producent of in de gemeenschap gevestigde vertegenwoordiger
Jungheinrich AG, Am Stadtrand 35, D-22047 Hamburg Producent of in de gemeenschap gevestigde vertegenwoordiger
Type ERE 225
Optie
Serienummer
Bouwjaar
Type ERE 225
Optie
Serienummer
Bouwjaar
In opdracht
In opdracht
Datum
Datum
H EG-verklaring van overeenstemming
H EG-verklaring van overeenstemming
De ondertekenaars verklaren hiermee, dat het hieronder genoemde energiegedreven interne transportmiddel voldoet aan de Europese richtlijnen 2006/ 42/EG (machinerichtlijn) en 2004/108/EEG (elektromagnetische compatibiliteit – EMC), inclusief de wijzigingen en wetgeving voor de omzetting van de richtlijnen in nationaal recht. Alle ondertekenaars zijn individueel gemachtigd om de technische documenten samen te stellen.
De ondertekenaars verklaren hiermee, dat het hieronder genoemde energiegedreven interne transportmiddel voldoet aan de Europese richtlijnen 2006/ 42/EG (machinerichtlijn) en 2004/108/EEG (elektromagnetische compatibiliteit – EMC), inclusief de wijzigingen en wetgeving voor de omzetting van de richtlijnen in nationaal recht. Alle ondertekenaars zijn individueel gemachtigd om de technische documenten samen te stellen.
11.14 DE
Aanvullende gegevens
11.14 DE
Aanvullende gegevens
3
3
4 4 11.14 DE
11.14 DE
Voorwoord
Voorwoord
Aanwijzingen voor de handleiding
Aanwijzingen voor de handleiding
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt en de pagina's zijn doorgaand genummerd.
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt en de pagina's zijn doorgaand genummerd.
In deze handleiding worden verscheidene varianten van het interne transportmiddel beschreven. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat de beschrijving wordt gebruikt die geldt voor het betreffende type interne transportmiddel.
In deze handleiding worden verscheidene varianten van het interne transportmiddel beschreven. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat de beschrijving wordt gebruikt die geldt voor het betreffende type interne transportmiddel.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen hierdoor geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen hierdoor geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.
Veiligheidsaanwijzingen en aanduidingen
Veiligheidsaanwijzingen en aanduidingen
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg:
De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg:
GEVAAR!
GEVAAR!
Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kunnen onherstelbaar letsel en zelfs de dood het gevolg zijn.
Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kunnen onherstelbaar letsel en zelfs de dood het gevolg zijn.
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan onherstelbaar of dodelijk letsel het gevolg zijn.
Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan onherstelbaar of dodelijk letsel het gevolg zijn.
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Wijst op een gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan licht of gemiddeld letsel het gevolg zijn.
Wijst op een gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan licht of gemiddeld letsel het gevolg zijn.
OPMERKING
OPMERKING
Duidt op gevaar van materiële schade. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan materiële schade het gevolg zijn.
Z
Staat voor aanwijzingen en toelichtingen.
t o
Duidt op de standaarduitvoering Duidt op de optionele uitvoering
11.14 DE
t o
Staat voor aanwijzingen en toelichtingen. Duidt op de standaarduitvoering Duidt op de optionele uitvoering
11.14 DE
Z
Duidt op gevaar van materiële schade. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan materiële schade het gevolg zijn.
5
5
Het auteursrecht op deze handleiding is in handen van JUNGHEINRICH AG.
Het auteursrecht op deze handleiding is in handen van JUNGHEINRICH AG.
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Jungheinrich Aktiengesellschaft
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - Deutschland
Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - Deutschland
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
Telefoon: +49 (0) 40/6948-0
www.jungheinrich.com
www.jungheinrich.com
6
11.14 DE
Auteursrecht
11.14 DE
Auteursrecht
6
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave 11
A
Gebruik volgens bestemming..................................................
11
1 2 3 4 5
Algemeen ................................................................................................ Gebruik volgens bestemming .................................................................. Toegestane gebruiksvoorwaarden .......................................................... Verplichtingen van de exploitant.............................................................. Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of toebehoren...........................
11 11 11 12 12
1 2 3 4 5
Algemeen ................................................................................................ Gebruik volgens bestemming .................................................................. Toegestane gebruiksvoorwaarden .......................................................... Verplichtingen van de exploitant.............................................................. Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of toebehoren...........................
11 11 11 12 12
B
Beschrijving van het voertuig ..................................................
13
B
Beschrijving van het voertuig ..................................................
13
1 2 2.1 2.2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8
Beschrijving van de toepassing ............................................................... Beschrijving van modules en functies ..................................................... Overzicht modules................................................................................... Functiebeschrijving.................................................................................. Technische gegevens.............................................................................. Vermogensgegevens............................................................................... Afmetingen .............................................................................................. Gewichten................................................................................................ Banden .................................................................................................... EN-normen .............................................................................................. Gebruiksvoorwaarden ............................................................................. Elektrische eisen ..................................................................................... Kentekenplaatsen en typeplaatjes...........................................................
13 14 14 15 17 17 18 23 23 24 24 24 25
1 2 2.1 2.2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8
Beschrijving van de toepassing ............................................................... Beschrijving van modules en functies ..................................................... Overzicht modules................................................................................... Functiebeschrijving.................................................................................. Technische gegevens.............................................................................. Vermogensgegevens............................................................................... Afmetingen .............................................................................................. Gewichten................................................................................................ Banden .................................................................................................... EN-normen .............................................................................................. Gebruiksvoorwaarden ............................................................................. Elektrische eisen ..................................................................................... Kentekenplaatsen en typeplaatjes...........................................................
13 14 14 15 17 17 18 23 23 24 24 24 25
C
Transport en eerste inbedrijfstelling ........................................
29
C
Transport en eerste inbedrijfstelling ........................................
29
1 2 3
Laden met een kraan............................................................................... Transport ................................................................................................. Eerste inbedrijfstelling .............................................................................
29 30 31
1 2 3
Laden met een kraan............................................................................... Transport ................................................................................................. Eerste inbedrijfstelling .............................................................................
29 30 31
D
Batterij - onderhouden, opladen, vervangen ...........................
33
D
Batterij - onderhouden, opladen, vervangen ...........................
33
1 2 3 4 5 5.1 5.2
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen ...................... Batterijtypen............................................................................................. Batterij vrijmaken ..................................................................................... Batterij laden............................................................................................ Batterij demonteren en monteren ............................................................ Batterij naar boven toe verwijderen ......................................................... Batterij zijwaarts verwijderen ...................................................................
33 35 36 37 38 39 40
1 2 3 4 5 5.1 5.2
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen ...................... Batterijtypen............................................................................................. Batterij vrijmaken ..................................................................................... Batterij laden............................................................................................ Batterij demonteren en monteren ............................................................ Batterij naar boven toe verwijderen ......................................................... Batterij zijwaarts verwijderen ...................................................................
33 35 36 37 38 39 40
11.14 DE
Gebruik volgens bestemming..................................................
11.14 DE
A
7
7
Bediening ................................................................................
41
E
Bediening ................................................................................
41
1 2 2.1 3 3.1 3.2 3.3 3.4 4 4.1 4.2 4.3 5 5.1 5.2 6 7 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel ... Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen ................................ Ladingindicatie......................................................................................... Intern transportmiddel in gebruik nemen ................................................. Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling................. Gebruiksklaar maken............................................................................... Intern transportmiddel veilig parkeren ..................................................... Batterijverbruik-bewaker .......................................................................... Werken met het interne transportmiddel ................................................. Veiligheidsregels voor het rijden.............................................................. NOODSTOP, rijden, sturen en remmen .................................................. Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten ................................. Storingshulp............................................................................................. Intern transport-middel rijdt niet............................................................... De last kan niet worden geheven ............................................................ Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen .................. Extra uitrusting......................................................................................... Bedieningspaneel CanCode.................................................................... Voertuigparameters met CanCode instellen............................................ Parameter rijregeling AS2412i................................................................. Parameter combinatiebesturing AS2412iS.............................................. Displayinstrument CanDis ....................................................................... ISM-toegangsmodule (o)........................................................................ Curveregeling ..........................................................................................
41 43 46 47 47 48 49 49 50 50 52 58 61 61 61 63 65 65 70 72 78 85 86 86
1 2 2.1 3 3.1 3.2 3.3 3.4 4 4.1 4.2 4.3 5 5.1 5.2 6 7 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel ... Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen ................................ Ladingindicatie......................................................................................... Intern transportmiddel in gebruik nemen ................................................. Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling................. Gebruiksklaar maken............................................................................... Intern transportmiddel veilig parkeren ..................................................... Batterijverbruik-bewaker .......................................................................... Werken met het interne transportmiddel ................................................. Veiligheidsregels voor het rijden.............................................................. NOODSTOP, rijden, sturen en remmen .................................................. Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten ................................. Storingshulp............................................................................................. Intern transport-middel rijdt niet............................................................... De last kan niet worden geheven ............................................................ Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen .................. Extra uitrusting......................................................................................... Bedieningspaneel CanCode.................................................................... Voertuigparameters met CanCode instellen............................................ Parameter rijregeling AS2412i................................................................. Parameter combinatiebesturing AS2412iS.............................................. Displayinstrument CanDis ....................................................................... ISM-toegangsmodule (o)........................................................................ Curveregeling ..........................................................................................
41 43 46 47 47 48 49 49 50 50 52 58 61 61 61 63 65 65 70 72 78 85 86 86
F
Onderhoud van het interne transportmiddel............................
87
F
Onderhoud van het interne transportmiddel............................
87
1 2 3 4 4.1 4.2 5 5.1 5.2 6 6.1 6.2 6.3 7 7.1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming.................................................. Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud .......................................... Onderhoud en inspectie .......................................................................... Onderhoudscontrolelijst ERE 225 vast platform...................................... Exploitant................................................................................................. Klantenservice ......................................................................................... Onderhoudscontrolelijst ERE 225 inklapbaar platform ............................ Exploitant................................................................................................. Klantenservice ......................................................................................... Bedrijfsmiddelen en smeerplan ............................................................... Veilig werken met bedrijfsmiddelen ......................................................... Smeerschema ......................................................................................... Gebruiksmiddelen.................................................................................... Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden ................................... Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden. ..................................................................................... Het aandrijfwiel vervangen ...................................................................... Peil hydraulische olie controleren............................................................ Voorkap verwijderen................................................................................ Controleer elektrische zekeringen ........................................................... Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden..............................................................................................
87 87 92 93 93 94 98 98 99 103 103 105 106 107
1 2 3 4 4.1 4.2 5 5.1 5.2 6 6.1 6.2 6.3 7 7.1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming.................................................. Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud .......................................... Onderhoud en inspectie .......................................................................... Onderhoudscontrolelijst ERE 225 vast platform...................................... Exploitant................................................................................................. Klantenservice ......................................................................................... Onderhoudscontrolelijst ERE 225 inklapbaar platform ............................ Exploitant................................................................................................. Klantenservice ......................................................................................... Bedrijfsmiddelen en smeerplan ............................................................... Veilig werken met bedrijfsmiddelen ......................................................... Smeerschema ......................................................................................... Gebruiksmiddelen.................................................................................... Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden ................................... Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden. ..................................................................................... Het aandrijfwiel vervangen ...................................................................... Peil hydraulische olie controleren............................................................ Voorkap verwijderen................................................................................ Controleer elektrische zekeringen ........................................................... Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden..............................................................................................
87 87 92 93 93 94 98 98 99 103 103 105 106 107
8
107 108 108 108 110 112
7.2 7.3 7.4 7.5 7.6
11.14 DE
7.2 7.3 7.4 7.5 7.6
8
107 108 108 108 110 112
11.14 DE
E
113 114 114 115 116 116 117
8 9 9.1 9.2 9.3 10 11
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen Het interne transportmiddel stilleggen ..................................................... Maatregelen voorafgaande aan stillegging.............................................. Noodzakelijke maatregelen tijdens de stillegging.................................... Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren.................................................. Meting van lichaamstrillingen ..................................................................
113 114 114 115 116 116 117
11.14 DE
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen Het interne transportmiddel stilleggen ..................................................... Maatregelen voorafgaande aan stillegging.............................................. Noodzakelijke maatregelen tijdens de stillegging.................................... Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren.................................................. Meting van lichaamstrillingen ..................................................................
11.14 DE
8 9 9.1 9.2 9.3 10 11
9
9
10 10 11.14 DE
11.14 DE
Bijlage
Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij
Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij Z
Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL
Z
Bijlage
1
1
2 2 0605.NL
0605.NL
A Gebruik volgens bestemming
A Gebruik volgens bestemming
1
1
Algemeen
Algemeen
Het in deze handleiding beschreven interne transportmiddel is geschikt voor het heffen, neerlaten en vervoeren van lasten. Het interne transportmiddel moet volgens de aanwijzingen in deze handleiding worden gebruikt, bediend en onderhouden. Een ander gebruik is niet volgens de bestemming en kan leiden tot lichamelijk letsel, beschadiging van het interne transportmiddel of andere materiële schade.
2
Het in deze handleiding beschreven interne transportmiddel is geschikt voor het heffen, neerlaten en vervoeren van lasten. Het interne transportmiddel moet volgens de aanwijzingen in deze handleiding worden gebruikt, bediend en onderhouden. Een ander gebruik is niet volgens de bestemming en kan leiden tot lichamelijk letsel, beschadiging van het interne transportmiddel of andere materiële schade.
Gebruik volgens bestemming
2
Gebruik volgens bestemming
OPMERKING
3
OPMERKING
De maximaal op te nemen last en de maximaal toegestane lastafstand is aangegeven op het lastplaatje. Deze mogen niet worden overschreden. De last moet op het lastopnamemiddel liggen of worden opgenomen met een door de fabrikant toegestaan aanbouwdeel. De last moet tegen de achterkant van de vorkdrager en in het midden tussen de lastvorken liggen.
De maximaal op te nemen last en de maximaal toegestane lastafstand is aangegeven op het lastplaatje. Deze mogen niet worden overschreden. De last moet op het lastopnamemiddel liggen of worden opgenomen met een door de fabrikant toegestaan aanbouwdeel. De last moet tegen de achterkant van de vorkdrager en in het midden tussen de lastvorken liggen.
– – – –
– – – –
Heffen en neerlaten van lasten. Transporteren van neergelaten lasten. Vervoeren en heffen van personen is verboden. Duwen of trekken van lasten is verboden.
Toegestane gebruiksvoorwaarden
3
Toegestane gebruiksvoorwaarden
– – – –
– – – –
Z
Gebruik in industriële en bedrijfsomgeving. Toegestaan temperatuurbereik -10°C tot 40°C. Enkel gebruiken op stabiele en vlakke ondergrond met voldoende draagvermogen. Uitsluitend op goed overzichtelijke door de exploitant vrijgegeven rijwegen gebruiken. – Oprijden van hellingen tot maximaal 8 % met last en 16 % zonder last. – Het is niet toegestaan om dwars of schuin over hellingen te rijden. Last aan hellingzijde transporteren. – Gebruik op gedeeltelijk openbare verkeerswegen. Voor gebruik onder extreme omstandigheden is voor het interne transportmiddel een speciale uitrusting en toelating vereist. Het gebruik in ATEX-zones is niet toegestaan.
11.14 DE
Voor gebruik onder extreme omstandigheden is voor het interne transportmiddel een speciale uitrusting en toelating vereist. Het gebruik in ATEX-zones is niet toegestaan.
11.14 DE
Z
Gebruik in industriële en bedrijfsomgeving. Toegestaan temperatuurbereik -10°C tot 40°C. Enkel gebruiken op stabiele en vlakke ondergrond met voldoende draagvermogen. Uitsluitend op goed overzichtelijke door de exploitant vrijgegeven rijwegen gebruiken. – Oprijden van hellingen tot maximaal 8 % met last en 16 % zonder last. – Het is niet toegestaan om dwars of schuin over hellingen te rijden. Last aan hellingzijde transporteren. – Gebruik op gedeeltelijk openbare verkeerswegen.
Heffen en neerlaten van lasten. Transporteren van neergelaten lasten. Vervoeren en heffen van personen is verboden. Duwen of trekken van lasten is verboden.
11
11
4
Verplichtingen van de exploitant
4
Exploitant in de zin van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant de persoon die volgens de bestaande overeenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het interne transportmiddel de genoemde verplichtingen tijdens het gebruik moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend wordt gebruikt volgens de bestemming en dat alle gevaren voor leven en gezondheid van de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van de voorschriften voor ongevallenpreventie, overige veiligheidstechnische regels en de gebruiks-, onderhouds- en revisierichtlijnen bewaken. De exploitant moet kunnen garanderen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen.
Exploitant in de zin van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant de persoon die volgens de bestaande overeenkomst tussen eigenaar en gebruiker van het interne transportmiddel de genoemde verplichtingen tijdens het gebruik moet waarnemen. De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend wordt gebruikt volgens de bestemming en dat alle gevaren voor leven en gezondheid van de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van de voorschriften voor ongevallenpreventie, overige veiligheidstechnische regels en de gebruiks-, onderhouds- en revisierichtlijnen bewaken. De exploitant moet kunnen garanderen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen.
OPMERKING
OPMERKING
Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer de klant en / of derden onvakkundige werkzaamheden aan het object verrichten, zonder toestemming van de fabrikant.
Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt ook wanneer de klant en / of derden onvakkundige werkzaamheden aan het object verrichten, zonder toestemming van de fabrikant.
Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of toebehoren
5
12
Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of toebehoren Aanbouwen van toebehoren
De aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het interne transportmiddel worden beïnvloed of waarmee deze functies worden uitgebreid, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
De aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het interne transportmiddel worden beïnvloed of waarmee deze functies worden uitgebreid, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben. De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de producent.
11.14 DE
Aanbouwen van toebehoren
11.14 DE
5
Verplichtingen van de exploitant
12
B Beschrijving van het voertuig
B Beschrijving van het voertuig
1
1
Beschrijving van de toepassing
Het interne transportmiddel is een elektrische heftruck met dissel en een vast of een inklapbaar staplatform. Het interne transportmiddel is bestemd voor transport van goederen op een vlakke ondergrond. Er kunnen pallets met open palletstandaard of met dwarslatten buiten het bereik van de lastwielen of rolwagens worden opgenomen. Het nominale draagvermogen vindt u op het typeplaatje of het draagvermogenplaatje Qmax.
11.14 DE
11.14 DE
Het interne transportmiddel is een elektrische heftruck met dissel en een vast of een inklapbaar staplatform. Het interne transportmiddel is bestemd voor transport van goederen op een vlakke ondergrond. Er kunnen pallets met open palletstandaard of met dwarslatten buiten het bereik van de lastwielen of rolwagens worden opgenomen. Het nominale draagvermogen vindt u op het typeplaatje of het draagvermogenplaatje Qmax.
Beschrijving van de toepassing
13
13
2
Beschrijving van modules en functies
2
Beschrijving van modules en functies
2.1
Overzicht modules
2.1
Overzicht modules
1
2
3,4,5
1
2
3,4,5
6
6
7
7
8
8 9
9
10
10
Pos 1 t 2 t 3 t 4 o o
Aanduiding Rijschakelaar Dissel Laadtoestandindicatie CanCode CanDis
13
Pos 7 t 8 o 9 o 10 t 11 t
11
Aanduiding Inklapbare zijsteunen Inklapbaar staplatform In de hoogte verstelbare dissel Vast staplatform Steunwiel
o ISM
12 o Stootbescherming
5
t Contactslot
13 t Aandrijfwiel
6
NOODUIT-schakelaar t (hoofdschakelaar)
Pos 1 t 2 t 3 t 4 o o
o = optie
14
Aanduiding Rijschakelaar Dissel Laadtoestandindicatie CanCode CanDis
13
Pos 7 t 8 o 9 o 10 t 11 t
11
Aanduiding Inklapbare zijsteunen Inklapbaar staplatform In de hoogte verstelbare dissel Vast staplatform Steunwiel
o ISM
12 o Stootbescherming
5
t Contactslot
13 t Aandrijfwiel
6
NOODUIT-schakelaar t (hoofdschakelaar) t = standaarduitvoering
11.14 DE
t = standaarduitvoering
12
o = optie 11.14 DE
12
14
Functiebeschrijving
2.2
Functiebeschrijving
Veiligheidsvoorzieningen
Veiligheidsvoorzieningen
– Met de gesloten, gladde voertuigcontour en de afgeronde randen kan het interne transportmiddel veilig worden gebruikt. – De wielen zijn rondom voorzien van een stabiele bumper. – In gevaarlijke situaties kunnen alle elektrische functies worden uitgeschakeld met de NOODSTOP-schakelaar.
– Met de gesloten, gladde voertuigcontour en de afgeronde randen kan het interne transportmiddel veilig worden gebruikt. – De wielen zijn rondom voorzien van een stabiele bumper. – In gevaarlijke situaties kunnen alle elektrische functies worden uitgeschakeld met de NOODSTOP-schakelaar.
Hydraulische installatie
Hydraulische installatie
– De functies Heffen en Dalen vinden plaats door het bedienen van de knop „Lastopname heffen“ en „Lastopname dalen“. – Bij het inschakelen van de heffunctie start de pomp, die de hydraulische olie uit de olietank naar de hefcilinder pompt.
– De functies Heffen en Dalen vinden plaats door het bedienen van de knop „Lastopname heffen“ en „Lastopname dalen“. – Bij het inschakelen van de heffunctie start de pomp, die de hydraulische olie uit de olietank naar de hefcilinder pompt.
Noodstop-veiligheidsconcept
Noodstop-veiligheidsconcept
– De noodstop wordt geactiveerd door de rijregeling. – De stuurregeling zendt een systeemstatus-signaal uit, dat wordt bewaakt door de rijregeling. Als het signaal uitblijft of als er storingen worden vastgesteld wordt het interne transportmiddel automatisch afgeremd tot hij tot stilstand komt. Op het scherm geven controle-indicaties de noodstop aan. – Na het inschakelen voert het systeem van het interne transportmiddel een zelfdiagnose uit.
– De noodstop wordt geactiveerd door de rijregeling. – De stuurregeling zendt een systeemstatus-signaal uit, dat wordt bewaakt door de rijregeling. Als het signaal uitblijft of als er storingen worden vastgesteld wordt het interne transportmiddel automatisch afgeremd tot hij tot stilstand komt. Op het scherm geven controle-indicaties de noodstop aan. – Na het inschakelen voert het systeem van het interne transportmiddel een zelfdiagnose uit.
bestuurdersplaats
bestuurdersplaats
– Alle rij- en heffuncties zijn fijngevoelig te bedienen zonder de hand van de dissel te nemen. – Dissel voor een veilige besturing van het interne transportmiddel. – Het interne transportmiddel kan naar keuze zijn voorzien van een vast staplatform of met een inklapbaar staplatform en bewegende zijsteun.
– Alle rij- en heffuncties zijn fijngevoelig te bedienen zonder de hand van de dissel te nemen. – Dissel voor een veilige besturing van het interne transportmiddel. – Het interne transportmiddel kan naar keuze zijn voorzien van een vast staplatform of met een inklapbaar staplatform en bewegende zijsteun.
Staplatform
Staplatform
– Rijfuncties worden pas vrijgegeven, als de bestuurder op het staplatform staat.
– Rijfuncties worden pas vrijgegeven, als de bestuurder op het staplatform staat.
Rijaandrijving
Rijaandrijving
– Het aandrijfwiel wordt een via kopse kegelwieloverbrenging aangedreven door een vaste draaistroommotor. – De elektronische rijregeling zorgt voor traploze toerentalregeling van de rijmotor en daarmee voor een gelijkmatig, schokvrij optrekken, krachtig versnellen en elektronisch geregeld afremmen met energieterugwinning. – Afhankelijk van de lading en de omgeving kan er worden gekozen uit drie rijprogramma's: van hoog vermogen tot energiebesparend.
– Het aandrijfwiel wordt een via kopse kegelwieloverbrenging aangedreven door een vaste draaistroommotor. – De elektronische rijregeling zorgt voor traploze toerentalregeling van de rijmotor en daarmee voor een gelijkmatig, schokvrij optrekken, krachtig versnellen en elektronisch geregeld afremmen met energieterugwinning. – Afhankelijk van de lading en de omgeving kan er worden gekozen uit drie rijprogramma's: van hoog vermogen tot energiebesparend.
Stuurinrichting
Stuurinrichting
– Het voertuig wordt gestuurd met een dissel. – De stuurbewegingen worden door de stuurregeling via een stuurmotor direct overgebracht op de tandkrans van de draaibaar gelagerde aandrijving.
– Het voertuig wordt gestuurd met een dissel. – De stuurbewegingen worden door de stuurregeling via een stuurmotor direct overgebracht op de tandkrans van de draaibaar gelagerde aandrijving.
15
11.14 DE
11.14 DE
2.2
15
Elektrische stuurinrichting
Elektrische stuurinrichting
– De elektrische stuurinstallatie vormt een zelfbewakend systeem. Daarbij controleert de stuurregeling voortdurend het totale stuursysteem. Wanneer er een storing wordt herkend, onderbreekt de rijregeling het rijden, remt generatorisch af tot aan stilstand, vervolgens wordt magneetrem geactiveerd.
– De elektrische stuurinstallatie vormt een zelfbewakend systeem. Daarbij controleert de stuurregeling voortdurend het totale stuursysteem. Wanneer er een storing wordt herkend, onderbreekt de rijregeling het rijden, remt generatorisch af tot aan stilstand, vervolgens wordt magneetrem geactiveerd.
Elektrische installatie
Elektrische installatie
– 24 volt-installatie. – Elektronische rij-, hef-, en stuurregeling zijn standaard.
– 24 volt-installatie. – Elektronische rij-, hef-, en stuurregeling zijn standaard.
Bedien- en indicatie-elementen
Bedien- en indicatie-elementen
– Met ergonomische bedienelementen kunnen de rijbewegingen nauwkeurig worden gedoseerd. – De batterijcapaciteit wordt aangegeven met een batterij-indicatie. – Op de optionele weergave CanDis staan voor de bestuurder belangrijke informatie en het rijprogramma, de bedrijfsuren, batterijcapaciteit en storingsmeldingen.
– Met ergonomische bedienelementen kunnen de rijbewegingen nauwkeurig worden gedoseerd. – De batterijcapaciteit wordt aangegeven met een batterij-indicatie. – Op de optionele weergave CanDis staan voor de bestuurder belangrijke informatie en het rijprogramma, de bedrijfsuren, batterijcapaciteit en storingsmeldingen.
16
11.14 DE
– Door de progressieve elektrische stuurinrichting, worden een beweging van 90° van het aandrijfwiel al bereikt als de dissel met 70° gedraaid.
11.14 DE
– Door de progressieve elektrische stuurinrichting, worden een beweging van 90° van het aandrijfwiel al bereikt als de dissel met 70° gedraaid.
16
Technische gegevens
Z 3.1
3
Technische gegevens
Z
Technische gegevens volgens VDI 2198. Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.
Vermogensgegevens
3.1
Technische gegevens volgens VDI 2198. Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.
Vermogensgegevens
ERE 225 2500
kg
Q
Nominale hefcapaciteit
600
mm
c
Lastzwaartepunt-afstand bij standaard vorklengte
Rijsnelheid met / zonder nominale last Hefsnelheid met / zonder nominale last
9,5 / 12,5 0,05 / 0,06
km/h m/s
Daalsnelheid met / zonder last
0,055 / 0,04
m/s
8,0 / 16,0
%
Q
Nominale hefcapaciteit
c
Lastzwaartepunt-afstand bij standaard vorklengte
kg
600
mm
Rijsnelheid met / zonder nominale last Hefsnelheid met / zonder nominale last
9,5 / 12,5 0,05 / 0,06
km/h m/s
Daalsnelheid met / zonder last
0,055 / 0,04
m/s
8,0 / 16,0
%
Maximale stijgcapaciteit (5 min.) met / zonder last
11.14 DE
Maximale stijgcapaciteit (5 min.) met / zonder last
ERE 225 2500
11.14 DE
3
17
17
Afmetingen
h13
Hoogte vorktanden in neergelaten toestand
h14
Intern transportmiddel met vast staplatform min/max Intern transportmiddel met inklapbaar staplatform min/max Nominale hef
3.2 ERE 225 85 1254 / 1314 1158 / 1414
mm mm
122
mm
1243
mm
Voor intern transportmiddel met vast staplatform1)
834
mm
b1 y
Voertuigbreedte Wielstand 2)
770 1482
mm mm
m2 b5
Bodemvrijheid midden wielstand Vorkbuitenafstand
30 510/540/670 172 55 200
mm mm
e s a
Vorkbreedte Vorkdikte Veiligheidsafstand Eigen gewicht:
h14
Intern transportmiddel met vast staplatform min/max Intern transportmiddel met inklapbaar staplatform min/max Nominale hef
ERE 225 85 1254 / 1314 1158 / 1414
mm mm mm
122
mm
Voor intern transportmiddel met vast staplatform1)
1243
mm
Voor intern transportmiddel met vast staplatform1)
834
mm
b1 y
Voertuigbreedte Wielstand 2)
770 1482
mm mm
mm mm
m2 b5
Bodemvrijheid midden wielstand Vorkbuitenafstand
30 510/540/670
mm mm
mm
e s a
172 55 200
mm mm
h3 l2
Zie typeplaatje, intern transportmiddel
Vorkbreedte Vorkdikte Veiligheidsafstand Eigen gewicht:
mm
Zie typeplaatje, intern transportmiddel
1) afhankelijk van voertuiguitvoering en lastframe, zie tabel bij het betreffende maatblad
1) afhankelijk van voertuiguitvoering en lastframe, zie tabel bij het betreffende maatblad
2) afmetingen met naar boven toe te verwijderen batterij afmetingen met aan de zijkant te verwijderen batterij: +72,5 mm
2) afmetingen met naar boven toe te verwijderen batterij afmetingen met aan de zijkant te verwijderen batterij: +72,5 mm
11.14 DE
18
h13
Hoogte vorktanden in neergelaten toestand
mm
Voor intern transportmiddel met vast staplatform1)
h3 l2
Afmetingen
11.14 DE
3.2
18
11.14 DE
3.2.1 Maatblad intern transportmiddel met vast staplatform
11.14 DE
3.2.1 Maatblad intern transportmiddel met vast staplatform
19
19
Werkgangbreedtes ERE 225
Werkgangbreedtes ERE 225
Lengte inclusief vorkrug I2 = 1243 mm (vast staplatform)
Lengte inclusief vorkrug I2 = 1243 mm (vast staplatform)
(Alle afmetingen in mm)
(Alle afmetingen in mm)
l
l12)
y 1)2)
x 1)
l6
Wa1) 2)
Ast2)
l
l12)
y 1)2)
x 1)
l6
Wa1) 2)
Ast2)
1000
2243
1331
761
1000
2004
2443
1000
2243
1331
761
1000
2004
2443
1150
2393
1481
911
1200
2154
2643
1150
2393
1481
911
1200
2154
2643
1200
2443
1531
961
1200
2204
2643
1200
2443
1531
961
1200
2204
2643
1400
2643
1731
1161
1400
2404
2843
1400
2643
1731
1161
1400
2404
2843
1600
2843
1931
1361
1600
2604
3043
1600
2843
1931
1361
1600
2604
3043
1750
2993
1707
1137
1800
2380
3243
1750
2993
1707
1137
1800
2380
3243
1800
3043
1757
1187
1800
2430
3243
1800
3043
1757
1187
1800
2430
3243
1950
3193
1907
1337
2000
2580
3443
1950
3193
1907
1337
2000
2580
3443
2150
3393
2107
1537
2150
2780
3593
2150
3393
2107
1537
2150
2780
3593
2150
3393
1867
1297
2150
2540
3593
2150
3393
1867
1297
2150
2540
3593
2400
3643
2731
2161
2400
3404
3843
2400
3643
2731
2161
2400
3404
3843
2400
3643
2357
1787
2400
3030
3843
2400
3643
2357
1787
2400
3030
3843
2400
3643
2117
1547
2400
2790
3843
2400
3643
2117
1547
2400
2790
3843
l1 = l2 + l Ast = Wa + l6 - x + a (pallet in lengterichting, a = 200 mm)
l1 = l2 + l Ast = Wa + l6 - x + a (pallet in lengterichting, a = 200 mm)
1)
1)
Lastdeel geheven: wanneer lastdeel neergelaten: +53 mm
2)
11.14 DE
afmetingen met naar boven toe te verwijderen batterij afmetingen met aan de zijkant te verwijderen batterij: +72,5 mm
11.14 DE
afmetingen met naar boven toe te verwijderen batterij afmetingen met aan de zijkant te verwijderen batterij: +72,5 mm
20
Lastdeel geheven: wanneer lastdeel neergelaten: +53 mm
2)
20
11.14 DE
3.2.2 Maatblad intern transportmiddel met opklapbaar staplatform
11.14 DE
3.2.2 Maatblad intern transportmiddel met opklapbaar staplatform
21
21
Werkgangbreedtes ERE 225
Werkgangbreedtes ERE 225
Lengte inclusief lengterichting I2 = 834 mm 2) (inklapbaar staplatform)
Lengte inclusief lengterichting I2 = 834 mm 2) (inklapbaar staplatform)
(Alle afmetingen in mm)
(Alle afmetingen in mm)
l
l12)
y 1)2)
x 1)
l6
Wa1)2)3)
Ast2)3)
l
l12)
y 1)2)
x 1)
l6
Wa1)2)3)
Ast2)3)
1000
1834
1331
761
1000
1595
2034
1000
1834
1331
761
1000
1595
2034
1150
1984
1481
911
1200
1745
2234
1150
1984
1481
911
1200
1745
2234
1200
2034
1531
961
1200
1795
2234
1200
2034
1531
961
1200
1795
2234
1400
2234
1731
1161
1400
1995
2434
1400
2234
1731
1161
1400
1995
2434
1600
2434
1931
1361
1600
2195
2634
1600
2434
1931
1361
1600
2195
2634
1750
2584
1707
1137
1800
1971
2834
1750
2584
1707
1137
1800
1971
2834
1800
2634
1757
1187
1800
2021
2834
1800
2634
1757
1187
1800
2021
2834
1950
2784
1907
1337
2000
2171
2034
1950
2784
1907
1337
2000
2171
2034
2150
2984
2107
1537
2150
2371
3184
2150
2984
2107
1537
2150
2371
3184
2150
2984
1867
1297
2150
2131
3184
2150
2984
1867
1297
2150
2131
3184
2400
2334
2731
2161
2400
2995
3434
2400
2334
2731
2161
2400
2995
3434
2400
3234
2357
1787
2400
2621
3434
2400
3234
2357
1787
2400
2621
3434
2400
3234
2117
1547
2400
2381
3434
2400
3234
2117
1547
2400
2381
3434
l1 = l2 + l Ast = Wa + l6 - x + a (pallet in lengterichting, a = 200 mm)
l1 = l2 + l Ast = Wa + l6 - x + a (pallet in lengterichting, a = 200 mm)
1)
1)
Lastdeel geheven: wanneer lastdeel neergelaten: +53 mm
2)
afmetingen met naar boven toe te verwijderen batterij afmetingen met aan de zijkant te verwijderen batterij: +72,5 mm
afmetingen met naar boven toe te verwijderen batterij afmetingen met aan de zijkant te verwijderen batterij: +72,5 mm
3)
22
Afmetingen bij meerijmodus: +384 mm
11.14 DE
Afmetingen bij meerijmodus: +384 mm
11.14 DE
3)
Lastdeel geheven: wanneer lastdeel neergelaten: +53 mm
2)
22
3.4
Gewichten
3.3 ERE 225 (vast staplatform)
ERE 225 (inklapbaar staplatform)
Eigen gewicht zonder batterij
562
503
kg
Aslast met last vooraan / achteraan + batterij
2150 / 1200
2104 / 1187
Aslast zonder last vooraan / achteraan + batterij
160 / 690
Batterijgewicht
ERE 225 (vast staplatform)
ERE 225 (inklapbaar staplatform)
Eigen gewicht zonder batterij
562
503
kg
kg
Aslast met last vooraan / achteraan + batterij
2150 / 1200
2104 / 1187
kg
159 / 632
kg
Aslast zonder last vooraan / achteraan + batterij
160 / 690
159 / 632
kg
(zie "Batterijtypen" op pagina 35)
kg
Batterijgewicht
(zie "Batterijtypen" op pagina 35)
kg
Banden
3.4 ERE 220 (vast staplatform) 230 / 77 85 / 110 140 X 57
ERE 225 (opklapbaar staplatform) 230 / 77 85 / 110 140 X 57
1x +2 / 2
1x +2 / 2
11.14 DE
Bandenmaat aandrijving Bandenmaat lastdeel Steunwiel (dubbele wiel) Wielen, aantal vooraan / achteraan (x = aangedreven)
Gewichten
Banden
Bandenmaat aandrijving Bandenmaat lastdeel Steunwiel (dubbele wiel) Wielen, aantal vooraan / achteraan (x = aangedreven)
ERE 220 (vast staplatform) 230 / 77 85 / 110 140 X 57
ERE 225 (opklapbaar staplatform) 230 / 77 85 / 110 140 X 57
1x +2 / 2
1x +2 / 2
11.14 DE
3.3
23
23
Z
Z 3.6
Z Z 3.7
EN-normen
Gemiddeld geluidsdrukniveau
Gemiddeld geluidsdrukniveau
– ERE 225: 66 dB(A)
– ERE 225: 66 dB(A)
conform EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
conform EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
Z
Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald conform de normgegevens en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en stationair draaien. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de chauffeur.
Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald conform de normgegevens en omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en stationair draaien. Het geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de chauffeur.
Trilling
Trilling
– ERE 225: 0,81 m/s²
– ERE 225: 0,81 m/s²
conform EN 13059
conform EN 13059
Z
De op het lichaam van een bestuurder in bedienpositie werkende trillingsversnelling voldoet aan de voorgeschreven normen voor lineaire geïntegreerde, gewogen versnelling in het verticale vlak. Dit resulteert uit een meting waarbij op constante snelheid over drempels werd gereden. Deze meetgegevens voor de heftruck werden eenmalig vastgelegd en mogen niet worden verward met de lichaamstrillingen uit van de Europese richtlijn "2002/44/ EG/Trillingen“ voor explointanten. Voor de meting van deze lichaamstrillingen biedt de producent een bijzondere service, (zie "Meting van lichaamstrillingen" op pagina 117).
De op het lichaam van een bestuurder in bedienpositie werkende trillingsversnelling voldoet aan de voorgeschreven normen voor lineaire geïntegreerde, gewogen versnelling in het verticale vlak. Dit resulteert uit een meting waarbij op constante snelheid over drempels werd gereden. Deze meetgegevens voor de heftruck werden eenmalig vastgelegd en mogen niet worden verward met de lichaamstrillingen uit van de Europese richtlijn "2002/44/ EG/Trillingen“ voor explointanten. Voor de meting van deze lichaamstrillingen biedt de producent een bijzondere service, (zie "Meting van lichaamstrillingen" op pagina 117).
Elektromagnetische comptabiliteit (EMC)
Elektromagnetische comptabiliteit (EMC)
De producent bevestigt de naleving van grenswaarden voor uitgezonden elektromagnetische stoorsignalen en stoorvastheid, maar ook de controle van ontlading van statische elektriciteit conform EN 12895 en de daar genoemde normatieve verwijzingen.
De producent bevestigt de naleving van grenswaarden voor uitgezonden elektromagnetische stoorsignalen en stoorvastheid, maar ook de controle van ontlading van statische elektriciteit conform EN 12895 en de daar genoemde normatieve verwijzingen.
Z
U mag elektrische of elektronische onderdelen uitsluitend veranderen of verplaatsen met schriftelijke toestemming van de producent.
Gebruiksvoorwaarden
3.6
U mag elektrische of elektronische onderdelen uitsluitend veranderen of verplaatsen met schriftelijke toestemming van de producent.
Gebruiksvoorwaarden
Omgevingstemperatuur
Omgevingstemperatuur
– Bij gebruik -10°C tot 40°C
– Bij gebruik -10°C tot 40°C
Z
Bij voortdurend gebruik bij extreme schommelingen in temperatuur of luchtvochtigheid is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en toelating vereist.
Z
Voor gebruik onder extreme omstandigheden (bijvoorbeeld gebruik in koelhuizen) is voor het interne transportmiddel een speciale uitrusting en toelating vereist. Het gebruik in ATEX-zones is niet toegestaan.
Elektrische eisen De producent bevestigt de naleving van de eisen voor het ontwerp en de vervaardiging van de elektrische uitrusting bij gebruik van het interne transportmiddel volgens de bestemming op grond van EN 1175 "Veiligheid van gemotoriseerde transportwerktuigen - Elektrische eisen".
24
3.5
3.7
Bij voortdurend gebruik bij extreme schommelingen in temperatuur of luchtvochtigheid is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en toelating vereist. Voor gebruik onder extreme omstandigheden (bijvoorbeeld gebruik in koelhuizen) is voor het interne transportmiddel een speciale uitrusting en toelating vereist. Het gebruik in ATEX-zones is niet toegestaan.
Elektrische eisen De producent bevestigt de naleving van de eisen voor het ontwerp en de vervaardiging van de elektrische uitrusting bij gebruik van het interne transportmiddel volgens de bestemming op grond van EN 1175 "Veiligheid van gemotoriseerde transportwerktuigen - Elektrische eisen".
24
11.14 DE
Z
EN-normen
11.14 DE
3.5
3.8
Kentekenplaatsen en typeplaatjes
3.8
Kentekenplaatsen en typeplaatjes
14
14 15
Qmax XXX kg
15
Qmax XXX kg
16
16
17
17
18
18
19
19
20
Pos 14 15 16 17 18 19 20
Aanduiding Serienummer Bevestigingspunten voor verladen met kraan Draagvermogen Qmax Typeplaatje, batterij Type-aanduiding Inspectieplaatje Typeplaatje
11.14 DE
Aanduiding Serienummer Bevestigingspunten voor verladen met kraan Draagvermogen Qmax Typeplaatje, batterij Type-aanduiding Inspectieplaatje Typeplaatje
11.14 DE
Pos 14 15 16 17 18 19 20
20
25
25
Qmax XXX kg
16
Qmax XXX kg
14
16
15
15
19
19
17
17
20
20
Pos 14 15 16 17 19 20
26
Aanduiding Serienummer Bevestigingspunten voor verladen met kraan Draagvermogen Qmax Typeplaatje, batterij Inspectieplaatje Typeplaatje
11.14 DE
Aanduiding Serienummer Bevestigingspunten voor verladen met kraan Draagvermogen Qmax Typeplaatje, batterij Inspectieplaatje Typeplaatje
11.14 DE
Pos 14 15 16 17 19 20
14
26
3.8.1 Typeplaatje
21
Pos. 21 22 23 24 25 26
Z
22
3.8.1 Typeplaatje
23
24
25
26
21
27
23
24
25
26
27
28
28
29
29
30
30
31
31
32
32
Naam Pos. Naam Type 27 Bouwjaar Serienummer 28 Lastzwaartepunt-afstand in mm Nominaal hefvermogen in kg 29 Aandrijfvermogen Batterijspanning in V 30 Batterijgewicht min/max in kg Leeg gewicht zonder batterij in kg 31 Fabrikant Optie 32 Logo van de fabrikant
Pos. 21 22 23 24 25 26
Z
Vermeld bij vragen over het interne transportmiddel of bij het bestellen van onderdelen het serienummer. Het serienummer van het interne transportmiddel is op het typeplaatje en in het voertuigframe geslagen.
3.8.2 Lastplaatje intern transportmiddel
Qmax XXX kg
22
Naam Pos. Naam Type 27 Bouwjaar Serienummer 28 Lastzwaartepunt-afstand in mm Nominaal hefvermogen in kg 29 Aandrijfvermogen Batterijspanning in V 30 Batterijgewicht min/max in kg Leeg gewicht zonder batterij in kg 31 Fabrikant Optie 32 Logo van de fabrikant
Vermeld bij vragen over het interne transportmiddel of bij het bestellen van onderdelen het serienummer. Het serienummer van het interne transportmiddel is op het typeplaatje en in het voertuigframe geslagen.
3.8.2 Lastplaatje intern transportmiddel
Qmax XXX kg
16
Het lastdiagram (16) vermeldt het maximale draagvermogen in Q (in kg) bij gelijkmatige belasting van het lastopnamemiddel.
11.14 DE
11.14 DE
Het lastdiagram (16) vermeldt het maximale draagvermogen in Q (in kg) bij gelijkmatige belasting van het lastopnamemiddel.
16
27
27
28 28 11.14 DE
11.14 DE
C Transport en eerste inbedrijfstelling
C Transport en eerste inbedrijfstelling
1
1
Laden met een kraan WAARSCHUWING!
Laden met een kraan WAARSCHUWING!
Gevaar voor ongevallen door onvakkundig verladen met een kraan Door gebruik van ongeschikte hijsgereedschappen en een onjuiste toepassing ervan kan het interne transportmiddel tijdens het verladen met een kraan naar beneden vallen. Het interne transportmiddel bij het heffen niet stoten en ongecontroleerde bewegingen voorkomen. Indien nodig, het interne transportmiddel met behulp van geleidingskabels vasthouden. Alleen personen die geschoold zijn in het werken met bevestigingsmiddelen en hijswerktuigen mogen het interne transportmiddel verladen. Bij het verladen met een kraan veiligheidsschoenen dragen. Niet onder zwevende lasten gaan staan. Niet in de gevarenzone komen en niet in de gevarenzone blijven staan. Uitsluitend hijsgereedschappen met voldoende hefvermogen gebruiken (zie typeplaatje voor gewicht van het interne transportmiddel). De hijsmiddelen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten bevestigen en tegen verschuiven borgen. Bevestigingsmiddelen uitsluitend in de voorgeschreven belastingrichting gebruiken. Bevestigingsmiddelen van de hijsmiddelen zodanig aanbrengen, dat ze bij het hijsen niet in contact komen met aanbouwdelen.
Gevaar voor ongevallen door onvakkundig verladen met een kraan Door gebruik van ongeschikte hijsgereedschappen en een onjuiste toepassing ervan kan het interne transportmiddel tijdens het verladen met een kraan naar beneden vallen. Het interne transportmiddel bij het heffen niet stoten en ongecontroleerde bewegingen voorkomen. Indien nodig, het interne transportmiddel met behulp van geleidingskabels vasthouden. Alleen personen die geschoold zijn in het werken met bevestigingsmiddelen en hijswerktuigen mogen het interne transportmiddel verladen. Bij het verladen met een kraan veiligheidsschoenen dragen. Niet onder zwevende lasten gaan staan. Niet in de gevarenzone komen en niet in de gevarenzone blijven staan. Uitsluitend hijsgereedschappen met voldoende hefvermogen gebruiken (zie typeplaatje voor gewicht van het interne transportmiddel). De hijsmiddelen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten bevestigen en tegen verschuiven borgen. Bevestigingsmiddelen uitsluitend in de voorgeschreven belastingrichting gebruiken. Bevestigingsmiddelen van de hijsmiddelen zodanig aanbrengen, dat ze bij het hijsen niet in contact komen met aanbouwdelen.
Intern transportmiddel met kraan verladen
Intern transportmiddel met kraan verladen
15
15
15
15
15
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Hijsgereedschap – Hijsmiddelen
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Hijsgereedschap – Hijsmiddelen
Werkwijze • Hijsmiddelen aan de bevestigingspunten (15) bevestigen.
Werkwijze • Hijsmiddelen aan de bevestigingspunten (15) bevestigen.
Het interne transportmiddel kan nu met een kraan worden verladen.
Het interne transportmiddel kan nu met een kraan worden verladen. 11.14 DE
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig parkeren, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 49).
11.14 DE
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig parkeren, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 49).
15
29
29
2
Transport
2
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Ongecontroleerde bewegingen tijdens het transport Onjuiste borging van het interne transportmiddel tijdens het transport kan tot ernstige ongevallen leiden. Het verladen moet worden uitgevoerd door eigen geschoold vakpersoneel volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. De juiste dimensionering en de realisatie van veiligheidsmaatregelen voor het verladen moet in ieder afzonderlijk geval worden vastgelegd. Bij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet het interne transportmiddel vakkundig worden vastgesjord. De vrachtwagen of de aanhanger moet voorzien zijn van sjorogen. Intern transportmiddel met behulp van wiggen tegen onbedoelde bewegingen borgen. Enkel spangordels en sjorgordels met voldoende nominale sterkte gebruiken.
Ongecontroleerde bewegingen tijdens het transport Onjuiste borging van het interne transportmiddel tijdens het transport kan tot ernstige ongevallen leiden. Het verladen moet worden uitgevoerd door eigen geschoold vakpersoneel volgens de aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. De juiste dimensionering en de realisatie van veiligheidsmaatregelen voor het verladen moet in ieder afzonderlijk geval worden vastgelegd. Bij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet het interne transportmiddel vakkundig worden vastgesjord. De vrachtwagen of de aanhanger moet voorzien zijn van sjorogen. Intern transportmiddel met behulp van wiggen tegen onbedoelde bewegingen borgen. Enkel spangordels en sjorgordels met voldoende nominale sterkte gebruiken.
Intern transportmiddel transport borgen
Intern transportmiddel transport borgen
voor
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Spangordels/sjorgordels Werkwijze • Intern transportmiddel op het transportvoertuig rijden. • Intern transportmiddel veilig neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 49). • Gordels (34) aan het interne transportmiddel bevestigen en voldoende spannen.
voor
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Spangordels/sjorgordels Werkwijze • Intern transportmiddel op het transportvoertuig rijden. • Intern transportmiddel veilig neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 49). • Gordels (34) aan het interne transportmiddel bevestigen en voldoende spannen.
34
34
11.14 DE
Het interne transportmiddel kan nu worden getransporteerd.
11.14 DE
Het interne transportmiddel kan nu worden getransporteerd.
30
Transport
30
3
Eerste inbedrijfstelling
3
VOORZICHTIG!
Eerste inbedrijfstelling VOORZICHTIG!
Intern transportmiddel uitsluitend met batterijstroom rijden! Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de batterij (sleepkabels) moeten korter zijn dan 6 m en moeten een leidingdoorsnede van 50 mm² hebben.
Intern transportmiddel uitsluitend met batterijstroom rijden! Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de batterij (sleepkabels) moeten korter zijn dan 6 m en moeten een leidingdoorsnede van 50 mm² hebben.
Werkwijze • Uitrusting op volledigheid controleren • Indien nodig batterij monteren, (zie "Batterij demonteren en monteren" op pagina 38) • Batterij laden, (zie "Batterij laden" op pagina 37)
Werkwijze • Uitrusting op volledigheid controleren • Indien nodig batterij monteren, (zie "Batterij demonteren en monteren" op pagina 38) • Batterij laden, (zie "Batterij laden" op pagina 37)
Intern transportmiddel kan nu in gebruik worden genomen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 47).
Intern transportmiddel kan nu in gebruik worden genomen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 47).
OPMERKING
OPMERKING Intern transportmiddel met koelhuisuitrusting Het interne transportmiddel, dat voor gebruik in koelhuizen bestemd is, wordt met geschikte voor koelhuis hydraulische olie en beschermtralie aangebracht in plaats van een veiligheidsruit aan de hefmast. Als een intern transportmiddel met koelhuisolie buiten het koelhuis gebruikt worden, kunnen verhoogde daalsnelheden optreden.
11.14 DE
11.14 DE
Intern transportmiddel met koelhuisuitrusting Het interne transportmiddel, dat voor gebruik in koelhuizen bestemd is, wordt met geschikte voor koelhuis hydraulische olie en beschermtralie aangebracht in plaats van een veiligheidsruit aan de hefmast. Als een intern transportmiddel met koelhuisolie buiten het koelhuis gebruikt worden, kunnen verhoogde daalsnelheden optreden.
31
31
32 32 11.14 DE
11.14 DE
D Batterij - onderhouden, opladen, vervangen
D Batterij - onderhouden, opladen, vervangen
1
1
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen
Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen
Onderhoudspersoneel
Onderhoudspersoneel
Uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijen opladen, onderhouden en vervangen. Neem bij het uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en de voorschriften van de producent van de batterij en het batterijlaadstation in acht.
Uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijen opladen, onderhouden en vervangen. Neem bij het uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en de voorschriften van de producent van de batterij en het batterijlaadstation in acht.
Brandpreventiemaatregelen
Brandpreventiemaatregelen
Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandblussers klaarzetten.
Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandblussers klaarzetten.
Onderhoud van de batterij
Onderhoud van de batterij
Houd de cellendeksels van de batterij droog en schoon. Klemmen en kabelschoenen moeten schoon, licht ingesmeerd met batterijpoolvet en stevig vastgeschroefd zijn.
Houd de cellendeksels van de batterij droog en schoon. Klemmen en kabelschoenen moeten schoon, licht ingesmeerd met batterijpoolvet en stevig vastgeschroefd zijn.
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
De batterij afvoeren
De batterij afvoeren
De batterijen mogen uitsluitend met het afval worden afgevoerd onder inachtneming en naleving van de nationale milieuvoorschriften of afvalverwijderingswetten. Leef beslist de gegevens na die de producent verstrekt over het afvoeren.
De batterijen mogen uitsluitend met het afval worden afgevoerd onder inachtneming en naleving van de nationale milieuvoorschriften of afvalverwijderingswetten. Leef beslist de gegevens na die de producent verstrekt over het afvoeren.
11.14 DE
Zorg er vóór het sluiten van de batterijkap voor, dat de batterijkabel niet wordt beschadigd. Bij beschadigde kabels bestaat er een gevaar op kortsluiting.
11.14 DE
Zorg er vóór het sluiten van de batterijkap voor, dat de batterijkabel niet wordt beschadigd. Bij beschadigde kabels bestaat er een gevaar op kortsluiting.
33
33
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar voor ongevallen en letsel bij het hanteren van batterijen De batterijen bevatten opgelost zuur, dat giftig en corrosief is. Contact met batterijzuur beslist voorkomen. Oud batterijzuur op de voorgeschreven wijze afvoeren. Bij het werken aan de batterijen moeten altijd beschermende kleding en oogbescherming worden gedragen. Batterijzuur niet op de huid, kleding of in de ogen terecht laten komen, indien nodig batterijzuur met veel schoon water uitspoelen. Bij letsel (bijvoorbeeld na aanraking van huid en ogen met batterijzuur) meteen een arts opzoeken. Gemorst batterijzuur meteen met veel water neutraliseren. Er mogen uitsluitend batterijen worden gebruikt met gesloten batterijtrog. De wettelijke voorschriften in acht nemen.
Gevaar voor ongevallen en letsel bij het hanteren van batterijen De batterijen bevatten opgelost zuur, dat giftig en corrosief is. Contact met batterijzuur beslist voorkomen. Oud batterijzuur op de voorgeschreven wijze afvoeren. Bij het werken aan de batterijen moeten altijd beschermende kleding en oogbescherming worden gedragen. Batterijzuur niet op de huid, kleding of in de ogen terecht laten komen, indien nodig batterijzuur met veel schoon water uitspoelen. Bij letsel (bijvoorbeeld na aanraking van huid en ogen met batterijzuur) meteen een arts opzoeken. Gemorst batterijzuur meteen met veel water neutraliseren. Er mogen uitsluitend batterijen worden gebruikt met gesloten batterijtrog. De wettelijke voorschriften in acht nemen.
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterijen, moet het interne transportmiddel veilig worden geparkeerd ((zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 49)).
Voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterijen, moet het interne transportmiddel veilig worden geparkeerd ((zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 49)).
34
11.14 DE
Gevaar door gebruik van ongeschikte, voor het interne transportmiddel door Jungheinrich niet vrijgeven batterijen Constructie, gewicht en afmetingen van de batterij hebben een aanmerkelijke invloed op de bedrijfsveiligheid van het interne transportmiddel, in het bijzonder ook op de stabiliteit en het draagvermogen. Het gebruik van ongeschikte, door Jungheinrich niet voor het interne transportmiddel vrijgegeven batterijen kan bij de energieterugwinning tot een verslechtering van de remeigenschappen van het interne transportmiddel leiden en bovendien aanmerkelijke schade aan de elektrische besturing veroorzaken. Het gebruik van door Jungheinrich voor dit interne transportmiddel niet toegelaten batterijen kan daarom leiden tot aanmerkelijke gevaren voor de veiligheid en gezondheid van personen! Er mogen enkel door de producent voor het interne transportmiddel vrijgegeven batterijen worden gebruikt. Het vervangen van de batterijuitrusting is alleen toegestaan met toestemming van de producent. Bij het vervangen / monteren van de batterij erop letten dat deze goed vastzit in het batterijvak van het interne transportmiddel. Het gebruik van door de producent niet vrijgegeven batterijen is niet toegestaan.
11.14 DE
Gevaar door gebruik van ongeschikte, voor het interne transportmiddel door Jungheinrich niet vrijgeven batterijen Constructie, gewicht en afmetingen van de batterij hebben een aanmerkelijke invloed op de bedrijfsveiligheid van het interne transportmiddel, in het bijzonder ook op de stabiliteit en het draagvermogen. Het gebruik van ongeschikte, door Jungheinrich niet voor het interne transportmiddel vrijgegeven batterijen kan bij de energieterugwinning tot een verslechtering van de remeigenschappen van het interne transportmiddel leiden en bovendien aanmerkelijke schade aan de elektrische besturing veroorzaken. Het gebruik van door Jungheinrich voor dit interne transportmiddel niet toegelaten batterijen kan daarom leiden tot aanmerkelijke gevaren voor de veiligheid en gezondheid van personen! Er mogen enkel door de producent voor het interne transportmiddel vrijgegeven batterijen worden gebruikt. Het vervangen van de batterijuitrusting is alleen toegestaan met toestemming van de producent. Bij het vervangen / monteren van de batterij erop letten dat deze goed vastzit in het batterijvak van het interne transportmiddel. Het gebruik van door de producent niet vrijgegeven batterijen is niet toegestaan.
34
2
Batterijtypen
2
Batterijtypen
Afhankelijk van de uitvoering wordt het interne transportmiddel uitgerust met een bepaald batterijtype. De onderstaande tabel toont onder vermelding van het vermogen, welke combinatie als standaard is voorzien:
Afhankelijk van de uitvoering wordt het interne transportmiddel uitgerust met een bepaald batterijtype. De onderstaande tabel toont onder vermelding van het vermogen, welke combinatie als standaard is voorzien:
Trogtype ERE L- trog
Trogtype ERE L- trog
Batterijtype 24 V - batterij 624X284X627 mm (lxbxh) 24 V - batterij 624X284X627 mm (lxbxh) 24V - batterij 624X284X627 mm (lxbxh)
24 V - batterij ERE L- trog batterij aan zijkant 624X284X627 mm (lxbxh) eruit halen 24 V - batterij 624X284X627 mm (lxbxh) 24V - batterij 624X284X627 mm (lxbxh) ERE L- trog, hoog 24 V - batterij batterij aan zijkant 798X212X627 mm (lxbxh) eruit halen
Capaciteit
Gewicht
3 EPzS 375 Ah
302 kg
3 EPzV 300 Ah onderhoudsvrij
302 kg
3 PzW 330 Ah onderhoudsvrij 200 3 EPzS 450 Ah HX
288 kg
Batterijtype 24 V - batterij 624X284X627 mm (lxbxh) 24 V - batterij 624X284X627 mm (lxbxh) 24V - batterij 624X284X627 mm (lxbxh)
24 V - batterij ERE L- trog batterij aan zijkant 624X284X627 mm (lxbxh) eruit halen 24 V - batterij 624X284X627 mm (lxbxh)
302 kg
3 EPzV 300 Ah onderhoudsvrij
302 kg
3 PzW 330 Ah onderhoudsvrij 200 3 EPzS 465 Ah
288 kg
24V - batterij 624X284X627 mm (lxbxh)
370 kg
ERE L- trog, hoog 24 V - batterij batterij aan zijkant 798X212X627 mm (lxbxh) eruit halen
Gewicht
3 EPzS 375 Ah
302 kg
3 EPzV 300 Ah onderhoudsvrij
302 kg
3 PzW 330 Ah onderhoudsvrij 200 3 EPzS 450 Ah HX
288 kg
302 kg
3 EPzV 300 Ah onderhoudsvrij
302 kg
3 PzW 330 Ah onderhoudsvrij 200 3 EPzS 465 Ah
288 kg
370 kg
Het batterijgewicht is vermeld op het typeplaatje van de batterij. Batterijen met nietgeïsoleerde polen moeten afgedekt zijn met een slipvaste isoleermat.
11.14 DE
11.14 DE
Het batterijgewicht is vermeld op het typeplaatje van de batterij. Batterijen met nietgeïsoleerde polen moeten afgedekt zijn met een slipvaste isoleermat.
Capaciteit
35
35
3
Batterij vrijmaken
3
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Beknellinggevaar Bij het sluiten van de klep/afdekking mag er zich niets tussen klep/afdekking en intern transportmiddel bevinden.
Beknellinggevaar Bij het sluiten van de klep/afdekking mag er zich niets tussen klep/afdekking en intern transportmiddel bevinden.
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar voor ongevallen door niet geborgd intern transportmiddel Parkeren van het interne transportmiddel op hellingen of met opgeheven last en/of opgeheven lastopnamemiddel is gevaarlijk en niet toegestaan. Intern transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond parkeren. In bijzondere gevallen moet het interne transportmiddel met bijvoorbeeld wiggen worden geborgd. Hefmast en lastvork altijd volledig neerlaten. Parkeerplaats zodanig kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan de neergelaten vorktanden.
Gevaar voor ongevallen door niet geborgd intern transportmiddel Parkeren van het interne transportmiddel op hellingen of met opgeheven last en/of opgeheven lastopnamemiddel is gevaarlijk en niet toegestaan. Intern transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond parkeren. In bijzondere gevallen moet het interne transportmiddel met bijvoorbeeld wiggen worden geborgd. Hefmast en lastvork altijd volledig neerlaten. Parkeerplaats zodanig kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan de neergelaten vorktanden.
Voorwaarden – Intern transportmiddel horizontaal parkeren. – Intern transportmiddel veilig parkeren, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 49).
Voorwaarden – Intern transportmiddel horizontaal parkeren. – Intern transportmiddel veilig parkeren, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 49).
35
36 6
Werkwijze • NOODSTOP-schakelaar (6) indrukken. • Batterijdeksel (35) aan de greep (36) omhoogtrekken en omklappen.
Batterijstekker en batterijborging zijn toegankelijk
Batterijstekker en batterijborging zijn toegankelijk
35
36 6
11.14 DE
Werkwijze • NOODSTOP-schakelaar (6) indrukken. • Batterijdeksel (35) aan de greep (36) omhoogtrekken en omklappen.
11.14 DE
36
Batterij vrijmaken
36
4
Batterij laden
4
WAARSCHUWING!
Batterij laden WAARSCHUWING!
Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. Het aansluiten en loskoppelen van laadkabels van het batterijlaadstation met de batterijstekker mag alleen plaatsvinden als het laadstation en interne transportmiddel is uitgeschakeld. De lader moet zijn afgestemd op de spanning en het laadvermogen van de batterij. Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. Batterijdeksel moet geopend zijn en de oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen. Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. Brandblussers klaarzetten. Geen metalen voorwerpen op de batterij plaatsen. De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd.
Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. Het aansluiten en loskoppelen van laadkabels van het batterijlaadstation met de batterijstekker mag alleen plaatsvinden als het laadstation en interne transportmiddel is uitgeschakeld. De lader moet zijn afgestemd op de spanning en het laadvermogen van de batterij. Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. Batterijdeksel moet geopend zijn en de oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen. Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. Brandblussers klaarzetten. Geen metalen voorwerpen op de batterij plaatsen. De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd.
Batterij opladen
Batterij opladen
Voorwaarden – Batterij vrijmaken, (zie vrijmaken" op pagina 36).
Voorwaarden – Batterij vrijmaken, (zie vrijmaken" op pagina 36).
"Batterij
Werkwijze • Batterijstekker (37) van de voertuigstekker halen. • Batterijstekker (37) met de laadkabel (38) van de stationaire lader verbinden. • Laadproces overeenkomstig de handleiding van de lader starten.
"Batterij
Werkwijze • Batterijstekker (37) van de voertuigstekker halen. • Batterijstekker (37) met de laadkabel (38) van de stationaire lader verbinden. • Laadproces overeenkomstig de handleiding van de lader starten.
37 38
38
11.14 DE
Batterij wordt geladen.
11.14 DE
Batterij wordt geladen.
37
37
37
Opladen van batterij beëindigen, het voertuig weer bedrijfsgereedheid maken
Opladen van batterij beëindigen, het voertuig weer bedrijfsgereedheid maken
OPMERKING
5
OPMERKING
Wanneer het laden voortijdig wordt onderbroken, is niet de volledige batterijcapaciteit beschikbaar
Wanneer het laden voortijdig wordt onderbroken, is niet de volledige batterijcapaciteit beschikbaar
Voorwaarden – Laden van de batterij is volledig afgesloten.
Voorwaarden – Laden van de batterij is volledig afgesloten.
Werkwijze • Laadproces overeenkomstig de handleiding van de lader eindigen. • Batterijstekker van de lader loskoppelen. • Batterijstekker aansluiten op het interne transportmiddel.
Werkwijze • Laadproces overeenkomstig de handleiding van de lader eindigen. • Batterijstekker van de lader loskoppelen. • Batterijstekker aansluiten op het interne transportmiddel.
Voertuig is weer bedrijfsgereed
Voertuig is weer bedrijfsgereed
Batterij demonteren en monteren
5
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
11.14 DE
Gevaar op ongevallen bij het uit- en inbouwen van de batterij Door het gewicht en de batterijzuren, kan er bij het uit- en inbouwen van de batterij letsel ontstaan. Neem de paragraaf „Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen“ in dit hoofdstuk in acht. Draag bij het uit- en inbouwen van de batterij veiligheidshandschoenen. Gebruik uitsluitend batterijen met geïsoleerde cellen en geïsoleerde poolconnectoren. Zet het interne transportmiddel horizontaal, om te voorkomen dat de batterij eruit glijdt. Vervang de batterij alleen met kraanhulpmiddelen met voldoende draagvermogen. Gebruik alleen goedgekeurde hulpmiddelen voor het vervangen van de batterij (batterijwisselframe, batterijwisselstation, etc.). Let er op dat de batterij stevig in de batterijruimte van het interne transportmiddel is geplaatst.
11.14 DE
Gevaar op ongevallen bij het uit- en inbouwen van de batterij Door het gewicht en de batterijzuren, kan er bij het uit- en inbouwen van de batterij letsel ontstaan. Neem de paragraaf „Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen“ in dit hoofdstuk in acht. Draag bij het uit- en inbouwen van de batterij veiligheidshandschoenen. Gebruik uitsluitend batterijen met geïsoleerde cellen en geïsoleerde poolconnectoren. Zet het interne transportmiddel horizontaal, om te voorkomen dat de batterij eruit glijdt. Vervang de batterij alleen met kraanhulpmiddelen met voldoende draagvermogen. Gebruik alleen goedgekeurde hulpmiddelen voor het vervangen van de batterij (batterijwisselframe, batterijwisselstation, etc.). Let er op dat de batterij stevig in de batterijruimte van het interne transportmiddel is geplaatst.
38
Batterij demonteren en monteren
38
5.1
Z Z
Batterij naar boven toe verwijderen
5.1
Batterij demonteren
Batterij demonteren
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig parkeren, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 49). – Batterij vrijmaken (zie "Batterij vrijmaken" op pagina 36).
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig parkeren, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 49). – Batterij vrijmaken (zie "Batterij vrijmaken" op pagina 36).
Werkwijze • Batterijstekker van de voertuigstekker loskoppelen. De batterijkabel zo op de batterijtrog leggen, dat deze bij het eruit trekken van de batterij niet kan worden afgescheurd. • Bout (40) van de batterijvergrendeling losdraaien en batterijborging (39) verwijderen. • Hijsmiddelen aan ogen (41) bevestigen. Hijsmiddelen moeten verticaal trekken. De haken van de hijsmiddelen mogen in geen geval op de batterijcellen vallen. • Batterij naar boven toe uit de batterijruimte trekken.
Werkwijze • Batterijstekker van de voertuigstekker loskoppelen. De batterijkabel zo op de batterijtrog leggen, dat deze bij het eruit trekken van de batterij niet kan worden afgescheurd. • Bout (40) van de batterijvergrendeling losdraaien en batterijborging (39) verwijderen. • Hijsmiddelen aan ogen (41) bevestigen. Hijsmiddelen moeten verticaal trekken. De haken van de hijsmiddelen mogen in geen geval op de batterijcellen vallen. • Batterij naar boven toe uit de batterijruimte trekken.
Z Z
Batterij is gedemonteerd.
Z
Batterij is gedemonteerd.
Z
De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats. Daarbij op de juiste montagepositie en juiste aansluiting van de batterij letten.
Z
Aanhaalmoment bout (40): 45 Nm
39
Aanhaalmoment bout (40): 45 Nm
40
41
11.14 DE
40
De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats. Daarbij op de juiste montagepositie en juiste aansluiting van de batterij letten.
39
41
11.14 DE
Z
Batterij naar boven toe verwijderen
39
39
5.2
Batterij zijwaarts verwijderen
5.2
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Beknellingsgevaar Bij het zijwaarts demonteren en monteren van de batterij bestaat er beknellingsgevaar. Bij het demonteren en monteren van de batterij niet tussen batterij en frame grijpen.
Beknellingsgevaar Bij het zijwaarts demonteren en monteren van de batterij bestaat er beknellingsgevaar. Bij het demonteren en monteren van de batterij niet tussen batterij en frame grijpen.
Batterij demonteren
Batterij demonteren
42
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig parkeren, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 49). – Batterij vrijmaken, (zie "Batterij vrijmaken" op pagina 36).
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Batterijwisselstation / batterijwagen
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Batterijwisselstation / batterijwagen
Werkwijze • Batterijstekker (37) van de voertuigstekker loskoppelen. • Batterijvergrendeling (42) losmaken. • Batterijwisselstation / batterijwagen aan de zijkant van het interne transportmiddel plaatsen. • Batterijvergrendeling tot aan de aanslag omklappen. • Batterij voorzichtig uit het interne transportmiddel op het batterijwisselstation / de batterijwagen schuiven.
Werkwijze • Batterijstekker (37) van de voertuigstekker loskoppelen. • Batterijvergrendeling (42) losmaken. • Batterijwisselstation / batterijwagen aan de zijkant van het interne transportmiddel plaatsen. • Batterijvergrendeling tot aan de aanslag omklappen. • Batterij voorzichtig uit het interne transportmiddel op het batterijwisselstation / de batterijwagen schuiven.
Batterij is gedemonteerd.
Batterij is gedemonteerd.
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig parkeren, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 49). – Batterij vrijmaken, (zie "Batterij vrijmaken" op pagina 36).
Batterij monteren
42
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig parkeren, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 49). – Batterij vrijmaken, (zie "Batterij vrijmaken" op pagina 36).
Werkwijze De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats. Daarbij op de juiste montagepositie en juiste aansluiting van de batterij letten.
42
Werkwijze De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats. Daarbij op de juiste montagepositie en juiste aansluiting van de batterij letten.
11.14 DE
Z
11.14 DE
40
42
Voorwaarden – Intern transportmiddel veilig parkeren, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 49). – Batterij vrijmaken, (zie "Batterij vrijmaken" op pagina 36).
Batterij monteren
Z
Batterij zijwaarts verwijderen
40
E Bediening
E Bediening
1
1
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel
Het interne transportmiddel mag alleen worden gebruikt door personen die zijn opgeleid in de bediening van het interne transportmiddel, die hun vaardigheden in het rijden en hanteren van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en die van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het bedienen van het interne transportmiddel.
Het interne transportmiddel mag alleen worden gebruikt door personen die zijn opgeleid in de bediening van het interne transportmiddel, die hun vaardigheden in het rijden en hanteren van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens gemachtigde, en die van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot het bedienen van het interne transportmiddel.
Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder
Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder
De bestuurder moet zijn opgeleid in de rechten en plichten en in de bediening van het het interne transportmidden en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne transportmiddelen waarbij u moet lopen, moet u bij de bediening veiligheidsschoenen dragen.
De bestuurder moet zijn opgeleid in de rechten en plichten en in de bediening van het het interne transportmidden en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne transportmiddelen waarbij u moet lopen, moet u bij de bediening veiligheidsschoenen dragen.
Verbod op gebruik door onbevoegden
Verbod op gebruik door onbevoegden
De chauffeur is verantwoordelijk tijdens de gebruikstijd van het interne transportmiddel. U moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. Er mogen geen personen worden meegenomen of opgetild.
De chauffeur is verantwoordelijk tijdens de gebruikstijd van het interne transportmiddel. U moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. Er mogen geen personen worden meegenomen of opgetild.
Beschadigingen en gebreken
Beschadigingen en gebreken
Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat moeten onmiddellijk aan het toezichthoudend personeel worden gemeld. Bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten wielen of defecte remmen) mogen niet worden gebruikt totdat ze zijn gerepareerd volgens de voorschriften.
Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat moeten onmiddellijk aan het toezichthoudend personeel worden gemeld. Bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten wielen of defecte remmen) mogen niet worden gebruikt totdat ze zijn gerepareerd volgens de voorschriften.
Reparaties
Reparaties
De chauffeur mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. De werking van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars mag in geen geval worden gewijzigd of geblokkeerd.
De chauffeur mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. De werking van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars mag in geen geval worden gewijzigd of geblokkeerd.
11.14 DE
Rijbevoegdheid
11.14 DE
Rijbevoegdheid
41
41
Gevarenzone
Gevarenzone
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsborden
Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsborden
De in deze handleiding beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsborden ((zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 25)) en waarschuwingen beslist in acht nemen.
De in deze handleiding beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsborden ((zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 25)) en waarschuwingen beslist in acht nemen.
42
11.14 DE
Gevaar voor ongevallen / letsel in de gevarenzone van het interne transportmiddel De gevarenzone is de zone waarbinnen personen gevaar lopen door de rij- en hefbewegingen van het interne transportmiddel, de lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last. Hiertoe behoort ook het bereik waar vallende lasten of een dalende / vallende werkinrichting terecht kunnen komen. Onbevoegde personen uit de gevarenzone sturen. Bij gevaar voor personen moet er tijdig een waarschuwingsteken worden gegeven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe de gevarenzone niet verlaten, het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen.
