Université Libre de Bruxelles CREATIC/CPSO F.Rooseveltlaan 50 – CP124 B-1050 Brussel +32 475 890 39 56 rpatess@ulb.ac.be
Enquête over voedingsgebonden gedrag en voedingspatronen RESULTATEN VAN DE ENQUETE
EINDVERSLAG
Januari 2006
Professor R.PATESSON
- 1 -
1 Inhoud
1
Inhoud
2
2
Inleiding: doelstelling en grenzen van dit verslag
4
3
Enquêtefiche
6
1
3.1
Periode van de enquête
6
3.2
Enquêteurs
6
3.3
Enquêtetechniek
6
3.4
Steekproef
7
3.5
Statistische betrouwbaarheid - foutmarge
8
3.6
Verwerking van de gegevens
8
3.7
Opmerkingen betreffende de analyse van de gegevens in het verslag
8
De opbouw van de vragenlijst en de grenzen van de enquête
4
5
10 10
4.1
Gebruikte model
10
4.2
De opbouw van de vragenlijst
12
4.3
Grenzen van de enquête.
12
De Body Mass Index en zwaarlijvigheid 5.1
16
Analyse van de BMI in de bestudeerde steekproef: totale BMI
17
5.2 Analyse van de BMI in de bestudeerde bevolking: onderverdelingen volgens verschillende criteria 18 5.2.1 Volgens geslacht en leeftijd 18 5.2.2 Volgens de andere indicatoren 19 6
Algemene toestand van de personen 6.1
7
21
Perceptie van hun gewicht
21
6.2 Perceptie van de eigen gezondheidstoestand 6.2.1 Gezondheidstoestand 6.2.2 Stress 6.2.3 Slaap
23 23 23 24
6.3 Gedrag en aanverwante gebeurtenissen 6.3.1 Zich wegen 6.3.2 Een dieet volgen 6.3.3 Aanwezigheid van gebeurtenissen die een invloed hebben op het gewicht 6.3.4 Voldoende eten 6.3.5 Zich informeren over de risico’s van overgewicht en zwaarlijvigheid 6.3.6 De houding van de ouders tijdens de kindertijd 6.3.7 Externaliteit, internaliteit en sociale controle 6.3.7.1 Algemene internaliteit/externaliteit: de locus of control 6.3.7.2 Sociale controle
25 25 26 27 28 29 30 30 31 31
Levensstijlen 7.1
33
Voedingspatronen
34 - 2 -
7.1.1 De voedingsproducten die men consumeert. 7.1.2 De maaltijden 7.1.2.1 Aantal maaltijden per dag 7.1.2.2 Hoofdmaaltijden 7.1.2.3 Plaats van de maaltijden 7.1.2.4 Het moment van de maaltijden 7.1.2.5 De tijd besteed aan de maaltijden 7.1.2.6 De duur van het nuttigen van de maaltijd (ongeacht de plaats) 7.1.2.7 De tijd besteed aan het bereiden van de maaltijden (thuis) 7.1.3 Maaltijden afhankelijk van de restauratie 7.1.3.1 Maaltijden genuttigd in snackbars en fastfoodrestaurants 7.1.3.2 Bereide maaltijden besteld voor op bureau of thuis 7.1.3.3 Kant-en-klaarmaaltijden en –gerechten gekocht in supermarkten en detailhandel 7.1.4 Laat op de avond genuttigde of bestelde maaltijden 7.1.5 Het eten van tussendoortjes en wat ermee vergezeld gaat 7.1.5.1 Tussendoortjes in het algemeen 7.1.5.2 Ongeduld tegenover hongergevoel.
8
35 37 37 38 39 40 40 41 42 42 43 45 45 47 49 49 51
7.2 Tabak en alcohol 7.2.1 Tabak 7.2.2 Alcohol 7.2.2.1 Algemeen verbruik 7.2.2.2 Verbruikte hoeveelheden
53 53 54 54 55
7.3 Fysieke activiteiten 7.3.1 Het beoefenen van een sport 7.3.2 Wandelen 7.3.3 Wandelen 7.3.4 Gebruik van trappen. 7.3.5 Gebruik van de fiets voor de verplaatsingen (ander dan sportief gebruik).
57 57 58 59 60 61
7.4 Andere vrijetijdsbestedingen 7.4.1 Hobby’s 7.4.2 Bezigheden buitenshuis 7.4.3 Televisie 7.4.3.1 Eigenschappen van het televisiegebruik 7.4.3.2 Het verbruik van voeding en de televisie 7.4.4 Spelconsoles. 7.4.5 Internetgebruik
62 62 63 64 64 65 68 69
Meningen
71
8.1 De oorzaken van overgewicht en zwaarlijvigheid. 8.1.0 Spontaan genoemde oorzaken: vrije antwoorden 8.1.1 8.1.2 Oorzaken volgens de voorgestelde items
71 71 71 72
8.2 Remedies voor overgewicht en zwaarlijvigheid. 8.2.1 Spontaan genoemde remedies: vrije antwoorden. 8.2.2 Remedies volgens de voorgestelde items
75 75 76
8.3
78
Meningen met betrekking tot bepaalde aspecten van de voeding
9
Conclusies
82
10
Bibliografie en geraadpleegde documenten
86
11
Annexe 1 : questionnaire en français
88
12
Annexe 2 : questionnaire en néerlandais
110
- 3 -
2 Inleiding: doelstelling en grenzen van dit verslag
Zwaarlijvigheid neemt geleidelijk toe onder de Belgische bevolking, vooral bij kinderen en adolescenten. Men veronderstelt vandaag dat meer dan 32%1 van de personen te kampen hebben met overgewicht. De gezondheidsrisico’s die dit met zich meebrengt, zoals hart- en vaatziekten, diabetes (vooral type 2) en insulineresistentie, dislipidemie, hoge bloeddruk, kanker, ... leiden ertoe dat de minister van volksgezondheid zich ermee gaat bezighouden, al was het maar wegens de kost die zij vertegenwoordigen in zijn budget2. Obesitas zou grotendeels worden veroorzaakt door de veranderingen in de levenswijze, maar ook door een evolutie van het voedingsgedrag van de consument. De WGO praat over een voeding die te rijk is geworden aan vetten en suiker, en dus aan calorieën, terwijl men steeds minder beweegt. Naast de voedingsgebonden factoren die men de schuld geeft voor het overgewicht, moeten ook andere factoren van de levensstijl worden in rekening genomen en onderzocht. Ze kunnen worden beschouwd als hefbomen waarmee men kan werken om het probleem te beperken, maar het is ook, als rechtstreeks gevolg, belangrijk hun bijdrage tot het overgewicht te onderzoeken. De studie wordt tevens gerechtvaardigd in het perspectief van het Nationaal Voedings- en Gezondheidsplan (NVGP) dat in mei 2004 door de ministerraad werd gestart en in 2006 het daglicht zou moeten zien, aangezien de werkgroepen die in dit kader werden opgericht, onlangs aan hun opdracht zijn begonnen. De Belgische strategie bestaat er hierin zich af te stemmen op de internationale aanbevelingen, in het bijzonder omtrent de voedingsaspecten van de strategie van de WGO en het Eurodiet-project van 2000. De FEVIA, die deze studie ondersteunt, wil, van haar kant, beter de verschillende factoren begrijpen die tot overgewicht bijdragen met het oog op de uitwerking van een strategie naar haar leden toe, om dit probleem te bestrijden. Als woordvoerder van de voedingsindustrie wil ze tonen dat haar leden zich evenveel zorgen maken om de voedingsgebonden gezondheidsproblemen als de gezondheidsautoriteiten van het land. Via deze weg probeert ze haar verantwoordelijkheden op te nemen tegenover de beschuldigingen aan het adres van de voedingsindustrie. In die geest heeft de enquête, die is uitgevoerd door de CPSO van de ULB, dus tot doel, via vragenlijsten en een steekproef, bepaalde eigenschappen van de levensstijl van personen in verband met hun lichaamsgewicht te onderzoeken, in het bijzonder in het geval van overgewicht en zwaarlijvigheid. Dit verslag bevat de resultaten van de enquête op basis van een steekproef die in 2005 werd uitgevoerd bij de Belgische bevolking van 18 tot 55 jaar.
1
Volgens de “Grote Belgische openbare gezondheidsenquête – 2002” en op basis van de gekozen drempelwaarde van de BMI. Deze enquête vermeldt 12% zwaarlijvigen. Andere auteurs gaan ervan uit dat overgewicht 30% van de Noord-Amerikaanse volwassenen treft (BMI ≥ 28) en 12% zwaarlijvig is. In Europa verschijnen andere cijfers zoals dat van 20% (BMI ≥ 28) in het noorden van Frankrijk. De studie zou gegevens voortbrengen die op dit vlak kunnen worden gebruikt. 2 De kost zou in 2000 oplopen tot 600 miljoen euro, dit is 6% van het budget van het RIZIV. - 4 -
De enquête die volgens een wetenschappelijke methode werd uitgevoerd, streeft ernaar om in de bestudeerde populatie verschillende facetten van de levensstijl te bestuderen om deze in verband te brengen met het lichaamsgewicht en hun interactie te analyseren. De enquête moet daarom worden beschouwd als een foto van de gewoonten en gedragingen die werden bestudeerd in verband met voeding en gewicht. Ze is geen studie naar de oorzaken van overgewicht en zwaarlijvigheid zoals een longitudinale epidemiologische studie die zou kunnen vaststellen. De resultaten moeten worden gelezen als een vergelijkende studie van de levensstijlen om het gewicht van personen (BMI) in categorieën te kunnen onderverdelen. Dit verslag is dus geen studie over zwaarlijvigheid in België, maar wel één van de levensstijl, in het bijzonder op het gebied van voeding, in relatie met de BMI. Om het lezen van de resultaten van de enquête te vergemakkelijken, werd het verslag gestructureerd rond de verschillende thema’s die in de vragenlijsten aanwezig waren.
Studie uitgevoerd van april 2005 tot januari 2006 door CREATIC / CPSO van de Université Libre de Bruxelles Met de steun van de Federatie van de Voedingsindustrie (FEVIA)
- 5 -
3 Enquêtefiche 3.1 Periode van de enquête De enquête bij de Belgische bevolking vond plaats van 27 april tot 29 mei 2005.
3.2 Enquêteurs In totaal werden 23 professionele enquêteurs gemobiliseerd (14 Nederlandstaligen en 9 Franstaligen). De leeftijd van de enquêteurs schommelde tussen 25 en 55 jaar. Er werd geen beroep gedaan op studenten van de Universiteit (aangezien het gewoonlijk de norm is in ons onderzoekscentrum om met professionele enquêteurs te werken), maar wel degelijk op enquêteurs die vertrouwd zijn met de technieken van de face-to-face-enquête. Ze werden geselecteerd op basis van een dossier en hun ervaring. De meerderheid had reeds met ons samengewerkt, sommige werken elders voor andere onderzoeksbureaus (waaronder het NIS). Er zijn 3 gezamenlijke briefings geweest met de enquêteur, waarvan de eerste op 25 april 2005 plaatsvond. Elke enquêteur werd gedebrieft, waardoor we hen konden vragen naar hun indrukken over de manier waarop de enquête is verlopen en bepaalde andere opmerkingen verzamelen.
3.3 Enquêtetechniek De enquêtes vonden face-to-face plaats. Deze techniek is geschikt voor zowel de aard van de enquête als de lengte van de vragenlijst (74 vragen). Aangezien de enquêteur tegenover de persoon thuis zit, wint hij gemakkelijker diens vertrouwen, aangezien hij rechtstreeks “zichtbaar” is. De ondervraagde kan zijn identiteit, de geloofwaardigheid van de enquête en de opdrachtgever gemakkelijk nagaan en zich vergewissen van de effectieve vertrouwelijkheid, wat telefonisch niet realiseerbaar is. De enquêteur kan tevens rekening houden met de context en de omgeving waarin de enquête plaatsvindt (aanwezigheid van derden, kinderen, afleidingen, ...), wat telefonisch niet mogelijk is. Bovendien kan de enquêteur de reacties (non-verbale, veranderingen in de houding, mimiek, ...) van de ondervraagde persoon meteen observeren en er rekening mee houden bij het stellen van de vragen. Zo merkt men wanneer de ondervraagde moeite heeft een vraag of item te begrijpen, eventueel beschaamd is, en kan de enquêteur de gewenste toelichtingen of aanpassingen aanbrengen en, afhankelijk het geval, wat meer tijd besteden. In deze context kan de enquêteur andere documenten voorleggen dan de vragenlijst: fiche met een lijst van bepaalde items waarover de ondervraagde zich moet uitspreken (de enquêteur beschikte over een set van 25 fiches).
- 6 -
Bovendien zal de enquêteur gemakkelijker opmerkingen verzamelen om de gestructureerde antwoorden te ondersteunen. In deze context vinden de ondervraagde personen vaak dat een op deze wijze uitgevoerde enquête het voordeel (de kans) biedt om zich te kunnen uitspreken over een onderwerp dat hen aanbelangt. Uitweiden tijdens de ondervraging komt bovendien vaak voor, net als de voorbeelden waaraan de ondervraagde personen denken. De enquêteur beschikte over een certificaat van de ULB en een enquêteurskaart met foto. Deze verschillende elementen zijn van aard dat ze veel betrouwbaardere antwoorden mogelijk maken dan via telefonische enquêtes. Zo is de identiteit van de enquêteur telefonisch niet verifieerbaar en ondervindt men daarbij meer wantrouwen, hangen de mensen vaak op tijdens de enquête, geven ze meer gestandaardiseerde antwoorden en zijn ze sneller moe, wat in deze studie een belangrijk nadeel zou zijn geweest. Deze face-to-face-techniek en de gebruikte steekproefmethode beperkt het percentage weigeringen om aan de enquête deel te nemen tot een minimum, namelijk tot minder dan 3% in dit geval.
3.4 Steekproef De steekproef van 610 personen werd geselecteerd volgens de quota-methode. Het aantal ondervraagde personen werd als volgt onderverdeeld: Provincie Provincie Antwerpen Vlaams-Brabant Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen Limburg Waals-Brabant Henegouwen Provincie Luik Luxemburg Provincie Namen Brussels Hoofdstedelijk Gewest
aantal 100 60 80 70 40 20 70 55 15 25 75
Tabel I: onderverdeling van de ondervraagde personen volgens de provincies
De representatieve stalen van de beoogde subpopulaties (Waals gewest, Vlaams Gewest en Brussel) werden vervolgens bepaald volgens drie andere afzonderlijke criteria op basis van de recentste statistieken van de bevolking van de Belgische huishoudens (NIS-gegevens “Samenstelling van de huishoudens en gezinskernen op 1 januari 2004”). De selectiecriteria waren de volgende: leeftijd, geslacht en omvang van het huishouden.
- 7 -
Quota-methode: elke enquêteur beschikte over een routeblad met daarop het aantal te ondervragen personen en hun basiseigenschappen: leeftijdsklasse, geslacht, omvang van het huishouden, taal en gemeente. Een enquêteur interviewde 20 tot 30 personen.
3.5 Statistische betrouwbaarheid - foutmarge De statistische foutmarge in een steekproef van 610 personen (totale steekproef) met een statistische betrouwbaarheid van .9545 (kans op vergissing) kan als volgt worden geëvalueerd: Als een “dichotomische” verhouding van 10%/90%, +/-2,43% bedragen. Als een “dichotomische” verhouding van 30%/70%, +/-3,51% bedragen. Als een “dichotomische” verhouding van 50%/50%, +/-4,05% bedragen.
aard aanwezig is (resultaat in cijfers) in een zal het betrouwbaarheidsinterval rond de waarde aard aanwezig is (resultaat in cijfers) in een zal het betrouwbaarheidsinterval rond de waarde aard aanwezig is (resultaat in cijfers) in een zal het betrouwbaarheidsinterval rond de waarde
Bijvoorbeeld: 44,4% van de personen verklaart aan sport te doen. De reële proportie in de totale bevolking zou zich tussen (ongeveer) 48,05% en 40,35% kunnen bevinden met een kans op vergissing van .0455 (statistisch zwak). De kans op vergissing betekent dus dat de reële proportie van personen die aan sport doen in de bevolking dus niet binnen dit interval ligt met ongeveer 5 kansen op 100. Over het algemeen berekent men de foutmarge van een steekproef door het % fouten te nemen op een aandeel van 50% met een betrouwbaarheid van .95, of in dit geval, ongeveer 4,05% (op 610 personen ) wat dus de grootste foutmarge zou zijn.
3.6 Verwerking van de gegevens De gegevens werden ingegeven met de EXCEL-software en verwerkt met SPSS (Statistical Package for Social Sciences), versie 11.0. op Macintosh.
3.7 Opmerkingen betreffende de analyse van de gegevens in het verslag De hoeveelheid gegevens en informatie die uit de vragenlijst is gekomen, is erg aanzienlijk. Voor de analyses in dit verslag hebben we ons beperkt tot de relevante of sprekende resultaten met betrekking tot het doel van de enquête. Zo werden ook enkel de interessante cijfers in de tekst opgenomen. Het zou saai zijn geweest, zelfs als - 8 -
bijlage, alle uitgevoerde bewerkingen van gegevens voor te stellen (honderden pagina’s en duizenden tabellen in kleine lettertjes uit de SPSS). Andere resultaten zijn dus beschikbaar, maar hier niet uitgewerkt. Voor sommige variabelen (of antwoorden op sommige vragen van de vragenlijst) werden antwoorden gegroepeerd afhankelijk van het geval. Dit om voldoende marginale grootte te verkrijgen, opdat de statistische testen geldig zouden zijn (waarvan de χ2 van Pearson, opdat het zou voldoen aan de voorwaarden van Cochran met betrekking tot de verwachte frequenties (weinig of geen “expected” lager dan 5) in de cellen van de tabellen).
- 9 -
4 De opbouw van de vragenlijst en de grenzen van de enquête 4.1 Gebruikte model Een vragenlijst voor een enquête met steekproef is verre van een visnet, maar een meetinstrument dat is ontwikkeld om één of meer hypotheses te verifiëren en/of in een bepaalde bevolking het belang van de aanwezigheid of afwezigheid van een eigenschap, een gedrag, een houding, een opinie, ... te kwantificeren. Voor deze vragenlijst hebben we ons gedocumenteerd op de samenlevingsvragen die verwijzen naar zwaarlijvigheid. Meerdere werken werden geraadpleegd en diverse andere enquêtes die in België werden gevoerd, hebben als referentie gediend (Dargent, 2005. Fondation Hodie Vivere, 2002. Gisle L, Buziarsist J. & all, 2002. ISP, 2004. WGO, 2003.). Op deze basis hebben wij het model ontwikkeld dat in de vragenlijst aan bod zal komen.
Potentialit é de changements
Style de vie, s é dentarit é, activit é physique, loisirs, …
é élev
Comportements Choix alimentaires, moyens, habitudes, go û ts,..
Probl è mes familiaux, professionnels, …
Éducation, culture familiale, … Vis- à-vis nourriture ( édonisme , … ) Vis- à-vis de la prise de poids, …
Alimentation
Contexte
Poids Attitudes
Terrain
faibl e
Gé n é tique, h é r é dit é , pathologies, âge, … .
Grafiek 1: systemisch model van de factoren die het lichaamsgewicht beïnvloeden
Het lichaamsgewicht wordt bepaald door 5 groepen factoren, die het allemaal in variabele verhoudingen beïnvloeden. Met andere woorden, het gewicht is niet afhankelijk van één ervan. Dit model is systemisch in de mate waarin er interactie is tussen deze factoren, waarbij het lichaamsgewicht op zich het belang van één of meer ervan kan wijzigen (bijvoorbeeld: verdikken kan iemands houding ten opzichte van lichaamsbeweging veranderen en een toename (of afname) van deze activiteit met zich meebrengen. Allereerst het terrein. Dit bestaat voornamelijk uit genetische elementen, erfelijkheid, bepaalde pathologieën en de leeftijd. Het gaat om constitutieve elementen waaraan - 10 -
men moeilijk iets kan doen. De kans op veranderingen met betrekking tot deze factor is dus gering. De WGO (WGO 2005) is overigens van mening dat de factor “terrein” bepalend is in de ontwikkeling van zwaarlijvigheid: “De ontwikkeling van zwaarlijvigheid is grotendeels geconditioneerd door genetische factoren. Een erfelijke aanleg voor zwaarlijvigheid is een wijd verspreide factor in de bevolking. Bij individuen met een genetische aanleg bepalen factoren verbonden aan de levenswijze (zoals dieet en lichaamsbeweging) en sociale, gedragsgebonden, culturele factoren en het feit te behoren tot een gemeenschap het al dan niet verschijnen van zwaarlijvigheid.” Vervolgens de houdingen. De houding, gevormd door ervaring en opvoeding, is de toestand waarin het individu zich bevindt wanneer het een signaal, een stimulus, een verzoek krijgt en dat het ertoe leidt in een bepaalde richting te antwoorden en dus zijn activiteit en observeerbaar gedrag bepaalt of beïnvloedt. In de psychosociologie gaat het om een interne gemoedstoestand die de basis vormt van de gunstige of ongunstige antwoorden van het individu op een voorwerp of een klasse voorwerpen van de sociale wereld. De mondelinge uitdrukking van een houding is een mening. Het evaluerende aspect van de houding zou centraal zijn. Men gaat er over het algemeen van uit dat wat de individuen onderscheidt in hun verschillende gedragingen tegenover eenzelfde oorzaak, de houding zou zijn. De houdingen zijn dus tegelijkertijd het resultaat van de opvoeding maar ook van de ervaring die men in het leven heeft opgedaan. De houdingen zijn opgebouwd op funderingen die, ervaren door de individuen, zouden worden beschouwd als overeenkomstig met relatief stabiele cognitieve bases en dus moeilijker te wijzigen (hoewel deze hypothese ook wordt tegengesproken, meer bepaald door Wilson in 1987). Men denkt bijvoorbeeld aan de houding ten opzichte van tabak die vaak moeilijk te wijzigen lijkt bij rokers, zelfs met onderbouwde wetenschappelijke argumenten. Een vragenlijst is dus ook een instrument om houdingen rechtstreeks of onrechtstreeks te meten, meer bepaald via bepaalde verklaarde gedragingen. In het bijzonder zal men in de vragenlijst geïnteresseerd zijn in de houdingen tegenover eten en voeding, maar ook tegenover recreatie, verdikken, enz. Vervolgens de context. Deze bestaat uit een bepaald aantal gebeurtenissen en/of beperkingen waarop het individu weinig vat heeft: professionele moeilijkheden of beperkingen (bijvoorbeeld: stress, de noodzaak van ontmoetingen in het restaurant, ...); familiale moeilijkheden of praktijken (ruzies, scheiding (zie verder), gezondheid, frequente samenkomsten en bezoeken, ...), professionele of toeristische verplaatsingen, enz. Opvoeding op het gebied van voeding en voedingspraktijken vormen vervolgens de groep factoren die het gewicht gaan bepalen: de hedonistische waarde van de voeding en van het eten, de voedingskeuze en favoriete types voedingswaren, de manier waarop men zich voedt, de smaken, de culinaire gewoontes, ... Deze factoren zijn meer onderhevig aan veranderingen. Om, bijvoorbeeld, gewicht te verliezen, denkt men over het algemeen dat het wat minder moeilijk zal zijn op dit niveau op te treden. Ten slotte, de gedragingen. We hebben gezien dat de gedragingen grotendeels bepaald worden door de houdingen die minder makkelijk te beïnvloeden zijn. Men denkt niettemin dat bepaalde gedragingen snel en makkelijk kunnen worden - 11 -
veranderd. Bij wijze van eenvoudige voorbeelden: de trap nemen in plaats van de lift om één verdieping hoger te gaan, achteraan op de parking van de supermarkt parkeren in plaats van ruzie te maken voor de plaats vlakbij de ingang van de winkel, te voet een brood of de krant gaan kopen, niet systematisch een snack nemen bij de minste honger, geen tweede portie nemen, enz.).
4.2 De opbouw van de vragenlijst Verschillende vragen hebben betrekking op de belangrijkste factoren die in het model zijn ontwikkeld, maar volgens een vertaling aangepast aan de vraagstelling en de concrete of dagelijkse voorstelling die de personen ervan kunnen hebben. En tevens volgens een aangepaste terminologie. Concreet: •
Een eerste “operationele” hervertaling van de gegevens uit de literatuur werd uitgevoerd en een schets van de vragenlijst op punt gesteld.
•
Vervolgens werd een basisversie (versie 1) voorgelegd aan verschillende “experts” in het probleem.
•
Vervolgens meerdere adaptaties in functie van de opmerkingen van deze personen (5 herhalingen, of 5 opeenvolgende versies van de vragenlijst).
•
De voorlaatste versie werd voorgetest op 8 personen. De voortest was bedoeld om het begrip van de vragen en termen, de aaneenschakeling van de vragen, de eventuele moeilijkheden om een antwoord uit te brengen in een vast kader, de lengte en de gemiddelde duur van het afleggen, ... te evalueren.
•
Vertaling van de vragenlijst naar het Nederlands.
•
De definitieve vragenlijst3 bevat 74 vragen of maximum 322 informatie-eenheden te verzamelen per vragenlijst (dubbele Excel-tabel van 322 kolommen).
4.3 Grenzen van de enquête. Net als voor elke enquête met vragenlijst bestemd om informatie te verzamelen door willekeurig gekozen personen te ondervragen, zijn de verzamelde gegevens van het verklarende type. Ze doen een beroep op de subjectiviteit4 van de geïnterviewden, dat wil zeggen dat ze bestaan uit gegevens die bijna niet anders kunnen worden verzameld dan met 3
De kopie van de Franse en Nederlandse vragenlijsten wordt in bijlage aan het verslag toegevoegd. In de psychologie verwijst subjectiviteit naar wat niet observeerbaar is door een gepaste instrumentatie rechtstreeks van buiten het onderwerp. Het is wat toebehoort aan het subject dat het moet meedelen zelf en is dus niet meetbaar (volgens een haalbaarheidscriterium) door andere bijzondere instrumenten dan in dit geval de rechtstreekse ondervraging. De term betekent dus noch partieel, noch wisselvallig, noch zelfs riskant, twijfelachtig of vaag. De psychologie heeft verschillende beproefde methodes om de subjectiviteit te meten (zoals de methodes van Thurstone, Likert of Guttman, om er maar enkele te noemen), gebruikt in vragenlijsten en die toelaten de "subjectiviteit objectief te maken". 4
- 12 -
hun vrijwillige, bewuste en introspectieve medewerking. De waarde van de antwoorden moet volgens dit criterium worden beoordeeld. Bij wijze van voorbeeld: de vraag over het eten van tussendoortjes toont dat personen met een overgewicht en zwaarlijvigheid minder tussendoortjes eten dan de andere. Meerdere interpretaties moeten worden bekeken en geverifieerd: wordt het eten van tussendoortjes door iedereen op dezelfde manier begrepen? Is de hoeveelheid verbruikte voedingsmiddelen per tussendoortje vergelijkbaar? Hebben de als tussendoortje gegeten voedingsmiddelen dezelfde voedingswaarde? Schamen sommige personen zich ervoor dat ze tussendoortjes eten en antwoorden ze in functie van een norm die ze idealiseren? Deze verschillende aspecten van het eten van tussendoortjes moeten worden bekeken, wat aantoont dat het probleem verre van eenvoudig is en de methodologieën die toelaten de kwestie van de tussendoortjes objectief kunnen maken, zwaar en delicaat toe te passen zijn. In het geval van onze studie, en aangezien dat over het algemeen in de vergelijkbare studies wordt gedaan, zullen we ervan uitgaan dat alle dingen voor het overige gelijk zijn. De grote enquêtes over de Gezondheid van de Belgen gevoerd door het ISP (Gisle L, Buziarsist J. & all, 2002. ISP, 2005. enz. ), zelfs van epidemiologische5 aard, doen geen beroep op andere methodes voor het verzamelen van de basisgegevens dan deze, subjectieve, gebruikt in deze enquête. Overigens zijn sommige van onze vragen identiek qua vorm en inhoud aan die van deze enquêtes, met het oog op de uniformering en de vergelijking van de gegevens6. Hoewel ze er dichtbij komt, vinden we dat onze enquête niet als strikt epidemiologisch kan worden gekwalificeerd, in die mate dat ze zich enerzijds niet herhaalt en vooral dat ze anderzijds niet gepaard gaat met klinische maatregelen en onderzoeken zoals men dat gewoonlijk doet met enquêtes van dit type. De BMI, bijvoorbeeld (Body Mass Index), waarvan verder sprake, wordt berekend op basis van het gewicht en de grootte van de personen. We hebben ons moeten tevreden stellen met de verklaring van deze waarden door de geïnterviewde persoon, zelfs tegenover de enquêteur. Er is dus geen enkele verificatie van de verklaringen van de ondervraagde personen (geen weegschaal, geen maatstok, enz.). Men kan zich namelijk moeilijk inbeelden dat een enquêteur die geen arts is, rechtstreeks metingen uitvoert op het lichaam van de ondervraagden zoals dat in een nauwgezet gevoerde epidemiologische enquête wordt gedaan. De enquêteur werd opgeleid om niettemin de juistheid van de verklaarde waardes te evalueren en controleren met de persoon als hij zou twijfelen over een ongerijmdheid. Vervolgens moeten we eraan herinneren dat het principe van deze enquête dat is van een vrijwillige medewerking van de persoon aan het interview. Ons weigeringspercentage is laag, namelijk 5%, en zou een lichte systematische fout kunnen vormen. De gebruikte quotatechniek laat hier echter toe deze systematische fout te recupereren. Het feit blijft dat een fractie van de bevolking dit soort medewerking resoluut weigert. Men vindt dus, ongeacht de gevoerde enquête en de opdrachtgever, personen die systematisch weigeren mee te werken. Wars van enquêtes kan men ook hun eigenschappen niet kennen om er rekening mee te 5
Discipline die de verschillende factoren bestudeert die tussenkomen in het verschijnen van ziektes, hun frequentie, hun verspreidingsmethode, hun evolutie en het inzetten van de nodige middelen om ze te voorkomen. 6 Op het ogenblik dat dit rapport wordt opgesteld beschikken we nog niet over de gedetailleerde cijfgergevens die ons zouden hebben toegelaten de resultaten tussen de studies item per item te vergelijken. - 13 -
houden in de resultaten, bijvoorbeeld door aangepaste wijzigingen toe te passen. In dit geval praat men over een “onherstelbare systematische fout” die men met de quota-techniek niettemin grotendeels kan omzeilen. Wat onze resultaten nog veel vergelijkbaarder maakt met andere enquêtes die met dezelfde systematische fouten zijn geconfronteerd, die overal als identiek kunnen worden beschouwd. Om praktische en economische redenen werd onze steekproef beperkt tot de volwassen bevolking van personen van 18 tot 55 jaar. Een studie op jongeren is specifiek en kan niet met hetzelfde instrument worden aangepakt. Dit bestudeerde segment vormt tevens een belangrijke doelgroep voor eventuele acties of aanbevelingen als men bekijkt dat de oudere personen meer moeilijkheden zouden hebben om zich aan te passen ondanks het feit dat zwaarlijvigheid boven die leeftijden kritieker is (zowel op het niveau van de toename van zwaarlijvigheid met de leeftijd als op dat van de gevolgen voor de gezondheid). Niettemin zijn de aanbevelingen die we uit onze resultaten kunnen halen, ook toepasbaar op oudere personen. Ten slotte blijft de representativiteit, hoewel ze bevredigend is voor de doelstellingen van de enquête (namelijk een algemene studie van de levensstijl in associatie met het lichaamsgewicht) beperkt: in de referentiebevolking komen geen personen voor die geïnstitutionaliseerd zijn (gevangenissen, hospitalen, opvangstructuren) en geen gemeenschappen (abdijen, kloosters, pensonaten, ...); daklozen, illegalen, vluchtelingen, ...
- 14 -
Onderverdeling van de ondervraagde bevolking Type habitat
Huis Appartement, kamer, studio Andere gevallen
69,8 28,4 1,8
Geslacht van de respondent
M V
53,0 47,0
Basistaal van de respondent
Frans Nederlands Andere
43,0 55,5 1,5
Leeftijd van de respondent
18 – 19 jaar 20 – 24 jaar 25 – 29 jaar 30 – 34 jaar 35 – 39 jaar 40 – 44 jaar 45 – 49 jaar 50 – 55 jaar
4,6 11,5 12,1 13,9 15,7 14,3 15,6 12,3
Aantal personen van het huishouden
1 persoon
19,2
2 personen 3 personen 4 personen 5 personen 6 personen en + Geen antwoord
24,9 20,8 20,0 8,9 4,3 2,0
Beroepsactiviteit
JA NEE Geen antwoord
81,0 18,5 0,5
Gezinssituatie
Gehuwd Woont samen Vrijgezel Weduwe Uit elkaar, gescheiden Geen antwoord
38,2 23,0 27,7 1,1 9,3 0,7
Niveau van de maandelijkse inkomsten
Tot 1250€
14,8
1251€ tot 2500 € Meer dan 2501€ Weigert te antwoorden Geen inkomsten Weet niet / geen antwoord
34,4 19,5 13,4 1,6 16,2
- 15 -
5 De Body Mass Index en zwaarlijvigheid De Body Mass Index (BMI) of index van Quetelet (1835) is vandaag de meest gebruikte indicator (waaronder door de WGO) om het niveau van het relatieve gewicht van het individu in verhouding met zijn lengte te meten. Hij wordt berekend door het gewicht uitgedrukt in kilo’s te delen door de lengte in meters tot de tweede macht: BMI = P/T2 Bijvoorbeeld, een volwassene van 75kg die 1,75m groot is zal een BMI hebben van: BMI = 75/(1,75)2 = 24,5 kg/m2
(7)
Zwaarlijvigheid wordt vaak gedefinieerd als een abnormale of overdreven opstapeling van vet in het vetweefsel. Men is niettemin van mening dat de BMI een ruwe (maar nuttige) maat van zwaarlijvigheid is, vooral omdat hij geen rekening houdt met de verdeling van de vetmassa in het organisme wat eveneens wordt beschouwd als een risicofactor. De BMI laat evenmin toe een onderscheid te maken tussen de vet- en de spiermassa, wat de interpretatie ervan en de vergelijkingen tussen de verschillende bevolkingen bemoeilijkt. Men voegt er dan de indicatie aan toe van de buikomtrek (vooral bij de mannen) en/of de verhouding tussen de heup- en de taille-omtrek (vooral bij de vrouwen). De epidemiologische studies die al meer dan honderd jaar worden gevoerd door Amerikaanse verzekeringsmaatschappijen (namelijk de studies van de Metropolitan Life Insurance Company) tonen een onderling verband aan tussen de graad van zwaarlijvigheid en een hoger sterftecijfer. Classificatie
BMI
Eraan verbonden morbiditeitsrisico
Graad V
< 10
Graad IV Graad III
10,0-12,9 13,0-15,9
Verhoogd risico op andere klinische problemen Verhoogd risico op andere klinische problemen
Graad II
Risico op klinische problemen
16-16,9
Verhoogd risico op andere klinische problemen
Gewichtsinsufficiëntie of Graad I
17,0-18,5
Zwak (maar verhoogd risico op andere klinische problemen)
Normaal niveau
18,5-24,9
gemiddeld
Preobees overgewicht
25,0-29,9
Verhoogd
Zwaarlijvigheid Graad I
≥ 30 30,0-34,9
Matig
Graad II
35,0-39,9
Hoog
Graad III
40,0
Zeer hoog
Tabel II: classificatie van de volwassenen volgens de BMI (bron: WGO 2003)
7
Om te vereenvoudigen, zoals dat gewoonlijk wordt gedaan, zullen we de indexwaarden vermelden zonder telkens te 2 specificeren dat het gaat om kg/m . - 16 -
We merken hier op dat de WGO van mening is dat het verband tussen de BMI en het eraan verbonden morbiditeitsrisico zoals het in deze tabel is voorgesteld “simplistisch” is in de mate waarin dit risico door alle soorten factoren kan worden gewijzigd, namelijk de aard van het voedingsdieet, de etnische groep en de activiteitsgraad. Ze dringt aan op de rol van de verdeling van de vetmassa als één van de bepalende factoren van de risico’s.
