© Copyright 2011 Uitgeverij Lambo bv Arnhem Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een automatisch gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, digitaal door fotokopieën of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
3.
Religie
en
kunst
3.1
Religie
en
kunst:
tolerantie
3.2
Gysbreght
van
Aemstel
versus
Het
Paard
van
Troje
3.3
Lucifer
(1654)
van
Joost
van
den
Vondel
3.4
Adam
in
Ballingschap
(1664)
van
Joost
van
den
Vondel
3.1
Religie
en
kunst:
tolerantie
Dr.
Dick
Akerboom,
kerkhistoricus
aan
de
theologische
faculteit
van
de
Universiteit
van
Tilburg,
stelt
dat
Noord‐Nederland
overwegend
protestant
is
geworden,
niet
als
het
gevolg
van
overheidsdwang,
maar
van
gewetensvrijheid
en
tolerantie.
De
republiek
vormde
een
echte
uitzondering
op
het
Euro‐ pese
patroon,
waar
de
overheid
bepaalde
dat
de
bevolking
protestants
diende
te
zijn
(zoals
in
de
Duitse
landen
en
in
Zweden).
De
regenten
handelden
in
de
overtuiging
dat
de
strijd
tegen
Spanje
ge‐ voerd
werd
voor
vrijheid
en
onafhankelijkheid;
dus
ook
voor
vrijheid
van
godsdienst.
De
burgerlijke
overheden
waren
daarom
na
hun
keus
voor
de
Oranjes
en
de
Opstand
tegen
Spanje
allesbehalve
ge‐ neigd
de
bevolking
te
‘protestantiseren’.
De
smaak
van
veel
Hollandse
kooplieden
was
heel
anders
dan
van
de
mensen
uit
de
zuidelijke
provincies.
De
Hollanders
konden
in
hun
levensopvattingen
be‐ ter
met
de
Engelse
puriteinen
vergeleken
worden:
godsvruchtige,
hardwerkende,
spaarzame
lieden,
waarvan
de
meesten
niet
hielden
van
overdaad
en
pracht.
Hoewel
hun
opvattingen
milder
werden
naarmate
de
rijkdom
groeide,
aanvaarden
de
Nederlanders
uit
het
noorden
nooit
de
volle
barokstijl
die
in
het
katholieke
zuiden
in
zwang
was.
Hun
zuinige
aard
paste
beter
bij
de
uitgangspunten
van
het
protestantisme.
Desondanks
ontstaat
er
voor
de
kunstenaars
in
het
noorden
een
gunstig
klimaat
vanwege
de
toene‐ mende
rijkdom
van
de
burgerij.
Het
belang
van
de
kerk
als
opdrachtgever
betekent
weinig,
al
blijven
er
schilders
katholiek
en
vervaardigen
ze
religieuze
stukken.
Ook
is
de
rol
van
het
hof
niet
te
vergelij‐ ken
met
die
van
Frankrijk
of
Engeland.
Organisten
werden
in
de
zeventiende
eeuw
door
de
kerk
aangesteld
om
vóór
en
na
de
diensten
–
tijdens
de
diensten
was
het
vaak
verboden
–
orgelmuziek
te
spelen.
Ook
buiten
de
diensten
om,
op
andere
dagen,
werden
concerten
gegeven
in
de
kerk.
In
zijn
publicatie
‘Speelstryt’
over
het
‘Gebruyck
of
Ongebruyck
van
’t
Orgel
in
de
Kercken
der
Vereenigde
Nederlanden’
(1641)
pleitte
Constantijn
Huygens
voor
de
begeleiding
van
de
kerkzang
door
het
orgel.
Dat
had
een
discussie
ontketend
over
de
rol
die
muziek
in
en
buiten
de
kerkdiensten
in
de
kerk
mocht
spelen.
De
tekst
‘SPEELSTRYT’
die
in
opdracht
3.7
wordt
genoemd,
staat
op
bladzijde
13,
derde
kolom
on‐ der
‘GEBRUYCK
OF
ONGEBRUYCK
VAN
’T
ORGEL
IN
DE
KERCKEN
DER
VEREENIGDE
NEDERLANDEN’
Geloof
op
het
tweede
plan
H.C.
