Bijlage 2
Enkele reacties op de discussienota ‘Veiligheid. Een balans van verantwoordelijkheden’ Auteur:
Datum:
Prof. mr. Pieter van Vollenhoven
10 oktober 2014
De discussienota ‘Veiligheid – Een balans van verantwoordelijkheden’(2013) is naar een aantal personen gestuurd die op verschillende manieren betrokken zijn bij het onderwerp ‘veiligheid’, zoals wetenschappers, politici, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven etc. In deze reacties op de nota komt naar voren:
Dat zelfregulering niet altijd, en niet zomaar werkt.
Dat bedrijfsblindheid de effectiviteit van zelfregulering beperkt.
Dat zelfregulering niet werkt zonder toezicht en controle.
Dat de vrijblijvendheid ten aanzien van het omgaan met veiligheidsrisico’s ingeperkt moet worden.
Dat er een eind gemaakt moet worden aan het structureel gedogen van niet voldoen aan wet- en regelgeving op het gebied van veiligheid.
Dat het niet realiseren van veiligheidsdoelstellingen merkbaar effect heeft op financiële doelstellingen van de organisatie.
Dat directie, managers en medewerkers op belangrijke posities bij aantoonbare nalatigheid persoonlijk aansprakelijk gesteld zouden moeten worden.
Dat sommigen betwijfelen of een veelomvattende risicoanalyse met een uitgewerkte controlesystematiek ook haalbaar is voor kleine ondernemingen, en in branches waar veiligheid normaliter niet zo’n groot issue is.
Dat overhaast genomen maatregelen (bijv. na een ramp) vaak niet werken, te duur of onuitvoerbaar zijn.
Dat goed gekeken moet worden naar de effectiviteit en efficiëntie van beheersmaatregelen.
Dat verantwoordelijkheden duidelijk benoemd moeten worden (wetgeving, uitvoering, inspectie, handhaving, etc.)
Dat er convenanten moeten worden gesloten tussen betrokken partijen.
Dat niet meer functionele of tegenstrijdige wet- en regelgeving op het gebied van veiligheid aangepast of geschrapt moet worden.
Dat de gehanteerde normen, doelstellingen, verantwoordelijkheden en sancties helder zijn gedefinieerd, gedocumenteerd en gecommuniceerd.
Dat verantwoordelijkheid voor veiligheid alleen gedragen kan worden als de verantwoordelijke functie een financiële, organisatorische en hiërarchische bevoegdheid over de activiteit heeft en voldoende kennis en ervaring heeft om een goede risicobeoordeling mogelijk te maken en in stand te houden.
Dat een kaderwet een organisatiebreed en integraal veiligheidsbeleid zou moeten eisen, waarbij organisaties hun belangrijkste veiligheidsrisico’s en beheersmaatregelen publiekelijk inzichtelijk maken in jaarverslagen.
Bladzijde
1 van 5
Dat organisaties verplicht in hun jaarverslag moeten opnemen wat de organisatie heeft gedaan aan het nastreven / verhogen van de veiligheid.
Dat een Veiligheidswet (toe te passen op fysieke veiligheid) alleen zinvol is indien:
vergunningverleners en toezichthouders inhoudelijk deskundig zijn;
er voldoende en adequaat toezicht is;
er sprake is van sancties;
er ook handhaving plaatsvindt (bestuurlijk/strafrechtelijk);
duidelijk is wie er verantwoordelijk is voor het toezicht, handhaving en daarvoor betaalt;
afstemming met al bestaande wetten mogelijk is.
Dat zelfregulering momenteel - als gevolg van de bankencrisis - een zeer beladen term is. Het ontwerp voor de Veiligheidswet zal daarom veel overtuigingskracht moeten hebben.
Dat er in vrijwel alle sectoren al wetgeving over veiligheid aanwezig is, maar met grote verschillen in formulering en in wijze waarop wordt geïnspecteerd en gehandhaafd.
Dat de beginselen van de Veiligheidswet goed afgestemd moeten worden met bestaande wet- en regelgeving.
Dat de Veiligheidswet een wet zou moeten zijn die alleen maar voorschrijft dat beginselen in bestaande andere wetgeving verankerd moet worden.
Dat bekeken moet worden of met de Veiligheidswet niet aangesloten kan worden bij de Arbowet.