5.1 Analyse van de BMI in de bestudeerde steekproef: totale BMI We herinneren er hier aan dat de enquête niet de zwaarlijvigheid in de Belgische bevolking wil bestuderen maar de bestaande verhoudingen tussen bepaalde aspecten van de levensstijl in functie van een “indicator” van overgewicht en zwaarlijvigheid wil onderzoeken. Zoals we reeds hebben vermeld, is de enquête geen strikt epidemiologische studie. Een epidemiologische studie heeft betrekking op ziektes. Worden zwaarlijvigheid of overgewicht vandaag als dusdanig beschouwd? Niet door iedereen. Epidemiologie verwijst over het algemeen naar een inventarisatie van de gevallen en een medische diagnose. De huidige studies met betrekking tot zwaarlijvigheid zijn statistisch en toegespitst op de techniek van de steekproeven ondervraagd door enquêteurs die geen arts zijn. We hebben ons ertoe verplicht de levensstijlen te confronteren met de BMI-indicator die het meest wordt gebruikt ondanks zijn gebreken en beperkingen8. Het gaat erom pistes te openen om ons toe te laten deze twee aspecten van het gedrag (levensstijl en lichaamsgewicht) met elkaar in verband te brengen en de BMI wordt hier gerelateerd aan een intermediaire variabele9. De BMI wordt hier berekend op basis van de antwoorden van de ondervraagde personen op vragen 30 en 31 van de vragenlijst. Dat is dus wel degelijk na andere vragen met betrekking tot de levensstijl dat de lengte en het gewicht worden gevraagd. 55,7
37,2 28,2
9
7
IMC
BMI1 :
?1 8 . 5
BMI2 : 18.5 24.9
BMI3
:
25-30
8
BMI : ?3 0
Totaal: overgewicht obesen
+
Deze index houdt bijvoorbeeld geen rekening met de onderverdeling in spier- en vetmassa. Bovendien houdt hij geen rekening met een typologie van de morfologieën. 9 Een intermediaire variabele is geen fenomeen op zich, maar een concept met als doel een verband te leggen tussen twee of meerdere fenomenen. Hij is verwant met de rol van een functie in de wiskunde, die als rol heeft een logisch verband te leggen
- 17 -
Grafiek 2: waarde van de BMI10 in het bestudeerde staal
De gemiddelde index van de lichaamsmassa berekend op de totale steekproef bedraagt 24,02 (referentiebevolking: Belgen van 18 tot 55 jaar). De enquête Gezondheid, België (1997) stelde een gemiddelde index voor de Belgische bevolking vast van 24,7 (Belgen ≥ 18 jaar). De steekproef toont dat 37,2% van de ondervraagde personen te kampen hebben met overgewicht (28,2%) of zwaarlijvigheid (9%). Een vergelijking met andere recent verkregen cijfers door vergelijkbare enquêtes11 gevoerd in België, geeft resultaten die hier nauw bij aanleunen: Gezondheidsenquête via interview – België 2001: Gemiddelde BMI in de Belgische bevolking ouder dan 18 jaar Overgewicht Zwaarlijvigheid
24,9 33% 12%
Tabel III: BMI-waarden in de Gezondheidsenquête via Interview – 2001
5.2 Analyse van de BMI in de bestudeerde bevolking: onderverdelingen volgens verschillende criteria Is de onderverdeling van de verschillende categorieën van de BMI in de bestudeerde bevolking willekeurig of blijken er bepaalde bijzonderheden naargelang de verschillende sociodemografische segmenten? Wij hebben de onderverdeling van de BMI onderzocht volgens geslacht, leeftijd, 5.2.1 Volgens geslacht en leeftijd Geslacht
Vrouw Man Totaal Leeftijd
18 tot 19 20 tot 24 25 tot 29 30 tot 34 35 tot 39 40 tot 44 45 tot 49 50 tot 54
jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar jaar
Gemiddelde BMI
Betrouwbaarheidsinterval (95%)
Min.
Max.
23,31 24,81 24,02
23,85 - 23,78 24-36 - 25,26 23,69 - 24,36
15,62 17,24 15,62
42,56 40,09 42,56
Gemiddelde BMI
Betrouwbaarheidsinterval (95%)
Min.
Max.
21,80 22,12 23,31 23,62 24,05 24,38 25,35 25,60
20,79 – 22,81 21,27 – 22,98 22,22 – 24,39 22,75 – 24,48 23,28 – 24,82 23,66 – 25,09 24,42 – 26,28 24,62 – 26,59
16,51 17,51 15,78 17,04 15,99 15,76 15,62 17,36
28,13 40,55 42,56 34,52 37,35 34,41 40,09 38,47
tussen een domein en een mede-domein. We merken tevens de trend op bij talloze auteurs om sommige intermediaire variabelen te ontpersoonlijken, d.w.z. ze te behandelen alsof het om een fenomeen op zich ging. 10 Voor het vervolg van het verslag gebruiken we de benaming BMI1 voor de waardes < 18,5, BMI2 voor de waardes tussen 18,5 en 24,9, BMI3 tussen 25 en 30 en BMI4 >30 ; hetzij BMI1: magere personen of personen met een te laag gewicht, BMI2 personen met een normaal gewicht, BMI3 personen met overgewicht en BMI4 zwaarlijvige personen. 11 Door een vergelijkbare bevragingsmethode toe te passen om de lengte en het gewicht te verzamelen : hetzij face-to-face afgeleverde vragenlijsten (bijvoorbeeld: deel mondelinge vragenlijst – via interview – van de gezondheidsenquête via interview 2001) en persoonlijke antwoorden genoteerd door de enquêteur, zonder andere vorm van verificatie. - 18 -
Totaal
24,02
23,69 – 24,36
15,62
42,56
Tabel IV: BMI-waarden volgens de leeftijd en het geslacht van de personen
We merken een constante stijging van de index van Quetelet volgens leeftijd (F. sign. <.001). Tevens zien we een significant gemiddeld verschil (t sign.<.001) tussen mannen (24,81) en vrouwen (23,31). Dit verschil neemt significant toe met de leeftijd. Oudere mannen worden “zwaarder” dan vrouwen.
Gemiddeldes
Mannen
Vrouwen
30 29 28 27 26 25 24 23 22 21 20 18 tot 19 jaar
20 tot 24 jaar
25 tot 29 jaar
30 tot 34 jaar
35 tot 39 jaar
40 tot 44 jaar
45 tot 49 jaar
50 tot 54 jaar
Grafiek 3: BMI-waarden volgens de leeftijd en het geslacht van de bestudeerde steekproef
5.2.2 Volgens de andere indicatoren De onderzoeken van de BMI volgens een indicator van socio-economisch niveau (equivalent maandinkomen van het huishouden), het opleidingsniveau, de taal (de regio’s gecombineerd), het uitoefenen van een beroepsactiviteit en de omvang van het huishouden tonen lichte afwijkingen. Socio-economisch niveau (equivalent inkomen)
< 1.250€ 1.250 – 2.500 € 2.500 € en +
Gemiddelde BMI
Vertrouwensinterval (95%)
23,77 24,40 24,47
22,80 – 24,74 23,83 – 24,97 23,75 – 25,20
23,84 24,74 24,05 23,66 25,50 30,97
20,95 – 26,72 23,78 – 25,71 23,50 – 24,60 23,19 – 24,12 20,39 – 30,61 22,42 – 39,53
24,20 23,29
23,84 – 24,56 22,47 – 24,10
24,22 23,79
23,77 – 24,67 23,30 – 24,28
23,70 23,98 23,99 24,65 23,69 24,43
22,91 – 24,49 23,34 – 24,61 23,22 – 24,75 24,00 – 25,30 22,55 – 24,83 22,10 – 26,76
Socio-cultureel niveau (opleidingsgraad)
Lagere school Lager secundair Hoger secundair Hoger (niet-universitair + universitair) Weigert te antwoorden Weet niet Beroepsactiviteit
Ja Nee Taal (Regio)
Nederlands Frans Omvang van het huishouden
Eén persoon Twee Drie Vier Vijf Zes en meer - 19 -
Tabel V: BMI-waarden volgens verschillende sociodemografische indicatoren
Voor wat onze steekproef betreft, zijn de (lichte) verschillen opgetekend naargelang het socio-economisch niveau, het opleidingsniveau, de omvang van het gezin en de taal niet significant (Anova). Enkel het verschil tussen personen met en zonder beroepsactiviteit is significant (t sign.03).
- 20 -
6 Algemene toestand van de personen 6.1 Perceptie van hun gewicht Samenvatting ♦ Meer magere mensen denken vaker een normaal gewicht te hebben. ♦ Zo denken ook zwaarlijvige personen dat ze alleen maar overgewicht hebben. ♦ Dit verkeerde zelfbeeld van het eigen gewicht in extreme klassen (BMI1 en BMI4) zou een factor kunnen zijn die onaangepast gedrag versterkt. ♦ Er kan tevens een afwijking bestaan tussen het eigen gewicht en de perceptie die men denkt dat anderen ervan hebben. Zo denken, in vergelijking met het gemiddelde, meer mensen met overgewicht dat anderen hen als zwaarlijvig beschouwen. De manier waarop het eigen gewicht overkomt op de anderen zou dus een bijkomende factor kunnen zijn om gewichtsafwijkingen te vermijden.
Hebben de personen een perceptie van hun gewicht in vergelijking met de hierboven gedefinieerde indicatoren? 53,1% van de personen denkt een normaal gewicht te hebben, 34,3% denkt overgewicht te hebben, 2,5% denkt zwaarlijvig te zijn, 6,9% denkt een hoger gewicht dan normaal te hebben. Een vergelijking met de BMI-index geeft de volgende resultaten: Denken Een normaal gewicht te hebben Te veel te wegen Zwaarlijvig te zijn Onder het normale gewicht te zitten Weet niet
BMI1 60,5 2,3 0,0 32,6
BMI 2 71,3 18,3 0,0 7,7
BMI 3 30,6 62,9 1,8 1,2
BMI 4 5,5 69,1 21,8 0,0
TOTAAL 53,1 34,3 2,5 6,9
0,0
2,7
3,5
3,6
3,2
Tabel VI: zelfbeeld van het eigen gewicht volgens de BMI-categorieën
Obese en magere personen hebben een verkeerde perceptie van hun gewicht: de ene menen vaker dat ze te veel wegen (in plaats van zwaarlijvig te zijn), de andere denken vaker een normaal gewicht te hebben. Personen met overgewicht zouden een betere perceptie (en bewustzijn) hebben van hun gewicht ondanks het feit dat 30,60% een normaal gewicht denkt te hebben. Dus: Een meerderheid van de zwaarlijvigen zou een verkeerde perceptie hebben van zijn gewicht; • Net zoals “magere” personen of personen die te weinig wegen over het algemeen ook een verkeerde perceptie hebben; • Enkel een meerderheid van personen met overgewicht zou op dit gebied een correcte perceptie hebben van zichzelf. • We moeten tevens opmerken dat sommige personen met een normaal gewicht van zichzelf vinden dat ze te veel wegen. •
- 21 -
Een deel van deze resultaten zou te verklaren zijn door het feit dat een groot aantal personen slecht geïnformeerd is over de gewichtsklassen, vooral over zwaarlijvigheid zelf. Nochtans zou het beeld dat de anderen hebben, soms moeten toelaten de eigen perceptie aan te passen. We hebben onderzocht waarin de zelfperceptie van het gewicht overeenkwam met het beeld dat anderen ervan hebben: zo kan een persoon die van zichzelf vindt dat hij te veel weegt, door anderen worden beschouwd als zwaarlijvig of als normaal van gewicht. In het eerste geval overevalueert hij voor zichzelf de perceptie van de anderen en in het andere geval overevalueert hij ze voor zichzelf. Er is dus een overschatting door zichzelf wanneer men zich een klasse lager plaatst dan deze waarin men door de anderen wordt geplaatst en onderschatting door zichzelf wanneer men zichzelf in een hogere klasse plaatst. Denken Dat hun gewicht overeenkomt met wat anderen erover denken Overschatting Onderschatting Weet niet
BMC1 62,8
BMC2 64,4
BMC3 62,2
BMC4 70,8
0,0 23,3 13,9
11,5 16,8 7,3
18,6 12,2 7,0
9,1 12,7 7,4
Tabel VII: over- of onderschatting van het eigen gewicht ten opzichte van de opinie die de anderen erover zouden hebben
Men stelt vast dat er vooral bij personen met BMI1 (mager) een grotere afwijking is op het gebied van onderschatting. Meer magere personen (23,3%) vinden van zichzelf dat ze een “normaal gewicht” hebben terwijl ze door de anderen effectief als mager worden gezien. Zo vindt ook 18,6% van de personen met overgewicht (IMC3) van zichzelf dat ze een gewoon gewicht hebben terwijl anderen van hen vinden dat ze te veel wegen. Meer zwaarlijvige personen lijken het vaakst dezelfde perceptie van hun gewicht te hebben als de anderen. Samengevat dus, zou er bij de personen met BMI1 en BMI3 het grootste aantal personen zitten dat de perceptie die anderen over hun uiterlijk op het gebied van hun gewicht hebben, onderschatten. Deze perceptie van de anderen van de eigen gewichtstoestand en de manier waarop de betrokken persoon er rekening mee houdt, zou een interessant element kunnen zijn in de strijd tegen overgewicht en zwaarlijvigheid.
- 22 -
6.2 Perceptie van de eigen gezondheidstoestand Samenvatting ♦ Het zijn de personen met een normaal gewicht die zich het vaakst in een betere gezondheid voelen. ♦ Meer zwaarlijvige personen evalueren hun gezondheidstoestand minder goed dan het gemiddelde. Dit resultaat zou bij hen het bewustzijn van de relatie tussen beide vertalen: zwaarlijvigheid en gezondheid. ♦ In de perceptie die de personen ervan hebben, zou er geen systematische factor zijn die stress met het gewicht linkt. ♦ Zwaarlijvige personen verklaren minder te slapen dan het geobserveerde gemiddelde. Dit resultaat bevestigt het gekende verband tussen zwaarlijvigheid en slaapgebrek evenals dat tussen het “goede gewicht” en de evenwichtige slaap.
6.2.1 Gezondheidstoestand De perceptie van de eigen gezondheidstoestand, globaal en volgens de BMI-index wordt in de volgende tabel weergegeven: Denken dat hun gezondheid Uitstekend is Zeer goed is Goed is Middelmatig of slecht is
BMI1 11,6 25,6 46,5 16,3
BMI2 12,4 37,6 46,2 3,8
BMI3 8,1 28,5 56,4 7,0
BMI4 1,9 20,4 66,7 11,1
TOTAAL 10,2 32,6 50,9 6,2
2
Tabel VIII: perceptie van de eigen gezondheidstoestand volgens de BMI-klassen (χ sign. <.001).
Het zijn vooral personen met BMI2 die zich in de beste gezondheid voelen. Daarentegen hebben meer personen met BMI4 een wat minder goede perceptie van hun gezondheid dan gemiddeld. We merken tevens een aandeel van 16,3% van de personen met BMI1 met een middelmatig of slecht gezondheidsgevoel (in sommige gevallen kan het gewichtsverlies het gevolg zijn van een slechte gezondheidstoestand, maar het doel van onze studie liet ons niet toe de gezondheid in al haar aspecten aan bod te laten komen). 6.2.2 Stress De perceptie van de stresstoestand door de respondent is de volgende: Heeft u last van stress De hele tijd Vaak Zelden Nooit
BMI1 16,7 52,4 28,6 2,4
BMI2 10,1 39,7 39,1 11,0
BMI3 9,9 44,2 34,9 11,0
BMI4 10,9 36,4 43,6 9,1
TOTAAL 10,6 41,6 37,6 10,3
2
Tabel IX: perceptie van de eigen gezondheid volgens de BMI-klassen (χ non sign.).
Er zijn in onze steekproef geen grote verschillen naargelang de BMI-klassen. Nochtans is op dit gebied vaak een directe of indirecte correlatie vastgesteld. Sommige personen schrijven hun magerte toe aan stress, sommige personen met overgewicht ook, of sommige zwaarlijvige personen die het onbeheerst eten van - 23 -
tussendoortjes rechtvaardigen omwille van de stress. Hoewel er dergelijke precieze gevallen zijn geobserveerd en bevestigd, benadrukken wij hier geen systematische factor. Er zou dus geen systematische factor zijn die stress linkt met gewicht, hoewel de effecten van stress op het gewicht van geval tot geval en niet lineair onrechtstreeks kunnen meespelen. 6.2.3 Slaap Meer dan 6 personen op 10 (61,2%) slapen 7 uur en meer per nacht. Minder dan 6 u. 6 tot minder dan 7 u. 7 tot minder dan 8 u. Meer dan 8 u.
BMI1 9,3 44,2 27,9 18,6
BMI2 8,0 26,0 43,1 23,0
BMI3 11,0 30,8 34,9 23,3
BMI4 7,3 40,0 45,5 7,3
TOTAAL 8,9 29,9 39,9 21,3
Tabel IX: aantal personen die verklaren een gemiddelde duur te slapen per nacht 2 gepreciseerd in de tabel volgens de BMI-klassen (χ sign. =.04).
Personen met een gewicht in de uiterste klassen (BMI1 en BMI4) zouden aanzienlijk minder slapen (χ2 sign. =.04) dan de andere. Over het algemeen geldt dat, hoe meer de BMI stijgt, hoe minder de personen zouden slapen (Anova F.sign. = .04). Men stelt tevens vast dat mannen met overgewicht en zwaarlijvigheid minder slapen (χ2 sign. =.02) dan vrouwen van dezelfde categorieën. Zwaarlijvige personen verklaren dus minder vaak 8 uur te slapen. Dit resultaat toont en bevestigt de link tussen zwaarlijvigheid en slaapgebrek evenals tussen een “goed gewicht” en een evenwichtige slaap.
- 24 -
6.3 Gedrag en aanverwante gebeurtenissen Samenvatting ♦ Zwaarlijvige personen controleren hun gewicht minder vaak dan gemiddeld en magere personen vaker. ♦ Zwaarlijvige personen en mensen met overgewicht hebben over het algemeen al een vermageringsdieet gevolgd. Dat kan worden verklaard door het bewustzijn bij zichzelf van een vorm van abnormaliteit of zelfs morbiditeit verbonden aan overgewicht. ♦ Terwijl elders alles gelijk is, zijn het vooral de vrouwen die een vermageringsdieet volgen of hebben gevolgd. Ontkent een man met overgewicht of zwaarlijvigheid zijn toestand? Aanvaardt hij deze of berust hij erin? ♦ Bijna de helft van de ondervraagde personen verklaart dat ze in hun leven iets duidelijks hebben meegemaakt dat een belangrijk effect heeft gehad op hun gewicht. Bovendien zou het verdikken of vermageren verbonden aan deze gebeurtenis het meest consequent zijn voor vrouwen. ♦ Personen met overgewicht en zwaarlijvigheid vinden – en zijn zich er dus van bewust – dat ze te veel eten. De hypothese van de progressieve en onvrijwillige stijging van het gewicht door voedingsmiddelen met verborgen calorieën wordt door dit resultaat dus tegengesproken. ♦ Parallel zijn het de personen met een normaal gewicht die het vaakst menen normaal te eten. ♦ Bijna iedereen (86,5%), of ze nu tot de risicoklassen behoren of niet, verklaart reeds geïnformeerd te zijn over de risico’s en gevolgen van overgewicht en obesitas. ♦ Hoewel een grote meerderheid (80,3%) meent dat hun ouders streng toekeken op het verloop van de maaltijden en de voedingsinname daarbuiten, blijkt er geen enkel groot verschil tussen de BMI-klassen. Personen met overgewicht of obesitas lijken – voor zover ze zich herinneren – dus niet onderworpen te zijn geweest aan een minder strenge ouderlijke controle dan de andere. ♦ Personen met overgewicht en zwaarlijvigheid zouden een minder goede controle op hun voeding hebben door interne signalen (honger- of verzadigingsgevoel) en zouden vaker afhankelijk zijn van externe signalen (overvloed aan beschikbaar voedsel, gedrag van anderen, socialisering van de maaltijden). Het beeld van de gezette “bon vivant”, die evenzeer of meer voor zijn plezier en voor de gezelligheid eet dan uit honger, zou hier dus een zekere bevestiging vinden.
6.3.1 Zich wegen U weegt zich Regelmatig, alle dagen Zelden Nooit
BMI1 60,5 18,6 20,9
BMI2 43,0 43,6 13,4
BMI3 45,3 43,0 11,6
BMI4 37,0 46,3 16,7
TOTAAL 44,4 41,9 13,7
2
Tabel X: frequentie van gewichtscontrole volgens de BMI-klassen (χ sign.= .06).
Iets minder dan één persoon op twee controleert regelmatig zijn gewicht. Deze frequentie is minder groot bij zwaarlijvige personen en groter bij magere personen. Ze is vooral frequenter bij vrouwen als bij mannen (χ2 sign. <.001) en is niet afhankelijk van de leeftijd.
- 25 -
6.3.2 Een dieet volgen Meer dan 3 personen op 10 verklaren reeds een vermageringsdieet te hebben gevolgd. Reeds een dieet gevolgd om af te slanken JA NEE
BMI1
BMI2
BMI3
BMI4
TOTAAL
19,0 81,0
26,1 73,9
36,1 63,9
57,4 42,6
31,2 68,8
Volgt voor het ogenblik een dieet
2,4
3,9
13,6
18,5
7,8
Tabel XI: reeds dieet gevolgd om af te slanken volgens de BMI-klassen 2 (χ sign.<.001).
Er bestaat een lineair verband tussen de BMI en het feit een dieet te hebben gevolgd: hoe hoger de BMI, hoe meer personen men vindt die een dieet hebben gevolgd. Hetzelfde verband wordt vastgesteld voor personen die een dieet aan het volgen waren op het ogenblik van hun interview in het kader van de enquête. Het zijn de personen met overgewicht en zwaarlijvigheid (bijna 6 op 10) die het vaakst al een vermageringsdieet hebben gevolgd. Voor het ogenblik volgt 18,5% van de zwaarlijvigen en 13,6% van de personen met overgewicht een dieet. Vermageringsdiëten hebben vooral betrekking op vrouwen: 46,1% van hen heeft er reeds één gevolgd tegenover 14,5% van de mannen (χ2 sign. <.001). De leeftijd van de ondervraagde persoon zou niet meespelen12. Reeds een dieet gevolgd om af te slanken JA NEE Volgt voor het ogenblik een dieet
Vrouwen BMI3 BMI4
Mannen BMI3 BMI4
Andere gevallen
57,7 42,3
76,0 24,0
17,6 82,4
41,4 58,6
25,3 74,7
24,4
32,0
4,4
6,9
3,7
Tabel XII: reeds een vermageringsdieet gevolgd volgens het geslacht en de klassen BMI3 2 en BMI4 (χ sign.<.001).
In verhouding met de BMI-index: 3 zwaarlijvige vrouwen op 4 hebben een dieet gevolgd (bijna de helft minder voor de mannen). Bovendien volgen vrouwen met overgewicht vaker een dieet (57,7%) wat niet het geval is voor de mannen van deze BMI-klasse waar men slechts 17,6% diëten vaststelt. De resultaten met betrekking tot de personen die voor het ogenblik een dieet volgen zijn eveneens sprekend op dit vlak: naast een klein aandeel personen met overgewicht of zwaarlijvigheid die voor het ogenblik een dieet volgen en dat hen bezighoudt, is het verschil man/vrouw groot: een groter aandeel van de vrouwen die klagen over overgewicht volgt een dieet (24,4% tot 32,0%), terwijl het aandeel mannen klein blijft (4,4% tot 6,9%). Ontkent de man met overgewicht of met zwaarlijvigheid zijn toestand, aanvaardt hij deze of doet hij niets?
12
de vraag om te weten op welke leeftijd het dieet (of het eerste dieet) werd gevolgd, werd niet gesteld.
- 26 -
Dieet en gezondheidstoestand We stellen tevens vast dat het de personen zijn die verklaren een middelmatige of slechts “goede” gezondheid te hebben die het vaakst een dieet hebben gevolgd (44,7%). Maar ook de meeste gestresseerde personen: 51,6% (χ2 sign. <.001). Dat wil zeggen dat sommige personen met overgewicht en zwaarlijvighed, omdat ze niet gestresseerd zijn, hun toestand zouden aanvaarden en niets zouden ondernemen om deze te vermijden in tegenstelling tot gestresseerde personen. De stresstoestand van de persoon zou dus, in dit geval, een variabele kunnen zijn die een reactie kan losweken om het overgewicht aan te pakken. De verbanden tussen stress en overgewicht verdienen dus bijzondere aandacht. 6.3.3 Aanwezigheid van gebeurtenissen die een invloed hebben op het gewicht 46,4 % van de personen beweert dat hen iets is overkomen dat een invloed heeft gehad op hun gewicht. 24,9% is verdikt, 18,7% vermagerd en 2,8% verdikt en vermagerd naargelang de gebeurtenis. Bij de gebeurtenissen die het meest doen verdikken of vermageren gaat de eerste prijs naar “scheiding”, wat het vaakst wordt vernoemd door één persoon op drie. JA - verdikken JA - vermageren JA – beide NEE
BMI1 4,8 47,6 45,2 2,4
BMI2 19,1 20,6 57,9 2,4
BMI3 35,5 13,4 48,3 2,9
BMI4 42,6 1,9 50,0 5,6
TOTAAL 24,9 18,7 53,6 2,8
Tabel XIII: voorkomen van een gebeurtenis in het leven die een vermindering of vermeerdering van het gewicht heeft veroorzaakt
Het verband tussen het gewicht en het oproepen van gebeurtenissen die het gewicht hebben beïnvloed, is belangrijk (χ2 sign. <.001). Tijdens het leven kan men om verschillende redenen verdikken of vermageren, maar het resultaat toont dat de emotionele beleving (vreugde, zorgen, stress, verdriet ...) verbonden met een bepaalde gebeurtenis een sleutelrol speelt in gewichtsschommelingen. Moet men aan eventuele psychologische begeleiding denken (psychiatrie, psychotherapie ...) van sommige penibele toestanden in het leven op het gebied van gevolgen voor het gewicht? Zo zou bij zwaarlijvige personen (BMI4) de impact van een gebeurtenis zeer sterk zijn (χ2 sign. <.001) en hun gewicht voor bijna de helft hebben beïnvloedt. Het zouden meer in het bijzonder de vrouwen met zwaarlijvigheid en overgewicht zijn die de slag van een gebeurtenis opvangen met een gewichtstoename: 51% van de vrouwen met overgewicht en zwaarlijvigheid tegen 24,4% van de mannen (χ2 sign. <.001).
- 27 -
Algemener gesproken is verdikken of vermageren bij vrouwen (respectievelijk 31,2% en 23,3%) verbonden aan een gebeurtenis, veel hoger dan bij mannen (respectievelijk 17,8% en 13,6%). 6.3.4 Voldoende eten In het kader van deze studie is het belangrijk het gevoel te kennen dat personen kunnen hebben over de hoeveelheden voedsel die ze tot zich nemen. Vaak wordt overgewicht namelijk toegewezen aan calorierijke voedingsmiddelen waarvan de verborgen calorieën zouden worden opgenomen zonder dat de persoon het merkt, wat een gewichtstoename zou verklaren zonder dat men zich ervoor verantwoordelijk voelt. We merken tevens op dat deze hypothese van de verborgen en ondergane calorieën op een andere manier zou kunnen worden aangepakt dan in deze studie. Onze resultaten bevestigen ze echter niet in een eerste benadering zoals we hierna onderzoeken. Personen die het vaakst menen normaal en voldoende te eten zijn ook deze van wie de BMI overeenkomt met de normale (BMI2 62,1%). Het is bij de personen met overgewicht en obesitas dat men een meerderheid vaststelt van zij die denken te veel te eten. Deze personen verklaren hier dus zich ervan bewust te zijn dat ze te veel eten in vergelijking met hun gewichtstoestand (χ2 sign. <.001). Vindt u dat u ... Normaal en voldoende eet? Te veel eet? Te weinig eet? Onregelmatige hoeveelheden eet volgens het moment: soms te veel, soms te weinig?
BMI1 53,5 2,3 18,6 25,6
BMI2 62,1 9,7 2,9 25,3
BMI3 49,4 27,9 2,9 19,8
BMI4 32,7 38,2 0,0 29,1
TOTAAL 55,2 16,9 3,8 24,1
Tabel XIV: perceptie van de geconsumeerde hoeveelheid voedsel volgens de BMI-klassen 2 (χ sign.<.001).
We merken ook op dat één obese persoon op drie meent normaal te eten (op het ogenblik van het interview) en één op twee personen met overgewicht. De verschillen volgens geslacht zijn niet significant. Evenveel mannen als vrouwen menen te veel (17,8% / 16,1%), normaal of te weinig te eten. In verband met de gezondheidstoestand, zijn de gestresseerde personen ook degene die verklaren het vaakst (37,5%) onregelmatige hoeveelheden te eten %(χ2 sign. =.001) terwijl het de niet gestresseerde personen zijn die verklaren normaal en voldoende te eten (63,7%). De correlatie tussen de perceptie van de eigen gezondheid en de geconsumeerde hoeveelheid voedsel is tevens veelzeggend (χ2 sign. =.05):
- 28 -
Gezondheid Uitstekend Vindt u dat u ... Normaal en voldoende eet? Te veel eet? Te weinig eet? Onregelmatige hoeveelheden eet volgens het moment: soms te veel, soms te weinig?
Heel goed
Goed
Matig/slecht
TOTAAL
55,1 16,7 4,0 24,2
55,0 15,5 4,5 24,9
34,2 31,6 2,6 31,6
55,2 16,8 3,8 24,2
69,4 14,5 0,0 16,1
Tabel XV: correlatie tussen de geachte gezondheid en de geconsumeerde hoeveelheid voedsel (χ 2 sign. =.05)
Het zijn de personen die hun gezondheid als matig of slecht beschouwen die de meeste onregelmatigheden vertonen ten opzichte van het gemiddelde profiel van de steekproef: ze menen minder “normaal te eten” dan de andere, en meer dan de andere “te veel of onregelmatige hoeveelheden” te eten. 6.3.5 Zich informeren over de risico’s van overgewicht en zwaarlijvigheid Op de vraag om te weten of de geïnterviewden reeds geïnformeerd waren over de risico’s en gevolgen van overgewicht en zwaarlijvigheid, antwoordt 86,5% “ja”. Er blijkt over het algemeen geen enkel onderscheid tussen de BMI-klassen. De risicogroepen lijken dus even goed geïnformeerd te zijn als de andere. Evenzo vindt 86,8% het nuttig geïnformeerd te worden over de risico’s. Ook hier blijkt er geen enkel significant verschil tussen de BMI-klassen. Bent u al geïnformeerd … JA NEE Vindt u het nuttig geïnformeerd te worden ... JA NEE
BMI1 88,4 11,6
BMI2 85,6 14,4
BMI3 86,6 13,4
BMI4 90,6 9,4
TOTAAL 86,5 13,5
85,7 14,3
86,9 13,1
88,4 11,6
81,5 18,5
86,8 13,2
Tabel XVI: Percentage personen die reeds geïnformeerd zijn en het nuttig vinden geïnformeerd te worden over de risico’s van overgewicht en zwaarlijvigheid
Toch blijkt er een verschil in de klasse BMI4 tussen het feit geïnformeerd te zijn en het feit dat het nuttig is geïnformeerd te worden. Meer personen met BMI4 vinden dat het nutteloos is geïnformeerd te worden over de risico’s. Om niet meer aan hun probleem te moeten denken ... of kennen ze de gevolgen van de risico’s verbonden aan hun corpulentie maar al te goed? Het verschil is miniem maar significant. Als men daarentegen de standpunten van mannen en vrouwen vergelijkt, verschijnen de verschillen. Een groter aantal vrouwen (92,9%) dan mannen verklaart al geïnformeerd te zijn (χ2 sign. <.001). De resultaten gaan in dezelfde richting voor wat het nut van deze informatie betreft: 93,1% van de vrouwen vindt ze nuttig tegenover 79,7% van de mannen (χ2 sign. <.001). Overgewicht en zwaarlijvigheid lijken ook zorgwekkender voor een groter aantal vrouwen dan mannen die rechtstreeks betrokken zijn bij overgewicht en zwaarlijvigheid (χ2 sign. =.008). De culturele of sociale druk speelt hier ongetwijfeld een belangrijke rol. Het beeld van de slanke vrouw is sterker ontwikkeld in de reclame en beter verspreid in de media dan dat van de slanke man, hoewel er op dit vlak een evolutie aan de gang is naar - 29 -
een man die meer aandacht besteedt aan zijn fysiek voorkomen. Men denkt bijvoorbeeld aan de “metroseksuele”13 trend. 6.3.6 De houding van de ouders tijdens de kindertijd Een hypothese, namelijk volgens Birch in 1994, zou zijn dat een sterker ouderlijk gezag op het eten (verplichting alleen aan tafel te eten, zijn bord leeg te eten enz.) met zich zou meebrengen dat de kinderen minder gevoelig zijn voor het caloriegehalte van voedingsproducten. Het kind is in staat de hoeveelheid voedsel die het eet te regelen in functie van het gehalte aan calorieën ervan en van zijn behoeftes (Birch en Fisher, 1998). Bovendien zou, volgens dezelfde auteurs, een te streng gezag van de ouders, bijvoorbeeld met de bedoeling het eten van fruit en groenten te stimuleren en dat van snoep te beperken, het tegenovergestelde effect kan hebben. Om deze hypothese te bewijzen hebben we een vraag in die zin gesteld. 80,3 % van de personen meent dat hun ouders streng toekeken op het verloop van de maaltijden. Daarentegen meent 51,8% dat hun ouders hen niet toelieten te eten vóór etenstijd, terwijl ze dat bij 48,2% wel toelieten. In verband met de BMI-index blijkt over het algemeen geen enkel significant verschil. De personen die vandaag te kampen hebben met overgewicht of zwaarlijvigheid lijken dus, voor zover zij zich herinneren, niet onderworpen te zijn geweest aan een strenger ouderlijk gezag dan de andere. Hetzelfde geldt voor de vrijheid om vóór etenstijd te eten. Er blijkt één enkel verschil (χ2 sign. =.01) tussen mannen en vrouwen: iets meer mannen (57,4%) met overgewicht of zwaarlijvigheid dan vrouwen (47,6%) zouden makkelijker de toestemming hebben gekregen om te eten vóór etenstijd. 6.3.7 Externaliteit, internaliteit en sociale controle Een andere hypothese die ook door Birch werd getest in 1994 had te maken met het feit dat men ervan uitging dat een sterke internaliteitsnorm, dat wil zeggen het vermogen om makkelijk de biologische signalen te herkennen die het eigen organisme uitstuurt, een goede aanpassing met zich mee zou brengen aan het honger- en verzadigingsgevoel waardoor men niet zou beginnen eten voordat men honger heeft en stoppen met eten wanneer men zich voldaan voelt. Op dit vlak onderstreept DARGENT (2005): “net als talloze fysiologische mechanismen is verzadiging afhankelijk van ontketenende factoren of signalen: een volle maag, neurotransmitters die inwerken op de centrale zenuwcentra, enz. Bij de zwaarlijvige werken al deze signalen of een deel ervan niet meer” In dit model zou externaliteit met zich meebrengen dat de ingenomen hoeveelheid voedsel grotendeels geconditioneerd zou zijn door externe signalen zoals sociale en 13
Metrosexueel (van het Engels metropolitan sexual) is een term die wijst op een man (vaak heterosexueel) die de dresscode van de homosexuelen overneemt) (extravagant, stijlvol of chic). Men gebruikt deze term voor personen die vaak zeer veel aandacht schenken aan zichzelf, zorg dragen voor hun lichaam, hun voeding enz. Deze benaming wordt gegeven aan talloze beroemdheden zoals David Beckham of Robbie Williams. Metro = in verband met de metropolitane. Sexueel = de man (in de context van verleiding en sexuele aantrekkingskracht).