11.14 DE
Gevaar voor ongevallen / letsel in de gevarenzone van het interne transportmiddel De gevarenzone is de zone waarbinnen personen gevaar lopen door de rij- en hefbewegingen van het interne transportmiddel, de lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last. Hiertoe behoort ook het bereik waar vallende lasten of een dalende / vallende werkinrichting terecht kunnen komen. Onbevoegde personen uit de gevarenzone sturen. Bij gevaar voor personen moet er tijdig een waarschuwingsteken worden gegeven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe de gevarenzone niet verlaten, het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen.
42
Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen
43
44
Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen
1
43 2 5
48
2
49
45 46 6
47
44
1 2
45 46
5
4, 50, 51, 3
48
7
8
8
11.14 DE
7
49
45 46 6
47
45 46
4, 50, 51, 3
11.14 DE
2
43
43
5
Contactslot
6
NOODUIT-schakelaar
7
Inklapbare zijsteunen (uitvoering "inklapbaar staplatform")
1 2
8
Inklapbaar staplatform
Functie t – Rijrichting en snelheid regelen. t – Intern transportmiddel sturen.
3 4
Bedienings-/ displayelement Rijschakelaar Dissel (uitvoering "vast staplatform") Dissel (uitvoering "vast staplatform", in hoogte verstelbaar, behalve L-trog hoog) Zwenkbare dissel (uitvoering "inklapbaar staplatform") Laadtoestandindicatie CanCode
5
Contactslot
6
NOODUIT-schakelaar
7
Inklapbare zijsteunen (uitvoering "inklapbaar staplatform")
1 2
o – Intern transportmiddel sturen.
t – Intern transportmiddel sturen. – Intern transportmiddel remmen, (zie "Remmen" op pagina 56). t – Laadtoestand van de batterij o Vervangt de contactsleutel – Vrijgave van het interne transportmiddel door het invoeren van de juiste code – Rijprogramma selecteren – Code-instelling – Parameters instellen t – Vrijgave van het interne transportmiddel door inschakelen van de regelspanning – Door de sleutel uit het contactslot te trekken, is het interne transportmiddel beveiligd tegen inschakelen door onbevoegden t Onderbreekt de verbinding met de batterij – Alle elektrische functies worden uitgeschakeld en het interne transportmiddel wordt afgeremd t Bij niet-uitgeklapte zijsteunen in combinatie met belast, uitgeklapt staplatform: – rijsnelheid wordt beperkt tot max. 6 km/h. t Meeloopmodus – Staplatform in bovenste stand: Rijsnelheid meeloopmodus wordt beperkt tot max. 4,0 km/h. Meerijmodus, staplatform heeft dodemansfunctie: – Staplatform in onderste stand en onbelast: rijfunctie geblokkeerd. – Staplatform in laagste stand en door bediener belast (beide zijsteunen moeten helemaal uit- of ingeklapt zijn): rijfunctie vrijgegeven.
44
Pos
8
Inklapbaar staplatform
Functie t – Rijrichting en snelheid regelen. t – Intern transportmiddel sturen. o – Intern transportmiddel sturen.
t – Intern transportmiddel sturen. – Intern transportmiddel remmen, (zie "Remmen" op pagina 56). t – Laadtoestand van de batterij o Vervangt de contactsleutel – Vrijgave van het interne transportmiddel door het invoeren van de juiste code – Rijprogramma selecteren – Code-instelling – Parameters instellen t – Vrijgave van het interne transportmiddel door inschakelen van de regelspanning – Door de sleutel uit het contactslot te trekken, is het interne transportmiddel beveiligd tegen inschakelen door onbevoegden t Onderbreekt de verbinding met de batterij – Alle elektrische functies worden uitgeschakeld en het interne transportmiddel wordt afgeremd t Bij niet-uitgeklapte zijsteunen in combinatie met belast, uitgeklapt staplatform: – rijsnelheid wordt beperkt tot max. 6 km/h. t Meeloopmodus – Staplatform in bovenste stand: Rijsnelheid meeloopmodus wordt beperkt tot max. 4,0 km/h. Meerijmodus, staplatform heeft dodemansfunctie: – Staplatform in onderste stand en onbelast: rijfunctie geblokkeerd. – Staplatform in laagste stand en door bediener belast (beide zijsteunen moeten helemaal uit- of ingeklapt zijn): rijfunctie vrijgegeven.
44
11.14 DE
3 4
Bedienings-/ displayelement Rijschakelaar Dissel (uitvoering "vast staplatform") Dissel (uitvoering "vast staplatform", in hoogte verstelbaar, behalve L-trog hoog) Zwenkbare dissel (uitvoering "inklapbaar staplatform") Laadtoestandindicatie CanCode
11.14 DE
Pos
43
44
45 46 47
11.14 DE
48
Bedienings-/ displayelement Starre zijsteunen (uitvoering "vast staplatform") Botsveiligheidsknop
Knop "neerlaten" Knop "heffen" Knop waarschuwingssignaal (claxon) Vast staplatform (alle functies bij betreden vrijgeschakeld)
49 50
Bumper aan zijkant CanDis
51
ISM
t = Standaard
Functie
Pos
t – Uitsluitend meerijmodus mogelijk.
43
t Veiligheidsfunctie – Uitvoering "vast staplatform": Intern transportmiddel wordt afgeremd. Veiligheidsfunctie bij inklapbaar staplatform – Meeloopmodus: Bij bediening rijdt het interne transportmiddel voor ca. 3s in de richting van de vorken. Daarna activeert de parkeerrem. Het interne transportmiddel blijft zolang uitgeschakeld totdat de rijschakelaar in neutrale positie wordt gezet. – Meerijmodus: geen functie (optioneel functie botsveiligheidsknop net als bij de meeloopmodus mogelijk) t – Hefinstallatie wordt neergelaten. t – Hefinstallatie wordt geheven. t – Knop voor waarschuwingssignaal
44
t uitsluitend meerijmodus, staplatform heeft dodemansfunctie:
48
45 46 47
– staplatform belast: rijden en alle functies vrijgegeven. – staplatform onbelast: voertuig rolt uit. t – Bescherming van de bestuurder o Displayinstrument – Laadtoestand batterij – Bedrijfsuren – Waarschuwingen – Parameterinstellingen o Vervangt het contactslot – Vrijgave van het interne transportmiddel door kaart / transponder – Indicatie gebruiksklare toestand – Bedrijfsgegevensregistratie – Gegevensuitwisseling met kaart / transponder o = Optie
11.14 DE
Pos
45
Bedienings-/ displayelement Starre zijsteunen (uitvoering "vast staplatform") Botsveiligheidsknop
Knop "neerlaten" Knop "heffen" Knop waarschuwingssignaal (claxon) Vast staplatform (alle functies bij betreden vrijgeschakeld)
49 50
Bumper aan zijkant CanDis
51
ISM
t = Standaard
Functie t – Uitsluitend meerijmodus mogelijk. t Veiligheidsfunctie – Uitvoering "vast staplatform": Intern transportmiddel wordt afgeremd. Veiligheidsfunctie bij inklapbaar staplatform – Meeloopmodus: Bij bediening rijdt het interne transportmiddel voor ca. 3s in de richting van de vorken. Daarna activeert de parkeerrem. Het interne transportmiddel blijft zolang uitgeschakeld totdat de rijschakelaar in neutrale positie wordt gezet. – Meerijmodus: geen functie (optioneel functie botsveiligheidsknop net als bij de meeloopmodus mogelijk) t – Hefinstallatie wordt neergelaten. t – Hefinstallatie wordt geheven. t – Knop voor waarschuwingssignaal t uitsluitend meerijmodus, staplatform heeft dodemansfunctie: – staplatform belast: rijden en alle functies vrijgegeven. – staplatform onbelast: voertuig rolt uit. t – Bescherming van de bestuurder o Displayinstrument – Laadtoestand batterij – Bedrijfsuren – Waarschuwingen – Parameterinstellingen o Vervangt het contactslot – Vrijgave van het interne transportmiddel door kaart / transponder – Indicatie gebruiksklare toestand – Bedrijfsgegevensregistratie – Gegevensuitwisseling met kaart / transponder o = Optie
45
2.1
Ladingindicatie
2.1
Nadat het interne transportmiddel is vrijgeschakeld door sleutelschakelaar, codeslot of ISM wordt de laadtoestand van de batterij weergegeven. De lichtkleuren van de LED (52) geven de volgende toestanden aan: Kleur van LED groen oranje groen/oranje knippert. 1Hz rood
Z
Nadat het interne transportmiddel is vrijgeschakeld door sleutelschakelaar, codeslot of ISM wordt de laadtoestand van de batterij weergegeven. De lichtkleuren van de LED (52) geven de volgende toestanden aan:
52
Restcapaciteit 40 - 100 % 30 - 40 %
Kleur van LED groen oranje groen/oranje knippert. 1Hz rood
20 - 30 % 0 - 20 %
Z
Wanneer de LED rood is, kunt u geen lasten meer heffen. De functie “heffen” wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij minstens voor 70% is geladen.
52
Restcapaciteit 40 - 100 % 30 - 40 % 20 - 30 % 0 - 20 %
Wanneer de LED rood is, kunt u geen lasten meer heffen. De functie “heffen” wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij minstens voor 70% is geladen.
11.14 DE
Wanneer de LED rood knippert en het interne transportmiddel niet bedrijfsgereed is, moet u contact opnemen met de klantendienst van de producent. Het rood knipperen is een code van de voertuigregeling. De knippervolgorde toont het type storing aan.
11.14 DE
Wanneer de LED rood knippert en het interne transportmiddel niet bedrijfsgereed is, moet u contact opnemen met de klantendienst van de producent. Het rood knipperen is een code van de voertuigregeling. De knippervolgorde toont het type storing aan.
46
Ladingindicatie
46
3
Intern transportmiddel in gebruik nemen
3
Intern transportmiddel in gebruik nemen
3.1
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
3.1
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Uitvoering van een controle voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling
Uitvoering van een controle voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling
Werkwijze • Volledig intern transportmiddel aan de buitenzijde op zichtbare beschadigingen en lekkages controleren. Beschadigde slangen moeten beslist worden vervangen. • Batterijbevestiging en kabelaansluitingen controleren op beschadiging en stevige bevestiging. • Controleren of de batterijstekker goed vastzit. • Controleren of het lastopnamemiddel geen herkenbare beschadigingen heeft zoals scheuren, verbogen of sterk afgesleten lastvorken. • Aandrijfwiel en lastwielen controleren op beschadiging. • Markeringen en plaatjes controleren op volledigheid en leesbaarheid (zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 25). • Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt. • Terugzetting van de dissel (disseldemper) controleren. • Zelfstandige terugzetting van de bedieningselementen in nulstand na het bediening controleren. • Controleren of het waarschuwingssignaal werkt. • Controleren of de rem werkt. • Controleren of de botsveiligheidsknop werkt.
Werkwijze • Volledig intern transportmiddel aan de buitenzijde op zichtbare beschadigingen en lekkages controleren. Beschadigde slangen moeten beslist worden vervangen. • Batterijbevestiging en kabelaansluitingen controleren op beschadiging en stevige bevestiging. • Controleren of de batterijstekker goed vastzit. • Controleren of het lastopnamemiddel geen herkenbare beschadigingen heeft zoals scheuren, verbogen of sterk afgesleten lastvorken. • Aandrijfwiel en lastwielen controleren op beschadiging. • Markeringen en plaatjes controleren op volledigheid en leesbaarheid (zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 25). • Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt. • Terugzetting van de dissel (disseldemper) controleren. • Zelfstandige terugzetting van de bedieningselementen in nulstand na het bediening controleren. • Controleren of het waarschuwingssignaal werkt. • Controleren of de rem werkt. • Controleren of de botsveiligheidsknop werkt.
11.14 DE
Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat (bijzondere uitvoeringen) kunnen tot ongevallen leiden. Wanneer bij de volgende controles beschadigingen of overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat (bijzondere versies) worden vastgesteld, mag het interne transportmiddel niet meer worden gebruikt tot hij correct is gerepareerd. Meld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. Markeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
11.14 DE
Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat (bijzondere uitvoeringen) kunnen tot ongevallen leiden. Wanneer bij de volgende controles beschadigingen of overige gebreken aan het interne transportmiddel of aanbouwapparaat (bijzondere versies) worden vastgesteld, mag het interne transportmiddel niet meer worden gebruikt tot hij correct is gerepareerd. Meld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. Markeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. Het interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de storing is gevonden en verholpen.
47
47
3.2
Gebruiksklaar maken
3.2
Intern transportmiddel inschakelen
Intern transportmiddel inschakelen
Voorwaarden – Controles en handelingen voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling uitgevoerd, (zie "Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling" op pagina 47).
Voorwaarden – Controles en handelingen voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling uitgevoerd, (zie "Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling" op pagina 47).
Werkwijze • Op het staplatform (48, 8) gaan staan. • Schakelaar NOODSTOP (6) eruit trekken. • Intern transportmiddel inschakelen, daarvoor de volgende stappen nemen: • Sleutel in het contactslot (53) steken en tot de aanslag naar rechts draaien in de stand „I“ of bij CANCODE (4,o) de vrijschakelcode invoeren (zie "Bedieningspaneel CanCode" op pagina 65). • Knop waarschuwingssignaal (47) op goede werking controleren. • Rijschakelaar (1) controleren op goede werking. • Stuurinrichting controleren op goede werking.
Werkwijze • Op het staplatform (48, 8) gaan staan. • Schakelaar NOODSTOP (6) eruit trekken. • Intern transportmiddel inschakelen, daarvoor de volgende stappen nemen: • Sleutel in het contactslot (53) steken en tot de aanslag naar rechts draaien in de stand „I“ of bij CANCODE (4,o) de vrijschakelcode invoeren (zie "Bedieningspaneel CanCode" op pagina 65). • Knop waarschuwingssignaal (47) op goede werking controleren. • Rijschakelaar (1) controleren op goede werking. • Stuurinrichting controleren op goede werking.
Intern transportmiddel is bedrijfsgereed
Intern transportmiddel is bedrijfsgereed
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Bij het op- en afstappen van het voertuigen niet de rijschakelaar of de knop "meeloper" (o) bedienen.
Z
Bij het op- en afstappen van het voertuigen niet de rijschakelaar of de knop "meeloper" (o) bedienen.
Z
Het indicatie-instrument CANDIS (50 (o)) toont de beschikbare batterijcapaciteit.
44
47
53
6
Het indicatie-instrument CANDIS (50 (o)) toont de beschikbare batterijcapaciteit.
44
47
53
6
11.14 DE
4, 50
11.14 DE
4, 50
48
Gebruiksklaar maken
48
3.3
Intern transportmiddel veilig parkeren
3.3
WAARSCHUWING!
Z
WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen door niet geborgd intern transportmiddel Plaatsing van het interne transportmiddel op hellingen zonder geactiveerde rem of met opgeheven last of opgeheven lastopnamemiddel is gevaarlijk en is nooit toegestaan. Intern transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond parkeren. Het interne transportmiddel in bijzondere gevallen met bijvoorbeeld wiggen borgen. Lastvork altijd volledig neerlaten. Parkeerplaats zodanig kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan de neergelaten vorktanden.
Gevaar op ongevallen door niet geborgd intern transportmiddel Plaatsing van het interne transportmiddel op hellingen zonder geactiveerde rem of met opgeheven last of opgeheven lastopnamemiddel is gevaarlijk en is nooit toegestaan. Intern transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond parkeren. Het interne transportmiddel in bijzondere gevallen met bijvoorbeeld wiggen borgen. Lastvork altijd volledig neerlaten. Parkeerplaats zodanig kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan de neergelaten vorktanden.
Intern transportmiddel veilig neerzetten
Intern transportmiddel veilig neerzetten
Werkwijze • Lastopnamemiddel volledig neerlaten. • Aandrijfwiel in de stand „rechtuit” draaien. Disselboom in „rechtuit rijden“ stand plaatsen. • Contactslot uitschakelen en sleutel uittrekken. • Bij CanCode, de O-knop indrukken. • Bij ISM de rode knop indrukken. • Schakelaar NOODSTOP indrukken.
Werkwijze • Lastopnamemiddel volledig neerlaten. • Aandrijfwiel in de stand „rechtuit” draaien. Disselboom in „rechtuit rijden“ stand plaatsen. • Contactslot uitschakelen en sleutel uittrekken. • Bij CanCode, de O-knop indrukken. • Bij ISM de rode knop indrukken. • Schakelaar NOODSTOP indrukken.
Z
Intern transportmiddel is uitgeschakeld.
3.4
Z
Intern transportmiddel veilig parkeren
Intern transportmiddel is uitgeschakeld.
Batterijverbruik-bewaker
3.4
Z
De batterij-laadindicatie / ontlaadbewaking van de batterij worden standaard ingesteld op standaardbatterijen. Bij gebruik van onderhoudsvrije of speciale batterijen moeten de indicatie- en uitschakelpunten van de batterijontlaadbewaker worden ingesteld door bevoegd vakpersoneel. Wanneer dit niet wordt ingesteld, kan de batterij worden beschadigd door diepontlading.
De batterij-laadindicatie / ontlaadbewaking van de batterij worden standaard ingesteld op standaardbatterijen. Bij gebruik van onderhoudsvrije of speciale batterijen moeten de indicatie- en uitschakelpunten van de batterijontlaadbewaker worden ingesteld door bevoegd vakpersoneel. Wanneer dit niet wordt ingesteld, kan de batterij worden beschadigd door diepontlading. Bij het onderschrijden van de restcapaciteit wordt de heffunctie uitgeschakeld. Dit wordt aangegeven op het scherm (52). De heffunctie wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij voor ten minste 70% is geladen.
11.14 DE
11.14 DE
Bij het onderschrijden van de restcapaciteit wordt de heffunctie uitgeschakeld. Dit wordt aangegeven op het scherm (52). De heffunctie wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij voor ten minste 70% is geladen.
Batterijverbruik-bewaker
49
49
4
Werken met het interne transportmiddel
4
Werken met het interne transportmiddel
4.1
Veiligheidsregels voor het rijden
4.1
Veiligheidsregels voor het rijden
Rijwegen en werkzones
Rijwegen en werkzones
Er mag uitsluitend over wegen worden gereden, die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden mogen niet in het werkbereik komen. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde plaatsen neerzetten. Het interne transportmiddel mag uitsluitend worden bewogen in werkzones, waarin er voldoen licht is, om gevaren voor personen en materiaal te voorkomen. Voor het gebruik van het interne transportmiddel bij onvoldoende licht is een extra uitrusting nodig.
Er mag uitsluitend over wegen worden gereden, die zijn vrijgegeven voor verkeer. Onbevoegde derden mogen niet in het werkbereik komen. U mag de last uitsluitend op de daarvoor bedoelde plaatsen neerzetten. Het interne transportmiddel mag uitsluitend worden bewogen in werkzones, waarin er voldoen licht is, om gevaren voor personen en materiaal te voorkomen. Voor het gebruik van het interne transportmiddel bij onvoldoende licht is een extra uitrusting nodig.
50
GEVAAR! De toegestane vlak- en puntbelastingen van de rijwegen mogen niet worden overschreden. Op onoverzichtelijke plaatsen is het nodig dat een tweede persoon assisteert. De bestuurder moet ervoor zorgen dat de laadplaat / laadbrug tijdens het laden en lossen niet wordt verwijderd of losraakt.
Gedrag bij het rijden
Gedrag bij het rijden
U moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet altijd een veilige remafstand bewaren tot de voertuigen die zich in de rijrichting gezien vóór u bevinden, en u dient het interne transportmiddel altijd onder controle te hebben. Onverwacht stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen.
U moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en nauwe doorgangen, bij het rijden door strokengordijnen / klapdeuren en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet altijd een veilige remafstand bewaren tot de voertuigen die zich in de rijrichting gezien vóór u bevinden, en u dient het interne transportmiddel altijd onder controle te hebben. Onverwacht stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen.
Zichtverhoudingen bij het rijden
Zichtverhoudingen bij het rijden
U moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in rijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als seiner zodanig naast het interne transportmiddel lopen, opdat ze de rijweg inzien en tegelijkertijd oogcontact met de bestuurder kan houden. Daarbij enkel in stapvoetssnelheid en met bijzonder voorzichtig rijden. Interne transportmiddel onmiddellijk stopzetten wanneer de visueel contact verloren is.
U moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in rijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden. Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als seiner zodanig naast het interne transportmiddel lopen, opdat ze de rijweg inzien en tegelijkertijd oogcontact met de bestuurder kan houden. Daarbij enkel in stapvoetssnelheid en met bijzonder voorzichtig rijden. Interne transportmiddel onmiddellijk stopzetten wanneer de visueel contact verloren is.
Rijden over hellingen
Rijden over hellingen
U mag uitsluitend op hellingen rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, schoon en stroef zijn, en veilig kunnen worden bereden volgens de technische voertuigspecificaties. Rijd zodanig dat de last zich altijd aan de hoogste zijde van het interne transportmiddel bevindt. U mag niet omkeren, niet schuin rijden en het interne transportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Rijd op hellingen uitsluitend met lage snelheid, en wees altijd gereed om te remmen.
U mag uitsluitend op hellingen rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, schoon en stroef zijn, en veilig kunnen worden bereden volgens de technische voertuigspecificaties. Rijd zodanig dat de last zich altijd aan de hoogste zijde van het interne transportmiddel bevindt. U mag niet omkeren, niet schuin rijden en het interne transportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Rijd op hellingen uitsluitend met lage snelheid, en wees altijd gereed om te remmen.
11.14 DE
De toegestane vlak- en puntbelastingen van de rijwegen mogen niet worden overschreden. Op onoverzichtelijke plaatsen is het nodig dat een tweede persoon assisteert. De bestuurder moet ervoor zorgen dat de laadplaat / laadbrug tijdens het laden en lossen niet wordt verwijderd of losraakt.
50
11.14 DE
GEVAAR!
U mag uitsluitend in liften rijden, wanneer deze voldoende hefvermogen hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de eigenaar zijn vrijgegeven om te worden bereden. Dit moet worden gecontroleerd voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Het interne transportmiddel met de last naar voren de lift in rijden en een positie innemen waarin contact met de schachtwanden uitgesloten is. Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden, wanneer het vloertransportmiddel veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het vloertransportmiddel. De bestuurder moet controleren, dat tijdens het laden en lossen het laadplatform / de laadbrug niet wordt verwijderd of losgemaakt.
U mag uitsluitend in liften rijden, wanneer deze voldoende hefvermogen hebben, constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de eigenaar zijn vrijgegeven om te worden bereden. Dit moet worden gecontroleerd voordat u in de lift of op de laadbrug rijdt. Het interne transportmiddel met de last naar voren de lift in rijden en een positie innemen waarin contact met de schachtwanden uitgesloten is. Personen, die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden, wanneer het vloertransportmiddel veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het vloertransportmiddel. De bestuurder moet controleren, dat tijdens het laden en lossen het laadplatform / de laadbrug niet wordt verwijderd of losgemaakt.
Conditie van de te transporteren last
Conditie van de te transporteren last
De bediener moet controleren of de lasten correct zijn geplaatst. Hij mag uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kantelen of eraf vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen.
De bediener moet controleren of de lasten correct zijn geplaatst. Hij mag uitsluitend veilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kantelen of eraf vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen.
11.14 DE
In liften en op laadbruggen rijden
11.14 DE
In liften en op laadbruggen rijden
51
51
4.2
NOODSTOP, rijden, sturen en remmen
4.2
4.2.1 NOODSTOP (batterijstekker)
4.2.1 NOODSTOP (batterijstekker)
OPMERKING
OPMERKING
De veiligheidsfunctie NOODSTOP wordt van buiten af door de batterijstekker overgenomen.
De veiligheidsfunctie NOODSTOP wordt van buiten af door de batterijstekker overgenomen.
NOODUIT-schakelaar indrukken
NOODUIT-schakelaar indrukken
Werkwijze
Werkwijze
VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen De werking van de NOODUIT-schakelaar mag niet worden beperkt door voorwerpen.
VOORZICHTIG! Gevaar voor ongevallen De werking van de NOODUIT-schakelaar mag niet worden beperkt door voorwerpen.
Z
NOODUIT-schakelaar (6) niet als bedrijfsrem gebruiken. • NOODUIT-schakelaar (6) indrukken.
52
NOODUIT-schakelaar (6) niet als bedrijfsrem gebruiken. • NOODUIT-schakelaar (6) indrukken. Alle elektrische functies zijn uitgeschakeld. Het interne transportmiddel wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand.
NOODUIT-schakelaar loszetten
NOODUIT-schakelaar loszetten
Werkwijze • NOODUIT-schakelaar (6) door trekken weer ontgrendelen.
Werkwijze • NOODUIT-schakelaar (6) door trekken weer ontgrendelen.
Alle elektrische functies zijn ingeschakeld, het interne transportmiddel is weer gebruiksklaar (mits het interne transportmiddel vóór het indrukken van de NOODUITschakelaar gebruiksklaar was). Bij CanCode en ISM is het interne transportmiddel bovendien uitgeschakeld.
Alle elektrische functies zijn ingeschakeld, het interne transportmiddel is weer gebruiksklaar (mits het interne transportmiddel vóór het indrukken van de NOODUITschakelaar gebruiksklaar was). Bij CanCode en ISM is het interne transportmiddel bovendien uitgeschakeld.
11.14 DE
Alle elektrische functies zijn uitgeschakeld. Het interne transportmiddel wordt automatisch afgeremd tot aan stilstand.
11.14 DE
Z
NOODSTOP, rijden, sturen en remmen
52
V 0
1
44
V 0
1
44
R
R
V
V
6
6
R
R
B
48
B
48
2
F
2
F
1
1
44
44
BB
BB
11.14 DE
7
11.14 DE
7
53
53
4.2.2 Rijden
4.2.2 Rijden
VOORZICHTIG! Uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kappen rijden.
Uitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kappen rijden.
Intern transportmiddel met vast staplatform
Intern transportmiddel met vast staplatform
Voorwaarden – Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 47)
Voorwaarden – Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 47)
Werkwijze • Op het staplatform (48) gaan staan. • Rijschakelaar (1) in de gewenste rijrichting vooruit (V) of achteruit (R) bedienen. Bij het loslaten van de rijschakelaar keert deze automatisch terug in de nulstand. • Rijsnelheid met de rijschakelaar (1) regelen.
Werkwijze • Op het staplatform (48) gaan staan. • Rijschakelaar (1) in de gewenste rijrichting vooruit (V) of achteruit (R) bedienen. Bij het loslaten van de rijschakelaar keert deze automatisch terug in de nulstand. • Rijsnelheid met de rijschakelaar (1) regelen.
Z
De rem wordt losgezet en het interne transportmiddel begint in de gekozen richting te rijden.
De rem wordt losgezet en het interne transportmiddel begint in de gekozen richting te rijden.
Intern transportmiddel met opklapbaar staplatform en zwenkbare dissel
Intern transportmiddel met opklapbaar staplatform en zwenkbare dissel
Er worden twee rijstanden onderscheiden.
Er worden twee rijstanden onderscheiden.
– Rijden in het meeloopbedrijf – Rijden in het meerijbedrijf
– Rijden in het meeloopbedrijf – Rijden in het meerijbedrijf
WAARSCHUWING!
Z 54
Beknellingsgevaar Bij het rijden en sturen is een grotere oplettendheid vereist, met name buiten de contour van het voertuig. Grijp bij het opklappen van het staplatform niet tussen staplatform en heftruckwand. Let in meeloopbedrijf op voldoende afstand tot het intern transportmiddel.
Beknellingsgevaar Bij het rijden en sturen is een grotere oplettendheid vereist, met name buiten de contour van het voertuig. Grijp bij het opklappen van het staplatform niet tussen staplatform en heftruckwand. Let in meeloopbedrijf op voldoende afstand tot het intern transportmiddel.
Rijden in meeloopmodus
Rijden in meeloopmodus
Voorwaarden – Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 47)
Voorwaarden – Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 47)
Werkwijze • Beide inklapbare zijsteunen (7) naar binnen zwenken. De zijsteunen moeten altijd beide ingeklapt of uitgeklapt, aangezien anders alle functies zijn uitgeschakeld (E-1926). • Staplatform (8) omhoogklappen. • Dissel (2) in het rijbereik (F) zwenken. • Rijschakelaar (1) in de gewenste rijrichting vooruit (V) of achteruit (R) zetten. Bij het loslaten van de rijschakelaar keert deze automatisch terug in de nulstand. • Rijsnelheid regelen met de rijschakelaar (1).
Werkwijze • Beide inklapbare zijsteunen (7) naar binnen zwenken. De zijsteunen moeten altijd beide ingeklapt of uitgeklapt, aangezien anders alle functies zijn uitgeschakeld (E-1926). • Staplatform (8) omhoogklappen. • Dissel (2) in het rijbereik (F) zwenken. • Rijschakelaar (1) in de gewenste rijrichting vooruit (V) of achteruit (R) zetten. Bij het loslaten van de rijschakelaar keert deze automatisch terug in de nulstand. • Rijsnelheid regelen met de rijschakelaar (1).
Z
Z
11.14 DE
Z
WAARSCHUWING!
54
11.14 DE
Z
VOORZICHTIG!
De rem wordt ontgrendeld en het interne transportmiddel gaat in de geselecteerde richting rijden.
Z
Z
De rem wordt ontgrendeld en het interne transportmiddel gaat in de geselecteerde richting rijden.
Z
In de meeloopmodus kan het intern transportmiddel alleen met gereduceerde snelheid worden gereden. Rijden in meerijmodus
Rijden in meerijmodus
Voorwaarden – Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 47)
Voorwaarden – Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 47)
Werkwijze • Inklapbare zijsteunen (7) naar buiten zwenken. • Staplatform (8) inklappen. • Dissel (2) in het rijbereik (F) zwenken. • Rijschakelaar (1) in de gewenste rijrichting vooruit (V) of achteruit (R) zetten. Bij het loslaten van de rijschakelaar keert deze automatisch terug in de nulstand. • Rijsnelheid regelen met de rijschakelaar (1).
Werkwijze • Inklapbare zijsteunen (7) naar buiten zwenken. • Staplatform (8) inklappen. • Dissel (2) in het rijbereik (F) zwenken. • Rijschakelaar (1) in de gewenste rijrichting vooruit (V) of achteruit (R) zetten. Bij het loslaten van de rijschakelaar keert deze automatisch terug in de nulstand. • Rijsnelheid regelen met de rijschakelaar (1).
Z
De rem wordt ontgrendeld en het interne transportmiddel gaat in de geselecteerde richting rijden.
Z
In de meeloopmodus kan het intern transportmiddel alleen met gereduceerde snelheid worden gereden.
De rem wordt ontgrendeld en het interne transportmiddel gaat in de geselecteerde richting rijden.
Z
Intern transportmiddel beveiligen tegen "wegrollen": het terugrollen op hellingen wordt herkend door de besturing en de rem van de rijschakelaar valt met een korte schok automatisch terug.
Intern transportmiddel beveiligen tegen "wegrollen": het terugrollen op hellingen wordt herkend door de besturing en de rem van de rijschakelaar valt met een korte schok automatisch terug.
OPMERKING
OPMERKING De rijfunctie is bij onbelast staplatform en niet uitgezwenkte veiligheidsbeugels geblokkeerd. Bij belast staplatform en niet uitgezwenkte veiligheidsbeugels kunt u het intern transportmiddel slechts met gereduceerde snelheid gebruiken. Bij belast staplatform met slechts één naar buiten gezwenkte veiligheidsbeugel is de rijfunctie geblokkeerd.
11.14 DE
11.14 DE
De rijfunctie is bij onbelast staplatform en niet uitgezwenkte veiligheidsbeugels geblokkeerd. Bij belast staplatform en niet uitgezwenkte veiligheidsbeugels kunt u het intern transportmiddel slechts met gereduceerde snelheid gebruiken. Bij belast staplatform met slechts één naar buiten gezwenkte veiligheidsbeugel is de rijfunctie geblokkeerd.
55
55
4.2.3 Sturen
4.2.3 Sturen
Werkwijze • Zwenk (2) de dissel naar links of rechts.
Werkwijze • Zwenk (2) de dissel naar links of rechts.
Het interne transportmiddel wordt in de gewenste richting gestuurd.
Het interne transportmiddel wordt in de gewenste richting gestuurd.
4.2.4 Remmen
Z
Het remgedrag van het interne transportmiddel hangt in bepalende mate af van de rijwegtoestand en de beladingstoestand. De bestuurder moet daar tijdens het rijden rekening mee houden.
Het interne transportmiddel kan op verschillende manieren worden afgeremd:
Het interne transportmiddel kan op verschillende manieren worden afgeremd:
– – – – –
– – – – –
met de tegenstroomrem (rijregelaar) met de generatorische rem (uitlooprem) met de stopknop (vast staplatform) met dissel in bereik "B" (alleen inklapbaar staplatform) Met NOODUIT (in gevaarlijke situaties)
56
met de tegenstroomrem (rijregelaar) met de generatorische rem (uitlooprem) met de stopknop (vast staplatform) met dissel in bereik "B" (alleen inklapbaar staplatform) Met NOODUIT (in gevaarlijke situaties)
Remmen met tegenstroomrem
Remmen met tegenstroomrem
Werkwijze • Rijschakelaar (1) tijdens het rijden in tegenovergestelde richting schakelen.
Werkwijze • Rijschakelaar (1) tijdens het rijden in tegenovergestelde richting schakelen.
Het interne transportmiddel wordt door tegenstroom afgeremd totdat hij in de andere richting gaat te rijden.
Het interne transportmiddel wordt door tegenstroom afgeremd totdat hij in de andere richting gaat te rijden.
Z
De kracht van de afremming kan door de service worden ingesteld.
De kracht van de afremming kan door de service worden ingesteld.
Remmen met generatorische rem
Remmen met generatorische rem
Werkwijze • Wanneer de rijschakelaar in de 0-stand staat, wordt het interne transportmiddel generatorisch afgeremd.
Werkwijze • Wanneer de rijschakelaar in de 0-stand staat, wordt het interne transportmiddel generatorisch afgeremd.
Het interne transportmiddel wordt met de uitrolrem generatorisch afgeremd tot stilstand. Daarna activeert de parkeerrem.
Het interne transportmiddel wordt met de uitrolrem generatorisch afgeremd tot stilstand. Daarna activeert de parkeerrem.
Z
Bij het generatorisch remmen wordt er energie teruggevoed in de batterij waardoor het voertuig langer kan worden gebruikt.
Bij het generatorisch remmen wordt er energie teruggevoed in de batterij waardoor het voertuig langer kan worden gebruikt.
Remmen met de stopknop
Remmen met de stopknop
Werkwijze • Stopknop (44) indrukken of rijschakelaar in de 0-stand zetten.
Werkwijze • Stopknop (44) indrukken of rijschakelaar in de 0-stand zetten.
Het interne transportmiddel wordt afgeremd.
Het interne transportmiddel wordt afgeremd.
Z
Deze remwijze is alleen mogelijk bij interne transportmiddelen met vast staplatform. 11.14 DE
Z
Het remgedrag van het interne transportmiddel hangt in bepalende mate af van de rijwegtoestand en de beladingstoestand. De bestuurder moet daar tijdens het rijden rekening mee houden.
Deze remwijze is alleen mogelijk bij interne transportmiddelen met vast staplatform. 11.14 DE
Z
4.2.4 Remmen
56
Z
Remmen met dissel in bereik "B"
Remmen met dissel in bereik "B"
Werkwijze • Dissel naar boven of onderen neigen in één van de rembereiken (B). Het interne transportmiddel wordt eerst met de generatorische rem afgeremd. Pas wanneer de rem niet de vereiste afremming bereikt, wordt de mechanische rem bijgeschakeld.
Werkwijze • Dissel naar boven of onderen neigen in één van de rembereiken (B). Het interne transportmiddel wordt eerst met de generatorische rem afgeremd. Pas wanneer de rem niet de vereiste afremming bereikt, wordt de mechanische rem bijgeschakeld.
Z
Het interne transportmiddel wordt met maximale vertraging afgeremd en de rem wordt geactiveerd.
Z
Het interne transportmiddel wordt met maximale vertraging afgeremd en de rem wordt geactiveerd.
Z
Deze remwijze is alleen mogelijk bij interne transportmiddelen met inklapbaar staplatform. Remmen met de NOODSTOP
Remmen met de NOODSTOP
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Gevaar voor ongevallen Alleen in noodgevallen mag er met de NOODSTOP-schakelaar worden geremd. Het interne transportmiddel wordt met maximale vertraging afgeremd.
Gevaar voor ongevallen Alleen in noodgevallen mag er met de NOODSTOP-schakelaar worden geremd. Het interne transportmiddel wordt met maximale vertraging afgeremd.
Werkwijze • NOODSTOP (6) naar beneden drukken.
Werkwijze • NOODSTOP (6) naar beneden drukken.
De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen uit en het interne transportmiddel wordt automatisch geremd (magneetrem).
De stroomkring wordt onderbroken, alle elektrische functies schakelen uit en het interne transportmiddel wordt automatisch geremd (magneetrem).
Z
Er kan pas weer worden gereden, wanneer de NOODSTOP (6) door eruit trekken weer ontgrendeld is.
11.14 DE
Er kan pas weer worden gereden, wanneer de NOODSTOP (6) door eruit trekken weer ontgrendeld is.
11.14 DE
Z
Deze remwijze is alleen mogelijk bij interne transportmiddelen met inklapbaar staplatform.
