Oktober 2000
ECN-C--00-093
ENERGIEBESPARING IN HET MKB De rol van brancheorganisaties M. Menkveld H. Heinink
2
ECN-C--00-093
INHOUD SAMENVATTING
5
1. INLEIDING 1.1 Probleemstelling 1.2 Doelstelling 1.3 Leeswijzer
10 10 10 10
2. HUIDIGE ACTIVITEITEN 2.1 Energiescans 2.2 Energiebesparingsfonds 2.3 Branchegerichte Energieaanpak (BEA) 2.4 Regionale energiebesparingsprogramma’s (RMBP’S) 2.5 Energie in de milieuvergunning 2.6 Energie Prestatieadvies (EPA) 2.7 Overzicht van betrokkenheid verschillende actoren
12 12 18 19 21 21 22 24
3. MOTIVATIE EN PRIKKELS 3.1 Energiebedrijven 3.2 Brancheorganisaties 3.3 Installateurs, aannemers en leveranciers 3.4 Lokale overheden 3.5 Energieadviesbureaus 3.6 Overzicht motivatie, prikkels en invloed liberalisering
26 26 29 31 34 36 37
4. KNELPUNTEN VOOR MKB ONDERNEMERS 4.1 Onbekendheid 4.2 Onbeduidendheid 4.3 Onaantrekkelijkheid 4.4 Onzekerheid 4.5 Onverenigbaarheid 4.6 Onuitvoerbaarheid 4.7 Onbetaalbaarheid 4.8 Onbevoegdheid 4.9 Overzicht behoefte aan activiteiten bij MKB ondernemers
39 39 40 40 41 41 43 44 44 46
5. DE ROL VAN BRANCHEORGANISATIES 5.1 Voorlichting 5.2 Advisering 5.3 Financiële dienstverlening 5.4 Operationele dienstverlening 5.5 Overzicht van nieuwe taken voor brancheorganisaties
48 48 50 52 53 54
6. DE VISIE VAN BRANCHEORGANISATIES ZELF 6.1 Voorlichting en advisering 6.2 Financiële dienstverlening 6.3 Operationele dienstverlening 6.4 Conclusies
57 57 60 60 61
7. ENERGIE CENTRUM 7.1 Het doel 7.2 Kansen en bedreigingen 7.3 Activiteiten
63 63 64 65
8. DUURZAME ENERGIE ALS VOORBEELD 8.1 PV panelen 8.2 Warmtepompen
67 67 68
ECN-C--00-093
3
8.3 Zonneboilers 8.4 Duurzame energie bij MKB bedrijven 8.5 Brancheorganisaties en duurzame energie
69 70 70
9. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 9.1 Volop kansen voor energiebesparing in het MKB 9.2 Mogelijkheden voor brancheorganisaties 9.3 Belangrijke punten bij energiebesparingsbeleid voor MKB
72 72 72 74
REFERENTIES
76
BIJLAGE A BETROKKENEN INTERVIEWS
78
BIJLAGE B NOTITIE INTERVIEWS
79
BIJLAGE C BETROKKENEN ENQUETE
80
BIJLAGE D NOTITIE ENQUETE
81
4
ECN-C--00-093
SAMENVATTING S.1
Vraagstelling en aanpak
Centrale vraagstelling Er zijn verschillende actoren waarmee de ondernemer in aanraking komt als het gaat om energiebesparing. Met name installateurs, bouwkundig adviseurs en de energiebedrijven worden door ondernemers genoemd als belangrijke partijen. Daarnaast kunnen brancheorganisaties een rol spelen, als belangenbehartiger van hun leden. Een belangrijke invloed op dit totale speelveld is de verandering van de verhoudingen tussen verschillende actoren als gevolg van de liberalisering van de energiemarkten. De vraag is hoe de rol van brancheorganisaties eruit zou kunnen zien gegeven de verwachte gewijzigde opstelling van andere actoren.
Onderzoeksvragen Hoe kunnen brancheorganisaties ertoe gebracht worden om ondernemers te benaderen om hen te stimuleren tot het daadwerkelijk nemen van energiebesparende maatregelen? Hoe kan deze nieuwe taak het best ingevuld worden? ‘Benaderen’ dient hierbij ruim geïnterpreteerd te worden: alle activiteiten gericht op het realiseren van energiebesparende maatregelen bij MKBbedrijven. Die vraag staat centraal in deze rapportage van een onafhankelijk onderzoek dat door ECN in opdracht van Novem is uitgevoerd. Naast liberalisering van de energiemarkten is een andere ontwikkeling hierbij van belang. Momenteel is een aantal brancheorganisaties, met ondersteuning van Novem en het Ministerie van Economische Zaken, bezig om te komen tot oprichting van het zogenoemde ‘Energie Centrum’, een platform van intermediairs die betrokken zijn bij energiebesparing in het MKB. De missie is als volgt: het Energie Centrum levert een bijdrage aan de bewustwording bij ondernemers t.a.v. energie en milieu en stimuleert de koepelorganisaties in het structureel agenderen en uitvoeren van energie- en milieu items. De huidige voorstellen gaan ervan uit dat het Centrum niet rechtstreeks communiceert met de ondernemer. Intermediairs zoals brancheorganisaties signaleren behoefte aan kennis, producten bij ondernemers. Het Energie Centrum verzamelt gericht kennis en producten, waarna de intermediairs of uitvoerende organisaties deze aanbieden aan de ondernemers. De vraag is of de huidige voorstellen voor het Energie Centrum aansluiten bij de bevindingen van dit onderzoek. Hoe kan de rol van brancheorganisaties als intermediair tussen de ondernemer en het Centrum er concreet uit gaan zien? Al concreet voorbeeld en toets voor de bevindingen ten aanzien van de onderzoeksvragen besteedt dit onderzoek ook aandacht aan de rol van duurzame energie in het MKB. Hoe kan de toepassing van duurzame energie in het MKB beter gestimuleerd worden? In overleg met Novem zijn drie duurzame energietechnologieën als case studies gebruikt: PV panelen, de (elektrische) warmtepomp en de zonneboiler.
Onderzoeksactiviteiten Het onderzoek bestond uit de volgende elementen: • Het onderzoek is gestart met een inventarisatie van huidige activiteiten. Deels is dit uitgevoerd als ‘desk research’, op basis van bestaande studies. Ook is gebruik gemaakt van interviews. Energiescans, de Branche gerichte Energie Aanpak (BEA’s), regionale MKB besparingsprojecten (RMBP’s), het Energiebesparingsfonds, energie in de milieuvergunning en het Energie Prestatie Advies (EPA) komen hierin aan de orde. • In de interviews is tevens gesproken over de motivatie en prikkels van verschillende actoren om zich met energiebesparing in het MKB bezig te houden. Daarbij wordt aandacht besteedt aan het perspectief dat de liberalisering van de energiemarkten biedt.
ECN-C--00-093
5
•
• •
S.2
De analyse in dit onderzoek begint met de vraag welke activiteiten MKB-ondernemers kunnen helpen energiebesparende maatregelen te realiseren. Die vraag wordt beantwoordt vanuit de knelpunten die MKB-ondernemers ondervinden bij het realiseren van energiebesparing. Vervolgens is gekeken welke rol brancheorganisaties bij die activiteiten kunnen spelen, gegeven de rol van andere actoren. Via een telefonische enquête onder brancheorganisaties is onderzocht wat brancheorganisaties zelf vinden van die aan hen toebedachte rollen op het terrein van energiebesparing.
Conclusies en aanbevelingen
S.2.1 Volop kansen voor energiebesparing in het MKB Er liggen nog volop kansen voor energiebesparing in het MKB. Daarbij is in dit onderzoek een duidelijke rol voor brancheorganisaties geschetst. Veel brancheorganisaties verkeren wat betreft energiebesparingsbeleid nu nog in een beginfase van wat als een soort ‘ontwikkelingsmodel’ kan worden gezien. Eerst moet een bewustwordingsproces bij ondernemers in gang worden gezet, vervolgens wordt een beeld gevormd van de mogelijkheden voor energiebesparing, en pas een volgende stap is het aanbieden van producten en diensten. In die zin valt er nog veel ontwikkelingswerk te doen. Samenwerking, bijvoorbeeld in de vorm van een Energie Centrum kan daarbij zeker helpen. Bovenstaande kan als de belangrijkste conclusie van dit onderzoek worden gezien. Hieronder volgen nog enkele conclusies en aanbevelingen ten aanzien van meer specifieke elementen uit het onderzoek.
S.2.2 Mogelijkheden voor brancheorganisaties MKB heeft behoefte aan dienstverlening MKB-ondernemers ervaren verschillende knelpunten bij het realiseren van energiebesparing in hun bedrijf. De oplossing van die knelpunten ligt in activiteiten op het gebied van voorlichting, advisering en financiële en operationele dienstverlening. Voorlichting draagt bij aan bewustwording, want energiebesparing krijgt in het MKB nu nog te weinig prioriteit. Voorlichting en advisering is nodig in het kader van kennisoverdracht, MKB ondernemers moeten worden gewezen op de mogelijkheden van energiebesparing in hun bedrijf. Te vaak hield in het verleden de dienstverlening op na het uitbrengen van een energieadvies. Om de aantrekkelijkheid van energiebesparing te vergroten is stapeling van subsidies en het benutten van fiscale faciliteiten noodzakelijk, waarbij de MKB ondernemer zich in de huidige situatie zeker niet kan richten tot één loket. Daarom bestaat er behoefte aan financiële dienstverlening in de vorm van hulp bij het aanvragen van subsidies. Als de beschikbaarheid van middelen voor investeringen in energiebesparing een probleem is, kan kredietverlening of een financiële leaseconstructie een oplossing bieden. Vervolgens ontbreekt het veel ondernemers aan kennis, tijd of mankracht om besparingsmaatregelen uit te voeren. Men heeft al genoeg aan het hoofd om de zaak draaiende te houden. Energiebesparing vereist vaak een actieve opstelling van de ondernemer. Meer succes valt te verwachten als de ondernemer energiebesparingsmogelijkheden op een presenteerblaadje krijgt aangereikt. Een ‘operational leaseconstructie’ (leaseconstructie waarbij het geleasde in eigendom en beheer van de leasemaatschappij blijft) neemt een ondernemer de realisatie van energiebesparende maatregelen uit handen. Tevens worden daarmee eventuele risico’s bij de toepassing van innovatieve technologie afgedekt.
6
ECN-C--00-093
Huidige activiteiten ad hoc Een inventarisatie van de huidige activiteiten op het terrein van energiebesparing laat een versnipperd beeld zien waarin veel verschillende actoren zich bezig houden met voorlichting en advies aan MKB ondernemers. Deze activiteiten gebeuren ad hoc, steeds met verschillende samenwerkingspartners en kennen een projectmatige i.p.v. een structurele basis. Meestal zijn energiebedrijven bij advisering betrokken. Zij ontplooien die activiteiten in het kader van het MAP, dat na 2000 verdwijnt. In een liberale energiemarkt zullen energiedistributiebedrijven energieadvisering alleen als klantenbinding aanbieden, en dan alleen nog als zij erin slagen de kosten van energiescans beperkt te houden. Brancheorganisaties zullen dan een taak hebben in het adviseren van hun leden met wie je het beste ‘in zee’ kunt gaan. Op grond van de behoefte aan dienstverlening bij ondernemers en de verwachte rol van andere actoren zijn in dit onderzoek rollen voor brancheorganisaties geïdentificeerd op het terrein van voorlichting, advisering, financiële en operationele dienstverlening. Het gaat om de volgende activiteiten:
Voorlichting • • •
Het onder de aandacht brengen van het thema energiebesparing, via hun bestaande communicatiekanalen of door gebruik te maken van regionale adviseurs, eventueel in samenwerking met andere branches. Het laten uitvoeren van onafhankelijke tests van energiebesparende producten en het verspreiden van die informatie. Het initiatief nemen tot en het leveren van input bij het opzetten van een energielabel voor vaak voorkomende energieverbruikende apparatuur in de branche.
Advisering • • • •
Het opzetten van een algemene scan op internet voor haar leden die een globale indicatie geeft van energiebesparingsmogelijkheden en doorverwijst voor vervolgacties. Het voor haar leden gezamenlijk inkopen van individuele energieadvisering als dienst. Het invullen van het vervolgtraject na advisering. Het onderzoeken van het percentage huurders in de branche (zodat duidelijk is in hoeverre een ondernemer bevoegd is om energiebesparende maatregelen te nemen) en een branchegerichte energieaanpak hierop af stemmen
Financiële dienstverlening •
Het aanbieden van hulp aan leden bij het aanvragen van subsidies en het benutten van fiscale faciliteiten, zoals informatie over stapeling van subsidies, waar subsidies kunnen worden aangevraagd en hoe dat dient te gebeuren. • Het verstrekken van aanvraagformulieren met aanwijzingen voor het invullen. • Het doorverwijzen naar commerciële bureaus voor individuele subsidieadviezen. • Het vormen van inkoopcombinaties voor energiezuinige producten • Het aanbieden van goedkope kredietverlening voor energiebesparing in samenwerking met een geldverstrekker Het aanbieden van financial leaseconstructies voor energiebesparing voor energiebesparen-de producten in samenwerking met een financieringsinstelling of professionele leasemaat-schappij
Operationele dienstverlening • •
Het doen van een aantrekkelijk aanbod voor de realisering van energiebesparing in samenwerking met een installatiebedrijf Het aanbieden van operational leaseconstructies voor energiebesparende producten in samenwerking met energiedienstenleveranciers (zoals. ‘Gaswacht’ organisaties)
ECN-C--00-093
7
Gezamenlijke inkoop dienstverlening via brancheorganisaties Op het gebied van voorlichting kunnen brancheorganisaties een zelfstandige rol vervullen, zij kunnen onafhankelijke en betrouwbare informatie aan hun leden verschaffen. Voor advisering, financiële en operationele dienstverlening is in dit onderzoek geconstateerd dat het brancheorganisaties daarvoor ontbreekt aan kennis en capaciteit. Andere actoren, zoals energiebedrijven, banken en installateurs, moeten de feitelijke dienstverlening aan bedrijven verzorgen. Door de beperkte omvang van MKB-bedrijven in het midden en kleinbedrijf is die dienstverlening commercieel minder interessant dan aan grote bedrijven. Brancheorganisaties kunnen een belangrijke rol spelen in het gezamenlijk inkopen van dienstverlening, zodat de betreffende actoren hun diensten aan een cluster van bedrijven kunnen aanbieden.
Afwachtende houding brancheorganisaties Brancheorganisaties staan welwillend tegenover activiteiten op het terrein van energiebesparing. Toch stellen zij zich op dit moment vaak reactief op. Er is namelijk een gebrek aan kennis over de mogelijkheden van energiebesparing in de eigen branche. Om die reden blijkt de stap van algemene voorlichting (gericht op bewustwording) naar het verstrekken van gedetailleerde informatie over energiebesparing te groot te zijn. Tevens willen zij als belangenbehartigers dienstverlening pas aanbieden als dat hun leden voordelen biedt. Zij staan zeker niet afwijzend tegenover gezamenlijke inkoop van dit soort dienstverlening, maar de aantrekkelijkheid ervan moet nog blijken in de praktijk. Zij weten eenvoudig niet hoe dat aan te pakken en het ontbreekt brancheorganisaties aan de capaciteit om zich te verdiepen in dienstverlening op het terrein van energiebesparing.
Energie Centrum faciliterende rol Het Energie Centrum kan derhalve een belangrijke rol spelen in het faciliteren van brancheorganisaties en daarmee bijdragen aan een oplossing voor het gebrek aan kennis en capaciteit. Samenwerking binnen een Energie Centrum biedt mogelijkheden voor voorbeeldprojecten en kan daarmee brancheorganisaties stimuleren een pro-actieve houding aan te nemen. Het Energie Centrum moet over voldoende middelen beschikken om niet alleen bestaande informatie te verspreiden, maar ook zelf benodigde kennis te (laten) ontwikkelen.
Rol duurzame energie beperkt Duurzame energie is vooralsnog geen belangrijk thema in het MKB. Brancheorganisaties richten zich liever op conventionele energiebesparingmaatregelen, die de ondernemer geld kunnen opleveren en een kortere terugverdientijd hebben. Mogelijkheden op het gebied van duurzame energie zouden eerder gezocht kunnen worden bij het handelingsperspectief ‘facilitate’, dan bij het zelf investeren in duurzame energie.. Dit handelingsperspectief houdt in het aanbieden van ruimte voor duurzame energie, zoals bijvoorbeeld het beschikbaar stellen van dakoppervlak voor PV-panelen. Dat kan overigens ook alleen maar als een MKB ondernemer zijn bedrijfspand in eigendom heeft.
S.2.3 Belangrijke punten bij energiebesparingsbeleid voor MKB Tenslotte zijn in de gesprekken met brancheorganisaties een aantal algemene zaken naar voren gekomen die van belang zijn bij het energiebesparingsbeleid voor het MKB in het algemeen, zaken die door partijen als Novem en het Ministerie van Economische Zaken niet onopgemerkt mogen blijven. Uit de gesprekken kan namelijk worden opgemaakt waar kansen liggen voor energiebesparing in het MKB en waar ondersteuning dan wel stimulering nodig is. Alhoewel naar voren komt dat brancheorganisaties goed op de hoogte zijn van de bedrijfsmatige activiteiten van hun leden, blijkt dat er in veel gevallen geen duidelijk beeld bestaat van het energieverbruik en de besparingsmogelijkheden. Er is een behoefte aan meer specifieke informatie. Voor een deel kan er beter gebruik worden gemaakt van bestaande initiatieven, maar uit-
8
ECN-C--00-093
breiding van (branchespecifieke) informatie blijft nodig. Dit geldt vooral voor de kleinere branches. De stap van algemene voorlichting (gericht op bewustwording) naar het verstrekken van gedetailleerde informatie over energiebesparing blijkt groot te zijn. Gebrek aan kennis en capaciteit worden daarbij als belangrijke redenen genoemd. Samenwerking met andere brancheorganisaties wordt vaak aangedragen als mogelijke oplossing voor dit probleem. Dit betekent dat de ondernemer ondanks de geringe capaciteit toch benaderd kan worden met informatie. Het gegeven dat vaak maar rond de veertig procent van ondernemers binnen een branche lid is van de brancheorganisatie betekent, dat via brancheorganisaties maar een beperkte groep ondernemers wordt bereikt. Er is een duidelijke behoefte aan consumentenbondachtige tests van energiebesparende producten. Voor de kleinere branches lijkt echter het benaderen van producenten een effectievere manier om de ondernemer betere productinformatie over energiebesparing te bieden. Als dergelijke tests niet op ad hoc basis plaats vinden, maar een meer structureel karakter krijgen, waarbij de informatie regelmatig geactualiseerd wordt, dan zijn samenwerking tussen brancheorganisaties en een actieve rol van leveranciers van apparaten vereist. Voor commerciële energieadviseurs is het MKB niet interessant. Momenteel zijn al stichtingen actief die door gebruik te maken van subsidies en Melkertbanen zonder winstoogmerk energiebesparingsadviezen geven aan het MKB (bijvoorbeeld Première en Collusie). Door brancheorganisaties is de mogelijkheid geopperd om dit soort bureaus meer structureel in te schakelen op het natuurlijk moment: er kunnen afspraken worden gemaakt over het benaderen van ondernemers als zij een verbouwing hebben gepland. Randvoorwaarde is wel dat deze adviezen van goede kwaliteit zijn. Het onderzoeken van het percentage huurders binnen een branche wordt door de meeste brancheorganisaties niet als reële mogelijkheid gezien. Toch blijft dit een belangrijk punt, zowel voor de overheid als voor een brancheorganisatie. Informatie over subsidiemogelijkheden richting ondernemers en advisering over de stapeling van subsidies zijn belangrijk. Veel brancheorganisaties zijn niet in staat dergelijke informatie zelf te ontwikkelen. Samenwerking en aansluiting bij bestaande informatie zijn mogelijkheden om met een beperkte capaciteit meer en completere informatie over subsidies te verstrekken. Het vormen van inkoopcombinaties is nog een stap te ver voor veel brancheorganisaties, die zich allereerst bezig houden met bewustwording bij de ondernemer. De mogelijkheid om een aantal voorbeeldbedrijven te selecteren wordt over het algemeen duidelijk als een mogelijke rol van brancheorganisaties gezien. In deze voorbeeldbedrijven zou het functioneren van apparatuur in de praktijk bekeken kunnen worden, in ruil voor bijvoorbeeld subsidie of korting bij aanschaf van het te onderzoeken apparaat.
ECN-C--00-093
9
1.
INLEIDING
1.1
Probleemstelling
Voor energiebesparing in het MKB is de attitude en het gedrag van de ondernemer cruciaal. De ondernemer moet, op het goede moment (bijvoorbeeld verbouwing) en liefst persoonlijk, worden geattendeerd op mogelijkheden voor energiebesparing, want ondernemers in het MKB zijn vooral gericht op de dagelijkse bedrijfsvoering van hun eigen onderneming. Er zijn verschillende actoren waarmee de ondernemer in aanraking komt als het gaat om energiebesparing. Met name installateurs, bouwkundig adviseurs en de energiebedrijven worden door ondernemers genoemd als belangrijke partijen. Daarnaast kunnen brancheorganisaties een rol spelen, als belangenbehartiger van hun leden. Een belangrijke invloed op dit totale speelveld is de verandering van de verhoudingen tussen verschillende actoren als gevolg van de liberalisering van de energiemarkten. De vraag is hoe de rol van brancheorganisaties eruit zou kunnen zien gegeven de verwachte gewijzigde opstelling van andere actoren. Die vraag staat centraal in dit onafhankelijke onderzoek dat door ECN in opdracht van Novem is uitgevoerd. Momenteel is een aantal brancheorganisaties, met ondersteuning van Novem en het Ministerie van Economische Zaken, bezig om te komen tot oprichting van het zogenoemde ‘Energie Centrum’, een platform van intermediairs die betrokken zijn bij energiebesparing in het MKB. De missie is als volgt: het Energie Centrum levert een bijdrage aan de bewustwording bij ondernemers t.a.v. energie en milieu en stimuleert de koepelorganisaties in het structureel agenderen en uitvoeren van energie- en milieu items. De huidige voorstellen gaan ervan uit dat het Centrum niet rechtstreeks communiceert met de ondernemer. Intermediairs zoals brancheorganisaties signaleren behoefte aan kennis, producten bij ondernemers. Het Energie Centrum verzamelt gericht kennis en producten, waarna de intermediairs of uitvoerende organisaties deze aanbieden aan de ondernemers. De vraag is of de huidige voorstellen voor het Energie Centrum aansluiten bij de bevindingen van dit onderzoek. Hoe kan de rol van brancheorganisaties als intermediair tussen de ondernemer en het Centrum er concreet uit gaan zien?
1.2
Doelstelling
De doelstelling van dit onderzoek is antwoord te geven op de volgende vragen: 1. Hoe kunnen brancheorganisaties ertoe gebracht worden om ondernemers te benaderen om hen te stimuleren tot het daadwerkelijk nemen van energiebesparende maatregelen? Hoe kan deze nieuwe taak het best ingevuld worden? ‘Benaderen’ dient hierbij ruim geïnterpreteerd te worden: alle activiteiten gericht op het realiseren van energiebesparende maatregelen bij MKB-bedrijven. Dat is de centrale vraag in het onderzoek. 2. Hoe verhoudt zich de rol van brancheorganisaties tot de rol van intermediairs, in het bijzonder het Energie Centrum? 3. Hoe kan de toepassing van duurzame energie in het MKB beter gestimuleerd worden? Deze vraag wordt mede gebruikt als concreet voorbeeld en als toets voor de bevindingen ten aanzien van de eerste twee vragen.
1.3
Leeswijzer
Het onderzoek is gestart met een inventarisatie van de bestaande situatie. Deels is dit uitgevoerd als ‘desk research’, op basis van bestaande studies. Ook is gebruik gemaakt van interviews.
10
ECN-C--00-093
Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van de huidige activiteiten ter stimulering van energiebesparing in het MKB. Energiescans, de Branche gerichte Energie Aanpak (BEA’s), regionale MKB besparingsprojecten (RMBP’s), het Energiebesparingsfonds, energie in de milieuvergunning en het Energie Prestatie Advies (EPA) komen hierin aan de orde. In de interviews is tevens gesproken over de motivatie en prikkels van verschillende actoren om zich met energiebesparing in het MKB bezig te houden. Daarbij wordt aandacht besteed aan het perspectief dat de liberalisering van de energiemarkten biedt. Die motivatie en prikkels van verschillende actoren, zoals energiebedrijven, brancheorganisaties, installateurs, lokale overheden en energieadviseurs, worden beschreven in Hoofdstuk 3. De Hoofdstukken 2 en 3 vormen het inventariserende deel van dit onderzoek. Het analyserende deel van dit onderzoek begint in Hoofdstuk 4 met de vraag welke activiteiten MKB-ondernemers kunnen helpen energiebesparende maatregelen te realiseren. Die vraag wordt beantwoord vanuit de knelpunten die MKB-ondernemers ondervinden bij het realiseren van energiebesparing. Vervolgens is gekeken welke rol brancheorganisaties bij die activiteiten kunnen spelen, gegeven de rol van andere actoren. Dat is het onderwerp van Hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 doet verslag van een telefonische enquête onder brancheorganisaties, waarin hun mening is gepeild over de binnen dit onderzoek aan hen toebedachte rollen op het terrein van energiebesparing. Tenslotte worden in Hoofdstuk 7 de voorstellen rond het Energie Centrum gespiegeld aan de bevindingen in dit onderzoek omtrent de rol van brancheorganisaties bij energiebesparing in het MKB. In overleg met Novem zijn drie duurzame energietechnologieën als case studies gebruikt: PV panelen, de (elektrische) warmtepomp en de zonneboiler. Hiermee wordt de actorenanalyse geconcretiseerd. Hoofdstuk 8 gaat daarom in op duurzame energie als voorbeeld. Hoofdstuk 9 sluit dit rapport af met enkele conclusies en aanbevelingen, die betrekking hebben op de beantwoording van de vragen uit de doelstelling.
ECN-C--00-093
11
2.
HUIDIGE ACTIVITEITEN
Het onderzoek is gestart met een overzicht van de huidige activiteiten op het terrein van energiebesparing in het MKB. Deels is dit uitgevoerd als ‘desk research’, op basis van bestaande studies. Ook is gebruik gemaakt van interviews. Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste activiteiten, zonder de intentie volledig te zijn. Achtereenvolgens komen aan de orde: energiescans, de Branche gerichte Energie Aanpak (BEA’s), regionale MKB besparingsprojecten (RMBP’s), het Energiebesparingsfonds, energie in de milieuvergunning en het Energie Prestatie Advies (EPA). Bij de verschillende activiteiten zijn niet dezelfde actoren betrokken. Het Energiebesparingsfonds is bijvoorbeeld specifiek een activiteit van energiebedrijven, terwijl bij het uitvoeren van energiescans veel meer actoren betrokken zijn.