- 30 -
culturele druk of de inhoud van het bord zelf, waarbij voedsel dat men lekker vindt wordt verbruikt ook al heeft men geen honger. 6.3.7.1 Algemene internaliteit/externaliteit: de locus of control We onderzoeken op voorhand de algemene internaliteit/externaliteit genaamd “locus of control”. Deze notie komt van J.B. Rooter (1966). De oorzaak van een aangename of onaangename gebeurtenis wordt door sommige personen buiten zichzelf gezocht (externe subjecten) en door anderen vooral bij zichzelf (interne subjecten). Men denkt dan ook in dit model dat personen met overgewicht of zwaarlijvigheid meer dan anderen menen dat ze hun lot en hun gewicht “ondergaan” (externalisten) terwijl personen met een normaal gewicht het vaker zelf beheersen (internalisten). Dit model zou ook in verband kunnen worden gebracht met bepaalde oorzaken waaraan met het overgewicht toewijst: een van de oorzaken van het overgewicht zou, onder meer in deze visie op de zaak, het resultaat zijn van de overtollige calorieën die in voedingsmiddelen verstopt zitten zonder dat de personen er zich verantwoordelijk voor voelen. Personen zouden hun overgewicht of zwaarlijvigheid dus makkelijker toewijzen aan oorzaken die ze ondergaan (externaliteit). De algemene internaliteit/externaliteit wordt hier, in een eerste benadering, gemeten met een test die we elders hebben ontwikkeld, die vorm krijgt in de volgende vragen en leidt tot de berekening van een internaliteits- (van 0 tot 3) en een externaliteitsscore (van 0 tot 3). Het totaal van beide verkregen scores is daarbij steeds gelijk aan 3. Hierna volgen 6 stellingen over slagen in het leven. Kies de drie stellingen waarin u zich het best kunt vinden
5. In het leven krijg je altijd wat je verdient
EXT. INT. EXT. INT. INT.
6. Wie niet slaagt in het leven, heeft geen geluk gehad
EXT.
1. Wie slaagt in het leven, is daarbij geholpen 2. We zijn altijd verantwoordelijk voor wat er in ons leven gebeurt 3. Om te slagen in het leven, moet je vooral goede relaties hebben 4. Met wilskracht kom je er altijd
Tabel XVII: vragen gesteld om de internaliteit/externaliteit te meten
Wanner men de gecombineerde score in verband brengt met de BMI verkrijgt men geen significante verschillen (Anova). De verhouding internalisten/externalisten is namelijk vergelijkbaar ongeacht de BMI-waarde. In dit stadium zou deze hypothese (overgewicht vaker “ondergaan”, normaal gewicht vaker “beheerst”) dus niet worden bevestigd. 6.3.7.2 Sociale controle Sociale controle zoals hierboven beschreven in termen van signalen, in een perspectief nauw verwant met de notie internaliteit en externaliteit van Rooter, aanwezig in het model van Birch, komt aan bod in de volgende vragen:
- 31 -
Doen de volgende situaties zich altijd, vaak, zelden of nooit voor? Altijd
Vaak
Zelden
Nooit
1. Wanneer ik in gezelschap ben, heb ik de neiging om minder te letten op wat ik eet en mij te laten gaan
4
3
2
1
2. Ik eet alleen als ik echt honger heb, zelfs bij de maaltijden
1
2
3
4
3. Ik heb de neiging om mijn bord altijd leeg te eten, hoeveel er ook op ligt
4
3
2
1
4. Ik ontzeg mij nooit een dessert, ook niet na een overvloedige maaltijd
4
3
2
1
5. Wanneer ik dingen meeheb die ik lekker vind, heb ik de neiging ze op te eten, ook al heb ik geen honger meer
4
3
2
1
6. Wanneer ik voel dat ik geen honger meer heb, stop ik met eten, ook al mag ik voortdoen of biedt men mij andere gerechten aan
1
2
3
4
7. Wanneer het etenstijd is, eet ik, hoe groot mijn eetlust of honger ook is
4
3
2
1
Tabel XVIII: vragen gesteld om de sociale controle te meten (de in de vakjes vermelde cijfers geven de nuchterheid weer die op de antwoorden wordt toegepast)
De verkregen score14 op het gebied van externe signalen waarop de persoon al dan niet zou reageren, wordt volgens bovenstaande tabel berekend. Een subject dat 28 behaalt, wordt gedomineerd door externe signalen en 7 door interne signalen. Vervolgens hebben we de score teruggebracht tot 3 categorieën: van 7 tot 14, van 15 tot 21 en van 22 tot 28. Score sociale controle 7 tot 14 (zwak) 15 tot 21 (matig) 22 tot 28 (sterk)
BMI1 32,6 65,1 2,3
BMI2 21,8 69,1 9,1
BMI3 13,4 76,2 10,5
BMI4 10,9 74,5 14,5
TOTAAL 19,2 71,3 9,5
Tabel XIX: percentage personen die een bepaalde score hebben behaald voor het meten van de sociale controle volgens hun BMI
De hypothese van Birch wordt hier bevestigd (χ2 sign. =.02): personen met overgewicht en zwaarlijvigheid zouden een minder goede controle hebben op hun voeding door interne signalen en zouden ontvankelijker zijn voor externe signalen. Het resultaat is onafhankelijk van het geslacht (χ2 non sign.). Men vindt ook een bevestiging door de gemiddelde berekening van de BMI (Anova F. sign. =.002) in deze drie categorieën. Het beeld van de goed ontwikkelde “bon vivant” die evenveel of zelfs meer eet voor zijn plezier en uit gezelligheid dan van de honger zou hier dus in zekere zin worden bevestigd. Dit resultaat sluit gedeeltelijk aan op de resultaten verkregen door Birch op een bevolking van kinderen.
14
In dit geval ligt de score tussen 7 en 28 maar men kan ze lineair transformeren om ze, bijvoorbeeld, te laten variëren van 0 tot n zonder dat hierdoor de resultaten veranderen. - 32 -
7 Levensstijlen Van hieruit zullen we de verbanden onderzoeken die er zijn tussen de BMI en verschillende subjectieve indicatoren van de levensstijlen, waaronder voornamelijk: •
Voedingspatronen
•
Tabaks- en alcoholverbruik
•
Levensstijlen in verband met lichaamsbeweging en recreatie
- 33 -
7.1 Voedingspatronen Samenvatting ♦ Personen met zwaarlijvigheid en overgewicht onderscheiden zich op het vlak van de consumptie van bepaalde voedingsmiddelen: meer vlees, kaas en gefrituurde voedingsmiddelen bij personen met overgewicht maar minder gefrituurde voedingsmiddelen, chips en gezouten snacks, koekjes en dranken met toegevoegde suiker bij zwaarlijvige personen. Evenzo consumeren deze laatste minder fruit en groenten. Ze consumeren meer chocolade (en chocoladeproducten), snoepjes, charcuterie maar ook meer lightdranken en –producten, kunstmatige zoetstoffen, vis en zeevruchten. ♦ Men stelt vast dat magere personen en personen met een normaal gewicht gemiddeld meer maaltijden per dag nemen dan personen met overgewicht en obesitas. Dat zou de hypothese ondersteunen die zegt dat zwaarlijvigen en vooral mensen met overgewicht maaltijden overslaan. Zij slaan het vaakst het ontbijt en/of middagmaal over. ♦ Het zijn tevens de zwaarlijvige personen die het vaakst thuis middag eten of, als ze dat elders doen, minder vaak in de vorm van belegde broodjes en nog minder vaak in cafetaria’s buiten de bedrijven of in fastfoodrestaurants. Deze personen nemen dus vaker ’s middags traditionele en volledige warme maaltijden. ♦ Het regelmatige of onregelmatige uur waarop de maaltijden worden genomen werd niet in verband gebracht met de BMI. ♦ Het zouden ook de zwaarlijvige personen zijn die, ongeacht de maaltijd die ze gedurende de dag hebben genomen, menen dat ze er voldoende tijd voor hebben genomen. Met andere woorden, ze zouden meer tijd dan gemiddeld besteden aan het nemen van een maaltijd. ♦ De bereiding van de maaltijden verschilt ook aanzienlijk naargelang de BMI-klasse. Hoe hoger deze stijgt, hoe meer tijd men in het huishouden besteedt aan het bereiden van de maaltijd. Parallel hiermee kookt men meer dan dat men kant-enklaargerechten koopt en consumeert bij personen met overgewicht en zwaarlijvigheid. ♦ Eten magere mensen het vaakst zonder ervan te genieten? Misschien niet maar deze resultaten leggen niettemin de nadruk op de voldoening die men zoekt door te eten en het belang dat men hecht aan de maaltijden en wat hen omringt, wat men vaker toeschrijft aan personen met overgewicht en zwaarlijvigheid. ♦ Het bezoek aan snackbars en fastfoodrestaurants in het algemeen verschilt niet naargelang de BMI-klasse. Men vindt dus dezelfde verhoudingen van personen die dit soort restaurants al dan niet bezoeken in alle gewichtscategorieën. Met andere woorden, en in tegenstelling tot wat men zou kunnen denken, zijn personen met overgewicht of zwaarlijvigheid geen grotere aanhangers van fastfoodrestaurants dan de andere. ♦ Er blijken sommige verschillen op het gebied van de frequentie van de bezoeken: het aantal per maand bezochte restaurants daalt naargelang de BMI-klassen. Het zijn de personen van klasse BMI1 die deze restaurants het vaakst bezoeken. ♦ Op dezelfde manier merkt men geen verschil naargelang de BMI voor wat de “take home” and “take away” van eten betreft. Deze praktijk is gelijkmatig verdeeld over de bevolking. ♦ Wat het verbruik van “kant-en-klaargerechten” meer in het algemeen betreft (gekocht in supermarkten of in de detailhandel), stelt men ook een gelijkmatige verdeling vast in de bevolking. Geen enkele BMI-klasse is dus een grotere aanhanger van dit soort maaltijden. ♦ Wat de frequentie van deze praktijk betreft, blijkt er wel een verschil: ze komt vaker voor bij personen met BMI1 als met BMI4. Dit resultaat zou dat met betrekking tot een toenemende bereiding van maaltijden thuis naarmate de BMI stijgt, doorkruisen. - 34 -
♦ Een onderliggende hypothese zou ook zijn dat thuis bereide gerechten steviger en overvloediger zijn dan deze die men kant-en-klaar koopt. In het eerste geval schept men nog een tweede keer op en/of maakt men de schotels leeg om verspilling te vermijden. ♦ Onafhankelijk van de hiervoor geformuleerde opmerkingen over de moeilijkheid om de kwestie van de tussendoortjes ter sprake te brengen in al haar aspecten, is er hierin geen onderscheid naargelang de BMI-klassen, uitgezonderd van het feit dat personen van klasse BMI1 zich er wat vaker aan overgeven. Met andere woorden, het tussendoortjesgedrag lijkt hier geen specifieke eigenschap van personen met overgewicht of zwaarlijvigheid. ♦ Men stelt tevens vast dat de opvoeding in de kindertijd bij bepaalde personen een rol speelt in de praktijk van de tussendoortjes op volwassen leeftijd. ♦ Tussendoortjes worden geassocieerd met hongergevoel. Men stelt vast dat de beheersing van het hongergevoel vóór de maaltijd niet in verband kan worden gebracht met de BMI maar eerder zou afhangen van de opvoeding tijdens de kindertijd. Men ziet ook dat meer personen met overgewicht die een hongergevoel krijgen voor etenstijd, hier toch vaker op lijken te wachten en tussendoortjes vermijden wat kan worden geïnterpreteerd als een vorm van aandacht of oplettendheid ten opzichte van hun gewicht. Dit zou minder waar zijn voor zwaarlijvige personen.
7.1.1 De voedingsproducten die men consumeert. De geconsumeerde voedingsproducten laten toe de personen te onderscheiden naargelang hun BMI. Met andere woorden, sommige voedingsproducten worden meer of minder geconsumeerd naargelang het gewichtsniveau. We herinneren er hier aan dat de enquête een foto is en geen studie van het verband tussen oorzaak en effect. Het vandaag geconsumeerde voedingsproduct, geanalyseerd volgens het gewicht, kan uitsluitend in aanmerking worden genomen als oorzaak van hun huidige gewicht. Het is interessanter te onderzoeken, naargelang het huidige gewicht, wat de gewoontes zijn op het gebied van voedselconsumptie. Vooral als men verwijst naar de clichés die de verantwoordelijk voor overgewicht aan de voeding toewijzen in functie van het zichtbare gewicht, zoals: “dikke mensen eten te veel frieten en vetten”, “ze eten te veel suiker” enz. Alle dagen of bijna alle dagen
Een dag op twee
Een dag per week
nooit
eet u rauwe of bereide groenten?
77,8
18,4
3,4
0,3
eet u fruit?
47,2
31,1
18,7
3,0
eet u volkorenproducten (rijst, granen, deegwaren, brood,…)?
65,3
18,9
10,9
4,8
eet u vis of zeevruchten?
4,1
25,3
64,4
6,2
eet u charcuterie?
34,9
33,6
21,7
9,9
drinkt u dranken met toegevoegde suikers (limonade, thee met suiker, koffie met suiker,…)?
47,0
13,8
15,9
23,3
drinkt u « light » dranken?
23,6
11,9
13,2
51,3
verbruikt u andere « lightproducten producten dan dranken?
18,8
14,0
17,9
49,3
gebruikt u kunstmatige zoetstoffen?
12,9
3,0
7,9
76,3
drinkt u alcoholhoudende dranken (bier, wijn, sterkedrank,…)?
27,5
23,0
34,5
15,0
eet u andere zuivelproducten (yoghurt, plattekaas, actimel,…) dan kaas?
44,1
27,2
20,8
7,9
eet u kaas?
45,9
35,0
15,8
3,3
eet u gefrituurde voedingsproducten (frieten, kroketten, gepaneerde vis, …)?
6,6
25,0
64,8
3,6
eet u chocolade of chocoladeproducten?
28,7
27,4
34,7
9,2
- 35 -
eet u chips en andere snacks zoals pinda’s, enz.?
6,4
18,4
56,4
18,6
eet u snoepjes?
12,2
19,4
41,8
26,5
eet u koekjes, wafeltjes, peperkoek…?
22,7
28,9
35,7
12,7
eet u vlees?
63,8
28,1
5,9
2,1
doet u zout bij uw maaltijden?
42,6
9,9
8,6
39,0
Tabel XX: percentage personen die een voedingsproduct verbruiken in functie van de frequentie van dat verbruik
Algemeen verklaart een meerderheid van de personen elke dag of bijna elke dag rauwe of bereide groenten te eten (77,8%), volle voedingsproducten (65,3%) en vlees (63,8%). Een beetje minder fruit (47,2%). Men eet relatief weinig vis. Weinigen onder hen verklaren echter regelmatig gefrituurde voedingsproducten, chips en snoep te eten. We hebben in verband met de doelstellingen van de enquête onderzocht welke antwoorden de personen naargelang de BMI-klassen significant onderscheiden.
meer dan gemiddeld eet u rauwe of bereide groenten?
minder dan gemiddeld BMI4 BMI1 BMI4
eet u fruit? eet u volkorenproducten (rijst, granen, deegwaren, brood,…)?
BMI1
eet u vis of zeevruchten?
BMI1 BMI4 BMI4
eet u charcuterie?
BMI4
drinkt u dranken met toegevoegde suikers (limonade, thee met suiker, koffie met suiker,…)?
gebruikt u kunstmatige zoetstoffen?
BMI3 BMI4 BMI1 BMI4 BMI4
drinkt u alcoholhoudende dranken (bier, wijn, sterkedrank,…)?
BMI3
drinkt u « light » dranken? verbruikt u andere « lightproducten producten dan dranken?
BMI1 BMI2
BMI1
eet u andere zuivelproducten (yoghurt, plattekaas, actimel,…) dan kaas? eet u kaas?
BMI3
eet u gefrituurde voedingsproducten (frieten, kroketten, gepaneerde vis, …)?
BMI3
eet u chocolade of chocoladeproducten?
BMI4
eet u chips en andere snacks zoals pinda’s, enz.? BMI4
eet u snoepjes?
BMI1
BMI4
BMI1 BMI4 BMI1 BMI4
eet u koekjes, wafeltjes, peperkoek…? eet u vlees?
BMI3
doet u zout bij uw maaltijden?
BMI1
Tabel Xxbis: consumeren aanzienlijk meer of minder dan het gemiddelde
Samengevat, ten opzichte van het gemiddelde, consumeren personen met BMI1:
- 36 -
BMI1
Minder fruit, charcuterie, lightdranken, zuivelproducten, chips en gezouten snacks, snoepjes en vlees. Meer volkorenproducten, vis en zeevruchten, lightproducten (buiten dranken), toegevoegd zout. Personen met BMI2 consumeren minder lightdranken. Personen met BMI3 consumeren: Meer lightdranken, alcoholhoudende voedingsproducten en vlees.
dranken,
kaas,
gefrituurde
Personen met BMI4 consumeren: Minder rauwe of bereide groenten, fruit, dranken met toegevoegde suikers, gefrituurde voedingsproducten, chips en andere gezouten snacks, koekjes, wafels enz. Meer vis en zeevruchten, charcuterie, light-dranken, lightproducten, kunstmatige zoetstoffen, chocolade en chocoladeproducten, en snoepjes. 7.1.2 De maaltijden De manieren waarop de maaltijden worden genomen of bereid worden op verschillende aspecten onderzocht: • • • • •
Het aantal maaltijden per dag De plaats waar de maaltijden worden genomen en de vorm Het moment van de maaltijden De tijd besteed aan het nemen van de maaltijden De tijd besteed aan het bereiden van de maaltijden
7.1.2.1 Aantal maaltijden per dag Over het algemeen neemt de meerderheid 3 à 4 maaltijden (of tussendoortjes) per dag (38,3% - 30,0%). 13,0% eet slechts tweemaal en minder, terwijl 18,6% meer dan 5 maaltijden of tussendoortjes per dag neemt.
- 37 -
1 tot 2 maaltijden 18,6
3
4
5 maaltijden en +
17,1
17,3
18,2
32,9
25,6
29,1
35,6
46,4
34,5
14,4
10,7
37,2 30 25,6 38,3 32,6
13
4,7
TOTAAL BMI < 18,5 18.5 tot 25 25 tot 30
18,2 > 30
Grafiek 4: verdeling van het aantal maaltijden per dag, in totaal en in functie van de BMI2 index (χ sign. =.02 ).
Men stelt aanzienlijke verschillen vast naargelang de BMI: • Het gemiddeld aantal maaltijden per dag volgens de BMI-klassen daalt aanzienlijk tot aan BMI3 (Anova. F sign.=.03). Hieruit blijkt dat: o “Magerdere personen” (BMI1) vaker eten. o Meer personen met een normaal gewicht de neiging hebben een groter aantal maaltijden te nemen (BMI2). Dit zou de hypothese ondersteunen die zegt dat “zwaarlijvigen” maaltijden overslaan. Bovendien onderscheiden personen met overgewicht zich duidelijk van de zwaarlijvigen en zouden zij het zijn die het vaakst een maaltijd overslaan. We herinneren eraan dat we over geen enkel precies element beschikken om de hoeveelheid voedsel dat per maaltijd wordt ingenomen, te kennen maar we hebben hoger gezien dat personen met overgewicht en zwaarlijvigheid de neiging hadden meer te eten dan nodig. 7.1.2.2 Hoofdmaaltijden In het algemeen: • bijna alle dagen neemt: o 65,8% van de personen een ontbijt o 84,4% een middagmaal o 94,8% een avondmaal • slaan gemiddeld één maaltijd op twee over: o 13,8% ’s ochtends o 10,0% ’s middags o 3,9% ’s avonds • nemen geen of bijna geen maaltijden: o 20,4% ’s ochtends o 5,6% ’s middags o 1,4% ’s avonds Het avondmaal is de maaltijd die het vaakst wordt “genomen” of het minst vaak overgeslagen. - 38 -
Het ontbijt is de maaltijd die het vaakst wordt “overgeslagen” door ongeveer één persoon op drie. Het nemen van een ontbijt Nooit of zeer zelden Een keer op twee Bijna elke dag Het nemen van een middagmaal Nooit of zeer zelden Een keer op twee Bijna elke dag Het nemen van een avondmaal Nooit of zeer zelden Een keer op twee Bijna elke dag
BMI1 16,3 18,6 65,1
BMI2 20,7 13,0 66,3
BMI3 18,6 13,4 68,0
BMI4 27,3 16,4 56,4
TOTAAL 20,4 13,8 65,8
2,3 9,3 88,4
5,6 8,8 85,6
5,8 11,6 82,6
7,3 12,7 80,0
5,6 10,0 84,4
0,0 7,0 93,0
1,5 2,9 95,6
1,7 4,1 94,2
0,0 7,3 92,7
1,3 3,9 94,8
Tabel XXI: percentage personen dat een type maaltijden neemt volgens de BMI
Ook al zou er zich een tendens aftekenen die ertoe leidt aan te tonen dat zwaarlijvige personen vaker het ontbijt overslaan dan andere, zijn de cijfers onvoldoende om er een statische betrouwbaarheid aan toe te kennen. Uit de analyse van de frequentie waarmee de hoofdmaaltijden worden genomen naargelang de BMI-klassen (terwijl we hebben gezien dat personen met BMI3 en BMI4 vaker maaltijden overslaan), leiden we af dat het niet systematisch bepaalde maaltijden van de dag zijn, maar maaltijden die naargelang het geval ’s ochtends of ’s middags worden overgeslagen, zeldzamer ’s avonds. Met andere woorden, men merkt vaker bij personen met BMI3 en BMI4 dat, naargelang de omstandigheden, ’s ochtends of ’s middags een maaltijd wordt overgeslagen. 7.1.2.3 Plaats van de maaltijden De maaltijden ’s ochtends, als ze worden genomen, worden in 86,5% van de gevallen thuis genomen. De middagmalen: • 34,0% neemt het middagmaal thuis • 51,6% neemt het op het bureau of in de onderwijsinstelling waarvan o 24,1% een warme maaltijd in het bedrijfsrestaurant of de onderwijsinstelling o 27,5% in de vorm van boterhammen of bereide gerechten • 14,4% elders (cafetaria, fastfoodrestaurant, uit het vuistje en al wandelend …) Het avondmaal wordt voor de overgrote meerderheid van 94,5% thuis genomen. De analyse volgens de BMI toont een groot significant verschil (χ2 sign. =.046 ) voor wat hoofdzakelijk het thuis genuttigde middagmaal betreft. Zwaarlijvige personen (BMI4) nuttigen hun middagmaal het vaakst thuis, of, wanneer ze het elders nuttigen, minder vaak in de vorm van boterhammen en minder vaak in cafetaria’s buiten de bedrijven of in fastfoodrestaurants. - 39 -
53.8 TOTAAL
BMI4
34 27.5
24.1 23.1
15.4
14.4 7.7 IMC
Thuis
Op bureau: boterham m en
Grafiek 5: vergelijking tussen de totale steekproef en BMI4 van de voornaamste plaats en 2 vorm van het middagmaal (χ sign. =.046 ).
7.1.2.4 Het moment van de maaltijden Worden de maaltijden op regelmatige tijdstippen genomen of niet ? We stellen vast dat bij 79% van de personen op regelmatige tijdstippen wordt gegeten. Zelden regelmatig voor 14,8% en altijd onregelmatig bij 6,2%. Er wordt geen enkel significant verschil vastgesteld naargelang de BMI-klassen15. 7.1.2.5 De tijd besteed aan de maaltijden ` Eten de personen “te snel”? Hebben ze voldoende tijd voor hun maaltijden? Grafiek 6: Schatting van de beschikbare tijd voor de hele steekproef om de maaltijd in
82.8
ochtend avond
middag
50 52.8 28.8 22.9 9.9
Voldoende
23.5 15.9 4.3
tijd Net genoeg tijd Te
weinig
3.6 2.5 3 tijd
IMC
Variabel
kwestie naargelang het moment van de dag te nemen
Het is het ontbijt waarvoor men het grootste tijdgebrek heeft, hoewel 72,9% vindt tijd, of net genoeg tijd te hebben om deze maaltijd te nuttigen. 15,9%, of één persoon op
15
Hoewel een lichte tendens, als hij wordt bevestigd, een groter gebrek aan regelmaat zou kunnen aantonen in het nemen van de maaltijden voor BMI4 (72,7%). We herinneren er hier aan dat de statistische significatiedrempel gevoelig is voor de omvang van de steekproef en/of de marginale totalen van de beoogde segmenten. - 40 -
6 zou ’s middags niet genoeg tijd hebben. Het avondmaal zou dit tijdgebrek “recupereren”, aangezien de meerderheid er voldoende tijd aan besteed. Ook hier vinden we geen significant verschil bij de verschillende maaltijden van de dag naargelang de BMI-klassen. Globaal zouden het, ongeacht het moment van de dag, de personen van de klasse BMI4 zijn die, volgens hen, vaker “voldoende tijd” hebben (70,3%) dan het gemiddelde van de andere (64,9%) (χ2 sign. =.02). 7.1.2.6 De duur van het nuttigen van de maaltijd (ongeacht de plaats) 51,7% besteedt gemiddeld minder dan een half uur per dag aan het nuttigen van de hoofdmaaltijd (meestal ’s avonds). 48,3% meer dan een half uur waarvan 7,3% meer dan een uur. Ideaal meent “slechts” 37,8% dat men er minder dan een half uur aan zou moeten besteden, 41,1% tussen een half uur en een uur en 7,3% meer dan een uur. Meer specifiek denkt 34,5% dat men er niet meer dan een half uur aan moet besteden en besteedt er ook niet meer aan. 45,3% denkt dat men er meer dan een half uur aan moet besteden en doet dat ook. 17,3% meent er niet voldoende tijd aan te besteden en 2,9% te veel tijd. Het zijn ook iets vaker mensen met kinderen die, meer dan andere, menen niet voldoende tijd te besteden aan het nuttigen van de maaltijden (χ2 sign. =.06). De richting van de resultaten toont dus dat een bepaalde verhouding mensen meent dat ze niet voldoende tijd besteden aan het nuttigen van de maaltijden. Er werd echter geen enkel significant verschil vastgesteld naargelang de BMIklassen. Met andere woorden, personen met overgewicht of zwaarlijvigheid menen niet meer of minder dan de andere dat ze hun maaltijden snel of te snel nemen.
- 41 -
7.1.2.7 De tijd besteed aan het bereiden van de maaltijden (thuis)
42,4
37,2
37,3
44,2
37,7
56,4
39,8
20,3
18,6
22,6
TOTAAL
BMI1
BMI2
1/2 en m inder
48,5
1/2 u tot 1 u
35,1
23,6
16,4
20
BMI3
BMI4
Meer dan 1 u
Grafiek 7: tijd besteed per huishouden aan het bereiden van de hoofdmaaltijd volgens de 2 BMI-klassen (χ sign. =.050 ).
42,4% wijdt, in zijn huishouden, minstens 1/2 uur aan de bereiding van de hoofdmaaltijd, 37,3% 1/2 uur tot 1 uur en 20,3% meer dan een uur. De grafiek toont dat naarmate de BMI stijgt, men meer tijd in het huishouden besteedt aan het bereiden van de maaltijden. De meer “gezette” personen hebben dus de neiging om ook meer tijd te besteden aan het bereiden van de maaltijden wat laat vermoeden dat ze zich ook het vaakst voeden met zelfbereide maaltijden en dus met minder kant-en-klaarproducten zoals we verder zullen onderzoeken. Verwijst dit resultaat naar het plezier van het eten? Het zou het genieten linken aan overgewicht en zwaarlijvigheid: het plezier van het eten en het koken. Eten magere mensen vaker zonder ervan te genieten? Misschien niet maar de voorafgaande resultaten leggen de nadruk op de voldoening die men nastreeft via de voeding en het belang dat men hecht aan de maaltijden en wat hen omringt dat personen met overgewicht en zwaarlijvigheid eraan toekennen. Dit sluit ook aan bij de resultaten vastgesteld met betrekking tot de sociale controle die eerder in dit verslag werden uiteengezet. 7.1.3 Maaltijden afhankelijk van de restauratie Er kwamen in de enquête meerdere punten aan bod in verband met het nuttigen van voedingsproducten verbonden aan de restauratie: • • • •
Het nuttigen van maaltijden in snackbars en fastfoodrestaurants Vooraf bereide gerechten Bestelde gerechten Gekochte kant-en-klaargerechten
- 42 -
7.1.3.1 Maaltijden genuttigd in snackbars en fastfoodrestaurants Op de vraag of ze al dan niet snackbars en fastfoodrestaurants bezoeken, antwoorden iets minder dan 6 personen op 10 “ja”. Er blijkt geen enkel verschil afhankelijk van de BMI-klassen. Men vindt er dezelfde verhoudingen van personen die al dan niet dit soort restaurants bezoeken volgens hun index. Met andere woorden, in tegenstelling tot wat men zou kunnen denken, bezoeken personen met overgewicht of obesitas niet meer dan de andere snackbars en fastfoodrestaurants.
58.2
59.7
55.8 44.2
41.8
TOTAAL
BMI1
57.9
Ja
Nee 51.8 48.2
42.1
40.3
BMI2
BMI3
BMI4
Grafiek 8: verhouding van personen die snackbars en fastfoodrestaurants bezoeken 2 volgens de BMI (χ non sign.).
We merken echter een verschil afhankelijk van het geslacht (bezoeken: mannen 66,3%, vrouwen 58,2%) (χ2 sign. =.05) en vooral afhankelijk van de leeftijd (χ2 sign. <.001).
84,6
80
80
75
73,2
72 57,5
50
35,6
36,1
45 tot 49 jaar
50 tot 54 jaar
20 18 tot 19 jaar
20 tot 24 jaar
25 tot 29 jaar
30 tot 34 jaar
35 tot 39 jaar
40 tot 44 jaar
Grafiek 9: percentage personen van de betrokken leeftijdsklasse die snackbars en 2 fastfoodrestaurants bezoeken (χ sign. < .001).
Hoe jonger hoe vaker men snackbars en fastfoodrestaurants bezoekt. Vanaf 40 jaar zou de bezoekfrequentie zeer sterk dalen. - 43 -
Van de personen die dit type restaurants bezoeken en afhankelijk van het bezochte type van snackbar vindt men de volgende resultaten: 10
5
0
BMI1
BMI2
BMI3
BMI4
Mac do, Quick, frituur
2,15
2,91
3,83
2,71
snelle pizzeria
1,27
2,17
2,15
1,69
trendy broodjeszaak
4,22
3,2
2,34
2,18
broodjeszaak
7,43
3,97
4,47
2,76
klassieke broodjeszaak
7,63
4,64
4,45
5,84
andere fastfood
2,25
3,22
1,68
2,65
Grafiek 10: gemiddeld aantal maandelijkse bezoeken aan snackbars en fastfoodrestaurants onder personen die deze bezoeken.
De vaakst bezochte snackbars zouden de broodjeszaken zijn. Eerst de meest klassieke (traiteurs, bakkers, slagers, kleine winkels …) en daarna de broodjeszaken van een keten (type Panos, Croissanterie, enz.). Op de derde plaats vinden we fastfoodrestaurants zoals Mac Donald’s, Quick, enz. De “trendy” broodjeszaken (type Exki, Tout-prêt) die producten aanbieden in de light- of dieetsfeer komen op de 4de plaats voor de snelpizzeria’s. Men stelt een relatief homogene onderverdeling vast van de bezoeken aan deze snackbars volgens de BMI-klassen met uitzondering van de fastfoodrestaurants (met hamburgers) die iets minder vaak worden bezocht door personen met overgewicht en met zwaarlijvige personen binnen het gemiddelde (Anova : F sign. = .042). Er verschijnt een ander verschil voor wat de broodjeszaken van een keten betreft, die vaker worden bezocht door personen met BMI1 (Anova : F sign. = .064). Het gemiddeld aantal per maand bezochte snackbars of fastfoodrestaurants daalt aanzienlijk (Anova : F sign. = .001) afhankelijk van de BMI in de hele bevolking. Hoe hoger de BMI hoe minder vaak de personen dit soort restaurants bezoeken (zie grafiek 11). Bij de personen die ze bezoeken, daarentegen, ligt de maandelijkse bezoekfrequentie veel hoger voor deze uit klasse BMI1 (t. sign. =.01 tussen BMI1 en de andere) en minder frequent en homogeen volgens de andere BMI-klassen (Anova : Niet sign.).
- 44 -
15
12,98
10
7,55
10,19
10,47
6,77
6,46
10,68
5,82
5 Penetratie bevolking
/ Bezoekfrequentie
0 BMI1
BMI2
BMI3
BMI4
Grafiek 11 : gemiddeld aantal maandelijkse bezoeken aan snackbars en fastfoodrestaurants per BMI-klasse in de bevolking (penetratie) en per persoon die één of meer snackbars en/of fastfoodrestaurants bezoekt.