Van
Vliet:
Familieportret
van
de
familie
Van
der
Dussen,
1640,
Delft
Het
schilderij
hierboven
dat
H.C.
van
Vliet
maakte
van
de
familie
Van
der
Dussen
is
behalve
een
mooi
en
intiem
familieportret
ook
bijzonder.
Om
te
beginnen
geeft
het
een
beeld
van
een
gezin
dat
een
geloof
beleed
dat
niet
in
het
openbaar
mocht
worden
beoefend,
n.l.
het
katholicisme.
De
Van
der
Dussens
en
ander
katholieken
waren
voor
hun
religieuze
bijeenkomsten
aangewezen
op
zogenaam‐ de
schuilkerken.
Dat
waren
van
binnen
tot
kerken
omgebouwde
woonhuizen.
Aan
de
buitenkant
was
niet
te
zien
dat
het
kerken
waren.
Weliswaar
was
men
in
verschillende
steden,
waaronder
Delft
waar
de
familie
Van
der
Dussen
woonde,
rond
het
midden
van
de
zeventiende
eeuw
inmiddels
zo
tolerant
dat
men
de
katholieken
niet
echt
meer
belemmerde
in
het
bijwonen
van
hun
heilige
missen,
maar
er
waren
nog
genoeg
protestante
fundamentalisten,
die
er
bij
hun
gemeentebestuur
op
aandrongen
een
eind
te
maken
aan
het
oogluikend
toestaan
van
deze
geloofspraktijk.
Ook
het
dragen
van
kruisjes
als
sieraden
was
verboden.
Hoewel
het
de
katholieken
dus
verboden
was
openlijk
hun
geloofsover‐ tuiging
kenbaar
te
maken,
stak
Van
der
Dussen
op
dit
schilderij
zijn
godsdienstige
overtuiging
niet
onder
stoelen
of
banken.
Op
de
kast
naast
de
schouw
is
duidelijk
een
kruis
afgebeeld
met
daarnaast
twee
beelden
van
heiligen.
Hoewel
het
katholieken
verboden
was
openbare
functies
te
bekleden,
werd
hun
het
leven
niet
onmogelijk
gemaakt.
Dat
laat
het
schilderij
ook
zien:
uit
alles
kun
je
afleiden
dat
Van
der
Dussen
vermogend
is.
Onderzoek
bevestigt
dat
ook:
hij
bezat
in
het
overwegend
protes‐ tante
Delft
heel
wat
onroerend
goed.
Bij
de
keuze
van
de
schilder
die
de
opdracht
kreeg
om
het
portret
te
maken,
zal
Van
der
Dussen
zeker
rekening
hebben
gehouden
met
de
religieuze
overtuiging
van
de
schilder:
Van
der
Vliet
was
een
ka‐ tholiek
schilder,
net
als
Johannes
Vermeer.
Opmerkelijk
is
verder
dat
Van
der
Dussen
zelf
een
muziekinstrument
bespeelt.
Meestal
was
dat
een
zaak
van
vrouwen.
Wilhelmina
van
der
Dussen
draagt
naar
de
gewoonte
van
die
tijd
een
trouwring
aan
de
wijsvinger
van
haar
rechterhand,
symbool
van
eeuwige
trouw.
Ook
de
geportretteerde
meis‐ jes
dragen
een
symbolisch
attribuut:
Anna
een
roos
(symbool
voor
de
geur)
en
Elisabeth
een
tros
druiven
(symbool
voor
de
smaak).
3.2
Gysbreght
van
Aemstel
versus
Het
Paard
van
Troje
Hieronder
vind
je
een
beschrijving
van
het
verhaal
van
Gysbreght
van
Aemstel
van
Vondel
en
van
Het
Paard
van
Troje
van
Vergilius.
De
overeenkomsten
zijn
duidelijk.
Het
verhaal
van
Gysbreght
van
Aemstel
Gysbreght
van
Aemstel
speelt
zich
af
in
Amsterdam
op
de
dag
vóór
kerstmis.