2.1
Energiescans
Energiescans worden uitgevoerd door verschillende actoren. Daarom is deze paragraaf onderverdeeld in kopjes, die ieder afzonderlijk de rol van één van de actoren bespreekt. Het gaat bij scans vooral om op een of andere manier gesubsidieerde adviezen, die vaak zijn georganiseerd op projectmatige basis. Professionele adviezen worden wel gegeven, maar zijn meestal te duur voor MKB-ondernemers. Er valt wel een onderscheid te maken tussen bedrijven met een hoog energieverbruik (bijvoorbeeld bedrijven die meer dan 50.000 kWh per jaar verbruiken en dus vergunningplichtig zijn) en bedrijven waar veel minder energie verbruikt wordt. De eerste categorie heeft vaak meer middelen om een scan te laten uitvoeren en is ook meer geïnteresseerd in een professioneel advies. Deze grotere interesse vloeit voort uit de vergunningplicht en uit het feit dat energiebesparende maatregelen meer in het proces zullen ingrijpen dan bij kleinere MKB-ondernemers. Actoren die vaak betrokken zijn bij het uitvoeren van energiescans zijn energiebedrijven, brancheorganisaties, adviesbureaus, provincies, gemeenten, energiebedrijven, en regionale organisaties als Projectbureau Energie 2050 (NoordBrabant), Stichting Stimular (regio Rijnmond) en Stichting Collusie (oorspronkelijk regio Amsterdam, maar nu in meerdere regio’s actief). Milieuscans worden daadwerkelijk uitgevoerd door bedrijfsmilieudiensten, stichtingen als Première en Collusie, adviseurs van energiebedrijven en energieadviesbureaus. Daarnaast vinden er verschillende gerelateerde projecten plaats, bijvoorbeeld met studenten die energieprojecten uitvoeren bij MKBondernemingen. Het project Triangel is een samenwerking tussen hogescholen, bedrijven en adviesbureaus en is opgezet op initiatief van NOVEM. Hieronder zal de rol van verschillende actoren worden besproken (energiebedrijven, lokale overheden en regionale stichtingen en brancheorganisaties) bij het organiseren en uitvoeren van energiescans. Ten slotte zal aan het einde van deze paragraaf het aanbod van diensten via internet aan de orde komen.
Energiebedrijven Een aantal energiebedrijven houdt zich momenteel bezig met het aanbieden van quickscans en milieuadviezen aan bedrijven. Dit gebeurt vaak in samenwerkingsverband met andere actoren. Het project Milieuaanpak Kleinzakelijke Klanten (MAKK) is een voorbeeld van een project dat gratis advies aanbiedt aan kleinere bedrijven op het gebied van energiebesparing, afvalscheiding en preventie. In de MAKK-projecten participeren het energiebedrijf Energie Noord-West (inmiddels NUON), verschillende gemeenten en de provincie Noord-Holland. Uitvoerende partijen zijn Milieuzorg en het EIM (onderzoeksbureau voor bedrijf en beleid). Via Melkertregelingen en banenpools worden academici en HBO-ers opgeleid tot energie- en milieuadviseurs. Naast deelname aan allerlei projecten op het gebied van milieuscans hebben energiebedrijven ook zelf energieadviseurs in dienst. Advisering vindt zowel plaats bij het bedrijfsleven als de woningbouw. In dit kader zijn de ontwikkelingen op het gebied van het EnergiePrestatieAdvies voor de woningbouw (EPA-W) interessant. Energiebedrijven hebben
12
ECN-C--00-093
adviseurs in dienst die, net als verschillende andere partijen op commerciële basis adviezen aan huishoudens geven. In Paragraaf 2.6 komt EPA Utiliteit meer uitgebreid aan de orde. Energiedistributiebedrijven spannen zich met het MilieuActiePlan (MAP) in om energiebesparing en duurzame energie te bevorderen. Het uitvoeren van scans is één van de manieren waarop MAP-gelden zijn ingezet. In het kader van het MAP werd bij de klanten een heffing geïnd (eind 2000 stoppen de laatste energiebedrijven hiermee), waarvan de opbrengst voor energiebesparingsprojecten bij de betreffende klanten moest worden gebruikt. Er is door vertegenwoordigende organisaties kritiek geuit op de uitgevoerde projecten omdat deze te weinig ten goede zouden komen van het MKB en bijvoorbeeld te veel gericht zouden zijn op duurzame energie. Een van de bestedingen is het gratis uitvoeren van energiescans geweest. Dit gebeurde bijvoorbeeld op basis van Regionale MKB Besparingsprojecten (zie Paragraaf 2.4) of samenwerkingsverbanden met regionaal actieve adviesbureaus. Energiedistributiebedrijven hebben in het kader van het MAP een soort natuurlijke taak om in dergelijke projecten te participeren. Naast de taken die uit het MAP voortvloeiden zijn energiebedrijven goed in staat om zich met energiescans bezig te houden, omdat zij beschikken over historische verbruiksgegevens, waardoor zij in vergelijking met andere bureaus beter in staat zijn diensten op het gebied van monitoring aan te bieden (Novem/HBD, 1999). De vraag is of zij wettelijk gezien van deze gegevens gebruik mogen maken i.v.m. privacy en concurrentie met marktpartijen. Quickscans werden in het kader van het MilieuActiePlan overwegend gratis of tegen geringe kosten aangeboden. NUON hanteerde een veronderstelde implementatie van energieadviezen in het kader van MAP afhankelijk van de kosten van de investering: Tabel 2.1 Veronderstelde implementatie maatregelen energieadviezen naar type maatregel Implementatie Maatregelen zonder kosten 100% Maatregelen met geringe kosten 40% Maatregelen met grote meerkosten 10% bron: interview NUON
De daadwerkelijke resultaten lagen rond de 40%. De detailhandel was hierin relatief ondervertegenwoordigd (behalve ketens). NUON betrekt bij het uitvoeren van scans installatiebureaus (Epatech en NEA). Hierdoor kan meer aandacht aan het vervolgtraject worden gegeven. Tegenwoordig subsidieert NUON haar adviezen nog voor 50% vanuit MAP-gelden, terwijl ook vanuit de ‘Subsidieregeling energie-efficiency en milieuadviezen Schoner Produceren’ (Programma Schoner Produceren, Senter) 50% subsidie kan worden verkregen. De doelgroep van deze subsidieregeling zijn de MKB-ondernemers zelf. Ook biedt Schoner Produceren de mogelijkheid voor intermediaire organisaties om op een projectmatige basis energie en/of milieuadviezen te subsidiëren. Deze ‘Subsidieregeling voorlichting en doorlichting Schoner Produceren’ richt zich naast brancheorganisaties onder andere op provinciale preventieteams, Syntens, financiële instellingen, adviesbureaus en gemeenten. Andere voorbeelden van collectieve voorlichtingsprojecten, waarbij scans een rol hebben gespeeld zijn de regionale MKB-besparingsprojecten (RMBPs). Deze zullen verderop besproken worden. Energiebedrijven gaan het geven van energieadviezen steeds meer als commerciële activiteit zien. Obragas is een voorbeeld van een bedrijf dat zich nu al actief bezig houdt met leveren van energiediensten aan MKB-ondernemers. Hierbij wordt gezocht naar een directe één-op-één benadering van klanten, die aantrekkelijk gemaakt moet worden door een efficiënte manier van
ECN-C--00-093
13
werken, deels door de manier van advisering en deels door gebruik te maken van internet. Door energiemonitoring vooraf te laten gaan aan het aanbieden van scans, wordt het aanbieden van advisering als een commerciële activiteit volgens Obragas mogelijk. Het project MAKK (zie pagina 12) dat kleine bedrijven (vooral detailhandel, horeca, ambacht en consumentendienstverlening) gratis adviseert op het gebied van energiebesparing, afvalscheiding en –preventie, is juist opgezet vanuit het idee dat een dergelijke directe benadering vanuit commerciële overwegingen niet interessant zou zijn. Een deel van de MAP-projecten zal na 2000 worden voortgezet, omdat er nog sprake is van financiële reserves bij de energiebedrijven. Dit betekent dat er nog een aantal scans zal worden afgenomen. In verschillende gevallen is er echter ook sprake van (voortijdige) stopzetting van activiteiten. De contacten tussen Eneco en de Stichting Stimular op het gebied van het uitvoeren van scans zijn door reorganisaties bij eerstgenoemde bedrijf en het beëindigen van het MAP geheel verdwenen (interview Stimular). Ook bij EnergieNed bestaat het beeld dat energiebedrijven een groot deel van hun activiteiten hebben beëindigd of dat zullen gaan doen als gevolg van liberalisering en stopzetting van het MAP (interview EnergieNed).
Lokale overheden Ook lokale overheden zijn betrokken bij het uitvoeren van energiescans. Onder andere de provincie Gelderland is actief op dit gebied. Volgens het principe ‘no cure no pay’ kunnen bedrijven scans uit laten voeren. In de afgelopen jaren hebben zo’n 600 bedrijven deelgenomen aan een provinciaal preventieproject. In november 1999 is een steekproef gehouden om de stand van zaken te bekijken. Van de voorgestelde maatregelen was 69% ingevoerd en stond 17% op stapel om ingevoerd te worden. Gemeenten krijgen in Gelderland een actieve rol toebedeeld bij het benaderen van bedrijven. Zij hebben een nauwer contact met bedrijven dan de provincie. Een van de aanbevelingen van de provincie is dat subsidiemogelijkheden in de scan vermeld zouden moeten worden. Dit komt tegemoet aan onduidelijkheid bij MKB-ondernemers over het toepassen van subsidies. (Projectsecretariaat Schoner Produceren, maart 2000). Tussen provincies bestaan er verschillen in benaderingswijzen en subsidieregelingen voor energiescans (Projectsecretariaat Schoner Produceren, 2000). Sommige provincies bieden gratis scans aan, terwijl andere, net als Gelderland, volgens het ‘no cure no pay’ principe werken. Ook blijken er in de mankracht die op beleidsmatig niveau wordt gewijd aan energiebesparing grote verschillen te bestaan. Zo werd er in 1998 bij de provincie Drenthe slechts een halve dagtaak besteed aan energiebesparing, terwijl er bij de provincie Noord-Brabant twee medewerkers full-time bezig zijn met energiebesparing. In Drenthe is het energiebesparingsbeleid echter voor een belangrijk deel uitbesteed aan Syntens. Dit nuanceert bovenstaande constatering, die gemaakt wordt in het artikel Bijstelling provinciaal energiebeleid (Crok, 1998), maar illustreert wel dat er duidelijke regionale verschillen bestaan. Eigen initiatief en enthousiasme spelen een belangrijke rol bij lokale overheden (dit geldt vooral voor gemeenten maar ook voor provincies), waardoor een structurele aanpak van energiebesparing bij het MKB ontbreekt. Om tot een beter zicht op besparingsmogelijkheden bij bedrijven te komen worden voor gemeenten monitoringsinstrumenten ontwikkeld. De gemeente Schiedam heeft het Centrum voor energiebesparing en schone technologie (CE) en de Stichting Stimular opdracht gegeven een instrument te ontwikkelen dat een indicatie geeft van de milieuprestatie van bedrijven. Deze Milieubarometer voor het MKB geeft inzicht in de effecten van voorgenomen maatregelen. Dit project wordt binnenkort vervolgd. Vijf bedrijven ontvangen een verbeterde versie van de barometer en er wordt een draagvlakonderzoek uitgevoerd onder de belangrijkste partijen binnen het MKB. De hier bedoelde Milieubarometer is een andere dan die van de RECRON (zie bladzijde 14). De gemeente Heerlen heeft in samenwerking met een milieuadviesbureau een bedrijven-totaalscan ontwikkeld. Hiermee kunnen (milieu)problemen van bedrijven gezamenlijk worden aangepakt. (Simon, 1999). Recentelijk is het project Milieumonitoring door gemeenten van start gegaan. De monitor dient om gemeenten inzicht te geven in de lokale milieukwaliteit, het milieugedrag van burgers en bedrijfsleven en dat van de overheid zelf. De monitor is ontwikkeld in samenwerking met de Stichting Natuur en Milieu. 14
ECN-C--00-093
Energieadviesbureaus Veelal gebeurt het uitvoeren van milieuscans op projectmatige basis. Dit wordt mede veroorzaakt omdat er voor advisering op commerciële basis geen markt lijkt te bestaan. Alleen bij de grotere MKB-bedrijven, die meer specialistische, direct op het proces ingrijpende adviezen nodig hebben (bijvoorbeeld voor hun vergunning), is een duidelijke vraag naar advisering aanwezig. Bedrijfsmilieudiensten (BMD) voldoen voor een deel aan deze vraag. Zij werken als hulp- en doorverwijsorganisatie op het gebied van milieuzorg. Zij verlenen gratis telefonisch advies, maar voor aanvullende diensten moet worden betaald. Vaak zijn regionaal georganiseerde adviesbureau betrokken bij energie- of milieuscans. In sommige gevallen bestaat er bij dergelijke bureaus wel de mogelijkheid tot advisering op commerciële basis, maar hier lijkt weinig gebruik gemaakt van te worden. De verschillende stichtingen hebben vaak verschillende werkwijzen en bedienen verschillende doelgroepen. Hieronder zullen drie van de meest actieve bureaus besproken worden: de Stichting Collusie, de Stichting Stimular en het Projectbureau Energie 2050. De Stichting Stimular heeft sinds 1997 250 preventieprojecten uitgevoerd in de regio Rotterdam. Deze preventieprojecten richten zich naast energie ook op afval- en waterbesparing. De doelgroep van Stimular is voornamelijk de lichte industrie, en niet andere MKB-sectoren als de detailhandel. De stichting, die is opgericht door overheden en bedrijfsleven, heeft in 19981999 een monitoringsonderzoek uitgevoerd bij 39 bedrijven. Een dergelijk onderzoek werd door de bedrijven zeer gewaardeerd, als mogelijkheid om zowel terug als vooruit te blikken. Bovendien blijkt de efficiëntie van een energie- of milieuscan vergroot te worden door monitoring (Stimular, 1999). De activiteiten zijn voornamelijk projectmatig, alhoewel ook commerciële advisering mogelijk is. Inmiddels is Stimular bezig met een project duurzaam ondernemen, dat in samenwerking met Syntens, gemeenten, de provincie en CE plaatsvindt (interview Stimular). De insteek van Stimular is dat er een bredere visie nodig is dan op energiebesparing alleen. Een MKB-ondernemer wordt vanuit de bredere invalshoek milieu benaderd, niet alleen vanuit het oogpunt van energie. De Stichting Collusie is van oudsher actief in de regio Amsterdam, maar heeft haar activiteiten uitgebreid naar andere regio’s. Inmiddels heeft zij zeven vestigingen in de Randstad, met uitbreidingsplannen naar andere regio’s. Sinds 1995 zijn er, gevraagd en ongevraagd, meer dan 5000 adviezen uitgebracht, waarbij de nadruk wordt gelegd op de branches horeca, detailhandel, ambachtelijke bedrijven en kleine kantoren. Er bestaan contacten met de (hoofd)bedrijfschappen Horeca, Detailhandel en Ambachten en MKB Nederland. De energiebedrijven Nuon, Eneco en Remu/GCN nemen in de projecten actief deel en leveren subsidie bijdragen voor de organisatiekosten. Voor de regio’s Noord-Holland, Rotterdam-Rijnmond en Utrecht is overeenstemming bereikt met gemeenten en energiebedrijven over voortzetting van het project na 2000. De adviezen worden uitgebracht door Milieuzorgadviseurs. Ook het MAKK project valt onder Stichting Collusie. Uit evaluaties van EIM en Marktplan blijkt dat 35-50% procent van de uitgebrachte adviezen door de bedrijven wordt uitgevoerd (Stichting Collusie, 2000b). Een deel van de uitvoering van de adviezen stuit op belemmeringen in het implementatie- en uitvoeringstraject, zowel op het gebied van energiebesparing als op dat van duurzame energie. Dit is het algemene beeld dat bij energiescans naar voren komt. De Stichting Collusie wil tegemoet komen aan een deel van deze belemmeringen door een ‘D-shop’ (duurzaamheidswinkel) in Amsterdam op te richten. Deze spin-off van de Stichting Collusie zal zich richten op duurzame producten en adviezen en dienstverlening gericht op duurzaam produceren en consumeren. Om het concept commercieel aantrekkelijker te maken behoren naast bedrijven ook consumenten tot de doelgroep van de D-shop. Het geven van informatie in een soort winkelruimte kan voorzien in een behoefte aan informatie, maar niet in een actieve benadering van ondernemers. De missie van de D-shops, waarvan er binnen drie tot vier jaar tien zouden moeten zijn opgericht in de grotere steden, is meerledig:
ECN-C--00-093
15
•
het doorzichtig maken van de markt van (duurzame) technische producten door een showroom, bemiddeling naar leveranciers, verkoop en (aanvullende) advisering (EPA), • het opvoeren van het niveau van uitvoering – de hoeveelheid – van geadviseerde maatregelen, • het leveren van maatwerk bij de advisering door het zichtbaar maken van de laatste stand van techniek en door (aanvullende) advisering vanuit de D-shop, • een brug slaan naar de (ver)koop van groene energie en gebruik van groene subsidie- en financieringsregelingen. (Stichting Collusie, 2000a) Het Projectbureau Energie 2050 is werkzaam in de provincie Noord-Brabant. Zij richt zich, net als de Stichting Stimular, voornamelijk op industriële MKB-sectoren. In 1998 is er een project opgestart waarbij 56 bedrijven zijn doorgelicht. Dit waren voornamelijk bakkerijen, metaalverwerkingsbedrijven en houtbewerkingbedrijven Bedrijven werden deels benaderd nadat zij in een enquête van het EIM aangegeven hadden interesse te hebben. Daarnaast zijn via gemeenten en de betrokken adviseurs (PNEM, Emicon) bedrijven benaderd. In het binnenkort op te starten nieuwe project is gekozen voor meer aandacht aan het vervolgtraject verbonden aan de energiescan. Installateurs, aannemers, banken en subsidieadviseurs zullen betrokken worden bij het project als de besparingsmogelijkheden geïdentificeerd zijn en tot de daadwerkelijke implementatie kan worden overgegaan (interview Projectbureau Energie 2050). Een andere verandering is dat in de nieuwe opzet is gekozen voor een integrale energie- en milieuscan, omdat dit bedrijven tijd en geld bespaart. Daarnaast wordt samengewerkt met gemeenten, omdat de bereidwilligheid groter blijkt te zijn als een scan bijdraagt aan het voldoen aan de milieuvergunning. Werkzaamheden van het Projectbureau vinden steeds meer plaats op projectmatige basis en worden ook op die manier gefinancierd (bijvoorbeeld vanuit het programma Schoner Produceren).
Brancheorganisaties De betrokkenheid van brancheorganisaties bij energiescans blijkt onder andere uit de deelname aan het programma Schoner Produceren en het subsidieprogramma Stimulering Productgerichte Milieuzorg (PMZ). In het kader van dit laatstgenoemde programma is de helft van het aantal voorstellen ingediend door brancheorganisaties, en een ander deel door (combinaties van) bedrijven. Onderstaand overzicht geeft de betrokken brancheorganisaties en bedrijfscombinaties bij de gehonoreerde aanvragen van het Subsidieprogramma PMZ 1999 weer: • Branchecentrum Kledingtechnologie • Nederlandse Cellenbetonvereniging • de Club van Elf (vereniging grote dagrecreatieparken) • De Nieuwe band (coöperatieve vereniging biologische landbouw) met drietal projectpartners • Vlisco BV (katoenveredelingsbedrijf) en textielvereniging KRL • Vereniging van Verf en Drukinkten • FME-CWM/VVVF/VNCI • Nederlandse Zuivel Organisatie en Campina Melkunie • Vereniging van Buitensportondernemingen Nederland • Koninklijk Nederlands Vervoer • NS Vastgoed • Vereniging van Potgrondfabrikanten Nederland. Opvallend is dat het hier niet gaat om branches als detailhandel, horeca en ambachten, maar voornamelijk lichte industrie. Hierbij ging het niet zozeer om het laten uitvoeren van een energiescan, maar om de invoering van milieumanagementsystemen. Bij de Schoner Produceren projecten was er wel sprake van het uitvoeren van scans (met behulp van de regeling voorlichting en doorlichting Schoner Produceren). Naast doorlichting van bedrijven zijn veel brancheorganisaties vooral betrokken bij voorlichtingsactiviteiten en het 16
ECN-C--00-093
eerder genoemde opzetten van milieuzorgsystemen Voorbeeld van een voorlichtingsproject is het opzetten van de internetsite milieuwinst (www.milieuwinst.nl), waarmee ondernemers zelf op afstand een energiescan uit kunnen laten voeren. Ook afzonderlijke brancheorganisaties leveren dergelijke diensten. RECRON1 heeft voor haar leden bijvoorbeeld een milieubarometer opgesteld. Ook zijn verschillende ondernemers in de recreatiebranche overgegaan tot een betere registratie van het energieverbruik. Door het plaatsen van afzonderlijke meters werden op kampeerterreinen besparingen tot 50% gerealiseerd. Branches die speciale aandacht krijgen binnen het programma Schoner Produceren zijn: grafische industrie, bouwsector, metaalsector, visverwerkende industrie, transportsector, vleesverwerkende industrie, hout- en meubelindustrie. Ook hierbij zijn de detailhandel, horeca en ambachten niet vertegenwoordigd. De internetsite van Schoner Produceren (www.schonerproduceren.nl) geeft van bovenstaande branches aan welke projecten er plaatsvinden. Naast brancheorganisaties waren bij de betreffende projecten veelal provincies, Syntens en in sommige gevallen banken en leveranciers van milieutechnologie betrokken. Vooral het oogpunt van communicatie en dat van kennis (wat zijn de specifieke kenmerken van de branche, welke besparingsmogelijkheden zijn er aanwezig) maken het interessant om brancheorganisaties bij projecten te betrekken. Ook bij verschillende provinciale projecten zijn brancheorganisaties betrokken (bijvoorbeeld de regeling Duurzaam Drenthe, zie de subsidiewijzer MKB 2000/2001 van het Projectsecretariaat Schoner Produceren). Naast brancheorganisaties spelen bij een energie- en milieuscan altijd actoren een rol die MKBondernemers face-to-face kunnen benaderen met een energie- of milieuscan. In het rapport De waardering en effecten van energiescans (opgesteld door NOVEM in samenwerking met het Hoofdbedrijfschap Detailhandel) komt de effectiviteit van energiescans aan de orde. Onder de vijf onderzochte bureaus die de scans uitvoerden zijn adviesbureaus (waaronder Milieuzorg) en energiebedrijven met een energieadviestak. Belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat een directe benadering van groot belang is. Negatief punt van veel adviezen is dat er te veel sprake is van voor de hand liggende adviezen en dat de professionaliteit van het advies soms te wensen over laat (Novem/HBD, 1999, p. 30). Veelal is er sprake van adviezen die niet diep ingrijpen op processen. Vooral verlichting blijkt een besparingsmogelijkheid te zijn die in de meeste adviezen aan de orde komt en die ook eenvoudig te realiseren is. Ook structurele monitoring van energieverbruik blijkt energiebesparing op te leveren (Stichting Stimular, 1999). Vaak wordt het wachten op een verbouwing genoemd als reden om de in de scan gesuggereerde maatregelen nog niet te implementeren. Dit geeft aan dat natuurlijke momenten belangrijk zijn bij de daadwerkelijke uitvoering van energiebesparende maatregelen. Internet Een trend op het gebied van milieuadvisering en energie en milieuscans is het aanbieden van producten via internet. Het gaat hierbij deels om het aanbieden van gestandaardiseerde scans en gerelateerde diensten (registratie), en deels om het verstrekken van meer algemene informatie op het gebied van energiebesparing. Dergelijke diensten zijn soms openbaar en gratis toegankelijk, zoals de speciaal voor het MKB ontwikkelde energiescan op www.milieuwinst.nl en de site www.milieubarometer.nl van Stichting Stimular en CE. Daarnaast is er ook sprake van commerciële toepassingen, zoals EcoCoach, een milieuzorgsysteem voor kleinere bedrijven van Milieudienstenbureau Cycle Systems. Voor 60 gulden per maand heeft een bedrijf toegang tot deze site, waar men bijvoorbeeld zijn afval- en energieverbruik kan laten registreren en milieuvriendelijke producten kan bestellen in een internetwinkel. Het systeem geeft de gebruiker inzicht in kostenbesparingen (bijvoorbeeld door energie- en afvalbesparing) en legt uit hoe hij aan de belangrijkste milieuwetgeving kan voldoen (Projectbureau Schoner Produceren, maart 2000).
1
Brancheorganisatie in de recreatiebranche.
ECN-C--00-093
17
De site milieuwinst.nl is ontwikkeld met behulp van subsidie uit het Schoner Produceren programma. Provincies, IPO, Infomil, BECO Milieumanagement en Advies, Syntens, de Milieudienst Amsterdam en de brancheorganisaties BOVAG, CBM en RECRON hebben meegewerkt aan het opstellen van de site. Aanbevelingen zijn met name gericht op verlichting. Ook bemetering wordt als voorbeeld van energiebesparing genoemd. Brancheorganisaties zelf bieden ook diensten via internet aan (bijvoorbeeld RECRON en Koninklijk Horeca Nederland). Aan de subsidieregeling Schoner Produceren is eveneens een internetpagina verbonden, die informatie geeft over alle beschikbare subsidies, specifieke branche-gegevens en verschillende betrokken actoren. Ook banken bieden via internet subsidiewijzers aan. De Rabobank geeft een totaaloverzicht van subsidiemogelijkheden op zowel bouwkundig als installatietechnisch gebied. De subsidiewijzer geeft voor de weergegeven maatregelen de subsidiemogelijkheden aan, combinaties met andere subsidieregelingen en de manier en het moment waarop subsidie aangevraagd moet worden.