7.1.3.2 Bereide maaltijden besteld voor op bureau of thuis Iets minder dan één persoon op drie (29,2%) neemt zijn toevlucht tot “take home” of “take away”. Er blijkt geen enkel significant verschil afhankelijk van de BMI, of van andere criteria zoals leeftijd of geslacht. Deze wijd verbreide praktijk is dus evenredig verdeeld over de bevolking (volgens de gekozen criteria). Ja 70.8
29.2
TOTAAL
Nee
77.8
73.8
26.2
BMI1
71
67.3
32.7
29
22.2
BMI2
BMI3
BMI4
Grafiek 12 : Verhouding van personen die een beroep doen op “take home” of “take away” volgens de BMI-klassen
7.1.3.3 Kant-en-klaarmaaltijden en –gerechten gekocht in supermarkten en detailhandel Over het algemeen verklaren bijna twee personen (61,4%) op drie kant-en-klaargerechten te kopen voor thuis (lasagne, pizza, volledige diepvriesmaaltijden, blikken …). Er blijkt geen enkel significant verschil naargelang de BMI, of naargelang andere 17
In de Franstalige psychologie wordt de term gebruikt om een “bewuste en vrijwillige afwijzing” aan te duiden van een motivatie maar ook van een gevoel en een herinnering in tegenstelling tot de “verdringing” die wordt begrepen als een “onbewuste en onvrijwillige afwijzing” . - 45 -
criteria zoals leeftijd en geslacht. Deze aankoopwijze is dus evenredig verdeeld over de bevolking (volgens de weerhouden criteria). Met betrekking tot de BMI-klassen stelt men vast dat deze praktijk veel meer verspreid is in de minder hoge klassen: gemiddeld 7,71 keer per maand voor BMI1 tegenover 4,44 keer voor BMI4 (Anova : F sign. = .05). Het zijn dus de personen met BMI1 die de grootste aanhangers zijn van deze praktijk. 10 7.71
5
5.14
4.87
2.92
2.89
4.3
Penetratie bevolking
4.44 2.58
/Hoofdmaaltijd
0 BMI1
BMI2
BMI3
BMI4
Grafiek 13: gemiddeld aantal keer per maand dat kant-en-klaargerechten worden gekocht en verbruikt als hoofdmaaltijd volgens de BMI-klassen.
Dit resultaat zou doorkruisen wat eerder werd aangetoond voor wat de bereidingstijd van de maaltijden betreft, waar men vaststelde dat naarmate de BMI steeg, de mensen meer tijd besteden aan de bereiding. Het is duidelijk dat kant-enklaargerechten minder bereiding vergen. We kunnen ons dus vragen stelen over de verbanden die er bestaan tussen maaltijden bereid op basis van basisvoedingswaren en/of de kant-en-klaar gekochte, en de gewichtsmassa. Hedonisme en het plezier geassocieerd met de bereiding zouden verwant zijn met de eetlust en het verdikken. Een andere onderliggende hypothese is die van de porties: deze zouden, zo zou het lijken, groter zijn bij de bereiding van maaltijden en minder groot in geval van kanten-klaargerechten. Ter illustratie noemen bepaalde geïnterviewden het voorbeeld van de bloemkool. In kant-en-klaargerechten met bloemkool is de hoeveelheid per portie beperkt. Bij een bereiding op basis van een hele groente wordt over het algemeen de hele bloemkool bereid (vaak met rijke sauzen) en dus ook opgegeten. De verhouding van deze groente op het bord zal dus veel groter zijn, meer nog omdat men opnieuw zal opscheppen. Zo zal men misschien ook de schotel leegmaken om verspilling te vermijden. We merken hier ook op dat men in geval van kant-en-klaargerechten (vooral in individuele porties) niet bij opschept. Men kan ook denken aan een meer algemene houding waarbij sommigen minder belang hechten aan de maaltijd, wat blijkt uit het kopen van kant-en-klaargerechten die snel worden opgegeten. Dit zou niet het geval zijn wanneer men zijn maaltijden bereidt op basis van basisingrediënten.
- 46 -
Er is steeds het feit dat de correlatie tussen de aankoop en het verbruik van kant-enklaargerechten in vergelijking met de BMI het omgekeerde is van wat de geruchten ons doen geloven. De verdiensten en gebreken van deze kant-en-klaargerechten werden in de enquête onderzocht. De opinie van een grote meerderheid (90,5%), zoals men wel moest verwachten zou zijn dat deze gerechten makkelijker en sneller zijn. Men vindt ook een belangrijke fractie die niet denkt dat deze gerechten evenwichtig zijn (68,9%) of beter (83,3%). Totale steekproef Akkoord 1. Het is gemakkelijker en het gaat sneller 2. Ze zijn bedoeld voor wie geen tijd heeft om te koken 3. Het is evenwichtig 4. Het is lekkerder 5. Je wordt er dik van 6. Ze zijn bedoeld voor wie niet graag kookt 7. Je verspilt er minder mee 8. Je eet er minder door 9. De kinderen hebben het liever 10. Het is modern 11. Het is goedkoop
90,5 77,9 17,9 8,0 48,7 68,9 31,5 20,2 29,8 58,5 10,7
Akkoord Niet Weet Gebruikers Niet akkoord niet gebruikers 3,9 5,6 97,1 80,3 16,4 5,7 78,8 76,9 68,9 13,3 21,4 12,0 83,3 8,7 10,5 3,8 31,6 19,7 46,4 53,0 23,4 7,7 63,8 77,8 55,7 12,8 31,5 31,5 65,2 14,6 21,7 17,9 45,6 24,6 34,0 23,1 29,8 11,6 60,1 56,8 76,7 12,6 14,2 5,1
Tabel XXII: percentage persoon die akkoord of niet akkoord zijn met de verdienste toegekend aan kant-en-klaargerechten die men in de handel koopt
Sommige van deze resultaten zijn toch verrassend als we ze vergelijken met de vorige vaststellingen. Men merkt geen enkel significant verschil tussen de BMIklassen, ongeacht de vraag. Iedereen antwoordt dus min of meer in dezelfde zin, terwijl sommigen er meer kopen en verbruiken als anderen. Dit zou het idee versterken van een tweedeling tussen de “hedonisten” en de anderen. Als, bijvoorbeeld, in alle BMI-klassen eenzelfde verhouding personen niet akkoord is met het feit dat deze gerechten beter of evenwichtig zijn, terwijl men er in de klasse BMI1 aanzienlijk meer koopt en verbruikt dan in klasse BMI4, betekent dit dat men in klasse BMI1 minder belang hecht aan deze eigenschappen (namelijk organoleptische eigenschappen) van de voeding dan in klasse BMI4. 7.1.4 Laat op de avond genuttigde of bestelde maaltijden 14,9% neemt regelmatig of vaak nog een extra maaltijd ‘s avonds laat, bijvoorbeeld na een televisie-uitzending. Voor 15,1 % komt dat zelden voor en 69,9% nooit. Vaak Zelden Nooit
BMI1 22,0 17,1 61,0
BMI2 16,9 12,7 70,5
BMI3 9,8 15,9 74,4
BMI4 13,5 26,9 59,6
Tabel XXIII: verhouding van personen die al dan niet regelmatig een bijkomende maaltijd nemen ‘s avonds laat volgens de BMI-klassen
- 47 -
TOTAAL 14,9 15,1 69,9
Het zijn vooral personen met BMI1 en BMI2 die deze bijkomende maaltijden nemen terwijl die met BMI3 dat slechts zelden of nooit doen (χ2 sign. =.04). Deze praktijk komt vaker voor bij mannen (19,5%) dan bij vrouwen (10,9%) (χ2 sign. =.006). Evenzo komt ze ook meer voor hoe jonger men is (32,1% voor de 18- tot 24-jarigen; 7,1% voor de 50- tot 55-jarigen - χ2 sign. =.001). De scharnierleeftijd lijkt in dit geval 40 jaar te zijn waar het aantal personen die dit doen met de helft vermindert. Wanneer men het doet, zijn het in 7,8% van de gevallen buitenshuis bestelde gerechten, 28,1% reeds bereide en terug opgewarmde gerechten en 49,7% op het ogenblik zelf bereide gerechten (broodjes, pasta ...). Op dit vlak blijkt geen enkele onderscheiding tussen de BMI-klassen of volgens andere criteria.
- 48 -
7.1.5 Het eten van tussendoortjes en wat ermee vergezeld gaat 7.1.5.1 Tussendoortjes in het algemeen De geïnterviewden werden uitgenodigd één van de als volgt geformuleerde uitspraken te kiezen: Ik eet alleen tijdens de maaltijden, ik eet bijna nooit tussendoortjes
28,4%
Op sommige dagen eet ik al eens tussendoortjes, maar meestal eet ik tijdens de maaltijden
51,8%
Ik eet voortdurend tussendoortjes, maar ik eet ook normaal tijdens de maaltijden
17,0%
Ik eet uitsluitend tussendoortjes en weinig of helemaal niet tijdens de maaltijden
2,8%
Tabel XXIV: percentage personen die verklaren tussendoortjes te eten volgens één van de beschreven modaliteiten
De meerderheid (71,6%) eet tussendoortjes maar met variabele intensiteit. We moeten hier wijzen op de moeilijkheid om over de kwestie van de tussendoortjes te beginnen bij subjectieve enquêtes. Ook al lijkt de term “tussendoortjes” gekend en een bijzondere voedingssituatie te vertegenwoordigen, iedereen geeft er namelijk niet altijd dezelfde betekenis aan. Bijvoorbeeld, enkele chips of kaasblokjes bij een aperitief zouden voor sommigen geen tussendoortje zijn. Een lichte maaltijd nemen tussen de maaltijden in (een “tienuurtje” voor de jongeren) zou daarentegen voor anderen een tussendoortje zijn. We hebben ons via de feedback van de enquêteurs rekenschap kunnen geven van het feit dat een sleutelvariabele de hoeveelheid voedsel van het tussendoortje was. Sommigen verklaren tussendoortjes te eten wanneer ze één of twee chips eten en anderen wanneer het om het hele pak gaat. Het verschil is belangrijk. Een specifieke studie over het eten van tussendoortjes zou een preciezere maat moet opleveren van de frequentie en de geconsumeerde hoeveelheden volgens andere observatiemethodes (bijvoorbeeld met een dagboek). Bovendien zou het kunnen dat, als de persoon een schuldgevoel heeft tegenover tussendoortjes, hij ze “vergeet” (tussen de mentale repressie17 en de verdringing van een herinnering), minimaliseert of dit voedingsgedrag18 zelfs niet meer identificeert. Sommigen eten dus tussendoortjes maar zijn er zich niet, of niet meer, van bewust. Anderen eten tussendoortjes maar schamen zich erover en liegen. Ten slotte is de hoeveelheid die in één keer wordt gegeten als tussendoortje (vergezeld van een gevoel niet de hele tijd tussendoortjes te eten) belangrijk en kan ze een bijkomende maaltijd vormen. Om de plaats van tussendoortjes in de voeding beter te begrijpen vragen diëtisten vaak aan hun patiënten alles wat ze eten en de hoeveelheden te noteren. De analyse van deze vraag over tussendoortjes naargelang bepaalde identificatievariabelen, toont dat er geen verschil zou bestaan tussen de geslachten: mannen (70,00%) verklaren evenveel tussendoortjes te eten als vrouwen (73,1%).
18
Mutatis mutandis zou men kunnen spreken van een vorm van agnosie op het gebied van tussendoortjes. - 49 -
Het eten van tussendoortjes zou daarentegen sterk leeftijdsgebonden zijn (χ2 sign. =.001). 10,7% van de 18- tot 24-jarigen verklaren zelden tussendoortjes te eten terwijl 36,0% van de 50- tot 55-jarigen verklaren dat wel te doen. Het eten van tussendoortjes zou dus met de leeftijd stijgen. Dit zou eveneens een kwestie kunnen zijn van generaties of van een evolutie van de voedingsgewoontes. De houding van de ouders, tijdens de kindertijd, lijkt een invloed uit te oefenen op het gedrag. Twee vragen (V18 en V19) werden in die richting gesteld. De ene heeft betrekking tot het strenge karakter van het verloop van de maaltijden (vast uur, allemaal samen, bord leeg eten), de andere tot de toestemming om, als het kind honger heeft, te eten voor etenstijd. De resultaten tonen een onderling verband tussen het eten van tussendoortjes en, enerzijds het strenge karakter van de ouders op het verloop van de maaltijden (χ2 sign. =.008), anderzijds het permissieve karakter van de ouders op de mogelijkheid om te eten voor etenstijd (χ2 sign. =.045). Houding van de ouders in de kindertijd met betrekking tot > Eten van tussendoortjes nu Nooit of zelden Matig Voortdurend
Het verloop van de maaltijden Strenge Weinig ouders strenge ouders 28,3 29,2 54,3 41,7 17,4 29,2
De toelating te eten voor etenstijd Permissieve Nietouders permissieve ouders 26,6 30,2 49,5 54,0 23,9 15,9
Tabel XXV: percentage personen die verklaren of de manier waarop de maaltijden verliepen en de toestemming om voor etenstijd te eten streng was in hun kindertijd
Met andere woorden, de opvoeding in de kindertijd zou bij sommige personen een rol spelen in het eten van tussendoortjes op volwassen leeftijd.
19,8
51,8
28,4
TOTAAL
23,3
55,8
20,9
BMI1 niet of zelden
14,5
20,6
19,2
49,4
54,1
30
26,7
29,1
BMI2
BMI3
BMI4
m atig
56,4
voortdurend
2
Grafiek 14: frequentie van het eten van tussendoortjes volgens de BMI-klasse (χ niet sign.).
De analyse volgens de BMI vertoont daarentegen geen verschillen. Personen met zwaarlijvigheid of overgewicht verklaren niet meer tussendoortjes te eten dan de andere. Personen met BMI1 zouden dezelfde neiging hebben om meer tussendoortjes te eten als de andere. - 50 -
7.1.5.2 Ongeduld tegenover hongergevoel. 37,6% van de personen verklaart te wachten tot etenstijd ook al hebben ze honger. Daarentegen eet 23,7% wanneer ze honger hebben, zonder etenstijd af te wachten. 34,6% wacht al dan niet, naargelang de omstandigheden. De correlatie met het eten van tussendoortjes is zeer duidelijk (χ2 sign. <.001). Ongeduld
Wacht altijd tot etenstijd
Tussendoortjes eten Nooit of zelden Matig Voortdurend
53,9 39,9 6,1
Eet zelfs Variabel wanneer naargelang de de maaltijd omstandigheden niet klaar is 10,4 11,9 46,5 68,6 43,1 19,5
Andere gevallen
36,0 52,0 12,0
Tabel XXVI: percentage personen die verklaren al dan niet tot etenstijd te wachten wanneer ze een hongergevoel krijgen
53,9 % van de personen die tot etenstijd wacht, ook al hebben ze honger, verklaart tevens nooit (of zeer zelden) tussendoortjes te eten. Zij die eten ook al is de maaltijd niet klaar, zijn ook de gemiddelde (46,5%) of intense (43,1%) eters van tussendoortjes. Het eten van tussendoortjes is dus nauw verbonden met het hongergevoel en vooral met de beheersing ervan. Het kan dus worden beschouwd als een onmiddellijk antwoord op het hongergevoel en het ongeduld om het te bevredigen. De opvoeding moet deze praktijk ongetwijfeld beïnvloeden. De analyse van deze vraag door vraag 19, waar hen wordt gevraagd of hun ouders hen, in hun kindertijd, toelieten te eten zonder te wachten tot etenstijd, toont een significante correlatie (χ2 sign. =.004). Het effect van de opvoeding is dus ook gevoelig op het geduldig of ongeduldig gedrag om het hongergevoel te stillen voor etenstijd. Houding van de ouders tegenover het Permissieve Niethongergevoel van het kind ouders permissieve ouders Huidig ongeduld Wacht steeds tot etenstijd 32,6 42,4 Eet ook al is het eten nog niet klaar 27,8 20,1 Variabel 33,3 35,4 Ander geval 6,2 2,2 Tabel XXVII: percentage personen die verklaren al dan niet tot etenstijd te wachten in functie van de sterke of zwakke permissiviteit van hun ouders in hun kindertijd
Ook hier, en globaal, toont de analyse volgens BMI geen significante statistische verschillen. Bepaalde indexen doen echter denken dat een kleinere verhouding van de zwaarlijvige personen verklaart tot etenstijd te wachten wanneer ze honger hebben en vaker omzeilingsstrategieën ontwikkelen (wacht soms niet, ander geval ...). - 51 -
BMI-index Huidig ongeduld Wacht altijd tot etenstijd Eet ook al is de maaltijd niet klaar Variabel Ander geval
BMI1
BMI2
BMI3
BMI4
TOTAAL
34,9 30,2 34,9 0,0
35,8 23,1 37,3 3,8
44,4 22,2 29,2 4,1
29,1 27,3 34,5 9,1
37,6 23,7 34,6 4,1
Tabel XXVIII: percentage personen die verklaren al dan niet tot etenstijd te wachten in functie van de BMI
Meer personen met overgewicht (44,4%) lijken tot etenstijd te wachten ook al hebben ze honger, wat kan worden beschouwd als een vorm van “aandacht” of “oplettendheid” tegenover hun gewicht.
- 52 -
7.2 Tabak en alcohol Samenvatting ♦ Men merkt een significant statistisch verschil tussen de gemiddelde BMI-waarde van rokers en niet-rokers, over het algemeen ongeacht de leeftijd. ♦ Globaal gezien zijn de verbruikers van alcoholhoudende dranken verdeeld over alle BMI-klassen, met een zeer licht lager percentage voor de klasse BMI4. ♦ Rekening houdend met de hoeveelheid verbruikte alcoholhoudende dranken (per week) per BMI-klasse zijn de verschillen bijzonder frappant. De verbruikte hoeveelheid alcohol lijkt dus zeer sterk gecorreleerd te zijn aan het gewicht bij de verbruikers.
7.2.1 Tabak 33,1% van onze steekproef (18 tot 55 jaar) rookt voor het ogenblik. De gemiddelde BMI van de rokers bedraagt 23,41 en van de niet-rokers 24,30. Het verschil is significant (t sign .=.01). Dit verschil zou te wijten kunnen zijn aan het feit dat meer jongeren roken. Maar over het algemeen blijft het verschil tussen roker en niet-roker naargelang de leeftijd (Anova : F.sign. <.001), waarbij een groter verschil wordt vastgesteld in de klasse van 25 tot 29 jaar. Gemiddelde:
roker
niet-roker
30 29 28 27 26 25 24 23 22 21 20 18 tot 19 jaar
20 tot 24 jaar
25 tot 29 jaar
30 tot 34 jaar
35 tot 39 jaar
40 tot 44 jaar
45 tot 49 jaar
50 tot 54 jaar
Grafiek 15: verhouding van de rokers en niet-rokers per leeftijdsgroep
Het significante verschil (Anova : F.sign. <.001) wordt ook vastgesteld naargelang het geslacht: Geslacht Man Vrouw
roker 24,21 22,46
niet-roker 25,18 23,63
Tabel XXIX: gemiddelde BMI van de rokers en niet-rokers per geslacht
Tabaksgebruik is dus een factor die in correlatie staat met het gewicht. - 53 -
Als logisch gevolg van dit resultaat stijgt de verhouding niet-rokers naargelang de BMI-klassen, tot BMI3, maar daalt voor BMI4. Rokers
Niet-rokers
74,1
67,3
64,4
55,8 44,2 35,6
32,7 25,9
BMI
BMI1
BMI2
BMI3
BMI4
Grafiek 16: verhouding van de rokers en niet-rokers per BMI-klasse
Als we de resultaten in vergelijking met het totale aantal rokers onderzoeken, bevindt 8,9% onder hen zich in de klasse BMI4 en 9,1% van de niet-rokers, terwijl respectievelijk 59,9% en 53,9% zich in de klasse BMI2 bevindt. Dit zou kunnen betekenen dat proportioneel en relatief met de verhouding rokers per klasse, iets meer mensen zouden roken in de klasse BMI4 (χ2 sign. =.06). 7.2.2 Alcohol 7.2.2.1 Algemeen verbruik Bijna 3 Belgen op 4 verbruikt matig of regelmatig alcoholhoudende dranken. Globaal vindt men geen significante verschillen (χ2 niet significant) hoewel de grafiek toont dat minder obese personen (BMI4) er zouden verbruiken. Wanneer we de personen met BMI4 vergelijken met de andere, wordt het verschil significant met een verhoogde drempel (χ2 sign.=.08).
- 54 -
Ja
Nee 77,5
74,7
74,1 67,4
65,5
34,5
32,6 25,9
TOTAAL
25,3
BMI1
BMI2
22,5
BMI3
BMI4
Grafiek 17: verbruikers van alcohol per BMI-klasse
Het verschil tussen mannen (84,1%) en vrouwen (65,2%) is significant (χ2 sign.<.001). Het verschil tussen mannen met overgewicht en zwaarlijvigheid (84,3%) en vrouwen men overgewicht en zwaarlijvigheid (63,1%) is ook significant (χ2 sign.=.001). 7.2.2.2 Verbruikte hoeveelheden Maar wanneer de personen alcoholhoudende dranken consumeren is de hoeveelheid veel groter naarmate de BMI stijgt (Anova: F.sign. <.001). Voor het totaal van de personen met BMI4 die alcohol gebruiken (hetzij ongeveer 2 op 3), verkrijgt men een gemiddelde van 18,71 glazen alcoholhoudende dranken per week. Deze trend om meer alcoholhoudende dranken te consumeren dan het gemiddelde van de steekproef vinden we ook terug bij personen met overgewicht (13,24 glazen per week). 18,71
13,24 10,91 9,38
4,91
TOTAAL
BMI1
BMI2
- 55 -
BMI3
BMI4
Grafiek 18: gemiddeld aantal glazen alcoholhoudende drank geconsumeerd per week bij de verbruikers van alcohol per BMI-klasse
Het verschil tussen man (15,39 glazen/week) en vrouw (6,27 glazen/week) is bijzonder groot (t.sign. <.001) en ongetwijfeld cultureel. We vinden het terug en het wordt geaccentueerd in absolute waarde (t.sign. <.001) wanneer we mannen met overgewicht en zwaarlijvigheid (19,93 glazen/week) en vrouwen met overgewicht en zwaarlijvigheid (5,88 glazen/week) vergelijken. Met andere woorden vrouwen met overgewicht en zwaarlijvigheid zouden beter opletten met hun alcoholverbruik dan mannen. De hoeveelheid verbruikte alcohol lijkt dus zeer sterk in verband te staan met het gewicht – bij zij die alcohol verbruiken, dat wil zeggen in het achterhoofd houdend dat sommige personen met zwaarlijvigheid of overgewicht geen alcohol verbruiken (respectievelijk 34,5 en 22,5%).
- 56 -
7.3 Fysieke activiteiten Samenvatting ♦ Men merkt op dat minder personen met BMI3 en BMI4 aan sport doen, wat wijst op minder georganiseerde lichaamsbeweging.. ♦ Wanneer ze een sport beoefenen, gaat het gemiddeld om minder zware of intense sporten (zoals bijvoorbeeld lopen, fietsen, racketsporten en balsporten); ten voordele van zachtere sporten als aerobics, dansen of zwemmen. ♦ Wandelen is eveneens minder significant dan gemiddeld bij zwaarlijvige personen. ♦ Daarentegen toont het noodzakelijke wandelen (boodschappen doen, naar het werk gaan, zich thuis verplaatsen …) geen verschillen tussen de personen naargelang de BMI-klassen. ♦ Om weinig verdiepingen te beklimmen kan het gebruik van de trap in plaats van de lift een makkelijke manier zijn om lichaamsbeweging te krijgen. Men stelt vast dat personen met overgewicht en zwaarlijvigheid dit minder doen dan andere wanneer het mogelijk is. ♦ Men merkt geen verschil naargelang de BMI op in het gebruik van de fiets voor verplaatsingen (naast de sportieve vrijetijdsbesteding).
7.3.1 Het beoefenen van een sport
Ja
Nee 67,3 55,6
44,4
48,8
51,2
53,1 46,9
57,9
42,1 32,7
TOTAAL
BMI1
BMI2
BMI3
BMI4
Grafiek 19: verhouding van personen die verklaring een sport te beoefenen volgens de BMI-klassen
Iets minder dan één Belg op twee (44,4% van de 18- tot 55-jarigen) zou een sport beoefenen. Het zijn meer personen van BMI1 (48,8%) en BMI2 (46,9%) die een sport zouden beoefenen. Daarentegen beoefenen minder personen met overgewicht (42,1%) en vooral zwaarlijvigheid (32,7%) er een (χ2 sign.=.05). De leeftijd is een bepalende factor (χ2 sign.=.015): 63% van de 18- tot 24-jarigen beoefent een sport tegen 33,7 % van de 45- tot 49-jarigen.
- 57 -
BMI1 BMI2 BMI3 BMI4
TOTAAL
2
Hardlopen, joggen, wandelen als sport
14,0
14,7
12,2
5,5
13,1
9
Fietsen, mountainbiken, enz. (let op: als sport en niet als verplaatsingsmiddel)
4,7
12,4
11,6
7,3
11,1
5
Zwemmen
4,7
8,8
12,8
14,5
10,2
3
Tennis, squash, badminton,…
11,6
9,4
7,0
3,6
8,4
12
Dansen, aerobics, fitness
16,3
7,6
7,6
9,1
8,4
1
Turnen, taï chi, yoga, ….
14,0
7,4
5,2
5,5
7,0
7
Voetbal, basketbal, volleybal, handbal en andere balsporten
2,3
7,9
4,1
1,8
5,9
13
Andere sporten
0,0
2,4
3,5
1,8
2,5
6
Paardrijden
2,3
1,2
1,2
0,0
1,1
11
Gevechtssporten (type judo, karate, haïkido, ….)
0,0
1,8
1,2
0,0
1,1
4
Golf, hockey,…
0,0
0,9
1,2
1,8
1,0
8
Sporten met wapens (boogschieten, jacht, geweer ...), schermen ...
0,0
0,9
1,2
0,0
0,8
10
Rollerskates en andere sporten “op wieltjes”
0,0
0,6
0,6
1,8
0,7
Tabel XXX: percentage personen die de sport in kwestie beoefenen volgens de BMI
Wat de beoefende sporten betreft, zijn de drie frequentst beoefende hardlopen en wandelen, fietsen en zwemmen. Fietsen vindt meer aanhangers dan gemiddeld bij BMI2 en BMI3. Hardlopen en wandelen bij BMI1 en BMI2. Zwemmen zou de favoriete sport zijn van personen met overgewicht en zwaarlijvigheid. • Dansen en aerobics bij BMI1 en BMI4. • • •
Over het algemeen worden sommige sporten veel minder vaak gekozen door personen met BMI4 dan gemiddeld. Ze lijken overeen te komen met sportieve activiteiten met “intensere” inspanningen zoals hardlopen (en wandelen), fietsen, racketsporten (tennis, badminton, squash) en balsporten. Dit ten voordele van “zachtere” sporten zoals fietsen, dansen en aerobics. In deze orde van ideeën geven personen met BMI3 daarentegen evenveel of meer dan gemiddeld de voorkeur aan “harde” sporten als hardlopen en fietsen. Maar ook aan zwemmen wat de favoriet lijkt te zijn. Op psychologisch vlak merken we bovendien op dat zwemmen een sport is waarbij men zich bijna naakt moet tonen. Desondanks draagt ze de voorkeur weg bij de meest corpulente personen. Maar het is ook één van de zeldzame sporten waarbij gewicht geen handicap is. 7.3.2 Wandelen Met wandelen bedoelen we wandelen zonder ander doel dan naar verschillende plaatsen gaan voor het plezier, zich te ontspannen, frisse lucht te nemen dat wil zeggen voor het wandelen zelf. We onderscheiden deze activiteit van het “nuttige” wandelen of het wandelen nodig om een doel te bereiken zoals om boodschappen te doen, naar het werk te gaan of op bezoek enz. - 58 -
Ja
81,4 69,3
68,2
Nee
66,9 54,7 45,3
31,8
30,7
33,1
18,6
TOTAAL
BMI1
BMI2
BMI3
BMI4
Grafiek 20: percentage personen die verklaren te wandelen volgens BMI-klasse
Ongeveer twee personen op drie maken wandelingen. Maar naarmate de BMI stijgt, verklaren minder personen te wandelen (χ2 sign.=.04). (Slechts) iets meer dan één persoon op twee met BMI4 beoefent deze activiteit. Het is vooral in het weekend dat men wandelt (ongeveer 37,5 % van de gevallen in het weekend en andere dagen – en alleen het weekend 24,7%), twee tot drie keer per week (20,1%), één keer per week (18,4%) en minder vaak (24,2%). Men merkt op dit gebied geen statistisch verschil op het gebied van de periodes van de week gekozen om te wandelen naargelang de BMI-klassen.
Gemiddeld aantal minuten per week
BMI1 160,61
BMI2 123,95
BMI3 116,28
BMI4 108,97
TOTAAL 123,76
Tabel XXXI: gemiddeld aantal minuten gewijd aan het wandelen volgens de BMI
Personen die wandelen doen dat gemiddeld twee uur per week. Toch merken we een afname van de duur van het wandelen naargelang de BMI. De verschillen tussen BMI1 en BMI4 en tussen BMI1 en BMI3 zijn significant (t sign.=.006). Evenzo meer in het algemeen tussen BMI1+BMI2 en BMI3+BMI4 (t sign.=.04). Wanneer personen met overgewicht en zwaarlijvigheid wandelen, dan doen ze dat minder lang dan personen met een lagere BMI. 7.3.3 Wandelen Wandelen wordt in de enquête beschouwd als elke dagelijkse wandelactiviteit, inclusief doelgerichte verplaatsingen zoals naar het werk, naar de winkels, voor bezoeken enz. met inbegrip van de verplaatsingen in en naar huis. Gemiddeld verklaren de personen zich iets meer dan twee uur per dag te voet te verplaatsen (132,85 minuten).
- 59 -
BMI1 120,26
Gemiddeld aantal minuten per dag
BMI2 134,17
BMI3 135,41
BMI4 126,06
TOTAAL 132,85
Tabel XXXII: gemiddeld aantal minuten gewijd aan wandelen per dag volgens BMI
Er blijkt geen enkel significant verschil tussen de BMI-klassen: personen met overgewicht en zwaarlijvigheid zouden zich niet meer of minder te voet verplaatsen dan de andere. Er blijkt een significant verschil (t sign.<.001) tussen mannen (117,99’) en vrouwen (149,47’), wat overeen zou komen met de ideeën volgens dewelke deze laatste meer tijd rechtop zouden doorbrengen, meer bepaald in het kader van het huis en de huishoudelijke taken. Dit verschil heeft ook zijn weerslag op de personen met overgewicht en zwaarlijvigheid: voor de vrouwen van deze twee categorieën is de dagelijkse verplaatsingstijd (152,25’) ook veel hoger dan de verplaatsingstijd van de mannen (110,91’) - (t sign.<.001). 7.3.4 Gebruik van trappen. Sommigen kunnen ervan uitgaan dat het gebruik van de trap in plaats van een lift waar mogelijk verkieslijk is in het kader van een dagelijkse, “goedkope” en makkelijke lichaamsbeweging. Bijna één persoon op twee neemt de trap wanneer dat doenbaar is.
51,2
52,1
47,5
44,4
25,9
TOTAL
IMC1
IMC2
IMC3
IMC4
Grafiek 21: percentage personen die verklaren de trap te nemen telkens dat mogelijk is in plaats van een lift, volgens de BMI-klasse
Afhankelijk van de BMI daalt deze praktijk aanzienlijk (χ2 sign.=.005) vooral voor personen met BMI4 (χ2 sign.<.001). Men vindt tevens een verschil (χ2 sign.=.07) tussen vrouwen met overgewicht en zwaarlijvigheid (44,2% gebruikt de trap) en mannen (36,4%).
- 60 -
7.3.5 Gebruik van de fiets voor de verplaatsingen (ander dan sportief gebruik). Meer dan één persoon op drie (34,1%) gebruikt een fiets om zich te verplaatsen (buiten de sport). Er blijkt geen enkel significant verschil tussen de BMI-klassen, deze praktijk lijkt homogeen verdeeld over de segmentatiecriteria.
- 61 -
7.4 Andere vrijetijdsbestedingen Samenvatting ♦ Personen met overgewicht en zwaarlijvigheid zouden minder vaak een hobby beoefenen als de andere. ♦ Dat tekent zich vooral af ter hoogte van de bezigheden “buitenshuis” waar de verschillen groot zijn: personen met BMI3 en BMI4 gaan minder vaak uit voor opvoeringen of bezoeken. ♦ Daarentegen, en als een logisch gevolg hiervan, brengen deze mensen ook meer tijd voor de televisie door. ♦ Men stelt echter geen verband vast tussen de BMI-index en het feit dat men zijn maaltijden voor de televisie neemt. Een hypothese die men hoort volgens dewelke men zo door de televisie “geabsorbeerd” zou zijn dat men geen aandacht meer besteedt aan de hoeveelheden die men eet, zou zo niet worden bevestigd hier. ♦ Het feit dat men “televisiemaaltijden” eet terwijl men naar televisie kijkt is geen eigenschap van overgewicht of zwaarlijvigheid. Het tegendeel zou zelfs waar zijn in die mate waarin deze praktijk het wijdst verspreid zou zijn bij de personen met BMI1 en BMI2. Dit zou hier aansluiten bij een vorig resultaat met betrekking tot de bereiding van de maaltijden. ♦ Hetzelfde geldt voor de consumptie van snacks en tussendoortjes voor de televisie. Deze zouden het vaakst worden geconsumeerd door magere of zwaarlijvige personen en minder door mensen met een normaal gewicht of met overgewicht. ♦ Toch stelt men vast dat het belangrijkste criterium dat de inname bepaalt van drank of voedsel terwijl men televisie kijkt, de voor het scherm doorgebrachte tijd is: voor de televisie eten om tijd te hebben om ernaar te kijken. ♦ Dit resultaat vinden we ook terug met betrekking tot Internet waar de tijd die men besteedt aan het surfen rechtstreeks verbonden is met de consumptie van voedsel onafhankelijk van de BMI.
7.4.1 Hobby’s Meer dan 3/4 verklaart een hobby te beoefenen. 88,4 81,3
78,4
73,4 67,3
TOTAAL
BMI1
BMI2
BMI3
BMI4
Grafiek 22: percentage personen die verklaren een hobby te hebben volgens de BMI-klasse
Deze praktijk verschilt afhankelijk van de BMI. Ze heeft de neiging aanzienlijk te dalen (χ2 sign.=.015) op basis van de index. Personen met overgewicht en - 62 -
zwaarlijvigheid zouden dus minder vaak (χ2 sign.=.004) een hobby beoefenen dan de andere. Hoewel men geen globale significante verschillen merkt tussen mannen en vrouwen, beoefenen daarentegen vrouwen met overgewicht en zwaarlijvigheid(67,0%) minder vaak een hobby dan de mannen (76,3%) (χ2 sign.=.004). Misschien zijn de vrouwen meer in beslag genomen door huishoudelijke taken die ze niet als hobby beschouwen, terwijl de mannen zich kunnen bezighouden met dergelijke activiteiten en ze wel als hobby bestempelen. Deze praktijk neemt tevens af met de leeftijd (χ2 sign.=.03) Lezen
53,1
Muziek
15,6
Andere (nader omschrijven):
8,0
Video-/Internetspelletjes
6,7
Doe-het-zelven, repareren, maquettes maken
4,6
Houdt zich bezig met: sportclub, vereniging, school, wijk ...