Gysbreght
van
Aemstel
heeft
net
vernomen
dat
het
vijandelijke
leger
van
Kennemers
en
Waterlanders
na
een
beleg
van
een
jaar
de
aftocht
heeft
geblazen.
Gysbreghts
broer
Arend
neemt
kort
daarna
een
man
gevangen
die
zich
in
het
riet
verborgen
heeft
gehouden.
Deze
gevangene,
Vosmeer,
verklaart
dat
hij
aan
de
aan‐ voerders
van
de
vijand,
Willem
van
Egmond
en
Diederick
van
Haarlem,
heeft
voorgesteld
de
gracht
om
Amsterdam
met
rijshout
te
dempen
om
de
stad
makkelijker
te
kunnen
bestormen.
Helaas,
er
zou
onder
de
vijanden
ruzie
zijn
ontstaan
zodat
men
had
besloten
zich
terug
te
trekken.
Om
te
bewijzen
dat
zijn
verhaal
klopt,
wijst
Vosmeer
op
een
schip,
het
‘Zeepaard’,
dat
met
rijshout
gevuld
is.
In
zijn
blijdschap
over
het
opgebroken
beleg
schenkt
Gysbreght
Vosmeer
genade
en
draagt
hij
hem
op
samen
met
de
bevolking
het
schip
binnen
de
stad
te
brengen,
zodat
het
hout
kan
dienen
ter
ver‐ warming
tijdens
de
feestdagen.
De
volgende
avond
ontmoet
Vosmeer
in
het
geheim
Egmond
en
dan
blijkt
dat
het
schip
vol
zit
met
soldaten,
die
de
stad
midden
in
de
nacht
zullen
overvallen.
Intussen
keert
het
vijandelijke
leger
terug
naar
de
stad.
Midden
in
de
nacht,
als
de
Amsterdammers
zich
in
de
kerken
verzamelen
om
het
kerstfeest
te
vieren,
verlaten
de
soldaten
het
schip
en
maken
zij
zich
met
bloedig
geweld
van
de
stad
meester.
Gysbreght
wil
nog
doorvechten,
maar
de
engel
Rafaël,
die
plotseling
in
het
slottafereel
van
het
stuk
uit
de
he‐ mel
komt
neerdalen,
raadt
hem
aan
met
zijn
vrouw
Badeloch
en
hun
beide
kinderen
naar
Pruisen
te
vluchten
om
daar
een
nieuwe
stad
te
stichten.
Bij
wijze
van
troost
voorspelt
Rafaël
dat
Amsterdam
eens
in
volle
glorie
zal
herrijzen.
Het
verhaal
over
het
Paard
van
Troje
De
Romeinse
dichter
Vergilius
leefde
aan
het
eind
van
de
eerste
eeuw
voor
Christus,
ten
tijde
van
Keizer
Augustus.
In
zijn
beroemde
Aeneis
vertelt
hij
over
de
zwerftocht
van
de
Trojaan
Aeneas,
die
na
de
val
van
Troje
op
de
vlucht
slaat
en
op
weg
gaat
naar
een
nieuwe
stad
in
Italië,
van
waaruit
later
Rome
zal
worden
gesticht.
Voor
zijn
verhaal
vond
Vergilius
inspiratie
in
oude
verhalen
rond
de
Tro‐ jaanse
oorlog.
De
Trojaanse
oorlog
begon
op
een
feestje,
waar
de
godin
van
de
ruzie
(Eris)
als
enige
niet
was
uitge‐ nodigd.
Zij
nam
wraak
door
een
gouden
appel
tussen
de
gasten
te
werpen,
waarop
stond
‘voor
de
mooiste
godin’.
De
drie
godinnen
Hera,
Pallas
Athena
en
Aphrodite
begonnen
een
gevecht
om
de
vrucht.
De
goden
kwamen
er
echter
niet
uit
wie
van
de
drie
de
mooiste
was.
Daarom
stuurden
zij
de
drie
godinnen
naar
Troje,
waar
de
mens
Paris,
de
zoon
van
koning
Priamus,
moest
uitmaken
wie
de
mooiste
was.