2.2
Energiebesparingsfonds
Het energiebesparingsfonds wordt in het kader van het MilieuActiePlan (MAP) beheerd door de energiebedrijven. Een bedrijf dat wil investeren in energiebesparende apparaten of installaties kan bij zijn energiebedrijf aankloppen voor het aantrekken van investeringskapitaal. De rente hiervoor ligt 1,5 procent onder de rente op een staatslening met een overeenkomstige looptijd, wat minimaal 3 procent lager is dan het percentage gehanteerd door commerciële kredietverschaffers. Bij investeringen met een terugverdientijd van boven de drie jaar kan bovendien gebruik gemaakt worden van de kredietkortingsregeling, waardoor 20 procent van het investeringsbedrag geheel door het fonds wordt betaald. Uit de meest recente cijfers blijkt dat 80% van de leningen wordt afgesloten door het MKB, met als koploper de horecasector. Het fonds, waarvoor 150 miljoen gulden beschikbaar was, is in 2000 uitgeput geraakt. Na een langzame beginfase in 1997 begon het fonds steeds succesvoller te worden. Vooralsnog is er vanuit de overheid niet voor gekozen om het fonds te continueren, bijvoorbeeld met middelen uit de Regulerende Energiebelasting (REB). Wel is begin juli 2000 het NUON Energiebesparingsfonds van start gegaan, een voortzetting van het door EnergieNed beheerde fonds, dat begin van dit jaar is uitgeput. Dit fonds is opgezet in samenwerking met de ASN Bank. De gelden die hiervoor gebruikt gaan worden, komen voornamelijk uit het MAP. Een belangrijk deel van het budget van 57 miljoen zal worden gebruikt voor garantstellingen voor kredieten en zal dus op de lange termijn weer vrijkomen. Dan zal er een nieuwe bestemming voor het geld gezocht moeten worden. Ook het Nutsbedrijf Haarlemmermeer is in samenwerking met de gemeente bezig met een voortzetting van het Energiebesparingsfonds (interview NUON). Vooral door horecaondernemers is veel gebruik gemaakt van het besparingsfonds. Drieënzeventig procent van de leningen werd afgesloten door de horeca, tegenover slechts 10% en 5% procent respectievelijk voor industriële bedrijven en winkels. Horeca Nederland geeft voor dit relatief grote aandeel van de horeca vier redenen aan: • Fabrikanten van horeca-apparatuur zijn pro-actief op het gebied van energiebesparing en bieden facilitering op het gebied van subsidieaanvragen (zij sturen bijvoorbeeld al een aanvraagformulier voor subsidie mee.); • Keukenapparatuur is prijzig, dus de minimumgrens van 20.000,- voor het fonds wordt relatief eenvoudig gehaald; • Er is door de brancheorganisatie veel informatie naar de leden toe verspreid; • Financiering via het fonds is een makkelijker manier van kredietverlening dan via banken, omdat horecaondernemers hier een moeilijker traject moeten volgen (ondernemersplan indienen etc.). Dit is vooral bij starters van belang. (interview Horeca Nederland)
18
ECN-C--00-093
2.3
Branchegerichte Energieaanpak (BEA)
Met de Branchegerichte Energieaanpak (BEA) beoogt Novem brancheorganisaties te ondersteunen bij het opzetten van op energiebesparing gerichte activiteiten richting hun leden. De BEA is vooral gericht op het vergaren van informatie en het verspreiden ervan richting leden. Gedragsmatige maatregelen spelen hierbij vaak een belangrijke rol. Vaak zijn hiervoor geen of beperkte investeringen voor nodig (het plaatsen van tijdschakelaars, aanwezigheidssensoren). Het Bedrijfschap Slagersbedrijf heeft in haar voorlichtingsmateriaal een top-10 opgesteld op het gebied van direct uitvoerbare maatregelen en op maatregelen die op de lange termijn uitvoerbaar zijn. De eerste categorie richt zich vooral op onderhoud, sensoren en verlichting, terwijl de lange termijnmaatregelen meer gericht zijn op investeringen op het gebied van koeling. De horeca- en de slagersbranche zijn twee van de meest actieve branches op het gebied van energiebesparing. Met de brancheorganisatie Koninklijk Horeca Nederland en het Bedrijfschap Slagersbedrijf zijn interviews gehouden die dienen als informatiebron voor de hieronder beschreven activiteiten.2 Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen brancheverenigingen en bedrijfschappen. Lidmaatschap van het bedrijfschap is verplicht, waardoor de activiteiten voor alle ondernemers relevant dienen te zijn. Dit betekent dat belangenbehartiging, zoals het vormen van inkoopcombinaties niet door het bedrijfschap kan worden gedaan, maar wel door brancheverenigingen. Ook zijn bedrijfschappen niet (meer) betrokken bij het Energie Centrum. Er is voor gekozen om toch een bedrijfschap te interviewen, door de actieve opstelling van het Bedrijfschap Slagersbedrijf. Binnen de verschillende MKB-branches wisselt de betrokkenheid van de brancheorganisatie dan wel bedrijfschap. Waar bij de horeca zowel de brancheorganisatie als het bedrijfschap bij de BEA betrokken waren, had het bedrijfschap het voortouw in de slagersbranche. In de horeca houdt voornamelijk de brancheorganisatie zich hiermee bezig. Hieronder zullen in het kort de resultaten in deze twee branches uiteen worden gezet. In 1997 is de BEA (branchegerichte energieaanpak) Horeca van start gegaan, die beoogt het energiebewustzijn te versterken en energiebesparende maatregelen te stimuleren. De BEA Horeca is een gezamenlijk initiatief van het Ministerie van Economische Zaken, het Bedrijfschap Horeca en Catering, Koninklijk Horeca Nederland en de NOVEM. Als voortvloeisel hieruit heeft het Bedrijfschap Horeca en Catering een milieuwijzer op laten stellen. Deze zet relevante zaken als de AMvB Horeca, het convenant verpakkingen en te behalen bedrijfseconomische voordelen op een rij. De milieuwijzer is ontwikkeld door BECO Milieumanagement & Advies en Bisschop & Partners Adviesbureau Energie en Milieu. In september zal een meer uitgebreide helpdesk via internet (opgezet door bovengenoemde BEA partners) van start gaan. Deze helpdesk heeft een informatiefunctie. In de slagersbranche heeft de BEA het bewustzijn van ondernemers gestimuleerd en de bekendheid met energiebesparende maatregelen vergroot. Met de slogan ‘Verdienen zonder Klanten’ is een grootschalige voorlichtingscampagne gestart, die vooral gericht was op het onder de aandacht brengen van het belang van energiebesparing. Branchegerichte trajecten zijn over het algemeen gericht op communicatie en voorlichting. Het slagen van de BEA-trajecten blijkt sterk afhankelijk van de kracht en deskundigheid van bestuur en secretariaat van de brancheorganisatie (Marktplan Adviesgroep, 1998, p. 9). Alleen indien er sprake is van gezag bij de leden en een daadwerkelijke commitment aan de voortgang en de effectieve resultaten 2
Naast deze twee interviews zijn meerdere interviews gehouden. Deze zullen in Hoofdstuk 3 (Motivatie en prikkels) aan de orde komen. Bijlage A geeft hier een overzicht van.
ECN-C--00-093
19
van het project blijken de gewenste doelstellingen te kunnen worden bereikt. Het relatieve succes van de BEA in de slagersbranche kan worden verklaard vanuit het feit dat er voor een zeer praktische aanpak is gekozen: • projecten hebben altijd geleid tot concrete, tastbare eindproducten (folders, enquêtes om te weten wat projecten opleveren) • energiebesparing heeft een vaste plaats in de communicatie • plaats voor energiebesparing op beurzen (praktische informatie en voorbeelden) en in vakbladen • direct mailings naar leden gefinancierd op projectmatige basis (interview Bedrijfschap Slagersbedrijf) Er was in de slagersbranche sprake van twee trajecten. Rond de dertig procent van de ondernemingen heeft in de eerste tranche iets met de informatie gedaan. Bij de tweede tranche was dit iets meer dan de helft. Het ging hierbij zowel om eenvoudig, zonder extra kosten te implementeren maatregelen, als om maatregelen waarvoor investeringen vereist waren. Een precieze verhouding is hierbij niet te geven. Ervaring leert wel dat bij maatregelen waarbij investeringen vereist zijn het ‘natuurlijk moment’ van belang is. Hierbij spelen andere actoren dan de brancheorganisaties een rol. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om producenten en installateurs. Brancheorganisaties kunnen een adviserende rol spelen (op welke aspecten moet gelet worden, bij welke investeringen is energiebesparing van belang), maar concrete energiebesparing kan (behoudens enkele gedragsafhankelijke maatregelen) alleen gerealiseerd worden door tussenkomst van andere partijen. De BEA richtte zich op communicatie vanuit de branche met de ondernemers. Voordeel van het erbij betrekken van de brancheorganisaties is dat zij goed op de hoogte zijn van de bedrijfsvoering en de zaken die spelen bij hun leden. Ook is in de slagersbranche energiebesparing in opleidingstrajecten aan de orde gebracht. Branchespecifieke informatie kan van groot belang zijn voor het slagen van projecten. Voor de slagersbranche blijkt bijvoorbeeld de specifieke vormgeving van koelmeubels van groot belang, omdat deze centraal staat in de presentatie van de winkel en de manier van werken van het personeel. In bepaalde branches spelen allerlei andere aspecten die in verband staan met energiebesparing een rol. Hygiëne is hier een goed voorbeeld van. Voorschriften van de Keuringsdienst van Waren kunnen bijvoorbeeld leiden tot een toename in het energieverbruik, zoals in de bakkerijbranche, waar de MJA geen doorgang kon vinden door het aanpassen van de regelgeving op het gebied van hygiëne, waardoor de koeltemperaturen omhoog moesten en de doelstelling dus niet gehaald kon worden (interview Projectbureau Energie 2050. Op dergelijke, branchespecifieke aandachtspunten spelen brancheorganisaties een belangrijke rol. Ook het opstellen van normverbruiken voor specifieke ondernemingen is een activiteit die door brancheorganisaties in het kader van een BEA is opgepakt. Dit is belangrijke informatiebron voor ondernemers om hun energieverbruik te relateren aan een gemiddeld of minimaal verbruik van een soortgelijke onderneming (interview Bedrijfschap Slagersbedrijf). Een ander voorbeeld van informatieoverdracht door brancheorganisaties is een milieuvignet. In de gemeente Den Haag wordt een dergelijk milieuvignet door de gemeente toegekend, net als in Utrecht. De branchevereniging Koninklijk Horeca Nederland is hierover niet echt enthousiast, omdat dergelijke vignetten geen klanten trekken en een onduidelijke indicatie geven van de daadwerkelijke milieuprestaties van een bepaald bedrijf (interview Horeca Nederland). In de recreatiebranche is branchevereniging RECRON, initiatiefnemer van een milieubarometer, wel enthousiast over het instrument. Door extra investeringen in milieumaatregelen kan men in aanmerking komen voor een bronzen, zilveren of gouden barometer. RECRON beoogt met het project een cultuuromslag te bewerkstelligen. Binnen de recreatiebranche is registratie van energieverbruik een manier om energie te besparen. Door individuele meters te plaatsen is het mogelijk klanten hun eigen energieverbruik in rekening te brengen, waardoor besparingen tot 50% kunnen worden behaald. Veel projecten binnen het BEA-traject zijn gericht op voorlichting en bewustwording. 20
ECN-C--00-093
Novem heeft ten behoeve van de brancheorganisaties een standaard BEA model op de plank liggen dat door iedere brancheorganisatie gebruikt zou kunnen worden. Het is nog niet duidelijk in welke mate hiervan gebruik gemaakt zal worden.
2.4
Regionale energiebesparingsprogramma’s (RMBP’S)
Naast de BEA’s zijn ook regionale energiebeparingsprogramma’s gestart om naast activiteiten op het gebied van communicatie ook daadwerkelijk energiescans uit te gaan voeren. Deze RMBPs zijn in tegenstelling tot de BEAs regionaal georganiseerd. Binnen het kader van een RMBP wordt een intentieverklaring ondertekend. Dit betekent dat er niet in alle gevallen concrete projecten van start zijn gegaan. In 1998 zijn er, met wisselende resultaten, 16 projecten van start gegaan. Deelnemende energiebedrijven waren Edon (Essent), ENW en EWR (Nuon), GCN-Remu, GGR-Gas, GNOF, Intergas, MEGA Limburg en PNEM Tilburg (Essent), Nutsbedrijf Maastricht en Westland Energie. Het voordeel van RMBPs is het regionale karakter, waardoor ondernemers effectief benaderd kunnen worden. Dit gebeurde in een aantal gevallen direct via de landelijk georganiseerde brancheorganisaties, maar ook via regionale ondernemersorganisaties. De volgende branches waren bij de verschillende projecten betrokken: bloemisten, drogisterijen, horecaondernemers, kappers, rijwielhandelaren, slagers, tandtechnici, textielwinkels en woninginrichters. Nadeel van RMBPs is dat de uitvoering afhankelijk was van personele capaciteit en bereidwilligheid bij de betrokken partijen. Het Bedrijfschap Slagersbedrijf was hierdoor slechts in beperkte mate tevreden over de RMBPs. Bij de RMBPs die wel doorgang vonden, werkte het bedrijfschap faciliterend. Punt van aandacht bij deze projecten bleek de nazorg, die van groot belang was voor het welslagen van projecten. De RMBP behelsde het maken van energieanalyses en het geven van besparingsadviezen door adviseurs van het energiebedrijf. De betrokken brancheorganisaties gaven het project aandacht via hun communicatiekanalen. De RMBPs zijn aanleiding geweest om na te denken over een project met landelijke dekking, in samenwerking met ENERCOM3. Dit had voor de horecabranche moeten leiden tot een soort Nationaal Horeca Besparingsplan, maar dit is op het laatste moment (voorjaar 2000) niet doorgegaan (interview Horeca Nederland). Inmiddels lijkt ENERCOM achterhaald door nieuwe ontwikkelingen in de markt, waardoor de belofte van gezamenlijke inkoop van installatie, minimalisatie van energiekosten, kennis van regionale omstandigheden zich in de praktijk nog niet heeft kunnen bewijzen. Momenteel vinden er gesprekken plaats tussen brancheorganisaties en energiebedrijven over mogelijke projecten. Dit zou kunnen leiden tot vergelijkbare landelijke samenwerkingsprojecten als hierboven beschreven.4
2.5
Energie in de milieuvergunning
Op grond van de verruimde werking van de Wet Milieubeheer kunnen in de milieuvergunning eisen worden gesteld ten aanzien van energiebesparing. Dit geldt zowel de inrichting als de aanwezige installaties en processen. Via de nieuwe circulaire ‘Energie in de milieuvergunning’ van Infomil, worden provincies en gemeenten gevraagd om meer structurele aandacht voor het opnemen van energiebesparende maatregelen in de milieuvergunning. Het principe dat het bevoegd gezag de zelfwerkzaamheid van bedrijven zoveel stimuleert, blijft daarbij het uitgangspunt. Het verlenen van milieuvergunningen op maat, waarin bedrijven die zelf een milieuzorgsysteem hebben opgezet zoveel mogelijk vrij worden gelaten in het bereiken van milieudoelstellingen, is hier een voorbeeld van. Nieuwe principes zijn het aanscherpen van de terugverdientijd van energiebesparende maatregelen van drie naar vijf jaar en het hanteren van 3 4
Dit samenwerkingsverband van verschillende energiebedrijven zou energiediensten aan Koninklijke Horeca Nederland aanbieden. In Paragraaf 3.1 wordt aandacht besteed aan de motivatie en prikkels van energiebedrijven om zich in een liberaliserende markt met energiebesparing bezig te houden.
ECN-C--00-093
21
een ondergrens voor energieverbruik per jaar, waaronder wordt geadviseerd om geen voorschriften in de vergunning op te nemen. Hiervoor worden waarden van 50.000 kWh of 25.000 m3 gas per jaar gebruikt. Dit betekent niet dat er geen beleid ten aanzien van dergelijke bedrijven gevoerd kan worden, alleen dat er andere instrumenten moeten worden gebruikt (voorlichting, fiscale en subsidieregelingen). Uit een onderzoek naar de actuele stand van zaken van energie in de milieuvergunning (Infomil, 2000) blijkt dat in 81% van de onderzochte vergunningen aandacht wordt besteed aan energie. Door een gebrek aan kennis over technische maatregelen en welke maatregelen redelijk zijn voor het bedrijf in kwestie, blijken er vooral voorschriften te worden opgenomen die betrekking hebben op meten en registreren, gevolgd door onderzoek en rapportage. Daarnaast wordt de handhaafbaarheid als beperkt beoordeeld. In het vooroverleg met een bedrijf wordt energie in de milieuvergunning in hooguit de helft van de gevallen aangekaart. Bij controlebezoeken blijkt de aandacht nog lager te liggen (Infomil, 2000, p. 32-34). Zoals in Paragraaf 2.1 al aan de orde kwam, blijkt dat bedrijven eerder geneigd zijn te participeren in milieuontlastende projecten (als energiescans), als deze projecten er ook toe bijdragen dat het bedrijf voldoet aan de eisen voor de milieuvergunningen die door de gemeenten worden afgegeven (interview Projectbureau Energie 2050). Het instrument energie in de milieuvergunning kan dus een effectief instrument zijn om bedrijven daadwerkelijk aan te zetten tot energiebesparing. In algemene zin kan worden geconstateerd dat activiteiten die faciliteren op het gebied van regelgeving effectiever zullen zijn dan activiteiten waarbij deze link ontbreekt. Geschat wordt dat 10-20% van de niet-industriële MKB bedrijven de ondergrens van 50.000 kWh per jaar of 25.000 m3 aardgas per jaar overschrijdt (Marktplan Adviesgroep, 1998). De overgrote meerderheid van de bedrijven valt dus onder deze ondergrens. Daarnaast valt ook een deel van het industriële MKB onder deze grens (CBS, 1997). Het gaat hierbij vooral om kleine bedrijven tot twintig werknemers. Het is de vraag welk beleid richting deze ondernemers ingezet zal gaan worden. Omdat de intensivering van het lokale beleid zich zo duidelijk richt op energie in de milieuvergunning, bestaat het gevaar dat een deel van de doelgroep MKB buiten de boot gaat vallen. Voorbeeld van een gemeente die een actief beleid voert met betrekking tot energie in de milieuvergunning is de gemeente Amsterdam. De aanpak van deze gemeente heeft geleid tot het voeren van een aantal rechtszaken tegen de gemeente. Een van de redenen hiervoor was het onterecht verplicht worden van het uitvoeren van een energieonderzoek (interview Horeca Nederland). De provincie Noord-Brabant voert sinds 1995 een actief energiebesparingsbeleid met de milieuvergunning als instrument. Dit uit zich bijvoorbeeld in het opnemen van de verplichting om binnen een jaar na verlenging van de vergunning een plan voor te leggen hoe het vervoer van goederen kan worden gereduceerd, dan wel de luchtverontreiniging en het energieverbruik kunnen worden teruggebracht. Naast een vergunningverlenende rol, spelen gemeenteambtenaren ook een adviserende rol als het gaat om preventie. De combinatie van deze twee rollen zal aan de orde komen in Paragraaf 3.4 over lokale overheden.
2.6
Energie Prestatieadvies (EPA)
Het Energie Prestatieadvies Utiliteitsbouw (EPA-U), dat momenteel in een proeffase verkeert, kan een stimulans vormen voor een grotere aandacht voor bouwkundige en installatietechnische maatregelen bij het midden- en kleinbedrijf. Het idee is om het EPA zoveel mogelijk te koppelen aan vergunningverlening. Niet alleen het EPA, maar ook de EPN is een instrument om
22
ECN-C--00-093
energiebesparing in de gebouwde omgeving te realiseren. De verdere aanscherping van de Energie Prestatie Norm die sinds 1 januari 2000 voor nieuwbouw geldt, zal leiden tot een grotere aandacht voor minder toegepaste energiebesparende maatregelen, omdat standaardoplossingen als isolatie en hoge rendementketels in dat geval niet meer volstaan. Er zal bijvoorbeeld in toenemende mate sprake zijn van toepassing van energiebesparende en duurzame installaties die integratie met het bouwkundig ontwerp vereisen, zoals PV-panelen en zonneboilers. Dergelijke toepassingen vereisen een ontwerpkennis die de rol van bouwkundig adviseurs aan belang doet winnen. Naast nieuwbouw is de EPN ook in bepaalde gevallen op verbouwingen van toepassing. Voor omvangrijke aanbouwen, waarbij o.a. niet wordt aangetakt op bestaande installaties van de ‘oudbouw’ zal vaak een EPC-berekening worden verlangd. Ook daar waar sprake is van ‘kaalslag’ van de oudbouw, waarbij alleen de draagconstructie blijft staan, is de EPC van toepassing. Het is de bedoeling dat EPA een rol gaat spelen bij de onderzoeksverplichting in de milieuvergunning. De VNG ziet hierin wel een rol voor gemeenten weggelegd. EPA moet worden gezien als een gestandaardiseerde vorm van onderzoek, en niet als een heel nieuw instrument als zodanig. Op deze manier kan zowel worden aangesloten bij het energieonderzoek in de vergunning, als bij bestaande subsidieregelingen voor energieonderzoek (interview VNG). Het is de vraag of gemeenten ook EPAs zullen stimuleren bij kleinere bedrijven die geen energieonderzoek hoeven laten uit te voeren cq. niet vergunningplichtig zijn. Voorlopige ervaringen in de woningbouw laten zien dat verschillende partijen EPAs uitvoeren. Dit varieert van aannemers, glaszetters en installateurs, tot energiebedrijven en commerciële adviesbureaus. Ook Stichting Collusie ziet in het kader van aanvullende advisering met betrekking tot de Dshops (zie Paragraaf 2.1) een rol weggelegd voor het EPA. Het verschil met EPA-W is dat er geen premies aan EPA-U verbonden zijn. Het laten uitvoeren van een EPA is wel gesubsidieerd voor het MKB, via de regeling Schoner Produceren, en fiscaal aftrekbaar via de EIA. Onderdeel van het EPA Utiliteit zijn zowel de gebouwgebonden maatregelen als de bedrijfsprocessen. Er bestaat, in tegenstelling tot het EPA Woningbouw, geen standaardmethode om een EPA af te nemen. Er wordt bewust rekening gehouden met verschillen tussen sectoren. Wel moet het EPA voldoen aan een aantal randvoorwaarden, die in het programma van wensen geformuleerd zijn. Het is de bedoeling dat de verschillende EPA-modellen in 2002 definitief vorm krijgen. Op 12 mei 2000 is het Besluit Subsidies Energieprogramma’s (BSE) voor Energiebesparing in de Gebouwde Omgeving en Ruimtelijke Aspecten 2000 gepubliceerd. Onderdeel van dit besluit is de ontwikkeling en beproeving van de EnergiePrestatieAdviesmethodiek voor de utiliteitsbouw. Ter ondersteuning van dit proces zijn BSE subsidies beschikbaar. Vanaf nu kunnen diverse marktpartijen subsidies aanvragen voor de ontwikkeling van producten EPA-utiliteitsbouw. Tevens worden de mogelijkheden tot certificering en een overzichtelijke bonuspremie onderzocht. Voordeel van een EPA boven de gemiddelde energiescan is dat het meer gestructureerd is en ook standaard advies geeft over het vervolgtraject. De gestandaardiseerde manier van werken kan een extra stimulans zijn voor marktpartijen om het instrument op een kosteneffectieve manier in te zetten. Obragas biedt in de woningbouw EPAs aan, waarvan de prijs geheel door de subsidie wordt gedekt (de consument krijgt vanuit de Regeling Energiepremies 350,- vergoed indien minimaal een van de adviezen wordt uitgevoerd), maar die toch op een commercieel aantrekkelijk manier kunnen worden uitgevoerd (interview Obragas). Koninklijk Horeca Nederland geeft aan dat waarschijnlijk komend najaar een EPA-pilot wordt gestart. Het nadeel van EPA is volgens de brancheorganisatie dat het in feite een continuering is van de energiescans. Voor het traject na de advisering is nog steeds weinig aandacht. Dit wordt gezien als het belangrijkste knelpunt voor daadwerkelijke toepassing van energiebesparingsmaatregelen in het MKB. Om energiebesparing te bereiken zou een MKBondernemer meer dingen uit handen moeten worden genomen, zoals het aanvragen van subsidies. Niet alleen ondernemers zelf, maar ook uitvoerende instanties zijn slecht op de
ECN-C--00-093
23
hoogte van de mogelijkheden om verschillende subsidieregelingen te combineren. Er is nog geen marktpartij die dit heeft opgepakt. Desgevraagd geeft Horeca Nederland aan als branchevereniging de capaciteit niet te hebben om dergelijke activiteiten zelf te ontplooien (interview Horeca Nederland). Ondanks de aandacht die in het Energie Prestatie Advies wordt gegeven aan het vervolgtraject, is het de vraag in hoeverre het tegemoet komt aan de behoefte aan actieve benadering en begeleiding in het vervolgtraject. Een voor alle ondernemers toegankelijke helpdesk, die verschillende functies integreert op het gebied van daadwerkelijke implementatie van energieadviezen, lijkt van essentieel belang. Aangezien implementatie gebeurt op lokaal niveau, bij de ondernemers zelf, zou deze doorverwijsfunctie ook dicht bij de ondernemer moeten staan. Het is de verwachting dat het EPA in de utiliteitsbouw een branchespecifiek instrument zal worden. Dit heeft als voordeel dat het de toegespitstheid op de betreffende ondernemer vergroot. Brancheorganisaties kunnen een rol spelen bij de ontwikkeling van branchespecifieke methodes, zoals Koninklijk Horeca Nederland met het opzetten van een EPA-pilot bevestigt.
2.7
Overzicht van betrokkenheid verschillende actoren
Tabel 2.2. geeft een overzicht van de betrokkenheid van verschillende actoren bij de in dit hoofdstuk besproken activiteiten.
24
ECN-C--00-093
Tabel 2.2 Overzicht betrokkenheid van verschillende actoren bij huidige activiteiten op het terrein van energiebesparing in het MKB
Energiescans
Energiebedrijven
Brancheorganisaties
• • • •
• •
•
Energiebesparingsfonds
• • •
BEA en RMBP
• •
Energie in de • milieuvergunning
financiering vanuit MAP uitvoering door eigen adviseurs op projectmatige basis in kader van verschillende samenwerkingsverbanden voor komende jaren gedeeltelijke continuering van projecten uit MAPreserves
•
• •
EPA
25
•
EPA-adviseurs in dienst van energiebedrijven (vooralsnog woningbouw)
benadering van bedrijven • milieuzorgprojecten (projectmatige basis) • kennis over branche (normverbruik)
Installateurs, aannemers, Energieadviesbureaus leveranciers (stichtingen zonder winstoogmerk)
beïnvloeding MAP door • aandeelhouderschap provincies: trekkers van energiebesparingprojecten gemeenten benaderen ondernemers
soms betrokkenheid • vanwege uitvoeringstraject •
• •
MAP-project (inmiddels uitgeput) • continuering door NUON en Nutsbedrijf Haarlemmermeer samenwerking met respectievelijk bank en gemeente intentie verklaring voor • energieonderzoeken bij verschillende branches • contracten om projecten uit te voeren vergunning als basis om bedrijven te benaderen
Lokale overheden
• •
•
voorlichtingsfunctie (vooral horeca)
voorlichting: milieuwijzer, helpdesk etc betrokkenheid landelijke en regionale ondernemersorganisaties bij RMBPs communicatie met gemeenten over • redelijkheid maatregelen rechtszaken over verplicht • energieonderzoek • • branchespecifieke opzet van EPA • opzetten pilots (financiering BSE)
EPA-U gebruiken bij vergunningverlening
hulp bij aanvragen krediet door leveranciers in horeca
•
slechts toepasbaar voor 1020% van MKB vaak alleen monitoring en onderzoek ook benaderen bedrijven via preventie •
uitvoeren scans zonder winstoogmerk projectmatige aanpak richting bepaalde doelgroep, in samenwerking met andere actoren via D-shops advies aanvragen voorlopige continuering van samenwerkingsverbanden met energiebedrijven
uitvoering adviezen • EPA-Woningbouw
afstemming energiebesparingprojecten met regelgeving bedrijven blijkt meer resultaat op te leveren
EPA desk als onderdeel D-shop van Stichting Collusie
ECN-C--00-093
3.
MOTIVATIE EN PRIKKELS
Dit hoofdstuk is met name geschreven op basis van de interviews die gedurende de maand juli zijn gehouden met representanten van verschillende actoren. Bijlage A geeft een overzicht van de geïnterviewden en in Bijlage B is de notitie met vragen opgenomen die vooraf ter informatie naar de geïnterviewden is verstuurd. Onderwerp is de vraag welke prikkels actoren ondervinden om op het terrein van energiebesparing in het MKB actief te zijn en waaraan zij hun motivatie ontlenen. Daarbij wordt aandacht besteed aan het perspectief dat de liberalisering van de energiemarkten biedt.