4,0
Actief lid van een vereniging, sportclub, vereniging, school, wijk vereniging ... (petanque, kaarten …)
3,8
Tekenen, schilderen, beeldhouwen …
2,9
Verzamelen (postzegels enz.)
1,3
Tabel XXXIII: percentage personen die verklaren een hobby te hebben, volgens het type hobby.
De meest genoemde hobby’s zijn lezen (53,1%) en muziek (15,6%). We merken op dat doe-het-zelven (maar is dat tegenwoordig wel een hobby?) zelden als vrijetijdsbesteding wordt genoemd (4,6%). De enige verschillen volgens de BMI-klassen hebben betrekking op sportclubs en andere verenigingen waar men een groter aandeel personen met BMI3 en BMI4 vindt (invloed van de sociale contacten en/of bars?). Daarentegen zouden personen van deze klassen minder geneigd zijn tot doe-het-zelven. 7.4.2 Bezigheden buitenshuis Over het algemeen heeft 7% nooit bezigheden buitenshuis, 26,4% minstens één keer per maand, 33,1% twee, 33,4% drie keer en meer. Pas de loisirs HD rare souvent très fréquemment
44,2 39,4 33,8
33,4 33,1 30,2
34,5 31,6
35,7 35,7
26,4 23,4
22,1
19,6
16,3 10,5
9,3
7
8,9
4,7
TOTAL
BMI < 18.5
18.5 à 25
- 63 -
25 à 30
> 30
Grafiek 23: onderverdeling van het percentage personen dat bezigheden buitenshuis heeft volgens de frequentie en de BMI-klasse
Deze bezigheden zijn als volgt onderverdeeld: Minstens één keer per maand 5,4
Minder vaak
Nooit
42,0
52,6
23,6
56,2
20,2
3. Bezoeken van tentoonstellingen, musea, …
6,1
52,6
41,3
4. Toerisme in de buurt
8,7
50,5
40,8
5. Uitgaan in de stad, restaurant-, cafébezoek…
62,1
25,9
12,0
6. Gaan dansen in discotheek, enz.
13,8
22,1
64,1
5,6
8,7
85,7
83,4
12,3
4,3
1. Theater, opera 2. Bioscoop
7. Ontmoetingsclubs, kaartclubs, … 8. Familiebezoek, vriendenbezoek
Tabel XXXIV: Onderverdeling van het percentage personen die bezigheden buitenshuis hebben volgens het type bezigheid
Uitgaan en bioscoop lijken de favoriete bezigheden. De onderverdeling volgens BMI-klasse toont belangrijke verschillen op het gebied van frequentie. BMI1 BMI2 BMI3 BMI4
TOTAAL
Geen bezigheden buitenshuis
9,3
4,7
10,5
9,1
7,4
Minstens één bezigheid buitenshuis per maand of meer
16,3
22,1
34,9
34,5
26,4
Minstens twee bezigheden buitenshuis per maand of meer
30,2
33,8
31,4
36,4
33,1
Drie en meer bezigheden buitenshuis of vaker
44,2
39,4
23,3
20,0
33,4
Tabel XXXV: percentage personen met een bezigheid buitenshuis en de frequentie hiervan volgens de BMI
Personen met overgewicht en zwaarlijvigheid hebben veel minder bezigheden buitenshuis dan de andere (χ2 sign.<.001). Bijvoorbeeld 23,3% en 20% van hen hebben ten minste drie bezigheden buitenshuis per week tegen 39,4% van de BMI2 en 44,2% van de BMI1. Terwijl het verschil mannen/vrouwen globaal genomen niet significant is, is dit met geslacht en overgewicht + zwaarlijvigheid samen genomen, dat wel. Zo zijn het vooral de mannen met overgewicht en zwaarlijvigheid die gemiddeld minder recreatie buitenshuis hebben dan de vrouwen van dezelfde BMI-categorieën (χ2 sign.<.001). De leeftijd heeft slechts en onrechtstreekse invloed (Anova). 7.4.3 Televisie 7.4.3.1 Eigenschappen van het televisiegebruik In de huishoudens van de geïnterviewden vindt men 2,4% die geen televisietoestel zouden hebben, 56,6% één enkel, 28,9% twee en 12,2% drie en meer. - 64 -
Er blijkt geen enkel verschil wat het aantal televisietoestellen per huishouden betreft op basis van de BMI. Er wordt door de respondenten van de enquête in de volgende verhoudingen televisie gekeken: Minder dan één uur
14,0
Eén tot minder dan 2 uur
37,8
Twee tot minder dan 3 uur
28,3
Drie tot minder dan 4 uur
12,2 7,8
Meer dan 4 uur Tabel XXXVI: Onderverdeling van de tijd die voor de televisie wordt doorgebracht bij zij die televisie kijken
En het vaakst ‘s avonds: In de living of in een vertrek waar de televisie staat
86,2
In de slaapkamer (in bed)
12,1 1,7
Ander geval: Tabel XXXVII: Onderverdeling van de plaatsen waar ‘s avonds het vaakst televisie wordt gekeken
De gemiddelde tijd die men voor de televisie doorbrengt stijgt met de BMI (χ2 sign.=.001). Personen met BMI3 en BMI4 kijken meer televisie dan de andere (χ2 sign.=.005). Dit verschil is tevens significant voor de BMI4 in vergelijking met de andere. Deze personen met een hoge BMI brengen dus meer tijd voor de televisie door en besteden dus minder tijd aan andere activiteiten, waaronder recreatie. Minder dan twee uur per dag Twee tot vier uur per dag Meer dan vier uur per dag
BMI1 51,3 38,5 10,3
BMI2 57,6 36,1 6,2
BMI3 45,2 48,8 6,0
BMI4 37,0 42,6 20,4
TOTAAL 51,8 40,5 7,8
Tabel XXXVIII: Onderverdeling van de voor de televisie doorgebrachte tijd volgens de BMI
Hoe jonger, hoe meer ze de gewoonte lijken aan te nemen ’s avonds in bed televisie te kijken. Zo gaan we van 30,8% bij de 18- tot 24-jarigen naar à 5,6% bij de 45- tot 49-jarigen. Dit resultaat is significant (χ2 sign.=.003). Vandaar blijkt er een klein verschil wat het televisie kijken in bed ’s avonds betreft tussen personen met BMI1 + BMI2 (13,7%) tegenover BMI3 + BMI4 (10,1%). 7.4.3.2 Het verbruik van voeding en de televisie De maaltijden aan tafel Men stelt vast dat 50,3% van de personen die televisie kijken, dat doet terwijl ze hun avondmaal nemen. Dit zou ook het geval zijn voor 15,2% ’s middags en zelfs 7,1% ’s - 65 -
ochtends (ter herinnering: steekproef van volwassen personen van 18 tot 55 jaar).
’s Ochtends (100%) ’s Middags (100%) ’s Avonds (100%)
Totaal JA waaronder 7,1 15,2 50,3
Vaak
Soms
Nooit
2,8 4,4 22,0
4,3 10,8 28,3
92,8 84,7 49,7
Tabel XXXIX: Onderverdeling van personen die televisie kijken terwijl ze hun maaltijd nemen, volgens de genomen maaltijd.
Deze praktijk lijkt onafhankelijk te zijn van een verband met de BMI. Niet meer personen met BMI3 en BMI4 nemen de ene of de andere, of meerdere maaltijden voor de televisie dan de andere. Deze praktijk is dus gelijkmatig verdeeld over alle klassen, hetzij globaal (het feit op één of ander moment te eten voor de spelende televisie) of maaltijd per maaltijd. Een hypothese die men hoort volgens de welke men “geabsorbeerd” zou zijn door de televisie, zodat men geen aandacht meer zou besteden aan de hoeveelheden die men eet zou zo niet worden bevestigd hier. Televisiemaaltijden Meer dan één persoon op drie (37,3%) verklaart een maaltijd te nemen in de vorm van een televisiemaaltijd in de zetel, of in bed, terwijl hij televisie kijkt. Afhankelijk van de BMI zou deze praktijk het vaakst voorkomen bij personen met BMI1 en BMI2 (40,7%) in vergelijking met BMI3 en BMI4 (31,7%) (χ2 sign.=.02). Ze wordt het minst waargenomen bij BMI3 (30,1%). Dit resultaat is in verband te brengen met de vorige resultaten. De televisiemaaltijden bestaan meestal uit koude of opgewarmde kant-en-klaargerechten. Nu stelt men vast dat kant-en-klaargerechten het vaakst worden gekocht en geconsumeerd door personen met BMI1 en BMI2. Dit sluit aan bij de reeds getrokken conclusies op het gebied van voedingshedonisme. Deze gerechten zijn niet de gerechten die het meeste eetplezier geven. Nu hechtten personen met BMI1 het minste belang aan dit aspect van de voeding en zijn ze dus meer geneigd kant-en-klaargerechten te kopen wat hen toelaat deze voor de televisie op te eten. Daarentegen hechtten meer personen met BMI3 en BMI4 meer belang aan dit plezier. Ze bereiden hun maaltijden dan ook vaker zelf, nemen ze in de gewoonlijke vorm en dus minder vaak in de vorm van televisiemaaltijden. Onder de andere geanalyseerde criteria is het verschil volgens leeftijd significant (χ2 sign.=.001). Hoe jonger, hoe vaker men dit doet: 50% van de min 30-jarigen tegenover 27,8% bij de plus 45-jarigen. Het verbruik van snacks voor de televisie Bijna twee personen op drie (63%) die televisie kijken, verklaren tijdens die tijd snacks te eten. Zeer frequent (elke keer) voor 14,1%, één keer op twee voor 24,3%, zelden (42,4%) en variabel voor 19,1%.
- 66 -
1. Chips, pinda’s, andere zoutjes van hetzelfde type
53,5
2. Chocoladerepen, chocolaatjes, andere zoetigheden
18,1
3. Fruit
14,5
4. Yoghurt, pudding, rijstpap en andere tussendoortjes in potjes
6,1
5. Brood, broodjes,…
1,9
6. Wafels, wafeltjes, koekjes, taart, gebakjes, …
2,5
7. Kaas, charcuterie, ….
1,9
8. Andere :
1,4
Tabel XL: Onderverdeling van het percentage personen volgens de meest voor de televisie geconsumeerde snacks
Het zijn vooral chips en andere gezouten snacks die de voorkeur wegdragen (53,5%) voor de televisie. JA: snacks voor televisie NEE
BMI1 75,6 24,4
BMI2 63,9 36,1
BMI3 56,7 43,3
BMI4 67,3 32,7
TOTAAL 63,0 37,0
Tabel XLI: Onderverdeling van het percentage personen die snacks eten voor de televisie volgens de BMI
De voor de televisie verbruikte snacks en tussendoortjes worden vooral gegeten door “magere” personen (75,6%) en zwaarlijvigen (67,3%) (χ2 sign.=.09). Personen met een normaal gewicht (63,9%) en vooral met overgewicht (56,7%) (χ2 sign.=.02) doen dit minder vaak. Ook leeftijd is een criterium van onderscheid: het zijn de jongste personen die het vaakst snacks eten: 80% van de min 30-jarigen tegenover 52% van de plus 45jarigen (χ2 sign.<.001). Wanneer er snacks worden gegeten, toont de hogere of lagere verbruiksfrequentie volgens de BMI geen significante verschillen. Men merkt bij dit criterium van de BMI geen verschillen tussen het type verbruikte snacks. Het enige significante verschil (χ2 sign.=.001) wordt geobserveerd tussen mannen en vrouwen op bepaalde verbruikte producten: vrouwen eten vaker fruit (21,8% tegen 6,4% van de mannen) en mannen chips (58,5% tegen 48,9% van de vrouwen). Het verbruik van dranken voor de televisie Bijna negen personen op tien (86,7%) die televisie kijken, verklaren gedurende die tijd dranken te consumeren. Zeer frequent (elke keer) voor 41,4 %, één keer op twee voor 28,8%, zelden (19,0%) en variabel voor 10,9%.
- 67 -
1. Bier, wijn en andere alcoholhoudende dranken
34,3
2. Frisdranken, koude gezoete dranken
29,9
3. Ongezoet water
23,8
4. Koffie, thee
11,4
5. Melk, drinkyoghurt, …
0,2
6. Andere
0,4
Tabel XLII: Onderverdeling van het percentage personen naargelang de vaakst voor televisie geconsumeerde dranken
Het zijn alcoholhoudende (34,3%) en vervolgens gezoete dranken (29,9%) die het vaakst worden geconsumeerd. Ongezoet water en dranken komen op de derde plaats wat frequentie betreft. In het algemeen worden dranken het minst vaak genomen door magere personen (BMI1: 92,7%) en zwaarlijvigen (BMI4: 89,1%). Ook hier is de leeftijd een criterium dat de praktijk onderscheidt: meer dan 94% van de min 30-jarigen nemen dranken tegenover 77% van de plus 50-jarigen (χ2 sign.=.004). Wanneer er dranken worden geconsumeerd toont de hogere of lagere verbruiksfrequentie naargelang de BMI vrijwel geen significante verschillen. Alleen de verhouding personen met BMI4 (53,5%) verschilt van BMI3 (37,1%) voor het antwoord “telkens ik televisiekijk” (χ2 sign.=.01). Globaal merkt met geen verschillen op het criterium van de BMI tussen de types geconsumeerde dranken. Daarentegen is het verschil mannen/vrouwen zeer groot (χ2 sign.<.001) op dit vlak. Alcoholhoudende dranken hebben de voorkeur bij 47,0% van de mannen tegen 23,2% van de vrouwen. Het tegendeel geldt voor water en caloriearme dranken (Vrouwen: 31,3%; mannen 15,3%). De BMI-categorieën accentueren dit fenomeen: het verschil tekent zich nog sterker af in het geval van personen met overgewicht en zwaarlijvigheid. Alcoholhoudende dranken genieten de voorkeur bij 47,6% van de mannen van deze BMI-klassen tegenover 17,2% van de vrouwen. Voor caloriearme dranken bedragen de waarden 12,6% voor de mannen en 40,2% voor de vrouwen. De voedingsinname en de tijd doorgebracht voor de televisie Uiteindelijk bepaalt de tijd doorgebracht voor de televisie aanzienlijk de consumptie van snacks (χ2 sign.<.001) en dranken (χ2 sign.=.003), en minder (dus niet significant) in het geval van de televisiemaaltijden (alsof het een kwestie van tijd was: eten voor de televisie om tijd te hebben om ernaar te kijken). 7.4.4 Spelconsoles. Dezelfde vragen op zoek naar het gedrag verbonden aan hun gebruik dan voor dat van de televisie werden gesteld voor de spelconsoles.
- 68 -
27,1% van de geïnterviewde personen verklaren spelconsoles te bezitten. Maar slechts 7,4% gebruikt ze zelf en dan vooral onder de jongste. Dit aantal is onvoldoende om over te gaan tot gedetailleerde en statistisch geldige analyses. 7.4.5 Internetgebruik 64,7% van de personen beschikt thuis over een Internetverbinding en 63,4% gebruikt ze persoonlijk. De dagelijkse tijd van het Internetgebruik is meestal minder dan één uur per dag (74,9%). Minder dan een kwartier
41,3
Een kwartier tot minder dan één uur
33,6
Eén uur tot minder dan twee uur
14,7
Meer dan 2 uur
10,3
Tabel XLIII: Onderverdeling van de dagelijks op Internet bestede tijd onder zij die het Internet gebruiken
Onder hen die Internet gebruiken kan 9,5% tijdens die tijd een maaltijd nemen (hetzij 6,2 % van de algemene bevolking) en/of snacks eten (23,0% van de gebruikers of 13,6% van de algemene bevolking). 46% van de gebruikers neemt dranken. Het is interessant op te merken dat het ontbreekt aan significante verschillen met betrekking tot het algemeen Internetgebruik (er blijken echter verschillen naargelang de frequentie en de duur). Met andere woorden, dit algemene verbruik is gelijkmatig verdeeld over de verschillende leeftijdsklasse, over de twee geslachten of over de BMI-categorieën. Internet zou in dit stadium dus geen privilege zijn van het ene of het andere segment van de bevolking. Wat de vernoemde verschillen betreft, stelt men over het algemeen vast dat vrouwen het Internet minder vaak gebruiken dan mannen (χ2 sign.<.001) en minder lang (minder dan een uur: 56,9% terwijl meer dan 75,7% van de mannen meer dan een uur doorbrengen op het Internet). Hetzelfde geldt volgens de leeftijd: de jongste besteden meer tijd op het Internet dan de oudere personen (χ2 sign.<.001). Dientengevolge gebruiken vrouwen met overgewicht en zwaarlijvigheid ook minder vaak het Internet dan de mannen (χ2 sign.=.006). Men merkt geen verschillen in het nemen van maaltijden terwijl men op het Internet surft naargelang de BMI-klassen. Dat gebeurt daarentegen aanzienlijk minder voor de vrouwen (χ2 sign.=.06), wat uiteraard de resultaten met betrekking tot zowel de frequentie als de duur doorkruist: aangezien ze minder tijd op het Internet doorbrengen, is het logisch dat ze ook minder vaak een maaltijd nemen tijdens het surfen.
- 69 -
Hetzelfde geldt naargelang de leeftijd: aangezien de jongeren meer tijd op het Internet doorbrengen, nemen ze ook vaker een maaltijd tijdens het surfen (χ2 sign.=.009). De op Internet doorgebrachte tijd lijkt dus het enige criterium te zijn dat het nemen van een maaltijd in die omstandigheden bepaalt (χ2 sign.<.001). Daarentegen blijkt er geen enkel algemeen verschil in de consumptie van snacks. Ze is frequenter noch naargelang de BMI-klasse, noch naargelang het geslacht. Met uitzondering van de leeftijd. Ook hier wordt de consumptie van snacks hoofdzakelijk bepaald (χ2 sign.<.001) door de tijd die men op Internet doorbrengt onafhankelijk van de andere criteria. Aangezien de jongsten ook de meeste tijd op Internet spenderen, zijn zij het ook die tijdens het surfen het vaakst snacks consumeren (χ2 sign.<.001). De resultaten zijn identiek voor wat het verbruik van dranken betreft. Geen verschil volgens de BMI of het geslacht maar wel naargelang de leeftijd (χ2 sign.=.003) bepaald door de tijd die men op het Internet doorbrengt (χ2 sign.<.001). Uiteindelijk is het dus, zoals we konden veronderstellen, de tijd die men op het Internet doorbrengt, die het enige element is dat het verbruik van maaltijden, snacks of dranken bepaalt.
- 70 -
8 Meningen Een deel van de enquête heeft te maken met de meningen omtrent de oorzaken en gevolgen van overgewicht en zwaarlijvigheid, evenals de gepaste maatregelen om ze te bestrijden of te vermijden.
8.1 De oorzaken van overgewicht en zwaarlijvigheid. Samenvatting ♦ Over het algemeen stelt de meerderheid de individuele verantwoordelijkheid van de personen met overgewicht en zwaarlijvigheid aansprakelijk, met uitzondering van pathologische gevallen. Zelden legt een mening deze verantwoordelijkheid bij een externe oorzaak (we denken hier bijvoorbeeld aan de verborgen of verraderlijke calorieën die bijna niet worden vernoemd). Hoewel de oorzaken het vaakst betrekking hebben op een onevenwichtige voeding, wijst men ze toe aan de uitoefening van de persoonlijke verantwoordelijkheid in de keuze: verkeerde keuze van voeding, misbruik van bepaalde makkelijke voedingsproducten, consumptie van te grote hoeveelheden enz.
Er werden twee vragen gesteld aan de geïnterviewden: één “open” vraag, voorafgaand aan de volgende “gesloten” vraag om de systematische fout te vermijden verbonden aan de opsomming van potentiële oorzaken. In de open vraag werd hen gevraagd wat hun mening(en) was (waren) over de oorzaken van overgewicht en zwaarlijvigheid bij de erdoor getroffen personen. Bij de gesloten vraag werd een lijst met 19 items voorgesteld. Voor elk van deze items moesten ze zich uitspreken over het feit dat het element al dan niet (enorm, veel, weinig, helemaal niet) overgewicht en zwaarlijvigheid beïnvloedde. 8.1.1 Spontaan genoemde oorzaken: vrije antwoorden De vrije antwoorden werden geanalyseerd naargelang de inhoud en gegroepeerd in verschillende categorieën. We nemen hier de antwoorden op die door meer dan 50% van de personen werden genoemd en dit naargelang de volgorde van belangrijkheid bepaald door het aantal keren dat ze vernoemd werden. We moeten hierbij opmerken dat de personen zo veel oorzaken konden geven als ze wensten. Alle genoemde antwoorden werden in de analyses opgenomen. Men wijst overgewicht en zwaarlijvigheid toe aan de volgende oorzaken: 1) Meest voorkomende oorzaken (meer dan 80% van de respondenten): a. te veel eten b. slechte voedingsgewoontes c. slechte voeding (gebrek aan afwisseling) - 71 -
d. onevenwichtige voeding e. te rijke, te vette, te gesuikerde voeding (misbruik van ...) of te veel (hoeveelheid). 2) Zeer vaak genoemde oorzaken (meer dan 75% van de respondenten) a. Gebrek aan lichaamsbeweging, b. sedentair leven c. gebrek aan sport d. te veel televisiekijken 3) Vaak genoemde oorzaken (meer dan 60 % van de respondenten) a. Een slechte opvoeding op het gebied van voeding; b. gebrek aan informatie en kennis over de gevaren van zwaarlijvigheid; c. gebrek aan respect voor het eigen lichaam. 4) Vaak genoemde oorzaken (meer dan 50 % van de respondenten) a. de levenswijze, b. problemen in het leven (inclusief de gezondheid, erfelijkheid en ziekte); c. stress Over het algemeen stelt, via de geregistreerde antwoorden, de meerderheid van de geïnterviewden de individuele verantwoordelijkheid van de personen met overgewicht en zwaarlijvigheid aansprakelijk, met uitzondering van pathologische gevallen. Het gebeurt zelden dat een antwoord deze verantwoordelijkheid toewijst aan een externe oorzaak (we denken hier bijvoorbeeld aan de verborgen en verraderlijke calorieën die vrijwel nooit worden genoemd – slechts 3 keer). Als de vaakst genoemde oorzaken betrekking hebben op een onevenwichtige voeding dan wijst men deze toe aan de persoonlijke verantwoordelijkheid in de keuzes: slechte voedingskeuze, misbruik van bepaalde makkelijke voedingsproducten, te grote hoeveelheden, enz. De internaliteit in de zin van Rooter (zie hoger) zou dus dominant zijn over het toeschrijven van de oorzaken van overgewicht aan andere personen. 8.1.2 Oorzaken volgens de voorgestelde items De antwoorden ‘beïnvloedt “enorm” en “veel”’ werden in deze tabel samengebracht.
- 72 -
BMI1
BMI2
BMI3
BMI4
4. Een onevenwichtige, te rijke voeding
97,7
95,9
97,1
100,0
TOTAAL 96,7
7. Te veel vetten en vette producten eten
97,7
95,3
98,2
89,1
95,7
2. Gebrek aan beweging
90,7
94,4
92,9
92,7
93,6
6. Te veel zoete producten eten
79,1
89,3
89,5
81,8
88,0
10. Een slechte opvoeding in het gezin rond voeding
76,7
82,2
79,4
83,6
81,2
19. Reclame
67,4
70,4
75,7
76,4
72,2
1. Erfelijke problemen, natuurlijke “aanleg” voor zwaarlijvigheid
76,7
69,6
72,2
69,1
70,8
8. Gezondheids-, hormonale problemen …
72,1
69,9
68,6
72,7
70,0
12. Te veel mogelijkheden om altijd en overal te eten
58,1
65,8
70,0
63,6
66,2
14. Een gebrek aan actie en voorlichting op school of tijdens de schooljaren
67,4
61,7
61,4
60,0
61,9
3. Persoonlijke, familiale, financiële ... zorgen en problemen
62,8
58,6
61,2
67,3
60,4
11. Een gebrekkige kennis van de gevolgen van overgewicht
42,9
56,1
53,5
58,2
54,6
5. Een persoonlijke levenskeuze
55,8
52,1
45,5
63,6
51,6
16. Stress op het werk
48,8
47,9
51,8
61,8
50,3
15. Te veel vlees eten
44,2
33,4
40,0
34,5
36,1
13. Gebrek aan concrete informatie- en controleacties van de overheid
44,2
32,6
34,1
34,5
34,1
18. Het ontbreken van een wetgeving over de samenstelling van voedingsmiddelen
33,3
29,6
34,9
38,2
32,1
9. Te grote porties in restaurants
39,5
25,7
33,3
36,4
29,8
17. Er gezond en sterk willen uitzien
18,6
16,7
18,5
29,1
18,4
Hierboven: meer dan 75% van de opinies
Hieronder: minder dan 50% van de opinies
Tabel XLIV: Percentage personen die overgewicht aan de oorzaak toeschrijven volgens de BMI
De eerste oorzaken van overgewicht en zwaarlijvigheid worden door een grote meerderheid (81,2% tot 96,7%) toegewezen aan de voeding (onevenwichtig, te veel vetten, te veel gezoete producten), een gebrek aan beweging en een slechte opvoeding op het gebied van voeding. Men merkt hier dus dat de antwoorden gekozen uit de vooropgestelde lijst van items mooi samenkomen met de spontaan genoemde oorzaken van overgewicht (zie vorig punt). Het zijn tevens de items die de nadruk leggen op de verantwoordelijkheid en de persoonlijke beheersing van de voeding en de activiteit voor het lichaamsgewicht. Via deze items blijkt het feit dat de opinie vooral denkt: “men is verantwoordelijk voor het eigen gewicht”. Daarentegen wijst slechts een minderheid (18,4% tot 36,1%) een mogelijke oorzaak van het overgewicht toe aan vlees, het gebrek aan actie van de overheid (waaronder de wetgeving op de samenstelling van voedingsmiddelen) en te grote porties in de restaurants. We moeten opmerken dat dit de items zijn die, voor 3 onder hen, het overgewicht toewijzen aan een externe oorzaak die moeilijk door de personen te beheersen is. Het is interessant vast te stellen welke plaats wordt toegekend aan het item “een gebrek aan wetgeving over de samenstelling van voedingswaren” door ongeveer één persoon op drie (32,1%). - 73 -
Een sterke wetgeving op de samenstelling van voedingsproducten (men denkt bijvoorbeeld aan het caloriegehalte per 100gr of per “portie”, aan de suikers die ze bevatten …) zou vooral een kwalitatieve reikwijdte hebben (interne of ipsatieve vergelijking – de ene in vergelijking met de andere in eenzelfde product – de ingrediënten van een voedingsproduct) en zou, aan wie wil, niet verhinderen er grotere hoeveelheden van te consumeren en dus naar overgewicht af te dwalen zoals meerdere personen tijdens de enquête hebben meegedeeld. Dat toont ook (als men bovendien de antwoorden op het item “een gebrek aan concrete informatie- en controleacties van de overheid”) de beschouwing die een minderheid van de personen toekent aan de wetgeving ten opzichte van de persoonlijke verantwoordelijkheden op dit gebied. Men vindt hier een relatief grote homogeniteit vinden van meningen in de bevolking, meer bepaald op basis van de gewichtscriteria (Anova niet sign.). Men zou zich kunnen verwachten aan verschillen naargelang de persoon erdoor is getroffen of niet, meer bepaald voor de zwaarlijvige personen die een andere visie op de oorzaken zouden kunnen hebben dan de andere. De globale analyse volgens de BMI-klassen toont een significant verschil voor één enkel item: stress (Anova : F. sign.=.049). Hoe hoger de BMI van de personen, hoe meer ze de oorzaken van overgewicht en zwaarlijvigheid aan deze factor toewijzen. Door de analyse wat te verfijnen vinden we 4 significante deelresultaten: •
Meer vrouwen met overgewicht en zwaarlijvigheid wijzen de oorzaak van overgewicht en zwaarlijvigheid toe aan de items: o “familiale of financiële zorgen en problemen …” (71,8%) (χ2 sign.=.024). o “te veel mogelijkheden om altijd en overal te eten” (76,0%) (χ2 sign.=.059). o “stress op het werk” (65,0%) (χ2 sign.=.004).
•
Meer personen met zwaarlijvigheid en overgewicht wijzen vaker (34,1%) dan gemiddeld op het item: “te grote porties in de restaurants” als een oorzaak van overgewicht of zwaarlijvigheid (χ2 sign.=.048). Het zijn vooral de vrouwen van deze categorie die dit verschil uitleggen. We moeten opmerken dat de totale waarde van het item zwak blijft aangezien het door ongeveer één persoon op drie aansprakelijk wordt gesteld.
- 74 -
8.2 Remedies voor overgewicht en zwaarlijvigheid. Samenvatting ♦ De grote meerderheid denkt dat de strijd tegen zwaarlijvigheid en overgewicht voor alles gaat via opvoeding en informatie. De rol van de opvoeding zou primordiaal zijn: men leert zich correct te voeden en niet te verdikken. Dit legt tevens de nadruk op het feit dat men vooral instrumenten verwacht om de rol van de individuele verantwoordelijkheden te versterken op dit gebied. ♦ Vervolgens lichaamsbeweging en sportactiviteit: deze versterken op school, promoten en bevorderen in het dagelijks privé- zowel als beroepsleven.
Ook hier werd de geïnterviewden twee vragen gesteld: de ene een open vraag, voorafgaand aan de volgende, gesloten vraag. In de open vraag werd hun gevraagd wat men volgens hen moest doen om overgewicht en zwaarlijvigheid bij de mensen te verminderen. In de gesloten vraag werd hen een lijst van 19 items voorgesteld. Voor elk van deze items moesten ze zich uitspreken over het feit of het element al dan niet een invloed zou hebben (Zeer groot, zekere, weinig, helemaal geen) op overgewicht en obesitas. 8.2.1 Spontaan genoemde remedies: vrije antwoorden. De vrije antwoorden werden geanalyseerd naargelang hun inhoud en samengebracht in verschillende categorieën. We nemen hier de antwoorden op die door meer dan 50% van de personen werden genoemd, en in de volgorde van belangrijkheid bepaald door de frequentie waarmee ze werden genoemd. We moeten opmerken dat de personen zo veel antwoorden mochten geven als ze wensten. Alle genoemde remedies werden opgenomen in de analyses. Men denkt dat overgewicht en zwaarlijvigheid zouden kunnen worden verminderd door: 1) De vaakst overwogen remedies (door meer dan 80% van de respondenten): a. De opvoeding van de kinderen, vooral op school b. Informatiecampagne voor iedereen (jongeren en groot publiek) c. Cursussen over voeding en de risico’s van zwaarlijvigheid d. De organisatie van sportactiviteiten, zowel voor jongeren als voor volwassenen e. De promotie van sport 2) Vaak genoemde remedies (door meer dan 60% van de respondenten) a. Sport in de werkomgeving b. Betere informatie over de voeding c. Duidelijkere en bruikbaardere informatie over de voedingsproducten zelf Het is duidelijk dat de grote meerderheid denkt dat de strijd tegen zwaarlijvigheid en overgewicht voor alles via opvoeding en informatie gaat. De rol van de opvoeding zou primordiaal zijn: men leert zich correct te voeden en niet te verdikken. Dit legt tevens de nadruk op het feit dat men vooral instrumenten verwacht om de rol van de individuele verantwoordelijkheden op dit vlak te versterken. - 75 -
Vervolgens lichaamsbeweging en sportactiviteiten: deze versterken op school, promoten en bevorderen in het dagelijks privé- en beroepsleven19. 8.2.2 Remedies volgens de voorgestelde items De antwoorden die wijzen op een “zeer grote” en “zekere” invloed werden samengebracht in deze tabel. BMI1
BMI2
BMI3
BMI4
TOTAAL
12. Meer sport op school
90,7
90,3
88,8
89,1
89,8
5. Promotie van sport en lichaamsbeweging
90,7
86,1
80,5
80,0
84,3
15. Voorlichting van de kinderen op school via affiches, folders of conferenties
88,4
79,0
82,8
90,9
81,8
10. Lessen dieetleer in alle onderwijsstelsels
79,1
80,4
76,3
67,3
77,9
1. Voorlichting van het grote publiek
76,7
76,2
81,7
74,5
77,6
8. Het organiseren van fysische en sportactiviteiten in de werkomgeving (bijvoorbeeld tijdens de pauzes)
69,8
75,7
63,9
83,3
72,7
6. Gedeeltelijke terugbetaling van de kosten van sportactiviteiten door de sociale zekerheid
67,4
69,2
59,5
58,2
65,4
17. Uitdeling van sportcheques door de werkgever
72,1
64,5
54,2
69,1
62,6
11. Een wetgeving die de reclame voor calorierijke of dikmakende producten beperkt (zoals voor tabak)
62,8
58,6
60,4
52,7
58,9
14. Een verlaging van de belastingen op caloriearme producten (zoals fruit, groenten, mineraalwater ...)
58,1
53,7
58,0
56,4
55,5
2. Een wetgeving over de samenstelling van voedingsmiddelen
44,2
48,7
57,4
54,5
51,3
13. Een betere etikettering van voedingsproducten
55,8
47,1
54,4
49,1
50,0
7. Gedeeltelijke terugbetaling van de prijs van functionele voedingsproducten door de sociale zekerheid
48,8
43,5
41,7
46,3
43,6
16. Toekenning van een premie of financieel voordeel voor het behoud van een normaal gewicht
37,2
32,4
29,6
33,3
32,1
3. Een verlaging van de belastingen op lightproducten
20,9
30,4
32,0
29,1
30,0
4. Een verhoging van de belastingen op calorierijke producten
27,9
24,3
26,0
25,5
25,1
9. Het belasten of sanctioneren (zoals de hospitalisatieverzekering enz.) van overgewicht
23,3
25,3
24,3
16,7
24,1
Hierboven: meer dan 75% van de opinies
Hieronder: minder dan 50% van de opinies
Tabel XLV: Aantal personen die een remedie onderschrijven volgens de BMI
De remedies voor overgewicht en zwaarlijvigheid die door een grote meerderheid worden ondergeschreven (77,6% tot 89,8%), hebben hoofdzakelijk betrekking op de opvoeding op school, lichaamsbeweging en voorlichting: de promotie van sport, van lichaamsbeweging, van sport op school, voorlichting van kinderen en het grote publiek, meer bepaald lessen dieetleer. Ook hier vallen de vrije antwoorden van de 19
Sommigen citeren in hun commentaar, en bijvoorbeeld, bepaalde Aziatische bevolkingen (Viëtnam, Japan ...) waar de tijd besteed aan dagelijkse lichaamsbeweging sterk verankerd is in de zeden en vorm krijgt in het privé- zowel als het beroepsleven. Men roept zo het beeld op van volkeren waar overgewicht en zwaarlijvigheid geen gemiddelde fysieke eigenschappen zijn en goed doorzichtig zoals ze dat in de Noord-Amerikaanse samenleving kunnen zijn. - 76 -
vorige vraag grotendeels samen met deze gegeven aan de hand van de vooraf opgestelde lijst van items. Het zijn vooral de remedies gericht op opvoeding en informatie. Daarentegen houdt een minderheid (24,1% tot 43,6%) rekening met of gelooft in de doeltreffendheid van rechtstreekse of onrechtstreekse financiële aanmoedigingen zoals premies op een gezonde voeding of bij het behoud van een normaal gewicht, of een aangepaste motiverende of ontradende belasting. Deze resultaten doorkruisen de vorige wat de negatieve perceptie betreft van de mogelijke invloed van de overheid door drastische regelgevende maatregelen. Daarentegen zou men hier de resultaten interpreteren door er, vanwege deze instanties, de inrichting in te zien van proactieve maatregelen op het gebied van opvoeding en voorlichting. Men merkt tevens een resultaat wat betreft de samenstelling van voedingsproducten en de etikettering van de producten, waar de helft van het publiek in gelooft. Men vindt hier ook een zeer grote homogeniteit in de meningen van de bevolking, vooral op basis van de gewichtscriteria (Anova niet sign.). Men zou zich kunnen verwachten aan verschillen naargelang de mensen al dan niet getroffen zijn, vooral de zwaarlijvige personen die een andere visie zouden kunnen hebben op de remedies, rekening houdend met hun ervaringen. De globale analyse volgens de BMI-klassen toont dus geen significant verschil ongeacht het item. Door de analyses wat te verfijnen vinden we 4 significante deelresultaten: •
Iets meer zwaarlijvige personen denken aan een positief effect van de ontwikkeling van fysische en sportacties in de werkomgeving: o Sportcheques uitgedeeld door de werkgever (69,1%) (χ2 sign.=.041). o De ontwikkeling van fysische activiteiten in de werkomgeving (83,3%) (χ2 sign.=.01).