57
57
Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten
4.3
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar voor ongevallen door niet correcte vastgezette of geplaatste lasten Voordat een last wordt opgenomen, dient de bestuurder zich ervan te overtuigen dat deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en dat het toegelaten draagvermogen van het interne transportmiddel niet wordt overschreden. Personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. Alleen volgens de voorschriften vastgezette en geplaatste lasten transporteren. Wanneer het risico bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen, moeten geschikte veiligheidsmaatregelen worden genomen. Beschadigde lasten mogen niet worden getransporteerd. Nooit de op het draagvermogendiagram aangegeven maximale lasten overschrijden. Nooit onder opgeheven lastopnamemiddelen gaan staan of eronder blijven staan. Het lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. Er mogen geen personen worden opgetild. Lastopnamemiddel zover mogelijk onder de last rijden.
Gevaar voor ongevallen door niet correcte vastgezette of geplaatste lasten Voordat een last wordt opgenomen, dient de bestuurder zich ervan te overtuigen dat deze op juiste wijze op pallets is geplaatst en dat het toegelaten draagvermogen van het interne transportmiddel niet wordt overschreden. Personen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de gevarenzone niet verlaten. Alleen volgens de voorschriften vastgezette en geplaatste lasten transporteren. Wanneer het risico bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen, moeten geschikte veiligheidsmaatregelen worden genomen. Beschadigde lasten mogen niet worden getransporteerd. Nooit de op het draagvermogendiagram aangegeven maximale lasten overschrijden. Nooit onder opgeheven lastopnamemiddelen gaan staan of eronder blijven staan. Het lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. Er mogen geen personen worden opgetild. Lastopnamemiddel zover mogelijk onder de last rijden.
OPMERKING
OPMERKING
Tijdens het in- en uitstapelen dient met de overeenkomstige langzame snelheid te rijden.
Tijdens het in- en uitstapelen dient met de overeenkomstige langzame snelheid te rijden.
OPMERKING
OPMERKING
Het staplatform (10) moet zijn belast door de bediener, om de functie heffen/ neerlaten vrij te geven.
Het staplatform (10) moet zijn belast door de bediener, om de functie heffen/ neerlaten vrij te geven.
4.3.1 Last opnemen
4.3.1 Last opnemen
Voorwaarden – Last correct gepaletteerd. – Gewicht van de last komt overeen met het draagvermogen van het interne transportmiddel. – Bij zware lasten zijn de vorktanden gelijkmatig belast.
58
Voorwaarden – Last correct gepaletteerd. – Gewicht van de last komt overeen met het draagvermogen van het interne transportmiddel. – Bij zware lasten zijn de vorktanden gelijkmatig belast.
45 46 46 45 Werkwijze • Intern transportmiddel langzaam naar de pallet rijden. • Vorktanden langzaam onder de pallet schuiven, totdat de vorkrug tegen de pallet ligt.
11.14 DE
45 46 46 45 Werkwijze • Intern transportmiddel langzaam naar de pallet rijden. • Vorktanden langzaam onder de pallet schuiven, totdat de vorkrug tegen de pallet ligt.
Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten
58
11.14 DE
4.3
Z
Z
De last mag niet meer dan 50 mm over de punten van de vorktanden uitsteken. • Knop "heffen" (46) indrukken totdat de gewenste hefhoogte is bereikt. Last wordt geheven.
De last mag niet meer dan 50 mm over de punten van de vorktanden uitsteken. • Knop "heffen" (46) indrukken totdat de gewenste hefhoogte is bereikt. Last wordt geheven.
4.3.2 Transporteer last
4.3.2 Transporteer last
Voorwaarden – Last correct opgenomen. – Perfecte toestand van de vloer.
Voorwaarden – Last correct opgenomen. – Perfecte toestand van de vloer.
Werkwijze • Intern transportmiddel nauwkeurig versnellen en afremmen. • Rijsnelheid aan de toestand van de rijwegen en de getransporteerde last aanpassen. • Intern transportmiddel met gelijkmatige snelheid rijden. • Bij kruisingen en doorgangen op het overige verkeer letten. • Onoverzichtelijke plaatsen uitsluitend met een seiner berijden. • Bij het transporteren van lasten over hellingen de last altijd aan hellingszijde transporteren, nooit dwars rijden of keren.
Werkwijze • Intern transportmiddel nauwkeurig versnellen en afremmen. • Rijsnelheid aan de toestand van de rijwegen en de getransporteerde last aanpassen. • Intern transportmiddel met gelijkmatige snelheid rijden. • Bij kruisingen en doorgangen op het overige verkeer letten. • Onoverzichtelijke plaatsen uitsluitend met een seiner berijden. • Bij het transporteren van lasten over hellingen de last altijd aan hellingszijde transporteren, nooit dwars rijden of keren.
11.14 DE
Lasten transporteren
11.14 DE
Lasten transporteren
59
59
4.3.3 De last neerzetten
4.3.3 De last neerzetten
Lasten neerzetten
Lasten neerzetten
OPMERKING
Z
OPMERKING
Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór veiligheidsvoorziening en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn.
Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór veiligheidsvoorziening en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk moeten zijn.
Voorwaarden – Opslagplaats geschikt voor het opslaan van de last.
Voorwaarden – Opslagplaats geschikt voor het opslaan van de last.
Werkwijze • Intern transportmiddel voorzichtig naar de magazijnlocatie rijden. • Knop "lastopnamemiddel neerlaten" indrukken, totdat de vorktanden vrij zijn van de last. Hard neerlaten van de last vermijden, teneinde de last en het lastopnamemiddel niet te beschadigen. • Vorktanden voorzichtig uit de pallet rijden.
Werkwijze • Intern transportmiddel voorzichtig naar de magazijnlocatie rijden. • Knop "lastopnamemiddel neerlaten" indrukken, totdat de vorktanden vrij zijn van de last. Hard neerlaten van de last vermijden, teneinde de last en het lastopnamemiddel niet te beschadigen. • Vorktanden voorzichtig uit de pallet rijden.
Z
60
11.14 DE
Last is neergezet.
11.14 DE
Last is neergezet.
60
5
Storingshulp
5
Storingshulp
Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf te lokaliseren en te verhelpen. Bij het lokaliseren van de storingen moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden.
5.1
Intern transport-middel rijdt niet Mogelijke oorzaak Batterijstekker niet ingestoken NOODUIT-schakelaar ingedrukt Contactslot in stand O Batterijlading te laag Zekering defect Onjuiste transponder ISMtoegangsmodule gebruikt Onjuiste code in CanCode ingevoerd Dissel bij het inschakelen van het interne transportmiddel niet in remstand (E-0914) Schakelaar in hefmast niet aannemelijk (E-2124)
11.14 DE
5.2
Z
Wanneer u het interne transportmiddel na het uitvoeren van de volgende „Maatregelen” niet bedrijfsklaar kunt maken, of wanneer een storing of een defect in de elektronica wordt aangegeven met behulp van de betreffende storingcode, moet u contact opnemen met de service van de producent. Uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag verder de storingen verhelpen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice. De volgende gegevens zijn voor de servicedienst belangrijk en nuttig om snel en doelgericht te kunnen reageren op de storing: - Serienummer van het interne transportmiddel - Storingsnummer op de indicatie-eenheid (indien beschikbaar) - Beschrijving van de storing - Huidige plaats van het interne transportmiddel.
5.1 Oplossingen Batterijstekker controleren Indien nodig insteken NOODUIT-schakelaar ontgrendelen Contactslot in stand I schakelen Batterijlading controleren, indien nodig batterij opladen Zekeringen controleren
Wanneer u het interne transportmiddel na het uitvoeren van de volgende „Maatregelen” niet bedrijfsklaar kunt maken, of wanneer een storing of een defect in de elektronica wordt aangegeven met behulp van de betreffende storingcode, moet u contact opnemen met de service van de producent. Uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag verder de storingen verhelpen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice. De volgende gegevens zijn voor de servicedienst belangrijk en nuttig om snel en doelgericht te kunnen reageren op de storing: - Serienummer van het interne transportmiddel - Storingsnummer op de indicatie-eenheid (indien beschikbaar) - Beschrijving van de storing - Huidige plaats van het interne transportmiddel.
Intern transport-middel rijdt niet Mogelijke oorzaak Batterijstekker niet ingestoken NOODUIT-schakelaar ingedrukt Contactslot in stand O Batterijlading te laag Zekering defect Onjuiste transponder ISMtoegangsmodule gebruikt
Juiste transponder gebruiken Juiste code invoeren Dissel in bovenste/onderste remstand zwenken
Onjuiste code in CanCode ingevoerd Dissel bij het inschakelen van het interne transportmiddel niet in remstand (E-0914) Schakelaar in hefmast niet aannemelijk (E-2124)
Noodberging (rijden bij max. 1,5 km/h en neerlaten) mogelijk, wanneer het voertuig in de meerijmodus staat. Service van de producent informeren.
De last kan niet worden geheven
5.2
Mogelijke oorzaak Oplossingen Intern transportmiddel niet gebruiksklaar Alle onder de storing "Intern transportmiddel rijdt niet" genoemde maatregelen uitvoeren
11.14 DE
Z
Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen van een verkeerde bediening zelf te lokaliseren en te verhelpen. Bij het lokaliseren van de storingen moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen aanhouden.
61
Oplossingen Batterijstekker controleren Indien nodig insteken NOODUIT-schakelaar ontgrendelen Contactslot in stand I schakelen Batterijlading controleren, indien nodig batterij opladen Zekeringen controleren Juiste transponder gebruiken Juiste code invoeren Dissel in bovenste/onderste remstand zwenken Noodberging (rijden bij max. 1,5 km/h en neerlaten) mogelijk, wanneer het voertuig in de meerijmodus staat. Service van de producent informeren.
De last kan niet worden geheven Mogelijke oorzaak Oplossingen Intern transportmiddel niet gebruiksklaar Alle onder de storing "Intern transportmiddel rijdt niet" genoemde maatregelen uitvoeren 61
Mogelijke oorzaak
Oplossingen
Peil hydraulische olie te laag
Peil hydraulische olie controleren
Batterijontlaadbewaker heeft uitgeschakeld
Batterij opladen
Batterijontlaadbewaker heeft uitgeschakeld
Batterij opladen
Zekering defect Te hoge last
Zekeringen controleren Maximaal hefvermogen in acht nemen (zie typeplaatje)
Zekering defect Te hoge last
Zekeringen controleren Maximaal hefvermogen in acht nemen (zie typeplaatje)
Schakelaar in hefmast niet aannemelijk (E-2124)
Noodberging (rijden bij max. 1,5 km/h en neerlaten) mogelijk, wanneer het voertuig in de meerijmodus staat. Service van de producent informeren.
Schakelaar in hefmast niet aannemelijk (E-2124)
Noodberging (rijden bij max. 1,5 km/h en neerlaten) mogelijk, wanneer het voertuig in de meerijmodus staat. Service van de producent informeren.
62
11.14 DE
Oplossingen Peil hydraulische olie controleren
11.14 DE
Mogelijke oorzaak Peil hydraulische olie te laag
62
6
Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen
6
WAARSCHUWING!
Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen WAARSCHUWING!
Rem ontluchten
Rem ontluchten
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Twee M5 bouten – Schroevendraaier
Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal – Twee M5 bouten – Schroevendraaier
Werkwijze • Contactslot, CanCode of ISM uitschakelen. • NOODSTOP-schakelaar indrukken. • Intern transportmiddel tegen wegrollen borgen. • Batterijdeksel openen. • Batterijstekker uittrekken. • Voorkap (54) optillen en wegleggen, (zie "Voorkap verwijderen" op pagina 108). • Twee M5 bouten (55) helemaal inschroeven en de ankerplaat omhoog trekken.
Werkwijze • Contactslot, CanCode of ISM uitschakelen. • NOODSTOP-schakelaar indrukken. • Intern transportmiddel tegen wegrollen borgen. • Batterijdeksel openen. • Batterijstekker uittrekken. • Voorkap (54) optillen en wegleggen, (zie "Voorkap verwijderen" op pagina 108). • Twee M5 bouten (55) helemaal inschroeven en de ankerplaat omhoog trekken.
De rem is losgezet; nu kan het interne transportmiddel worden bewogen.
De rem is losgezet; nu kan het interne transportmiddel worden bewogen.
Rem ontluchten
Rem ontluchten
Werkwijze • Twee M5 (55) bouten weer uitdraaien. • Voorkap (54) weer monteren.
Werkwijze • Twee M5 (55) bouten weer uitdraaien. • Voorkap (54) weer monteren.
De remtoestand is weer gerealiseerd.
De remtoestand is weer gerealiseerd.
11.14 DE
Ongecontroleerde beweging van het interne transportmiddel Bij het uitschakelen van de remmen moet u het interne transportmiddel op een vlakke vloer plaatsen, omdat geen remwerking meer aanwezig is. Zet de rem niet los op hellingen. Onlucht de rem weer op de plaats van bestemming. Parkeer het interne transportmiddel niet met losgezette rem.
11.14 DE
Ongecontroleerde beweging van het interne transportmiddel Bij het uitschakelen van de remmen moet u het interne transportmiddel op een vlakke vloer plaatsen, omdat geen remwerking meer aanwezig is. Zet de rem niet los op hellingen. Onlucht de rem weer op de plaats van bestemming. Parkeer het interne transportmiddel niet met losgezette rem.
63
63
64 11.14 DE
11.14 DE
54 54
55 55
64
7
Extra uitrusting
7
Extra uitrusting
7.1
Bedieningspaneel CanCode
7.1
Bedieningspaneel CanCode
Beschrijving bedieningspaneel CanCode
Beschrijving bedieningspaneel CanCode
Het bedieningspaneel bestaat uit 10 cijfertoetsen, een SET-knop en een o-knop.
Het bedieningspaneel bestaat uit 10 cijfertoetsen, een SET-knop en een o-knop.
De O-knop toont de volgende bedrijfstoestanden via een rode/groene LED. – Codeslotfunctie (inbedrijfstelling van het interne transportmiddel). – Instelling van het rijprogramma afhankelijk van de instelling van het interne transportmiddel. – Instellen en wijzigen van parameters.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Set
0
De O-knop toont de volgende bedrijfstoestanden via een rode/groene LED. – Codeslotfunctie (inbedrijfstelling van het interne transportmiddel). – Instelling van het rijprogramma afhankelijk van de instelling van het interne transportmiddel. – Instellen en wijzigen van parameters.
7.1.1 Codeslot
56
Inbedrijfstelling Werkwijze • NOODSTOP inschakelen. LED (61) brandt rood.
60
57
Z
58
4
5
6
7
8
9
Set
0
2
3
4
5
6
7
8
9
Set
0
Voor interne transportmiddelen waarmee wordt gereden of gelopen moeten verschillende codes worden ingesteld. 56
Inbedrijfstelling
1
Intern transportmiddel is ingeschakeld
Werkwijze • NOODSTOP inschakelen. LED (61) brandt rood. • Code invoeren. Indien de code correct is brandt de LED (61) groen. Wanneer de LED (61) rood knippert, is er een verkeerde code ingevoerd. Invoeren herhalen.
59
60
57
Z
De Set-knop (60) heeft geen functie in de bedieningsmodus.
58
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Set
0
Intern transportmiddel is ingeschakeld
61
59
61
De Set-knop (60) heeft geen functie in de bedieningsmodus. Uitschakelen
Werkwijze • O-knop indrukken.
Werkwijze • O-knop indrukken.
Intern transportmiddel is uitgeschakeld.
Intern transportmiddel is uitgeschakeld. 11.14 DE
Uitschakelen
11.14 DE
Z
3
Na invoer van de juiste code is het interne transportmiddel gebruiksklaar. U kunt aan ieder intern transportmiddel, iedere bediener of ook een bedienergroep een individuele code toekennen. In de afleveringstoestand staat de code vermeld op een opgeplakte folie. Bij de eerste inbedrijfstelling de master- en bedienercode wijzigen!
Voor interne transportmiddelen waarmee wordt gereden of gelopen moeten verschillende codes worden ingesteld.
• Code invoeren. Indien de code correct is brandt de LED (61) groen. Wanneer de LED (61) rood knippert, is er een verkeerde code ingevoerd. Invoeren herhalen.
2
7.1.1 Codeslot
Na invoer van de juiste code is het interne transportmiddel gebruiksklaar. U kunt aan ieder intern transportmiddel, iedere bediener of ook een bedienergroep een individuele code toekennen. In de afleveringstoestand staat de code vermeld op een opgeplakte folie. Bij de eerste inbedrijfstelling de master- en bedienercode wijzigen!
Z
1
65
65
Z
Z
De uitschakeling kan automatisch plaatsvinden na een vooraf ingestelde tijd. Hiertoe moet u de betreffende codeslot-parameter instellen, (zie "Parameterinstellingen" op pagina 66).
7.1.2 Parameters
7.1.2 Parameters
In de programmeermodus kunt u de parameters invoeren via het bedieningspaneel.
In de programmeermodus kunt u de parameters invoeren via het bedieningspaneel.
Parametergroepen
Parametergroepen
Het parameternummer is samengesteld uit drie cijfers. Het eerste cijfer is de parametergroep volgens tabel 1. Het tweede en derde cijfer vormen een volgnummer van 00 tot 99.
Het parameternummer is samengesteld uit drie cijfers. Het eerste cijfer is de parametergroep volgens tabel 1. Het tweede en derde cijfer vormen een volgnummer van 00 tot 99.
Nr. 0XX
Nr. 0XX
Parametergroepen Codeslotinstellingen (codes, vrijgave van het rijprogramma's, automatische uitschakeling etc)
7.1.3 Parameterinstellingen
Z
Z
Voor het wijzigen van de instellingen van het interne transportmiddel moet de mastercode worden ingevoerd.
Z
De fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5. Mastercode bij eerste inbedrijfstelling veranderen!
Z
Voor interne transportmiddelen waarmee wordt gereden of gelopen moeten verschillende codes worden ingesteld.
De fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5. Mastercode bij eerste inbedrijfstelling veranderen! Voor interne transportmiddelen waarmee wordt gereden of gelopen moeten verschillende codes worden ingesteld.
Instellingen intern transportmiddelen wijzigen
Instellingen intern transportmiddelen wijzigen
Werkwijze • O-knop (59) indrukken. • Mastercode invoeren. • Invoer van het driecijferige parameternummer. • Invoer met de SET-knop (60) bevestigen. • Instelwaarde volgens de parameterlijst invoeren. Bij verkeerde invoer knippert de LED (61) van de O-knop (59) rood. • Parameternummer opnieuw invoeren. • Instelwaarde opnieuw invoeren of wijzigen. • Invoer met de SET-knop (60) bevestigen. • Stappen voor volgende parameters herhalen. • Vervolgens op de O-knop (59) indrukken.
Werkwijze • O-knop (59) indrukken. • Mastercode invoeren. • Invoer van het driecijferige parameternummer. • Invoer met de SET-knop (60) bevestigen. • Instelwaarde volgens de parameterlijst invoeren. Bij verkeerde invoer knippert de LED (61) van de O-knop (59) rood. • Parameternummer opnieuw invoeren. • Instelwaarde opnieuw invoeren of wijzigen. • Invoer met de SET-knop (60) bevestigen. • Stappen voor volgende parameters herhalen. • Vervolgens op de O-knop (59) indrukken.
Z
11.14 DE
De instellingen zijn opgeslagen.
11.14 DE
De instellingen zijn opgeslagen.
66
Parametergroepen Codeslotinstellingen (codes, vrijgave van het rijprogramma's, automatische uitschakeling etc)
7.1.3 Parameterinstellingen
Voor het wijzigen van de instellingen van het interne transportmiddel moet de mastercode worden ingevoerd.
Z
De uitschakeling kan automatisch plaatsvinden na een vooraf ingestelde tijd. Hiertoe moet u de betreffende codeslot-parameter instellen, (zie "Parameterinstellingen" op pagina 66).
66
Parameterlijst Bereik instelwaarde 0000 - 9999 Mastercode of veranderen: De lengte 00000 - 99999 (4- tot 6-cijferig) van de of mastercode bepaalt ook 000000 - 999999 de lengte (4- tot 6cijferig) van de code. Zolang de codes zijn geprogrammeerd, kunt u slechts een nieuwe code van gelijke lengte invoeren. Wanneer u de codelengte wilt veranderen, moet u eerst alle codes wissen.
Standaard Opmerkingen over instelwaarde werkprocedure 7295 – (LED 56 knippert) 000 invoer van de actuele code – bevestigen (Set 60) – (LED 57 knippert) Invoer nieuwe code – bevestigen (Set 60) – (LED 58 knippert) herhalen nieuwe code – bevestigen (Set 60) 2580 – (LED 57 knippert) 001 Code toevoegen 0000 - 9999 Voer een code in (maximaal 250) of 00000 - 99999 – bevestigen of (Set 60) 000000 - 999999 – (LED 58 knippert) herhalen invoer code – bevestigen (Set 60) – (LED 56 knippert) 002 Code wijzigen 0000 - 9999 Invoer actuele of code 00000 - 99999 of – bevestigen 000000 - 999999 (Set 60) – (LED 57 knippert) Invoer nieuwe code – bevestigen (Set 60) – (LED 58 knippert) code opnieuw invoeren – bevestigen (Set 60) LED 56-58 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3.
Nr.
functie
Bereik instelwaarde 0000 - 9999 Mastercode of veranderen: De lengte 00000 - 99999 (4- tot 6-cijferig) van de of mastercode bepaalt ook 000000 - 999999 de lengte (4- tot 6cijferig) van de code. Zolang de codes zijn geprogrammeerd, kunt u slechts een nieuwe code van gelijke lengte invoeren. Wanneer u de codelengte wilt veranderen, moet u eerst alle codes wissen.
Standaard Opmerkingen over instelwaarde werkprocedure 7295 – (LED 56 knippert) 000 invoer van de actuele code – bevestigen (Set 60) – (LED 57 knippert) Invoer nieuwe code – bevestigen (Set 60) – (LED 58 knippert) herhalen nieuwe code – bevestigen (Set 60) 2580 – (LED 57 knippert) 001 Code toevoegen 0000 - 9999 Voer een code in (maximaal 250) of 00000 - 99999 – bevestigen of (Set 60) 000000 - 999999 – (LED 58 knippert) herhalen invoer code – bevestigen (Set 60) – (LED 56 knippert) 002 Code wijzigen 0000 - 9999 Invoer actuele of code 00000 - 99999 of – bevestigen 000000 - 999999 (Set 60) – (LED 57 knippert) Invoer nieuwe code – bevestigen (Set 60) – (LED 58 knippert) code opnieuw invoeren – bevestigen (Set 60) LED 56-58 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3.
11.14 DE
functie
11.14 DE
Nr.
Parameterlijst
67
67
Nr.
functie
Bereik instelwaarde 0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
Standaard Opmerkingen over instelwaarde werkprocedure – (LED 57 knippert) 003 Code wissen Invoer van een nieuwe code – bevestigen (Set 60) – (LED 58 knippert) herhalen invoer code – bevestigen (Set 60) 004 Codegeheugen wissen 3265 – 3265 = wissen (wist alle codes) – andere invoer = niet wissen 010 Automatische 00-31 00 – 00 = geen tijduitschakeling uitschakeling – 01 - 30 = uitschakeltijd in minuten – 31 = uitschakeling na 10 seconden LED 56-58 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3.
Nr.
Bereik instelwaarde 0000 - 9999 of 00000 - 99999 of 000000 - 999999
Standaard Opmerkingen over instelwaarde werkprocedure – (LED 57 knippert) 003 Code wissen Invoer van een nieuwe code – bevestigen (Set 60) – (LED 58 knippert) herhalen invoer code – bevestigen (Set 60) 004 Codegeheugen wissen 3265 – 3265 = wissen (wist alle codes) – andere invoer = niet wissen 010 Automatische 00-31 00 – 00 = geen tijduitschakeling uitschakeling – 01 - 30 = uitschakeltijd in minuten – 31 = uitschakeling na 10 seconden LED 56-58 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3.
Start-rijprogramma toewijzen (afhankelijk van intern transportmiddel)
Start-rijprogramma toewijzen (afhankelijk van intern transportmiddel)
De rijprogramma’s zijn gebonden aan de code. Voor iedere code kunnen de rijprogramma’s apart worden vrijgegeven of geblokkeerd. Aan iedere code kan een start-rijprogramma worden toegewezen.
De rijprogramma’s zijn gebonden aan de code. Voor iedere code kunnen de rijprogramma’s apart worden vrijgegeven of geblokkeerd. Aan iedere code kan een start-rijprogramma worden toegewezen.
Naargelang de instelling van een bedienercode zijn globaal alle rijprogramma’s vrijgeschakeld, het geldige start-rijprogramma is rijprogramma 2. De configuratie van de Codes kan vervolgens via programmanummer 024 worden gewijzigd.
Naargelang de instelling van een bedienercode zijn globaal alle rijprogramma’s vrijgeschakeld, het geldige start-rijprogramma is rijprogramma 2. De configuratie van de Codes kan vervolgens via programmanummer 024 worden gewijzigd.
Nr.
functie
024
Configuratie code
Bereik instelwaarde
Standaard Opmerkingen over instelwaarde werkprocedure 1112
Nr.
functie
024
Configuratie code
Bereik instelwaarde
Standaard Opmerkingen over instelwaarde werkprocedure 1112
11.14 DE
1. positie: Rijprogramma 1 vrijgave (0=geblokkeerd of 1=vrijgegeven) 2. Positie: Rijprogramma 2 vrijgave (0=geblokkeerd of 1=vrijgegeven) 3. Positie: Rijprogramma 3 vrijgave (0=geblokkeerd of 1=vrijgegeven) 4. Positie: start-rijprogramma ( 0, 1, 2 of 3)
11.14 DE
1. positie: Rijprogramma 1 vrijgave (0=geblokkeerd of 1=vrijgegeven) 2. Positie: Rijprogramma 2 vrijgave (0=geblokkeerd of 1=vrijgegeven) 3. Positie: Rijprogramma 3 vrijgave (0=geblokkeerd of 1=vrijgegeven) 4. Positie: start-rijprogramma ( 0, 1, 2 of 3)
68
functie
68
Werkwijze • O-knop (59) indrukken. • Mastercode invoeren. • Driecijferig parameternummer 024 invoeren. • Invoer met de SET-knop (60) bevestigen. • Te wijzigen code invoeren en met SET bevestigen. • Cofiguratie invoeren (4-cijferig) en met SET bevestigen. • Cofiguratie herhalen (4-cijferig) en met SET bevestigen. • Stappen voor volgende codes herhalen. • Vervolgens op de O-knop indrukken.
Werkwijze • O-knop (59) indrukken. • Mastercode invoeren. • Driecijferig parameternummer 024 invoeren. • Invoer met de SET-knop (60) bevestigen. • Te wijzigen code invoeren en met SET bevestigen. • Cofiguratie invoeren (4-cijferig) en met SET bevestigen. • Cofiguratie herhalen (4-cijferig) en met SET bevestigen. • Stappen voor volgende codes herhalen. • Vervolgens op de O-knop indrukken.
Rijprogramma's zijn toegewezen aan de codes
Rijprogramma's zijn toegewezen aan de codes
Storingsmeldingen van het bedieningspaneel
Storingsmeldingen van het bedieningspaneel
De volgende storingen worden weergegeven door het rood knipperen van de LED (61). – Nieuwe mastercode is reeds code – Nieuwe code is reeds mastercode – Code die gewijzigd moet worden bestaat niet – Code moet worden gewijzigd in een andere reeds bestaande code – Code die gewist moet worden bestaat niet – Codegeheugen is vol.
De volgende storingen worden weergegeven door het rood knipperen van de LED (61). – Nieuwe mastercode is reeds code – Nieuwe code is reeds mastercode – Code die gewijzigd moet worden bestaat niet – Code moet worden gewijzigd in een andere reeds bestaande code – Code die gewist moet worden bestaat niet – Codegeheugen is vol.
11.14 DE
Configuratie rijprogramma's voor code instellen
11.14 DE
Configuratie rijprogramma's voor code instellen
69
69
7.2
Voertuigparameters met CanCode instellen
7.2
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Verkeerde invoer Zonder CanDis kunnen alleen CanCode-interne parameters worden veranderd. Alleen met CanDis kunnen parameters van de rijregeling worden gewijzigd, zonder CanDis moeten de instellingen door de servicedienst van de producent worden uitgevoerd.
Verkeerde invoer Zonder CanDis kunnen alleen CanCode-interne parameters worden veranderd. Alleen met CanDis kunnen parameters van de rijregeling worden gewijzigd, zonder CanDis moeten de instellingen door de servicedienst van de producent worden uitgevoerd.
VOORZICHTIG!
Z Z Z
Gevaar voor ongevallen door gewijzigde rijparameters Het wijzigen van de instellingen voor de rij- en hydraulische functies naar hogere waarden kan tot ongevallen leiden. Een proefrit maken in een veilig gebied. Pas extra op tijdens het bedienen van het interne transportmiddel.
Gevaar voor ongevallen door gewijzigde rijparameters Het wijzigen van de instellingen voor de rij- en hydraulische functies naar hogere waarden kan tot ongevallen leiden. Een proefrit maken in een veilig gebied. Pas extra op tijdens het bedienen van het interne transportmiddel.
Voorbeeld parameterinstelling
Voorbeeld parameterinstelling
In het volgende voorbeeld wordt de parameterinstelling van de acceleratie van het rijprogramma 1 (parameter 0256) beschreven.
In het volgende voorbeeld wordt de parameterinstelling van de acceleratie van het rijprogramma 1 (parameter 0256) beschreven.
Voorbeeld acceleratie
Voorbeeld acceleratie
Werkwijze • Viercijferig parameternummer "0256" invoeren en met de SET-knop (60) bevestigen. • Subindex (invoer "2") invoeren en bevestigen met de SET-knop (60). Op het display wordt de parameter met subindex afwisselend met de huidige waarde weergegeven (0256-2<->0000-3). • Parameterwaarde invoeren volgens de parameterlijst en bevestigen met de SETknop (60). De LED (61) van de o-knop (59) schakelt kort op continu branden en begint na circa 2 seconden weer te knipperen. Bij niet toegestane invoer knippert de LED (61) van de o-knop (59) rood. Door het parameternummer nog een keer in te voeren kan de instelprocedure worden herhaald. Op het display wordt de parameter met subindex afwisselend met de ingevoerde waarde weergegeven (0256-2<->0000-5).
Werkwijze • Viercijferig parameternummer "0256" invoeren en met de SET-knop (60) bevestigen. • Subindex (invoer "2") invoeren en bevestigen met de SET-knop (60). Op het display wordt de parameter met subindex afwisselend met de huidige waarde weergegeven (0256-2<->0000-3). • Parameterwaarde invoeren volgens de parameterlijst en bevestigen met de SETknop (60). De LED (61) van de o-knop (59) schakelt kort op continu branden en begint na circa 2 seconden weer te knipperen. Bij niet toegestane invoer knippert de LED (61) van de o-knop (59) rood. Door het parameternummer nog een keer in te voeren kan de instelprocedure worden herhaald. Op het display wordt de parameter met subindex afwisselend met de ingevoerde waarde weergegeven (0256-2<->0000-5).
Z Z Z Z
Rijparameter is ingesteld.
Rijparameter is ingesteld.
Voor invoer van meer parameters moet de procedure worden herhaald, zodra de LED (61) van de o-knop (59) knippert.
Voor invoer van meer parameters moet de procedure worden herhaald, zodra de LED (61) van de o-knop (59) knippert.
Z
De rijfunctie is tijdens het invoeren van parameters uitgeschakeld.
11.14 DE
Z
VOORZICHTIG!
70
De rijfunctie is tijdens het invoeren van parameters uitgeschakeld.
11.14 DE
Z
Voertuigparameters met CanCode instellen
70
Instelwaarde in programmeermodus controleren
Werkwijze • Na invoer van de parameterwaarde het bewerkte rijprogramma selecteren en met de SET-knop (60) bevestigen.
Werkwijze • Na invoer van de parameterwaarde het bewerkte rijprogramma selecteren en met de SET-knop (60) bevestigen.
Het interne transportmiddel staat in de rijmodus. en kan worden gecontroleerd.
Het interne transportmiddel staat in de rijmodus. en kan worden gecontroleerd.
Z
Om door te gaan de instelling SET-knop (60) opnieuw bevestigen.
Om door te gaan de instelling SET-knop (60) opnieuw bevestigen. Opslaan van de rijparameters
Voorwaarden – Alle parameters zijn ingevoerd.
Voorwaarden – Alle parameters zijn ingevoerd.
Werkwijze • "SaveParameter" met de knoppenreeks "1-2-3-Set" uitvoeren. • Met o-knop (59) bevestigen.
Werkwijze • "SaveParameter" met de knoppenreeks "1-2-3-Set" uitvoeren. • Met o-knop (59) bevestigen.
11.14 DE
Opslaan van de rijparameters
11.14 DE
Z
Instelwaarde in programmeermodus controleren
71
71
7.3
Parameter rijregeling AS2412i
7.3
Rijprogramma 1 – vast staplatform Nr.
Functie
0256 Acceleratie meerijmodus 0264 Maximale snelheid vooruit via rijschakelaar 0268 Maximale snelheid achteruit via rijschakelaar 0260 Uitlooprem meerijmodus 0262 Omkeerrem
Rijprogramma 1 – vast staplatform
Standaard Bereik instelwaard instelwaarde e 0-9 2 0-9 (8,5 - 13,0 km/h) 0-9 (8,5 - 13,0 km/h) 0-9 0-9
Opmerkingen
Nr.
2 9,5 km/h 9 9,5 km/h 2 7
72
0-9 (8,5 - 13,0 km/h) 0-9 (8,5 - 13,0 km/h) 0-9 0-9
Opmerkingen
2 9,5 km/h 9 9,5 km/h 2 7
Rijprogramma 1 – inklapbaar staplatform
Standaard Opmerkingen Bereik instelwaard instelwaarde e 0-9 2 Staplatform uitgeklapt, veiligheidsbeugel uitgeklapt 2 0-9 9,5 km/h (8,5 - 13,0 km/h) 0-9 2 (8,5 - 13,0 9,5 km/h km/h) 0-9 2 0-9
4
0-9 (1,5 - 4,5 km/ h) 0-9 (1,5 - 4,5 km/ h) 0-9
8 4,0 km/h
Nr.
Functie
0256 Acceleratie meerijmodus 0264 Maximale snelheid vooruit via rijschakelaar 0268 Maximale snelheid achteruit via rijschakelaar 0260 Uitlooprem meerijmodus 0257 Acceleratie meerijmodus 0265 Meelopersnelheid vooruit via rijschakelaar 0269 Meelopersnelheid achteruit via rijschakelaar 0261 Uitlooprem meeloopmodus
Staplatform ingeklapt, veiligheidsbeugel ingeklapt
8 4,0 km/h 7
11.14 DE
0256 Acceleratie meerijmodus 0264 Maximale snelheid vooruit via rijschakelaar 0268 Maximale snelheid achteruit via rijschakelaar 0260 Uitlooprem meerijmodus 0257 Acceleratie meerijmodus 0265 Meelopersnelheid vooruit via rijschakelaar 0269 Meelopersnelheid achteruit via rijschakelaar 0261 Uitlooprem meeloopmodus
Standaard Bereik instelwaard instelwaarde e 0-9 2
Standaard Opmerkingen Bereik instelwaard instelwaarde e 0-9 2 Staplatform uitgeklapt, veiligheidsbeugel uitgeklapt 2 0-9 9,5 km/h (8,5 - 13,0 km/h) 0-9 2 (8,5 - 13,0 9,5 km/h km/h) 0-9 2 0-9
4
0-9 (1,5 - 4,5 km/ h) 0-9 (1,5 - 4,5 km/ h) 0-9
8 4,0 km/h
Staplatform ingeklapt, veiligheidsbeugel ingeklapt
8 4,0 km/h 7
11.14 DE
Functie
Functie
0256 Acceleratie meerijmodus 0264 Maximale snelheid vooruit via rijschakelaar 0268 Maximale snelheid achteruit via rijschakelaar 0260 Uitlooprem meerijmodus 0262 Omkeerrem
Rijprogramma 1 – inklapbaar staplatform Nr.
Parameter rijregeling AS2412i
72
Functie
0267 Speciale rijsnelheid vooruit 0271 Speciale rijsnelheid achteruit
11.14 DE
0262 Omkeerrem
Standaard Opmerkingen Bereik instelwaard instelwaarde e 9 Staplatform uitgeklapt, 0-9 6,0 km/h veiligheidsbeugel (1,5 - 6,0 km/ ingeklapt. h) 9 0-9 6,0 km/h (1,5 - 6,0 km/ h) 0-9 7
Nr.
Functie
0267 Speciale rijsnelheid vooruit 0271 Speciale rijsnelheid achteruit 0262 Omkeerrem
Standaard Opmerkingen Bereik instelwaard instelwaarde e 9 Staplatform uitgeklapt, 0-9 6,0 km/h veiligheidsbeugel (1,5 - 6,0 km/ ingeklapt. h) 9 0-9 6,0 km/h (1,5 - 6,0 km/ h) 0-9 7
11.14 DE
Nr.
73
73
Rijprogramma 2 – Vast staplatform functie
0-9 (8.5 - 13.0 km/h) 0-9 (8.5 - 13.0 km/h) 0-9
8 12.5 km/h
0-9
7
Opmerkingen
Nr.