3.1
Energiebedrijven
Er is gekozen om vertegenwoordigers van een tweetal energiebedrijven te interviewen: Nuon en Obragas. Daarbij is gelet op het verschillende karakter van de twee bedrijven: een groot, commercieel bedrijf dat in staat zal zijn concurrentie te voeren op basis van prijzen (Nuon), en een klein bedrijf dat het MKB als speciale doelgroep heeft en dat zich mogelijkerwijs specifiek op energiebesparing gaat richten. De voornaamste motivatie om zich met energiebesparing bezig te houden ligt voor energiebedrijven in het MilieuActiePlan. Sinds 1991 werkt de energiesector hier actief aan. Omdat er kritiek was op de verantwoording van de uitgaven door de Algemene Rekenkamer en ook het MKB kritiek had op de besteding van MAP-gelden, hebben verschillende bedrijven een gedetailleerd MAP jaarverslag opgesteld. In het MAP jaarslag van Essent van 1999 komen de volgende uitgaven en resultaten voor de zakelijke markt aan de orde: Tabel 3.1 Specificering van de uitgaven van MAP gelden door Essent Personeels- Operationele Subsidies Bijdrage 1999(× f1000) kosten kosten derden EnergieNed Huishoudens 813 1843 4124 Zakelijke markt 5141 3079 11569 Warmtemarkt 710 464 1 Nieuwe technologie 3594 23 156 duurzame energie 2648 4347 10246 Totaal 12906 9755 26097 630
Totaal 6780 19789 1175 3773 17241 49388
Tabel 3.2 Resultaten MilieuActiePlan Essent doelgroep zakelijke markt Resultaat Resultaat Resultaat Doelstelling Percentage t/m 1999 (kton CO2) 1998 1999 1991-1999 1991-2000 gerealiseerd Verwarming en isolatie 26 57 264 197 Verlichting 13 179 152 182 Overige maatregelen 58 17 216 823 Totaal zakelijke markt 96 253 632 1201 53% Opvallend is het geringe succes van maatregelen, anders dan verwarming/isolatie en verlichting. Vooral hierdoor worden de gestelde doelen niet bereikt. Alhoewel de MAP-periode eind dit jaar afloopt, heeft een aantal energiebedrijven nog reserves om projecten te continueren. Daarnaast betekent de opzet van het Energiebesparingsfonds, waarbij er kredieten worden verleend aan ondernemers, dat er in de toekomst nog weer gelden terug zullen vloeien. Verschillende projecten zullen dan ook nog doorlopen. Daarentegen zijn er ook distributiebedrijven die al in een eerder stadium zijn gestopt met het innen van MAP-heffingen.
26
ECN-C--00-093
Beëindiging MAP Alhoewel de MAP-programma’s eind 2000 beëindigd zullen worden, blijft er vanuit de Wet Energiedistributie een taak bestaan met betrekking tot doelmatig eindverbruik. Voor beschermde klanten zou dit kunnen betekenen dat er in ieder geval tot 2002 nog een heffing kan worden opgelegd aan de groep van middenverbruikers. Voor kleinverbruikers geldt dit nog tot 2003 of 2004. Het is echter de vraag in hoeverre deze optie in de praktijk zal worden toegepast. Hierbij moet tevens worden opgemerkt dat een aantal bedrijven al enige tijd afziet van MAPheffingen. NUON heeft wel de intentie om een dergelijke heffing in te zetten, om projecten te kunnen continueren. Ook werd gehoopt op een regeling, waarmee speciale projecten gefinancierd kunnen worden. Voortzetting van MAP-projecten is voor een deel afhankelijk van het beleid dat de overheid zal ontwikkelen, bijvoorbeeld aangaande het terugsluizen van de REB (interview NUON). Overigens lijkt er binnen energiebedrijven sprake van verdeeldheid over voortzetting van MAPprojecten. Daar waar de oude MAP-afdelingen vaak hun traditionele taken zullen willen behouden, zal het management veel meer op kosten gericht zijn. Om deze reden is op het laatste moment het opzetten van een subsidiehelpdesk voor ondernemers niet doorgegaan. NUON is momenteel bezig met het bepalen van een strategie. Hierdoor staat er wel allerlei (proef)projecten gepland, maar is het onduidelijk hoe het MKB in de komende periode precies benaderd zal worden. Het feit dat er allerlei reorganisaties plaatsvinden als gevolg van de liberalisering speelt hierbij ook een rol (interview NUON). Er is een omvorming nodig van een nutsbedrijf naar een op winst gerichte marktorganisatie waarbij het niet mogelijk is de oude organisatie zomaar terzijde te schuiven. Ook dergelijke organisatorische en culturele aspecten zullen invloed hebben op de precieze marktstrategie van energiebedrijven. Een overschot aan arbeidskrachten bij een bedrijf kan bijvoorbeeld betekenen dat zij worden omgeschoold tot EPA-adviseur. Geluiden van EnergieNed (Stromen, 21 juli 2000) dat het de verantwoordelijkheid is van de klant en de overheid om zich met energiebesparing bezig te houden, kunnen worden gezien als serieuze waarschuwing, maar ook als strategische positionering ten opzichte van de overheid (om overheidsgelden voor energiebesparing los te krijgen). Nuon geeft in een reactie op EnergieNed aan dat het wel degelijk van plan is zich met dienstverlening als commerciële activiteit bezig te houden. EnergieNed heeft overigens wel aangegeven dat bepaalde bedrijven als Obragas en Delta zich mogelijkerwijs wel degelijk op een commerciële manier met energiebesparing bezig gaan houden.
Energiediensten Obragas is een voorbeeld van een energiebedrijf dat verschillende activiteiten ontplooit op het gebied van energiemanagement. Voorbeelden van dergelijke diensten zijn energiemonitoring, contract advisering, energie adviezen (waaronder energiescans en meer uitgebreide energieonderzoeken) en installatiebeheer. Ook andere energiebedrijven zijn hiermee bezig. Obragas richt zich echter wel specifiek op het aanbieden van energiebesparing, zowel gericht op individuele consumenten als op (MKB)-ondernemers. De werkwijze van Obragas laat zien dat er mogelijkheden bestaan om MKB-ondernemers actief te benaderen: door aan te sluiten bij milieu- en bouwvergunningen kunnen ondernemers op een natuurlijk moment worden benaderd. Door ook gebruik te maken van internet, is dit voor Obragas toch op een commercieel aantrekkelijk manier mogelijk (interview Obragas). Voor het leveren van energiediensten (monitoring, advisering) heeft NUON in november 1999 een afdeling monitoring opgericht, als reactie op ontwikkelingen in de markt. Deze afdeling is verantwoordelijk voor alle binnen NUON voorkomende meetprocessen en de daaruit voortvloeiende diensten en producten. Het biedt NUON de mogelijkheid om zich te begeven op de markt van energiemanagement, dat in een geliberaliseerde markt als klantenbinding kan gaan fungeren. Ook Essent heeft een apart meetbedrijf opgericht. In het buitenland zijn deze activiteiten overigens als eerste verzelfstandigd. Voor elektrotechnische installatiebedrijven lijkt op dit gebied een mogelijkheid te liggen om diensten aan te bieden op het gebied van bemetering. Alhoewel energiebesparing maar ten dele een rol zal spelen bij ECN-C--00-093
27
energiemanagement, is het wel degelijk een mogelijke toepassing, zeker als de behoefte bij de klant aanwezig is. De beschikbare monitoringstechnieken (aflezen op afstand, verbruikspatronen gedurende verschillende periodes) kunnen faciliterend werken voor diensten op het gebied van energiebesparing (Campfens en Rouwen, 2000). Een serieuze mogelijkheid in een geliberaliseerde markt is het aanbieden van totaalpakketten, inclusief energielevering, kopen of leasen van apparatuur en financieel advies. Ook energiebesparing kan hierin een rol spelen. Obragas geeft aan dat door een efficiëntere manier van werken energiediensten op commerciële basis kunnen worden aangeboden. Verschil met de MAP-periode is dat dit wel op een kosteneffectieve manier zal moeten gebeuren. De opstelling van energiebedrijven wordt in grotere mate bepaald door de opstelling van de klant. Dit levert zowel kansen als bedreigingen op voor energiebesparing en toepassing van duurzame energie. Kansen zijn aanwezig indien MKB-ondernemers zich vanuit hun eigen bedrijfsvoering meer met deze thema’s bezig gaan houden, bijvoorbeeld door aangescherpte regelgeving, de uitvoering van MJA’s of besparingsprojecten op regionaal niveau. Bedreigingen kunnen liggen in het feit dat klanten uit zichzelf weinig gemotiveerd lijken om zich met energiebesparing bezig te houden en eerst actief benaderd moeten worden (interview Obragas, Projectbureau Energie 2050). De vraag moet dus als het ware gecreëerd worden. Hierbij spelen ook nieuwe ontwikkelingen als de totstandkoming van EPA een rol. Binnen de woningbouw zijn op dit gebied al adviseurs van energiebedrijven actief. Deze plannen bestaan ook voor EPA Utiliteit. Bij NUON zijn allerlei pilots bezig om nadere invulling te gaan geven aan de benadering van de nu nog gebonden groep afnemers. In eerste instantie gaat het hierbij om de groep middenverbruikers. Pas later zal men zich gaan richten op de kleinverbruikers. In totaalpakketten wordt nog niet echt gedacht (financiering, levering van energie en apparaten, installatie, onderhoud), wel is er sprake van ‘ontzorging’, waarbij in eindfuncties voor de klant wordt gedacht. Licht, koeling en warmte worden geleverd aan de klant op de meest optimale manier en met daarbij behorende diensten. Het verzorgen van armaturen is daar een voorbeeld van. In Amsterdam vindt voor woningbouw een één-loketbenadering plaats, waarbij alle diensten op een en dezelfde plek beschikbaar zijn. Ook voor het MKB zou dit een optie kunnen zijn.
Verschillen tussen energiebedrijven In een vrije markt bestaan er verschillende strategieën om klanten te benaderen. Dit blijkt ook uit de opstelling van de verschillende bedrijven. Obragas lijkt zich bijvoorbeeld meer te gaan richten op het aanbieden van diensten en heeft in het MKB een belangrijke klantengroep. Zij zijn, in tegenstelling tot grote energiebedrijven als NUON, niet in staat om alleen op prijs te concurreren. Daarom zullen ook energiediensten een rol spelen in een vrije markt. Een ontwikkeling die het aanbieden van energiediensten in de hand werkt, is het stijgend belang van energiemonitoring. Door de keuzevrijheid en de mogelijkheid om inkoopcombinaties te vormen, worden gegevens over gebruik en afnameprofielen in toenemende mate belangrijk. Het aanbieden van energieadviezen aan klanten wordt hierdoor gefaciliteerd. Ook kan de landelijke werking van energiebedrijven een voordeel zijn om energiebesparingcontracten af te sluiten. De afgeblazen overeenkomst tussen Koninklijk Horeca Nederland en Enercom had hier een voorbeeld van kunnen zijn. Advisering met betrekking tot regelgeving is een grote uitdaging. Het gaat hier zowel om subsidieregelingen als om de milieuvergunning. Activiteiten van energiebedrijven op deze en andere gebieden zullen deels afhangen van stimuleringsregelingen vanuit de overheid (interview NUON). Ook de opstelling van andere actoren zal hierbij een rol spelen. Banken bieden bijvoorbeeld al redelijk uitgebreide subsidie-informatie, en ook via internet worden steeds meer diensten aangeboden.
28
ECN-C--00-093
3.2
Brancheorganisaties
Verschil brancheorganisatie - bedrijfschap
Er is zowel een interview gehouden met een brancheorganisatie als met een bedrijfschap.5 Voor deze twee organisaties is gekozen omdat zowel het Bedrijfschap Slagersbedrijf als Koninklijk Horeca Nederland een actieve rol vervullen op het gebied van energiebesparing. In sommige branches heeft de brancheorganisatie de overhand, in andere is er sprake van een actiever bedrijfschap. De horeca is een voorbeeld van een branche waarin beide organisaties actief zijn op het gebied van energiebesparing. De concurrentie tussen bedrijfschappen en brancheorganisatie zou belemmerend kunnen werken voor een effectieve aanpak van energiebesparing bij de aangesloten leden. De rol die beide organisaties kunnen spelen is verschillend: bedrijfschappen zijn altijd gericht op de gehele branche en doen niet aan belangenbehartiging. Voor het Bedrijfschap Slagersbedrijf is het, door haar juridische positie, niet mogelijk om als inkooporganisatie te fungeren. De brancheorganisatie of bijvoorbeeld de Vereniging Keurslagers kunnen dat wel. Evenmin zijn bedrijfschappen betrokken bij het op te richten Energie Centrum.
Standaardproducten Voor een belangrijk deel zal de rol die brancheorganisaties kunnen spelen afhankelijk zijn van de aanwezigheid van standaardproducten. Dit geldt zowel voor voorlichtingsactiviteiten, als voor scans, als voor de levering van apparatuur. Daar waar apparaten op maat benodigd zijn, of het karakter van scans per branche of zelfs per onderneming erg verschilt, is een gemeenschappelijk programma voor de hele branche of samenwerking met andere brancheorganisaties minder aantrekkelijk. De voordelen van brancheorganisaties zijn de specifieke branchegerichte kennis en de aanwezige communicatiekanalen. Er is sprake van veelvuldig contact met de ondernemers, waarbij belangenbehartiging centraal staat. Brancheorganisaties worden vaak gezien als deskundig en betrouwbaar, alhoewel dit wel lijkt af te hangen van de bestuurlijke en organisatorische capaciteiten van de brancheorganisatie (Marktplan Adviesgroep, 1998). Koninklijk Horeca Nederland houdt zich als branchevereniging bezig met het onderwerp energie vanuit een sociaal-maatschappelijke verantwoordelijkheid. Ook lijkt het beter uit eigen beweging al wat te doen, voordat je door regelgeving gedwongen wordt. De sociaal-maatschappelijke verantwoordelijkheid is ook voor het Bedrijfschap Slagersbedrijf een overweging om met energiebesparing bezig te zijn. Daarnaast speelt het ‘waarmaken’ van het verplichte lidmaatschap van het Bedrijfschap een rol. Niet alle ondernemers zijn even blij met de verplichte contributie die zij dienen te betalen. Advisering op het gebied van energiebesparing is een manier om te laten zien dat er wel degelijk dingen voor de ondernemers worden gedaan. De focus op kostenbesparing en dus op voordelen voor de ondernemer blijkt duidelijk uit de opzet van de campagnes van het Bedrijfschap Slagersbedrijf, waar de Bespaar Verjaarkalender en de brochure Energiebesparing in het Slagersbedrijf Verdienen zonder Klanten voorbeelden van zijn. Facilitering van leden is ook voor brancheorganisaties een overweging om met het milieu bezig te zijn. Voorbeelden van activiteiten voor de leden van brancheorganisaties zijn het ondersteunen van ondernemers bij rechtszaken inzake de Wet Milieubeheer, het opzetten van een helpdesk op internet, en het gebruik maken van milieuvignetten. Sommige branches hebben hierbij een meer pro-actieve rol dan andere. Brancheorganisaties kunnen weinig beginnen op het gebied van energie als het uiteindelijk niet aansluit bij de interessegebieden van hun leden. Dit komt omdat de activiteiten van brancheorganisaties gericht zijn op belangenbehartiging. Toenemende regelgeving op gemeentelijk niveau en liberalisering (het kunnen kiezen van energieleverancier) kunnen worden gezien als prikkels voor brancheorganisaties om zich meer met
5
Er zijn interviews gehouden met Koninklijk Horeca Nederland (brancheorganisatie) en Bedrijfschap Slagersbedrijf.
ECN-C--00-093
29
energiebesparing bezig te houden, omdat het belang van hun leden bij energiebesparing vergroot.
Inkoopcombinaties Het wordt niet als vanzelfsprekend gezien dat brancheorganisaties de aangewezen actor zijn om de ondernemer op het gebied van energie(besparing) te benaderen. Met betrekking tot inkoopcombinaties zouden bijvoorbeeld ook regionale bedrijventerreinen een rol kunnen spelen, of zou de rol van MKB Nederland groter kunnen worden (interviews Projectbureau Energie 2050 en Bedrijfschap Slagersbedrijf). Voor het vormen van inkoopcombinaties wordt het samenvoegen van verschillende afnameprofielen wel als een interessantere optie gezien. Volgens MKB Nederland is het voordeel hiervan de mogelijkheid om een evenwichtiger vraagprofiel te creëren. Met een achterban van 130.000 leden zou MKB Nederland interessante prijskortingen kunnen bedingen (Leerink, 2000). Ook allerlei andere intermediaire organisaties zouden een rol kunnen gaan spelen. Een voorbeeld hiervan is de eind vorig jaar opgerichte Stichting Dienstverlening Energievoorziening, dat als intermediaire organisatie de krachten van MKB-ondernemers zou willen bundelen. De Metaalunie is een brancheorganisatie die actief bezig is met het vormen van inkoopcombinaties. De leden van deze organisatie blijken zeer geïnteresseerd in de mogelijkheden die de liberaliserende energiemarkt biedt. Glastuinbouwbedrijven willen hun eigen gas- en stroombedrijf oprichten. Op die manier willen ze 5-10% besparen op de energietarieven. LTO ziet vooralsnog niets in het vormen van een inkoopcombinatie. Enkele grote brancheorganisaties binnen MKB Nederland zouden graag zelf op brancheniveau inkoopcombinaties vormen. Om die reden staan zij terughouden tegenover het initiatief van MKB Nederland. Horeca Nederland, dat geen lid is van MKB Nederland, oriënteert zich nu ook op de inkoop van energie in de liberale markt voor haar leden. Er zijn gesprekken gaande met aanbieders als energiebedrijf.com over leveringsvoorwaarden. Dergelijke bedrijven zullen voornamelijk op prijs concurreren. De verwachting van Horeca Nederland is dat de twee trajecten (levering van energie en energiediensten) meer gescheiden van elkaar plaats zullen vinden. Dit zou onder andere kunnen blijken uit de positionering van Obragas, die zich meer met dienstverlening dan met daadwerkelijke levering bezig wil gaan houden. Het vormen van inkoopcombinaties voor de levering van energie heeft geen duidelijke relatie met energiebesparing en kan daar zelfs strijdig mee zijn, door de grotere nadruk op lage prijzen. Wel wordt het door het landelijk opereren van energiebedrijven mogelijk om landelijke afspraken te maken en schept het feit dat afnemers van energie al georganiseerd zijn in een intermediaire organisatie mogelijkheden om op het gebied van energiediensten (bijvoorbeeld energiezuinige apparatuur) hetzelfde te doen.
Inkoopcombinaties van energiezuinige apparatuur Mogelijkheden zijn het afsluiten van contracten met landelijke dekking, bijvoorbeeld in samenwerking met een installatiebedrijf dat door het hele land vertegenwoordigd is, of via internet. Gesuggereerd werd dat het Energie Centrum hierbij een rol zou kunnen spelen. Verschil met inkoopcombinaties voor energie is dat hier juist wel afnemers met een zelfde profiel nodig zijn, omdat grote aantallen van dezelfde apparatuur tot lagere prijzen leiden. Door in kaart te brengen wie wanneer welke apparaten nodig denkt te hebben, kunnen gezamenlijk offertes aangevraagd worden, waarop door de schaalgrootte kostenvoordelen kunnen worden behaald (interview Obragas). Dit zou eveneens tegemoet komen aan problemen van andere actoren (installatiebedrijven, energiebedrijven, energieadviesbureaus) om MKB-ondernemers te benaderen. Onderstaand voorbeeld uit Amerika illustreert de mogelijkheden tot het vormen van inkoopcombinaties voor energiezuinige apparatuur. In Amerika is er een aantal tests gehouden met zogenaamde small buyers clubs. Een proef uit 1997 gaf aan dat kostenvoordelen van dertig tot zestig procent kunnen worden behaald. Vertrouwen bleek een belangrijk issue te zijn bij deze small buyers club (Dandridge, 1998, p. 4.118). Door inkooporganisaties te laten organiseren door voor ondernemers 30
ECN-C--00-093
vertrouwenwekkende organisaties (Kamer van Koophandel, ondernemersvereniging), steeg het vertrouwen van lokale ondernemers in dergelijke inkoopcombinaties duidelijk. Dit steeg van 5%, in programma’s waarbij alleen distributiebedrijven betrokken waren, naar 34% wanneer verschillende bekende en als betrouwbaar beschouwde organisaties betrokken werden.
Energiedistributiebedrijven Van de brancheorganisaties zelf komen signalen dat de rol van energiedistributiebedrijven beperkt zou moeten worden (interview Horeca Nederland). Er werd geoordeeld dat het niet geloofwaardig is hetzelfde bedrijf dat zijn resultaten behaalt door het verkopen van energie, verantwoordelijk te maken voor energiebesparing. Alle projecten van energiebedrijven worden gefinancierd vanuit het MAP, Koninklijk Horeca Nederland houdt haar leden voor dat dit allemaal een ‘sigaar uit eigen doos is’. Ondernemers hebben zelf voor alle projecten een heffing afgedragen; er wordt zelfs geclaimd dat de beschikbare gelden veel te weinig naar het MKB worden teruggesluisd. Over dit conflict zijn gesprekken gaande tussen brancheorganisaties en EnergieNed. De uitkomst hiervan is nog onduidelijk (interview Horeca Nederland). Door het mogelijk wegvallen of veranderen van de rol van de energiedistributiebedrijven als actor op het gebied van energiebesparing zouden ook andere partijen deze rol meer op zich kunnen nemen. Dergelijke partijen, zoals ENERCOM, zouden zich bijvoorbeeld specifiek kunnen richten op het aanbieden van energiediensten. Door de liberalisering van de energiemarkt wordt keuzevrijheid steeds groter en zal in belangrijke mate schaalvergroting optreden (ECN, 2000). De speelruimte van (nieuwe) intermediaire organisaties wordt hierdoor vergroot. Brancheorganisaties kunnen gebruik maken van deze nieuwe organisaties door er afspraken mee te maken. Dergelijke organisaties kunnen echter ook rechtstreeks of via andere kanalen MKB-ondernemers bereiken, wat de rol van brancheorganisaties op het gebied van energiebesparing zou kunnen beperken.
3.3
Installateurs, aannemers en leveranciers
De installatiebranche kan gezien worden als een trendvolgende branche. Door hun plaats in het bouwproces en afhankelijkheid van ontwikkelingen van technologie door fabrikanten, hebben zij weinig invloed op technologische ontwikkeling. De motivatie van installateurs om zich met energiebesparing bezig te houden ligt dan ook vooral in de vraag die er in de markt bestaat en de klanttevredenheid bij energiezuinige en duurzame technieken. Dergelijke technieken zullen al snel minder ‘bewezen’ zijn dan de standaardtoepassingen en meer specialistische kennis vragen van de installateur. Vooral bij warmtepompen is dit het geval (zie Paragraaf 8.2). Tegen deze achtergrond is bijvoorbeeld de Stichting Profit DE opgericht. Bouwers en installateurs kunnen hier in een speciale expositieruimte nieuwe technieken zien en aanraken, wat een drempel zou moeten wegnemen voor daadwerkelijke toepassing (zie: www.syntens.nl). Het gaat hierbij niet alleen om duurzame technieken als zonneboilers en zonnepanelen, maar ook om warmteterugwinning uit ventilatielucht.
Marktmonitor installatietechniek Er is een groot arsenaal aan energiebesparingstechnieken en duurzame energie dat door de installateurs kan worden toegepast. De Martkmonitor Installatietechniek geeft een overzicht van een aantal toepassingen op het gebied van energiebesparing: Tabel 3.3 Percentage installatiebedrijven dat energiebesparende maatregelen toepast Loodgietersb CV-bedrijf Bouw installatie edrijf bedrijf Milieuzorgsystemen WKK Lange termijn koude opslag Waterbesparingsmaatregelen Maatregelen Nationaal plan Duurzaam Bouwen/ energieadvies
13 3 1 51 2
26 15 0 51 5
24 8 3 35 5
Totaalinstallatie bedrijf en water, sanitair en gas
Ontwerp en adviesbureaus
33 13 8 77 17
37 41 16 79 19
(bron: Sprengers, 1998)
ECN-C--00-093
31
Deze informatie is niet specifiek van toepassing op het MKB. Bovenstaande tabel moet dan ook meer worden gezien als een indicatie voor de activiteiten van installateurs en hun bekendheid met bepaalde technieken. Opvallend is het grote verschil tussen ontwerp en daadwerkelijke toepassing, vooral bij WKK. Dit kan erop wijzen dat de reden voor het niet toepassen van (meer complexe) energiebesparende technieken eerder bij de installateur ligt dan bij de klant: ondanks het feit dat een dergelijke techniek klaarblijkelijk wel binnen de eisen van de opdrachtgever past, vindt er toch geen daadwerkelijke toepassing plaats. Overigens worden wel trends waargenomen, die erop wijzen dat duurzaam en gezond bouwen steeds meer aandacht krijgt binnen de installatiebranche, en toepassingen, zoals hierboven in de tabel genoemd, een steeds grotere penetratie hebben in de loop der jaren. Een andere trend die wordt gesignaleerd, is de groeiende aandacht voor geïntegreerde systemen. Dergelijke systemen kunnen, indien optimaal benut, tot een grotere energie-efficiency leiden. Aan de installateur worden hierdoor in toenemende mate hoge eisen op het gebied van kennis gesteld, vooral op het gebied van geautomatiseerde systemen en binnenmilieu (Sprengers, 1998). Deze trends worden wel ingepast binnen de toenemende aandacht voor energiebesparing en duurzaamheid. Vooral bij nieuwbouw speelt door de EPN energie een steeds grotere rol. Het verschil tussen installateurs in de nieuwbouw en installateurs in de bestaande bouw zou hierdoor groter kunnen worden (Sprengers, 1998).
Aannemers Beperkte toepassing van nieuwe installatie- en bouwtechnieken wordt geweten aan een tekort aan kennis over de praktische werking en onzekerheden over het functioneren van technieken in de praktijk. Het opleidingscentrum Espeq (waaraan het hierboven genoemde Profit DE gelieerd is) poogt het tekort aan kennis weg te nemen. Hierbij richt men zich zowel op aannemers als installateurs, omdat samenwerking tussen beide steeds meer vereist is voor de toepassing van duurzame technieken. Een voorbeeld hiervan is de warmtepomp, waarbij voorbereidende bodemwerkzaamheden moeten worden afgestemd op het storten van de fundering. Bouw- en installatieprocessen kunnen op elkaar ingrijpen, zodat afstemming noodzakelijk is. De aanscherping van de EPN betekent bijvoorbeeld dat steeds verdergaande maatregelen op bouwkundig of installatietechnisch gebied nodig zijn. Een balans tussen beide is op voorhand niet te geven: er zal steeds meer sprake zijn van contact tussen bouwkundig en installatietechnisch adviseurs in de ontwerpfase en tussen installateurs en aannemers in de daadwerkelijk uitvoering van de bouw (Verheijen, 2000). Hieronder zal worden ingegaan op de rol van opdrachtgevers en wat dit betekent voor zowel installateurs als aannemers.