•
Iets minder personen met zwaarlijvigheid en overgewicht (59,2%) geloven in het positieve effect van een gedeeltelijke terugbetaling door de sociale zekerheid van de kosten van sportactiviteiten (χ2 sign.=.017), vooral mannen (54,2%) die in dat geval zijn (χ2 sign.=.012).
•
Iets minder mannen met overgewicht en zwaarlijvigheid (80,4%) geloven in het effect van een “promotie van sport en lichaamsbeweging” (χ2 sign.=.028).
•
Iets meer vrouwen met overgewicht en zwaarlijvigheid (63,1%) denken aan het positieve effect van een wetgeving op de samenstelling van voedingsproducten (χ2 sign.=.027).
- 77 -
8.3 Meningen met betrekking tot bepaalde aspecten van de voeding Samenvatting ♦ Een meerderheid meent dat overgewicht en zwaarlijvigheid een probleem zijn voor onze samenleving en haar toekomst. ♦ Het item waarmee de personen het meest akkoord zijn, is dat volgens hetwelke “de consument verantwoordelijk is voor zijn voeding en zijn levensstijl”. Op dit gebied tonen de personen merendeels (81,6%) dat de keuzes op het gebied van voeding en zelfs van voedingspatroon vrij moeten blijven en onder controle van de persoonlijke verantwoordelijkheid. ♦ Parallel daarmee beschouwt men de toename van het voedingsaanbod en de diversiteit ervan, wat zou moeten toelaten een gevarieerde en evenwichtige voeding samen te stellen, als positief. In deze context wordt tevens een aangepaste voorlichting noodzakelijk aangezien lightproducten niet noodzakelijk worden gezien als goed voor de gezondheid.
De meningen werden gevraagd over verschillende algemene aspecten met betrekking tot de voeding. De antwoorden “helemaal akkoord” en “akkoord” werden samengebracht. Ze staan tegenover “niet akkoord” met de gegeven uitspraak. BMI1
BMI2
BMI3
BMI4
TOTAAL
12. De consumenten zijn verantwoordelijk voor hun voeding en hun levensstijl
83,7
91,8
94,2
90,9
91,8
2. Reclame zet kinderen aan om dingen te eten die niet altijd goed zijn voor de gezondheid, wat de ouders ook doen
83,7
88,8
91,3
87,3
89,0
9. Overgewicht en zwaarlijvigheid zijn een probleem voor de toekomst van onze samenleving
97,6
90,2
86,0
83,6
88,9
14 Door het toenemende aanbod van voedingsproducten in de winkels kunnen wij een gevarieerde en evenwichtige voeding samenstellen
86,0
88,5
88,8
87,3
88,3
13. Wij moeten onze voeding en ons voedingspatroon vrij kunnen blijven kiezen en de overheid mag niet proberen die keuze te beïnvloeden
72,1
80,2
84,8
97,3
81,6
6. Vetten en vette producten zijn slecht voor de gezondheid
76,7
75,6
77,9
72,7
76,1
7. Fastfoodrestaurants zijn de oorzaak van de toenemende zwaarlijvigheid
79,1
75,0
73,5
77,8
75,1
15. Door de toename van het voedingsaanbod zijn we meer gaan eten dan vroeger.
72,1
71,6
78,2
61,8
72,6
1. Reclame voor voeding zet ons aan om meer te eten dan nodig
55,8
61,9
71,5
61,1
64,1
10. De voedingsindustrie is verantwoordelijk voor de toename van zwaarlijvigheid in onze samenleving
60,5
64,9
62,2
67,3
64,0
3. Dranken- en snoepautomaten zetten ons aan om altijd en overal te eten en te drinken
44,2
66,5
64,9
60,0
63,9
5. Suiker is slecht voor de gezondheid
48,8
54,4
58,7
63,6
56,1
8. Voedingsmiddelen waar je niet dikker van wordt, zijn duurder
46,5
49,6
54,7
56,4
51,4
Hierboven: meer dan 75% akkoord
- 78 -
Hieronder: minder dan 50% akkoord 4. Lightproducten zijn goed voor de gezondheid
23,8
36,5
43,5
43,6
38,2
11. Door de belastingen op calorierijke producten te verhogen, zouden de mensen niet dikker kunnen worden
14,0
15,5
18,8
14,8
16,3
Tabel XLVI: Percentage personen dat zich akkoord verklaart met de stelling volgens de BMI
Het item waarmee de personen het meest akkoord gaan is datgene volgens hetwelke “de consumenten verantwoordelijk zijn voor hun voeding en hun levensstijl”. Dit resultaat sluit volledig aan bij de vorige analyses die wijzen op een persoonlijke verantwoordelijkheid voor het eigen gewicht. Op dit vlak geven de personen merendeels te kennen (81,6%) dat de keuze van de voeding en zelfs van het voedingspatroon vrij moet blijven en onder controle van de persoonlijke verantwoordelijkheid. De overheid mag deze niet proberen te beïnvloeden. De personen zijn tevens merendeels akkoord met de negatieve rol reclame krijgt toegewezen omdat deze betrekking heeft op bepaalde zaken bestemd voor kinderen en die door de ouders niet worden beschouwd als goed voor hun gezondheid. Dit resultaat zou hier de nadruk leggen op de noodzaak van een voorafgaande raadpleging van de ouders door de fabrikanten, of minstens door de reclamemakers, omtrent de boodschappen bestemd voor de kinderen die ze verspreiden en die niet zouden kunnen stroken met de mening van de ouders. Een boodschap die enkel is opgebouwd op basis van de marketingimpact op de kinderen, toont hier haar grenzen. De ouders zijn betrokken en zouden tevens kunnen worden aangesproken en geraadpleegd, bijvoorbeeld bij impacttests van reclameboodschappen. Men meent ook grotendeels dat overgewicht en zwaarlijvigheid wel degelijk een probleem zijn voor onze samenleving en haar toekomst. Dit verklaart het niveau van bezorgdheid bij de geïnterviewden en hun motivatie tot acties om er wat aan te doen. Daarnaast beschouwt men tevens het toenemende voedingsaanbod en de diversiteit ervan die moeten toelaten een gevarieerde en evenwichtige voeding samen te stellen, als positief. Dat maakt in deze context tevens een aangepaste voorlichting noodzakelijk. Ten slotte beschouwt een meerderheid, instemmend met de diëtisten, dat vetten (misbruik?) slecht zijn voor de gezondheid. 3 personen op 4 denken dat fastfood de oorzaak zou zijn voor de toename van zwaarlijvigheid. Op dit vlak, ondanks het feit dat men de evolutie van de zaken op epidemiologisch vlak niet over een lange periode heeft kunnen onderzoeken, wat de enige manier zou zijn geweest om deze bewering wetenschappelijk te doen gelden, hebben we voorheen gezien dat de correlatie tussen het huidige bezoek aan fastfoodrestaurants en zwaarlijvigheid niet vastgesteld is. De personen zeggen tevens niet akkoord te zijn (61,8%) met het idee dat lightproducten goed zijn voor de gezondheid. Ten slotte is vrijwel niemand (83,7% niet akkoord) het eens met het idee dat een belasting op calorierijke producten de mensen zou kunnen verhinderen te verdikken. Deze belasting zou een bijkomende scheiding teweegbrengen tussen zij die de financiële middelen hebben om de meerprijs te dragen en de andere, met als logisch - 79 -
gevolg dat die niemand ervan zou weerhouden de hoeveelheid die hij wenst, te consumeren. We merken in verband hiermee op dat men in de VS regelmatig een oorzaak van zwaarlijvigheid toeschrijft aan een gebrek aan diversificatie waardoor personen in een achtergestelde sociale toestand zich vaker zouden voeden met minder dure standaardproducten die ook de voedingsproducten zouden zijn die het rijkst zijn aan suikers en vet. De SOFRES-enquête (1999 en ObEPI 2003 gerealiseerd door de SOFRES) gevoerd in Frankrijk toont dat “Geen enkele sociodemografische en professionele categorie gespaard blijft van de toename van overgewicht en obesitas, maar dat de meest getroffen beroepen echter de ambachtslui, arbeiders, landbouwers en gepensioneerden blijven". Ze toont over het algemeen aan dat
obesitas veel vaker voorkomt wanneer het gezin over weinig financiële middelen beschikt. Er moeten echter verscheidene factoren verbonden aan de socio-economische omstandigheden worden overwogen: toegang tot gezondheidszorg en dieetadvies, opleidingsniveau, recreatieve activiteiten, een groter televisiegebruik in de achtergestelde socio-economische middens ... Men vermeldt ook de dranken- of snoepautomaten die, voor de geboden service en het gemak veel hogere prijzen hanteren voor dezelfde producten ten opzichte van wat deze kosten in de handel. Een prijs die niet ontradend werkt voor de consument, ongeacht zijn BMI. Een bijkomende belasting zou in eenzelfde gedachtegang bij de consument kunnen passen. De globale analyse volgens de BMI-klassen toont een significant verschil voor één enkel item: “lightproducten zijn goed voor de gezondheid” (Anova : F. sign.=.001). Meer personen met een hoge BMI (BMI3 + BMI4 =: 43,5%), zijn het eens met dit idee, wat logisch lijkt. Personen met BMI1 denken dat minder (23,8%). Door de analyses deelresultaten:
wat
te
verfijnen
vinden
we
verscheidene
significante
Iets meer personen met overgewicht en zwaarlijvigheid (69,0%) (χ2 sign.=.05), in het bijzonder meer bij de betrokken vrouwen (78,1%) (χ2 sign.=.005), zeggen het eens te zijn met het idee dat reclame voor voedingsproducten hen ertoe aanzet meer te eten dan nodig. • Evenzo weten we reeds dat iets meer personen met overgewicht en zwaarlijvigheid (43,5%) (χ2 sign.=.04), in het bijzonder meer bij de betrokken vrouwen (51,9%) (χ2 sign.=.007), zeggen het eens te zijn met het idee dat lightproducten goed zijn voor gezondheid. Dit resultaat doorkruist en verfijnt het vorige. • Meer vrouwen met overgewicht en zwaarlijvigheid (81,9%) (χ2 sign.=.05) zeggen het eens te zijn met het feit dat fastfoodrestaurants de oorzaak zijn van de toename van zwaarlijvigheid. • Paradoxaal genoeg zeggen minder mensen van de klasse BMI4 (81,1%) (χ2 sign.=.001) het eens te zijn met het feit dat overgewicht en zwaarlijvigheid een probleem zijn voor de toekomst van onze samenleving. Ongetwijfeld vinden deze enkele personen tevens dat hun zwaarlijvigheid geen probleem voor hen is. •
- 80 -
•
Meer mannen met overgewicht en zwaarlijvigheid (85,4%) (χ2 sign.=.05) zeggen het eens te zijn met het feit dat de keuze van onze voeding en ons voedingspatroon vrij moet blijven en dat de overheid deze niet mag proberen te beïnvloeden.
- 81 -
9 Conclusies De doelstellingen van de enquête gevoerd door het CPSO van de ULB waren, via een vragenlijst en een steekproef, bepaalde eigenschappen te onderzoeken van de levensstijl van personen in verband met hun lichaamsgewicht, in het bijzonder in het geval van overgewicht en zwaarlijvigheid. Terwijl de studie bepaalde gekende resultaten bevestigt, legt ze toch de nadruk op de bepalende dimensie van de levensstijl op overgewicht en zwaarlijvigheid maar ook op de oorsprong van de verantwoordelijkheden die de publieke opinie toewijst aan dit maatschappelijk probleem. Personalisatie door het grote publiek van de verantwoordelijkheid voor overgewicht en zwaarlijvigheid. In de geest van het grote publiek, met uitzondering van genetische en gezondheidsproblemen, zijn de oorzaken toegewezen aan zwaarlijvigheid, persoonlijk. De mensen die eraan lijden, zouden verantwoordelijk zijn voor hun overgewicht en hun zwaarlijvigheid. De oorzaken die worden beschouwd als hoofdoorzaken zouden het misbruik van voeding, de “slechte voeding” en een sedentair leven zijn. Vandaar zouden overgewicht en zwaarlijvigheid hoofdzakelijk een gevolg zijn van de individuele gedragingen zowel op het gebied van voeding als van levensstijl. Deze mening wordt versterkt door zij die eraan lijden: personen met overgewicht en zwaarlijvigheid zijn zich ervan bewust en geven in de meeste gevallen toe dat ze te veel eten en te weinig aan sport doen. Moeilijkheid om de oorzaken van overgewicht en zwaarlijvigheid toe te wijzen aan individuele factoren. Het deel van de studie over gedrag en levensstijl toont dat het moeilijk is één enkele factor naar voren te brengen die overgewicht en zwaarlijvigheid verklaart of voldoende gecorreleerd is aan het fenomeen. De enquête toont aan hoe moeilijk het is een onderscheid te maken op het vlak van bepaalde voedingspatronen en –gedrag die specifiek in nauw verband zouden staan met het gewicht, dit met uitzondering van de globaal ingenomen hoeveelheid voedsel. Voor sommige zwaarlijvigen of personen met overgewicht zouden bepaalde factoren verbonden met het voedingsgedrag dus enkel een verergerende rol spelen en dus geen ontketenende of oorzakelijke rol.
- 82 -
Afwezigheid van verbanden tussen het vastgestelde overgewicht en zwaarlijvigheid enerzijds en bepaalde factoren die over het algemeen aansprakelijk worden gesteld, anderzijds. Personen met zwaarlijvigheid of overgewicht nemen niet meer maaltijden dan de andere. Dit zou zelfs vaak het tegenovergestelde zijn: ze zouden eerder de neiging hebben een maaltijd over te slaan en er dus gemiddeld minder nemen. Deze personen hebben ook vaker de neiging om volledige maaltijden te nemen, met name ’s middags. Ze zouden dus niet in het bijzonder de mensen zijn die uit het vuistje eten, in broodjeszaken of fastfoodrestaurants. Het bezoek aan dit type restaurants onderscheidt de personen niet systematisch volgens hun lichaamsgewicht aangezien magere personen verklaren er zelfs vaker naar toe te gaan als de andere. Personen met overgewicht of zwaarlijvigheid zouden ook vaker de neiging hebben de bereiding van hun maaltijden thuis te verzorgen door er meer tijd aan te besteden en ook minder vaak kant-en-klaargerechten te kopen. Bovendien kan het bereiden van de maaltijd een factor zijn die beter een grotere hoeveelheid ingenomen voedsel verklaart dan, bijvoorbeeld, de consumptie van gekochte kant-en-klaarporties: men maakt meer klaar, deze toegevoegde waarde van zelf bereide gerechten zou ervoor zorgen dat men meer eet en minder weggooit om niks te verspillen. Personen met overgewicht en zwaarlijvigheid zouden ook meer tijd aan tafel doorbrengen. Deze resultaten moeten in verband worden gebracht met het hedonistische aspect van de voeding dat belangrijker lijkt bij deze personen dan, bijvoorbeeld, bij magere personen of personen met een normaal gewicht. Ook al is het eten van tussendoortjes moeilijk precies af te bakenen (frequentie, moment van de dag, draagwijdte, geconsumeerde hoeveelheden enz.), zou het in de enquête niet specifiek kenmerkend blijken voor personen met overgewicht en zwaarlijvigheid. Het zouden zelfs de “magere” personen zijn die het vaakst tussendoortjes zouden eten. Deze resultaten tonen dat sommige kant-en-klaar-ideeën omtrent de oorzaken van zwaarlijvigheid en overgewicht die exclusief aan bepaalde vormen van voeding werden toegeschreven, geen bevestiging vinden in het gedrag dat door de respondenten werd verklaard. Factoren verbonden aan overgewicht en zwaarlijvigheid die in de enquête naar voren werden gebracht. Onder de factoren in verband met overgewicht en zwaarlijvigheid die tijdens de enquête werden vastgesteld, onderstrepen we vooral: •
Het gebrek aan “persoonlijke en/of sociale controle” van personen met overgewicht en zwaarlijvigheid zou een factor zijn die een negatieve invloed uitoefent op het gewicht (zoals het bord leegeten, geen voedingsproduct of - 83 -
dessert weigeren, eten wanneer het etenstijd is, ongeacht de honger, meer eten of zich niet kunnen beheersen wanneer men in gezelschap is ...) •
De hoeveelheid geconsumeerde alcohol zou een zeer belangrijke factor zijn die met zwaarlijvigheid gepaard gaat.
•
Tabaksverbruik zou groter zijn bij personen die weinig wegen en/of een normaal gewicht hebben.
•
Beweging: lichaamsbeweging (waaronder wandelen, de trap nemen, de fiets gebruiken voor bepaalde verplaatsingen ...) en het beoefenen van sport zijn sterk gelinkt aan een normaal gewicht. Zwaarlijvige personen hebben een verminderde activiteit op dat gebied.
Zich vermaken: bezigheden buitenshuis dragen eveneens bij tot een beter aangepast gewicht. Met andere woorden, personen met overgewicht en zwaarlijvigheid zouden meer “sedentair” zijn op het vlak van recreatie en dus in mindere mate deelnemen aan activiteiten “buitenshuis” •
De televisie is een factor die het gewicht negatief beïnvloedt. Televisiekijken in bed daarentegen zou minder kritiek zijn in die mate dat het ermee gepaard gaande eten van tussendoortjes minder makkelijk is en/of de context voor de consumptie van voedingsproducten minder evident is.
•
Het feit te eten (televisiemaaltijd, snacks ...) en drinken voor TV volstaat niet om overgewicht en zwaarlijvigheid te verklaren. Deze praktijken zijn verdeeld over alle BMI-klassen, iets minder bij personen met overgewicht die beter zouden opletten.
•
Internet is geen factor die overgewicht rechtstreeks bevordert. De voedingsgewoonten (snacks, maaltijden ...) geassocieerd met Internetverbruik zouden namelijk het omgekeerde aantonen: het zouden de personen zijn met een minder hoge BMI die op die ogenblikken eerder consument zijn. Met andere woorden, Internet zou zelfs een lagere consumptie van snacks en tussendoortjes met zich meebrengen bij personen met overgewicht en zwaarlijvigheid. De benodigde concentratie en motivatie zouden bij deze personen een gunstig effect verklaren .
•
Het is vooral de tijd doorgebracht voor de televisie of op Internet die de consumptie van voedingsproducten en dranken tijdens deze activiteiten bepaalt, eerder dan de eigenschappen van het lichaamsgewicht, wat logisch is.
Differentiatie tussen zwaarlijvige personen en personen met overgewicht. Personen met overgewicht zouden beter op hun toestand letten dan “zwaarlijvige” personen die meer lijken te berusten. De eerste ontwikkelen strategieën om te vermijden dat ze de grens bereiken, de andere zijn niet meer “op dat na”. - 84 -
Zwaarlijvigheid zou door de betrokken persoon worden ervaren als een “stabiele” toestand terwijl het overgewicht een onstabiele toestand zou zijn. Hierdoor zouden zwaarlijvigen zich minder onderscheiden in hun voedingsgedrag dan personen zonder problemen dan deze met overgewicht die een gedrag van vermijden en oplettendheid aannemen. Vandaar toont de studie dat overgewicht niet noodzakelijk het voorportaal voor zwaarlijvigheid zou zijn. Meningen met betrekking tot de te nemen maatregelen om overgewicht en zwaarlijvigheid te bestrijden. In de geest van het grote publiek gaan, als er maatregelen moeten worden genomen, deze in de richting van voorlichting, opvoeding en het aanwakkeren van het verantwoordelijkheidsgevoel van de mensen. Vervolgens en als laatste toevlucht zouden politieke of reglementaire maatregelen komen. Het publiek is ook van mening dat geen enkel reglement of belasting een persoon zou verhinderen te veel voeding te consumeren. De grote meerderheid denkt dus dat de strijd tegen zwaarlijvigheid en overgewicht voor alles via opleiding en voorlichting gaat. De rol van de opvoeding zou primordiaal zijn: men leert zich correct te voeden en niet te verdikken. Dit legt tevens de nadruk op het feit dat men vooral instrumenten verwacht om de rol van de individuele verantwoordelijkheid op dit vlak te versterken. Vervolgens fysische en sportactiviteiten: deze versterken op school, promoten en bevorderen in het dagelijkse privé- zowel als beroepsleven.
- 85 -
10 Bibliografie en geraadpleegde documenten Birch LL. (1999) Development of food preferences. Annu Rev Nutr, 19 pp. 41-62 Birch LL, Fisher JO. (1998) Development of eating behaviors among children and adolescents. Pediatrics, 101 pp.539-548 Dargent J. (2005) , Le corps obèse. Obésité, science et culture, Champs Vallon, Seyssel (France), 265p. Fondation Hodie Vivere (2004), Alimentation, obésité et nutrition. Rapport. 385p. Gisle L, Buziarsist J, Van der Heyden J, Demarest S, Miermans PJ, Sartor F, Van Oyen H, Tafforeau J. (2002) Gezondheidsenquête per interview, België, 2001. Epidemiologische Dienst, Brussel. Wetenschappelijik Instituut voor de Volksgezondheid, IPH/EPI REPORTS N° 2002 – 22. Guiliano M. (2005), Ces françaises qui ne grossissent pas, Michel Lafon, Neuilly-surSeine (France), 283p. Honoré C. (2005). Éloge de la lenteur. Éd. Marabout. ISP (Wetenschappelijk Instituut voor de Volksgezondheid) (2004). Gezondheidsenquête per interview, België. Federale overheidsdienst voor economie, K.M.O., Middenstand & Energie. Vragenlijsten en werkdocumenten. Nève J, Guggenbühl N. (2004) Nationaal Voedingsplan – Gezondheid België (PNNS B) 2005-2010. Federale overheidsdienst “openbare gezondheid” - werkdocument. Quetelet A.,(1835) Sur l’homme et le développement de ses facultés, ou essai de physique sociale, Paris, Bachelier.
Zwaarlijvigheid, preventie en aanpak van de wereldwijde epidemie, OMS Technisch verslag 894, Genève. Verslag over de gezondheid in Europa 2005 – De werking van openbare gezondheid: de gezondheid van kinderen en bevolkingen verbeteren, WGO – Regionaal bureau van Europa, Kopenhagen, Copenhague, Dk, 158p. Rotter, J.B., & Mulray, R.C. (1965). Internal versus external control of reinforcement and decision time. Journal of Personality and Social Psychology, 2, 598-604. Rotter, J.B. (1966) Generalized expectancies for internal versus external control of reinforcement. Psychological Monographs, 80(1, Whole no. 609). Ventura AK., Savage JS., May AL., Birch LL. (2006) Prédicteurs comportementaux, familiaux et psychologiques précoces de la surcharge pondérale et de l’obésité. In: Tremblay RE, Barr RG, Peters RDeV, eds. Encyclopédie sur le développement des jeunes enfants [sur Internet]. Montréal, Québec: Centre d’excellence pour le développement des jeunes enfants ;1-11. - 86 -
Wilson E.O. (1987). La sociobiologie. Éd. du Rocher, Monaco. (traduction de Sociobiology, The Belknap Press of Harvard University Press, 1975)
- 87 -
11 Annexe 1 : questionnaire en français Université Libre de Bruxelles FEVIA
Questionnaire n°
(A)
Version 6 – 21/4/05
Enquêteur : contrôle préalable Sexe Âge des quotas Numéro de l’unité à sélectionner F M 1 C
B
2 D
Taille du ménage
Langue
Activité
1
2
3
4
5
+
NL
FR
Actif
1 E
2
3
4
5
6
1 F
2
1 G
Localisation (code postal) Inactif 2 H
Présentation de l’enquête à la personne interviewée : L’Université Libre de Bruxelles réalise une enquête scientifique auprès des ménages en Belgique. Cette enquête concerne les habitudes alimentaires. Cette enquête n’est pas réalisée pour un fabricant ou pour une marque d’aliment en particulier. Elle vise à connaître les habitudes générales de la population sur cette question. Auriez-vous l’amabilité de répondre à quelques questions à ce propos ? Ce questionnaire est confidentiel et l’ULB garanti que personne ne sera mis au courant des réponses que vous nous donnerez. Aucun moyen n’existera après cette enquête pour retrouver éventuellement la personne qui aurait eu l’amabilité de nous aider dans cette étude en répondant aux questions. Néanmoins nous précisons bien ici que cette étude est une étude statistique pour connaître l’évolution en Belgique des questions concernant les habitudes des personnes dans ce domaine et vos réponses personnelles ne seront utilisées que pour établir ces statistiques. Etesvous d’accord de répondre ?
1.
À quelle fréquence ? Tous les jours
(enquêteur : fiche n°1)
5 à 6 fois par 2 à 4 fois par semaine semaine
1 fois par semaine
1 à 3 fois par mois
jamais
1. prenez vous un petit déjeuner le matin
1
2
3
4
5
6
2. prenez vous un dîner le midi
1
2
3
4
5
6
J
3. prenez vous un souper le soir
1
2
3
4
5
6
K
4. mangez-vous des légumes crus ou préparés
1
2
3
4
5
6
L
5. mangez-vous des fruits
1
2
3
4
5
6
M
6. mangez-vous des aliments complets (riz, blé, pâte, pain,…)
1
2
3
4
5
6
N
7. mangez-vous du poisson ou des fruits de mer
1
2
3
4
5
6
O
8. mangez-vous des charcuteries
1
2
3
4
5
6
P
9. buvez-vous des boissons aux sucres ajoutés (sodas, thé sucré, café sucré,…)
1
2
3
4
5
6
Q
10. buvez-vous des boissons « light »
1
2
3
4
5
6
R
11. consommez-vous des produits « light » (allégés) autres que des boissons
1
2
3
4
5
6
S
12. utilisez-vous des édulcorants artificiels
1
2
3
4
5
6
T
13. buvez-vous des boissons alcoolisées (bière, vin, alcool,…)
1
2
3
4
5
6
U
14. mangez vous des aliments lactés (yaourts, fromage blanc, actimel,…) autres que des fromages
1
2
3
4
5
6
V
15. mangez vous des fromages
1
2
3
4
5
6
W
16. mangez vous des aliments frits (frites, croquettes, poissons panés, …)
1
2
3
4
5
6
X
17. consommez-vous du chocolat ou des produits chocolatés
1
2
3
4
5
6
Y
18. consommez-vous des chips et autres snacks comme des cacahuètes, etc.
1
2
3
4
5
6
Z
19. consommez-vous des friandises et bonbons.
1
2
3
4
5
6
AA
20. consommez-vous des biscuits, gaufrettes, pain d’épices, etc…
1
2
3
4
5
6
AB
21. mangez-vous de la viande
1
2
3
4
5
6
AC
22. ajoutez-vous du sel à vos repas
1
2
3
4
5
6
AD
- 88 -
I
2.
3.
Combien de fois mangez-vous en moyenne par jour ? (un repas et/ou un en-cas) 1 fois
2X
3X
4X
5X
6X
Plus de 6 fois
1
2
3
4
5
6
7
Où chacun des repas principaux de la journée sont-ils pris le plus souvent ? 1. À la maison
(enquêteur : fiche n°2)
4.
2. Au bureau ou à l’école : cantine, restaurant d’entreprise
3. Au bureau ou à l’école: tartines, sandwichs, plats réchauffés,…
4. À l’extérieur : snacks, fast food, friture, self-service, cafétéria
5. À 6. Sur le l’extérieur : pouce (en restaurant marchant, en avec service à voiture, …) table
1
2
3
4
5
6
7
AF
Midi
1
2
3
4
5
6
7
AG
Soir
1
2
3
4
5
6
7
AH
Sous quelle forme chacun des repas principaux de la journée sont-ils pris le plus souvent? 1.Repas froid, plat froid
2.Repas chaud, plat chaud
3. Repas à 4. Snacks base de pain (chips, barre (sandwich) protéinée,…)
7.
5. Autre
Matin
1
2
3
4
5
AI
Midi
1
2
3
4
5
AJ
Soir
1
2
3
4
5
AK
Lorsque vous prenez vos repas principaux dans la journée et en semaine, avez-vous suffisamment, juste le temps ou trop peu de temps? Suffisamment de temps
6.
7. Autre
Matin
(enquêteur : fiche n°3)
5.
AE
Juste le temps qu’il faut
Trop peu de temps
Variable
Le matin
1
2
3
4
AL
Le midi
1
2
3
4
AM
Le soir
1
2
3
4
AN
Vous prenez vos repas principaux toujours, souvent, rarement ou jamais aux mêmes heures de la journée ? Toujours
1
Souvent
2
Rarement
3
Jamais
4
AO
Pour prendre le repas principal de la journée, combien de temps pensez « qu’il est normal » d’y consacrer chaque jour de la semaine en moyenne à table (pas pour la préparation) ?
- 89 -
8.
9.
Moins d’1/4h
1
De 1/4h à moins d’une 1/2h
2
D’une 1/2h à moins d’1 h.
3
Plus d’une heure
4
AP
Dans la pratique et en moyenne, combien de temps consacrez-vous quotidiennement à ce repas principal pendant la semaine ? Moins d’1/4h
1
De 1/4h à moins d’une 1/2h
2
D’une 1/2h à moins d’1 h.
3
Plus d’une heure
4
AQ
Quel cas se rapproche le plus de vous ? (enquêteur : fiche n°4) 1. Je ne mange qu’aux repas, je ne grignote pratiquement jamais entre les repas
1
2. Certains jours il m’arrive de grignoter entre les repas, mais généralement je mange aux repas
2
3. Je grignote sans cesse entre les repas, mais je mange également normalement aux repas
3
4. Je ne fais que grignoter et je mange peu ou pas du tout aux repas
4
AR
Enquêteur : Si la personne déclare « grignoter », demandez-lui ce qu’elle « grignote » ? AS
10.
Quel cas se rapporte le mieux à vous ? (enquêteur : fiche n°5) 1. Même si j’ai faim, j’attend le repas
11.
2. Je mange quand j’ai faim, même si le repas n’est pas prêt
2
3. Quand j’ai faim, parfois j’attend le repas, parfois je mange avant le repas
3
4. Aucun de ces cas
4
AT
Estimez-vous ? (enquêteur : fiche n°6) 1. Manger normalement et en suffisance
12.
1
1
2. Manger trop
2
3. Manger trop peu
3
4. Manger des quantités irrégulières selon les moments : parfois trop, parfois pas assez
4
AU
Vous arrive-t-il de lire les étiquettes ou informations sur les emballages des aliments que vous achetez et/ou que vous consommez ? Toujours
1
Souvent
2
Rarement
3
Jamais (passez ensuite à la Question 14)
4
- 90 -
AV
13.
Si la personne n’a pas répondu « jamais » à la question précédente : Qu’est ce qui retient le plus souvent votre attention sur ces étiquettes ? (enquêteur : ne pas suggérer – écouter et cocher les réponses dans la catégorie de réponse – possibilité de réponses multiples . Si la personne dit « tout », demander des précisions comme le plus important, …) Prix
14.
1
AW AX
Composition nutritionnelle (lipides, protides, glucides, valeur énergétique, calories, …)
2
AY
Liste des ingrédients (pour additifs, allergies, interdictions,…)
3
Date de péremption
4
Marque
5
Provenance
6
Labels spécifiques (bio, …)
7
Autre :
8
Vous arrive-t-il de prendre des repas dans des snacks ou restaurants rapides de type fast-food ? Oui
1
Non
2
AZ
Si oui, lesquels et à quelle fréquence ? (enquêteur : fiche n°7)
15.
1. Macdonald, Quick, friterie,…
2. 3. Pizzeria rapide, Sandwicherie Pizza-hut « mode » type EXKI, TOUT PRÊT,…
4. Sandwicherie de chaîne de type Panos, Croissanterie, etc
5. Sandwicherie classique de type petit commerce boulangerie, boucher,
6. Autre fast-food
Plusieurs fois par semaine
1
1
1
1
1
1
Une fois par semaine
2
2
2
2
2
2
Une fois tous les 15 jours
3
3
3
3
3
3
Une fois par mois
4
4
4
4
4
4
5
5
5
5
5
5
BA
BB
BC
BD
BE
BF
Vous arrive-t-il de commander (par exemple par téléphone), pour vos repas au bureau ou à la maison, des repas que l’on fait livrer ou des repas préparés à l’avance et les emporter, pour les consommer ensuite ? (enquêteur : s’assurer qu’on entend bien qu’il s’agit de « take home » ou « take away ») ? Oui
1
Non
2
BG
Si oui, où et principalement quel type de repas préparé ? (enquêteur : fiche n°7 bis)
1. Repas chaud 2. Repas froids 3. Sandwichs ou à réchauffer (salades, plats (ou autre base préparés) pain)
4. Pizzas
5. Autre
Bureau
1
2
3
4
5
BH
Domicile
1
2
3
4
5
BI
À quelle fréquence cela arrive-t-il ?
- 91 -
Plusieurs fois par semaine
16.
Une fois par semaine
Une fois tous les 15 jours
Une fois par mois
Moins d’une fois par mois
Bureau
1
2
3
4
5
BJ
Domicile
1
2
3
4
5
BK
Chez vous, vous arrive-t-il de prendre ou commander tard le soir un repas supplémentaire ? (par exemple après 22hrs ou après la fin d’une émission de TV) Fréquemment
1
Parfois
2
Rarement
3
Jamais (passez ensuite à la Question 14)
4
BL
Si la personne n’a pas répondu « jamais » à la question précédente : de quel type de repas s’agit-il le plus souvent ?
17.