74
functie
0272 Acceleratie meerijmodus 0280 Maximale snelheid vooruit via rijschakelaar 0284 Maximale snelheid achteruit via rijschakelaar 0276 Uitrolrem meerijmodus 0262 Omkeerrem
9 12.5 km/h 5
11.14 DE
0272 Acceleratie meerijmodus 0280 Maximale snelheid vooruit via rijschakelaar 0284 Maximale snelheid achteruit via rijschakelaar 0276 Uitrolrem meerijmodus 0262 Omkeerrem
Standaard Bereik instelwaard instelwaard e e 0-9 6
Standaard Bereik instelwaard instelwaard e e 0-9 6 0-9 (8.5 - 13.0 km/h) 0-9 (8.5 - 13.0 km/h) 0-9
8 12.5 km/h
0-9
7
Opmerkingen
9 12.5 km/h 5
11.14 DE
Nr.
Rijprogramma 2 – Vast staplatform
74
Rijprogramma 2 - inklapbaar staplatform Functie
0272 Acceleratie meerijmodus 0280 Maximale snelheid vooruit met rijschakelaar 0284 Maximale snelheid achteruit met rijschakelaar 0276 Uitrolrem meerijmodus 0273 Acceleratie meerijmodus 0281 Meeloopsnelheid vooruit met rijschakelaar 0285 Meeloopsnelheid achteruit met rijschakelaar 0277 Uitrolrem meeloopmodus 0283 Speciale rijsnelheid vooruit 0287 Speciale rijsnelheid achteruit
0-9
4
0-9 (1,5 - 4,5 km/h) 0-9 (1,5 - 4,5 km/h) 0-9
8 4,0 km/h
0-9 (1,5 - 6,0 km/h) 0-9 (1,5 - 6,0 km/h) 0-9
Nr.
Staplatform ingeklapt, zijsteunen ingeklapt
8 4,0 km/h 7 9 6,0 km/h
Functie
0272 Acceleratie meerijmodus 0280 Maximale snelheid vooruit met rijschakelaar 0284 Maximale snelheid achteruit met rijschakelaar 0276 Uitrolrem meerijmodus 0273 Acceleratie meerijmodus 0281 Meeloopsnelheid vooruit met rijschakelaar 0285 Meeloopsnelheid achteruit met rijschakelaar 0277 Uitrolrem meeloopmodus 0283 Speciale rijsnelheid vooruit
Staplatform uitgeklapt, zijsteunen ingeklapt
9 6,0 km/h
0287 Speciale rijsnelheid achteruit
7
0262 Omkeerrem
11.14 DE
0262 Omkeerrem
Opmerkingen Standaard Bereik instelwaard instelwaard e e 0-9 6 Staplatform uitgeklapt, zijsteunen uitgeklapt 8 0-9 12,5 km/h (1,5 - 13,0 km/h) 0-9 8 (1,5 - 13,0 12,5 km/h km/h) 0-9 5
Opmerkingen Standaard Bereik instelwaard instelwaard e e 0-9 6 Staplatform uitgeklapt, zijsteunen uitgeklapt 8 0-9 12,5 km/h (1,5 - 13,0 km/h) 0-9 8 (1,5 - 13,0 12,5 km/h km/h) 0-9 5 0-9
4
0-9 (1,5 - 4,5 km/h) 0-9 (1,5 - 4,5 km/h) 0-9
8 4,0 km/h
0-9 (1,5 - 6,0 km/h) 0-9 (1,5 - 6,0 km/h) 0-9
Staplatform ingeklapt, zijsteunen ingeklapt
8 4,0 km/h 7 9 6,0 km/h
Staplatform uitgeklapt, zijsteunen ingeklapt
9 6,0 km/h 7
11.14 DE
Nr.
Rijprogramma 2 - inklapbaar staplatform
75
75
Rijprogramma 3 – Vast staplatform functie
0-9 (8.5 - 13.0 km/h) 0-9 (8.5 - 13.0 km/h) 0-9
8 12.5 km/h
0-9
7
Opmerkingen
Nr.
76
functie
0288 Acceleratie meerijmodus 0296 Maximale snelheid vooruit via rijschakelaar 0300 Maximale snelheid achteruit via rijschakelaar 0292 Uitrolrem meerijmodus 0262 Omkeerrem
8 12.5 km/h 8
11.14 DE
0288 Acceleratie meerijmodus 0296 Maximale snelheid vooruit via rijschakelaar 0300 Maximale snelheid achteruit via rijschakelaar 0292 Uitrolrem meerijmodus 0262 Omkeerrem
Standaard Bereik instelwaard instelwaard e e 0-9 8
Standaard Bereik instelwaard instelwaard e e 0-9 8 0-9 (8.5 - 13.0 km/h) 0-9 (8.5 - 13.0 km/h) 0-9
8 12.5 km/h
0-9
7
Opmerkingen
8 12.5 km/h 8
11.14 DE
Nr.
Rijprogramma 3 – Vast staplatform
76
Rijprogramma 3 – inklapbaar staplatform Nr.
Functie
0288 Acceleratie meerijmodus 0296 Maximale snelheid vooruit via rijschakelaar 0300 Maximale snelheid achteruit via rijschakelaar 0292 Uitlooprem meerijmodus 0289 Acceleratie meeloopmodus 0297 Meelopersnelheid vooruit via rijschakelaar 0301 Meelopersnelheid achteruit via rijschakelaar 0293 Uitlooprem meeloopmodus 0299 Speciale rijsnelheid vooruit 0303 Speciale rijsnelheid achteruit 0262 Omkeerrem
Rijprogramma 3 – inklapbaar staplatform
Standaard Bereik instelwaard instelwaarde e 0-9 0-9 (8,5 - 13,0 km/h) 0-9 (8,5 - 13,0 km/h)
8 8 12,5 km/h
8
0-9
4 8 4,0 km/h
Staplatform ingeklapt, veiligheidsbeugel ingeklapt
7 9 6,0 km/h
Staplatform uitgeklapt, veiligheidsbeugel ingeklapt.
0303 Speciale rijsnelheid achteruit
9 6,0 km/h 7
0262 Omkeerrem
Batterijparameter – stuurregeling PM2402z Functie
1377 Batterijtype (normaal / extra capaciteit / droog)
11.14 DE
1389 Ontlaadbewaking
Bereik Standaard Opmerkingen instelwaard instelwaard e e 0-2 1 0 = normaal (nat)
Nr.
1
Functie
1377 Batterijtype (normaal / extra capaciteit / droog)
1 = extra capaciteit (nat)
0 /1
Standaard Bereik instelwaard instelwaarde e 0-9 0-9 (8,5 - 13,0 km/h) 0-9 (8,5 - 13,0 km/h)
8 8 12,5 km/h
8
0-9
4 8 4,0 km/h
Staplatform ingeklapt, veiligheidsbeugel ingeklapt
8 4,0 km/h
0-9 0-9 (1,5 - 6,0 km/ h) 0-9 (1,5 - 6,0 km/ h) 0-9
Staplatform uitgeklapt, veiligheidsbeugel uitgeklapt
8 12,5 km/h
0-9
0-9 (1,5 - 4,5 km/ h) 0-9 (1,5 - 4,5 km/ h)
Opmerkingen
7 9 6,0 km/h
Staplatform uitgeklapt, veiligheidsbeugel ingeklapt.
9 6,0 km/h 7
Batterijparameter – stuurregeling PM2402z
2 = droog (onderhoudsvrij) 0 = niet actief 1 = actief
1389 Ontlaadbewaking 11.14 DE
Nr.
Functie
0288 Acceleratie meerijmodus 0296 Maximale snelheid vooruit via rijschakelaar 0300 Maximale snelheid achteruit via rijschakelaar 0292 Uitlooprem meerijmodus 0289 Acceleratie meeloopmodus 0297 Meelopersnelheid vooruit via rijschakelaar 0301 Meelopersnelheid achteruit via rijschakelaar 0293 Uitlooprem meeloopmodus 0299 Speciale rijsnelheid vooruit
Staplatform uitgeklapt, veiligheidsbeugel uitgeklapt
8 4,0 km/h
0-9 0-9 (1,5 - 6,0 km/ h) 0-9 (1,5 - 6,0 km/ h) 0-9
Nr.
8 12,5 km/h
0-9
0-9 (1,5 - 4,5 km/ h) 0-9 (1,5 - 4,5 km/ h)
Opmerkingen
77
Bereik Standaard Opmerkingen instelwaard instelwaard e e 0-2 1 0 = normaal (nat) 1 = extra capaciteit (nat)
0 /1
1
2 = droog (onderhoudsvrij) 0 = niet actief 1 = actief
77
7.4
Parameter combinatiebesturing AS2412iS
7.4
Rijprogramma 1 – vast staplatform Functie
Standaard Bereik instelwaard instelwaarde e 42 32 -104 0,42 m/s2 45 - 130
95 9,5 km/h
45 - 130
95 9,5 km/h
56 - 330 112 - 220
Opmerkingen
Nr.
78
Functie
0256 Acceleratie meerijmodus 0264 Maximale snelheid vooruit via rijschakelaar 0268 Maximale snelheid achteruit via rijschakelaar 0260 Uitrolrem meerijmodus 0262 Omkeerrem
Veiligheidsbeugel uitgeklapt Veiligheidsbeugel uitgeklapt
80 0,8 m/s2 180 1,8 m/s2
11.14 DE
0256 Acceleratie meerijmodus 0264 Maximale snelheid vooruit via rijschakelaar 0268 Maximale snelheid achteruit via rijschakelaar 0260 Uitrolrem meerijmodus 0262 Omkeerrem
Rijprogramma 1 – vast staplatform Standaard Bereik instelwaard instelwaarde e 42 32 -104 0,42 m/s2 45 - 130
95 9,5 km/h
45 - 130
95 9,5 km/h
56 - 330 112 - 220
Opmerkingen
Veiligheidsbeugel uitgeklapt Veiligheidsbeugel uitgeklapt
80 0,8 m/s2 180 1,8 m/s2
11.14 DE
Nr.
Parameter combinatiebesturing AS2412iS
78
Rijprogramma 1 - inklapbaar staplatform Functie
45 - 130
95 9,5 km/h
45 - 130
95 9,5 km/h
56 - 330 4 - 21
40 4,0 km/h
5 - 45
40 4,0 km/h
15 - 60 15 - 60 112 - 220
Nr.
80 0,8 m/s2 60 6,0 km/h 60 6,0 km/h 180 1,8 m/s2
Functie
0256 Acceleratie meerijmodus 0264 Maximale snelheid vooruit via rijschakelaar 0268 Maximale snelheid achteruit via rijschakelaar 0260 Uitrolrem meerijmodus 0257 Acceleratie meerijmodus 0265 Meeloopmodus snelheid vooruit via rijschakelaar 0269 Meeloopmodus snelheid achteruit via rijschakelaar 0261 Uitrolrem meeloopmodus 0267 Speciale rijsnelheid vooruit 0271 Speciale rijsnelheid achteruit 0262 Omkeerrem
Veiligheidsbeugel uitgeklapt Veiligheidsbeugel uitgeklapt
80 0,8 m/s2 21 0,21 m/s2
5 - 45
56 - 330
Opmerkingen
Zijsteunen ingeklapt Zijsteunen ingeklapt
11.14 DE
0256 Acceleratie meerijmodus 0264 Maximale snelheid vooruit via rijschakelaar 0268 Maximale snelheid achteruit via rijschakelaar 0260 Uitrolrem meerijmodus 0257 Acceleratie meerijmodus 0265 Meeloopmodus snelheid vooruit via rijschakelaar 0269 Meeloopmodus snelheid achteruit via rijschakelaar 0261 Uitrolrem meeloopmodus 0267 Speciale rijsnelheid vooruit 0271 Speciale rijsnelheid achteruit 0262 Omkeerrem
Standaard Bereik instelwaard instelwaarde e 42 32 - 104 0,42 m/s2
Standaard Bereik instelwaard instelwaarde e 42 32 - 104 0,42 m/s2 45 - 130
95 9,5 km/h
45 - 130
95 9,5 km/h
56 - 330 4 - 21
40 4,0 km/h
5 - 45
40 4,0 km/h
15 - 60 15 - 60 112 - 220
Veiligheidsbeugel uitgeklapt Veiligheidsbeugel uitgeklapt
80 0,8 m/s2 21 0,21 m/s2
5 - 45
56 - 330
Opmerkingen
80 0,8 m/s2 60 6,0 km/h 60 6,0 km/h 180 1,8 m/s2
Zijsteunen ingeklapt Zijsteunen ingeklapt
11.14 DE
Nr.
Rijprogramma 1 - inklapbaar staplatform
79
79
Rijprogramma 2 – vast staplatform Functie
45 - 130
125 12,5 km/h
45 - 130
125 12,5 km/h
56 - 330 112 - 220
Opmerkingen
Nr.
80
Functie
0272 Acceleratie meerijmodus 0280 Maximale snelheid vooruit via rijschakelaar 0284 Maximale snelheid achteruit via rijschakelaar 0276 Uitrolrem meerijmodus 0262 Omkeerrem
Veiligheidsbeugel uitgeklapt Veiligheidsbeugel uitgeklapt
130 1,3 m/s2 180 1,8 m/s2
11.14 DE
0272 Acceleratie meerijmodus 0280 Maximale snelheid vooruit via rijschakelaar 0284 Maximale snelheid achteruit via rijschakelaar 0276 Uitrolrem meerijmodus 0262 Omkeerrem
Standaard Bereik instelwaard instelwaarde e 70 32 -104 0,70 m/s2
Standaard Bereik instelwaard instelwaarde e 70 32 -104 0,70 m/s2 45 - 130
125 12,5 km/h
45 - 130
125 12,5 km/h
56 - 330 112 - 220
Opmerkingen
Veiligheidsbeugel uitgeklapt Veiligheidsbeugel uitgeklapt
130 1,3 m/s2 180 1,8 m/s2
11.14 DE
Nr.
Rijprogramma 2 – vast staplatform
80
Rijprogramma 2 - inklapbaar staplatform Functie
45 -130
125 12,5 km/h
45 -130
125 12,5 km/h
56 -330 4 - 21
42 4,2 km/h
5 - 45
42 4,2 km/h
15 - 60 15 - 60 112 - 220
Nr.
130 1,3 m/s2 60 6,0 km/h 60 6,0 km/h 180 1,8 m/s2
Functie
0272 Acceleratie meerijmodus 0280 Maximale snelheid vooruit via rijschakelaar 0284 Maximale snelheid achteruit via rijschakelaar 0276 Uitrolrem meerijmodus 0273 Acceleratie meerijmodus 0281 Meeloopmodus snelheid vooruit via rijschakelaar 0285 Meeloopmodus snelheid achteruit via rijschakelaar 0277 Uitrolrem meeloopmodus 0283 Speciale rijsnelheid vooruit 0287 Speciale rijsnelheid achteruit 0262 Omkeerrem
Veiligheidsbeugel uitgeklapt Veiligheidsbeugel uitgeklapt
130 1,3 m/s2 21 0,21 m/s2
5 - 45
56 -330
Opmerkingen
Zijsteunen ingeklapt Zijsteunen ingeklapt
11.14 DE
0272 Acceleratie meerijmodus 0280 Maximale snelheid vooruit via rijschakelaar 0284 Maximale snelheid achteruit via rijschakelaar 0276 Uitrolrem meerijmodus 0273 Acceleratie meerijmodus 0281 Meeloopmodus snelheid vooruit via rijschakelaar 0285 Meeloopmodus snelheid achteruit via rijschakelaar 0277 Uitrolrem meeloopmodus 0283 Speciale rijsnelheid vooruit 0287 Speciale rijsnelheid achteruit 0262 Omkeerrem
Standaard Bereik instelwaard instelwaarde e 70 32 - 104 0,70 m/s2
Standaard Bereik instelwaard instelwaarde e 70 32 - 104 0,70 m/s2 45 -130
125 12,5 km/h
45 -130
125 12,5 km/h
56 -330 4 - 21
42 4,2 km/h
5 - 45
42 4,2 km/h
15 - 60 15 - 60 112 - 220
Veiligheidsbeugel uitgeklapt Veiligheidsbeugel uitgeklapt
130 1,3 m/s2 21 0,21 m/s2
5 - 45
56 -330
Opmerkingen
130 1,3 m/s2 60 6,0 km/h 60 6,0 km/h 180 1,8 m/s2
Zijsteunen ingeklapt Zijsteunen ingeklapt
11.14 DE
Nr.
Rijprogramma 2 - inklapbaar staplatform
81
81
Rijprogramma 3 – vast staplatform Functie
45 - 130
125 12,5 km/h
45 - 130
125 12,5 km/h
56 - 330 112 - 220
Opmerkingen
Nr.
82
Functie
0288 Acceleratie meerijmodus 0296 Maximale snelheid vooruit via rijschakelaar 0300 Maximale snelheid achteruit via rijschakelaar 0292 Uitrolrem meerijmodus 0262 Omkeerrem
Veiligheidsbeugel uitgeklapt Veiligheidsbeugel uitgeklapt
145 1,45 m/s2 180 1,8 m/s2
11.14 DE
0288 Acceleratie meerijmodus 0296 Maximale snelheid vooruit via rijschakelaar 0300 Maximale snelheid achteruit via rijschakelaar 0292 Uitrolrem meerijmodus 0262 Omkeerrem
Standaard Bereik instelwaard instelwaarde e 100 32 -104 1,00 m/s2
Standaard Bereik instelwaard instelwaarde e 100 32 -104 1,00 m/s2 45 - 130
125 12,5 km/h
45 - 130
125 12,5 km/h
56 - 330 112 - 220
Opmerkingen
Veiligheidsbeugel uitgeklapt Veiligheidsbeugel uitgeklapt
145 1,45 m/s2 180 1,8 m/s2
11.14 DE
Nr.
Rijprogramma 3 – vast staplatform
82
Rijprogramma 3 - inklapbaar staplatform Functie
45 -130
125 12,5 km/h
45 -130
125 12,5 km/h
56 -330 4 - 21
42 4,2 km/h
5 - 45
42 4,2 km/h
15 - 60 15 - 60 112 - 220
Nr.
145 1,45 m/s2 60 6,0 km/h 60 6,0 km/h 180 1,8 m/s2
Functie
0288 Acceleratie meerijmodus 0296 Maximale snelheid vooruit via rijschakelaar 0300 Maximale snelheid achteruit via rijschakelaar 0292 Uitrolrem meerijmodus 0289 Acceleratie meerijmodus 0297 Meeloopmodus snelheid vooruit via rijschakelaar 0301 Meeloopmodus snelheid achteruit via rijschakelaar 0293 Uitrolrem meeloopmodus 0299 Speciale rijsnelheid vooruit 0303 Speciale rijsnelheid achteruit 0262 Omkeerrem
Veiligheidsbeugel uitgeklapt Veiligheidsbeugel uitgeklapt
145 1,45 m/s2 21 0,21 m/s2
5 - 45
56 -330
Opmerkingen
Zijsteunen ingeklapt Zijsteunen ingeklapt
11.14 DE
0288 Acceleratie meerijmodus 0296 Maximale snelheid vooruit via rijschakelaar 0300 Maximale snelheid achteruit via rijschakelaar 0292 Uitrolrem meerijmodus 0289 Acceleratie meerijmodus 0297 Meeloopmodus snelheid vooruit via rijschakelaar 0301 Meeloopmodus snelheid achteruit via rijschakelaar 0293 Uitrolrem meeloopmodus 0299 Speciale rijsnelheid vooruit 0303 Speciale rijsnelheid achteruit 0262 Omkeerrem
Standaard Bereik instelwaard instelwaarde e 100 32 - 104 1,00 m/s2
Standaard Bereik instelwaard instelwaarde e 100 32 - 104 1,00 m/s2 45 -130
125 12,5 km/h
45 -130
125 12,5 km/h
56 -330 4 - 21
42 4,2 km/h
5 - 45
42 4,2 km/h
15 - 60 15 - 60 112 - 220
Veiligheidsbeugel uitgeklapt Veiligheidsbeugel uitgeklapt
145 1,45 m/s2 21 0,21 m/s2
5 - 45
56 -330
Opmerkingen
145 1,45 m/s2 60 6,0 km/h 60 6,0 km/h 180 1,8 m/s2
Zijsteunen ingeklapt Zijsteunen ingeklapt
11.14 DE
Nr.
Rijprogramma 3 - inklapbaar staplatform
83
83
Batterijparameters Functie
1377 Batterijtype (normaal / extra capaciteit / droog)
Nr.
1 = extra capaciteit (nat) 2 = droog (onderhoudsvrij)
0-4
1
84
Functie
1377 Batterijtype (normaal / extra capaciteit / droog)
Opmerkingen Standaard Bereik instelwaard instelwaard e e 0-7 1 0 = normaal (nat) 1 = extra capaciteit (nat) 2 = droog (onderhoudsvrij)
3 = VS-type ("flat plate")
3 = VS-type ("flat plate")
4 = VS-type ("pallet pro")
4 = VS-type ("pallet pro")
5 = VS-type ("tubular plate" / droge batterij)
5 = VS-type ("tubular plate" / droge batterij)
6 = Banner DB69 (droge batterij);
6 = Banner DB69 (droge batterij);
7 = Exide GF12 063 Y (droge batterij) 0 = niet actief
7 = Exide GF12 063 Y (droge batterij) 0 = niet actief
1389 Ontlaadbewaki ng
1 = actief
0-4
1
1 = actief
2 = indicatie actief en hefuitschakeling actief (behalve voor digitale hefingang)
2 = indicatie actief en hefuitschakeling actief (behalve voor digitale hefingang)
3 = indicatie en hefuitschakeling actief (behalve voor MFC05richtwaarden heffing)
3 = indicatie en hefuitschakeling actief (behalve voor MFC05richtwaarden heffing)
4 = indicatie en hefuitschakeling actief (behalve voor MFC05richtwaarden heffing en digitale hefingang)
4 = indicatie en hefuitschakeling actief (behalve voor MFC05richtwaarden heffing en digitale hefingang)
11.14 DE
1389 Ontlaadbewaki ng
Opmerkingen Standaard Bereik instelwaard instelwaard e e 0-7 1 0 = normaal (nat)
11.14 DE
Nr.
Batterijparameters
84
7.5
Displayinstrument CanDis
7.5
Het instrument toont de volgende parameters:
62 63 64 65 66 67
Het instrument toont de volgende parameters:
Indicatie batterijlading (enkel bij inbouwlader) balken voor indicatie van capaciteit Resterende laadtoestand van de batterij "Waarschuwing"voorwaarschuwingspictogram, Opladen van batterij wordt aanbevolen "Stop"-pictogram; hefuitschakeling, Batterij moet worden opgeladen Het T-pictogram verschijnt tijdens het gebruik wanneer op de onderhoudsvrije batterij de verbruikbewaking is ingesteld 6-cijferig lcd-display; bedrijfsurenteller; indicatie van de invoer; Storingsindicatie
Tevens worden servicemeldingen parameterwijzigingen weergegeven.
van
Displayinstrument CanDis
de
62 62
63
64
65
66
67
63 64 65 66 67
elektronicacomponenten
en
Indicatie batterijlading (enkel bij inbouwlader) balken voor indicatie van capaciteit Resterende laadtoestand van de batterij "Waarschuwing"voorwaarschuwingspictogram, Opladen van batterij wordt aanbevolen "Stop"-pictogram; hefuitschakeling, Batterij moet worden opgeladen Het T-pictogram verschijnt tijdens het gebruik wanneer op de onderhoudsvrije batterij de verbruikbewaking is ingesteld 6-cijferig lcd-display; bedrijfsurenteller; indicatie van de invoer; Storingsindicatie
Tevens worden servicemeldingen parameterwijzigingen weergegeven.
van
de
62
63
64
65
66
67
elektronicacomponenten
en
Indicatie ontlaadtoestand
Indicatie ontlaadtoestand
Het ingestelde batterijtype bepaalt tevens de inschakelgrenzen voor de extra indicaties (64) "waarschuwing" en (65) "stop".
Het ingestelde batterijtype bepaalt tevens de inschakelgrenzen voor de extra indicaties (64) "waarschuwing" en (65) "stop".
De beschikbare capaciteit wordt met 8 led-balken weergegeven.
De beschikbare capaciteit wordt met 8 led-balken weergegeven.
De werkelijke batterijcapaciteit wordt door de brandende led-balken aangegeven. 8 balken staan voor volledige batterijcapaciteit, 1 balk staat voor de minimale batterijcapaciteit.
De werkelijke batterijcapaciteit wordt door de brandende led-balken aangegeven. 8 balken staan voor volledige batterijcapaciteit, 1 balk staat voor de minimale batterijcapaciteit.
Als er nog maar één led-balk brandt, is de batterijcapaciteit bijna op en brandt de indicatie (64) "waarschuwing". Batterij moet dringend worden opgeladen.
Als er nog maar één led-balk brandt, is de batterijcapaciteit bijna op en brandt de indicatie (64) "waarschuwing". Batterij moet dringend worden opgeladen.
Als er geen led-balk meer brandt, brandt ook de indicatie (65) "stop". Heffen is niet meer mogelijk. Batterij moet worden opgeladen.
Als er geen led-balk meer brandt, brandt ook de indicatie (65) "stop". Heffen is niet meer mogelijk. Batterij moet worden opgeladen.
7.5.1 Verbruikbewaking
7.5.1 Verbruikbewaking Bij het bereiken van de ontlaadgrens (de stop-led schakelt in) wordt bij geactiveerde verbruikbewaking de heffunctie uitgeschakeld. Rijden en neerlaten blijft mogelijk.
11.14 DE
11.14 DE
Bij het bereiken van de ontlaadgrens (de stop-led schakelt in) wordt bij geactiveerde verbruikbewaking de heffunctie uitgeschakeld. Rijden en neerlaten blijft mogelijk.
85
85
7.5.2 Bedrijfsurenindicatie
7.5.2 Bedrijfsurenindicatie
Indicatiegebied tussen 0,0 en 99.999,0 uur. Rij- en hefbewegingen worden geregistreerd. Het scherm heeft achtergrondverlichting.
Z
Bij onderhoudsvrije batterijen bedrijfsurenindicatie (66).
verschijnt
er
een
"T"-pictogram
in
Indicatiegebied tussen 0,0 en 99.999,0 uur. Rij- en hefbewegingen worden geregistreerd. Het scherm heeft achtergrondverlichting.
Z
de
7.5.3 Gebeurtenismeldingen
Z
Z 7.7
er
een
"T"-pictogram
in
de
De bedrijfsurenindicatie wordt ook gebruikt voor indicatie van gebeurtenismeldingen. De gebeurtenismelding begint met een "E" voor event gevolgd door een viercijferig gebeurtenisnummer. Wanneer meerdere gebeurtenissen gelijktijdig optreden, worden deze na elkaar weergegeven. De gebeurtenissen worden weergegeven zolang deze actief zijn. Gebeurtenismeldingen overschrijven de bedrijfsurenindicatie. De meeste gebeurtenissen activeren een noodstop. De gebeurtenisindicatie blijft aanwezig, tot het stuurstroomcircuit wordt uitgeschakeld (contactslot).
De bedrijfsurenindicatie wordt ook gebruikt voor indicatie van gebeurtenismeldingen. De gebeurtenismelding begint met een "E" voor event gevolgd door een viercijferig gebeurtenisnummer. Wanneer meerdere gebeurtenissen gelijktijdig optreden, worden deze na elkaar weergegeven. De gebeurtenissen worden weergegeven zolang deze actief zijn. Gebeurtenismeldingen overschrijven de bedrijfsurenindicatie. De meeste gebeurtenissen activeren een noodstop. De gebeurtenisindicatie blijft aanwezig, tot het stuurstroomcircuit wordt uitgeschakeld (contactslot).
Wanneer geen CanDis aanwezig is, wordt de gebeurteniscode weergegeven door het knipperen van de led van de laadtoestandindicatie.
Wanneer geen CanDis aanwezig is, wordt de gebeurteniscode weergegeven door het knipperen van de led van de laadtoestandindicatie.
Z
Gedetailleerde beschrijvingen met gebeurteniscodes zijn verkrijgbaar bij de klantenservice van de producent.
Gedetailleerde beschrijvingen met gebeurteniscodes zijn verkrijgbaar bij de klantenservice van de producent.
7.5.4 Inschakeltest
Na het inschakelen verschijnen de volgende gegevens:
Na het inschakelen verschijnen de volgende gegevens:
– de softwareversie van het displayinstrument (korte tijd), – de bedrijfsuren, – de laadtoestand van de batterij.
– de softwareversie van het displayinstrument (korte tijd), – de bedrijfsuren, – de laadtoestand van de batterij.
ISM-toegangsmodule (o)
7.6
Z
Bij uitrusting met ISM-toegangsmodule of CanCode, zie handleiding „ISM toegangsmodule“.
Curveregeling
7.7
ISM-toegangsmodule (o) Bij uitrusting met ISM-toegangsmodule of CanCode, zie handleiding „ISM toegangsmodule“.
Curveregeling
11.14 DE
De optie Curve Control ondersteunt de bestuurder bij het veilige gebruik van het interne transportmiddel met inachtneming van de veiligheidsbepalingen. De maximale rijsnelheid wordt bij het rijden door bochten overeenkomst de stuuruitslag aangepast.
11.14 DE
De optie Curve Control ondersteunt de bestuurder bij het veilige gebruik van het interne transportmiddel met inachtneming van de veiligheidsbepalingen. De maximale rijsnelheid wordt bij het rijden door bochten overeenkomst de stuuruitslag aangepast.
86
verschijnt
7.5.3 Gebeurtenismeldingen
7.5.4 Inschakeltest
7.6
Bij onderhoudsvrije batterijen bedrijfsurenindicatie (66).
86
F Onderhoud van het interne transportmiddel
F Onderhoud van het interne transportmiddel
1
1
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming De in dit hoofdstuk beschreven controles en onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd volgens de intervallen op de controlelijsten voor het onderhoud.
De in dit hoofdstuk beschreven controles en onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd volgens de intervallen op de controlelijsten voor het onderhoud.
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen en gevaar op beschadiging van onderdelen Iedere verandering aan het interne transportmiddel (vooral veiligheidsvoorzieningen) is verboden. U mag de werksnelheden van het interne transportmiddel in geen geval veranderen in grotere werksnelheden.
Gevaar op ongevallen en gevaar op beschadiging van onderdelen Iedere verandering aan het interne transportmiddel (vooral veiligheidsvoorzieningen) is verboden. U mag de werksnelheden van het interne transportmiddel in geen geval veranderen in grotere werksnelheden.
OPMERKING
OPMERKING
Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf te garanderen. Om redenen van veiligheid mogen in de buurt van de computer, de regelingen en de IG-sensoren (antennes) alleen componenten in het interne transportmiddel worden ingebouwd, die speciaal door de fabrikant op dat interne transportmiddel zijn afgestemd. Deze componenten (computer, regelingen, IG-sensor (antenne)) mogen dus ook niet worden vervangen door vergelijkbare componenten uit andere interne transportmiddelen uit dezelfde serie.
Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf te garanderen. Om redenen van veiligheid mogen in de buurt van de computer, de regelingen en de IG-sensoren (antennes) alleen componenten in het interne transportmiddel worden ingebouwd, die speciaal door de fabrikant op dat interne transportmiddel zijn afgestemd. Deze componenten (computer, regelingen, IG-sensor (antenne)) mogen dus ook niet worden vervangen door vergelijkbare componenten uit andere interne transportmiddelen uit dezelfde serie.
Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud
2
Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud Personeel voor het onderhoud
Het onderhoud van het interne transportmiddel mag alleen door de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de fabrikant worden uitgevoerd. Daarom adviseren we u een onderhoudscontract af te sluiten met de betreffende verkoopafdeling van de producent.
Het onderhoud van het interne transportmiddel mag alleen door de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de fabrikant worden uitgevoerd. Daarom adviseren we u een onderhoudscontract af te sluiten met de betreffende verkoopafdeling van de producent.
11.14 DE
Personeel voor het onderhoud
11.14 DE
2
Bedrijfsveiligheid en milieubescherming
87
87
Optillen en opbokken
Optillen en opbokken
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Veilig optillen en opbokken van het interne transportmiddel Voor het heffen van het interne transportmiddel mogen de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen worden bevestigd. Werkzaamheden onder een opgeheven lastopnamemiddel / cabine mogen enkel worden uitgevoerd, wanneer deze zijn vastgezet met een voldoende sterke ketting of met de borgpen. Om het interne transportmiddel op te tillen en op te bokken de volgende stappen nemen: Intern transportmiddel enkel op een vlakke ondergrond opbokken en borgen tegen onbedoelde bewegingen. Uitsluitend een krik met voldoende draagvermogen gebruiken. Bij het opbokken moet met geschikte middelen (wiggen, hardhouten blokken) worden uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt. Voor het optillen van het interne transportmiddel mogen de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde punten worden bevestigd, (zie "Transport en eerste inbedrijfstelling" op pagina 29). Bij het opbokken moet met geschikte middelen (wiggen, hardhouten blokken) worden uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt.
Veilig optillen en opbokken van het interne transportmiddel Voor het heffen van het interne transportmiddel mogen de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen worden bevestigd. Werkzaamheden onder een opgeheven lastopnamemiddel / cabine mogen enkel worden uitgevoerd, wanneer deze zijn vastgezet met een voldoende sterke ketting of met de borgpen. Om het interne transportmiddel op te tillen en op te bokken de volgende stappen nemen: Intern transportmiddel enkel op een vlakke ondergrond opbokken en borgen tegen onbedoelde bewegingen. Uitsluitend een krik met voldoende draagvermogen gebruiken. Bij het opbokken moet met geschikte middelen (wiggen, hardhouten blokken) worden uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt. Voor het optillen van het interne transportmiddel mogen de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde punten worden bevestigd, (zie "Transport en eerste inbedrijfstelling" op pagina 29). Bij het opbokken moet met geschikte middelen (wiggen, hardhouten blokken) worden uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt.
Reinigingswerkzaamheden
Reinigingswerkzaamheden
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Brandgevaar U mag het interne transportmiddel niet reinigen met brandbare vloeistoffen. Verbreek vóór aanvang van de reinigingswerkzaamheden de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken). Vóór het begin van alle reinigingswerkzaamheden moet u alle veiligheidsmaatregelen treffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uit te sluiten.
Brandgevaar U mag het interne transportmiddel niet reinigen met brandbare vloeistoffen. Verbreek vóór aanvang van de reinigingswerkzaamheden de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken). Vóór het begin van alle reinigingswerkzaamheden moet u alle veiligheidsmaatregelen treffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld door kortsluiting) uit te sluiten.
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
88
11.14 DE
Gevaar op beschadigingen aan de elektrische installatie Het reinigen van de elektrische onderdelen van de installatie met water, kan leiden tot beschadiging aan de elektrische installatie. Reinigen van de elektrische installatie met water is verboden. Reinig de elektrische installatie niet met water. Reinig elektrische installaties met zwakke zuig- of perslucht (compressor met waterafscheider gebruiken) en een niet-geleidende, antistatische kwast.
11.14 DE
Gevaar op beschadigingen aan de elektrische installatie Het reinigen van de elektrische onderdelen van de installatie met water, kan leiden tot beschadiging aan de elektrische installatie. Reinigen van de elektrische installatie met water is verboden. Reinig de elektrische installatie niet met water. Reinig elektrische installaties met zwakke zuig- of perslucht (compressor met waterafscheider gebruiken) en een niet-geleidende, antistatische kwast.
88
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
Gevaar op beschadiging van componenten bij het reinigen van het interne transportmiddel Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of hogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldig afdekken, omdat vocht kan leiden tot storingen. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan.
Z
Gevaar op beschadiging van componenten bij het reinigen van het interne transportmiddel Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of hogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldig afdekken, omdat vocht kan leiden tot storingen. Reiniging met een stoomstraal is niet toegestaan.
Z
Na reiniging de werkzaamheden uitvoeren die worden beschreven in paragraaf "Intern transportmiddel weer in gebruik nemen na reinigings- en onderhoudswerkzaamheden" ((zie "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden" op pagina 112)). Werkzaamheden aan de elektrische installatie
Na reiniging de werkzaamheden uitvoeren die worden beschreven in paragraaf "Intern transportmiddel weer in gebruik nemen na reinigings- en onderhoudswerkzaamheden" ((zie "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden" op pagina 112)). Werkzaamheden aan de elektrische installatie
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen Uitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. Voorafgaand aan werkzaamheden moeten alle maatregelen worden getroffen die nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten. Verbreek vóór aanvang van de werkzaamheden de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken).
Gevaar op ongevallen Uitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden uitvoeren aan de elektrische installatie. Voorafgaand aan werkzaamheden moeten alle maatregelen worden getroffen die nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten. Verbreek vóór aanvang van de werkzaamheden de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken).
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen door elektrische stroom Aan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand. Voorafgaand aan de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie: Intern transportmiddel veilig plaatsen ((zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 49)). Druk op de NOODSTOP-schakelaar. Verbreek de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken). Doe ringen, metalen armbanden en dergelijke af voordat u werkzaamheden verricht aan elektrische onderdelen.