Hera
beloofde
hem
alle
macht
van
de
wereld,
Athena
beloofde
hem
eeuwige
roem
en
Aphrhodite
fluisterde
in
zijn
oor
dat
hij
de
mooiste
vrouw
van
de
wereld
zou
krijgen.
Dat
leek
hem
wel
wat,
dus
hij
benoemde
Aphrodite
als
mooiste
godin.
De
mooiste
vrouw
ter
wereld
was
Helena.
Zij
was
echter
getrouwd
met
de
Griekse
vorst
Menelaus.
Paris
reisde
naar
Sparta,
waar
zij
woonde,
en
ontvoerde
haar
met
behulp
van
Aphrodite.
Dat
maakte
alle
gemoederen
los
in
het
Spartaanse
rijk.
Menelaus
trommelde
de
Grieken
op
voor
een
oorlog
te‐ gen
Troje.
De
roof
van
Helena
was
het
begin
van
een
lange
reeks
oorlogsgebeurtenissen.
Een
daarvan
is
het
verhaal
over
het
Paard
van
Troje,
dat
door
de
Griekse
(blinde)
zanger
Homerus
al
werd
bezongen
in
de
Ilias.
Tien
jaar
lang
vochten
de
Grieken
bij
Troje.
In
het
tiende
jaar
kregen
de
twee
voornaamste
vorsten,
Achilles
en
Agamemnon,
ruzie
om
een
slavin.
Achilles
weigerde
verder
te
vechten
en
twee
moeilijke
maanden
braken
aan.
De
Trojanen
zagen
hun
kans
schoon
en
onder
leiding
van
hun
aanvoerder
Hec‐ tor
joegen
ze
de
Grieken
terug
in
hun
kamp.
Toen
de
beste
vriend
van
Achilles
sneuvelde
kwam
hij
weer
in
actie.
Hector
werd
gedood
en
de
Trojanen
werden
teruggedreven
in
hun
stad.
Maar
ze
gaven
zich
nog
niet
gewonnen.
De
beslissing
kwam
toen
Odysseus,
de
slimste
van
alle
Grieken,
een
list
bedacht.
Hij
bouwde
een
enorm
houten
paard,
waarin
hij
Griekse
soldaten
verborg.
De
overige
Grieken
zeilden
zogenaamd
naar
huis
en
de
Trojanen
dansten
opgelucht
rond
het
Houten
Paard
dat
zij
op
het
strand
hadden
ach‐ tergelaten.
De
Trojaan
Laocoön
wantrouwde
het
paard,
maar
voor
hij
zijn
landgenoten
kon
overtui‐ gen
verscheen
de
Griekse
Sinon
bij
de
Trojanen.
Hij
beweerde
te
zijn
achtergelaten
door
de
Grieken
en
‘verraadde’
zijn
landgenoten
door
de
Trojanen
aan
te
raden
het
paard
hun
stad
binnen
te
lood‐ sen.
Tegelijkertijd
werd
Laocoön
ongelukkigerwijs
aangevallen
en
gedood
door
slangen,
wat
voor
de
Trojanen
het
teken
was
dat
hij
moest
worden
gestraft.
Ze
trokken
op
Sinons
aanraden
het
paard
hun
grenzen
binnen
en
’s
nachts
werden
ze
aangevallen
door
de
soldaten
die
zich
daarin
verscholen.
Heel
Troje
werd
tot
op
de
grond
toe
geplunderd
en
verwoest.
3.3
Lucifer
(1654)
van
Joost
van
den
Vondel
Voor
Gysbreght
van
Aemstel
nam
Vondel
de
klassieke
mythologie
als
uitgangspunt.
Voor
zijn
treur‐ spel
Lucifer
nam
hij
gegevens
uit
de
bijbel.
Vondel
schreef
Lucifer
in
1654,
veertien
jaar
na
zijn
beke‐ ring
tot
het
katholicisme.
Het
verhaal
speelt
zich
af
in
de
hemel.
De
engel
Apollion
is
zojuist
een
kijkje
gaan
nemen
op
aarde,
waar
sinds
kort
de
eerste
mensen,
Adam
en
Eva,
een
aangenaam
leven
leiden
in
het
Paradijs.