Plat commandé à l’extérieur et livré à domicile
1
Plat déjà préparé (congelé, etc) et réchauffé
2
Plat préparé au moment même (type pâtes, sandwichs, …)
3
Autre :
4
Parmi les situations suivantes est-ce toujours, souvent, rarement, ou jamais le cas ? (enquêteur : fiche n°8) 1. Quand je suis en compagnie d’autres j’ai tendance à moins bien contrôler ce que je mange et me laisser emporter
18.
19.
BM
Toujours
Souvent
Rarement
Jamais
1
2
3
4
BN
2. Je ne mange que quand j’ai vraiment faim, même aux repas
1
2
3
4
BO
3. J’ai tendance à toujours finir mon assiette, quelle que soit la quantité servie
1
2
3
4
BP
4. Je ne me refuse jamais un dessert même après un repas copieux
1
2
3
4
BQ
5. Quand j’ai sous la main des aliments que j’aime, j’ai tendance à les consommer même si je n’ai plus faim
1
2
3
4
BR
6. Quand je sens que je n’ai plus faim, je m’arrête de manger même si peux continuer ou qu’on me propose d’autres plats
1
2
3
4
BS
7. Quand c’est l’heure du repas je mange, quel que soit mon appétit ou ma faim
1
2
3
4
BT
Dans votre enfance, vos parents étaient-ils très stricts sur le déroulement des repas : par exemple : heure fixe, tous ensemble, toujours finir son assiette ? Toujours
1
Souvent
2
Rarement
3
Jamais
4
Dans votre enfance, vos parents vous permettaient-ils de manger quand vous aviez faim sans attendre l’heure du repas ?
- 92 -
BU
20.
Toujours
1
Souvent
2
Rarement
3
Jamais
4
BV
Avez-vous déjà été informé des risques et conséquences du surpoids ou de l’obésité ? Oui
1
Non
2
BW
Si oui, par qui principalement ?
21.
22.
23.
24.
émission de télévision
1
BX BY
article dans une revue
2
BZ
association des consommateurs
3
diététicien
4
médecin
5
autre
6
ne sait plus
7
Estimez-vous utile d’être informé des risques et conséquences du surpoids ou de l’obésité ? Oui
1
Non
2
CA
En moyenne combien de temps dormez-vous chaque jour (chaque nuit) ? Moins de 6h
1
De 6h à moins de 7h
2
De 7h à moins de 8h
3
De 8h à moins de 9h
4
Plus de 9h
5
Excellente
1
Très bonne
2
Bonne
3
Médiocre
4
Mauvaise
5
Tout le temps
1
Souvent
2
Rarement
3
Jamais
4
CB
Dans l’ensemble, votre santé est-elle ? CC
Êtes-vous quelqu’un de stressé ?
- 93 -
CD
25.
Au cours de votre vie avez-vous connu un événement à la suite duquel vous-vous êtes mis soit à grossir, soit à maigrir. Et si oui, lequel ? Oui grossir
1
Oui maigrir
2
Non
3
(enquêteur : ne pas suggérer) Ne sait plus
26.
1
Grossesse
2
Perte d’emploi
3
Autre problème professionnel :……………………
4
Rencontre
5
Décès
6
Divorce, séparation
7
Mariage
8
Autre problème familial : …………………………..
9
Dépression
10
Maladie
11
Autre problème de santé : ………………………...
12
Ennuis avec la justice
13
Ennuis financiers
14
Autres problèmes personnels : …………………...
15
Vacances
16
Autre événement : …………………………………
17
28.
CF
Voici 6 idées concernant la réussite dans la vie. Choisissez les trois avec lesquelles vous êtes le plus d’accord (enquêteur : fiche n°9) 1. Dans la vie ceux qui sont arrivés ont été aidés
27.
CE
1
CG CH
2. On est toujours responsable de ce qui nous arrive dans la vie
2
CI
3. Pour réussir dans la vie il faut surtout avoir de bonnes relations
3
4. Avec de la volonté on arrive toujours à réussir
4
5. Dans la vie on n’obtient que ce qu’on mérite
5
6. Celui qui ne réussit pas dans la vie, c’est la faute à pas de chance
6
Fumez-vous actuellement ? Oui
1
Non
2
Oui
1
Non
2
CJ
Consommez-vous actuellement des boissons alcoolisées ?
Si oui,
un total de combien de verres par jour (semaine, mois) en moyenne ? - 94 -
CK
(bière, vin, alcool, apéritif, premix,…) CL
< Verres par jour Ou >
29.
< Verres par semaine Ou >
< Verres par mois
Vous êtes quelqu’un de ? (enquêteur : fiche n°10) 1. Très prudent
30.
31.
32.
33.
1
2. Prudent
2
3. Qui calcule ses risques
3
4. Qui prend parfois des risques
4
5 Qui prend souvent des risques
5
6. Ne sait pas
6
CM
Quel est votre âge ?
ans
CN
cm
CO
kg
CP
Quel est votre taille sans chaussures ?
Quel est votre poids sans vêtements et sans chaussures ?
Pour les autres membres de votre ménage (les personnes qui vivent régulièrement sous votre toit) connaissez-vous leur taille et leur poids ? Combien ?
Entourer le nombre total de personnes
1
2
3
4
CZ/DA/DB/DC
DD/DE/DF/DG
5
6
CQ
Âge Sexe (F ou M) Taille en cm Poids en kg CR/CS/CT/CU
34.
35.
CV/CW/CX/CY
DH/DI/DJ/DK
DL/DM/DN/DO
Vous pesez-vous ? Tous les jours
1
Régulièrement
2
Rarement
3
Jamais
4
Ne sait pas
5
DP
Avez-vous déjà suivi un régime alimentaire pour perdre du poids ?
- 95 -
Oui
1
Non
2
Sans réponse
3
DQ
Si oui,
suivez-vous actuellement un régime pour perdre du poids ? Oui
1
Non
2
DR
Combien de kilos avez-vous déjà perdu avec ce régime ?
kg
36.
37.
38.
39.
DS
Quelqu’un de votre ménage suit-il actuellement un régime alimentaire pour perdre du poids ? Oui
1
Non
2
Ne sait pas, sans réponse
3
Très gros
1
Un peu gros, un peu enveloppé
2
Ni gros, ni maigre
3
Un peu maigre
4
Très maigre
5
Ne sait pas
6
DT
On pense de vous que vous êtes : DU
Pensez-vous : Avoir un poids normal
1
Etre en surpoids
2
Etre obèse
3
Avoir un poids en dessous de la normale
4
Ne sait, ne me préoccupe pas
5
DV
Pratiquez-vous un sport ?
Si oui,
- lequel ? - à quelle fréquence ? - dans quel cadre ? - pendant combien de temps par semaine ?
- 96 -
Oui
1
Non
2
DW
(enquêteur : fiche n°11)
Cocher si Tous les Uniquem 2 à 4 fois 1 fois par Moins Club ce sport jours ent par semaine d’une fois associati est le week- semaine par on pratiqué end semaine
Solo,
Nombre d’heures par semaine
famille
Gymnastique, taï chi, yoga, ….
1
2
3
4
5
6
1
2
Course à pieds, jogging, marche à pieds de type sportive
1
2
3
4
5
6
1
2
Tennis, squash, badmington,…
1
2
3
4
5
6
1
2
Golf, hockey,…
1
2
3
4
5
6
1
2
Natation
1
2
3
4
5
6
1
2
Equitation
1
2
3
4
5
6
1
2
Football, basket-ball, volley-ball, hand-ball et autres sports de ballon
1
2
3
4
5
6
1
2
Armes (arc, chasse, tir,…), escrime, …
1
2
3
4
5
6
1
2
Vélo, bicyclette, VTT, etc. (attention comme sport et non comme moyen de déplacement)
1
2
3
4
5
6
1
2
Rollers et autres sports « à roulettes »
1
2
3
4
5
6
1
2
Sports de combat (type judo, karaté, haïkido, ….)
1
2
3
4
5
6
1
2
Danse, aerobics, fitness
1
2
3
4
5
6
1
2
Autres sports :
1
2
3
4
5
6
1
2
40.
41.
DX DY DZ EA EB EC ED EE EF EG EH EI EJ EK EL EM EN EO EP EQ ER ES ET EU EV EW EX
EY EZ FA FB FC FD FE FF FG FH FI FJ
Toutes activités confondues, combien de temps estimez-vous marcher à pieds chaque jour ?
minutes
FK
Oui
1
FL
Non
2
Vous arrive-t-il de vous promener ?
Si oui, à quelle fréquence ? Tous les jours
1
Uniquement le week-end
2
2 à 4 fois par semaine
3
1 fois par semaine
4
Moins d’une fois par semaine
5
FM
cela représente en moyenne combien de temps de promenade par semaine ?
minutes
42.
Avez-vous plutôt tendance à éviter de prendre les escaliers chaque fois que c’est possible ou au contraire à prendre les escaliers même si vous pouvez monter par d’autres moyens ?
- 97 -
FN
43.
Évite les escaliers
1
Prend les escaliers
2
Dépend des cas
3
Ne sait pas
4
FO
Vous arrive-t-il d’utiliser un vélo pour vos déplacements ? (attention usages non sportifs – pour les usages sportifs voir plus haut) ? Oui
1
Non
2
FP
Si oui, est-ce ?
44.
Vers travail, bureau,…
1
Vers gare,…
2
Courses, commissions,
3
Visites, …
4
Pour tous les déplacements
5
Autre :
6
FQ
Avez-vous un ou des hobbies? Oui
1
Non
2
FR
Si oui, lequel(s)
45.
Lecture
1
Jeux vidéo/internet
2
Musique
3
Dessin, peinture, sculpture…
4
Collections (timbres, etc.)
5
S’occupe de : club sportif, association, scolaire, quartier,…
6
Membre actif d’une association, club sportif, scolaire, quartier,… (pétanque, carte, …)
7
Bricolage, réparation, réalisation de maquettes
8
Autre(s) : préciser
9
FS FT FU
Parmi les loisirs hors de votre domicile, lesquels pratiquez-vous et à quelle fréquence? Une fois De 3 à une De 2 à 6 par fois par fois par an semaine ou mois plus
(enquêteur : fiche n°12)
Plus rarement
Jamais
1. Théâtre, opéra
1
2
3
4
5
FV
2. Cinéma
1
2
3
4
5
FW
3. Visite expositions, musées, …
1
2
3
4
5
FX
4. Tourisme rapproché
1
2
3
4
5
FY
5. Soirée en ville, soirée au restaurant, au café…
1
2
3
4
5
FZ
6. Sorties en boîte, etc.
1
2
3
4
5
GA
7. Clubs de rencontre, de cartes, …
1
2
3
4
5
GB
8. Visites familiales, chez des amis
1
2
3
4
5
GC
9. Autre(s) : préciser
1
2
3
4
5
GD
- 98 -
46.
47.
Dans votre ménage, fait-on généralement les courses pour l’alimentation plutôt rarement (par exemple une fois par semaine), 2ou 3 fois par semaine ou plus fréquemment. Rarement, une fois par semaine
1
De 2 à 3 fois par semaine
2
Rarement, une fois par semaine
3
GE
Est-ce plutôt dans les grandes surfaces ou dans les petits commerces ? (enquêteur : fiche n°13)
48.
1. Pratiquement tout est acheté en grandes surfaces
1
2. Beaucoup est acheté en grande surface, mais certaines choses dans les petits commerces
2
3. Peu d’achats en grandes surfaces, beaucoup dans les petits commerces
3
4. Pratiquement tout est acheté dans les petits commerces
4
GF
Vous arrive-t-il d’acheter des plats tout préparés pour la maison. Il peut s’agir de plats frais, congelés ou en conserve, généralement à réchauffer (par exemple : lasagnes, pâtes préparées, pizzas, plats complets et portions congelées, plats complets en boîte, …) Oui
1
Non
2
GG
Si oui, - ces plats sont consommés comme repas principal ou comme en cas ? - combien de fois consommez-vous ce genre de plats par semaine ? Un ou plus par jour
49.
Une fois par semaine
Une fois par 15 jours
Moins d’une fois par 15 jours
Comme repas principal
1
2
3
4
5
GH
Comme en-cas
1
2
3
4
5
GI
On dit parfois certaines choses concernant ces plats tout préparés. En ce qui vous concerne êtes-vous tout-à-fait d’accord, d’accord, pas d’accord ou pas du tout d’accord avec cela ? Tout-à-fait d’accord
(enquêteur : fiche n°14)
50.
2 à 4 fois par semaine
D’accord
Pas d’accord
Pas du tout Ne sait pas d’accord
1. C’est plus facile, c’est plus rapide
1
2
3
4
5
GJ
2. C’est fait pour ceux qui n’ont pas le temps de cuisiner
1
2
3
4
5
GK
3. C’est équilibré
1
2
3
4
5
GL
4. C’est meilleur
1
2
3
4
5
GM
5. On grossit avec ce genre de nourriture
1
2
3
4
5
GN
6. Cela s’adresse à ceux qui n’aiment pas cuisiner
1
2
3
4
5
GO
7. On gaspille moins avec ce genre de plats
1
2
3
4
5
GP
8. On mange moins avec ce genre de plats
1
2
3
4
5
GQ
9. Les enfants préfèrent
1
2
3
4
5
GR
10. C’est moderne
1
2
3
4
5
GS
11. C’est bon marché
1
2
3
4
5
GT
Dans votre ménage, combien de temps consacre-t-on chaque jour de semaine en moyenne à la préparation des repas (tous repas confondus)
- 99 -
51.
1/4h ou moins
1
de 1/4h à < 1/2h
2
de 1/2h à < 1h
3
Entre 1 et 2 heures
4
Plus de deux heures
5
De combien de postes de télévision disposez-vous à domicile ?
postes
52.
GU
GV
Qui, dans votre ménage regarde habituellement la télé et quand? Vous-même
Conjoint, …
Enfants
Le matin
1
1
1
Le midi
2
2
2
3
3
3
GW
GX
GY
Le soir
Si vous regardez la télé : Combien de temps passez-vous personnellement en moyenne chaque jour devant votre télé (y compris visionnage de DVD, Vidéo, etc). Pour mémoire, un programme de soirée commence par exemple à 19 hrs et peut se terminer à 23hrs, soit un total de 4 heures.
53.
54.
Moins d’une heure
1
De une à moins de deux heures
2
De deux à moins de 3 heures
3
De trois à moins de 4 heures
4
Plus de 4 heures
5
Si vous regardez la télé le soir est-ce le plus souvent Dans le living ou dans une pièce où se trouve la télé
1
Dans la chambre (dans le lit)
2
Autre cas :
3
HA
Vous arrive-t-il de prendre un repas à table en regardant la télé ? Souvent
55.
GZ
Parfois
Jamais
Le matin
1
2
3
HB
Le midi
1
2
3
HC
Le soir
1
2
3
HD
Vous arrive-t-il de prendre un repas sous la forme d’un plateau télé ? (par exemple dans le fauteuil devant la télé ou dans le lit)
Si oui à quelle fréquence en moyenne ?
- 100 -
Oui
1
Non
2
HE
56.
Tous les jours
1
De 2 à 3 fois par semaine
2
Une fois par semaine
3
Une fois tous les quinze jour
4
Tous les jours
5
HF
Vous arrive-t-il de manger des snacks ou des en-cas en regardant la télé ? Oui
1
Non
2
HG
Si oui à quelle fréquence en moyenne ? Chaque fois que vous regardez la télé
1
Une fois sur deux
2
Plus rarement
3
Variable
4
HH
Si oui, quoi ?
57.
1. Chips, cacahuètes, autres salés du même type
1
2. Barres chocolatées, chocolats, autres sucrés
2
3. Fruits
3
4. Yaourts, crèmes, riz au lait, .et autres en pots
4
5. Pain, sandwichs,…
5
6. Gaufres, gaufrettes, biscuits, tartes, pâtisseries, …
6
7. Fromages, charcuteries, ….
7
8. Autre :
8
HI HJ HK
Vous arrive-t-il de prendre des boissons en regardant la télé ? Oui
1
Non
2
HL
Si oui à quelle fréquence en moyenne ? Chaque fois que vous regardez la télé
1
Une fois sur deux
2
Plus rarement
3
Variable
4
HM
Si oui, quoi ?
58.
1. Bière, vin et autres boissons alcoolisées
1
2. Sodas, boissons sucrées froides
2
3. Eaux non sucrées ou édulcorées
3
4. Café, thé
4
5. Lait, yaourt à boire, …
5
6. Autre
6
Disposez-vous à domicile d’un console de jeux (playstation, X-box, …)
- 101 -
HN HO HP
Oui
1
Non
2
HQ
Si vous disposez à votre domicile d’un console de jeux, y jouez-vous ? Oui
1
Non
2
HR
Si vous y jouez, vous arrive-t-il de manger des snacks en utilisant la console de jeux? Oui
1
Non
2
HS
Si oui à quelle fréquence en moyenne ? Chaque fois que vous jouez sur la console
1
Une fois sur deux
2
Plus rarement
3
Variable
4
HT
Si oui, quoi ? 1. Chips, cacahuètes, autres salés du même type
1
2. Barres chocolatées, chocolats, autres sucrés
2
3. Fruits
3
4. Yaourts, crèmes, riz au lait, .et autres en pots
4
5. Pain, sandwichs,…
5
6. Gaufres, gaufrettes, biscuits, tartes, pâtisseries, …
6
7. Fromages, charcuteries, ….
7
8. Autre :
8
HU HV HW
Si vous y jouez, vous arrive-t-il de prendre des boissons en utilisant la console de jeux ? Oui
1
Non
2
HX
Si oui à quelle fréquence en moyenne ? Chaque fois que vous jouez sur la console
1
Une fois sur deux
2
Plus rarement
3
Variable
4
HY
Si oui, quoi ?
59.
1. Bière, vin et autres boissons alcoolisées
1
2. Sodas, boissons sucrées froides
2
3. Eaux non sucrées ou édulcorées
3
4. Café, thé
4
5. Lait, yaourt à boire, …
5
6. Autre
6
HZ IA IB
Disposez-vous à domicile d’une ligne Internet (ADSL ou modem) ? Oui
1
Non
2
IC
Si vous disposez à votre domicile d’une connexion Internet, combien de temps passezvous en moyenne chaque jour à votre domicile devant Internet ?
- 102 -
Moins d’un quart d’heure
1
De 1/4h à moins d’une heure
2
De une à moins de deux heures
3
Plus de 2 heures
4
ID
Vous arrive-t-il de prendre un ou des repas pendant que vous êtes connecté avec Internet ? Oui
1
Non
2
Oui
1
Non
2
IE
Vous arrive-t-il de manger des snacks en utilisant internet ? IF
Si oui à quelle fréquence en moyenne ? Chaque fois que vous êtes sur Internet
1
Une fois sur deux
2
Plus rarement
3
Variable
4
IG
Si oui, quoi ? 1. Chips, cacahuètes, autres salés du même type
1
2. Barres chocolatées, chocolats, autres sucrés
2
3. Fruits
3
4. Yaourts, crèmes, riz au lait, .et autres en pots
4
5. Pain, sandwichs,…
5
6. Gaufres, gaufrettes, biscuits, tartes, pâtisseries, …
6
7. Fromages, charcuteries, ….
7
IH II IJ
8. Autre :
Vous arrive-t-il de prendre des boissons en utilisant internet ? Oui
1
Non
2
IK
Si oui à quelle fréquence en moyenne ? Chaque fois que vous êtes sur Internet
1
Une fois sur deux
2
Plus rarement
3
Variable
4
IL
Si oui, quoi ?
60.
1. Bière, vin et autres boissons alcoolisées
1
2. Sodas, boissons sucrées froides
2
3. Eaux non sucrées ou édulcorées
3
4. Café, thé
4
5. Lait, yaourt à boire, …
5
6. Autre
6
IM IN IO
Etes-vous tout-à-fait d’accord, d’accord, pas d’accord, pas du tout d’accord avec les idées suivantes ?
- 103 -
Tout-à-fait d’accord
(enquêteur : fiche n°17)
D’accord
Pas d’accord
Pas du tout d’accord
1. La publicité pour les aliments nous pousse à manger plus que nécessaire
1
2
3
4
IP
2. La publicité pousse les enfants à manger des choses qui ne sont pas toujours bonnes pour la santé quoique fassent les parents
1
2
3
4
IQ
3. Les distributeurs automatiques de boissons et d’en cas nous poussent à manger et boire partout et tout-le-temps
1
2
3
4
IR
4. Les produits allégés sont bons pour la santé
1
2
3
4
IS
5. Le sucre est mauvais pour la santé
1
2
3
4
IT
6. Les graisses et les produits gras sont mauvais pour la santé
1
2
3
4
IU
7. Les restaurants fast food sont la cause de l’accroissement de l’obésité
1
2
3
4
IV
8. Les aliments qui ne font pas grossir coûtent plus cher
1
2
3
4 FEUILLE B 2
9. Le surpoids et l’obésité sont un problème pour l’avenir de notre société
1
2
3
4
C
10. C’est l’industrie alimentaire qui est responsable de l’accroissement de l’obésité dans notre société
1
2
3
4
D
11. Une augmentation des taxes sur les produits riches en énergie empêcherait les gens de grossir
1
2
3
4
E
12. Les consommateurs sont responsables de leur alimentation et de leur style de vie
1
2
3
4
F
13. Le choix de nos aliments et de notre style de vie alimentaire doit rester libre et les autorités ne doivent pas essayer de l’influencer
1
2
3
4
G
14 L’augmentation de l’offre de produits alimentaires dans les magasins nous permet de composer une alimentation variée et équilibrée
1
2
3
4
H
L’augmentation de l’offre alimentaire nous a poussé à manger plus que dans le passé.
1
2
3
4
I
61.
En ce qui concerne les distributeurs automatiques de boissons (sodas, café,…) ou d’encas (barres chocolatées, chips, …) pensez vous qu’ils devraient être totalement supprimés, autorisés mais limités, réglementés pour leur contenu, autorisés librement dans les cas suivants : 1. Supprim és
(enquêteur : fiche n°18)
2. 3. 4. Limités Régleme Autorisé ntation s du contenu
5. Pas d’avis
Distributeur de boisson type « sodas » A l’école
J
Au bureau
K
Dans les lieux publics (métro, magasins, rue, ..)
L
Distributeur de boisson type café, potage, … M
A l’école Au bureau
N
Dans les lieux publics (métro, magasins, rue, ..)
O
Distributeur d’en cas, confiserie, …
62.
A l’école
P
Au bureau
Q
Dans les lieux publics (métro, magasins, rue, ..)
R
À votre avis, à quoi est du principalement l’obésité ou le surpoids chez les gens ? S
- 104 -
63.
On parle de différentes causes possibles de l’obésité et du sur-poids. Pour chaque élément pensez qu’il influence énormément l’obésité, beaucoup, peu ou pas du tout Enormémen Beaucoup t
(enquêteur : fiche n°19)
Peu
Pas du tout
1. Des problèmes génétiques, une nature propice à l’obésité
1
2
3
4
T
2. Le manque d’exercice
1
2
3
4
U
3. Des soucis, des problèmes personnels, familiaux, financiers,…
1
2
3
4
V
4. Une alimentation déséquilibrée, trop riche
1
2
3
4
W
5. Un choix personnel de vie
1
2
3
4
X
6. Manger trop de produits sucrés
1
2
3
4
Y
7. Manger trop de graisses et de produits gras
1
2
3
4
Z
8. Des problèmes de santé, hormonaux, …
1
2
3
4
AA
9. Des portions trop grandes dans les restaurants,
1
2
3
4
AB
10. Une mauvaise éducation familiale à la nourriture
1
2
3
4
AC
11. Un manque de connaissance des conséquences du surpoids
1
2
3
4
AD
12. Trop de possibilités offertes de manger partout et tout le temps
1
2
3
4
AE
13. Un manque d’actions concrètes des pouvoirs publics pour informer ou contrôler
1
2
3
4
AF
14. Un manque d’action et d’informations à l’école ou au cours de la scolarité
1
2
3
4
AG
15. Manger trop de viande
1
2
3
4
AH
16. Le stress au travail
1
2
3
4
AI
17. Une volonté de paraître bien portant et fort
1
2
3
4
AJ
18 Un manque de législation concernant la composition des aliments
1
2
3
4
AK
19. La publicité
1
2
3
4
AL
64.
À votre avis, que faudrait-il faire pour réduire l’obésité ou le surpoids chez les gens ? AM
65.
Parmi les mesures suivantes qui pourraient être prises pour éviter le surpoids ou l’obésité, pensez-vous qu’elle aurait une très grande influence, une certaine influence, peu d’influence ou pas du tout d’influence ?
- 105 -
Très grande
(enquêteur : fiche n°20)
Certaine
Peu
Pas du tout
1. Une information du grand public
1
2
3
4
AN
2. Une législation concernant la composition des aliments
1
2
3
4
AO
3. Une réduction des taxes sur les produits allégés
1
2
3
4
AP
4. Une augmentation des taxes sur les produits caloriques
1
2
3
4
AQ
5. Une promotion du sport et de l’exercice physique
1
2
3
4
AR
6. Un remboursement partiel par la sécurité sociale du coût des activités sportives
1
2
3
4
AS
7. Un remboursement partiel par la sécurité sociale du prix des aliments fonctionnels
1
2
3
4
AT
8. Le développement d’activités physiques et sportives en milieu professionnel (par exemple pendant les pauses)
1
2
3
4
AU
9. Une taxation ou une pénalisation (comme l’assurance hospitalisation, etc) du surpoids
1
2
3
4
AV
10. Des cours de diététique dans tous les enseignements
1
2
3
4
AW
11. Une législation limitant la publicité pour des produits caloriques ou qui font grossir (comme pour le tabac)
1
2
3
4
AX
12. Plus de sport à l’école
1
2
3
4
AY
13. Un meilleur étiquetage des produits alimentaires
1
2
3
4
AZ
14. Une réduction des taxes sur les produits peu caloriques (comme les fruits, légumes, eaux minérales, …)
1
2
3
4
BA
15. Une information des enfants à l’école par affiche, dépliant ou conférence
1
2
3
4
BB
16. Une prime ou un avantage financier accordé pour le maintien d’un poids normal
1
2
3
4
BC
17. Des chèques sport distribués par l’employeur
1
2
3
4
BD
Profil du répondant 66.
Quel est le niveau des études (diplôme) le plus élevé que vous avez terminé ? 1
Primaire Enseignement général >
2
Secondaires inférieures terminées Secondaires supérieures terminées Enseignement technique > Secondaires inférieures terminées Secondaires supérieures terminées Enseignement professionnel Secondaires inférieures terminées Secondaires supérieures terminées Etudes supérieures non universitaires cycle court Etudes supérieures non universitaires cycle long Universitaires Refus de répondre Ne sait pas
67.
3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Situation familiale actuelle ? 1
Marié Vit en couple Célibataire Veuf Divorcé, séparé
2 3 4 5
- 106 -
BF
BE
68.
Quelle est votre profession actuelle ? 01
Sans profession Manoeuvre, ouvrier non spécialisé Ouvrier qualifié, contremaître Technicien, cadre technique Appointé du secteur privé
03 04
employé de bureau Cadre moyen Cadre supérieur Agent de l'état, employé communal Fonctionnaire Militaire, gendarme inférieur (primaire) secondaire (humanités) supérieur non universitaire universitaire
Appointé du secteur public ou parastatal
Enseignant du niveau
05 06 07 08 09 10 11 12 13 14
15
Commerçant, artisan, entrepreneur travaillant à son compte propre Profession libérale Chef d'entreprise Autre indépendant
69.
BG
02
16 17 18
Si pas de profession pour quelle raison n’exercez-vous pas une activité professionnelle ? 1
pensionné, retraité chômeur, sans emploi malade invalide étudiant rentier autre
70.
BH
2 3 4 5 6 7
Quel est le montant des revenus mensuels nets de votre ménage (incluant tous vos revenus, y compris allocations familiales)? En FB > 30.000 31 à 50.000 51 à 80.000 81 à 100.000 101 à 150.000 > 150.000 Refus de répondre Pas de revenus Ne sait pas
En EURO ≤ 750 € 751 à 1.250 € 1.251 à 2.000 € 2.001 à 2.500 € 2.501 à 3.000 € ≥ 3.000 €
BI
1 2 3 4 5 6 7 8 9
Ê
71.
72.
73.
Etes vous propriétaire ou locataire de votre logement ? Propriétaire Locataire Autre :
1
Chambre Flat, studio Appartement vétuste Appartement ancien Appartement moderne Maison mitoyenne Maison 3 façades Maison 4 façades, villa Autre :
1
BJ
2 3
De quel type est votre habitation?
Avez-vous un jardin privé ? - 107 -
2 3 4 5 6 7 8 9
BK
74.
Oui
1
Non
2
BL
De combien de voitures personnelles (Différencier voitures personnelles et de société) dispose votre ménage ? Personnelle
Société
Aucune
0
0
Une Deux Trois
1
1
2
2
3
3
- 108 -
BM BN
Fiche infos : Date de l’enquête : …………….…………….…………….…………….…………….…………….………….BO Coordonnées de la personne Nom et prénom : ……. …………. …………. Adresse : Téléphone et GSM : ……. …………. ………………………………………………………………………….BP
Nom de l’enquêteur : BQ
- 109 -
12 Annexe 2 : questionnaire en néerlandais Université Libre de Bruxelles FEVIA
Vragenlijst nr.°
(A)
Versie 6 – 21/4/05
Enquêteur : voorafgaande controle van de quota Nummer van de te selecteren eenheid
Geslacht Leeft. Grootte gezin V 1 C
B
M 2 D
Taal
Activiteit
1
2
3
4
5
+
NL
FR
1 E
2
3
4
5
6
1 F
2
Actief 1 G
Woonplaats (postcode) Inactief 2 H
Voorstelling van de enquête aan de geïnterviewde : De Université Libre de Bruxelles houdt een wetenschappelijke enquête bij de gezinnen in België. Deze enquête heeft betrekking op de voedingsgewoonten. Ze gebeurt niet in opdracht van een voedingsfabrikant of een welbepaald voedingsmerk. Het doel is inzicht te krijgen in de algemene gewoonten van de bevolking op dit vlak. Daarom verzoeken wij u enkele vragen hierover te beantwoorden. Deze vragenlijst is vertrouwelijk en de ULB waarborgt dat niemand op de hoogte zal worden gebracht van de antwoorden die u ons geeft. Na deze enquête zal er geen enkel middel bestaan om eventueel de persoon terug te vinden die ons bij dit onderzoek heeft geholpen door de vragen te beantwoorden. Wij stippen hier wel aan dat dit een statistisch onderzoek is dat moet duidelijk maken hoe in België de gewoonten op dit gebied evolueren. Uw persoonlijke antwoorden zullen enkel worden gebruikt om deze statistieken op te stellen. Bent u bereid deze vragen te beantwoorden?
1.
Hoe vaak Alle dagen
(enquêteur : fiche nr. 1)
2.
5 tot 6 keer per week
2 tot 4 keer per week
1 keer per week
1 tot 3 keer per maand
nooit
1. neemt u ’s ochtends een ontbijt?
1
2
3
4
5
6
I
2. neemt u ’s middags een middagmaal?
1
2
3
4
5
6
J
3. neemt u ’s avonds een avondmaal?
1
2
3
4
5
6
K
4. eet u rauwe of bereide groenten?
1
2
3
4
5
6
L
5. eet u fruit?
1
2
3
4
5
6
M
6. eet u volkorenproducten (rijst, granen, deegwaren, brood,…)?
1
2
3
4
5
6
N
7. eet u vis of zeevruchten?
1
2
3
4
5
6
O
8. eet u charcuterie?
1
2
3
4
5
6
P
9. drinkt u dranken met toegevoegde suikers (limonade, thee met suiker, koffie met suiker,…)?
1
2
3
4
5
6
Q
10. drinkt u « light » dranken?
1
2
3
4
5
6
R
11. verbruikt u andere « light » producten dan dranken?
1
2
3
4
5
6
S
12. gebruikt u kunstmatige zoetstoffen?
1
2
3
4
5
6
T
13. drinkt u alcoholhoudende dranken (bier, wijn, sterkedrank,…)?
1
2
3
4
5
6
U
14. eet u andere zuivelproducten (yoghurt, plattekaas, actimel,…) dan kaas?
1
2
3
4
5
6
V
15. eet u kaas?
1
2
3
4
5
6
W
16. eet u gefrituurde voedingsproducten (frieten, kroketten, gepaneerde vis, …)?
1
2
3
4
5
6
X
17. eet u chocolade of chocoladeproducten?
1
2
3
4
5
6
Y
18. eet u chips en andere snacks zoals pinda’s, enz.?
1
2
3
4
5
6
Z
19. eet u snoepjes?
1
2
3
4
5
6
AA
20. eet u koekjes, wafeltjes, peperkoek…?
1
2
3
4
5
6
AB
21. eet u vlees?
1
2
3
4
5
6
AC
22. doet u zout bij uw maaltijden?
1
2
3
4
5
6
AD
Hoe vaak eet u gemiddeld per dag ? (een maaltijd en/of een tussendoortje) 1 keer
2X
3X - 110 -
4X
5X
6X
Meer dan 6 keer
1
3.
3
2. Op kantoor 3. Op kantoor of op school : of op school: kantine, boterhammen, bedrijfsbroodjes, restaurant opgewarmde gerechten,…
(enquêteur : fiche nr. 2)
5
6
4. Buiten : snackbars, fastfood, frituur, selfservice, cafetaria
5. Buiten : 6. Uit het restaurant met vuistje (al bediening aan wandelend, in tafel de auto, …)
7.
AE
7. Andere
1
2
3
4
5
6
7
AF
‘s Middags
1
2
3
4
5
6
7
AG
‘s Avonds
1
2
3
4
5
6
7
AH
In welke vorm wordt elke hoofdmaaltijd van de dag het vaakst gebruikt? 1. Koude 2. Warme 3. Maaltijd op maaltijd, maaltijd, basis van koud gerecht warm gerecht brood (broodje)
4. Snacks (chips, met proteïnen verrijkte reep,…)
5. Andere
‘s Ochtends
1
2
3
4
5
AI
‘s Middags
1
2
3
4
5
AJ
‘s Avonds
1
2
3
4
5
AK
Wanneer u uw hoofdmaaltijden overdag en in de week gebruikt, heeft u dan voldoende, net genoeg of te weinig tijd? Voldoende tijd
6.
7
‘s Ochtends
(enquêteur : fiche nr. 3)
5.
4
Waar wordt elke hoofdmaaltijd van de dag het vaakst gebruikt ? 1. Thuis
4.
2
Net genoeg tijd
Te weinig tijd
Wisselt
‘s Ochtends
1
2
3
4
AL
‘s Middags
1
2
3
4
AM
‘s Avonds
1
2
3
4
AN
Gebruikt u uw hoofdmaaltijden altijd, vaak, zelden of nooit op dezelfde uren van de dag ? Altijd
1
Vaak
2
Zelden
3
Nooit
4
AO
Hoeveel tijd moet er volgens u « normaal » en gemiddeld elke dag van de week aan tafel (niet voor de bereiding) worden uitgetrokken voor de hoofdmaaltijd van de dag?
- 111 -
Minder dan ¼ u
1
¼ u tot minder dan ½ u
2
½ u tot minder dan 1 u
3
Langer dan een uur
4
AP
8.