Dat organisaties/ondernemingen zo veel mogelijk betrokken dienen te worden bij de opstelling van de wet.
Dat ook het in- en extern toezicht (onafhankelijk en wat mag een interne / externe Inspectie aan de orde stellen) een plaats horen te krijgen in een wet.
Dat naast intern toezicht een goed geregeld secundair toezicht noodzakelijk is.
Dat als vorm voor toezicht gekozen kan worden voor ‘high trust high penalty’; dit houdt in dat in eerste instantie het de eigen verantwoordelijkheid van de onderneming / sector is om onafhankelijk toezicht goed te regelen, maar dat de overheid toetst en als er iets niet klopt, dit direct consequenties moet hebben zoals sluiting of forse boetes.
Dat de kwaliteit van de zelfregulering sterk afhankelijk lijkt van het beschikbaar stellen van tijd, financiële middelen, kennis en capaciteit door overheden en bedrijven.
Dat effectief toezicht noodzakelijk is om bestaand goed gedrag in stand te houden en slecht gedrag te beëindigen.
Dat er weinig vertrouwen is in de zelfregulering van bedrijven op het gebied van veiligheid.
Dat ‘hard controls’ gecombineerd moeten worden met ‘soft controls’.
Dat menselijk gedrag moet veranderen door informeren, inspireren en elkaar aanspreken op gedrag (cultuur).
Dat de ‘wortel & stok methode’ voor handhaven gehanteerd moet worden. Met andere woorden: belonen versus financiële aansprakelijkheid.
Dat maatschappelijke bewustwording, maatschappelijk debat en kennisontwikkeling georganiseerd en gefaciliteerd moeten worden.
Bladzijde
2 van 5
Dat uitgegaan moet worden van ‘principle-based’ risicomanagement: maatwerk, waarbij de aanpak kan aansluiten bij de organisatiedoelstelling en risico-acceptatie.
Dat de intensiteit van het intern en extern toezicht hierop moet worden afgestemd, in combinatie met ‘risk maturity assessments’.
Dat gelet moet worden op schijnveiligheid (aanwezig op papier, maar niet in de praktijk).
Dat op regelmatige basis en per sector de voortgang van het realiseren van veiligheidsdoelstellingen geëvalueerd moet worden.
Dat de effecten van uitgevoerde aanbevelingen in de media gecommuniceerd moeten worden.
Dat de normen en richtlijnen van de sector nageleefd moeten worden als wetgeving (bindende regelgeving).
Dat het intern toezicht kennis heeft van operaties en processen;
Dat het extern toezicht alleen kan toetsen of vereiste elementen aanwezig zijn, maar vermoedelijk niet in staat is inhoudelijk te toetsen.
Dat bij zelfregulering ook het zelf per sector organiseren van – onafhankelijk - toezicht hoort. Bijvoorbeeld door middel van accountantscontrole of certificering.
Dat een sterrenstelsel snel devalueert; probleemsituaties vallen door gewenning niet meer op; ISO certificaten hebben een deel van hun waarde verloren, zodra de meeste bedrijven een certificaat hebben behaald.
Dat de overheid berekenbaar en voorspelbaar moet zijn qua toezicht, zodat iedereen weet waar hij aan toe is.
Dat ook de algemene kaders voor het functioneren van Inspecties in een wet vastgelegd moeten worden.
Dat in een veiligheidsplan ook de preventievoorschriften van verzekeraars opgenomen moeten worden.
Dat het intern toezicht moet rapporteren aan de externe toezichthouder en aan de verzekeraar (evt. via externe toezichthouder).
Dat de Veiligheidswet geen papieren tijger moet worden.
Dat het bedrijfsleven en het verzekeringswezen samen moeten optrekken, waardoor schade niet meer automatisch bij de overheid terechtkomt.
Dat iemand voorstelt om een veiligheidsloket (soort van 112) te creëren, waar burgers contact mee kunnen opnemen, als ze vragen hebben of melding willen maken van een vermoeden van onveilige situaties.
Namens de betrokken Ministeries is er op 30 januari 2014 een reactie ontvangen van de Minister van Veiligheid en Justitie, waarin naar voren komt: -
Dat de Minister onderschrijft dat het duidelijk moet zijn waaruit de eigen verantwoordelijkheid van organisaties en burgers bestaat; dat de overheid diverse trajecten is gestart om de verantwoordelijkheidsverdeling/balans van verantwoordelijkheden te verhelderen. En dat die verantwoordelijkheid per sector/bedrijf zal verschillen.