Met
jaloezie
heeft
Apollion
opgemerkt
hoe
Adam
en
Eva
verrukt
zijn
van
elkaars
li‐ chaam.
Hij
en
zijn
mede‐engelen
Belzebub
en
Belial
trekken
daaruit
de
conclusie
dat
God
hen
bij
de
mensen
achterstelt;
de
engelen
hebben
immers
geen
lichaam
en
kennen
het
lichamelijk
genot
niet.
Zij
besluiten
zich
te
verzetten
en
weten
de
trotse
aartsengel
Lucifer
over
te
halen
tot
een
opstand.
De
pogingen
van
de
aartsengelen
Gabriël
en
Rafaël
om
Lucifer
tot
inkeer
te
brengen,
zijn
vergeefs.
Het
leger
van
de
opstandige
engelen
wordt
door
bliksemstralen,
geslingerd
door
de
aartsengel
Michaël,
uit
de
hemel
verdreven.
Dit
stuk
ontketende
een
ware
strijd
tussen
dichters
en
geestelijken.
In
de
proloog
durfde
Vondel
te
beweren
dat
bijbels
toneel
een
grotere
invloed
heeft
op
het
publiek
dan
“laffe
redenen,
uren
lang
in
den
wint
gestroit”,
waarmee
hij
de
preken
van
de
dominees
bedoelde.
In
1654
werd
het
na
twee
op‐ voeringen
afgelast
wegens
protesten
van
dominees,
wat
een
financiële
strop
betekende
voor
de
Schouwburg.
De
kerkenraad
oordeelde
dat
in
het
stuk
“op
een
vleesselijcke
manier
de
Hooghe
ma‐ tery
vande
diepten
godes
met
veele
erghelijcke
en
ongheregelde
verdichtselen
wort
voorghestelt.”
Alle
reden
dus
om
het
te
verwerpen.
“Nooit
meer”
mocht
het
stuk
worden
gespeeld.
Vondel
was
het
er
helemaal
niet
mee
eens.
In
een
proloog
voor
een
volgend
stuk
omschreef
hij
het
verbod
als
“het
gewelt
van
eenen
hoop
dringeren
en
dommekrachten”.
Pas
in
de
twintigste
eeuw
werd
Lucifer
weer
opgevoerd.
Een
ballet
als
naspel
van
Vondels
Lucifer
Als
sluitstuk
voor
Lucifer
maakte
Jan
Vos
in
opdracht
van
Vondel
een
allegorisch
ballet.
Vondel
had
zelf
een
dans
van
de
engelen
in
gedachten,
maar
Vos
maakte
er
een
verhalend
ballet
van
over
de
verleiding
van
Adam
en
Eva
en
hun
verdrijving
uit
het
paradijs.
De
uitvoering
van
het
ballet
was
ken‐ merkend
voor
de
scheiding
die
zich
in
de
Gouden
Eeuw
ging
aftekenen
tussen
arm
en
rijk.
Het
volk
stond
voor
het
toneel
en
de
bierdrinkende
middenstand
op
de
galerijen.
Zij
kwamen
vooral
om
zich
luchtig
te
laten
vermaken.
In
de
loges
zaten
de
rijke
kooplieden,
de
nouveau
riche,
rijk
geworden
door
de
winsten
uit
de
handel
op
de
koloniën.
Zij
lieten
zich,
in
navolging
van
de
Franse
aristocratie,
graag
op
een
meer
verheven
wijze
onderhouden
onder
het
genot
van
oesters,
confituren
en
choco‐ lade.
Beschrijving
van
het
ballet:
“Adam
en
Eva
komen
in
het
paradijs,
gevolgd
door
Liefde,
Onnozelheid,
Trouwe
en
Eer;
Bedrog
komt
'uit
d'afgrondt
rijzen'
tezamen
met
Welsprekendheid,
Meineedigheid,
Smeken,
Vleien
en
Loze
Lagen.