Opdrachtgevers De ONRI (organisatie voor advies- en ingenieursbureaus) heeft een Position Paper opgesteld, waarin gedragsregels staan voor milieuverantwoord ondernemen. In het ONRI-paper Eerder, Anders, Sturender wordt waargenomen dat eisen van de opdrachtgever een steeds belangrijker rol gaan spelen, evenals de aandacht voor milieu. MKB-ondernemers hebben als opdrachtgever een andere positie dan grote partijen als projectontwikkelaars. Vaak zullen zij geen gebruik maken van advies- en ingenieursbureaus, maar alle werkzaamheden (bijvoorbeeld bij verbouwingen) uit laten voeren door een aannemer. Naarmate opdrachtgevers kleinere partijen zijn, neemt de rol die installateurs en aannemers spelen toe, ten nadele van speciale adviseurs of het energiebedrijf (CE, 1994, p. 29-40). Advisering gebeurt dan door de uitvoerende partij en niet door een apart adviesbureau. Afhankelijk van de manier van opdrachtverlening zal er bij de installateur ruimte zijn om zelf met energiezuinige alternatieven te komen. Indien er sprake is van één hoofdaannemer, die werkzaamheden vervolgens aan andere partijen aanbesteed, zal de focus minder liggen op energiezuinige alternatieven, omdat de aannemer selecteert op basis van prijzen. Indien de opdrachtgever zelf meer in de hand houdt, is de ruimte om te komen met energiezuinige alternatieven groter voor een installateur.
32
ECN-C--00-093
De rol van de installateur en de aannemer zal deels afhankelijk zijn van het soort bedrijf. Nieuwkomers hebben weinig te besteden, werkzaamheden zullen meer eigenhandig plaatsvinden (doe-het-zelf winkels in plaats van installateurs en aannemers) en hoge investeringskosten zullen al snel een belemmering zijn. Ook gevestigde ondernemers hebben de mogelijkheid aanschaf en installatie van apparatuur bijvoorbeeld via de detailhandel en dus buiten de installateur om te regelen. Dit kan een relativering van de positie van de installateur betekenen. Filiaalbedrijven zullen zich meer aan richtlijnen van het hoofdkantoor moeten houden. Toch bestaat er wel speelruimte voor de aparte filialen om zich zelfstandig met energiebesparing bezig te houden. Het komt wel voor dat supermarktenfilialen zelfstandig energiescans laten uitvoeren. Naast het type MKB-onderneming is ook het type investering van belang. Bij een vervangingsinvestering zal een installateur doorgaans het nieuwste model van het oude apparaat voorstellen. Het advies van de (vaste) installateur zal dan doorgaans van groot belang zijn. Bij verbouwingen speelt de aannemer deze rol. Investeringen die een bewezen werking hebben en weinig ingrijpen op het proces worden relatief makkelijk doorgevoerd. Verlichting en regelapparatuur zijn hier voorbeelden van. Investeringen die dieper op processen ingrijpen zullen minder snel worden doorgevoerd. Maatregelen die worden voorgesteld om aannemers en installateurs meer belang te geven bij de verkoop van energiebesparende maatregelen zijn(CE, 1994): • een verlaagd BTW-tarief voor efficiënte apparatuur, • een premie bij verkoop van efficiënte apparatuur, • afspraken via convenanten over afzet efficiënte apparatuur, • vergoeding van de kosten van een alternatieve offerte. Impasses op het gebied van energiebesparing kunnen worden veroorzaakt door de verhouding tussen opdrachtgevers en installateurs en de belangen die zij hebben. Opdrachtgevers hebben vaak geen belang bij energiebesparing door de hogere investeringskosten en doordat opdrachtgever en eigenaar verschillende partijen zijn. Bovendien zijn zij vaak niet op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. Installateurs richten zich vaak op het aanbieden van een lage prijs, vooral als met uitbrenging van offertes wordt gewerkt. Indien hier niet expliciet wordt gevraagd om energiezuinige oplossingen, zal het aanbieden van goedkope alternatieven prioriteit hebben. Daarnaast zullen zij de risico’s van hun onbekende technieken zoveel mogelijk proberen te vermijden. Nadruk zal eerder op low-budget installaties liggen als de eigenaar niet betrokken is (CE, 1994). Projectontwikkelaars fungeren bij nieuwbouw vaak als opdrachtgever. Latere eigenaren zijn hier vaak niet of nauwelijks bij betrokken. Het is overigens de vraag in hoeverre bouwkundige en installatietechnische maatregelen bij nieuwbouw nog een probleem zijn, omdat de (aangescherpte) EPN het toepassen van energiezuinige maatregelen noodzakelijk maakt. Aandacht voor energiezuinige apparatuur is hierdoor echter niet gegarandeerd, omdat dit niet of in beperkte mate in de EPN is opgenomen.
Leveranciers Leveranciers van apparatuur kunnen een stimulerende rol spelen, door de klant te informeren over energiebesparende maatregelen. Zowel in de slagerbranche als in de horeca is dit het geval (interviews Horeca Nederland en Bedrijfschap Slagersbedrijf). In de horeca speelt de leverancier zelfs een faciliterende rol op het gebied van subsidieverlening, door subsidieformulieren bij de apparatuur te leveren. Leveranciers spelen een rol als actor op het ‘natuurlijk moment’. Vooral in het geval van vervangingsinvesteringen kan dit belangrijk zijn, omdat er dan beperkte tijd is om informatie in te winnen over energiezuinige alternatieven. Leveranciers kunnen dan specifieke informatie leveren over de prestaties van (energiezuinige) apparaten.
Kennis en specialisatie In het algemeen lijken voor de gehele installatiebranche kennis en specialisatie een belangrijke rol te gaan spelen. Door liberalisering zullen schaalvergroting en concurrentie met andere
ECN-C--00-093
33
partijen steeds belangrijker worden. Het vormen van inkoopcombinaties voor apparatuur via internet is hier een mogelijk voorbeeld van. Daarnaast is het belangrijk te constateren dat taken ook door andere actoren kunnen worden overgenomen. Dit geldt voor het leasen van apparatuur (waar energiebedrijven zich wel mee bezig houden), opdrachtverlening (deze kan terecht komen bij een aannemer, een installateur, of er kan zelfs gekozen worden voor een doe-het-zelf aanpak), en de toepassing van bepaalde technieken. Voorbeeld hiervan zijn zonneboilers en zonnepanelen. Het Regionaal Opleidingscentrum Installatietechniek geeft in Noord-Holland cursussen over zonneboilers, omdat de onbekendheid met de techniek, de milieuvoordelen en de subsidiemogelijkheden tot een geringe toepassing leiden. Een van de overwegingen van het project was: als installateurs het niet doen, dan zullen andere partijen de markt van de zonneboilers overnemen. Voor zonnepanelen geldt dat zowel loodgieters, dakbedekkers als elektrotechnisch installateurs een rol kunnen spelen. Dit is mede afhankelijk van de opstelling van verschillende partijen (van Mil, 2000). Niet alleen verkoop van installaties en apparatuur, maar ook onderhoud en serviceverlening spelen een rol op het gebied van energiebesparing. Voorbeeld van serviceverlening is meterbeheer, een activiteit die in het buitenland na liberalisering is overgenomen door de elektrotechnische installatiebranche. In Engeland en Amerika is metermanagement na de liberalisering als een van de eerste activiteiten door de energiebedrijven uitbesteed. Het gaat hierbij om diensten als reparatie van het meterpark, installatie, onderhoud, meterfinanciering en data- en inkomstenmanagement. Vooral de laatste twee hebben een relatie met energiebesparing. Omdat er een duidelijke scheiding is tussen het leveren van de energie door het distributiebedrijf en metermanagement door het installatiebedrijf, kan energiebesparing een onderdeel vormen van inkomstenmanagement. Schlumberger Nederland biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid om energiebedrijven en eindgebruikers het beheer over de meters, de gegevens of eventueel zelfs de facturering uit handen te nemen. Dit biedt duidelijke aanknopingspunten voor een adviserende rol op het gebied van energiebesparing (Roggen, 1999). Kennis op het gebied van energiebesparing wordt als noodzakelijk gezien voor een goede concurrentiepositie van installateurs en bouwkundig adviseurs, evenals kennis van regelgeving. Advisering over energiebesparende maatregelen wordt door de introductie van het Energie Prestatie Advies en de verdere aanscherping van de EPN ook van steeds groter belang (Brancheinformatie elektrotechnische installatiebedrijven, www.mkbnet.nl). Dergelijke ontwikkelingen leiden ertoe dat installateurs op een vroegtijdig moment in het bouwproces betrokken worden bij het berekenen van energiekosten en terugverdienkosten. Eerste ervaringen met het Energie Prestatie Advies in de woningbouw laten zien dat installateurs hier, net als andere partijen, gebruik van maken om zichzelf in de markt te positioneren. Verschil tussen woningbouw en utiliteit is dat bij woningbouw de aanleiding voor een EPA vaker het ‘natuurlijk moment’ zal zijn, terwijl bij EPA Utiliteit ook het voldoen aan een vergunning een rol speelt.
3.4
Lokale overheden
Belangrijke prikkel voor gemeenten en provincies is de toenemende aandacht voor lokaal klimaatbeleid. De grotere aandacht voor energie in de milieuvergunning en het af te sluiten convenant tussen het IPO, de VNG en de Rijksoverheid zijn hier voorbeelden van. Bedreiging hierbij is de beperkte capaciteit en kennis die gemeenten hebben om zich met het thema energie bezig te houden. Extra geld voor de provincie en de gemeente moeten dit ondervangen. In het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl (BANS) dat tussen de Rijksoverheid, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging Nederlandse Gemeenten is getekend, is klimaatverandering expliciet als onderwerp opgenomen. Bovengenoemd convenant moet verder invulling geven aan de grotere verantwoordelijkheid van lokale overheden met betrekking tot energiebeleid. Iedere gemeente zou hierbij zijn eigen ambitieniveau moeten kiezen. Stimulans voor de vormgeving van het eigen energiebeleid is de liberalisering van de energiemarkt. Energiebedrijven hebben
34
ECN-C--00-093
sinds de totstandkoming van het MAP een belangrijke rol gespeeld op het gebied van energiebeleid. Provinciaal energiebeleid verliep voor een belangrijk deel via het aandeelhouderschap in energiebedrijven. In het gemeentelijk energiebeleid speelden energiebedrijven eveneens een belangrijke rol. Door het wegvallen van de nutsfunctie van energiebedrijven, zullen lokale overheden hier zelf meer invulling aan moeten geven. Amsterdam is bijvoorbeeld nu voor het eerst, met ondersteuning van ECN, bezig met het ontwikkelen van haar eigen energievisie. Dit is een activiteit die in het verleden vooral door de nutsbedrijven werd uitgevoerd. Het instrumentarium van een gemeente ligt voor in de sfeer van vergunningverlening. Voor het MKB heeft maar een beperkt deel van de bedrijven een energieverbruik boven de gestelde norm voor het meenemen van energie-eisen in de milieuvergunning. Ook andere instrumenten zijn daarom van belang. Voorlichting kan hierin een belangrijke rol spelen. Dit betekent wel dat gemeenteambtenaren zowel handhaver als adviseur zouden moeten zijn. De taak van handhaver kan een vertrouwensrelatie tussen bedrijf en ondernemer moeilijk maken. De combinatie van controleur en adviseur lijkt voor een groot deel af te hangen van de opstelling van de betreffende milieuambtenaren. Als zij in staat zijn deskundig advies te geven, waardoor (milieu)winst kan worden behaald en aan regelgeving kan worden voldaan, is het bestaan van een vertrouwensrelatie mogelijk (Informatiebulletin Schoner Produceren, nr. 8). De gemeente neemt overigens pas energie-eisen op in de milieuvergunning bij een bepaalde omvang van het energieverbruik. De meeste MKB bedrijven (80 a 90%) hebben een lager energieverbruik. In het rapport Ervaringen met preventie via regulering komen de ervaringen van gemeenten, provincies en enkele waterschappen aan de orde. Het vroegtijdig aankaarten van preventiemaatregelen wordt als belangrijk ervaren, als gevolg van de tijdsdruk die ontstaat door de wettelijke verplichting tot het coördineren van de bouwvergunning met de milieuvergunning. Daardoor is er in de vergunningprocedures vaak te weinig tijd om preventiemogelijkheden te onderzoeken. Dit kan omzeild worden door op een veel vroeger moment met bedrijven in gesprek te raken (Informatiebulletin Schoner Produceren, nr. 11). Gezien het feit dat capaciteit als een knelpunt wordt ervaren bij gemeenten (Infomil, 2000), is het niet waarschijnlijk dat gemeenten veel aandacht kunnen besteden aan de relatie met kleinere bedrijven. Een ander mogelijk probleem voor gemeenten is een tekort aan kennis. Meer aandacht voor energie in de milieuvergunning en het geven van cursussen aan milieuambtenaren van gemeenten (door NOVEM) moet dit struikelblok wegnemen. Overigens wordt ook beperkte interesse op bestuurlijk niveau genoemd als drempel voor een effectief energiebesparingsbeleid (interview VNG). In het rapport van Infomil wordt het beschikbaar stellen van op regioniveau werkzame energiespecialisten als mogelijkheid genoemd om tijdelijk te voorzien in knelpunten ten aanzien van kennis en capaciteit. Ook wordt een rol voor brancheorganisaties gesuggereerd om per bedrijf een beter zicht te krijgen op de mogelijke en realistische maatregelen en om het draagvlak bij (niet-MJA) bedrijven te vergroten. Ook wordt voorgesteld om actualisering van vergunningen zoveel mogelijk te laten aansluiten op het natuurlijk moment. Om gemeenten van meer informatie te voorzien op het gebied van energieverbruik zijn verschillende instrumenten op het gebied van monitoring beschikbaar (zie Paragraaf 2.1). Dergelijke instrumenten kunnen informatie geven over de specifieke sectoren, waar besparing te realiseren is. Mede op basis hiervan kunnen gemeenten een energiebeleid ontwikkelen. De voor gemeentes geschetste problematiek (gebrek aan kennis en capaciteit) geldt ook voor provincies. Door de liberalisering van de energiesector zullen zij in toenemende mate hun eigen energiebeleid moeten ontwikkelen, terwijl zij kampen met vergelijkbare problemen.
ECN-C--00-093
35
3.5
Energieadviesbureaus
Bij energieadvies in de meest brede zin van het woord zijn een veelheid aan actoren betrokken. Installateurs, bouwkundig adviseurs, (commerciële) adviesbureaus, leveranciers, banken, energiebedrijven, lokale overheden, Kamers van Koophandel en Syntens zijn betrokken bij advisering van MKB-ondernemers. Voor energieadviesbureaus is commerciële advisering slechts in beperkte mate interessant, gezien de specifieke kenmerken van veel MKB-bedrijven. Alhoewel hier wel verschillen aanwezig zijn, maakt energie over het algemeen een beperkt onderdeel van de totale kosten uit. Als er al sprake is van puur commerciële advisering dan betreft dit het industriële MKB. Uit evaluatieonderzoek van de Stichting Stimular blijkt dat de gemiddelde besparing per werknemer (op alle milieuthema’s, dus niet alleen energiebesparing) ongeveer 300,- bedraagt. Dit maakt energiebesparing vanuit economisch oogpunt slechts in beperkte mate interessant (interview Stichting Stimular), zeker als er advisering op commerciële basis plaats zou moeten vinden. Scans van de provincie Gelderland leveren een vergelijkbaar beeld op: een gemiddelde potentiële besparing van 30.000,- per bedrijf. Het gaat hierbij vooral om de lichte industrie met bedrijven rond de 100 werknemers. Veelal vinden er dan ook projecten plaats, waarbij advisering ofwel gratis is, ofwel geschiedt op basis van no cure no pay. Verschillende bureaus die betrokken zijn bij energieadvisering, maken gebruik van werkgelegenheidsprojecten en samenwerking met andere partijen (lokale overheden, energiebedrijven) om een voor MKB-ondernemers aantrekkelijk advies aan te bieden. Deze bureaus hebben geen winstoogmerk en houden zich vaak specifiek bezig met het thema energiebesparing (al dan niet in combinatie met andere milieuthema’s) bij een of meerdere doelgroepen. Dit gebeurt veelal op projectmatige basis. Energiebedrijven zijn veelal als actor betrokken bij dergelijke projecten (interview Projectbureau Energie 2050). In een liberaliserende markt zou deze samenwerking kunnen veranderen. Zowel de betrokken stichtingen als de energiebedrijven werken nu zowel op projectmatige als regionale basis. Dit kan zowel voordelen (vaste samenwerkingsverbanden tussen energiebedrijf en stichting, zoals bijvoorbeeld in het MAKK, zie Paragraaf 2.1) als nadelen (het ontbreken van een vaste samenwerking met het in de regio actieve energiebedrijf) hebben. In 2003 zijn ook kleinverbruikers vrij om hun eigen energieleveranciers te kiezen, waardoor vaste regio’s zullen verdwijnen. Verschillende energiebedrijven met een verschillende werkwijze met betrekking tot energiebesparing en de benadering van MKB-ondernemers zullen dan landelijk actief worden. Een landelijke aanpak zou de duidelijkheid voor MKB-ondernemers vergroten en verkleint regionale verschillen. Voor de betrokken stichtingen zou kanalisering en coördinatie voordelig kunnen zijn, omdat er minder gelijksoortige initiatieven naast elkaar bestaan, zonder dat er sprake is van duidelijke samenwerking en evaluatie van projecten. Door het werken op projectmatige basis en de noodzaak om adviezen tegen een aantrekkelijke prijs aan te bieden, bestaat er een afhankelijkheid van andere actoren. Niet alleen energiebedrijven, maar ook gemeenten en brancheorganisaties zijn partijen die een rol kunnen spelen. Momenteel bestaan er veel verschillende projecten met een verschillende werkwijze naast elkaar. Kanalisering zou plaats kunnen vinden door adviesbureaus meer landelijk te laten opereren, een ontwikkeling waar de bijvoorbeeld de Stichting Collusie eigenlijk al mee bezig is. Adviesbureaus hebben meestal verschillende werkterreinen en kunnen dus in verschillende regio’s naast elkaar bestaan. Het Projectbureau Energie 2050 ervaart de geplande komst van de Stichting Collusie naar de provincie Noord-Brabant als zeer welkom, omdat Collusie zich, in tegenstelling tot het Projectbureau, richt op het niet-industriële MKB. Dit geldt ook voor de Stichting Première, die zich daarnaast op huishoudens richt. Collusie neemt geen energiescans af bij huishoudens, maar richt zich via de D-shops (zie Paragraaf 2.1) wel op deze doelgroep, vooral om het concept van duurzaamheidswinkels commercieel meer aantrekkelijk te maken. Ook op andere gebieden zou een dergelijke aanpak overwogen kunnen worden, om de
36
ECN-C--00-093
activiteiten richting MKB aantrekkelijker te maken (bijvoorbeeld EPA Woningbouw adviseurs die ook bij kleine MKB-ondernemers een EPA afnemen).
3.6
Overzicht motivatie, prikkels en invloed liberalisering
In dit hoofdstuk is de rol van verschillende actoren aan de orde gekomen en hun motivatie en prikkels om zich met energiebesparing in het MKB bezig te houden. Specifiek is daarbij aandacht besteed aan het effect dat liberalisering zal spelen op de opstelling van actoren. Tabel 3.4 geeft een overzicht van de motivaties, prikkels en de invloed van liberalisering.
ECN-C--00-093
37
Tabel 3.4 Motivatie, prikkels en invloed van liberalisering voor de verschillende actoren Energiebedrijven Brancheorganisaties Lokale overheden Redenen voor • activiteiten •
MAP, doelmatige besteding • van heffingen doelmatig energieverbruik • •
Prikkels nu
• • • •
Prikkels • vanwege • liberalisering • • •
38
behoefte bij klant • (vergunningsplicht, MJAs) ervaring met besteding MAP-gelden • expertise (historische gebruiksgegevens) en mankracht beschikbaar • EPA-Utiliteit: door standaardisering meer commercieel aantrekkelijk • klantenbinding • inkoopcombinaties energiediensten als onderscheidend criterium in • liberaliserende markt verdwijnen regionale werkwijze bieden van totaaldiensten richting klant
maatschappelijke • verantwoordelijkheid dienstverlening richting leden pro-actieve rol in verband met mogelijke regelgeving leden krijgen in • toenemende mate te maken met energie in de milieuvergunning • waarmaken van rol • belangenbehartiger specifieke kennis over • karakteristieken • energieverbruik ondernemers direct communicatiekanaal richting ondernemers invulling nieuwe taken • mogelijk door andere intermediaire organisaties nieuwe mogelijkheden: gezamenlijk inkopen energie en dienstverlening
wettelijke taken
Installateurs, aannemers en leveranciers • •
beëindiging MAP, veranderende relatie met energiebedrijf EPA Utiliteit direct contact via vergunningverlening PIOB Bestuursakkoord nieuwe stijl, klimaatconvenant Rijksoverheid, IPO, VNG
• • •
•
door wegvallen • nutsfunctie energiebedrijven wordt • eigen energiebeleid in toenemende mate • belangrijk •
Energieadviesbureaus
voldoen aan vraag van • klanten mogelijk bedrijfsmatig belang • (klimatiseringssystem en) vanuit markt groter • belang bij • energiebesparing EPN/EPA Kennis van nieuwe technieken levert voorsprong t.o.v. • concurrentie contact op natuurlijke momenten
organisaties met als specifieke doelstelling energiebesparing geen winstoogmerk
nieuwe vormen van • concurrentie schaalvergroting, • inkoopcombinaties toenemende belang energiemonitoring levering totaaldiensten
andere financiering nodig dan via MAP veranderende relatie met energiebedrijf, dat niet langer regionaal werkt
EPA Utiliteit ervaring met het afnemen van scans, praktische kennis van energiebesparing in de praktijk groter belang energiebesparing bij ondernemer
ECN-C--00-093
4.
KNELPUNTEN VOOR MKB ONDERNEMERS
De centrale vraag in dit onderzoek is hoe brancheorganisaties ertoe gebracht kunnen worden om ondernemers te benaderen om hen te stimuleren tot het daadwerkelijk nemen van energiebesparende maatregelen. Onder ‘benaderen’ wordt verstaan alle activiteiten gericht op het realiseren van energiebesparende maatregelen bij MKB bedrijven. Voordat we het hebben over de rol van brancheorganisaties daarbij, moeten we ons eerst afvragen welke activiteiten MKB-ondernemers kunnen helpen energiebesparende maatregelen te realiseren, los van wie die activiteiten ontplooit. Met andere woorden: waaraan hebben MKBondernemers behoefte bij het realiseren van energiebesparende maatregelen? Ofwel: welke knelpunten staan energiebesparing in de weg en moeten worden opgelost? Op basis van de beschrijving in Hoofdstuk 2 van de ervaringen met activiteiten tot nu toe zouden we daarop een antwoord moeten kunnen geven. Moor e.a. noemen in ‘Energiediensten onder nutscondities?6 een aantal knelpunten voor energiebesparing bij bedrijven (Moor R. e.a., 1997): 1. onbekendheid 2. onbeduidendheid 3. onaantrekkelijkheid 4. onzekerheid 5. onverenigbaarheid 6. onuitvoerbaarheid 7. onbetaalbaarheid 8. onbevoegdheid. We gebruiken die knelpunten om te bekijken welke behoeften er leven bij MKB bedrijven ten aanzien van ondersteuning bij het realiseren van energiebesparing. Vanuit die behoeften worden in dit hoofdstuk suggesties voor benodigde dienstverlening aan MKB bedrijven geformuleerd. In Paragraaf 1 tot en met 8 worden eerst de verschillende knelpunten afzonderlijk besproken. Paragraaf 9 geeft een overzicht waarin de knelpunten en bijbehorende diensten naast elkaar zijn gezet.
4.1
Onbekendheid
Of een MKB-ondernemer aanleiding ziet om in energiebesparing te investeren hangt in de eerste plaats af van zijn kennis over energieverbruik en besparingsmogelijkheden. In veel gevallen is die kennis onvoldoende aanwezig (Marktplan adviesgroep, 1998). Die onbekendheid leidt ertoe dat besparingsmogelijkheden over het hoofd worden gezien. Om het kennisniveau te verhogen is kennisoverdracht nodig. Een MKB-ondernemer zou gewezen kunnen worden op de mogelijkheden voor energiebesparing in zijn bedrijf door middel van een energiescan, zoals die tot nu toe in vele verschillende projecten aan MKB-ondernemers zijn aangeboden. De vraag is of voor alle typen besparingsmaatregelen individuele adviezen nodig zijn. Wat betreft het aanbod van energiezuinige apparatuur bijvoorbeeld zou schriftelijke informatie per branche voldoende kunnen zijn. Goed voorlichtingsmateriaal over energiezuinige verlichting of energiezuinige installaties kan ook bijdragen aan kennisoverdracht. Hiervoor kunnen ook de mogelijkheden van internet worden benut.
6
In deze rapportage worden de mogelijkheden voor de levering van energiediensten aan huishoudens en bedrijven verkend, vanuit het idee dat energiediensten kunnen bijdragen aan energiebesparing
ECN-C--00-093
39
Uit de praktijk tot nu toe blijkt dat de kwaliteit van energiescans soms te wensen over laat. Een gestandaardiseerde aanpak of richtlijnen voor energiescans kunnen een oplossing zijn. Het EPA zou hier in kunnen voorzien. De energieadviezen uit de EPA pilots zullen ook naast elkaar worden gelegd, zodat van een ‘optimalisatie’ sprake kan zijn. Een gestandaardiseerde aanpak betekent overigens niet dat er geen aandacht moet zijn voor de specifieke situatie bij een individuele MKB-ondernemer: energieadviezen blijven maatwerk.
4.2
Onbeduidendheid
Gebrek aan kennis en actie op het gebied van energiebesparing hangt vaak samen met het knelpunt onbeduidendheid. Energiekosten maken in het MKB slechts een zeer klein deel van de totale kosten uit (2 tot 5%). Daardoor krijgt energiebesparing bij MKB-bedrijven weinig prioriteit. Belangrijke ontwikkeling is wel de verhoging van de REB. Kleinverbruikers betalen per 1 januari 2001 ruim een derde meer voor hun energie dan zonder de REB het geval zou zijn geweest (Energierapport, 1999). Daarmee blijven energiekosten in het MKB nog steeds een klein deel van de totale kosten uitmaken. MKB-ondernemers zullen meer bewust moeten worden gemaakt van het belang van energiebesparing. Energiebesparingsmaatregelen kunnen ook andere voordelen met zich meebrengen, zoals bijvoorbeeld comfortverhoging. Ook een milieuvriendelijke imago, of een maatschappelijke verantwoordelijkheid kan worden benadrukt. Omdat energiekosten in het MKB slechts een klein deel van de totale kosten uitmaken is energiebesparing vanuit economisch oogpunt slechts in beperkte mate interessant, zeker wanneer advisering op commerciële basis zou moeten plaats vinden. Dat is een belangrijke randvoorwaarde voor advisering. De verhouding tussen de kosten van advisering ten opzichte van de financiële opbrengst van de maatregelen kan worden verbeterd door het advies te beperken tot een beperkt deel van het energieverbruik (daar waar het meest te halen valt of waar de ondernemer zelf de meeste invloed op kan uitoefenen) of juist het advies te verbreden met andere milieuthema’s (waterbesparing, afval etc.). Ook hierbij geldt dat door de mogelijkheden van internet te benutten op een kosteneffectieve manier informatie over energiebesparing kan worden overgedragen. Wel zal hiermee alleen een groep ‘vooruitstrevende’ ondernemers worden bereikt.