Gevaar op ongevallen door elektrische stroom Aan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand. Voorafgaand aan de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie: Intern transportmiddel veilig plaatsen ((zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 49)). Druk op de NOODSTOP-schakelaar. Verbreek de verbinding met de batterij (batterijstekker eruit trekken). Doe ringen, metalen armbanden en dergelijke af voordat u werkzaamheden verricht aan elektrische onderdelen.
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG! Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. Neem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt. 11.14 DE
11.14 DE
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. Neem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.
89
89
Laswerkzaamheden
Laswerkzaamheden
Verwijder elektrische en elektronische onderdelen uit het interne sportmiddel voordat u laswerkzaamheden uitvoert, om schade te vermijden.
Verwijder elektrische en elektronische onderdelen uit het interne sportmiddel voordat u laswerkzaamheden uitvoert, om schade te vermijden.
Instelwaarden
Instelwaarden
Bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische, elektrische en/of elektronische onderdelen moet rekening gehouden worden met de voertuigafhankelijke instelwaarden.
Bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische, elektrische en/of elektronische onderdelen moet rekening gehouden worden met de voertuigafhankelijke instelwaarden.
Wielen
Wielen
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Gevaar voor ongevallen door gebruik van wielen die niet voldoen aan de specificaties van de producent De kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. Bij een ongelijkmatige slijtage vermindert de stabiliteit van het interne transportmiddel en wordt de remweg langer. Als de wielen worden vervangen, moet erop worden gelet dat het interne transportmiddel niet scheef komt te staan. De wielen altijd paarsgewijs vervangen, d.w.z. tegelijkertijd links en rechts.
Z
Gevaar voor ongevallen door gebruik van wielen die niet voldoen aan de specificaties van de producent De kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne transportmiddel. Bij een ongelijkmatige slijtage vermindert de stabiliteit van het interne transportmiddel en wordt de remweg langer. Als de wielen worden vervangen, moet erop worden gelet dat het interne transportmiddel niet scheef komt te staan. De wielen altijd paarsgewijs vervangen, d.w.z. tegelijkertijd links en rechts.
Z
In de fabriek gemonteerde wielen uitsluitend vervangen door originele vervangingsonderdelen van de producent, omdat anders de specificaties van de producent niet worden aangehouden. Hydraulische slangleidingen
Hydraulische slangleidingen
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
11.14 DE
Gevaar voor ongevallen door lekkende hydraulische installaties Uit een lekkende of defecte hydraulische installatie kan hydraulische olie stromen. Vastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. Defect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. Uitgelopen hydraulische olie direct met geschikt bindmiddel verwijderen. Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren.
11.14 DE
Gevaar voor ongevallen door lekkende hydraulische installaties Uit een lekkende of defecte hydraulische installatie kan hydraulische olie stromen. Vastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. Defect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen. Uitgelopen hydraulische olie direct met geschikt bindmiddel verwijderen. Het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften afvoeren.
90
In de fabriek gemonteerde wielen uitsluitend vervangen door originele vervangingsonderdelen van de producent, omdat anders de specificaties van de producent niet worden aangehouden.
90
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Letselgevaar en infectiegevaar door defecte hydraulische slangen Onder druk staande hydraulische olie kan door kleine gaatjes of haarfijne scheuren in de hydraulische slangen ontsnappen. Poreuze hydraulische slangen kunnen tijdens het bedrijf barsten. Personen in de buurt van het interne transportmiddel kunnen door de uittredende hydraulische olie letsel oplopen. Bij letsel meteen een arts raadplegen. Onder druk staande hydraulische slangen niet aanraken. Vastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. Defect intern transportmiddel markeren en stilleggen. Intern transportmiddel pas weer in bedrijf nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
Letselgevaar en infectiegevaar door defecte hydraulische slangen Onder druk staande hydraulische olie kan door kleine gaatjes of haarfijne scheuren in de hydraulische slangen ontsnappen. Poreuze hydraulische slangen kunnen tijdens het bedrijf barsten. Personen in de buurt van het interne transportmiddel kunnen door de uittredende hydraulische olie letsel oplopen. Bij letsel meteen een arts raadplegen. Onder druk staande hydraulische slangen niet aanraken. Vastgestelde gebreken direct bij de leidinggevende melden. Defect intern transportmiddel markeren en stilleggen. Intern transportmiddel pas weer in bedrijf nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
OPMERKING
OPMERKING Hydraulische slangen controleren en vervangen Hydraulische slangen kunnen door veroudering poreus worden en moeten regelmatig worden gecontroleerd. De gebruiksvoorwaarden van het interne transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de veroudering van de hydraulische slangen. Hydraulische slangen minimaal 1x per jaar controleren en indien nodig vervangen. Bij zwaardere gebruiksvoorwaarden moeten de inspectie-intervallen overeenkomstig verkort worden. Bij normale gebruiksvoorwaarden wordt een preventieve vervanging van de hydraulische slangen na 6 jaar aanbevolen. Voor een langer gebruik zonder dat er gevaren ontstaan moet de exploitant een risicobeoordeling uitvoeren. De daaruit resulterende veiligheidsmaatregelen moeten worden aangehouden en het inspectie-interval moet overeenkomst worden verkort.
11.14 DE
11.14 DE
Hydraulische slangen controleren en vervangen Hydraulische slangen kunnen door veroudering poreus worden en moeten regelmatig worden gecontroleerd. De gebruiksvoorwaarden van het interne transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de veroudering van de hydraulische slangen. Hydraulische slangen minimaal 1x per jaar controleren en indien nodig vervangen. Bij zwaardere gebruiksvoorwaarden moeten de inspectie-intervallen overeenkomstig verkort worden. Bij normale gebruiksvoorwaarden wordt een preventieve vervanging van de hydraulische slangen na 6 jaar aanbevolen. Voor een langer gebruik zonder dat er gevaren ontstaan moet de exploitant een risicobeoordeling uitvoeren. De daaruit resulterende veiligheidsmaatregelen moeten worden aangehouden en het inspectie-interval moet overeenkomst worden verkort.
91
91
3
Onderhoud en inspectie
3
Onderhoud en inspectie
Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.
Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel en vormt bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.
WAARSCHUWING! De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de slijtage van de serviceonderdelen. We adviseren u dat de Jungheinrich klantadviseur ter plekke een toepassingsanalyse verricht en de daarop afgestemde onderhoudsintervallen bepaalt, om schade door slijtage te vermijden. De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen (zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen) moet u de intervallen overeenkomstig verkorten.
De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke invloed op de slijtage van de serviceonderdelen. We adviseren u dat de Jungheinrich klantadviseur ter plekke een toepassingsanalyse verricht en de daarop afgestemde onderhoudsintervallen bepaalt, om schade door slijtage te vermijden. De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen (zoals veel stof, sterke temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen) moet u de intervallen overeenkomstig verkorten.
De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die moeten worden uitgevoerd en het tijdstip waarop deze moeten worden uitgevoerd. Als onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd:
De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die moeten worden uitgevoerd en het tijdstip waarop deze moeten worden uitgevoerd. Als onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd:
W
= Om de 50 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per week
W
= Om de 50 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per week
A B C t
= = = =
A B C t
= = = =
k
Z
WAARSCHUWING!
Om de 500 bedrijfsuren Om de 1000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaar Om de 2000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaar Onderhoudsinterval standaard Onderhoudsinterval koelhuis (aanvullend op het onderhoudsinterval = standaard)
k
Z
De onderhoudsintervallen W moeten door de exploitant worden uitgevoerd.
92
De onderhoudsintervallen W moeten door de exploitant worden uitgevoerd.
11.14 DE
In de inrijfase - na circa 100 werkuren - van het interne transportmiddel moet de exploitant beslist de wielmoeren en -bouten controleren en ze indien nodig vaster draaien.
11.14 DE
In de inrijfase - na circa 100 werkuren - van het interne transportmiddel moet de exploitant beslist de wielmoeren en -bouten controleren en ze indien nodig vaster draaien.
Om de 500 bedrijfsuren Om de 1000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaar Om de 2000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaar Onderhoudsinterval standaard Onderhoudsinterval koelhuis (aanvullend op het onderhoudsinterval = standaard)
92
4
Onderhoudscontrolelijst ERE 225 vast platform
4
Onderhoudscontrolelijst ERE 225 vast platform
4.1
Exploitant
4.1
Exploitant
4.1.1 Standaarduitvoering
4.1.1 Standaarduitvoering
Remmen 1 Controleren of de remmen werken.
W A B C t
Remmen 1 Controleren of de remmen werken.
W A B C t
Elektrische installatie Waarschuwings- en veiligheidssystemen aan de hand van de 1 gebruikshandleiding controleren. 2 Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt.
W A B C
Elektrische installatie Waarschuwings- en veiligheidssystemen aan de hand van de 1 gebruikshandleiding controleren. 2 Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt.
W A B C
Voeding Controleren of de aansluitingen van de batterijkabel goed vastzitten, 1 indien nodig polen invetten. 2 Batterij en batterijcomponenten controleren. 3 Controleren of de batterijstekker werkt, niet is beschadigd en vastzit.
W A B C
W A B C
t t
Voeding Controleren of de aansluitingen van de batterijkabel goed vastzitten, 1 indien nodig polen invetten. 2 Batterij en batterijcomponenten controleren. 3 Controleren of de batterijstekker werkt, niet is beschadigd en vastzit.
Rijden 1 Wielen controleren op slijtage en beschadigingen.
W A B C t
Rijden 1 Wielen controleren op slijtage en beschadigingen.
W A B C t
Frame en opbouw 1 Deuren en/of afdekkingen controleren. 2 Controleren of alle markeringen aanwezig en leesbaar zijn.
W A B C t t
Frame en opbouw 1 Deuren en/of afdekkingen controleren. 2 Controleren of alle markeringen aanwezig en leesbaar zijn.
W A B C t t
Hyd. bewegingen 1 Controleren of de hydraulische installatie werkt. 2 Hydraulisch oliepeil controleren, indien nodig corrigeren. Vorken of lastopnamemiddel controleren op slijtage en 3 beschadigingen.
W A B C t t
Hyd. bewegingen 1 Controleren of de hydraulische installatie werkt. 2 Hydraulisch oliepeil controleren, indien nodig corrigeren. Vorken of lastopnamemiddel controleren op slijtage en 3 beschadigingen.
W A B C t t
t t
t
t
t t t
t
11.14 DE
11.14 DE
t
t
93
93
4.2
Klantenservice
4.2
4.2.1 Standaarduitvoering Remmen 1 Controleren of de remmen werken. 2 Luchtspleet van magneetrem controleren.
Klantenservice
4.2.1 Standaarduitvoering W A B C t t
Remmen 1 Controleren of de remmen werken. 2 Luchtspleet van magneetrem controleren.
W A B C t t
Elektrische installatie W A B C 1 Kabel- en motorbevestiging controleren. t Waarschuwings- en veiligheidssystemen aan de hand van de 2 t gebruikshandleiding controleren. 3 Controleren of de indicatie- en bedieningselementen werken. t 4 Controleren of de microschakelaars werken, indien nodig instellen. t 5 Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt. t 6 Contactgevers en/of relais controleren. t 7 Controleren of de zekeringen de juiste waarde hebben. t Koolborstels controleren, indien nodig vervangen. Aanwijzing: bij het 8 t vervangen van de koolborstels de motor met perslucht reinigen. 9 Framesluiting controleren. t Elektrische bedrading op beschadiging (beschadigde isolatie, 10 aansluitingen) controleren. Controleren of de aansluitingen van de t kabels goed vastzitten.
Elektrische installatie W A B C 1 Kabel- en motorbevestiging controleren. t Waarschuwings- en veiligheidssystemen aan de hand van de 2 t gebruikshandleiding controleren. 3 Controleren of de indicatie- en bedieningselementen werken. t 4 Controleren of de microschakelaars werken, indien nodig instellen. t 5 Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt. t 6 Contactgevers en/of relais controleren. t 7 Controleren of de zekeringen de juiste waarde hebben. t Koolborstels controleren, indien nodig vervangen. Aanwijzing: bij het 8 t vervangen van de koolborstels de motor met perslucht reinigen. 9 Framesluiting controleren. t Elektrische bedrading op beschadiging (beschadigde isolatie, 10 aansluitingen) controleren. Controleren of de aansluitingen van de t kabels goed vastzitten.
Voeding W A B C Controleren of de aansluitingen van de batterijkabel goed vastzitten, 1 t indien nodig polen invetten. 2 Batterij en batterijcomponenten controleren. t 3 Zuurdichtheid en spanning van de batterij controleren. t 4 Controleren of de batterijstekker werkt, niet is beschadigd en vastzit. t
Voeding W A B C Controleren of de aansluitingen van de batterijkabel goed vastzitten, 1 t indien nodig polen invetten. 2 Batterij en batterijcomponenten controleren. t 3 Zuurdichtheid en spanning van de batterij controleren. t 4 Controleren of de batterijstekker werkt, niet is beschadigd en vastzit. t
Rijden 1 Controleren of de dodemansschakelaar werkt. 2 Lagers en bevestiging van rijaandrijving controleren. 3 Transmissie controleren op geluiden en lekkages. 4 Aanwijzing: Transmissieolie na 10000 bedrijfsuren verversen. 5 Wielen controleren op slijtage en beschadigingen. 6 Wiellagers en wielbevestiging controleren.
Rijden 1 Controleren of de dodemansschakelaar werkt. 2 Lagers en bevestiging van rijaandrijving controleren. 3 Transmissie controleren op geluiden en lekkages. 4 Aanwijzing: Transmissieolie na 10000 bedrijfsuren verversen. 5 Wielen controleren op slijtage en beschadigingen. 6 Wiellagers en wielbevestiging controleren.
11.14 DE
t t
94
W A B C t t t t t
11.14 DE
W A B C t t t
94
Frame en opbouw 1 Frame- en schroefverbindingen controleren op beschadigingen. 2 Deuren en/of afdekkingen controleren. 3 Controleren of alle markeringen aanwezig en leesbaar zijn. 4 Controleren of het staplatform werkt en niet is beschadigd. 5 Controleren of de sta- en treedvlakken niet glad of beschadigd zijn.
W A B C t t t t t
Frame en opbouw 1 Frame- en schroefverbindingen controleren op beschadigingen. 2 Deuren en/of afdekkingen controleren. 3 Controleren of alle markeringen aanwezig en leesbaar zijn. 4 Controleren of het staplatform werkt en niet is beschadigd. 5 Controleren of de sta- en treedvlakken niet glad of beschadigd zijn.
W A B C t t t t t
Hyd. bewegingen Controleren of de bedieningselementen van het "hydraulisch 1 systeem" werken en of de markeringen ervan volledig en goed leesbaar zijn. Controleren of de hefeinduitschakeling / hefuitschakeling werkt, is 2 bevestigd en niet is beschadigd. Controleren of de hefinstallatie werkt, goed is ingesteld en niet is 3 versleten of beschadigd. Cilinders en zuigerstangen controleren op beschadiging, lekkages 4 en bevestiging. 5 Controleren of de hydraulische installatie werkt. 6 Hydraulisch oliefilter, be- en ontluchtingsfilter vervangen. Controleren of de hydraulische aansluitingen, slang- en 7 buisleidingen goed vastzitten, niet lekken of beschadigd zijn. 8 Hydraulisch oliepeil controleren, indien nodig corrigeren. 9 Controleren of het drukventiel werkt, indien nodig instellen. 10 Hydraulische olie verversen. Vorken of lastopnamemiddel controleren op slijtage en 11 beschadigingen. 12 Trek-/duwstangen controleren.
W A B C
Hyd. bewegingen Controleren of de bedieningselementen van het "hydraulisch 1 systeem" werken en of de markeringen ervan volledig en goed leesbaar zijn. Controleren of de hefeinduitschakeling / hefuitschakeling werkt, is 2 bevestigd en niet is beschadigd. Controleren of de hefinstallatie werkt, goed is ingesteld en niet is 3 versleten of beschadigd. Cilinders en zuigerstangen controleren op beschadiging, lekkages 4 en bevestiging. 5 Controleren of de hydraulische installatie werkt. 6 Hydraulisch oliefilter, be- en ontluchtingsfilter vervangen. Controleren of de hydraulische aansluitingen, slang- en 7 buisleidingen goed vastzitten, niet lekken of beschadigd zijn. 8 Hydraulisch oliepeil controleren, indien nodig corrigeren. 9 Controleren of het drukventiel werkt, indien nodig instellen. 10 Hydraulische olie verversen. Vorken of lastopnamemiddel controleren op slijtage en 11 beschadigingen. 12 Trek-/duwstangen controleren.
W A B C
Overeengekomen diensten Proefrit maken met nominale last, indien nodig met klantspecifieke 1 lading uitvoeren. 2 Intern transportmiddel aan de hand van het smeerschema smeren. 3 Demonstratie na geslaagd onderhoud.
W A B C
Overeengekomen diensten Proefrit maken met nominale last, indien nodig met klantspecifieke 1 lading uitvoeren. 2 Intern transportmiddel aan de hand van het smeerschema smeren. 3 Demonstratie na geslaagd onderhoud.
W A B C
Sturen Controleren of het elektrische stuursysteem en de componenten 1 ervan werken. 2 Mechanische onderdelen van stuurkolom controleren.
W A B C
Sturen Controleren of het elektrische stuursysteem en de componenten 1 ervan werken. 2 Mechanische onderdelen van stuurkolom controleren.
W A B C
t t t t t k t t t t k t t t
t t t
t
t t t t k t t t t k t t t
t t t
t t
11.14 DE
11.14 DE
t
t
95
95
4.2.2 Optionele uitvoering
4.2.2 Optionele uitvoering
Aquamatiek Voeding Controleren of de aquamatische stop, slangaansluitingen en vlotter 1 werken en niet lekken. 2 Controleren of de stromingsindicatie werkt en dicht is.
Aquamatiek W A B C
Voeding Controleren of de aquamatische stop, slangaansluitingen en vlotter 1 werken en niet lekken. 2 Controleren of de stromingsindicatie werkt en dicht is.
t t
Automatische sluipsnelheid Rijden Controleren of de sensoren / schakelaars zijn bevestigd, niet zijn 1 beschadigd, schoon zijn en werken.
W A B C
Rijden Controleren of de sensoren / schakelaars zijn bevestigd, niet zijn 1 beschadigd, schoon zijn en werken.
t
W A B C t
Voeding 1 Controleren of het navulsysteem werkt en dicht is.
W A B C t
Elektrische installatie 1 Controleren of de datarecorder is bevestigd en niet is beschadigd.
W A B C
Hyd. bewegingen Insteekvlakken of insteekwielen controleren op beschadigingen, 1 slijtage en werking.
t
W A B C t t
Voeding 1 Filterwatten van het luchtfilter vervangen. 2 Slangaansluitingen controleren en controleren of de pomp werkt.
W A B C t
W A B C t
W A B C t t
Lastrek Hyd. bewegingen Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel 1 en dragende elementen controleren.
t
W A B C t
11.14 DE
W A B C
11.14 DE
96
W A B C t
Elektrolytcirculatie
Lastrek Hyd. bewegingen Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel 1 en dragende elementen controleren.
t
Insteekvlakken/wielen
Elektrolytcirculatie Voeding 1 Filterwatten van het luchtfilter vervangen. 2 Slangaansluitingen controleren en controleren of de pomp werkt.
W A B C
Datarecorder
Insteekvlakken/wielen Hyd. bewegingen Insteekvlakken of insteekwielen controleren op beschadigingen, 1 slijtage en werking.
t
Navulsysteem voor batterij
Datarecorder Elektrische installatie 1 Controleren of de datarecorder is bevestigd en niet is beschadigd.
t
Automatische sluipsnelheid
Navulsysteem voor batterij Voeding 1 Controleren of het navulsysteem werkt en dicht is.
W A B C
96
Schoksensor Elektrische installatie 1 Controleren of de schoksensor is bevestigd en niet is beschadigd.
Schoksensor W A B C t
Elektrische installatie 1 Controleren of de schoksensor is bevestigd en niet is beschadigd.
Batterij aan zijkant verwijderen Voeding 1 Controleren of de batterijvergrendeling / batterijbevestiging werkt.
Batterij aan zijkant verwijderen W A B C t
Voeding 1 Controleren of de batterijvergrendeling / batterijbevestiging werkt.
Toegangsmodule Elektrische installatie Controleren of de toegangsmodule werkt, is bevestigd en niet is 1 beschadigd.
W A B C t
W A B C t
Toegangsmodule W A B C
Elektrische installatie Controleren of de toegangsmodule werkt, is bevestigd en niet is 1 beschadigd.
t
t
11.14 DE
Gemaakt op: 19.04.2012 11:22:49
11.14 DE
Gemaakt op: 19.04.2012 11:22:49
W A B C
97
97
5
Onderhoudscontrolelijst ERE 225 inklapbaar platform
5
Onderhoudscontrolelijst ERE 225 inklapbaar platform
5.1
Exploitant
5.1
Exploitant
5.1.1 Standaarduitvoering
5.1.1 Standaarduitvoering
Remmen 1 Controleren of de remmen werken.
W A B C t
Remmen 1 Controleren of de remmen werken.
W A B C t
Elektrische installatie Waarschuwings- en veiligheidssystemen aan de hand van de 1 gebruikshandleiding controleren. 2 Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt.
W A B C
Elektrische installatie Waarschuwings- en veiligheidssystemen aan de hand van de 1 gebruikshandleiding controleren. 2 Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt.
W A B C
Voeding Controleren of de aansluitingen van de batterijkabel goed vastzitten, 1 indien nodig polen invetten. 2 Batterij en batterijcomponenten controleren. 3 Controleren of de batterijstekker werkt, niet is beschadigd en vastzit.
W A B C
W A B C
t t
Voeding Controleren of de aansluitingen van de batterijkabel goed vastzitten, 1 indien nodig polen invetten. 2 Batterij en batterijcomponenten controleren. 3 Controleren of de batterijstekker werkt, niet is beschadigd en vastzit.
Rijden 1 Wielen controleren op slijtage en beschadigingen.
W A B C t
Rijden 1 Wielen controleren op slijtage en beschadigingen.
W A B C t
Frame en opbouw 1 Deuren en/of afdekkingen controleren. 2 Controleren of alle markeringen aanwezig en leesbaar zijn.
W A B C t t
Frame en opbouw 1 Deuren en/of afdekkingen controleren. 2 Controleren of alle markeringen aanwezig en leesbaar zijn.
W A B C t t
Hyd. bewegingen 1 Controleren of de hydraulische installatie werkt. 2 Hydraulisch oliepeil controleren, indien nodig corrigeren. Vorken of lastopnamemiddel controleren op slijtage en 3 beschadigingen.
W A B C t t
Hyd. bewegingen 1 Controleren of de hydraulische installatie werkt. 2 Hydraulisch oliepeil controleren, indien nodig corrigeren. Vorken of lastopnamemiddel controleren op slijtage en 3 beschadigingen.
W A B C t t
Sturen 1 Controleren of de dissel wordt teruggezet.
W A B C t
Sturen 1 Controleren of de dissel wordt teruggezet.
W A B C t
t
t
11.14 DE
t
98
t t
t t t
t
11.14 DE
t
98
5.2
Klantenservice
5.2
5.2.1 Standaarduitvoering Remmen 1 Controleren of de remmen werken. 2 Luchtspleet van magneetrem controleren.
Klantenservice
5.2.1 Standaarduitvoering W A B C t t
Remmen 1 Controleren of de remmen werken. 2 Luchtspleet van magneetrem controleren.
W A B C t t
Elektrische installatie W A B C 1 Kabel- en motorbevestiging controleren. t Waarschuwings- en veiligheidssystemen aan de hand van de 2 t gebruikshandleiding controleren. 3 Controleren of de indicatie- en bedieningselementen werken. t 4 Controleren of de microschakelaars werken, indien nodig instellen. t 5 Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt. t 6 Contactgevers en/of relais controleren. t 7 Controleren of de zekeringen de juiste waarde hebben. t Koolborstels controleren, indien nodig vervangen. Aanwijzing: bij het 8 t vervangen van de koolborstels de motor met perslucht reinigen. 9 Framesluiting controleren. t Elektrische bedrading op beschadiging (beschadigde isolatie, 10 aansluitingen) controleren. Controleren of de aansluitingen van de t kabels goed vastzitten.
Elektrische installatie W A B C 1 Kabel- en motorbevestiging controleren. t Waarschuwings- en veiligheidssystemen aan de hand van de 2 t gebruikshandleiding controleren. 3 Controleren of de indicatie- en bedieningselementen werken. t 4 Controleren of de microschakelaars werken, indien nodig instellen. t 5 Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt. t 6 Contactgevers en/of relais controleren. t 7 Controleren of de zekeringen de juiste waarde hebben. t Koolborstels controleren, indien nodig vervangen. Aanwijzing: bij het 8 t vervangen van de koolborstels de motor met perslucht reinigen. 9 Framesluiting controleren. t Elektrische bedrading op beschadiging (beschadigde isolatie, 10 aansluitingen) controleren. Controleren of de aansluitingen van de t kabels goed vastzitten.
Voeding W A B C Controleren of de aansluitingen van de batterijkabel goed vastzitten, 1 t indien nodig polen invetten. 2 Batterij en batterijcomponenten controleren. t 3 Zuurdichtheid en spanning van de batterij controleren. t 4 Controleren of de batterijstekker werkt, niet is beschadigd en vastzit. t
Voeding W A B C Controleren of de aansluitingen van de batterijkabel goed vastzitten, 1 t indien nodig polen invetten. 2 Batterij en batterijcomponenten controleren. t 3 Zuurdichtheid en spanning van de batterij controleren. t 4 Controleren of de batterijstekker werkt, niet is beschadigd en vastzit. t
Rijden 1 Lagers en bevestiging van rijaandrijving controleren. 2 Transmissie controleren op geluiden en lekkages. 3 Aanwijzing: Transmissieolie na 10000 bedrijfsuren verversen. 4 Wielen controleren op slijtage en beschadigingen. 5 Wiellagers en wielbevestiging controleren.
Rijden 1 Lagers en bevestiging van rijaandrijving controleren. 2 Transmissie controleren op geluiden en lekkages. 3 Aanwijzing: Transmissieolie na 10000 bedrijfsuren verversen. 4 Wielen controleren op slijtage en beschadigingen. 5 Wiellagers en wielbevestiging controleren.
W A B C t t
t t
11.14 DE
11.14 DE
t t
W A B C t t
99
99
Frame en opbouw 1 Frame- en schroefverbindingen controleren op beschadigingen. 2 Deuren en/of afdekkingen controleren. 3 Controleren of alle markeringen aanwezig en leesbaar zijn. 4 Controleren of het staplatform werkt en niet is beschadigd. 5 Controleren of de sta- en treedvlakken niet glad of beschadigd zijn.
W A B C t t t t t
Frame en opbouw 1 Frame- en schroefverbindingen controleren op beschadigingen. 2 Deuren en/of afdekkingen controleren. 3 Controleren of alle markeringen aanwezig en leesbaar zijn. 4 Controleren of het staplatform werkt en niet is beschadigd. 5 Controleren of de sta- en treedvlakken niet glad of beschadigd zijn.
W A B C t t t t t
Hyd. bewegingen Controleren of de bedieningselementen van het "hydraulisch 1 systeem" werken en of de markeringen ervan volledig en goed leesbaar zijn. Controleren of de hefeinduitschakeling / hefuitschakeling werkt, is 2 bevestigd en niet is beschadigd. Controleren of de hefinstallatie werkt, goed is ingesteld en niet is 3 versleten of beschadigd. Cilinders en zuigerstangen controleren op beschadiging, lekkages 4 en bevestiging. 5 Controleren of de hydraulische installatie werkt. 6 Hydraulisch oliefilter, be- en ontluchtingsfilter vervangen. Controleren of de hydraulische aansluitingen, slang- en 7 buisleidingen goed vastzitten, niet lekken of beschadigd zijn. 8 Hydraulisch oliepeil controleren, indien nodig corrigeren. 9 Controleren of het drukventiel werkt, indien nodig instellen. 10 Hydraulische olie verversen. Vorken of lastopnamemiddel controleren op slijtage en 11 beschadigingen. 12 Trek-/duwstangen controleren.
W A B C
Hyd. bewegingen Controleren of de bedieningselementen van het "hydraulisch 1 systeem" werken en of de markeringen ervan volledig en goed leesbaar zijn. Controleren of de hefeinduitschakeling / hefuitschakeling werkt, is 2 bevestigd en niet is beschadigd. Controleren of de hefinstallatie werkt, goed is ingesteld en niet is 3 versleten of beschadigd. Cilinders en zuigerstangen controleren op beschadiging, lekkages 4 en bevestiging. 5 Controleren of de hydraulische installatie werkt. 6 Hydraulisch oliefilter, be- en ontluchtingsfilter vervangen. Controleren of de hydraulische aansluitingen, slang- en 7 buisleidingen goed vastzitten, niet lekken of beschadigd zijn. 8 Hydraulisch oliepeil controleren, indien nodig corrigeren. 9 Controleren of het drukventiel werkt, indien nodig instellen. 10 Hydraulische olie verversen. Vorken of lastopnamemiddel controleren op slijtage en 11 beschadigingen. 12 Trek-/duwstangen controleren.
W A B C
Overeengekomen diensten Proefrit maken met nominale last, indien nodig met klantspecifieke 1 lading uitvoeren. 2 Intern transportmiddel aan de hand van het smeerschema smeren. 3 Demonstratie na geslaagd onderhoud.
W A B C
Overeengekomen diensten Proefrit maken met nominale last, indien nodig met klantspecifieke 1 lading uitvoeren. 2 Intern transportmiddel aan de hand van het smeerschema smeren. 3 Demonstratie na geslaagd onderhoud.
W A B C
Sturen 1 Controleren of de dissel wordt teruggezet. Controleren of het elektrische stuursysteem en de componenten 2 ervan werken. 3 Mechanische onderdelen van stuurkolom controleren.
W A B C t
Sturen 1 Controleren of de dissel wordt teruggezet. Controleren of het elektrische stuursysteem en de componenten 2 ervan werken. 3 Mechanische onderdelen van stuurkolom controleren.
W A B C t
t t t t k t t t t k t t t
t t t
t
11.14 DE
t
100
t t t t t k t t t t k t t t
t t t
t t
11.14 DE
t
100
5.2.2 Optionele uitvoering
5.2.2 Optionele uitvoering
Aquamatiek Voeding Controleren of de aquamatische stop, slangaansluitingen en vlotter 1 werken en niet lekken. 2 Controleren of de stromingsindicatie werkt en dicht is.
Aquamatiek W A B C
Voeding Controleren of de aquamatische stop, slangaansluitingen en vlotter 1 werken en niet lekken. 2 Controleren of de stromingsindicatie werkt en dicht is.
t t
Automatische sluipsnelheid Rijden Controleren of de sensoren / schakelaars zijn bevestigd, niet zijn 1 beschadigd, schoon zijn en werken.
W A B C
Rijden Controleren of de sensoren / schakelaars zijn bevestigd, niet zijn 1 beschadigd, schoon zijn en werken.
t
W A B C t
Voeding 1 Controleren of het navulsysteem werkt en dicht is.
W A B C t
Elektrische installatie 1 Controleren of de datarecorder is bevestigd en niet is beschadigd.
W A B C
Hyd. bewegingen Insteekvlakken of insteekwielen controleren op beschadigingen, 1 slijtage en werking.
t
W A B C t
W A B C t
W A B C t
Elektrolytcirculatie W A B C t t
Voeding 1 Filterwatten van het luchtfilter vervangen. 2 Slangaansluitingen controleren en controleren of de pomp werkt.
Lastrek
W A B C t t
Lastrek W A B C
Hyd. bewegingen Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel 1 en dragende elementen controleren.
W A B C t
11.14 DE
t
11.14 DE
Hyd. bewegingen Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel 1 en dragende elementen controleren.
t
Insteekvlakken/wielen
Elektrolytcirculatie Voeding 1 Filterwatten van het luchtfilter vervangen. 2 Slangaansluitingen controleren en controleren of de pomp werkt.
W A B C
Datarecorder
Insteekvlakken/wielen Hyd. bewegingen Insteekvlakken of insteekwielen controleren op beschadigingen, 1 slijtage en werking.
t
Navulsysteem voor batterij
Datarecorder Elektrische installatie 1 Controleren of de datarecorder is bevestigd en niet is beschadigd.
t
Automatische sluipsnelheid
Navulsysteem voor batterij Voeding 1 Controleren of het navulsysteem werkt en dicht is.
W A B C
101
101
Schoksensor Elektrische installatie 1 Controleren of de schoksensor is bevestigd en niet is beschadigd.
Schoksensor W A B C t
Elektrische installatie 1 Controleren of de schoksensor is bevestigd en niet is beschadigd.
Batterij aan zijkant verwijderen Voeding 1 Controleren of de batterijvergrendeling / batterijbevestiging werkt.
Batterij aan zijkant verwijderen W A B C t
Voeding 1 Controleren of de batterijvergrendeling / batterijbevestiging werkt.
Toegangsmodule Elektrische installatie Controleren of de toegangsmodule werkt, is bevestigd en niet is 1 beschadigd.
W A B C t
Toegangsmodule W A B C
Elektrische installatie Controleren of de toegangsmodule werkt, is bevestigd en niet is 1 beschadigd.
t
W A B C t
11.14 DE
Gemaakt op: 05.06.2012 14:31:05
11.14 DE
Gemaakt op: 05.06.2012 14:31:05
102
W A B C t
102
6
Bedrijfsmiddelen en smeerplan
6
Bedrijfsmiddelen en smeerplan
6.1
Veilig werken met bedrijfsmiddelen
6.1
Veilig werken met bedrijfsmiddelen
Werken met gebruiksmiddelen
Werken met gebruiksmiddelen
Bedrijfsmiddelen moeten altijd vakkundig en in overeenstemming met de aanwijzingen van de fabrikant worden gebruikt.
Bedrijfsmiddelen moeten altijd vakkundig en in overeenstemming met de aanwijzingen van de fabrikant worden gebruikt.
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar Bedrijfsmiddelen kunnen brandbaar zijn. Breng bedrijfsmiddelen niet in contact met hete onderdelen of open vuur. Sla gebruiksmiddelen uitsluitend op in vaten die voldoen aan de voorschriften. Vul gebruiksmiddelen uitsluitend in schone vaten. Meng bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit niet door elkaar. U mag uitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding.
Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar Bedrijfsmiddelen kunnen brandbaar zijn. Breng bedrijfsmiddelen niet in contact met hete onderdelen of open vuur. Sla gebruiksmiddelen uitsluitend op in vaten die voldoen aan de voorschriften. Vul gebruiksmiddelen uitsluitend in schone vaten. Meng bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit niet door elkaar. U mag uitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt voorgeschreven in deze handleiding.
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG! Gevaar op uitglijden en gevaar voor het milieu door gemorste vloeistoffen Door gemorste vloeistof ontstaat het gevaar dat men kan uitglijden. Dit gevaar wordt in combinatie met water versterkt. Mors niet met vloeistof. Verwijder gemorste vloeistof direct met geschikt bindmiddel. Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op.
11.14 DE
11.14 DE
Gevaar op uitglijden en gevaar voor het milieu door gemorste vloeistoffen Door gemorste vloeistof ontstaat het gevaar dat men kan uitglijden. Dit gevaar wordt in combinatie met water versterkt. Mors niet met vloeistof. Verwijder gemorste vloeistof direct met geschikt bindmiddel. Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op.
103
103
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Olieën (kettingspray / hydraulische olie) zijn brandbaar en giftig. Verwijder oude olie volgens voorschriften. Bewaar oude olie veilig tot aan verwijdering volgens voorschriften Mors niet met olie. Gemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd. Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op. Neem de wettelijke voorschriften voor het omgaan met olie in acht. Draag geschikte veiligheidshandschoenen als u met olie werkt. Zorg ervoor dat er geen olie op hete motordelen komt. Rook niet als u met olie werkt. Vermijd contact en inname. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een arts raadplegen. Na idamenen van olienevel of dampen, frisse lucht toevoeren. Als er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen. Als er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelen en direct een arts raadplegen. Vervang doordrenkte kleding en schoenen direct.
Olieën (kettingspray / hydraulische olie) zijn brandbaar en giftig. Verwijder oude olie volgens voorschriften. Bewaar oude olie veilig tot aan verwijdering volgens voorschriften Mors niet met olie. Gemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden verwijderd. Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende voorschriften op. Neem de wettelijke voorschriften voor het omgaan met olie in acht. Draag geschikte veiligheidshandschoenen als u met olie werkt. Zorg ervoor dat er geen olie op hete motordelen komt. Rook niet als u met olie werkt. Vermijd contact en inname. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een arts raadplegen. Na idamenen van olienevel of dampen, frisse lucht toevoeren. Als er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen. Als er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelen en direct een arts raadplegen. Vervang doordrenkte kleding en schoenen direct.
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen
VOORZICHTIG!
VOORZICHTIG!
104
11.14 DE
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. Neem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.
11.14 DE
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. Neem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.
104
6.2
Smeerschema
1)
A+C 0,7l
6.2
Smeerschema
1)
A
A+C 0,7l
A
E
E
E
B
E
1,05 l
B
a
s
a
Glijvlakken
Gebruik in koelhuizen
Smeernippels
Vulopening hydraulische olie
s
Glijvlakken
Gebruik in koelhuizen
Smeernippels
Vulopening hydraulische olie
a Aftapbout transmissieolie 11.14 DE
a Aftapbout transmissieolie 11.14 DE
1,05 l
1 Mengverhouding bij gebruik in koelhuis 1:1
105
1 Mengverhouding bij gebruik in koelhuis 1:1
105
Gebruiksmiddelen Code Bestelnr.