Vriendelijk
lachend
biedt
Bedrog
als
vrouw
gekleed
met
vele
slangen
rondom
haar
hoof
Adam
en
Eva
een
appel
aan,
maar
een
engel
komt
tussenbeide.
Eindelijk
neemt
Eva
toch
de
appel,
eet
ervan
en
geeft
hem
aan
Adam;
de
Engel
verdwijnt
zichtende
en
Bedrog
'
volgt
met
wufte
sprongen'.
Terwijl
Adam
en
Eva,
'die
zich
naakt
bevinden',
een
hut
bouwen,
verschijnt
een
Engel,
die
hen
met
een
'brandend
slagzwaard'
verjaagt;
Honger,
Armoede,
Arbeid,
Ouderdom
en
Dood
vergezellen
thans
Adam
en
Eva.
'De
Tijd
komt
vaardig
voor
den
dagh
springen'
met
Staatszucht,
Oorlog,
Roof
en
Moord
in
het
gevolg.
'Nadat
deeze
gruwelen
een
poos
t'zaamen
gedanst
hebben'
vertrekken
ze
weer,
maar
Liefde,
Onnozelheid,
Trouw
en
Eer
worden
'in
een
wolk
vol
starren
ten
hemel
gevoert'.
Tenslotte
'deurschiet'
de
Dood
Aden
en
Eva,
'd'ellende
en
andere
gruwelen'.
Dan
trekt
de
Dood
ten
strijde
tegen
de
Natuur
en
haar
dochters
Aarde,
Water,
Vuur
en
Lucht,
maar
een
wolk
verschijnt'daar
men
een
waagen
uit
ziet
koomen'
door
een
Fenix
getrokken,
met
daarop
de
Eewwigheid
'in
't
wit
gekleedt
en
behangen
met
een
blauwe
staatxymantel,
die
met
starren
overzaait
is;
zij
verdelgt,
door
den
blixem
die
zij
in
haar
hand
heeft,
de
Doodt,
zet
Natuur
op
haar
waagen,
en
voert
haar
ten
hemel”
(Uit:
Jan
Vos,
Alle
de
Gedichten,
I,
p.
651)
Rebling,
een
kunstcriticus
uit
die
tijd
voegt
er
aan
toe:
“Dit
ballet
met
'Konst‐
en
Vliegwerk'
is
kenmerkend
voor
het
deftige,
geartistocratiseerde
ballet,
dat
nog
heel
lang
op
de
Nederlandse
tonelen
heerste
en
waarvan
zelfs
nog
in
het
begin
van
de
negen‐ tiende
eeuw
sporen
terug
te
vinden
zijn.”
3.4
Adam
in
Ballingschap
(1664)
van
Joost
van
den
Vondel
In
het
verlengde
van
Lucifer
ligt
Adam
in
Ballingschap
uit
1664.
Nog
meer
dan
Lucifer
is
dit
gebaseerd
op
een
verhaal
uit
de
bijbel.
Het
borduurt
voort
op
de
thematiek
in
Lucifer.
De
eerste
mensen,
Adam
en
Eva,
vieren
hun
bruiloftsfeest
in
het
paradijs.
Daarbij
worden
ze
bespied
door
de
gevallen
engel
Lucifer,
die
op
wraak
zint
en
God
wil
kwetsen
door
zijn
schepselen
te
schaden.
Samen
met
de
duivel
Asmode
beraamt
Lucifer
het
plan
om
Adam
en
Eva
te
verleiden
tot
het
eten
van
de
appel
van
de
Boom
van
Kennis,
iets
wat
God
uitdrukkelijk
heeft
verboden.
De
duivel
Belial
spreekt
in
de
gedaante
van
een
slang
tot
Eva
en
weet
haar
over
te
halen
een
hapje
te
nemen
van
de
appel.
Daarna
eet
ook
Adam,
bang
de
liefde
van
zijn
vrouw
te
verliezen,
van
de
vrucht.
Even
later
breekt
er
een
geweldige
brand
uit
in
het
paradijs
en
moeten
Adam
en
Eva
haastig
de
wijk
nemen.
De
slang
wordt
door
God
veroordeeld
voortaan
een
kruipend
leven
te
leiden.