4.3
Onaantrekkelijkheid
De grenzen aan de geaccepteerde terugverdientijd worden bij veel energiebesparende maatregelen overschreden. Veel bedrijven hanteren in verband met een onzekere toekomst een terugverdientijd van minder dan 3 jaar. Vaak is stapeling van subsidies en fiscale faciliteiten noodzakelijk om besparingsmaatregelen rendabel te maken. Een ondernemer moet hiervoor naar verschillende loketten, waarbij het overal anders werkt, procedures lang kunnen duren en het ene loket niet weet of combinatie met subsidies uit een ander loket mogelijk is. Bij de ondernemer is meestal te weinig kennis in huis of capaciteit om zich hierin te verdiepen. Er blijkt een duidelijke behoefte te zijn aan een vorm van subsidieadvies die uitgaat van de situatie van de ondernemer. Die financiële dienstverlening kan zijn hulp bij het aanvragen van subsidies of zelfs het helemaal uit handen nemen daarvan. Eventueel zou een deel van de subsidie kunnen worden gebruikt om die bemiddeling te bekostigen, als op die manier subsidies worden aangevraagd die de ondernemer anders had laten liggen. Er bestaan al dergelijke commerciële bureaus, die werken met een marge van 10 tot 15% van het subsidiebedrag als beloning voor hun diensten.
40
ECN-C--00-093
De brancheorganisaties en ondernemers staan volgens Novem kritisch tegenover fiscale faciliteiten. Deze kunnen alleen worden benut door bedrijven die winst maken en kunnen pas aan het eind van het jaar worden geïncasseerd (geen ‘boter bij de vis’). Beide nadelen kunnen worden opgelost door middel van leaseconstructies. Bij financial lease kunnen fiscale faciliteiten worden benut door de lease maatschappij en is het niet noodzakelijk dat de ondernemer winst maakt. Het fiscale voordeel wordt al in het leasebedrag verwerkt. Het Energiebesparingsfonds combineerde kredietverlening met een stukje subsidie wanneer de terugverdientijd langer was dan 3 jaar. De branches zelf zouden graag zien dat de REB gelden die door het MKB worden betaald ook naar deze groep worden teruggesluisd in de vorm van kredieten of subsidiegelden voor energiebesparing. Het systeem van de REB kent schijven met een degressief tarief en in het geheel geen heffing boven een bepaald plafond. Dit maakt dat juist het MKB relatief veel REB moet betalen t.o.v. grote of energie-intensieve bedrijven. In principe is de REB bedoeld als regulerende heffing en niet als bestemmingsheffing. Het doel is energie-intensieve produkten en diensten zwaarder te belasten. De opbrengsten van de REB worden teruggesluisd via de inkomstenbelasting voor huishoudens. Voor het MKB is de terugsluis van REB geregeld door een verhoging van de zelfstandigenaftrek voor ondernemers in de inkomstenbelasting en een verlaagd tarief over de eerste 50.000 gulden voor ondernemers in de vennootschapsbelasting. Verder worden fiscale faciliteiten (EIA, VAMIL) uit de REB opbrengsten gefinancierd. Naar analogie is er sinds 2000 voor huishoudens de energiepremieregeling, die ook uit de REB opbrengsten wordt bekostigd. Wil het MKB profiteren van de REB opbrengsten dan zal zij eventueel via leaseconstructies de geboden fiscale faciliteiten voor energiebesparing moeten kunnen benutten. Tevens kan de prijs van energiezuinige producten worden verlaagd door schaalvergroting. Het vormen van inkoopcombinaties van energiezuinige apparatuur is een mogelijkheid die in het buitenland al wel wordt toegepast. Het biedt een mogelijkheid om de vraag naar energiezuinige apparatuur te stimuleren en de kosten ervan te drukken. Combinaties met leaseconstructies zijn binnen inkooporganisaties ook aantrekkelijker.
4.4
Onzekerheid
Een ander probleem kan zijn dat van te voren niet precies te berekenen valt hoe hoog de besparingen zullen uitvallen (bijvoorbeeld afhankelijk van het gebruik van installaties of apparaten). Dit betekent dat investeringen in energiebesparing financiële risico’s met zich mee kunnen brengen. Dit geldt zeker voor innovatieve technologie, zoals warmtepompen of PV. Rond de inzet van dit soort technologie is het gebrek aan garanties op een ongestoorde werking nog een knelpunt voor toepassing op grote schaal. Juist voor kleine MKB-ondernemers zullen deze risico’s voldoende moeten worden afgedekt om deze technologieën verantwoord te kunnen toepassen in het MKB. Als de MKB-ondernemer geen eigenaar is van dergelijke installaties, hoeft hij geen risicovolle investering te doen. De eigenaar zal dan garanties moeten geven op een ongestoorde werking. Dit zou kunnen via een operational lease constructie, waarbij de installaties in beheer zijn bij de leasemaatschappij. Dit soort garanties kunnen ook worden vormgegeven door aandacht voor het beheer en een goed contract voor onderhoud en reparaties. Bij PV zou het ter beschikking stellen van het dakoppervlak dan voldoen.
4.5
Onverenigbaarheid
De MKB-ondernemer zal alternatieve investeringen tegen elkaar afwegen, waarbij een aantal criteria wordt gebruikt. Daarbij komen ook andere eisen kijken i.v.m. functionaliteit, zoals ECN-C--00-093
41
bijvoorbeeld hygiëne. Wanneer energiebesparende maatregelen niet aan de gestelde eisen kunnen voldoen, wordt gesproken van onverenigbaarheid. Dit kunnen wettelijke eisen zijn of eisen die de ondernemer zelf stelt, bijvoorbeeld met betrekking tot sfeer, uitstraling, en veiligheid. In de bakkerijbranche is een voorbeeld van onverenigbaarheid het aanscherpen van eisen op het gebied van hygiëne. Doordat bakkerijen meer moesten gaan koelen, ging het energieverbruik omhoog, waardoor de geplande MJA in deze branche geen doorgang kon vinden. Ook slagers moeten aan strikte hygiëne-eisen voldoen. Naast een negatieve uitwerking voor energiebesparing (meer koeling) kunnen eisen op het gebied van hygiëne ook een positieve uitwerking hebben, omdat energiebesparing daarmee mee zou kunnen liften. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om beter presterende apparaten in een duurdere prijscategorie (zoals in de particuliere markt bijvoorbeeld vrijwel alle wasmachines van een hoge kwaliteit een A-label bezitten). Naast hygiëne kunnen meer subjectieve eisen een rol spelen. De presentatie van producten kan bijvoorbeeld een grote rol spelen. In slagerijen en supermarkten, waar om redenen van uitstraling wel voor open koelvitrines wordt gekozen, is dit bijvoorbeeld het geval. In bovenstaande gevallen is het probleem dat naast energiezuinigheid ook nog andere criteria een rol spelen. Een (nieuwe) energiezuinige toepassing zal zich op al deze gebieden dus ook moeten bewijzen. De afweging van verschillende criteria kan betekenen dat een energiezuinig alternatief objectief gezien niet tot de mogelijkheden behoort omdat het niet aan regelgeving voldoet, maar ook dat het niet gekozen wordt doordat men geen goed beeld heeft van het functioneren van het alternatief. Men kan met andere woorden als ondernemer een beeld hebben dat iets onverenigbaar is, terwijl dat in de praktijk niet het geval hoeft te zijn. Bewezen werking en gebruiksvriendelijkheid kunnen er naast bovengenoemde eisen voor zorgen dat niet het meest energiezuinige alternatief wordt gekozen, maar bijvoorbeeld een alternatief waar men al bekend mee is. Daarnaast zal het niet altijd de ondernemer zelf zijn die de afweging maakt, maar ook bijvoorbeeld een kok, die een oven graag vervangen wil zien door hetzelfde model. Het is dus de vraag of degene die de verantwoordelijkheid heeft voor de energiekosten, ook degene is die daadwerkelijk de concrete investeringskeuze maakt. In de ogen van een kok kunnen dingen onverenigbaar zijn die dat voor de manager niet hoeven te zijn. Ondernemers zullen onderscheid maken tussen activiteiten die een centrale positie in de bedrijfsvoering innemen en activiteiten ‘achter de schermen’, ondersteunend in bedrijfsvoering. In het laatste geval heeft het energieverbruik geen directe relatie met het product en de presentatie richting klant. Energiebesparing staat hier dus los van zowel klant als product, wat zal betekenen dat er minder eisen gesteld worden, zodat van onverenigbaarheid niet snel sprake zal zijn. Energiebesparing bij eerstgenoemde activiteiten zal sneller als onverenigbaar worden gezien, omdat (de beleving van) kwaliteit een belangrijke rol speelt. Volgens het Novem-rapport Effectief interveniëren in het MKB met energiebesparing (Novem, 1998) zal energiebesparing alleen maar worden geaccepteerd als het ‘de kwaliteitsbeleving van de ondernemer niet aantast of (beter) juist versterkt. Voorbeelden van het niet aantasten/versterken liggen in het gebruik van geavanceerde computergestuurde keukens in restaurants.’ Dit onderstreept dat een bewezen werking met betrekking tot kwaliteit en gebruiksvriendelijkheid van groot belang is. Dit heeft vooral betrekking op innovatieve producten, die qua techniek en functioneren duidelijk anders zijn dan bij de ondernemer bekende producten. Om onduidelijkheid weg te nemen wat nu precies (energiebesparende) alternatieven zijn voor welke producten, zou gebruik gemaakt kunnen worden van consumentenbondachtige tests. Hierin kunnen de voor- en nadelen van verschillende apparaten aan de orde komen, waarbij naast energiebesparing ook aan andere aspecten aandacht wordt besteed. Ook zou er een duidelijk beeld gepresenteerd moeten worden van welke alternatieven er bestaan voor welke vormen van energieverbruik. Het kan hier gaan om oplossingen op verschillende niveaus. De warmtevraag van een pand kan beperkt worden door gebouwgebonden maatregelen als isolatie, maar er kan ook efficiënter in worden voorzien door een HR-ketel. Ondernemers zijn vaak niet
42
ECN-C--00-093
goed op de hoogte van de verschillende mogelijkheden, waardoor kansen voor energiebesparing onbenut blijven. Door een lijst met verschillende alternatieven op te stellen, specifiek gericht op ondernemers binnen een bepaalde branche, wordt de kennis van de ondernemer vergroot en is hij beter op de hoogte welke maatregel waar genomen zou kunnen worden.
4.6
Onuitvoerbaarheid
Naast knelpunten die te maken hebben met de aanleiding voor investeren in energiebesparing, worden knelpunten onderscheiden die te maken hebben met de uitvoering van maatregelen. Veel ondernemers ontbreekt het aan kennis, tijd of mankracht om besparingsmaatregelen uit te voeren. Men heeft al genoeg aan het hoofd om de zaak draaiende te houden. Het belangrijkste knelpunt tot nu toe voor het daadwerkelijk implementeren van energiebesparingsmaatregelen in het MKB is dat na de energiescans meestal weinig gebeurt: de dienstverlening, advisering en begeleiding houdt op na het advies, terwijl productkeuze en financiering nog moeten volgen. Dit vereist vaak een actieve opstelling van de ondernemer. Meer succes valt te verwachten als de ondernemer energiebesparingsmogelijkheden op een presenteerblaadje krijgt aangereikt. Als de ondernemer een overtuigend advies krijgt van een actor die hij vertrouwt, hoeft hij zich er verder zelf niet in te verdiepen. Niet alleen is de capaciteit en de kennis van de ondernemer hiervoor beperkt, vaak is ook in absolute zin de tijd om zich in alternatieven te verdiepen beperkt. Het natuurlijk moment biedt, zeker als het om vervangingsinvesteringen gaat, slechts beperkte ruimte hiervoor. Daarom is het van belang dat de ondernemer vooraf al op de hoogte is van energiebesparende alternatieven, of van deskundige actoren die hem van dienst kunnen zijn bij de aanschaf van energiezuinige apparatuur. Verwijzing naar actoren (‘neem voor meer informatie contact op met uw energiebedrijf’) is alleen zinvol als duidelijk is dat de actor daadwerkelijk meer informatie kan verschaffen. Algemene verwijzingen naar ‘uw installateur’ en ‘uw energiebedrijf’ kunnen ook contraproductief werken, als blijkt dat de betreffende organisatie niet de veronderstelde kennis in huis heeft, of de juiste aanspreekpunten moeilijk te vinden zijn. Bij vervangingsinvesteringen is er vaak beperkte tijd om een alternatief uit te zoeken. Een duidelijk overzicht van de mogelijkheden en de terugverdientijd van de extra investering zijn voorbeelden van informatie die voorhanden zou moeten zijn bij ondernemers om een goede beslissing te kunnen nemen. Er bestaat een duidelijke behoefte aan concrete besparingsvoorbeelden met een bewezen werking. Algemene informatie over energiebesparing kan hier niet aan tegemoet komen. Het gaat heel duidelijk om op de ondernemer toegespitste informatie, die zeer branchespecifiek is. De actoren die bij het natuurlijk moment zijn betrokken (installateurs, aannemers, elektronica detailhandel) zouden hierover informatie kunnen verschaffen. Het is daarbij de vraag welke actoren het meest vertrouwd worden door de ondernemer. Omdat het natuurlijk moment slechts beperkte ruimte laat voor een oriëntatie op andere producten, en de MKB-ondernemer dan afhankelijk is van de opstelling van andere actoren, kan het gericht informeren van ondernemers over energiezuinige alternatieven een aanvullende mogelijkheid zijn. Dit heeft bijvoorbeeld het Bedrijfschap Slagersbedrijf gedaan in het kader van de Branche Gerichte Energieaanpak (BEA). Om dergelijke informatie actueel te houden zou gebruik kunnen worden gemaakt van internet. Ook het aan bod laten komen van praktijkervaringen lijkt een goed denkbare toepassing. De ontwikkeling van herkenbare energielabels voor professionele standaardapparatuur zou eveneens in de behoefte aan informatie kunnen voorzien. Voor gedragsmatige maatregelen is, in tegenstelling tot vervangingsinvesteringen, geen of slechts een beperkte investering vereist. Haken en ogen hierbij zijn de continue aandacht die nodig is voor gedrag en het geringe aandeel van energiekosten in het totaal. Hierbij kunnen gedragsbeïnvloedende investeringen uitkomst bieden. De meest eenvoudige varianten hiervan
ECN-C--00-093
43
(aanwezigheidssensoren, nachtschakelaars) hebben beperkte aanschafkosten en maken bewuste gedragsaanpassingen van ondernemer en personeel overbodig. Wel moeten er producten worden aangeschaft. Bij energiescans lijkt de penetratiegraad van dergelijke maatregelen het hoogst. Dit zijn tevens de maatregelen die niet direct ingrijpen in energieverbruik dat centraal staat in de bedrijfsvoering (zie kopje onverenigbaarheid). Maatregelen die verder gaan dan good housekeeping en gedragsmatige maatregelen blijven bij de uitvoering van energiescans vaak onderbelicht. Met betrekking tot verbouwingen bestaan tussen de branches duidelijke verschillen. Bij bedrijven waar de presentatie van hun product een belangrijke rol speelt (restaurants, detailhandel), zullen verbouwingen en aanpassingen van verlichting vooral zijn gericht op het verbeteren van deze presentatie. Dit is ook van invloed op de manier waarop een ondernemer zijn informatie zoekt en de mogelijkheden die hij ziet om (verbouwings)activiteiten met energiebesparing te combineren. Juist op de gebieden waarop die mogelijkheden niet opgemerkt worden, lijkt extra informatie van belang.7
4.7
Onbetaalbaarheid
Een MKB-ondernemer moet beschikken over voldoende middelen om de investering te kunnen plegen. Er dient kapitaal aanwezig te zijn om de investering te kunnen financieren. Uit evaluatie van energiescans blijkt dat de belangrijkste reden voor het niet doorvoeren van de adviezen ligt in de kosten (Marktplan Adviesgroep, 1999). Kredietverlening zoals vanuit het energiebesparingsfonds gebeurde, is succesvol gebleken mits daar voldoende voorlichting tegen over staat en het de ondernemer zeer gemakkelijk wordt gemaakt om het krediet aan te vragen en te verkrijgen. Wel fungeerde het minimum investeringsbedrag van 20.000,- als een drempel, waardoor de regeling voor bepaalde doelgroepen slechts in beperkte mate interessant was (buiten de horeca is er relatief weinig gebruik gemaakt van de regeling). Het voordeel is dat juist ook startende ondernemers er gebruik van kunnen maken. Het Energiebesparingsfonds was opgezet vanuit het MAP, waardoor slechts enkele energiebedrijven er nu nog mee bezig zijn (NUON, Nutsbedrijf Haarlemmermeer). Zodra MAP-fondsen echter geheel uitgeput zijn, lijkt het onwaarschijnlijk dat een dergelijke regeling door energiebedrijven wordt gecontinueerd. Een deel van de regeling zou in principe ook door banken kunnen worden overgenomen (het kredietverleningsgedeelte). Voor het subsidiegedeelte van het fonds zou een beroep op overheidsgelden moeten worden gedaan. Overigens zal subsidieverlening slechts in beperkte mate bijdragen aan het in absolute zin betaalbaar maken van een investering. Een belangrijker instrument hiervoor zouden leaseconstructies kunnen zijn. Onderscheid kan worden gemaakt tussen financial lease, waarbij de nadruk ligt op de financiering, en operational lease, waarbij ook het beheer van de installatie door de leasemaatschappij worden overgenomen.
4.8
Onbevoegdheid
Tenslotte moet de MKB-ondernemer zijn situatie kunnen beïnvloeden. Zo heeft een huurder veelal geen bevoegdheid om maatregelen te treffen aan het gebouw of een verwarmingsinstallatie, omdat die bevoegdheid is voorbehouden aan de eigenaar of beheerder van het pand. Er zijn echter huurvormen denkbaar (cascohuur) waarin een leeg pand wordt gehuurd en de huurder zelf alle apparaten en installaties (verwarming, warm tapwater) beheert. Dit is een veel voorkomende constructie in de horeca, waarbij vastgoedontwikkelaars, brouwerijen en banken de meest voorkomende verhuurders zijn. Energiebesparings7
Het verbeteren van de winkeluitstraling wordt bijvoorbeeld door maar 36% van de slagers geassocieerd met energiebesparing (Novem, 1998, p. 17)
44
ECN-C--00-093
mogelijkheden voor een ondernemer zijn dan nog zowel op installatie- als op apparaatniveau aanwezig. Alleen strikt gebouwgebonden maatregelen als isolatie verlopen dan via de verhuurder. Bij andere vormen van huur, waarin installaties een vast onderdeel uitmaken van het gehuurde gebouw, zijn minder maatregelen te treffen en spelen verhuurders een grotere rol. Voor het slagen van EPA Utiliteit is de mate waarin ondernemers in staat zijn zelf energiebesparingsmaatregelen te nemen van groot belang. Ook voor het plaatsen van zonnepanelen op daken is het belangrijk om te weten bij wie een MKB-gebouw in eigendom is. In bepaalde gevallen zullen ook andere partijen bij het energiebesparingsbeleid in het MKB betrokken moeten worden. Het Hoofdbedrijfschap Detailhandel is bezig met een project waarin ook andere actoren die een rol spelen bij energiebesparing in kaart worden gebracht. Het gaat dan bijvoorbeeld om vastgoedontwikkelaars. Het is van belang de situatie per sector te bekijken. In de slagersbranche is huisvesting veel minder een issue dan bijvoorbeeld in de horeca, omdat bijna alle energieverbruikende apparaten eigendom zijn van de slager zelf, onafhankelijk van het eigendom van het pand. In een onderzoek van EIM in opdracht van Novem wordt 80% van de onderzochte slagers en restauranthouders ingedeeld in een groep die zowel bereid is om aan energiebesparing te doen als ook de mogelijkheden (eigendom pand) daartoe heeft (Novem, 1998). Daarnaast wordt als voordeel aangegeven dat de eigenaren vaak direct bij de dagelijkse bedrijfsvoering zijn betrokken, wat een extra stimulans voor het beperken van de energiekosten kan zijn. In dit onderzoek zijn echter alleen ondernemers geselecteerd die niet tot een filiaal- of franchiseorganisatie behoren. Ook zijn de zogenaamde marginale bedrijven niet in het onderzoek meegenomen, omdat wordt verondersteld dat hier weinig winst te behalen valt.8 Dit relativeert bovenstaand percentage. Naast eigendomsverhoudingen van het gebouw speelt ook het type onderneming een rol. Filiaalhouders zijn, afhankelijk van de precieze relatie met het hoofdkantoor, gebonden aan een bepaalde inrichting van de winkel. Hierdoor is hun vrijheid om zelf energiebesparende maatregelen te nemen beperkt ten opzichte van zelfstandige ondernemers. Er zijn echter wel voorbeelden van supermarkthouders die op eigen initiatief vergaande energiebesparende maatregelen nemen. In dit opzicht kunnen zij toch als zelfstandig ondernemer worden gezien. Ook is het van belang op de hoogte te zijn van de precieze verantwoordelijkheden van de filiaalmanager ten opzichte het hoofdkantoor. Afhankelijk daarvan kan bekeken worden of filiaalhouders op het gebied van energiebesparing al dan niet als zelfstandige ondernemers beschouwd moeten worden. Indien beslissingen aangaande energiebesparing niet door de ondernemer maar op zijn hoofdkantoor worden genomen, is het zinvoller de contacten via dit hoofdkantoor te laten verlopen. De vraag of onbevoegdheid tot het nemen van energiebesparende maatregelen als knelpunt van belang is, zal per branche verschillend zijn. Duidelijk is wel dat er geen goed beeld bestaat van het percentage huurders binnen verschillende branches. Bij sommige van de bedrijfschappen en brancheorganisaties waar contact mee is gezocht, wordt deze vraag sinds kort gesteld aan nieuwe leden, maar dit geeft geen betrouwbaar beeld van de situatie. Ook hier komt het belang van een situatiegerichte aanpak naar voren. Van belang is dat de ondernemer op de hoogte is van de maatregelen die hij mag treffen, en de maatregelen die niet binnen zijn bevoegdheid liggen. Het voorbeeld van cascohuur geeft aan dat dit niet altijd evident is.
8
Dit is overgenomen van een eerder onderzoek van CE (Stimulering van energie-efficiënt investeringsgedrag in het midden- en kleinbedrijf), dat aangeeft dat energiebesparing voor dergelijke bedrijven geen issue is. Omdat er vooral bij startende ondernemers veel winst behaald zou kunnen worden, is het de vraag of dit uitgangspunt overgenomen zou moeten worden.
ECN-C--00-093
45
4.9
Overzicht behoefte aan activiteiten bij MKB ondernemers
In de tabel op de volgende bladzijde zijn alle knelpunten en suggesties voor activiteiten c.q. dienstverlening nog eens samengevat. De diensten zijn het onderwerp van het volgende hoofdstuk waarin wordt ingegaan op de rol van brancheorganisaties bij die activiteiten.
46
ECN-C--00-093
Knelpunten
Behoefte aan activiteiten/diensten
1.
•
onbekendheid
Gebrek aan kennis over energiebesparing
2.
onbeduidendheid
Gebrek aan prioriteit voor energiebesparing 3.
onaantrekkelijkheid
• • • • • • • •
Te lange terugverdientijd van energiebesparing
•
4.
• •
onzekerheid
Een MKB-ondernemer zou gewezen kunnen worden op de mogelijkheden voor energiebesparing in zijn bedrijf door middel van een energiescan. Schriftelijke informatie per branche over het aanbod van energiezuinige apparatuur Goed voorlichtingsmateriaal over energiezuinige verlichting of energiezuinige installaties Gestandaardiseerde aanpak of richtlijnen voor energiescans om de kwaliteit ervan te verbeteren Ontwikkeling energielabels op apparaten MKB-ondernemers via voorlichting bewuster maken van een milieuvriendelijk imago, of een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Andere voordelen (zoals comfortverhoging) van energiebesparing onder de aandacht brengen. Scans beperken tot belangrijkste en beïnvloedbare deel van energieverbruik of verbreding tot andere milieuthema’s Stapeling van subsidies en fiscale faciliteiten is vaak noodzakelijk, waarvoor een MKB-ondernemer naar meerdere loketten moet. Financiële dienstverlening kan zijn: hulp bij of het uit handen nemen van subsidieaanvragen Fiscale faciliteiten kunnen alleen worden benut door bedrijven die winst maken en pas aan het eind van het jaar worden geïncasseerd. Financial lease kan daarvoor een oplossing bieden. Met het vormen van inkoopcombinaties voor energiezuinige apparatuur kan de prijs worden verlaagd Risico’s voor de ondernemer afdekken door operationele dienstverlening: contracten voor onderhoud en reparaties of operational lease
Financiële risico’s bij innovaties 5. onverenigbaarheid
•
Naast energiezuinigheid spelen andere criteria een rol 6. onuitvoerbaarheid
Alternatieven naast elkaar zetten in consumentenbondachtige tests, waarin naast energiebesparing ook aan andere aspecten aandacht wordt besteed.
•
Energiebesparing vereist vaak een actieve opstelling van de ondernemer. Meer succes valt te verwachten als de ondernemer energiebesparingsmogelijkheden op een presenteerblaadje krijgt aangereikt. Het natuurlijk moment biedt weinig tijd voor verdieping in alternatieven. Vooraf moeten ondernemers gericht worden geïnformeerd over energiezuinige alternatieven in zijn branche, via internet kan actuele informatie worden gegeven, via herkenbare energielabels voor professionele standaardapparatuur zou de ondernemer ook van informatie kunnen worden voorzien. Financiële dienstverlening kan helpen energiebesparing betaalbaar te maken door kredietverlening of een financial leaseconstructie
Gebrek aan kennis, tijd of mankracht om besparings-maatregelen uit te voeren
•
7.
•
onbetaalbaarheid
Gebrek aan kapitaal om investering in energiebesparing te financieren 8. onbevoegdheid Ondernemer heeft geen invloed op situatie, bijv. i.v.m. huur van bedrijfspand
47
• • •
Energiescans en voorlichtingsactiviteiten moeten goed worden afgestemd op de individuele situatie van de ondernemer. Het is van belang de situatie per branche te bekijken. Er bestaat nu echter geen duidelijk beeld van het percentage huurders binnen verschillende branches In geval van onbevoegdheid dienen andere partijen bij het energiebesparingsbeleid in het MKB betrokken te worden
ECN-C--00-093
5.
DE ROL VAN BRANCHEORGANISATIES
In het vorige hoofdstuk is ingegaan op de activiteiten die MKB-ondernemers kunnen helpen energiebesparende maatregelen te realiseren. In dit hoofdstuk staat de vraag centraal op welke manier brancheorganisaties daarbij een rol kunnen spelen, gezien de verwachte rol van andere actoren. De diensten uit het overzicht van Paragraaf 9 van het vorige hoofdstuk zijn daartoe geclusterd tot een viertal categorieën: voorlichting, advisering, financiële en operationele dienstverlening.