6.3 Aanduiding
Toepassing
A
50 449 669
Aantal 5,0 l
H-LPD 46, DIN 51524
Hydraulische installatie
B
50 380 904
5,0 l
C
29 200 810
5,0 l
E
29 202 050
1,0 kg
Code Bestelnr.
Aanduiding
Toepassing
A
50 449 669
Aantal 5,0 l
H-LPD 46, DIN 51524
Hydraulische installatie
Fuchs Titan Cytrac Transmissie HSY 75W-90 *)
B
50 380 904
5,0 l
Fuchs Titan Cytrac Transmissie HSY 75W-90 *)
H-LP 10, DIN 51524
Hydraulische installatie
C
29 200 810
5,0 l
H-LP 10, DIN 51524
Hydraulische installatie
Vet, Polylub GA 352P
Smeerservice
E
29 202 050
1,0 kg
Vet, Polylub GA 352P
Smeerservice
*) ook voor gebruik in koelhuizen
*) ook voor gebruik in koelhuizen
Vet-richtwaarden
Vet-richtwaarden
Code Verzepingstyp Druppelpun Walkpenetra NLG1-klasse Bedrijfstempe e t tie bij 25 °C ratuur °C °C
Code Verzepingstyp Druppelpun Walkpenetra NLG1-klasse Bedrijfstempe e t tie bij 25 °C ratuur °C °C
Lithium
>220
280 - 310
2
-35/+120
E
11.14 DE
E
106
Gebruiksmiddelen
Lithium
>220
280 - 310
2
-35/+120
11.14 DE
6.3
106
7
Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
7
Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
7.1
Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden.
7.1
Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden.
Alle vereiste veiligheidsmaatregelen nemen voor het voorkomen van ongevallen bij onderhouds- en revisiewerkzaamheden. De volgende voorwaarden realiseren:
Alle vereiste veiligheidsmaatregelen nemen voor het voorkomen van ongevallen bij onderhouds- en revisiewerkzaamheden. De volgende voorwaarden realiseren:
Werkwijze • Intern transportmiddel op een vlakke ondergrond neerzetten. • Hoofdhef en extra hef volledig neerlaten. • Intern transportmiddel veilig neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 49). • Batterijstekker uittrekken en zo voorkomen dat het interne transportmiddel onbedoeld in gebruik wordt genomen. • Bij werkzaamheden onder een opgetild intern transportmiddel moet u het zodanig borgen, dat wegzakken, kantelen of wegglijden is uitgesloten.
Werkwijze • Intern transportmiddel op een vlakke ondergrond neerzetten. • Hoofdhef en extra hef volledig neerlaten. • Intern transportmiddel veilig neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veilig parkeren" op pagina 49). • Batterijstekker uittrekken en zo voorkomen dat het interne transportmiddel onbedoeld in gebruik wordt genomen. • Bij werkzaamheden onder een opgetild intern transportmiddel moet u het zodanig borgen, dat wegzakken, kantelen of wegglijden is uitgesloten.
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen bij werkzaamheden onder het lastopnamemiddel, bestuurderscabine en intern transportmiddel Bij werkzaamheden onder het opgetilde lastopnamemiddel, bestuurderscabine of intern transportmiddel, moet u deze zodanig beveiligen, dat dalen, kantelen of wegglijden van het interne transportmiddel is uitgesloten. Bij het heffen van het interne transportmiddel moeten de vermelde aanwijzingen worden nageleefd, (zie "Transport en eerste inbedrijfstelling" op pagina 29). Intern transportmiddel beveiligen tegen onbedoeld wegrollen (bijv. door wiggen), wanneer u aan de parkeerrem werkt.
11.14 DE
11.14 DE
Gevaar voor ongevallen bij werkzaamheden onder het lastopnamemiddel, bestuurderscabine en intern transportmiddel Bij werkzaamheden onder het opgetilde lastopnamemiddel, bestuurderscabine of intern transportmiddel, moet u deze zodanig beveiligen, dat dalen, kantelen of wegglijden van het interne transportmiddel is uitgesloten. Bij het heffen van het interne transportmiddel moeten de vermelde aanwijzingen worden nageleefd, (zie "Transport en eerste inbedrijfstelling" op pagina 29). Intern transportmiddel beveiligen tegen onbedoeld wegrollen (bijv. door wiggen), wanneer u aan de parkeerrem werkt.
107
107
7.2
Z 7.3
Z
Het aandrijfwiel vervangen
7.2
Z
Uitsluitend bevoegd servicepersoneel mag het aandrijfwiel vervangen.
Peil hydraulische olie controleren
7.3
108
Peil hydraulische olie controleren Controleer oliepeil
Voorwaarden – Lastopnamemiddel neerlaten. – Intern transportmiddel voorbereiden op onderhoudsen revisiewerkzaamheden, (zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 107). – Batterijkap openen, (zie "Batterij vrijmaken" op pagina 36). – Frontkap verwijderen, (zie "Voorkap verwijderen" op pagina 108).
Voorwaarden – Lastopnamemiddel neerlaten. – Intern transportmiddel voorbereiden op onderhoudsen revisiewerkzaamheden, (zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 107). – Batterijkap openen, (zie "Batterij vrijmaken" op pagina 36). – Frontkap verwijderen, (zie "Voorkap verwijderen" op pagina 108).
max min
73
Werkwijze • Controleer het peil van de hydraulische olie in de hydraulische tank (73). Bij neergelaten lastopnamemiddel moet het peil van de hydraulische olie in de hydraulische tank tussen de markeringen „max“ en „min“ liggen. • Vul eventueel hydraulische olie met de juiste specificaties, (zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 106), bijvullen (zie ook tabel).
Z
max min
73
Werkwijze • Controleer het peil van de hydraulische olie in de hydraulische tank (73). Bij neergelaten lastopnamemiddel moet het peil van de hydraulische olie in de hydraulische tank tussen de markeringen „max“ en „min“ liggen. • Vul eventueel hydraulische olie met de juiste specificaties, (zie "Gebruiksmiddelen" op pagina 106), bijvullen (zie ook tabel). Oliepeil is gecontroleerd.
Voorkap verwijderen
7.4
Voorkap verwijderen
Frontkap demonteren (intern transportmiddel met opklapbaar staplatform)
Frontkap demonteren (intern transportmiddel met opklapbaar staplatform)
Voorwaarden – Batterijkap openen, (zie "Batterij vrijmaken" op pagina 36).
Voorwaarden – Batterijkap openen, (zie "Batterij vrijmaken" op pagina 36).
Werkwijze • Klap het opklapbare staplatform (8) naar onderen. • Til de instrumentenkap (74) bij alle vier de hoeken voorzichtig op en haal hem van het intern transportmiddel. • Trek de frontkap (54) aan de grijpconstructie uit de houder, en trek hem vervolgens naar boven toe uit de onderste opnamen.
Werkwijze • Klap het opklapbare staplatform (8) naar onderen. • Til de instrumentenkap (74) bij alle vier de hoeken voorzichtig op en haal hem van het intern transportmiddel. • Trek de frontkap (54) aan de grijpconstructie uit de houder, en trek hem vervolgens naar boven toe uit de onderste opnamen.
De frontkap is gedemonteerd.
De frontkap is gedemonteerd. De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats. 11.14 DE
Z
De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats. 11.14 DE
Z
Uitsluitend bevoegd servicepersoneel mag het aandrijfwiel vervangen.
Controleer oliepeil
Oliepeil is gecontroleerd.
7.4
Het aandrijfwiel vervangen
108
Z
Frontkap demonteren (intern transportmiddel met vast staplatform)
Frontkap demonteren (intern transportmiddel met vast staplatform)
Voorwaarden – Batterijkap openen, (zie "Batterij vrijmaken" op pagina 36).
Voorwaarden – Batterijkap openen, (zie "Batterij vrijmaken" op pagina 36).
Werkwijze • Til de instrumentenkap (74) bij alle vier de hoeken voorzichtig op en haal hem van het intern transportmiddel. • Trek de frontkap (54) aan de grijpconstructie uit de houder, en trek hem vervolgens naar boven toe uit de onderste opnamen.
Werkwijze • Til de instrumentenkap (74) bij alle vier de hoeken voorzichtig op en haal hem van het intern transportmiddel. • Trek de frontkap (54) aan de grijpconstructie uit de houder, en trek hem vervolgens naar boven toe uit de onderste opnamen.
De frontkap is gedemonteerd.
De frontkap is gedemonteerd.
Z
De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats.
74
De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats.
74
11.14 DE
54
11.14 DE
54
109
109
Controleer elektrische zekeringen
7.5
Controleer elektrische zekeringen
Zekeringen controleren
Zekeringen controleren
Voorwaarden – Intern transportmiddel is voorbereid op onderhouds- en revisiewerkzaamheden, (zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 107). – Voorkap verwijderd, (zie "Voorkap verwijderen" op pagina 108).
Voorwaarden – Intern transportmiddel is voorbereid op onderhouds- en revisiewerkzaamheden, (zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoudwerkzaamheden." op pagina 107). – Voorkap verwijderd, (zie "Voorkap verwijderen" op pagina 108).
Werkwijze • Zekeringen controleren op de juiste waarde volgens de tabel en indien nodig vervangen.
Werkwijze • Zekeringen controleren op de juiste waarde volgens de tabel en indien nodig vervangen.
Zekeringen zijn gecontroleerd.
Zekeringen zijn gecontroleerd.
Zekeringen rijregeling AS2412i
Zekeringen rijregeling AS2412i
75
76
75
76
77 78 79 80
77 78 79 80
Zekeringen rijregeling AS2412i
110
Aanduiding 2F1 1F1 3F1 F1 9F21
Afzekering van Hefmotor Rijmotor Zekering stuurbekrachtigingmotor Hoofdzekering Elektromechanische componenten
Waarde (A) 150 300 30 10 3
Pos. 75 76 77 78 79
11.14 DE
Pos. 75 76 77 78 79
Zekeringen rijregeling AS2412i
110
Aanduiding 2F1 1F1 3F1 F1 9F21
Afzekering van Hefmotor Rijmotor Zekering stuurbekrachtigingmotor Hoofdzekering Elektromechanische componenten
Waarde (A) 150 300 30 10 3
11.14 DE
7.5
Pos. 80
Aanduiding 6F1
Afzekering van Batterij-laadindicatie / bedrijfsurenteller van batterij
Waarde (A) 2
Pos. 80
Zekeringen combinatiebesturing AS2412iS
Aanduiding 6F1
76 89
89
77
77
78
78
80
80
Zekeringen combinatiebesturing AS2412iS Waarde (A) 10 10 10 2 300
Pos. 89 78 77 80 76
Aanduiding F17 F1 9F22 6F1 1F1
Afzekering van Draadloze datatransmissie (o) Hoofdzekering Zekering sensoren Batterij-laadindicatie Rijmotor / hefmotor
Waarde (A) 10 10 10 2 300
11.14 DE
Afzekering van Draadloze datatransmissie (o) Hoofdzekering Zekering sensoren Batterij-laadindicatie Rijmotor / hefmotor
Zekeringen combinatiebesturing AS2412iS
11.14 DE
Aanduiding F17 F1 9F22 6F1 1F1
Waarde (A) 2
Zekeringen combinatiebesturing AS2412iS
76
Pos. 89 78 77 80 76
Afzekering van Batterij-laadindicatie / bedrijfsurenteller van batterij
111
111
Z
7.6
Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen. • Intern transportmiddel smeren volgens het smeerschema, (zie "Smeerschema" op pagina 105). • Batterij reinigen, de batterijdoppen met poolvet invetten en de batterij aansluiten. • Batterij opladen, (zie "Batterij laden" op pagina 37). • Transmissieolie controleren op condenswater, indien nodig transmissieolie verversen. • Hydraulische olie controleren op condenswater, indien nodig hydraulische olie verversen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.
Z
112
Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen. • Intern transportmiddel smeren volgens het smeerschema, (zie "Smeerschema" op pagina 105). • Batterij reinigen, de batterijdoppen met poolvet invetten en de batterij aansluiten. • Batterij opladen, (zie "Batterij laden" op pagina 37). • Transmissieolie controleren op condenswater, indien nodig transmissieolie verversen. • Hydraulische olie controleren op condenswater, indien nodig hydraulische olie verversen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de inbedrijfstelling de rem verschillende keren proefremmen, om de werking van de rem te controleren. Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. Defect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de inbedrijfstelling de rem verschillende keren proefremmen, om de werking van de rem te controleren. Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. Defect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
• Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 47). Bij schakelproblemen in de elektronica moeten de vrijliggende contacten worden ingespoten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen worden verwijderd door deze meerdere keren te bedienen.
• Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 47). Bij schakelproblemen in de elektronica moeten de vrijliggende contacten worden ingespoten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen worden verwijderd door deze meerdere keren te bedienen.
Z
11.14 DE
Z
Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerkzaamheden
11.14 DE
7.6
112
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen
Z
Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen
Z
Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers.
Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met overeenkomstig opgeleide medewerkers.
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.
Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.
Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles.
Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de resultaten van de controle minstens twee volgende controles.
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
Z
Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
11.14 DE
Z
8
Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.
11.14 DE
8
113
113
Het interne transportmiddel stilleggen
Z
9
Het interne transportmiddel stilleggen
Z
Als het interne transportmiddel bijvoorbeeld om bedrijfsredenen - langer dan een maand wordt stilgelegd, mag hij uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte worden opgeslagen. De maatregelen voor, tijdens en na stillegging uitvoeren, zoals hieronder beschreven. WAARSCHUWING! Veilig optillen en opbokken van het interne transportmiddel Bij het optillen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend op de daarvoor bestemde punten bevestigen. Werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel mogen enkel worden uitgevoerd, wanneer deze zijn beveiligd met een voldoende sterke ketting of met de borgpennen. Om het interne transportmiddel op te tillen en op te bokken de volgende stappen nemen: Intern transportmiddel enkel op een vlakke ondergrond opbokken en beveiligen tegen onbedoelde bewegingen. Uitsluitend een krik met voldoende draagvermogen gebruiken. Bij het opbokken moet met geschikte middelen (wig, hardhouten blokken) worden uitgesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt. Voor het optillen van het interne transportmiddel mogen de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde punten worden bevestigd, (zie "Transport en eerste inbedrijfstelling" op pagina 29). Bij het opbokken moet met geschikte middelen (wig, hardhouten blokken) worden uitgesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt.
Veilig optillen en opbokken van het interne transportmiddel Bij het optillen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend op de daarvoor bestemde punten bevestigen. Werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel mogen enkel worden uitgevoerd, wanneer deze zijn beveiligd met een voldoende sterke ketting of met de borgpennen. Om het interne transportmiddel op te tillen en op te bokken de volgende stappen nemen: Intern transportmiddel enkel op een vlakke ondergrond opbokken en beveiligen tegen onbedoelde bewegingen. Uitsluitend een krik met voldoende draagvermogen gebruiken. Bij het opbokken moet met geschikte middelen (wig, hardhouten blokken) worden uitgesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt. Voor het optillen van het interne transportmiddel mogen de bevestigingsmiddelen uitsluitend aan de daarvoor bestemde punten worden bevestigd, (zie "Transport en eerste inbedrijfstelling" op pagina 29). Bij het opbokken moet met geschikte middelen (wig, hardhouten blokken) worden uitgesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt.
Het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig opbokken dat de wielen geen contact meer hebben met de ondergrond. Uitsluitend op deze manier is gegarandeerd dat wielen en wiellagers niet worden beschadigd.
Het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig opbokken dat de wielen geen contact meer hebben met de ondergrond. Uitsluitend op deze manier is gegarandeerd dat wielen en wiellagers niet worden beschadigd.
Wanneer het interne transportmiddel langer dan zes maanden wordt stilgelegd, moeten verdergaande maatregelen worden afgesproken met de klantenservice van de producent.
Wanneer het interne transportmiddel langer dan zes maanden wordt stilgelegd, moeten verdergaande maatregelen worden afgesproken met de klantenservice van de producent.
Maatregelen voorafgaande aan stillegging
9.1
Maatregelen voorafgaande aan stillegging
Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen.
Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen.
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de inbedrijfstelling de rem verschillende keren proefremmen, om de werking van de rem te controleren. Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. Defect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de inbedrijfstelling de rem verschillende keren proefremmen, om de werking van de rem te controleren. Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. Defect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
• Controleren of de rem werkt.
114
WAARSCHUWING!
11.14 DE
9.1
Als het interne transportmiddel bijvoorbeeld om bedrijfsredenen - langer dan een maand wordt stilgelegd, mag hij uitsluitend in een vorstvrije en droge ruimte worden opgeslagen. De maatregelen voor, tijdens en na stillegging uitvoeren, zoals hieronder beschreven.
• Controleren of de rem werkt.
114
11.14 DE
9
Z 9.2
• Peil hydraulische olie controleren en indien nodig hydraulische olie bijvullen, (zie "Peil hydraulische olie controleren" op pagina 108). • Een dunne olie- of vetlaag aanbrengen op alle mechanische componenten van de machine, die niet zijn voorzien van een verflaag. • Intern transportmiddel smeren volgens het smeerschema, (zie "Smeerschema" op pagina 105). • Batterij opladen, (zie "Batterij laden" op pagina 37). • Batterijklemmen loskoppelen, batterij reinigen en batterijdoppen invetten met poolvet. Bovendien de aanwijzingen van de batterijproducent in acht nemen. • Alle vrijliggende elektrische contacten inspuiten met een geschikte contactspray.
Z
Noodzakelijke maatregelen tijdens de stillegging
9.2
OPMERKING
Noodzakelijke maatregelen tijdens de stillegging OPMERKING
Beschadiging van de batterij door diepontlading Door zelfontlading van de batterij kan er diepontlading voorkomen. Door diepontlading gaat de batterij minder lang mee. Batterij minimaal om de 2 maanden opladen.
Beschadiging van de batterij door diepontlading Door zelfontlading van de batterij kan er diepontlading voorkomen. Door diepontlading gaat de batterij minder lang mee. Batterij minimaal om de 2 maanden opladen.
Z
Batterij opladen, (zie "Batterij laden" op pagina 37).
11.14 DE
Batterij opladen, (zie "Batterij laden" op pagina 37).
11.14 DE
Z
• Peil hydraulische olie controleren en indien nodig hydraulische olie bijvullen, (zie "Peil hydraulische olie controleren" op pagina 108). • Een dunne olie- of vetlaag aanbrengen op alle mechanische componenten van de machine, die niet zijn voorzien van een verflaag. • Intern transportmiddel smeren volgens het smeerschema, (zie "Smeerschema" op pagina 105). • Batterij opladen, (zie "Batterij laden" op pagina 37). • Batterijklemmen loskoppelen, batterij reinigen en batterijdoppen invetten met poolvet. Bovendien de aanwijzingen van de batterijproducent in acht nemen. • Alle vrijliggende elektrische contacten inspuiten met een geschikte contactspray.
115
115
9.3
Z
Z 10
Z
Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging
9.3
Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen. • Intern transportmiddel smeren volgens het smeerschema, (zie "Smeerschema" op pagina 105). • Batterij reinigen, de batterijdoppen met poolvet invetten en de batterij aansluiten. • Batterij opladen, (zie "Batterij laden" op pagina 37). • Transmissieolie controleren op condenswater, indien nodig transmissieolie verversen. • Hydraulische olie controleren op condenswater, indien nodig hydraulische olie verversen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.
Z
Werkwijze • Intern transportmiddel grondig reinigen. • Intern transportmiddel smeren volgens het smeerschema, (zie "Smeerschema" op pagina 105). • Batterij reinigen, de batterijdoppen met poolvet invetten en de batterij aansluiten. • Batterij opladen, (zie "Batterij laden" op pagina 37). • Transmissieolie controleren op condenswater, indien nodig transmissieolie verversen. • Hydraulische olie controleren op condenswater, indien nodig hydraulische olie verversen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de inbedrijfstelling de rem verschillende keren proefremmen, om de werking van de rem te controleren. Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. Defect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
WAARSCHUWING! Gevaar voor ongevallen door defecte remmen Onmiddellijk na de inbedrijfstelling de rem verschillende keren proefremmen, om de werking van de rem te controleren. Vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. Defect intern transportmiddel kenmerken en buiten bedrijf stellen. Intern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en verholpen.
• Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 47). Bij schakelproblemen in de elektronica moeten de vrijliggende contacten worden ingespoten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen worden verwijderd door deze meerdere keren te bedienen.
• Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 47). Bij schakelproblemen in de elektronica moeten de vrijliggende contacten worden ingespoten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de bedieningselementen worden verwijderd door deze meerdere keren te bedienen.
Z
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
10
Z
Bij definitieve buitenbedrijfstelling moet u het interne transportmiddel vakkundig buiten bedrijf stellen en afvoeren volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Met name de voorschriften voor het afvoeren van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven.
Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren Bij definitieve buitenbedrijfstelling moet u het interne transportmiddel vakkundig buiten bedrijf stellen en afvoeren volgens de betreffende geldende voorschriften van uw land. Met name de voorschriften voor het afvoeren van de batterij, de verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven.
11.14 DE
De demontage van het interne transportmiddel mag enkel door geschoold en gekwalificeerd vakkundig personeel volgens de door de fabrikant voorgeschreven werkwijze plaatsvinden. De in het servicedocumentatie voorgeschreven veiligheidsaanwijzingen in acht nemen.
11.14 DE
De demontage van het interne transportmiddel mag enkel door geschoold en gekwalificeerd vakkundig personeel volgens de door de fabrikant voorgeschreven werkwijze plaatsvinden. De in het servicedocumentatie voorgeschreven veiligheidsaanwijzingen in acht nemen.
116
Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging
116
11
Z
Trillingen die tijdens het rijden gedurende de dag op de chauffeur inwerken, worden omschreven als lichaamstrillingen. Te hoge lichaamstrillingen veroorzaken bij de chauffeur op lange termijn schade voor de gezondheid. Ter bescherming van de chauffeur is derhalve de Europese exploitantenrichtlijn "2002/44/EG/Trilling" van kracht geworden. Om de exploitant te helpen bij het inschatten van de toepassingssituatie, biedt de fabrikant meting van deze lichaamstrillingen aan als dienstverlening.
11.14 DE
Z
Meting van lichaamstrillingen
Meting van lichaamstrillingen Trillingen die tijdens het rijden gedurende de dag op de chauffeur inwerken, worden omschreven als lichaamstrillingen. Te hoge lichaamstrillingen veroorzaken bij de chauffeur op lange termijn schade voor de gezondheid. Ter bescherming van de chauffeur is derhalve de Europese exploitantenrichtlijn "2002/44/EG/Trilling" van kracht geworden. Om de exploitant te helpen bij het inschatten van de toepassingssituatie, biedt de fabrikant meting van deze lichaamstrillingen aan als dienstverlening.
11.14 DE
11
117
117
A Bijlage tractiebatterij
A Bijlage tractiebatterij
Inhoudsopgave Bijlage tractiebatterij................................................................
1
Gebruik volgens bestemming .................................................................. Typeplaatje .............................................................................................. Veiligheidsaanwijzingen, waarschuwingen en andere aanwijzingen....... Loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt................. Beschrijving ............................................................................................. Gebruik .................................................................................................... Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellen................................... Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS............ Beschrijving ............................................................................................. Gebruik .................................................................................................... Onderhoud loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzVBS............................................................................................................ 6 Waterbijvulsysteem Aquamatik ............................................................... 6.1 Opbouw waterbijvulsysteem.................................................................... 6.2 Functiebeschrijving.................................................................................. 6.3 Vullen....................................................................................................... 6.4 Waterdruk ................................................................................................ 6.5 Vulduur .................................................................................................... 6.6 Waterkwaliteit .......................................................................................... 6.7 Batterijslangen......................................................................................... 6.8 Bedrijfstemperatuur ................................................................................. 6.9 Reinigingsmethoden................................................................................ 6.10 Servicewagen .......................................................................................... 7 Elektrolytcirculatie.................................................................................... 7.1 Functiebeschrijving.................................................................................. 8 Batterijen reinigen.................................................................................... 9 Batterij opslaan........................................................................................ 10 Storingshulp............................................................................................. 11 Afdanking.................................................................................................
2 2 3 4 4 5 8 9 9 10
Bijlage tractiebatterij................................................................
1
Gebruik volgens bestemming .................................................................. Typeplaatje .............................................................................................. Veiligheidsaanwijzingen, waarschuwingen en andere aanwijzingen....... Loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt................. Beschrijving ............................................................................................. Gebruik .................................................................................................... Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellen................................... Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS............ Beschrijving ............................................................................................. Gebruik .................................................................................................... Onderhoud loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzVBS............................................................................................................ 6 Waterbijvulsysteem Aquamatik ............................................................... 6.1 Opbouw waterbijvulsysteem.................................................................... 6.2 Functiebeschrijving.................................................................................. 6.3 Vullen....................................................................................................... 6.4 Waterdruk ................................................................................................ 6.5 Vulduur .................................................................................................... 6.6 Waterkwaliteit .......................................................................................... 6.7 Batterijslangen......................................................................................... 6.8 Bedrijfstemperatuur ................................................................................. 6.9 Reinigingsmethoden................................................................................ 6.10 Servicewagen .......................................................................................... 7 Elektrolytcirculatie.................................................................................... 7.1 Functiebeschrijving.................................................................................. 8 Batterijen reinigen.................................................................................... 9 Batterij opslaan........................................................................................ 10 Storingshulp............................................................................................. 11 Afdanking.................................................................................................
2 2 3 4 4 5 8 9 9 10
1 2 3 4 4.1 4.2 4.3 5 5.1 5.2 5.3
13 14 14 15 15 15 16 16 16 16 17 17 18 18 20 22 22 22
03.13 NL
1 2 3 4 4.1 4.2 4.3 5 5.1 5.2 5.3
A
13 14 14 15 15 15 16 16 16 16 17 17 18 18 20 22 22 22
03.13 NL
A
Inhoudsopgave
1
1
1
Gebruik volgens bestemming
2
1
Gebruik volgens bestemming
Als de gebruikshandleiding niet in acht worden genomen, als bij de reparatie geen originele vervangingsonderdelen worden gebruikt, als er eigenmachtige ingrepen plaatsvinden, als er additieven aan de elektrolyt wordt toegevoegd vervalt de garantie.
Als de gebruikshandleiding niet in acht worden genomen, als bij de reparatie geen originele vervangingsonderdelen worden gebruikt, als er eigenmachtige ingrepen plaatsvinden, als er additieven aan de elektrolyt wordt toegevoegd vervalt de garantie.
Aanwijzingen voor het behoud van de beschermingsgraad tijdens het gebruik van de batterijen conform Ex I en Ex II in acht nemen (zie bijbehorend certificaat).
Aanwijzingen voor het behoud van de beschermingsgraad tijdens het gebruik van de batterijen conform Ex I en Ex II in acht nemen (zie bijbehorend certificaat).
Typeplaatje
1,2
2
Typeplaatje
3
1,2
3
4
5
4
5
6
7
6
7
8
9
8
9
10
15
10
15
11
11 13
12
13
12
14
1 2 3 4 5 6 7 9 8 15 10 11 13 12 14
2
Batterij-aanduiding Batterijtype Productieweek / bouwjaar Serienummer Leveranciersnummer Nominale spanning Nominale capaciteit Batterijgewicht in kg Aantal cellen Eletrolytvolume in liter Batterijnummer Producent Logo van de producent CE-markering alleen voor batterijen vanaf 75 V Veiligheidsaanwijzingen en waarschuwingen 03.13 NL
Batterij-aanduiding Batterijtype Productieweek / bouwjaar Serienummer Leveranciersnummer Nominale spanning Nominale capaciteit Batterijgewicht in kg Aantal cellen Eletrolytvolume in liter Batterijnummer Producent Logo van de producent CE-markering alleen voor batterijen vanaf 75 V Veiligheidsaanwijzingen en waarschuwingen 03.13 NL
1 2 3 4 5 6 7 9 8 15 10 11 13 12 14
14
2
Veiligheidsaanwijzingen, waarschuwingen en andere aanwijzingen
3
Veiligheidsaanwijzingen, waarschuwingen en andere aanwijzingen Gebruikte batterijen is afval dat onder strenge bewaking moet worden gerecycled.
Deze batterij is voorzien van het recyclingteken en een doorgestreepte vuilnisbak en mag niet bij het huisvuil worden gegooid.
Deze batterij is voorzien van het recyclingteken en een doorgestreepte vuilnisbak en mag niet bij het huisvuil worden gegooid.
De wijze van terugname en hergebruik moet volgens artikel 8 van de Duitse batterijenwetgeving (BattG) worden overeengekomen met de producent van de batterij.
De wijze van terugname en hergebruik moet volgens artikel 8 van de Duitse batterijenwetgeving (BattG) worden overeengekomen met de producent van de batterij.
Roken verboden!
Roken verboden!
Geen open vuur, gloed of vonken in de buurt van de batterij. Er bestaat explosie- en brandgevaar!
Geen open vuur, gloed of vonken in de buurt van de batterij. Er bestaat explosie- en brandgevaar!
Explosie- en brandgevaar, kortsluiting door oververhitting vermijden!
Explosie- en brandgevaar, kortsluiting door oververhitting vermijden!
Uit de buurt houden van open vuur en sterke hittebronnen.
Uit de buurt houden van open vuur en sterke hittebronnen.
Bij werkzaamheden aan cellen en batterijen moeten persoonlijke beschermingsmiddelen (bijvoorbeeld veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen) worden gedragen. Na de werkzaamheden handen wassen. Uitsluitend geïsoleerd gereedschap gebruiken. Batterij niet mechanisch bewerken, stoten, inklemmen, samendrukken, inkerven, deuken of andere modificaties aanbrengen. Gevaarlijke elektrische spanning! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, daarom mogen er geen vreemde voorwerpen of gereedschappen op de batterij worden gelegd. Nationale voorschriften voor ongevallenpreventie in acht nemen.
Bij werkzaamheden aan cellen en batterijen moeten persoonlijke beschermingsmiddelen (bijvoorbeeld veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen) worden gedragen. Na de werkzaamheden handen wassen. Uitsluitend geïsoleerd gereedschap gebruiken. Batterij niet mechanisch bewerken, stoten, inklemmen, samendrukken, inkerven, deuken of andere modificaties aanbrengen. Gevaarlijke elektrische spanning! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, daarom mogen er geen vreemde voorwerpen of gereedschappen op de batterij worden gelegd. Nationale voorschriften voor ongevallenpreventie in acht nemen.
Bij het uittreden van inhoudsstoffen de dampen niet inademen. Veiligheidshandschoenen dragen.
Bij het uittreden van inhoudsstoffen de dampen niet inademen. Veiligheidshandschoenen dragen.
Gebruiksaanwijzing lezen en zichtbaar op de laadplaats aanbrengen!
Gebruiksaanwijzing lezen en zichtbaar op de laadplaats aanbrengen!
Werkzaamheden aan batterij uitsluitend na instructie door vakpersoneel uitvoeren!
Werkzaamheden aan batterij uitsluitend na instructie door vakpersoneel uitvoeren!
03.13 NL
Gebruikte batterijen is afval dat onder strenge bewaking moet worden gerecycled.
03.13 NL
3
3
3
4
Loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt
4
Loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt
4.1
Beschrijving
4.1
Beschrijving
Tractiebatterijen van Jungheinrich zijn loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt. De benamingen voor de tractiebatterijen zijn PzS, PzB, PzS Lib en PzM.
Tractiebatterijen van Jungheinrich zijn loodbatterijen met pantserplaatcellen en vloeibaar elektrolyt. De benamingen voor de tractiebatterijen zijn PzS, PzB, PzS Lib en PzM.
Elektrolyt
Elektrolyt
De nominale dichtheid van het elektrolyt heeft betrekking op 30 °C en de nominale elektrolytstand in volledig opgeladen toestand. Hogere temperaturen verlagen, lagere temperaturen verhogen de elektrolytdichtheid. De bijbehorende correctiefactor bedraagt ± 0,0007 kg/l per K, bijvoorbeeld elektrolytdichtheid 1,28 kg/ l bij 45 °C komt overeen met een dichtheid van 1,29 kg/l bij 30°C.
De nominale dichtheid van het elektrolyt heeft betrekking op 30 °C en de nominale elektrolytstand in volledig opgeladen toestand. Hogere temperaturen verlagen, lagere temperaturen verhogen de elektrolytdichtheid. De bijbehorende correctiefactor bedraagt ± 0,0007 kg/l per K, bijvoorbeeld elektrolytdichtheid 1,28 kg/ l bij 45 °C komt overeen met een dichtheid van 1,29 kg/l bij 30°C.
Het elektrolyt moet voldoen aan de zuiverheidsvoorschriften van DIN 43530 deel 2.
Het elektrolyt moet voldoen aan de zuiverheidsvoorschriften van DIN 43530 deel 2.
4.1.1 Nominale gegevens batterij
4.1.1 Nominale gegevens batterij
1.
Product
Tractiebatterij
1.
Product
Tractiebatterij
2.
Nominale spanning (nominaal)
2,0 V x aantal cellen
2.
Nominale spanning (nominaal)
2,0 V x aantal cellen
3.
Nominale capaciteit C5
Zie typeplaatje
3.
Nominale capaciteit C5
Zie typeplaatje
4.
Ontlaadstroom
C5/5h
4.
Ontlaadstroom
C5/5h
5.
Nominale dichtheid van het elektrolyt1
1,29 kg/l
5.
Nominale dichtheid van het elektrolyt1
1,29 kg/l
6.
Nominale temperatuur2
30 °C
6.
Nominale temperatuur2
30 °C
7.
Nominale elektrolytstand systeem Tot elektrolytstand markering "Max"
7.
Nominale elektrolytstand systeem Tot elektrolytstand markering "Max"
Grenstemperatuur3
Grenstemperatuur3
55 °C
4
55 °C
03.13 NL
1. Wordt binnen de eerste 10 cycli bereikt. 2. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verkorten de beschikbare capaciteit. 3. Niet als bedrijfstemperatuur toegestaan.
03.13 NL
1. Wordt binnen de eerste 10 cycli bereikt. 2. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verkorten de beschikbare capaciteit. 3. Niet als bedrijfstemperatuur toegestaan.
4
4.2
Gebruik
4.2
4.2.1 Lege batterijen in bedrijf nemen
Z
4.2.1 Lege batterijen in bedrijf nemen
Z
De vereiste activiteiten moeten worden uitgevoerd door de klantenservice van de producent of door een door de producent geautoriseerde klantenservice.
4.2.2 Gevulde en geladen batterijen in bedrijf nemen
Z
De vereiste activiteiten moeten worden uitgevoerd door de klantenservice van de producent of door een door de producent geautoriseerde klantenservice.
4.2.2 Gevulde en geladen batterijen in bedrijf nemen
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
Werkwijze • Controleren of de batterij mechanisch in goede staat verkeert. • Controleren of de batterij-eindafleiding correct gepoold is (plus op plus en min op min) en goed contact maakt. • Aanhaalmomenten poolbouten (M10 = 23 ±1 Nm) van de eindafleiders en verbinders controleren. • Batterij bijladen. • Elektrolytstand controleren. De elektrolytstand moet boven de overloopbeveiliging of de bovenkant van de separator liggen. • Elektrolyt met gezuiverd water tot de nominale stand vullen.
Werkwijze • Controleren of de batterij mechanisch in goede staat verkeert. • Controleren of de batterij-eindafleiding correct gepoold is (plus op plus en min op min) en goed contact maakt. • Aanhaalmomenten poolbouten (M10 = 23 ±1 Nm) van de eindafleiders en verbinders controleren. • Batterij bijladen. • Elektrolytstand controleren. De elektrolytstand moet boven de overloopbeveiliging of de bovenkant van de separator liggen. • Elektrolyt met gezuiverd water tot de nominale stand vullen.
Z
Controle uitgevoerd.
Controle uitgevoerd.
4.2.3 Ontladen van de batterij
4.2.3 Ontladen van de batterij
Z
Voor het bereiken van een optimale levensduur tijdens het gebruik ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit vermijden (diepteontlading). Dat komt overeen met een minimale elektrolytdichtheid van 1,13 kg/l aan het einde van de ontlading. Lege batterijen meteen opladen.
03.13 NL
Voor het bereiken van een optimale levensduur tijdens het gebruik ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit vermijden (diepteontlading). Dat komt overeen met een minimale elektrolytdichtheid van 1,13 kg/l aan het einde van de ontlading. Lege batterijen meteen opladen.
03.13 NL
Z
Gebruik
5
5
4.2.4 Batterij opladen
4.2.4 Batterij opladen
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. Lader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld intern transportmiddel aan- of loskoppelen. Lader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologie van de batterij. Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. Oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van intern transportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen. Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. Er moeten blusmiddelen worden klaargezet. Geen metalen voorwerpen op de batterij leggen. De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd.
Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. Lader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld intern transportmiddel aan- of loskoppelen. Lader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologie van de batterij. Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. Oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van intern transportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen. Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. Er moeten blusmiddelen worden klaargezet. Geen metalen voorwerpen op de batterij leggen. De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd.
AANWIJZING
AANWIJZING
6
03.13 NL
Batterij mag uitsluitend met gelijkstroom worden geladen. Alle laadmethoden op basis van DIN 41773 en DIN 41774 zijn toegestaan.