-
Dat veiligheid in essentie nooit alleen een taak van de overheid is geweest. Het benoemen van medeverantwoordelijkheid is meer een verheldering en geen fundamentele koerswijziging.
Bladzijde
3 van 5
-
Dat we moeten waken voor te veel regelgeving, die het functioneren van de samenleving hindert en slechts een schijnveiligheid oplevert (door onuitvoerbaarheid en moeilijke handhaafbaarheid).
-
Dat de Minister ook vindt dat veiligheidsregelgeving niet vrijblijvend mag zijn; de overheid investeert daarom sinds 2002 in een kwalitatieve verbetering van het overheidstoezicht. Tegen bedrijven die doelbewust wet- en regelgeving overtreden, wordt streng opgetreden.
-
Dat mensen noch overheid alle risico’s kunnen afdekken; dat het besef groeit dat veiligheid het meest effectief kan worden opgepakt door het waarborgen daarvan dichtbij de burger, het bedrijf of de risicoveroorzaker. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor het maken van een risicobeheersing en een veiligheidsbeleid. Zowel voor interne veiligheid (werknemers) als voor externe veiligheid (omwonenden) zijn er resp. de Arbowet, Wet Milieubeheer en Mijnbouwwet, waarin voorschriften zijn opgenomen voor het proces van risico-identificatie, -analyse en –evaluatie. De onderneming zelf kiest maatregelen. Voor bedrijven die grootschalig met gevaarlijke stoffen werken, is er ook het actieplan ‘Veiligheid voorop: 10 actiepunten voor veiligheid’ om de veiligheid in deze bedrijven en in de chemiebranche nog verder te verbeteren.
-
Dat regels en toezicht niet alle incidenten kunnen voorkomen; maar dat het identificeren van risico’s van belang is, als ook het bieden van handelingsperspectieven. De overheid heeft als taak om burgers en bedrijven te informeren over dreigingen en risico’s van nationale aard. (Verwezen wordt naar de Nationale Risicobeoordeling (NRB) als onderdeel van de Strategie Nationale Risicobeoordeling (NRB) en naar regionale risicoprofielen).
-
Dat veiligheid naar de mening van het Kabinet niet gebaat is bij een algemene benadering; en het Kabinet geen meerwaarde ziet in een Veiligheids(beginselen)wet.
-
Dat er verschillende vormen van veiligheid zijn die vragen om maatwerk en waarbij sectoromgeving een belangrijke rol speelt. Een generalistische aanpak zou kunnen leiden tot ‘(rechts)onzekerheid over het gewenste gedrag in concrete situaties’. ‘Dit kan onnodige onzekerheid en risicomijding tot gevolg hebben, gepaard gaande met een overmatige juridisering van de veiligheidszorg.’ Maar ook: Dat er gestreefd kan worden naar ‘een meer integrale benadering van en meer samenhang in het veiligheidsbeleid’ (staatssecretaris van I&M heeft toegezegd stappen te gaan ondernemen om te komen tot een ‘meer integraal beoordelingskader van risico’s’).
-
-
Dat het kabinet bij haar risicobeleid vijf uitgangspunten hanteert: 1.
transparant politiek besluitvormingsproces;
2.
expliciteren van verantwoordelijkheden van overheid, burger en bedrijven;
3.
wegen van risico’s, kosten/baten, economische en maatschappelijke belangen;
4.
burger betrekken bij besluitvormingsprocessen;
5.
rekening houden met stapeling van risico’s.
Dat het programma Risico’s en Verantwoordelijkheden (onder regie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken) streeft naar een referentiekader voor een kleinere rol van de overheid ten aanzien van risico’s en veiligheid.
Bladzijde
4 van 5
-
Dat de overheid sinds 2002 investeert in kwalitatieve verbetering van het overheidstoezicht. Goed toezicht is: selectief, slagvaardig en samenwerkend; en onafhankelijk, transparant en professioneel. (zie kabinetsprogramma Vernieuwing Toezicht en WRR-rapport ‘Toezien op publieke belangen’).
-
Dat de kader-stellende visie op toezicht is: ‘minder last, meer effect’.
Bladzijde
5 van 5