9.
Hoeveel tijd trekt u in de praktijk en gemiddeld elke dag uit voor deze hoofdmaaltijd tijdens de week ? Minder dan ¼ u
1
¼ u tot minder dan ½ u
2
½ u tot minder dan 1 u
3
Langer dan een uur
4
AQ
Welk geval komt het dichtst in uw buurt ? (enquêteur : fiche nr. 4) 1. Ik eet alleen tijdens de maaltijden, ik eet bijna nooit tussendoortjes
1
2. Op sommige dagen eet ik al eens tussendoortjes, maar meestal eet ik tijdens de maaltijden
2
3. Ik eet voortdurend tussendoortjes, maar ik eet ook normaal tijdens de maaltijden
3
4. Ik eet uitsluitend tussendoortjes en weinig of helemaal niet tijdens de maaltijden
4
AR
Enquêteur : Als de persoon « tussendoortjes » zegt, vraag hem dan wat precies. AS
10.
Welk geval past het best bij u ? (enquêteur : fiche nr. 5) 1. Ook al heb ik honger, ik wacht tot het eten klaar is
11.
2. Ik eet wanneer ik honger heb, ook al is het eten niet klaar
2
3. Wanneer ik honger heb, wacht ik soms tot het eten klaar is en eet ik soms vóór het klaar is
3
4. Geen van deze gevallen
4
13.
AT
Vindt u dat u... (enquêteur : fiche nr. 6) 1. Normaal en voldoende eet?
12.
1
1
2. Te veel eet?
2
3. Te weinig eet?
3
4. Onregelmatige hoeveelheden eet volgens het moment: soms te veel, soms te weinig?
4
AU
Gebeurt het dat u de etiketten of informatie leest op de verpakking van de voedingsmiddelen die u koopt en/of verbruikt ? Altijd
1
Vaak
2
Zelden
3
Nooit (ga dan naar Vraag 14)
4
AV
Als de persoon niet « nooit » heeft geantwoord op de vorige vraag : Wat trekt het vaakst uw aandacht op deze etiketten ?
- 112 -
(enquêteur : niet suggereren – luisteren en de antwoorden aankruisen in de antwoordcategorie – meerdere antwoorden mogelijk . Als de persoon « alles » zegt, vraag dan verduidelijking zoals het belangrijkste, …) Prijs
14.
1
AW AX
Voedingsstoffen (vetten, eiwitten, koolhydraten, energiewaarde, calorieën …)
2
AY
Lijst van ingrediënten (voor additieven, allergieën, verbodsbepalingen,…)
3
Vervaldatum
4
Merk
5
Herkomst
6
Specifieke labels (bio, …)
7
Andere :
8
Gebeurt het dat u maaltijden gebruikt in snackbars of fastfoodrestaurants? Ja
1
Nee
2
AZ
Zo ja, welke en hoe vaak ? 1. Macdonald, 2. Snelpizzeria, Quick, frituur,… Pizza-hut
(enquêteur : fiche nr. 7)
15.
3. Broodjeszaak van het type EXKI, TOUT PRÊT,…
4. Broodjeszaak van een keten zoals Panos, Croissanterie, enz.
5. Klassieke broodjeszaak zoals een winkeltje, bakkerij, beenhouwerij
6. Andere fastfoodzaak
Meermaals per week
1
1
1
1
1
1
Eén keer per week
2
2
2
2
2
2
Eén keer om de twee weken
3
3
3
3
3
3
Eén keer per maand
4
4
4
4
4
4
Minder dan één keer per maand
5
5
5
5
5
5
BA
BB
BC
BD
BE
BF
Gebeurt het dat u, voor uw maaltijden op kantoor of thuis, gerechten bestelt (bijvoorbeeld telefonisch) die u laat leveren of vooraf bereide gerechten die u meeneemt om daarna te eten? (enquêteur : zorg dat men duidelijk hoort dat het gaat om « take home » of « take away ») ? Ja
1
Nee
2
BG
Zo ja, waar en vooral wat voor bereid gerecht ? (enquêteur : fiche nr. 7 bis)
Warm of op te Koude Broodjes (of warmen gerechten andere gerecht (slaatjes, koude broodmaaltijd) schotels)
Pizza’s
Andere
Kantoor
1
2
3
4
5
BH
Thuis
1
2
3
4
5
BI
Hoe vaak gebeurt dat ? Meermaals per week
Eén keer per week
Eén keer om de twee weken
Eén keer per maand
Minder dan één keer per maand
Kantoor
1
2
3
4
5
BJ
Thuis
1
2
3
4
5
BK
- 113 -
16.
Gebeurt het dat u ’s avonds laat een bijkomende maaltijd eet of bestelt ? (bijvoorbeeld na 22 uur of na het einde van een televisieprogramma) Vaak
1
Soms
2
Zelden
3
Nooit (ga dan naar Vraag 14)
4
BL
Als de persoon niet « nooit » heeft geantwoord op de vorige vraag : om wat voor maaltijd gaat het meestal ?
17.
Buiten besteld en aan huis geleverd gerecht
1
Reeds klaargemaakt (diepgevroren, enz.) en opgewarmd gerecht
2
Op het moment zelf klaargemaakt gerecht (type pasta, broodjes, …)
3
Andere :
4
Doen de volgende situaties zich altijd, vaak, zelden of nooit voor ? (enquêteur : fiche nr. 8) 1. Wanneer ik in gezelschap ben, heb ik de neiging om minder te letten op wat ik eet en mij te laten gaan
18.
19.
BM
Altijd
Vaak
Zelden
Nooit
1
2
3
4
BN
2. Ik eet alleen als ik echt honger heb, zelfs bij de maaltijden
1
2
3
4
BO
3. Ik heb de neiging om mijn bord altijd leeg te eten, hoeveel er ook op ligt
1
2
3
4
BP
4. Ik ontzeg mij nooit een dessert, ook niet na een overvloedige maaltijd
1
2
3
4
BQ
5. Wanneer ik dingen meeheb die ik lekker vind, heb ik de neiging ze op te eten, ook al heb ik geen honger meer
1
2
3
4
BR
6. Wanneer ik voel dat ik geen honger meer heb, stop ik met eten, ook al mag ik voortdoen of biedt men mij andere gerechten aan
1
2
3
4
BS
7. Wanneer het etenstijd is, eet ik, hoe groot mijn eetlust of honger ook is
1
2
3
4
BT
Zagen uw ouders tijdens uw kinderjaren heel streng toe op het verloop van de maaltijden, bijvoorbeeld vast uur, iedereen samen, altijd uw bord leegeten ? Altijd
1
Vaak
2
Zelden
3
Nooit
4
BU
Lieten uw ouders tijdens uw kinderjaren toe dat u iets at wanneer u honger had, ook al was het nog geen etenstijd ? Altijd
1
Vaak
2
Zelden
3
Nooit
4
- 114 -
BV
20.
Bent u al geïnformeerd over de risico’s en gevolgen van overgewicht of zwaarlijvigheid ? Ja
1
Nee
2
BW
Zo ja, door wie vooral ?
21.
22.
23.
24.
25.
televisieprogramma
1
BX BY
artikel in een tijdschrift
2
BZ
consumentenvereniging
3
diëtist
4
arts
5
andere
6
weet niet meer
7
Vindt u het nuttig geïnformeerd te worden over de risico’s en gevolgen van overgewicht of zwaarlijvigheid ? Ja
1
Nee
2
CA
Hoe lang slaapt u gemiddeld elke dag (elke nacht) ? Minder dan 6u
1
6 u tot minder dan 7 u
2
7 u tot minder dan 8 u
3
8u tot minder dan 9 u
4
Meer dan 9 u
5
Uitstekend
1
Heel goed
2
Goed
3
Matig
4
Slecht
5
De hele tijd
1
Vaak
2
Zelden
3
Nooit
4
CB
Hoe is uw gezondheid in het algemeen? CC
Heeft u last van stress?
Is er tijdens uw leven iets gebeurd waarna u bent beginnen te verdikken of te vermageren? Zo ja, wat precies?
- 115 -
CD
Ja - verdikt
1
Ja vermagerd
2
Nee
3
(enquêteur : niet suggereren) Weet niet
26.
1
Zwangerschap
2
Ontslag
3
Ander beroepsprobleem :……………………
4
Ontmoeting
5
Overlijden
6
Scheiding
7
Huwelijk
8
Ander familiaal probleem : ………………………..
9
Depressie
10
Ziekte
11
Ander gezondheidsprobleem : …………………...
12
Problemen met het gerecht
13
Financiële problemen
14
Andere persoonlijke problemen : ……………......
15
Vakantie
16
Andere gebeurtenis : ……………...………………
17
28.
CF
Hierna volgen 6 stellingen over slagen in het leven. Kies de drie stellingen waarin u zich het best kunt vinden (enquêteur : fiche nr. 9) 1. Wie slaagt in het leven, is daarbij geholpen
27.
CE
1
CG CH
2. We zijn altijd verantwoordelijk voor wat er in ons leven gebeurt
2
CI
3. Om te slagen in het leven, moet je vooral goede relaties hebben
3
4. Met wilskracht kom je er altijd
4
5. In het leven krijg je altijd wat je verdient
5
6. Wie niet slaagt in het leven, heeft geen geluk gehad
6
Rookt u momenteel ? Ja
1
Nee
2
Ja
1
Nee
2
CJ
Verbruikt u momenteel alcoholhoudende dranken ?
Zo ja,
hoeveel glazen gemiddeld per dag ? (bier, wijn, sterkedrank, aperitief, premix,…)
- 116 -
CK
CL
< glazen per dag Of >
29.
< glazen per week
< glazen per maand
Of >
Wat voor iemand bent u? (enquêteur : fiche nr. 10) 1. Heel voorzichtig
30.
31.
32.
33.
1
2. Voorzichtig
2
3. Iemand die berekende risico’s neemt
3
4. Iemand die soms risico’s neemt
4
5. Iemand die vaak risico’s neemt
5
6. Weet niet
6
CM
Hoe oud bent u ?
jaar
CN
cm
CO
kg
CP
Hoe groot bent u zonder schoenen ?
Hoeveel weegt u zonder kleding en zonder schoenen ?
Kent u lengte en gewicht van de overige gezinsleden (de personen die regelmatig bij u wonen) ? Hoeveel ?
Omcirkel het totale aantal personen
1
2
3
4
CZ/DA/DB/DC
DD/DE/DF/DG
5
6
CQ
Leeftijd Geslacht (V of M) Lengte in cm Gewicht in kg CR/CS/CT/CU
34.
35.
CV/CW/CX/CY
DH/DI/DJ/DK
DL/DM/DN/DO
Weegt u zich ? Elke dag
1
Regelmatig
2
Zelden
3
Nooit
4
Weet niet
5
Ja
1
Nee
2
Geen antwoord
3
DP
Heeft u al een dieet gevolgd om af te slanken?
- 117 -
DQ
Zo ja,
volgt u momenteel een dieet om af te slanken ? Ja
1
Nee
2
DR
Hoeveel kilo’s bent u met dat dieet al kwijtgespeeld ?
36.
37.
38.
39.
kg
DS
Ja
1
DT
Nee
2
Weet niet, geen antwoord
3
Heel dik
1
Een beetje dik en gezet
2
Niet dik of mager
3
Een beetje mager
4
Heel mager
5
Weet niet
6
Volgt iemand van uw gezin momenteel een dieet om af te slanken ?
Men vindt u : DU
U vindt van uzelf dat u : Een normaal gewicht heeft
1
Te veel weegt
2
Zwaarlijvig bent
3
Onder het normale gewicht zit
4
Weet niet, maak mij geen zorgen
5
DV
Doet u aan sport ?
Zo ja,
- welke sport ? - hoe vaak ? - in welk verband ? - hoeveel uren per week ?
- 118 -
Ja
1
Nee
2
DW
(enquêteur : fiche nr. 11)
Aankrui- Elke dag Enkel in 2 tot 4 1 keer sen als het keer per per week deze weekend week sport wordt beoefend
Minder dan één keer per week
Club Vereniging
Solo,
Aantal uren per week
gezin
Turnen, taï chi, yoga, ….
1
2
3
4
5
6
1
2
Lopen, joggen, wandelen als sport
1
2
3
4
5
6
1
2
Tennis, squash, badminton,…
1
2
3
4
5
6
1
2
Golf, hockey,…
1
2
3
4
5
6
1
2
Zwemmen
1
2
3
4
5
6
1
2
Paardrijden
1
2
3
4
5
6
1
2
Voetbal, basketbal, volleybal, handbal en andere balsporten
1
2
3
4
5
6
1
2
Sporten met wapens (boog, jacht, geweer,…), schermen, …
1
2
3
4
5
6
1
2
ES ET EU
Fietsen, mountainbiken, enz. (let op: als sport en niet als verplaatsingsmiddel)
1
2
3
4
5
6
1
2
EV EW EX
Rollerskates en andere sporten «op wieltjes»
1
2
3
4
5
6
1
2
EY EZ FA
Gevechtssporten (type judo, karate, haïkido, ….)
1
2
3
4
5
6
1
2
FB FC FD
Dansen, aerobics, fitness
1
2
3
4
5
6
1
2
Andere sporten :
1
2
3
4
5
6
1
2
FE FF FG FH FI FJ
40.
41.
DX DY DZ EA EB EC ED EE EF EG EH EI EJ EK EL EM EN EO EP EQ ER
Voor alle activiteiten samen, hoeveel minuten denkt u dat u elke dag stapt ?
minuten
FK
Ja
1
FL
Nee
2
Gebeurt het dat u gaat wandelen ?
Zo ja, hoe vaak? Elke dag
1
Enkel in het weekend
2
2 tot 4 keer per week
3
1 keer per week
4
Minder dan één keer per week
5
FM
Hoeveel minuten is dat gemiddeld per week?
minuten
42.
Neemt u liever niet de trap als dat kan of neemt u integendeel wél de trap, ook al kan u met andere middelen naar boven gaan ?
- 119 -
FN
43.
Ik vermijd de trap
1
Ik neem de trap
2
De ene keer wel, de andere keer niet
3
Weet niet
4
FO
Gebeurt het dat u zich verplaatst met de fiets? (let op: niet als sport – voor fietsen als sport, zie hoger) ? Ja
1
Nee
2
FP
Zo ja, voor welke verplaatsingen?
44.
Naar het werk, kantoor,…
1
Naar het station,…
2
Winkelen, boodschappen,
3
Bezoek, …
4
Voor alle verplaatsingen
5
Andere :
6
FQ
Heeft u een of meer hobby’s? Ja
1
Nee
2
FR
Zo ja, welke?
45.
Lezen
1
Video-/internetspelletjes
2
Muziek
3
Tekenen, schilderen, beeldhouwen…
4
Verzamelen (postzegels, enz.)
5
Houdt zich bezig met sportclub, vereniging, school, wijk,…
6
Actief lid van een vereniging, sportclub, school, wijk,… (petanque, kaarten, …)
7
Doe-het-zelven, repareren, bouwen van maquettes
8
Andere : nader omschrijven
9
Welke van de volgende bezigheden buitenshuis doet u en hoe vaak? Eén of meer keren per week
(enquêteur : fiche nr. 12)
46.
FS FT FU
3 tot één keer per maand
2 tot 6 keer per jaar
Zelden
Nooit
1. Theater, opera
1
2
3
4
5
FV
2. Bioscoop
1
2
3
4
5
FW
3. Bezoeken van tentoonstellingen, musea, …
1
2
3
4
5
FX
4. Toerisme in de buurt
1
2
3
4
5
FY
5. Uitgaan in de stad, restaurant-, cafébezoek…
1
2
3
4
5
FZ
6. Gaan dansen in discotheek, enz.
1
2
3
4
5
GA
7. Ontmoetingsclubs, kaartclubs, …
1
2
3
4
5
GB
8. Familiebezoek, vriendenbezoek
1
2
3
4
5
GC
9. Andere : nader omschrijven
1
2
3
4
5
GD
Worden in uw gezin veeleer zelden (bijvoorbeeld één keer per week), 2 tot 3 keer per week of vaker boodschappen gedaan voor de voeding? - 120 -
47.
Zelden, één keer per week
1
2 tot 3 keer per week
2
Vaker
3
GE
Gebeurt dat in supermarkten of in kleinhandelszaken? (enquêteur : fiche nr. 13)
48.
1. Bijna alles wordt gekocht in supermarkten
1
2. Veel wordt gekocht in supermarkten, maar sommige dingen in kleinhandelszaken
2
3. Weinig aankopen in supermarkten, veel in kleinhandelszaken
3
4. Bijna alles wordt gekocht in kleinhandelszaken
4
GF
Gebeurt het dat u kant-en-klaargerechten koopt voor thuis? Dat kunnen verse gerechten, diepvriesgerechten of gerechten in blik zijn, die u meestal moet opwarmen (bijvoorbeeld lasagne, bereide deegwaren, pizza’s, volledige maaltijden en diepgevroren porties, volledige maaltijden in blik, …) Ja
1
Nee
2
GG
Zo ja, - eet u deze gerechten als hoofdmaaltijd of als tussendoortje ? - hoeveel keer per week eet u dit soort gerechten? Eén of 2 tot 4 keer meer keren per week per dag
49.
Eén keer om de 2 weken
Minder dan één keer om de 2 weken
Als hoofdmaaltijd
1
2
3
4
5
GH
Als tussendoortje
1
2
3
4
5
GI
Over kant-en-klaargerechten wordt soms het een en ander beweerd. Bent u het daar persoonlijk mee eens, helemaal mee eens, niet mee eens of helemaal niet mee eens ? Helemaal akkoord
(enquêteur : fiche nr. 14)
50.
Eén keer per week
Akkoord
Niet akkoord
Helemaal niet akkoord
Weet niet
1. Het is gemakkelijker en het gaat sneller
1
2
3
4
5
GJ
2. Ze zijn bedoeld voor wie geen tijd heeft om te koken
1
2
3
4
5
GK
3. Het is evenwichtig
1
2
3
4
5
GL
4. Het is lekkerder
1
2
3
4
5
GM
5. Je wordt er dik van
1
2
3
4
5
GN
6. Ze zijn bedoeld voor wie niet graag kookt
1
2
3
4
5
GO
7. Je verspilt er minder mee
1
2
3
4
5
GP
8. Je eet er minder door
1
2
3
4
5
GQ
9. De kinderen hebben het liever
1
2
3
4
5
GR
10. Het is modern
1
2
3
4
5
GS
11. Het is goedkoop
1
2
3
4
5
GT
Hoeveel tijd wordt in uw gezin elke weekdag gemiddeld besteed aan het klaarmaken van het eten (alle maaltijden samen)?
- 121 -
51.
¼ u of minder
1
¼ u tot < ½ u
2
½ u tot < 1 u
3
Tussen 1 en 2 uur
4
Meer dan twee uur
5
Hoeveel televisiezenders heeft u thuis ?
zenders
52.
GU
GV
Wie in uw gezin kijkt gewoonlijk televisie en wanneer? Uzelf
Partner, …
Kinderen
‘s Ochtends
1
1
1
‘s Middags
2
2
2
3
3
3
GW
GX
GY
‘s Avonds
Als u televisiekijkt : Hoe lang zit u zelf gemiddeld elke dag voor het scherm (met inbegrip van het kijken naar DVD’s, video’s, enz.)? Ter herinnering, een avondprogramma begint bijvoorbeeld om 19 uur en kan eindigen om 23 uur, dit is in totaal 4 uur.
53.
54.
Minder dan een uur
1
Eén tot minder dan twee uur
2
Twee tot minder dan drie uur
3
Drie tot minder dan vier uur
4
Meer dan vier uur
5
Als u ’s avonds televisiekijkt, is dat meestal In de living of in een vertrek waar de televisie staat
1
In de slaapkamer (in bed)
2
Ander geval :
3
HA
Gebeurt het dat u een maaltijd aan tafel gebruikt terwijl u televisiekijkt ? Dikwijls
55.
GZ
Soms
Nooit
‘s Ochtends
1
2
3
HB
‘s Middags
1
2
3
HC
‘s Avonds
1
2
3
HD
Gebeurt het dat u een maaltijd voor de televisie gebruikt ? (bijvoorbeeld in de zetel voor de televisie of in bed)
Zo ja, hoe vaak gemiddeld ?
- 122 -
Ja
1
Nee
2
HE
56.
Elke dag
1
2 tot 3 keer per week
2
Eén keer per week
3
Eén keer om de twee weken
4
Eén keer per maand
5
HF
Gebeurt het dat u snacks of tussendoortjes eet terwijl u televisiekijkt ? Ja
1
Nee
2
HG
Zo ja, hoe vaak gemiddeld ? Telkens als u televisiekijkt
1
Eén keer op twee
2
Minder vaak
3
Varieert
4
HH
Zo ja, wat ?
57.
1. Chips, pinda’s, andere zoutjes van hetzelfde type
1
2. Chocoladerepen, chocolaatjes, andere zoetigheden
2
3. Fruit
3
4. Yoghurt, pudding, rijstpap en andere tussendoortjes in potjes
4
5. Brood, broodjes,…
5
6. Wafels, wafeltjes, koekjes, taart, gebakjes, …
6
7. Kaas, charcuterie, ….
7
8. Andere :
8
HI HJ HK
Gebeurt het dat u iets drinkt terwijl u televisiekijkt ? Ja
1
Nee
2
HL
Zo ja, hoe vaak gemiddeld ? Telkens als u televisiekijkt
1
Eén keer op twee
2
Minder vaak
3
Varieert
4
HM
Zo ja, wat ?
58.
1. Bier, wijn en andere alcoholhoudende dranken
1
2. Frisdranken, koude gezoete dranken
2
3. Ongezoet water
3
4. Koffie, thee
4
5. Melk, drinkyoghurt, …
5
6. Andere
6
Heeft u thuis een spelconsole (playstation, X-box, …)?
- 123 -
HN HO HP
Ja
1
Nee
2
Ja
1
Nee
2
Ja
1
Nee
2
HQ
Als u thuis een spelconsole heeft, speelt u er dan op ? HR
Als u erop speelt, gebeurt het dan dat u intussen iets eet? HS
Zo ja, hoe vaak gemiddeld ? Telkens als u op de console speelt
1
Eén keer op twee
2
Minder vaak
3
Varieert
4
HT
Zo ja, wat ? 1. Chips, pinda’s, andere zoutjes van hetzelfde type
1
2. Chocoladerepen, chocolaatjes, andere zoetigheden
2
3. Fruit
3
4. Yoghurt, pudding, rijstpap en ander tussendoortjes in potjes
4
5. Brood, broodjes,…
5
6. Wafels, wafeltjes, koekjes, taart, gebakjes, …
6
7. Kaas, charcuterie, ….
7
8. Andere :
8
HU HV HW
Als u erop speelt, gebeurt het dan dat u intussen iets drinkt? Ja
1
Nee
2
HX
Zo ja, hoe vaak gemiddeld ? Telkens als u op de console speelt
1
Eén keer op twee
2
Minder vaak
3
Varieert
4
HY
Zo ja, wat ?
59.
1. Bier, wijn en andere alcoholhoudende dranken
1
2. Frisdranken, koude gezoete dranken
2
3. Ongezoet water
3
4. Koffie, thee
4
5. Melk, drinkyoghurt, …
5
6. Andere
6
HZ IA IB
Heeft u thuis een Internetaansluiting (ADSL of modem) ? Ja
1
Nee
2
Als u thuis een Internetaansluiting heeft, hoe lang surft u dan gemiddeld elke dag op het Internet ?
- 124 -
IC
Minder dan een kwartier
1
Een kwartier tot minder dan een uur
2
Eén tot minder dan twee uur
3
Meer dan 2 uur
4
ID
Gebeurt het dat u een of meer maaltijden gebruikt terwijl u op het Internet surft ? Ja
1
Nee
2
Ja
1
Nee
2
IE
Gebeurt het dat u tussendoortjes eet terwijl u op het Internet surft? IF
Zo ja, hoe vaak gemiddeld ? Telkens als u op het Internet surft
1
Eén keer op twee
2
Minder vaak
3
Varieert
4
IG
Zo ja, wat ? 1. Chips, pinda’s, andere zoutjes van hetzelfde type
1
2. Chocoladerepen, chocolaatjes, andere zoetigheden
2
3. Fruit
3
4. Yoghurt, pudding, rijstpap en andere tussendoortjes in potjes
4
5. Brood, broodjes,…
5
6. Wafels, wafeltjes, koekjes, taart, gebakjes, …
6
7. Kaas, charcuterie, ….
7
IH II IJ
8. Andere :
Gebeurt het dat u iets drinkt terwijl u op het Internet surft ? Ja
1
Nee
2
IK
Zo ja, hoe vaak gemiddeld ? Telkens als u op het Internet surft
1
Eén keer op twee
2
Minder vaak
3
Varieert
4
IL
Zo ja, wat ?
60.
1. Bier, wijn en andere alcoholhoudende dranken
1
2. Frisdranken, koude gezoete dranken
2
3. Ongezoet water
3
4. Koffie, thee
4
5. Melk, drinkyoghurt, …
5
6. Andere
6
Bent u het eens, helemaal eens, niet eens, helemaal niet eens met de volgende stellingen ?
- 125 -
IM IN IO
Helemaal akkoord
(enquêteur : fiche nr. 17)
Akkoord
Niet akkoord
Helemaal niet akkoord
1. Reclame voor voeding zet ons aan om meer te eten dan nodig
1
2
3
4
IP
2. Reclame zet kinderen aan om dingen te eten die niet altijd goed zijn voor de gezondheid, wat de ouders ook doen
1
2
3
4
IQ
3. Drank- en snoepautomaten zetten ons aan om altijd en overal te eten en te drinken
1
2
3
4
IR
4. Light producten zijn goed voor de gezondheid
1
2
3
4
IS
5. Suiker is slecht voor de gezondheid
1
2
3
4
IT
6. Vetten en vette producten zijn slecht voor de gezondheid
1
2
3
4
IU
7. Fastfoodrestaurants zijn de oorzaak van de toenemende zwaarlijvigheid
1
2
3
4
IV
8. Voedingsmiddelen waar je niet dikker van wordt, zijn duurder
1
2
3
4 BLAD 2
B
9. Overgewicht en zwaarlijvigheid zijn een probleem voor de toekomst van onze samenleving
1
2
3
4
C
10. De voedingsindustrie is verantwoordelijk voor de toename van zwaarlijvigheid in onze samenleving
1
2
3
4
D
11. Door de belastingen op calorierijke producten te verhogen, zouden de mensen niet dikker kunnen worden
1
2
3
4
E
12. De consumenten zijn verantwoordelijk voor hun voeding en hun levensstijl
1
2
3
4
F
13. Wij moeten onze voeding en ons voedingspatroon vrij kunnen blijven kiezen en de overheid mag niet proberen die keuze te beïnvloeden
1
2
3
4
G
14. Door het toenemende aanbod van voedingsproducten in de winkels kunnen wij een gevarieerde en evenwichtige voeding samenstellen
1
2
3
4
H
15. Door de toename van het voedingsaanbod zijn we meer gaan eten dan vroeger
1
2
3
4
I
61.
Vindt u dat drank- (frisdrank, koffie, ...) en snoepautomaten (chocoladerepen, chips, ...) volledig moeten verdwijnen, moeten worden toegelaten, maar beperkt, dat er een reglement moet komen voor de inhoud ervan, dat ze vrij moeten worden toegelaten in de volgende gevallen? 1. Afgeschaft
(enquêteur : fiche nr. 18)
2. 3. Regle- 4. Toege- 5. Geen Beperkt mentelaten mening ring van de inhoud
Frisdrankautomaat Op school
J
Op kantoor
K
Op openbare plaatsen (metro, winkels, straat, ..)
L
Verdeler van koffie, soep, … Op school
M
Op kantoor
N
Op openbare plaatsen (metro, winkels, straat, ..)
O
Verdeler van tussendoortjes, snoep, …
62.
Op school
P
Op kantoor
Q
Op openbare plaatsen (metro, winkels, straat, ..)
R
Wat is volgens u de hoofdoorzaak van zwaarlijvigheid of overgewicht bij de mensen ? S
- 126 -
63.
Zwaarlijvigheid en overgewicht zouden verschillende oorzaken kunnen hebben. Zeg voor elk element of het volgens u een enorme invloed, veel invloed, weinig invloed of helemaal geen invloed heeft op zwaarlijvigheid. Enorm
(enquêteur : fiche nr. 19)
Veel
Weinig
Helemaal geen
1. Erfelijke problemen, natuurlijke ‘aanleg’ voor zwaarlijvigheid
1
2
3
4
T
2. Gebrek aan beweging
1
2
3
4
U
3. Persoonlijke, familiale, financiële,… zorgen en problemen
1
2
3
4
V
4. Een onevenwichtige, te rijke voeding
1
2
3
4
W
5. Een persoonlijke levenskeuze
1
2
3
4
X
6. Te veel zoete producten eten
1
2
3
4
Y
7. Te veel vetten en vette producten eten
1
2
3
4
Z
8. Gezondheids-, hormonale… problemen
1
2
3
4
AA
9. Te grote porties in restaurants
1
2
3
4
AB
10. Een slechte opvoeding in het gezin rond voeding
1
2
3
4
AC
11. Een gebrekkige kennis van de gevolgen van overgewicht
1
2
3
4
AD
12. Te veel mogelijkheden om altijd en overal te eten
1
2
3
4
AE
13. Gebrek aan concrete informatie- en controleacties van de overheid
1
2
3
4
AF
14. Gebrek aan actie en voorlichting op school of tijdens de schooljaren
1
2
3
4
AG
15. Te veel vlees eten
1
2
3
4
AH
16. Stress op het werk
1
2
3
4
AI
17. Er gezond en sterk willen uitzien
1
2
3
4
AJ
18. Het ontbreken van een wetgeving over de samenstelling van voedingsmiddelen
1
2
3
4
AK
19. Reclame
1
2
3
4
AL
64.
Wat zou er volgens u moeten gebeuren om zwaarlijvigheid of overgewicht bij de mensen te verminderen ? AM
65.
Zouden de volgende maatregelen ter vermindering van overgewicht of zwaarlijvigheid volgens u een heel grote invloed, een zekere invloed, weinig invloed of helemaal geen invloed hebben ?
- 127 -
Heel groot
(enquêteur : fiche nr. 20)
Zeker
Weinig
Helemaal geen
1. Voorlichting van het grote publiek
1
2
3
4
AN
2. Een wetgeving over de samenstelling van voedingsmiddelen
1
2
3
4
AO
3. Een verlaging van de belastingen op light producten
1
2
3
4
AP
4. Een verhoging van de belastingen op calorierijke producten
1
2
3
4
AQ
5. Promotie van sport en lichaamsbeweging
1
2
3
4
AR
6. Gedeeltelijke terugbetaling van de kosten van sportactiviteiten door de sociale zekerheid
1
2
3
4
AS
7. Gedeeltelijke terugbetaling van de prijs van functionele voedingsmiddelen door de sociale zekerheid
1
2
3
4
AT
8. Het organiseren van fysische en sportactiviteiten in de werkomgeving (bijvoorbeeld tijdens de pauzes)
1
2
3
4
AU
9. Het belasten of sanctioneren (zoals de hospitalisatieverzekering, enz.) van overgewicht
1
2
3
4
AV
10. Lessen dieetleer in alle onderwijsstelsels
1
2
3
4
AW
11. Een wetgeving die de reclame voor calorierijke of dikmakende producten beperkt (zoals voor tabak)
1
2
3
4
AX
12. Meer sport op school
1
2
3
4
AY
13. Een betere etikettering van voedingsproducten
1
2
3
4
AZ
14. Een verlaging van de belastingen op caloriearme producten (zoals fruit, groenten, mineraalwater, …)
1
2
3
4
BA
15. Voorlichting van de kinderen op school via affiches, folders of conferenties
1
2
3
4
BB
16. Toekenning van een premie of financieel voordeel voor het behoud van een normaal gewicht
1
2
3
4
BC
17. Uitdeling van sportcheques door de werkgever
1
2
3
4
BD
Profiel van de respondent 66.
Wat is het hoogste studieniveau (diploma) dat u heeft beëindigd ? 1
Lager onderwijs Algemeen onderwijs >
2
Lager secundair beëindigd Hoger secundair beëindigd Technisch onderwijs > Lager secundair beëindigd Hoger secundair beëindigd Beroepsonderwijs Lager secundair beëindigd Hoger secundair beëindigd Hoger niet-universitair onderwijs van het korte type Hoger niet-universitair onderwijs van het lange type Universitair onderwijs Weigert te antwoorden Weet niet
67.
3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Huidige gezinssituatie ? 1
Gehuwd Samenwonend Vrijgezel Weduwnaar/weduwe Gescheiden
2 3 4 5
- 128 -
BF
BE
68.
Wat is uw huidige beroep ? 01
Zonder beroep Ongeschoold arbeider Geschoold arbeider, ploegbaas Technicus, technisch kader Bediende in de privésector
03 04
Bediende in de openbare of parastatale sector
Leraar in
Kantoorbediende Middenkader Hoger kader Staatsambtenaar, gemeentebediende
05
Functionaris Militair, agent Lager onderwijs Secundair (middelbaar) onderwijs Hoger niet-universitair onderwijs Universitair onderwijs
09
06 07 08
10 11 12 13 14
15
Handelaar, ambachtsman, aannemer voor eigen rekening Vrij beroep Bedrijfsleider Andere zelfstandige
69.
BG
02
16 17 18
Als u zonder beroep bent, om welke reden oefent u dan geen beroepsactiviteit uit? 1
met pensioen werkzoekend ziek invalide student rentenier andere
70.
BH
2 3 4 5 6 7
Wat is het netto-maandinkomen van uw gezin (met al uw inkomsten, ook kinderbijslag)? In BF In EURO > 30.000 ≤ 750 € 31 tot 50.000 751 tot 250 € 51 tot 80.000 1.251 tot 2.000 € 81 tot 100.000 2.001 tot 2.500 € 101 tot 150.000 2.501 tot 3.000 € > 150.000 ≥ 3.000 € Weigert te antwoorden Geen inkomen Weet niet
BI
1 2 3 4 5 6 7 8 9
Ê
71.
72.
73.
Bent u eigenaar of huurder van uw woning ? Eigenaar Huurder Andere :
1
Kamer Flat, studio Verouderd appartement Oud appartement Modern appartement Aanpalend huis Huis met 3 gevels Alleenstaand huis, villa Andere :
1
BJ
2 3
Van welk type is uw woning?
Heeft u een eigen tuin ?
- 129 -
2 3 4 5 6 7 8 9
BK
74.
Ja
1
Nee
2
Hoeveel eigen wagens heeft uw gezin (onderscheid maken tussen eigen wagens en firmawagens) ? Eigen
Firma
Geen
0
0
Een Twee Drie
1
1
2
2
3
3
- 130 -
BM BN
BL
Informatiefiche : Datum van de enquête : …………….……….…………….…………….…………….…………….………….BO Gegevens van de persoon Naam en voornaam : ……. …………. …………. Adres : Telefoon en GSM : ……. …………. ………………………………………………………………………….BP
Naam van de enquêteur : BQ
- 131 -