03.13 NL
Batterij mag uitsluitend met gelijkstroom worden geladen. Alle laadmethoden op basis van DIN 41773 en DIN 41774 zijn toegestaan.
6
Z
Z
Z
Tijdens het laden stijgt de elektrolyttemperatuur met ongeveer 10 K. Daarom mag pas worden begonnen met het opladen als de elektrolyttemperatuur lager is dan 45 °C. De elektrolyttemperatuur van batterijen moet voorafgaande aan het laden minimaal +10 °C bedragen, omdat anders de correcte lading niet wordt bereikt. Onder de 10 °C wordt de batterij bij standaardlaadtechniek onvoldoende geladen. Batterij opladen
Batterij opladen
Voorwaarden – Elektrolyttemperatuur min. 10 °C tot max. 45 °C
Voorwaarden – Elektrolyttemperatuur min. 10 °C tot max. 45 °C
Werkwijze • Deksels of afdekplaten van de batterijruimte openen of verwijderen. Eventuele afwijkingen komen voort uit de gebruikshandleiding van het interne transportmiddel. De afsluitdoppen blijven op de cellen of blijven gesloten. • De batterij met de juiste polen (plus op plus en min op min) op de uitgeschakelde lader aansluiten. • Lader inschakelen.
Werkwijze • Deksels of afdekplaten van de batterijruimte openen of verwijderen. Eventuele afwijkingen komen voort uit de gebruikshandleiding van het interne transportmiddel. De afsluitdoppen blijven op de cellen of blijven gesloten. • De batterij met de juiste polen (plus op plus en min op min) op de uitgeschakelde lader aansluiten. • Lader inschakelen.
Z
Batterij geladen
Z
Z
Het opladen is afgesloten als de elektrolytdichtheid en de batterijspanning gedurende 2 uur constant blijft.
Het opladen is afgesloten als de elektrolytdichtheid en de batterijspanning gedurende 2 uur constant blijft.
Compensatieladen
Compensatieladen
Compensatieladingen dienen voor het veiligstellen van de levensduur en voor het behoud van de capaciteit na diepteontladingen en na herhaaldelijke onvoldoende lading. De laadstroom van de compensatielading kan een nominale capaciteit van max. 5 A/100 Ah hebben.
Compensatieladingen dienen voor het veiligstellen van de levensduur en voor het behoud van de capaciteit na diepteontladingen en na herhaaldelijke onvoldoende lading. De laadstroom van de compensatielading kan een nominale capaciteit van max. 5 A/100 Ah hebben.
Z
Compensatielading één keer per week uitvoeren.
Compensatielading één keer per week uitvoeren.
Tussenladen
Tussenladen
Tussenladingen van de batterij zijn deelladingen die de dagelijkse gebruiksduur verlengen. Bij het tussenladen treden hogere gemiddelde temperaturen op, die de levensduur van de batterijen kunnen verkorten.
Tussenladingen van de batterij zijn deelladingen die de dagelijkse gebruiksduur verlengen. Bij het tussenladen treden hogere gemiddelde temperaturen op, die de levensduur van de batterijen kunnen verkorten.
Z
Tussenladingen pas vanaf een laadtoestand lager dan 60 % uitvoeren. In plaats van regelmatig tussenladen wisselbatterijen gebruiken.
03.13 NL
Z
Batterij geladen
Tussenladingen pas vanaf een laadtoestand lager dan 60 % uitvoeren. In plaats van regelmatig tussenladen wisselbatterijen gebruiken.
03.13 NL
Z
Tijdens het laden stijgt de elektrolyttemperatuur met ongeveer 10 K. Daarom mag pas worden begonnen met het opladen als de elektrolyttemperatuur lager is dan 45 °C. De elektrolyttemperatuur van batterijen moet voorafgaande aan het laden minimaal +10 °C bedragen, omdat anders de correcte lading niet wordt bereikt. Onder de 10 °C wordt de batterij bij standaardlaadtechniek onvoldoende geladen.
7
7
4.3
Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellen
4.3
Waterkwaliteit
Z
Waterkwaliteit
Z
De waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die van gezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater door destillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor het maken van elektrolyt.
4.3.1 Dagelijks
Z
– Batterij na iedere ontlading opladen. – Na het einde van het opladen moet de elektrolytstand worden gecontroleerd. – Indien nodig na het einde van het opladen met gereinigd water bijvullen tot de nominale stand.
Z
De hoogte van de elektrolytstand mag de overloopbeveiliging of de bovenkant van de separator, of de "Min"-markering van de elektrolytstand niet onderschrijden en de "Max"-markering niet overschrijden.
De hoogte van de elektrolytstand mag de overloopbeveiliging of de bovenkant van de separator, of de "Min"-markering van de elektrolytstand niet onderschrijden en de "Max"-markering niet overschrijden.
– Visuele controle na heroplading op vervuiling of mechanische beschadigingen. – Bij het regelmatig opladen op basis van IU-karakteristiek een compensatielading uitvoeren.
4.3.3 Maandelijks
4.3.3 Maandelijks
– Tegen het einde van de laadcyclus moeten de spanningen van alle cellen bij ingeschakelde lader worden gemeten en geregistreerd. – Na het einde van het laden moet de elektrolytdichtheid en de elektrolyttemperatuur van alle cellen worden gemeten en geregistreerd. – Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten.
Z
Als er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillen tussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.
4.3.4 Jaarlijks
– Tegen het einde van de laadcyclus moeten de spanningen van alle cellen bij ingeschakelde lader worden gemeten en geregistreerd. – Na het einde van het laden moet de elektrolytdichtheid en de elektrolyttemperatuur van alle cellen worden gemeten en geregistreerd. – Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten. Als er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillen tussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.
4.3.4 Jaarlijks
– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN 1175-1. – Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1.
Z
– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN 1175-1. – Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1. De bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.
03.13 NL
De bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.
03.13 NL
8
– Batterij na iedere ontlading opladen. – Na het einde van het opladen moet de elektrolytstand worden gecontroleerd. – Indien nodig na het einde van het opladen met gereinigd water bijvullen tot de nominale stand.
4.3.2 Wekelijks
– Visuele controle na heroplading op vervuiling of mechanische beschadigingen. – Bij het regelmatig opladen op basis van IU-karakteristiek een compensatielading uitvoeren.
Z
De waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die van gezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater door destillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor het maken van elektrolyt.
4.3.1 Dagelijks
4.3.2 Wekelijks
Z
Onderhoud loodbatterijen met pantserplaatcellen
8
5
Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS
5
Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS
5.1
Beschrijving
5.1
Beschrijving
PzV-batterijen zijn gesloten batterijen met vastgelegd elektrolyt, waarbij gedurende de volledige bruikbaarheidsduur geen water mag worden bijgevuld. Als afsluitdoppen worden veiligheidsventielen gebruikt die bij het openen vernietigd worden. Tijdens het gebruik worden aan de gesloten batterijen dezelfde veiligheidseisen gesteld als aan batterijen met vloeibare elektrolyt, om een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laadgassen en in het geval van een vernietiging van de celbehuizingen het gevaar door de corrosieve elektrolyt te voorkomen.
Z
PzV-batterijen zijn gesloten batterijen met vastgelegd elektrolyt, waarbij gedurende de volledige bruikbaarheidsduur geen water mag worden bijgevuld. Als afsluitdoppen worden veiligheidsventielen gebruikt die bij het openen vernietigd worden. Tijdens het gebruik worden aan de gesloten batterijen dezelfde veiligheidseisen gesteld als aan batterijen met vloeibare elektrolyt, om een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laadgassen en in het geval van een vernietiging van de celbehuizingen het gevaar door de corrosieve elektrolyt te voorkomen.
Z
PzV-batterijen zijn gasarm, maar niet gasvrij.
PzV-batterijen zijn gasarm, maar niet gasvrij.
Elektrolyt
Elektrolyt
De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt kan niet worden gemeten.
De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt kan niet worden gemeten.
5.1.1 Nominale gegevens batterij 1.
Product
5.1.1 Nominale gegevens batterij Tractiebatterij
1.
Product
Tractiebatterij
2.
Nominale spanning (nominaal)
2,0 V x aantal cellen
2.
Nominale spanning (nominaal)
2,0 V x aantal cellen
3.
Nominale capaciteit C5
Zie typeplaatje
3.
Nominale capaciteit C5
Zie typeplaatje
4.
Ontlaadstroom
C5/5h
4.
Ontlaadstroom
C5/5h
5.
5.
6. 7.
Nominale temperatuur
30 °C
Grenstemperatuur1
45 °C niet als bedrijfstemperatuur toegestaan
Nominale dichtheid van de elektrolyt
Niet meetbaar
6.
Nominale elektrolytstand systeem Niet meetbaar
7.
30 °C 45 °C niet als bedrijfstemperatuur toegestaan
Nominale dichtheid van de elektrolyt
Niet meetbaar
Nominale elektrolytstand systeem Niet meetbaar
03.13 NL
1. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verkorten de beschikbare capaciteit.
03.13 NL
1. Hogere temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verkorten de beschikbare capaciteit.
Nominale temperatuur Grenstemperatuur1
9
9
Gebruik
5.2
5.2.1 Inbedrijfstelling
5.2.1 Inbedrijfstelling
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling
Werkwijze • Controleren of de batterij mechanisch in goede staat verkeert. • Controleren of de batterij-eindafleiding correct gepoold is (plus op plus en min op min) en goed contact maakt. • Aanhaalmomenten poolbouten (M10 = 23 ±1 Nm) van de eindafleiders en verbinders controleren. • Batterij bijladen. • Batterij opladen.
Werkwijze • Controleren of de batterij mechanisch in goede staat verkeert. • Controleren of de batterij-eindafleiding correct gepoold is (plus op plus en min op min) en goed contact maakt. • Aanhaalmomenten poolbouten (M10 = 23 ±1 Nm) van de eindafleiders en verbinders controleren. • Batterij bijladen. • Batterij opladen.
Controle uitgevoerd.
Controle uitgevoerd.
5.2.2 Ontladen van de batterij
Z
5.2.2 Ontladen van de batterij
Z
Voor het bereiken van een optimale levensduur moeten ontladingen van meer dan 60% van de nominale capaciteit worden vermeden.
Z
Door ontladingen tijdens het gebruik van meer dan 80% van de nominale capaciteit verlaagt de levensduur van de batterij aanmerkelijk. Lege of gedeeltelijk geladen batterijen meteen opladen en niet laten staan.
03.13 NL
Z
10
Gebruik
Voor het bereiken van een optimale levensduur moeten ontladingen van meer dan 60% van de nominale capaciteit worden vermeden. Door ontladingen tijdens het gebruik van meer dan 80% van de nominale capaciteit verlaagt de levensduur van de batterij aanmerkelijk. Lege of gedeeltelijk geladen batterijen meteen opladen en niet laten staan.
03.13 NL
5.2
10
5.2.3 Batterij opladen
5.2.3 Batterij opladen
WAARSCHUWING!
WAARSCHUWING!
Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. Lader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld intern transportmiddel aan- of loskoppelen. Lader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologie van de batterij. Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. Oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van intern transportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen. Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. Er moeten blusmiddelen worden klaargezet. Geen metalen voorwerpen op de batterij leggen. De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd.
Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet worden ontstoken. Lader en batterij alleen bij uitgeschakelde lader en uitgeschakeld intern transportmiddel aan- of loskoppelen. Lader moet zijn afgestemd op de spanning, de laadcapaciteit en de technologie van de batterij. Voor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare beschadigingen. Voor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel wordt opgeladen. Oppervlakken van de batterijcellen moeten tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen, zie gebruikshandleiding van intern transportmiddel, hoofdstuk D, Batterij opladen. Bij het werken met batterijen mag er niet gerookt worden en er mag geen open vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. Er moeten blusmiddelen worden klaargezet. Geen metalen voorwerpen op de batterij leggen. De veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten beslist worden nageleefd.
AANWIJZING
AANWIJZING Materiële schade door onjuist opladen van de batterij Onjuist opladen van de batterij kan leiden tot overbelastingen van de elektrische leidingen en contacten, ontoelaatbare gasvorming en het uittreden van elektrolyt uit de cellen. Batterij uitsluitend met gelijkstroom laden. Alle laadmethoden op basis van DIN 41773 zijn in de door de producent vrijgegeven uitvoering toegestaan. Batterij uitsluitend aansluiten op laders die geschikt zijn voor de batterijgrootte en het batterijtype. Eventueel door de klantenservice van de producent laten testen of de lader geschikt is. Grensstromen van DIN EN 50272-3 in het gasbereik niet overschrijden.
03.13 NL
03.13 NL
Materiële schade door onjuist opladen van de batterij Onjuist opladen van de batterij kan leiden tot overbelastingen van de elektrische leidingen en contacten, ontoelaatbare gasvorming en het uittreden van elektrolyt uit de cellen. Batterij uitsluitend met gelijkstroom laden. Alle laadmethoden op basis van DIN 41773 zijn in de door de producent vrijgegeven uitvoering toegestaan. Batterij uitsluitend aansluiten op laders die geschikt zijn voor de batterijgrootte en het batterijtype. Eventueel door de klantenservice van de producent laten testen of de lader geschikt is. Grensstromen van DIN EN 50272-3 in het gasbereik niet overschrijden.
11
11
Z
Batterij opladen
Batterij opladen
Voorwaarden – Elektrolyttemperatuur tussen +15 °C en 35 °C
Voorwaarden – Elektrolyttemperatuur tussen +15 °C en 35 °C
Werkwijze • Deksels of afdekplaten van de batterijruimte openen of verwijderen. • De batterij met de juiste polen (plus op plus en min op min) op de uitgeschakelde lader aansluiten. • Lader inschakelen. Tijdens het laden stijgt de elektrolyttemperatuur met ongeveer 10 K. Als de temperaturen constant hoger zijn dan 40 °C of lager dan 15 °C is een temperatuurafhankelijke constantespanningsregeling van de lader vereist. Hierbij moet de correctiefactor met -0,004 V/Z per K worden toegepast.
Werkwijze • Deksels of afdekplaten van de batterijruimte openen of verwijderen. • De batterij met de juiste polen (plus op plus en min op min) op de uitgeschakelde lader aansluiten. • Lader inschakelen. Tijdens het laden stijgt de elektrolyttemperatuur met ongeveer 10 K. Als de temperaturen constant hoger zijn dan 40 °C of lager dan 15 °C is een temperatuurafhankelijke constantespanningsregeling van de lader vereist. Hierbij moet de correctiefactor met -0,004 V/Z per K worden toegepast.
Z
Batterij geladen
Z
Z
12
Het opladen is afgesloten als de elektrolytdichtheid en de batterijspanning gedurende 2 uur constant blijft.
Compensatieladen
Compensatieladen
Compensatieladingen dienen voor het veiligstellen van de levensduur en voor het behoud van de capaciteit na diepteontladingen en na herhaaldelijke onvoldoende lading.
Compensatieladingen dienen voor het veiligstellen van de levensduur en voor het behoud van de capaciteit na diepteontladingen en na herhaaldelijke onvoldoende lading.
Z
Compensatielading één keer per week uitvoeren.
Compensatielading één keer per week uitvoeren.
Tussenladen
Tussenladen
Tussenladingen van de batterij zijn deelladingen die de dagelijkse gebruiksduur verlengen. Bij het tussenladen treden hogere gemiddelde temperaturen op, die de levensduur van de batterijen kunnen verkorten.
Tussenladingen van de batterij zijn deelladingen die de dagelijkse gebruiksduur verlengen. Bij het tussenladen treden hogere gemiddelde temperaturen op, die de levensduur van de batterijen kunnen verkorten.
Z
Tussenladingen pas vanaf een laadtoestand lager dan 50 % uitvoeren. In plaats van regelmatig tussenladen wisselbatterijen gebruiken.
Z
Tussenladingen bij PzV-batterijen vermijden.
03.13 NL
Z
Z
Het opladen is afgesloten als de elektrolytdichtheid en de batterijspanning gedurende 2 uur constant blijft.
Tussenladingen pas vanaf een laadtoestand lager dan 50 % uitvoeren. In plaats van regelmatig tussenladen wisselbatterijen gebruiken. Tussenladingen bij PzV-batterijen vermijden.
03.13 NL
Z
Batterij geladen
12
5.3
Z
Onderhoud loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS
5.3
Z
Geen water bijvullen!
5.3.1 Dagelijks
– Batterij na iedere ontlading opladen.
5.3.2 Wekelijks
5.3.2 Wekelijks
– Visuele controle op vervuiling of mechanische beschadigingen.
– Visuele controle op vervuiling of mechanische beschadigingen.
5.3.3 Per kwartaal
Z
5.3.3 Per kwartaal
– Totaalspanning meten en registreren. – Afzonderlijke spanningen meten en registreren. – Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten.
Z
De metingen na volledige lading en een daarop volgende standtijd van minimaal 5 uur uitvoeren.
Z
Als er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillen tussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.
5.3.4 Jaarlijks
– Totaalspanning meten en registreren. – Afzonderlijke spanningen meten en registreren. – Meetresultaten vergelijken met eerdere meetresultaten. De metingen na volledige lading en een daarop volgende standtijd van minimaal 5 uur uitvoeren. Als er belangrijke veranderingen ten opzichte van eerdere metingen of verschillen tussen de cellen worden vastgesteld, klantenservice van de producent aanvragen.
5.3.4 Jaarlijks
– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN 1175-1. – Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1.
Z
– Isolatieweerstand van het interne transportmiddel meten aan de hand van EN 1175-1. – Isolatieweerstand van de batterij meten aan de hand van DIN EN 1987-1. De bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.
03.13 NL
De bepaalde isolatieweerstand van de batterij mag volgens DIN EN 50272-3 niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.
03.13 NL
Z
Geen water bijvullen!
5.3.1 Dagelijks
– Batterij na iedere ontlading opladen.
Z
Onderhoud loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen PzV en PzV-BS
13
13
6
Waterbijvulsysteem Aquamatik
6
Waterbijvulsysteem Aquamatik
6.1
Opbouw waterbijvulsysteem
6.1
Opbouw waterbijvulsysteem
15
15
>3m
16
16
17
17 >3m
18
18
19
19
20 +
+
15 16 17 18 19 20
14
-
Watertank Tappunt met kogelkraan Stromingsindicator Afsluitkraan Afsluitkoppeling Afsluitstekker op batterij
03.13 NL
Watertank Tappunt met kogelkraan Stromingsindicator Afsluitkraan Afsluitkoppeling Afsluitstekker op batterij
03.13 NL
15 16 17 18 19 20
20
-
14
6.2
6.3
Functiebeschrijving
6.2
Het waterbijvulsysteem Aquamatik wordt gebruikt voor het automatisch instellen van de nominale elektrolytstand bij aandrijfbatterijen voor interne transportmiddelen.
Het waterbijvulsysteem Aquamatik wordt gebruikt voor het automatisch instellen van de nominale elektrolytstand bij aandrijfbatterijen voor interne transportmiddelen.
De batterijcellen zijn met slangen met elkaar verbonden en worden met een steekaansluiting aangesloten op het waterbijvulstation (bijvoorbeeld watertank). Na het openen van de afsluitkraan worden alle cellen met water gevuld. De Aquamatikstop regelt het benodigde watervolume en zorgt ervoor dat bij een bepaalde waterdruk op het ventiel de watertoevoer wordt afgesloten en het ventiel veilig wordt gesloten.
De batterijcellen zijn met slangen met elkaar verbonden en worden met een steekaansluiting aangesloten op het waterbijvulstation (bijvoorbeeld watertank). Na het openen van de afsluitkraan worden alle cellen met water gevuld. De Aquamatikstop regelt het benodigde watervolume en zorgt ervoor dat bij een bepaalde waterdruk op het ventiel de watertoevoer wordt afgesloten en het ventiel veilig wordt gesloten.
De stopsystemen hebben een optische vulstandindicatie, een diagnoseopening voor de meting van de temperatuur, de elektrolytdichtheid en de ontgassingsopening.
De stopsystemen hebben een optische vulstandindicatie, een diagnoseopening voor de meting van de temperatuur, de elektrolytdichtheid en de ontgassingsopening.
Vullen
6.3
De batterijen moeten zo kort mogelijk voor de beëindiging van de volledige oplading van de batterij worden gevuld met water. Daardoor wordt veiliggesteld dat het bijgevulde watervolume met de elektrolyt wordt gemengd.
Vullen De batterijen moeten zo kort mogelijk voor de beëindiging van de volledige oplading van de batterij worden gevuld met water. Daardoor wordt veiliggesteld dat het bijgevulde watervolume met de elektrolyt wordt gemengd.
Waterdruk
6.4
Waterdruk Het waterbijvulsysteem moet met een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8 bar worden gebruikt. Afwijkingen van de toegestane drukbereiken beperken de functionele betrouwbaarheid van de systemen.
Waterkracht
Waterkracht
Opstelhoogte boven batterijoppervlak bedraagt tussen 3 - 18 m. 1 m komt overeen met 0,1 bar
Opstelhoogte boven batterijoppervlak bedraagt tussen 3 - 18 m. 1 m komt overeen met 0,1 bar
Waterdruk
Waterdruk
De instelling van het drukventiel is afhankelijk van het systeem en moet tussen 0,3 1,8 bar liggen.
De instelling van het drukventiel is afhankelijk van het systeem en moet tussen 0,3 1,8 bar liggen.
03.13 NL
Het waterbijvulsysteem moet met een waterdruk in de waterleiding van 0,3 bar tot 1,8 bar worden gebruikt. Afwijkingen van de toegestane drukbereiken beperken de functionele betrouwbaarheid van de systemen.
03.13 NL
6.4
Functiebeschrijving
15
15
6.5
Vulduur
6.5
De vulduur van een batterij is afhankelijk van het elektrolytniveau, de omgevingstemperatuur en de vuldruk. Het vullen wordt automatisch beëindigd. De watertoevoerleiding moet na het einde van het vullen van de batterij worden losgekoppeld.
6.6
Z
6.7
De vulduur van een batterij is afhankelijk van het elektrolytniveau, de omgevingstemperatuur en de vuldruk. Het vullen wordt automatisch beëindigd. De watertoevoerleiding moet na het einde van het vullen van de batterij worden losgekoppeld.
Waterkwaliteit
6.6
Z
De waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die van gezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater door destillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor het maken van elektrolyt.
Batterijslangen
6.7
De slangen van de verschillende stoppen moeten langs de elektrische schakeling worden gelegd. Wijzigingen mogen niet worden aangebracht.
6.8
Waterkwaliteit De waterkwaliteit voor het opvullen van elektrolyt moet voldoen aan die van gezuiverd of gedestilleerd water. Gereinigd water kan van leidingwater door destillatie of met een ionenwisselaar worden gemaakt en is dan geschikt voor het maken van elektrolyt.
Batterijslangen De slangen van de verschillende stoppen moeten langs de elektrische schakeling worden gelegd. Wijzigingen mogen niet worden aangebracht.
Bedrijfstemperatuur
6.8
Bedrijfstemperatuur
03.13 NL
Batterijen met automatische waterbijvulsystemen mogen uitsluiten in ruimtes worden opgeslagen met temperaturen > 0 °C, anders bestaat er gevaar voor bevriezing.
03.13 NL
Batterijen met automatische waterbijvulsystemen mogen uitsluiten in ruimtes worden opgeslagen met temperaturen > 0 °C, anders bestaat er gevaar voor bevriezing.
16
Vulduur
16
6.9
Reinigingsmethoden
6.9
De stopsystemen mogen uitsluitend met gezuiverd water conform DIN 43530-4 worden gereinigd. Delen van de stoppen mogen niet met oplosmiddelhoudende stoffen of zepen in aanraking komen.
Reinigingsmethoden De stopsystemen mogen uitsluitend met gezuiverd water conform DIN 43530-4 worden gereinigd. Delen van de stoppen mogen niet met oplosmiddelhoudende stoffen of zepen in aanraking komen.
6.10 Servicewagen
6.10 Servicewagen Mobiele watervulwagen met pomp en vulpistool voor het vullen van afzonderlijke cellen. De dompelpomp die zich in het reservoir bevindt zorgt voor de vereiste vuldruk. Er mag geen hoogteverschil bestaan tussen standvlak van de servicewagen en die van de batterij.
03.13 NL
03.13 NL
Mobiele watervulwagen met pomp en vulpistool voor het vullen van afzonderlijke cellen. De dompelpomp die zich in het reservoir bevindt zorgt voor de vereiste vuldruk. Er mag geen hoogteverschil bestaan tussen standvlak van de servicewagen en die van de batterij.
17
17
7
Elektrolytcirculatie
7
Elektrolytcirculatie
7.1
Functiebeschrijving
7.1
Functiebeschrijving
Een in de lader ingebouwde pomp zorgt voor de vereiste perslucht die via een slangensysteem naar de batterijcellen wordt geleid. De circulatie van de elektrolyt vindt plaats middels de toegevoerde lucht en over de totale elektrodelengte worden dezelfde elektrolytdichtheidswaarden gerealiseerd.
Een in de lader ingebouwde pomp zorgt voor de vereiste perslucht die via een slangensysteem naar de batterijcellen wordt geleid. De circulatie van de elektrolyt vindt plaats middels de toegevoerde lucht en over de totale elektrodelengte worden dezelfde elektrolytdichtheidswaarden gerealiseerd.
Pomp
Pomp
Bij een storing, bijvoorbeeld onverklaarbare respons van de drukbewaking, moeten de filters worden gecontroleerd en indien nodig worden vervangen.
Bij een storing, bijvoorbeeld onverklaarbare respons van de drukbewaking, moeten de filters worden gecontroleerd en indien nodig worden vervangen.
Batterij-aansluiting
Batterij-aansluiting
Er is een slang aangebracht aan de pompmodule, die samen met de laadleidingen uit de lader naar de laadstekker wordt gevoerd. Via de in de stekker geïntegreerde koppelingsdoorvoeringen voor de elektrolytcirculatie wordt de lucht verder geleid naar de batterij. Bij het leggen moet er goed op worden gelet dat er geen knikken in de slang komen.
Er is een slang aangebracht aan de pompmodule, die samen met de laadleidingen uit de lader naar de laadstekker wordt gevoerd. Via de in de stekker geïntegreerde koppelingsdoorvoeringen voor de elektrolytcirculatie wordt de lucht verder geleid naar de batterij. Bij het leggen moet er goed op worden gelet dat er geen knikken in de slang komen.
Drukbewakingsmodule
Drukbewakingsmodule
De elektrolytcirculatiepomp wordt aan het begin van het laden geactiveerd. De drukopbouw tijdens het laden wordt gecontroleerd met de drukbewakingsmodule. Op deze manier wordt gegarandeerd dat de benodigde luchtdruk bij het laden met elektrolytcirculatie beschikbaar is.
De elektrolytcirculatiepomp wordt aan het begin van het laden geactiveerd. De drukopbouw tijdens het laden wordt gecontroleerd met de drukbewakingsmodule. Op deze manier wordt gegarandeerd dat de benodigde luchtdruk bij het laden met elektrolytcirculatie beschikbaar is.
Bij eventuele storingen, zoals – luchtkoppeling batterij niet verbonden met circulatiemodule (bij aparte koppeling) of defect, – lekkende of defecte slangverbindingen op de batterij of – aanzuigfilter vuil
Bij eventuele storingen, zoals – luchtkoppeling batterij niet verbonden met circulatiemodule (bij aparte koppeling) of defect, – lekkende of defecte slangverbindingen op de batterij of – aanzuigfilter vuil
is er een storingsmelding op de lader te zien.
is er een storingsmelding op de lader te zien.
18
03.13 NL
De elektrolytcirculatie zorgt door de toevoer van lucht tijdens het laden voor een vermenging van de elektrolyt en voorkomt zo zuurlagen, verkort de laadtijd (laadfactor ca. 1,07) en reduceert de gasvorming tijdens het laden. De lader moet voor de batterij en elektrolytcirculatie toegelaten zijn.
03.13 NL
De elektrolytcirculatie zorgt door de toevoer van lucht tijdens het laden voor een vermenging van de elektrolyt en voorkomt zo zuurlagen, verkort de laadtijd (laadfactor ca. 1,07) en reduceert de gasvorming tijdens het laden. De lader moet voor de batterij en elektrolytcirculatie toegelaten zijn.
18
AANWIJZING
AANWIJZING
Schematische weergave
Schematische weergave
Elektrolytcirculatie-installatie op de batterij en de luchttoevoer via de lader.
Elektrolytcirculatie-installatie op de batterij en de luchttoevoer via de lader.
03.13 NL
Als een geïnstalleerd elektrolytcirculatiesysteem niet of niet regelmatig wordt gebruikt of als de batterij blootstaat aan grotere temperatuurschommelingen, kan het elektrolyt terugstromen in het slangensysteem. Voorzien in een luchttoevoerleiding met een apart koppelingssysteem, bijvoorbeeld: afsluitkoppeling aan batterijzijde en doorvoerkoppeling aan luchttoevoerzijde.
03.13 NL
Als een geïnstalleerd elektrolytcirculatiesysteem niet of niet regelmatig wordt gebruikt of als de batterij blootstaat aan grotere temperatuurschommelingen, kan het elektrolyt terugstromen in het slangensysteem. Voorzien in een luchttoevoerleiding met een apart koppelingssysteem, bijvoorbeeld: afsluitkoppeling aan batterijzijde en doorvoerkoppeling aan luchttoevoerzijde.
19
19
Batterijen reinigen
8
20
Batterijen reinigen Het is nodig om de batterijen en troggen te reinigen – Isolatie van de cellen ten opzichte van elkaar, ten opzichte van de aarde of externe geleidende delen moet blijven bestaan – Schade door corrosie en door kruipstroom vermijden – Verhoogde en uiteenlopende zelfontlading van de afzonderlijke cellen of blokbatterijen door kruipstroom moet worden vermeden – Vorming van elektrische vonken door kruipstroom moet worden vermeden
Bij het reinigen van de batterijen erop letten, dat – de opstelplaats voor reiniging zo wordt gekozen, dat het elektrolythoudende spoelwater naar een daarvoor geschikte zuiveringsinstallatie wordt geleid. – bij het afvoeren van gebruikte elektrolyt en/of het spoelwater de voorschriften voor een veilige werkplek en het voorkomen van ongevallen, en de voorschriften voor het afvoeren van afval in acht nemen. – veiligheidsbril en veiligheidskleding worden gedragen. – celstoppen niet worden verwijderd of geopend. – de kunststof onderdelen van de batterij, in het bijzonder de celbehuizingen, uitsluitend met water of in water gedrenkte poetsdoeken zonder additieven worden gereinigd. – na het reinigen het batterijoppervlak met geschikte middelen wordt gedroogd, bijvoorbeeld met perslucht of poetsdoeken. – Vloeistof die in de batterijtrog terecht is gekomen, moet worden opgezogen en met inachtneming van de eerder genoemde voorschriften worden afgevoerd.
Bij het reinigen van de batterijen erop letten, dat – de opstelplaats voor reiniging zo wordt gekozen, dat het elektrolythoudende spoelwater naar een daarvoor geschikte zuiveringsinstallatie wordt geleid. – bij het afvoeren van gebruikte elektrolyt en/of het spoelwater de voorschriften voor een veilige werkplek en het voorkomen van ongevallen, en de voorschriften voor het afvoeren van afval in acht nemen. – veiligheidsbril en veiligheidskleding worden gedragen. – celstoppen niet worden verwijderd of geopend. – de kunststof onderdelen van de batterij, in het bijzonder de celbehuizingen, uitsluitend met water of in water gedrenkte poetsdoeken zonder additieven worden gereinigd. – na het reinigen het batterijoppervlak met geschikte middelen wordt gedroogd, bijvoorbeeld met perslucht of poetsdoeken. – Vloeistof die in de batterijtrog terecht is gekomen, moet worden opgezogen en met inachtneming van de eerder genoemde voorschriften worden afgevoerd.
03.13 NL
Het is nodig om de batterijen en troggen te reinigen – Isolatie van de cellen ten opzichte van elkaar, ten opzichte van de aarde of externe geleidende delen moet blijven bestaan – Schade door corrosie en door kruipstroom vermijden – Verhoogde en uiteenlopende zelfontlading van de afzonderlijke cellen of blokbatterijen door kruipstroom moet worden vermeden – Vorming van elektrische vonken door kruipstroom moet worden vermeden
03.13 NL
8
20
Z
Z
Batterij met hogedrukreiniger reinigen
Batterij met hogedrukreiniger reinigen
Voorwaarden – Celverbinders moeten vastgedraaid en stevig ingestoken zijn – Celstoppen gesloten
Voorwaarden – Celverbinders moeten vastgedraaid en stevig ingestoken zijn – Celstoppen gesloten
Werkwijze • Gebruiksaanwijzing van de hogedrukreiniger lezen. • Geen reinigingsadditieven gebruiken. • Toegestane temperatuurinstelling voor het reinigingsapparaat van 140° aanhouden. Op deze manier gegarandeerd dat bij een afstand van 30 cm achter de uitlaatsproeier een temperatuur van 60° C niet wordt overschreden. • Maximale werkdruk van 50 bar aanhouden. • Minimaal 30 cm afstand tot het oppervlak van de batterij aanhouden. • Batterij over een groot oppervlak worden bestralen, om lokale oververhitting te vermijden. Niet langer dan 3 s op één plek reinigen met de straal, om de oppervlaktetemperatuur van de batterij van maximaal 60 °C niet te overschrijden. • Batterijoppervlak na het reinigen met geschikte middelen drogen, bijvoorbeeld perslucht of poetsdoeken.
Werkwijze • Gebruiksaanwijzing van de hogedrukreiniger lezen. • Geen reinigingsadditieven gebruiken. • Toegestane temperatuurinstelling voor het reinigingsapparaat van 140° aanhouden. Op deze manier gegarandeerd dat bij een afstand van 30 cm achter de uitlaatsproeier een temperatuur van 60° C niet wordt overschreden. • Maximale werkdruk van 50 bar aanhouden. • Minimaal 30 cm afstand tot het oppervlak van de batterij aanhouden. • Batterij over een groot oppervlak worden bestralen, om lokale oververhitting te vermijden. Niet langer dan 3 s op één plek reinigen met de straal, om de oppervlaktetemperatuur van de batterij van maximaal 60 °C niet te overschrijden. • Batterijoppervlak na het reinigen met geschikte middelen drogen, bijvoorbeeld perslucht of poetsdoeken.
Z
Z
03.13 NL
Batterij gereinigd.
03.13 NL
Batterij gereinigd.
21
21
9
Batterij opslaan
9
Batterij opslaan
AANWIJZING
10
AANWIJZING
De batterij mag niet langer dan 3 maanden zonder lading worden opgeslagen, anders is hij op lange termijn niet meer functioneel.
De batterij mag niet langer dan 3 maanden zonder lading worden opgeslagen, anders is hij op lange termijn niet meer functioneel.
Als batterijen voor een langere tijd niet worden gebruikt, moeten ze volledig opgeladen in een droge, vorstvrije ruimte worden opgeslagen. Om de functionaliteit van de batterij veilig te stellen kunnen de volgende laadbehandelingen worden gekozen:
Als batterijen voor een langere tijd niet worden gebruikt, moeten ze volledig opgeladen in een droge, vorstvrije ruimte worden opgeslagen. Om de functionaliteit van de batterij veilig te stellen kunnen de volgende laadbehandelingen worden gekozen:
– maandelijkse compensatielading voor PzS- en PzB-batterijen en volledige oplading voor PzV-batterijen. – Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 V x aantal cellen voor PzS-, PzMen PzB-batterijen of 2,25 V x aantal cellen voor PzV-batterijen.
– maandelijkse compensatielading voor PzS- en PzB-batterijen en volledige oplading voor PzV-batterijen. – Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 V x aantal cellen voor PzS-, PzMen PzB-batterijen of 2,25 V x aantal cellen voor PzV-batterijen.
Als batterijen voor een langere tijd (> 3 maanden) niet worden gebruik moeten deze voor 50% opgeladen, in een droge, koele en vorstvrije ruimte worden opgeslagen.
Als batterijen voor een langere tijd (> 3 maanden) niet worden gebruik moeten deze voor 50% opgeladen, in een droge, koele en vorstvrije ruimte worden opgeslagen.
Storingshulp
10
Als er storingen aan de batterij of lader worden vastgesteld, moet meteen contact worden opgenomen met de klantenservice van de producent.
Z
De vereiste activiteiten moeten worden uitgevoerd door de klantenservice van de producent of door een door de producent geautoriseerde klantenservice.
Afdanking
11
22
De vereiste activiteiten moeten worden uitgevoerd door de klantenservice van de producent of door een door de producent geautoriseerde klantenservice.
Afdanking
Batterijen met het recyclingteken en een doorgestreepte vuilnisbak mogen niet bij het huisvuil worden gegooid.
Batterijen met het recyclingteken en een doorgestreepte vuilnisbak mogen niet bij het huisvuil worden gegooid.
De wijze van terugname moet volgens artikel 8 van de Duitse batterijenwet (BattG) worden afgesproken met de producent van de batterij.
De wijze van terugname moet volgens artikel 8 van de Duitse batterijenwet (BattG) worden afgesproken met de producent van de batterij.
03.13 NL
11
Als er storingen aan de batterij of lader worden vastgesteld, moet meteen contact worden opgenomen met de klantenservice van de producent.
03.13 NL
Z
Storingshulp
22