5.1
Voorlichting
Voorlichting is een activiteit waarin brancheorganisaties een rol zouden kunnen spelen. In het vorige hoofdstuk is een vraag gesignaleerd naar de volgende, aan voorlichting gerelateerde, activiteiten: • MKB-ondernemers via voorlichting bewuster maken van een milieuvriendelijke imago, of een maatschappelijke verantwoordelijkheid. • Andere voordelen (zoals comfortverhoging) van energiebesparing onder de aandacht brengen. • Schriftelijke informatie per branche over het aanbod van energiezuinige apparatuur. • Goed voorlichtingsmateriaal over energiezuinige verlichting of energiezuinige installaties. • Alternatieven naast elkaar zetten in consumentenbondachtige tests, waarin naast energiebesparing ook aan andere aspecten aandacht wordt besteed. • Voorafgaand aan het natuurlijk moment ondernemers informeren over energiezuinige alternatieven, via internet of via herkenbare energielabels voor professionele standaardapparatuur. Energiebedrijven hebben met de liberalisering van de energiemarkt en het verdwijnen van het MAP na 2000 geen reden meer om voorlichting te geven aan MKB bedrijven over energiebesparing. Gemeenten richten zich met energie in de milieuvergunning alleen op bedrijven boven een bepaald energieverbruik. De meeste MKB-bedrijven vallen daarmee buiten de boot. Voorlichting past bij uitstek in de rol van brancheorganisaties, zij kunnen onafhankelijke en betrouwbare informatie aan hun leden verschaffen. De in sommige branches via Novem gepromote Branchegerichte Energie Aanpak richtte zich ook voornamelijk op voorlichting. Bewustwording van ondernemers is één van de activiteiten van een brancheorganisatie op het gebied van energiebesparing. In het verleden zijn op dit gebied verschillende brancheorganisaties actief geweest, bijvoorbeeld in het kader van een BEA. Energiebesparing zou, waar mogelijk, mee kunnen liften met eisen op het gebied van kwaliteit en comfort. Voor isolatie is dit bijvoorbeeld een mogelijkheid. Ook op het gebied van imago kan de brancheorganisatie een belangrijke rol spelen. Brancheorganisaties kunnen zich bijvoorbeeld richten op het opstellen van milieuvignetten. Deze dienen als informatie naar de klant, maar bevorderen ook het milieubewustzijn van de ondernemer. Een milieuvignet is niet in alle branches interessant. Alleen daar waar het een meerwaarde voor de klant kan hebben, is een milieuvignet nuttig. De introductie van een milieubarometer voor de recreatiebranche door de RECRON is een succesvol voorbeeld. Een standaard besparingsmogelijkheid die voor de meeste bedrijven geldt is verlichting, alhoewel dit nog wel weer afhankelijk is van de functie. Ook isolatie zal bij de meeste MKBbedrijven een rol spelen. Het resterende energieverbruik is meer branchespecifiek: airco bij kledingzaken, koeling bij slagers en in de levensmiddelensector. Juist de brancheorganisaties
48
ECN-C--00-093
hebben kennis over het specifieke energieverbruik bij hun leden. Via hun bestaande communicatiekanalen kunnen zij de ondernemer benaderen. Die informatie betreft voorlichting over energiezuinige apparaten, installaties en verlichting. Daarnaast kan er méér dan nu het geval is gebruik worden gemaakt van regionale adviseurs van brancheorganisaties om het thema energiebesparing onder de aandacht te brengen. Echter, door het beperkte aantal adviseurs zijn deze slechts in beperkte mate in staat tot een deskundig advies op het gebied van energiebesparing. Wel kunnen zij ondernemers attenderen op het thema en doorverwijzen naar informatiebronnen, als een scan op internet en informatie over standaard besparingsmogelijkheden in de branche. Het aantal medewerkers verschilt overigens sterk per brancheorganisaties. Samenwerking tussen branches kan ervoor zorgen dat brancheorganisaties slagvaardiger kunnen optreden. Brancheorganisaties kunnen in een informatiebehoefte voorzien door onafhankelijke tests van energiebesparende producten te laten uitvoeren. Deze tests geven ondernemers meer informatie over de prestaties van apparaten op verschillende aspecten (waaronder energieverbruik). Alhoewel brancheorganisaties niet de kennis en capaciteit in huis zullen hebben voor dergelijke consumentenbondachtige tests, zijn zij wel in staat informatie hierover naar hun leden te verspreiden. De informatie kan ook worden gegoten in de vorm van een lijst met verschillende alternatieven. Zo ziet de ondernemer wat voor mogelijkheden hij heeft om op een andere manier in zijn behoefte aan licht, warmte, koeling etc. te voorzien. Deze lijst zou zich eveneens niet alleen op energiebesparing moeten richten, maar ook op andere prestaties en op bewezen werking in de praktijk. Daarbij kan informatie worden verzameld van ondernemers die in de praktijk al energiebesparende en duurzame technieken gebruiken. Brancheorganisaties zijn bij uitstek in staat om dergelijke kennis te verzamelen, en kunnen zich daarbij vooral richten op een aantal vooruitstrevende leden. Zo kan kennis over de praktijktoepassing van technieken in de voor de ondernemers relevante bedrijfsprocessen, naar de leden worden overgedragen. Dit komt tegemoet aan de behoefte van ondernemers, die graag meer praktische en concrete informatie over energiebesparing willen. Voorlichting voorafgaand aan het natuurlijk moment is belangrijk, omdat ondernemers op het natuurlijk moment niet altijd over voldoende tijd beschikken om zich op energiebesparing te oriënteren, zodat het aanbevelenswaardig is dat zij al van tevoren over de benodigde informatie beschikken. Zeker bij vervangingsinvesteringen is het van belang dat de ondernemer op de hoogte is van energiezuinige mogelijkheden. Bij verbouwingen zal de ondernemer meer tijd hebben zich te oriënteren. Ook hier is echter bewustwording van belang, omdat energiebesparing via aannemers en installateurs niet automatisch aan de orde zal komen. De vraag is ook of zij betrouwbare informatie verstrekken. Door ondernemers zal informatie van de brancheorganisaties eerder als betrouwbaar worden ervaren. De brancheorganisatie kan onafhankelijke informatie verstrekken als belangenbehartiger van haar leden. Een directe confrontatie met informatie over het energieverbruik van apparaten richting ondernemers zou kunnen worden gegeven door middel van energielabels overeenkomstig die voor apparaten op de consumentenmarkt. Een vrijwillig energielabel voor koude- en vriesmeubelen wordt al gebruikt als uitgangspunt voor de Stimeck-subsidieregeling. Dit label is op initiatief van TNO tot stand gekomen. Vragen vanuit individuele (MKB-)bedrijven hebben daarbij als stimulans gewerkt. Alhoewel er vooral sprake was van betrokkenheid vanuit de koudetechnische branche, heeft er ook inbreng plaatsgevonden vanuit de brancheorganisatie CBL (Centraal Bureau Levensmiddelen). Zowel bij het initiatief nemen tot het opzetten van een energielabel als bij het leveren van input bij de daadwerkelijke vormgeving ervan kunnen brancheorganisaties een rol spelen.
ECN-C--00-093
49
5.2
Advisering
Naast meer algemene voorlichting zijn in het vorige hoofdstuk een aantal activiteiten genoemd die betrekking hebben op individuele advisering van MKB-ondernemers: • Een MKB-ondernemer zou gewezen kunnen worden op de mogelijkheden voor energiebesparing in zijn bedrijf door middel van een energiescan. • Gestandaardiseerde aanpak of richtlijnen voor energiescans om de kwaliteit ervan te verbeteren. • Energiescans en voorlichtingsactiviteiten moeten goed worden afgestemd op de individuele situatie van de ondernemer. • Scans beperken tot belangrijkste en beïnvloedbare deel van energieverbruik of verbreding tot andere milieuthema’s. • In geval van onbevoegdheid dienen andere partijen bij het energiebesparingsbeleid in het MKB betrokken te worden. • Er bestaat nu geen duidelijk beeld over het percentage huurders binnen verschillende branches. Het is van belang deze situatie per branche te bekijken. De rol van brancheorganisaties is afhankelijk van de rol van andere actoren, zoals energiebedrijven en energieadviseurs. Energiebedrijven zijn in de MAP-periode actief betrokken geweest bij het uitvoeren van scans. Nu de heffing van MAP-gelden na 2000 zal worden beëindigd, is het de vraag welke initiatieven energiebedrijven nog zullen ontplooien op het gebied van energiescans. In de liberale energiemarkt zullen activiteiten als energiebesparingsadviezen vanuit dienstverlening aan de klant moeten gebeuren. Een klein bedrijf als Obragas werkt nu al vanuit die strategie en wil zich in de toekomst wellicht alleen op die dienstverlening toeleggen. Andere (vooral grote) bedrijven, zoals NUON kunnen zich meer richten op een efficiënte bedrijfsvoering en concurrerende prijzen. Ook vanuit de grotere bedrijven komen echter wel geluiden die aangeven dat energieadvisering een rol kan spelen in een geliberaliseerde markt. Zo heeft NUON een nieuwe business unit EPA opgericht. De activiteiten zijn in eerste instantie gericht op de woningbouw (waar het EPA al in de praktijk functioneert), maar kunnen wel dienen als indicatie voor de utiliteitsbouw. Klantenbinding is een belangrijk motief om een EPA af te nemen, van een commercieel aantrekkelijke activiteit is niet echt sprake. Wel is het mogelijk de kostprijs van een EPA dermate laag te houden dat hij voor de consument niet boven het subsidieerbare bedrag van 350,- wordt aangeboden. Het werken op een gestandaardiseerde manier zal voor EPA Utiliteit minder goed mogelijk zijn, omdat er waarschijnlijk branchespecifieke methodes worden ontwikkeld. Dit betekent dat de kosten in verhouding wel eens hoger zouden kunnen liggen dan bij de woningbouw. Alleen wanneer scans qua kosten op een aantrekkelijke manier kunnen worden aangeboden, zullen energiedistributiebedrijven energieadvisering als klantenbinding aanbieden. De energiescan zal dan waarschijnlijk onderdeel uitmaken van een contract. Professionele energieadviesbureaus houden zich slechts in beperkte mate met het MKB bezig. Zij richten zich op de markt van grotere energieverbruikers, waarbij energie in de milieuvergunning wordt meegenomen. Er is echter weinig aandacht voor het vervolgtraject na energiescans. Verder houden verschillende niet-commerciële bureaus zich bezig met energieadvisering aan het MKB.9 Gedurende de MAP periode hebben deze stichtingen vaak samengewerkt met energiebedrijven. Het is de vraag in welke mate en op welke manier energiebedrijven deze stichtingen nog zullen steunen. Mogelijkerwijs worden zij meer van andere partijen als gemeenten afhankelijk of kunnen zij hun werk voortzetten door subsidies. Het imago van dergelijke stichtingen is wisselend. Alhoewel zij vaak specifiek gericht zijn op bepaalde 9
Voor beschrijving van de werkwijze van dergelijke stichtingen zie Paragraaf 2.1.
50
ECN-C--00-093
branches en daardoor over deskundigheid beschikken, wordt hun positie gerelativeerd door hun ideologische inslag en het feit dat zij van subsidiegelden en samenwerking met andere actoren afhankelijk zijn. Omdat kleine ondernemingen voor commerciële bureaus amper interessant zijn, voorzien dergelijke organisaties wel degelijk in een behoefte. Brancheorganisaties kunnen de adviezen van deze stichtingen verbeteren door richtlijnen af te spreken voor advisering in een branchegerichte aanpak. Als deze stichtingen hun werk door onvoldoende financiering niet kunnen voortzetten en energiebedrijven bieden ook geen advisering als dienstverlening aan, dan ligt er een taak voor de brancheorganisaties om het initiatief te nemen. Brancheorganisaties leggen zich echter vooral toe op voorlichting, zij zijn een belangrijk communicatiekanaal naar individuele ondernemers. Voor individuele energiebesparingadviezen hebben zij geen capaciteit en niet de juiste kennis in huis. Brancheorganisaties zouden wel energieadvisering als dienst gezamenlijk voor haar leden kunnen inkopen. Door de geliberaliseerde energiemarkt zullen energiebedrijven steeds meer een landelijke dekking krijgen. Dat maakt het mogelijk om bijvoorbeeld met energiebedrijven contracten af te sluiten voor gehele branches. Met behulp van verschillende internetsites wordt ondernemers een indruk gegeven van de mogelijkheden en waar zij vervolgens terecht zouden kunnen voor vervolgactie. Dergelijke vervolgtrajecten zijn echter vaak in beperkte mate ingevuld (‘neem voor meer informatie contact op met uw energiebedrijf’). Brancheorganisaties kunnen een rol spelen bij het concreter maken van deze invulling. Meer dan bij standaard scans via internet, die zich richten op het hele MKB of op een specifieke branche en slechts een eerste indruk geven, is bij individuele scans directe toespitsing op de ondernemer en zijn of haar activiteiten van belang. Individuele energiescans zijn maatwerk. De vraag is of voor alle energiebesparende maatregelen een individuele scan noodzakelijk is. Voor energiebesparende apparatuur kan wellicht volstaan met goede branchegerichte voorlichting gericht op de apparaten zelf. Een scan moet zich daarnaast alleen richten op dat deel van het energieverbruik dat ook door de ondernemer te beïnvloeden is en die maatregelen waarvoor hij bevoegd is om ze uit te voeren. Zo heeft het geen zin MKB-ondernemers een scan aan te bieden waarin energiebesparende maatregelen aan het gebouw worden onderzocht als hij het bedrijfspand huurt en niet in eigendom heeft. Op die manier moet niet alleen de ondernemer zelf, maar ook de eigenaar van het gebouw (bijvoorbeeld de projectontwikkelaar) benaderd worden. Het is de vraag of het benaderen van niet-leden als projectontwikkelaars een directe taak is voor brancheorganisaties, zeker als dit geen direct voordeel voor leden oplevert (dit is mede afhankelijk van de manier waarop de energiekosten tussen huurder en eigenaar geregeld zijn). Het benaderen van projectontwikkelaars en andere verhuurders van bedrijfspanden lijkt eerder een taak van de overheid. Bij het ontwikkelen van het Energie Prestatie Advies (EPA) voor de Utiliteitsbouw is het eigendom van bedrijfspanden wel als een belangrijk knelpunt gesignaleerd, maar er is nog niets voor geregeld. Op dit moment bestaat er geen duidelijk beeld over het percentage huurders in de meeste branches. Branches zouden informatie kunnen verschaffen over de situatie van hun leden, en zich daar in hun eigen aanpak door moeten laten leiden. Het is aan instanties als Novem om, eventueel in samenwerking met bedrijfschappen, onderzoek te laten doen naar het percentage huurders in een hele branche, aangezien dit een zeer belangrijk gegeven is voor een realistische aanpak van branchegerichte energiebesparing. Een integrale milieuscan, die naast energie ook andere aspecten als afval en water belicht, kan leiden tot een betere verhouding tussen kosten en opbrengsten van individuele scans. De vraag is welke actor voldoende deskundigheid op alle terreinen heeft om een ondernemer van zo’n integrale milieuscan te voorzien. Het kan ten koste gaan van de diepgang van de adviezen en energiebesparing zou kunnen worden afgedaan als ‘bijproduct’.
ECN-C--00-093
51
5.3
Financiële dienstverlening
In het vorige hoofdstuk is een aantal vormen van financiële dienstverlening genoemd als oplossing voor de knelpunten onaantrekkelijkheid en onbetaalbaarheid: • Stapeling van subsidies en fiscale faciliteiten is vaak noodzakelijk, waarvoor een MKBondernemer naar meerdere loketten moet. Financiële dienstverlening kan zijn hulp bij of het uit handen nemen van subsidieaanvragen. • Met het vormen van inkoopcombinaties voor energiezuinige apparatuur kan de prijs worden verlaagd. • Financiële dienstverlening kan helpen energiebesparing betaalbaar te maken door kredietverlening of een financiële leaseconstructie. • Fiscale faciliteiten kunnen alleen worden benut door bedrijven die winst maken en pas aan het eind van het jaar worden geïncasseerd. Financial lease kan daarvoor een oplossing bieden. Brancheorganisaties kunnen hulp bieden aan hun leden bij het aanvragen van subsidies en het benutten van fiscale faciliteiten. Ze kunnen bijvoorbeeld informatie verstrekken over stapeling van subsidies en fiscale faciliteiten. Belangrijk is ook informatie over waar subsidies kunnen worden aangevraagd en hoe dat dient te gebeuren. De brancheorganisaties zouden ook aanvraagformulieren kunnen verstrekken. Internet biedt in dit kader nieuwe mogelijkheden. De Rabobank beschikt bijvoorbeeld al over vrij uitgebreide subsidieadvisering op internet. Door een gebrek aan capaciteit mag van brancheorganisaties niet worden verwacht dat zij maatwerk leveren. Individuele begeleiding bij de ondernemer thuis is het terrein van commerciële bureaus. Brancheorganisaties kunnen daar naar doorverwijzen. Dit soort maatwerk is belangrijk bij grote verbouwingen bijvoorbeeld. Voor subsidies op een enkele installatie of apparatuur kan meer algemene hulp volstaan. Ook bij energiebedrijven zit veel kennis over subsidies. Die kennis zit echter bij die mensen die de MAP activiteiten uitvoerden. Het is maar de vraag wat daar van overblijft als het MAP verdwijnt. Het is niet waarschijnlijk dat energiebedrijven MKB-ondernemers hulp aanbieden bij het aanvragen van subsidies, wanneer het energiebedrijf niet het beheer of eigendom van een installatie in handen krijgt. Financiële dienstverlening sec lijkt voor een commercieel energiebedrijf richting kleine ondernemers niet interessant. Het vormen van inkoopcombinaties voor energiezuinige producten zou heel goed kunnen passen binnen het takenpakket van een brancheorganisatie als belangenbehartiger van haar leden. De vraag is of brancheorganisaties nu al bepaalde producten of diensten voor al hun leden gezamenlijk inkopen. Het gezamenlijk inkopen van energiebesparende maatregelen ligt dan meer voor de hand, dan wanneer brancheorganisaties dat tot nu toe niet doen. Voorbeelden zijn er wel van de Vereniging Eigen Huis als belangenbehartiger van woningeigenaren die aanbiedingen heeft voor het onderhoud van een ketel of de aanschaf van een zonneboiler. Tot nu toe gaat de aandacht van brancheorganisaties uit naar het gezamenlijk inkopen van energie. Voor het gezamenlijk inkopen van energie is een heterogene samenstelling van een groep interessant. Met die heterogene samenstelling kan een meer continue energievraag worden gecreëerd. Voor energiebesparing zijn juist gemeenschappelijke kenmerken belangrijk. Het overkoepelende MKB Nederland gaat zich mogelijk met het vormen van inkoopcombinaties voor energie bezighouden. Enkele andere, concurrerende intermediaire organisaties spelen op dit gebied al een rol of hebben concrete plannen in die richting. Het gaat dan om organisaties als Energiebedrijf.com en Stichting Dienstverlening Energievoorziening (SDE), dat zich specifiek op het gezamenlijk inkopen van energie richt. Het Britse bedrijf Buyingpower heeft recent bemiddeling van energie-inkoop voor het midden- en kleinbedrijf aangekondigd. En dan is er bijvoorbeeld het initiatief van www.gasenlicht.net, die als vertegenwoordiger van de via haar website gebundelde groep afnemers wil opereren. Onafhankelijk van grote energiemaatschappijen willen zij een prijsverlaging bewerkstelligen
52
ECN-C--00-093
door samenwerkingsverbanden aan te gaan met verschillende producenten, distributeurs en belangengroepen van afnemers. Kredietverlening is in principe een zaak van traditionele geldverstrekkers (banken). Enkele energiebedrijven hebben een vervolg op het energiebesparingsfonds, maar na verdwijning van het MAP zal dat slechts op beperkte schaal voorkomen. Nuon is bijvoorbeeld een fonds gestart, maar wel in samenwerking met de ASN bank. Brancheorganisaties hebben voor kredietverlening te weinig middelen. Zij kunnen alleen met een geldverstrekker afspraken proberen te maken over goedkope kredieten voor energiebesparing. De meeste banken hebben groenfondsen en er zijn ook banken zoals de ASN met een meer ideële instelling. Vanuit groenfondsen worden tegen lagere rentetarieven projecten gefinancierd die energiebesparing of milieuverbetering bewerkstelligen. Net als bij het maken van een deal met leveranciers over inkoop van energiezuinige producten op grote schaal, kan een brancheorganisatie samen met een geldverstrekker goedkope kredietverlening voor energiebesparing aan de leden aanbieden. Wat betreft het aanbieden van financial lease constructies is het noodzakelijk dat de leasemaatschappij winst maakt om fiscale faciliteiten te benutten. De brancheorganisaties komen hiervoor niet in aanmerking. Wellicht dat sommige energiebedrijven in de toekomst leaseconstructies aan zullen bieden als middel om klanten te binden. De noodzaak tot klantenbinding is er ten aanzien van MKB-ondernemers echter pas in 2003 of 2004 wanneer de markt van kleinverbruikers vrijkomt. Op korte termijn kan een brancheorganisatie proberen samen te werken met professionele leasemaatschappijen en financieringsinstellingen. Voorbeelden van financial leaseconstructies met betrekking tot energiebesparing bestaan er al. Alle aanvragen voor EIA bijvoorbeeld op WKK-installaties komen van bedrijven uit de financiële dienstverlening. Dat is zeker niet de plek waar deze installaties worden neergezet, maar een uitvloeisel van leaseconstructies tussen banken en de industrie. Voor een leasemaatschappij is een leasecontract met één MKB bedrijf natuurlijk niet interessant, maar een standaard contract met een groot aantal bedrijven uit een branche wel. Voor brancheorganisaties liggen hier kansen voor dienstverlening.
5.4
Operationele dienstverlening
In het vorige hoofdstuk is een tweetal vormen van operationele dienstverlening genoemd als oplossing voor de knelpunten onzekerheid en onuitvoerbaarheid: • Energiebesparing vereist vaak een actieve opstelling van de ondernemer. Meer succes valt te verwachten als de ondernemer energiebesparingsmogelijkheden op een presenteerblaadje krijgt aangereikt. • Risico’s voor de ondernemer afdekken door operationele dienstverlening: contracten voor onderhoud en reparaties of operational lease. Bij operationele dienstverlening gaat het erom de MKB-ondernemer de realisatie en uitvoering van energiebesparende maatregelen uit handen te nemen. Dit is primair het terrein van de installateur, leverancier of aannemer. De ondernemer neemt contact met hem op het natuurlijke moment, het moment van aanschaf of vervanging. Installateurs en leveranciers leveren echter alleen waar de markt om vraagt. Zij zullen op dit moment nog niet uit zich zelf (vaak duurdere) energiebesparende producten promoten. Om die marktvraag wel te creëren kan een brancheorganisatie afspraken maken met meerdere installatiebedrijven of één bedrijf met landelijke dekking over de realisatie van energiebesparing. Door grootschalige inkoop kunnen de tarieven lager zijn en afspraken gemaakt worden over hoe de financiering kan worden geregeld (zie financiële dienstverlening). Met een aantrekkelijk aanbod komt de vraag vanzelf. Operational lease gaat nog een stapje verder, daarbij blijft hetgeen geleast wordt in eigendom en beheer van de leasemaatschappij. Op dit moment zijn er al organisaties die CV- en warm tapwater installaties verhuren, zoals verschillende ‘Gaswacht’ organisaties in Noord-Oost
ECN-C--00-093
53
Nederland (een samenwerking tussen energiebedrijven en installateurs) en Energielease een dochter van energiebedrijf ENECO. Voor woningbouwverenigingen bieden zij al collectieve huur- en onderhoudscontracten aan tegen gunstige tarieven. Ook bieden zij de mogelijkheid de kosten van reparaties en en eventuele vervangingskosten voor een bepaalde periode van de klant over te nemen. Voor energiebedrijven zijn dit soort activiteiten juist in een liberale energiemarkt interessant vanwege klantenbinding, zij hebben dan fysiek een voet tussen de deur. Voor operational lease constructies is operationele kennis nodig, maar ook kapitaal om te kunnen investeren. Als dit soort dienstverlening vanuit de markt wordt aangeboden dan zullen daarbij waarschijnlijk meerdere actoren betrokken zijn (bijvoorbeeld een energiebedrijf samen met een installateur). Ook hier kan een brancheorganisatie marktvraag creëren door afspraken te maken met die actoren. De genoemde bestaande verhuurbedrijven in de energiesector kunnen daarvoor het eerste aanspreekpunt zijn.
5.5
Overzicht van nieuwe taken voor brancheorganisaties
In de vorige paragrafen zijn verschillende nieuwe taken voor brancheorganisaties besproken. De tabel aan het einde van dit hoofdstuk geeft een overzicht. In het algemeen is voorlichting een belangrijke taak. Verder gaat het om het initiatief nemen tot, richtlijnen opstellen voor en afspraken maken over advisering en financiële en operationele dienstverlening. Deze taken kunnen niet als losse elementen worden gezien, waartussen naar believen een keuze kan worden gemaakt. Advisering alleen zal bijvoorbeeld niet tot succesvolle realisatie van energiebesparing in het MKB leiden. Daar gaat voorlichting aan vooraf en een vervolg met een aanbod van financiële en operationele diensten. Immers, als niet voor alle knelpunten die MKB-ondernemers ondervinden bij het realiseren van energiebesparing in het MKB een oplossing wordt gevonden, zal de inspanning tevergeefs zijn. Kortom, wil een aanpak van energiebesparing in het MKB succesvol zijn dan moeten alle in het overzicht genoemde elementen daarvan worden opgepakt. Wat betreft voorlichting kunnen brancheorganisaties een zelfstandige rol spelen. Voor activiteiten op het gebied van advisering, financiële en operationele dienstverlening is een brancheorganisatie afhankelijk van samenwerking met andere actoren. Brancheorganisaties hebben niet de kennis en capaciteit in huis om die diensten zelf aan te bieden. Probleem is dat energiebedrijven, installateurs en financiële dienstverleners op het vlak van energiebesparing geen diensten aanbieden aan MKB bedrijven. Het MKB is vanuit zijn aard als midden en kleinbedrijf commercieel niet interessant voor allerlei vormen van dienstverlening. Brancheorganisaties kunnen zorgen voor een bundeling en gezamenlijke inkoop van diensten. We kunnen echter niet in de toekomst kijken. Als in de liberale energiemarkt MKBondernemers door energiebedrijven worden ‘doodgegooid’ met energiescans, dan beperkt de rol van brancheorganisaties zich natuurlijk tot een advies over met wie je het beste ‘in zee’ kunt gaan. De rol van brancheorganisaties hangt dus ook af van ontwikkelingen op de markt van dienstverlening rond energiebesparing. Brancheorganisaties kunnen die marktwerking met een bundeling van krachten wel een beetje helpen. Het is goed te realiseren dat voor verschillende activiteiten verschillende actoren zich aandienen als samenwerkingspartner voor brancheorganisaties. Energiebedrijven beslaan waarschijnlijk het grootste deel van de activiteiten of hebben daarvoor al samenwerking met andere actoren opgezet. Als een brancheorganisatie een omvattend contract zou willen afsluiten voor alle op energiebesparing gerichte activiteiten, komen hier vooral energiedistributiebedrijven voor in aanmerking. Wel moet bedacht worden dat in een liberaliserende markt nieuwe actoren (bijvoorbeeld energiebedrijf.com) een rol kunnen gaan spelen. Tenslotte moet men zich realiseren dat maximaal 40% van de MKB-ondernemers lid is van een brancheorganisatie. Het merendeel van de ondernemers wordt met de activiteiten van
54
ECN-C--00-093
brancheorganisaties niet bereikt. Dit onderzoek stelt echter de rol van brancheorganisaties centraal. Zij zijn er juist voor specifieke dienstverlening aan hun leden. Indien die dienstverlening, ook op het gebied van energiebesparing, succesvol is, kan dat voor meer ondernemers een reden zijn om lid te worden. MKB-ondernemers die op een succesvolle manier energiebesparing weten te realiseren, vormen bovendien een voorbeeld voor de hele branche.
ECN-C--00-093
55
Activiteiten/diensten Voorlichting
Rol brancheorganisaties • • •
Advisering
• • • •
Financiële dienstverlening
• • • • • •
Operationele dienstverlening • •
56
Het onder de aandacht brengen van het thema energiebesparing, via hun bestaande communicatiekanalen of door gebruik te maken van regionale adviseurs, eventueel in samenwerking met andere branches. Het laten uitvoeren van onafhankelijke tests van energiebesparende producten en het verspreiden van die informatie. Het initiatief nemen tot en het leveren van input bij het opzetten van een energielabel voor vaak voorkomende energieverbruikende apparatuur in de branche. Het opzetten van een algemene scan op internet voor haar leden die een globale indicatie geeft van energiebesparingsmogelijkheden en doorverwijst voor vervolgacties. Het voor haar leden gezamenlijk inkopen van individuele energieadvisering als dienst. Het invullen van het vervolgtraject na advisering. Het onderzoeken van het percentage huurders in de branche (zodat duidelijk is in hoeverre een ondernemer bevoegd is om energiebesparende maatregelen te nemen) en een branchegerichte energieaanpak hierop af stemmen Het aanbieden van hulp aan leden bij het aanvragen van subsidies en het benutten van fiscale faciliteiten, zoals informatie over stapeling van subsidies, waar subsidies kunnen worden aangevraagd en hoe dat dient te gebeuren. Het verstrekken van aanvraagformulieren met aanwijzingen voor het invullen. Het doorverwijzen naar commerciële bureaus voor individuele subsidieadviezen. Het vormen van inkoopcombinaties voor energiezuinige producten Het aanbieden van goedkope kredietverlening voor energiebesparing in samenwerking met een geldverstrekker Het aanbieden van financial leaseconstructies voor energiebesparende producten in samenwerking met een financieringsinstelling of professionele leasemaatschappij Het doen van een aantrekkelijk aanbod voor de realisering van energiebesparing in samenwerking met een installatiebedrijf Het aanbieden van operational leaseconstructies voor energiebesparende producten in samenwerking met bijv. ‘Gaswacht’ organisaties
ECN-C--00-093
6.
DE VISIE VAN BRANCHEORGANISATIES ZELF
In dit hoofdstuk worden de in het vorige hoofdstuk geformuleerde rollen van brancheorganisaties getoetst aan de mening van de brancheorganisaties. Hiertoe is een telefonische enquête gehouden met een twaalftal brancheorganisaties (zie Bijlage C) op basis van de in Bijlage D bijgevoegde notitie. Dit waren brancheorganisaties uit de horeca, de detailhandel, en de ambachten. In de onderstaande drie paragrafen zal worden weergegeven hoe brancheorganisaties staan ten opzichte van activiteiten op de thema’s voorlichting en advisering, financiële dienstverlening en operationele dienstverlening. Het hoofdstuk zal worden afgesloten met een aantal concluderende opmerkingen over de toekomstige rol van brancheorganisaties.
6.1
Voorlichting en advisering
Hoewel naar voren komt dat brancheorganisaties goed op de hoogte zijn van de bedrijfsmatige activiteiten van hun leden, blijkt dat er in veel gevallen geen duidelijk beeld bestaat van het energieverbruik en de besparingsmogelijkheden. Bij branches die al een BEA en/of RMBP traject hebben doorlopen, bestaat er vaak wel meer kennis, maar ook hier is wel een behoefte aan meer specifieke informatie. Deze informatie betreft toepasbaarheid van installaties, apparaten en warmtevraagbeperkende maatregelen in concrete situaties: welk apparaat levert voor welk soort ondernemers de beste prestaties. De stap van algemene voorlichting (gericht op bewustwording) naar het verstrekken van gedetailleerde informatie over energiebesparing blijkt groot te zijn. Gebrek aan kennis en capaciteit worden daarbij als belangrijke redenen genoemd. Kennis over prestaties, terugverdientijden en subsidiemogelijkheden voor energiezuinige apparaten zijn slechts in beperkte mate aanwezig. Samenwerking met andere brancheorganisaties wordt vaak aangedragen als mogelijke oplossing voor dit probleem. De beschikbaarheid van (standaard)informatie, die richting leden kan worden verspreid of waarnaar leden kunnen worden doorverwezen, zou door deze samenwerking vergroot kunnen worden. Dit betekent dat de ondernemer ondanks de geringe capaciteit toch benaderd kan worden met informatie. Er bestaat al een aantal initiatieven die informatie voor verschillende MKB-branches geven. Als een goed voorbeeld wordt www.milieuwinst.nl genoemd, dat besparingsmogelijkheden in onder andere de detailhandel, de horeca en de recreatiesector aangeeft. Voor een deel kan er beter gebruik worden gemaakt van bestaande initiatieven, maar uitbreiding van (branchespecifieke) informatie blijft nodig. Dit geldt vooral voor de kleinere branches. Brancheorganisaties kunnen aansluiten bij bestaande scans en informatie op internet. Zo wordt bijvoorbeeld de internethelpdesk van Koninklijk Horeca Nederland als voorbeeld genoemd van een product dat naar andere brancheorganisaties vertaald zou kunnen worden, zodat niet opnieuw het wiel hoeft uitgevonden te worden. Op deze manier is het project ook nadrukkelijk opgezet en contacten om tot omzetting te komen bestaan al. Wel wordt aangegeven dat het vertalen naar andere branches tijd, kennis en geld zal kosten, waar niet alle brancheorganisaties makkelijk over beschikken. Hieraan kan worden tegemoet gekomen door slechts het algemene deel over te nemen of door alleen het gemakkelijkst te beïnvloeden deel van het energieverbruik aan de orde te stellen. Een ander probleem dat wordt aangegeven is dat slechts een deel van de leden actief internet gebruikt, en dus niet alle leden met het medium bereikt worden. Gecombineerd met het gegeven dat vaak maar rond de veertig procent van ondernemers binnen een branche lid is van de brancheorganisatie, wordt op deze manier maar een beperkte groep ondernemers bereikt. Inbreng van deskundigheid op het gebied van energie wordt als belangrijk genoemd. Binnen brancheorganisaties is eigenlijk niemand fulltime bezig met energie, zodat werknemers niet specifiek vanuit hun deskundigheid op het gebied van energie worden aangetrokken. Door tot samenwerking over te gaan zou dit wel kunnen gebeuren. De rol die regionale adviseurs zouden kunnen spelen is vooralsnog voornamelijk een doorverwijzende. Zij zouden leden kunnen ECN-C--00-093
57
wijzen op de aanwezigheid van internetsites of subsidie-informatie bij banken. Slechts een beperkt aantal branches beschikt echter over regionale adviseurs en als deze wel aanwezig zijn, hebben zij weinig tijd om zich bezig te houden met energiebesparing en bezoeken zij vaak slechts een beperkt deel van de leden. Over het uitvoeren van consumentenbondachtige tests zijn de meningen van de brancheorganisaties verdeeld. Er wordt wel een duidelijke behoefte aan dergelijke kennis waargenomen, maar het wordt niet in alle gevallen de taak van brancheorganisaties gevonden. Daarnaast worden gebrek aan deskundigheid en financiële middelen genoemd als belemmeringen. Ook wordt gesteld dat dergelijke tests alleen zin hebben als men de capaciteit of de financiële middelen heeft om zich hier in structurele zin mee bezig te houden. Het actualiseren van dergelijke tests is van belang om leden bruikbare informatie te bieden, en hiertoe is men vaak niet in staat. Toch zijn er wel brancheorganisaties die vergelijkbare tests hebben laten uitvoeren, met als achterliggende reden te achterhalen welke apparaten voldeden aan de ARBO-wetgeving. Motivatie om tot dergelijke tests over te gaan is het belang voor de leden: als er sprake is van regelgeving (een verplichting waaraan een ondernemer moet voldoen) zal hier sneller tijd en geld in worden gestoken dan als het gaat om energiebesparing. Mocht blijken dat dergelijke tests op het gebied van energiebesparing duidelijke financiële voordelen opleveren, dan zou hier door brancheorganisaties wel op ingesprongen (kunnen) worden. Vaak wordt aangegeven dat branches wel een ondersteunende rol zouden kunnen vervullen, maar dat dergelijke tests in samenwerking met andere actoren (leveranciers, Novem, TNO) plaats zouden moeten vinden. Vooral voor de kleinere branches lijkt het benaderen van producenten een effectievere manier om de ondernemer betere productinformatie over energiebesparing te bieden. Dit geldt zowel voor labeling van apparaten als voor het uitvoeren van consumentenbondachtige tests. Voor het spelen van een zelfstandige rol bij het uitvoeren van dergelijke tests is geen capaciteit. Vooral bij het energieverbruik dat niet branchespecifiek is (verlichting, airco, verwarming) is samenwerking tussen branches van groot belang. Dit biedt immers belangrijke schaal- en kostenvoordelen. Voor energieverbruik dat wel branchespecifiek is, zal de grootte van de brancheorganisatie een belangrijke rol spelen. De tandtechnische branche is bijvoorbeeld niet te vergelijken met de supermarktbranche, die zelf betrokken is geweest bij het opstellen van een label voor koelapparatuur. Zoals hierboven aangegeven zal de grootte van de organisatie (en de capaciteit beschikbaar voor het onderwerp energie), bepalen in hoeverre brancheorganisaties zelf input kunnen leveren of zich meer zouden moeten richten op het benaderen van producenten. Als dergelijke tests niet op ad hoc basis plaatsvinden, maar een meer structureel karakter krijgen, waarbij de informatie regelmatig geactualiseerd wordt, dan is samenwerking tussen brancheorganisaties en een actieve rol van leveranciers van apparaten vereist. De mogelijkheid om een aantal voorbeeldbedrijven te selecteren wordt over het algemeen duidelijk als een mogelijke rol van brancheorganisaties gezien. In deze voorbeeldbedrijven zou het functioneren van apparatuur in de praktijk bekeken kunnen worden, in ruil voor bijvoorbeeld subsidie of korting bij aanschaf van het te onderzoeken apparaat. Het invoeren van een apart energie- of milieuvignet voor ondernemers wordt in veel gevallen niet haalbaar of wenselijk geacht. Wel vindt men dat milieu onderdeel uit zou kunnen maken van een breder kwaliteitskeurmerk. Er is dan niet zozeer sprake van communicatie over milieuvriendelijk gedrag richting klant, zoals dat in de recreatiebranche het geval is. Er wordt vanuit gegaan dat de klant bij veel branches niet zozeer op milieu of energie zal letten, maar eerder zal letten op een breder kwaliteitskenmerk. Binnen dit keurmerk kunnen ook eisen over energieverbruik geformuleerd worden. Vanwege de toenemende vrije vestigingsmogelijkheden voor ondernemers wordt wel gedacht dat een keurmerk in de toekomst een steeds belangrijker functie gaat vervullen. Met betrekking tot het laten uitvoeren van scans en samenwerking met energiebedrijven kan worden geconstateerd dat er sprake is van een overgangssituatie. De beëindiging van de MAP-
58
ECN-C--00-093
periode en de aanstaande liberalisering leiden er mede toe dat brancheorganisaties ofwel geen contact hebben met energiedistributiebedrijven dan wel een afwachtende houding aannemen. Slechts een aantal brancheorganisaties heeft (nauwe) contacten met energiebedrijven. Met andere stichtingen die scans uitvoeren, zoals Collusie en Première, bestaan ook maar in een aantal gevallen contacten. Deze stichtingen werken voornamelijk op projectmatige basis en onafhankelijk van brancheorganisaties. De mogelijkheid werd geopperd om dergelijke bureaus meer structureel in te schakelen op het natuurlijk moment: met de brancheorganisatie worden afspraken gemaakt over het benaderen van ondernemers als zij een verbouwing hebben gepland. Er bestaat behoefte aan informatie over de mogelijkheden om energiebedrijven te benaderen: wat zijn de kostenvoordelen van inkoopcombinaties, hoe kunnen contracten over advisering het best worden afgesloten. Omdat brancheorganisaties vooralsnog vooral een reactieve rol spelen, is het belangrijk hun te laten zien bij welke initiatieven zij zich aan kunnen sluiten en welke mogelijkheden door liberalisering geboden worden. Belangrijk is dat deze mogelijkheden geformuleerd kunnen worden in termen van voordelen voor leden. Vooral het financiële voordeel dat met energiebesparing behaald kan worden, is in dit opzicht van belang. Aan de ene kant wordt gedacht aan samenwerking tussen brancheorganisaties en het combineren van inkoopcontracten van energie met energiebesparing. Anderzijds wordt aangegeven dat het afsluiten van contracten voor individuele brancheorganisaties eenvoudiger is (beter inzicht in energieverbruik) en dat het afsluiten van contracten gericht op energiediensten onafhankelijk van contracten over energielevering zullen plaatsvinden. De capaciteit om zich op de markt te oriënteren en zich verder te verdiepen in de mogelijkheden van liberalisering is vaak beperkt aanwezig. Daarom is in beide gevallen het samenwerken tussen brancheorganisaties van belang. Ofwel er wordt informatie uitgewisseld en meer inzicht verkregen in de mogelijkheden, of er worden daadwerkelijk gezamenlijk contracten afgesloten. Veel brancheorganisaties willen actief zijn op het gebied van energie als zij hun leden op dat gebied interessante diensten aan kunnen bieden. Het onderzoeken van het percentage huurders binnen een branche wordt door de meeste brancheorganisaties niet als reële mogelijkheid gezien. Vooral het bijhouden van een actuele database met complete gegevens van leden wordt als te moeilijk en tijdrovend gezien. Een inventarisatie van de verhoudingen lijkt in veel gevallen wel te realiseren, als het belang hiervan duidelijk wordt aangegeven. Als indicatie wordt in veel gevallen aangegeven dat het aantal ondernemers dat huurt in de buurt van de 50% zal komen. Dit beeld wisselt echter van branche tot branche. Met de situatie waarin een ondernemer verkeert kan wel rekening worden gehouden bij de ontwikkeling van scans en informatie (bijvoorbeeld door een aantal keuzemomenten in te bouwen). Ook werd wel opgemerkt dat eigendomsverhoudingen niet altijd duidelijkheid scheppen: in veel gevallen huurt de ondernemer zijn pand van zijn eigen B.V. Ondanks het feit dat hij eigenlijk huurt is hij wel degelijk bevoegd om maatregelen te nemen. Ook zijn er verschillende vormen van huur denkbaar, waarbij de installaties al dan niet bij de huur van het pand inbegrepen zijn. Gerelateerd aan de eigendomsverhoudingen van het pand speelt ook het al dan niet zelfstandig uitoefenen van het ondernemerschap een rol. Ondernemers die deel uitmaken van een keten zullen slechts in beperkte mate in staat zijn zelf beslissingen aangaande energiebesparing te nemen. In bepaalde branches wordt het aandeel zelfstandige ondernemers steeds kleiner, en stijgt het aandeel van grote (landelijk opererende) ketens. Alleen als het verspreiden van informatie en het aanbieden van diensten voor alle leden aantrekkelijk is, zullen brancheorganisaties een rol spelen. Als een groot aantal leden deel uitmaakt van een keten betekent dat de brancheorganisaties richting leden waarschijnlijk niet veel kan doen en eerder in gesprek zou kunnen treden met de betreffende ketens.
ECN-C--00-093
59
6.2
Financiële dienstverlening
De bereidheid bij brancheorganisaties om hun leden over subsidiemogelijkheden te informeren is duidelijk aanwezig. Deze activiteit sluit goed aan bij de kerndoelstellingen om leden voordelen te bieden. Het verstrekken van formulieren wordt wel als mogelijkheid genoemd, maar er wordt ook aangegeven dat deze erg eenvoudig te verkrijgen zijn. Wel is het zo dat de mogelijkheid bestaat dat verschillende subsidie-instanties benaderd moeten worden. Brancheorganisaties kunnen dan doorverwijzen. Netwerken daarvoor zijn wel aanwezig, maar totaalpakketten, waarin ook nog eens regionale verschillen zijn verwerkt, bestaan eigenlijk niet. Vooral een invulling op maat voor ondernemers en advisering over de mogelijkheid van stapeling van subsidies zijn belangrijk. Veel brancheorganisaties zijn niet in staat dergelijke informatie zelf te ontwikkelen, alhoewel door verschillende brancheorganisaties wel tijd wordt gestoken in de advisering van hun leden op het gebied van subsidies. Samenwerking en aansluiting bij bestaande informatie zijn mogelijkheden om met een beperkte capaciteit meer en completere informatie over subsidies te verstrekken. Het vormen van inkoopcombinaties voor energiezuinige apparatuur wordt in veel gevallen als een aantrekkelijke optie gezien, mocht men daarmee interessante financiële voordelen aan leden kunnen bieden. In een aantal gevallen was men van mening dat dergelijke activiteiten niet de taak van brancheorganisaties zijn. Het bieden van voordelen gebeurt echter ook al op andere gebieden, zoals bijvoorbeeld het aanbieden van verzekeringen met kortingen en brandstofpasjes voor bepaalde benzinepompen. Men richt het aanbieden van voordelen vrijwel nooit op producten die centraal staan in de bedrijfsvoering van de ondernemer, zoals een koelapparaat. Ook vraagt men zich af of individuele brancheorganisaties groot genoeg zijn om op dit gebied interessante kortingen kunnen bedingen. Dit geldt vooral voor de kleinere brancheorganisaties. Tot nu toe worden er vooral producten en diensten aangeboden, waar iedereen direct van gebruik kan maken. Bij energiezuinige apparatuur zal het gaan om veel kleinere aantallen. Ook is het ontplooien van activiteiten op dit gebied nog een stap te ver voor veel brancheorganisaties, die zich allereerst bezig houden met bewustwording bij de ondernemer. Dit betekent dat men vaak ook nog geen duidelijk beeld heeft van de behoeftes van ondernemers op het gebied van energiebesparing. Daarom is er op dit gebied duidelijk sprake van een reactieve opstelling: mochten er in de toekomst initiatieven worden genomen, waaruit blijkt dat er voordelen te behalen zijn, dan zal men zich hier in de regel wel bij aansluiten. Men vindt dit echter over het algemeen niet in eerste instantie een taak voor brancheorganisaties. Slechts door samenwerking en het duidelijk informeren van brancheorganisaties over mogelijkheden op dit gebied zijn inkoopcombinaties voor energiezuinige apparatuur denkbaar. Ook het afsluiten van contracten met financieringsinstellingen, leasemaatschappijen of kredietverleners wordt niet als een primaire taak van brancheorganisaties gezien. Dergelijke constructies lijken vooralsnog voor veel brancheorganisaties een stap te ver, maar dit kan snel veranderen als duidelijk gemaakt kan worden dat men leden hiermee voordelen kan bieden. Brancheorganisaties zullen pas interesse tonen in dergelijk diensten als de aantrekkelijkheid ervan duidelijk is aangetoond. Er is een voorbeeld bekend waarin een brancheorganisatie leden diensten aanbiedt bij het leasen van een auto. Hierbij moet wel weer onderstreept worden dat het nadeel van energiezuinige producten de beperkte vraag is. Zowel wat betreft aantallen als wat betreft het belang dat een ondernemer er aan toekent, zijn energiezuinige producten lastig te verkopen. Het aantoonbaar maken dat dergelijke constructies voordelen opleveren kan brancheorganisaties interesseren. Zelf zullen zij zich hier in eerste instantie niet op storten.
6.3
Operationele dienstverlening
Met betrekking tot operationele dienstverlening is het beeld dat brancheorganisaties hebben iets positiever. Brancheorganisaties erkennen het belang van installateurs, aannemers en andere actoren waar een ondernemer mee in aanraking komt op het natuurlijk moment. Daarom werd bijvoorbeeld voorgesteld om installateurs voorlichting te geven over branchespecifieke situaties 60
ECN-C--00-093
en de mogelijkheden van energiebesparing. Het afsluiten van contracten met bijvoorbeeld installateurs zou zowel voor ondernemers, installateurs als de brancheorganisatie interessant kunnen zijn. Het voordeel van ondernemers is dat hun installateur goed op de hoogte is van de situatie binnen de branche de dus goede adviezen kan geven. Afhankelijk van de precieze vorm van het contract zouden hier ook nog verdere voordelen aan vast kunnen zitten. Het afsluiten van dergelijke contracten heeft geen directe relatie met een liberaliserende energiemarkt. Wel wordt, overeenkomstig de analyse in Hoofdstuk 3, gesuggereerd dat het afsluiten van landelijke contracten eenvoudiger zou worden doordat als gevolg van liberalisering schaalvergroting optreedt. Ook hier lijkt vooral sprake te zijn van een reactieve opstelling van de meeste branches. Men heeft duidelijk behoefte aan inzicht in de mogelijkheden van het afsluiten van contracten en wat dit allemaal op zou kunnen leveren. Ook wordt wel opgemerkt dat het afsluiten van dergelijke contracten wel eens tot allerlei praktische problemen zou kunnen leiden. Vooral de positie van kleinere installateurs als onderdeel van MKB Nederland zou belemmerend kunnen werken op het afsluiten van contracten met grote installatiebedrijven. Behoefte aan meer inzicht geldt ook voor operationele lease contracten. Men heeft geen duidelijk beeld van de mogelijkheden en bovendien is men niet in staat zich hier meer in te verdiepen. Er wordt wel in enkele gevallen aangegeven dat leden zelf leasecontracten hebben afgesloten. Duidelijke informatie van buitenaf speelt een belangrijke rol om de onbekendheid van brancheorganisaties met het afsluiten van contracten op het gebied van energiebesparing te verkleinen. Ook wordt wel verwacht dat een vrije keuze van energiebedrijf een bewustwordingsproces op gang kan brengen: men gaat zich bewuster met energie en energiebesparing bezig houden.
6.4
Conclusies
Naar aanleiding van de gesprekken met brancheorganisaties kunnen een aantal conclusies worden getrokken over hoe brancheorganisaties hun rol zelf zien. Tevens komen een aantal zaken naar voren die van belang zijn bij het energiebesparingsbeleid voor het MKB in het algemeen, zaken die door partijen als Novem en het Ministerie van Economische Zaken niet onopgemerkt mogen blijven. Uit de gesprekken kan namelijk worden opgemaakt waar kansen liggen voor energiebesparing in het MKB en waar ondersteuning dan wel stimulering nodig is. De punten die belangrijk zijn voor het energiebesparingsbeleid richting het MKB in het algemeen komen terug in de conclusies en aanbevelingen in Paragraaf 9.3.
Hoe zien brancheorganisaties hun rol zelf? Vooral voorlichting en advisering worden door brancheorganisaties als ‘branche-eigen’ taken beschouwd. Taken op het gebied van financiële en operationele dienstverlening willen brancheorganisaties op zich nemen als blijkt dat men voordeel voor de leden kan bieden. Ook vindt men dergelijke taken niet in alle gevallen bij brancheorganisaties passen. De voorwaarde voor een rol voor brancheorganisaties is dat het gaat om standaardproducten, zoals airco’s en niet om producten die centraal staan in de bedrijfsvoering van een ondernemer, zoals een oven of een frituurpan. Alhoewel scepsis aanwezig is over het afsluiten van contracten, kan deze deels worden weggenomen door aan te geven hoeveel (financiële) voordelen contracten in de praktijk kunnen opleveren. Over een aantal soorten contracten, zoals het aanbieden van kredietverstrekking in samenwerking met een geldverstrekker en het maken van afspraken met een landelijk opererende installateur bestaat verdeeldheid. Er kan echter niet bij voorbaat gesteld worden dat bepaalde activiteiten structureel door brancheorganisaties worden afgewezen. Opmerkelijk is dat er een soort rangorde in de taken wordt aangebracht: eerst moet een bewustwordingsproces bij ondernemers in gang worden gezet, waarna vervolgens de behoefte voor bepaalde apparaten in kaart zou kunnen worden gebracht. Als volgende stap kan dan tot het aanbieden van producten en diensten worden overgegaan. Veel brancheorganisaties verkeren wat betreft
ECN-C--00-093
61
energiebesparingsbeleid nog in een beginfase. In eerste instantie zal er met name behoefte zijn aan branchespecifieke informatie voor de leden. Niet alleen de leden maar ook de brancheorganisatie zelf krijgt zo een beter beeld van de mogelijkheden. Uiteindelijk lijkt het ontstaan van een evenwichtig pakket van activiteiten belangrijk. Een ondernemer moet bij één loket voor alle activiteiten op het gebied van energiebesparing kunnen worden geholpen. Dit betekent dat er op zijn minst sprake zou moeten zijn van een doorverwijsfunctie, indien een brancheorganisatie niet zelf over voldoende kennis beschikt. Deze doorverwijsfunctie wordt in het algemeen door brancheorganisaties duidelijk onderschreven. Een brancheorganisatie kan taken alleen op zich nemen als zij in staat is dit structureel te doen. Er wordt regelmatig aangegeven dat er op een projectmatige manier wel activiteiten kunnen worden uitgevoerd, maar dat dit nog niet betekent dat er voldoende capaciteit voor een meer structurele invulling bestaat. Het geven van productinformatie wordt alleen zinvol gevonden als de mogelijkheid bestaat om dergelijke kennis actueel te houden. Daarbij wordt ook wel gewezen op de rol van andere actoren als leveranciers. Van samenwerking met andere brancheorganisaties en het creëren van eigen capaciteit en deskundigheid wordt eveneens veel verwacht. Wel bestaat er verschil van inzicht over hoe dit zou kunnen gebeuren. Waar aan de ene kant wel gedacht worden aan het gezamenlijk afsluiten van contracten op het gebied van energie en daaraan gerelateerde diensten, wordt aan de andere kant samenwerking vooral gezien als een manier om gezamenlijk meer kennis op te doen en informatie te verzamelen die voor alle branches relevant is. Het opstellen van voorbeeldcontracten en het laten doorrekenen van verschillende mogelijkheden worden daarbij als mogelijkheden genoemd.
62
ECN-C--00-093
7.
ENERGIE CENTRUM
Tussen brancheorganisaties in de detailhandel, ambachten en horeca, en Novem hebben besprekingen plaats gevonden over de noodzaak, wenselijkheid en mogelijkheden om te komen tot een samenwerkingsverband op het terrein van energie en energiebesparing. Dit beoogde samenwerkingsverband wordt het ‘Energie Centrum’ genoemd. De binnen MKB-Nederland georganiseerde brancheorganisaties in de detailhandel en ambachten, verenigd in de Nationale Winkelraad, en Koninklijke Horeca Nederland hebben in een projectvoorstel gericht aan het Ministerie van Economische Zaken een concrete uitwerking gegeven van de opzet van het Energie Centrum. Deze omschrijving uit hun projectvoorstel van 3 mei 2000, is in dit hoofdstuk gebruikt om te beoordelen of de huidige voorstellen voor het Energie Centrum aansluiten bij de bevindingen van dit onderzoek, of dat de voorstellen in dat licht aanpassingen en/of aanvullingen behoeven. Achtereenvolgens worden het doel van het Energie Centrum, de kansen en bedreigingen en de beoogde activiteiten besproken.
7.1
Het doel
Het doel van het Energie Centrum wordt in het projectvoorstel als volgt omschreven: ‘Het Energie Centrum heeft ten doel het faciliteren van brancheorganisaties en andere intermediairen bij het communiceren naar en ondersteunen van ondernemers om te komen tot energiebesparing en -kosten reductie. Daarnaast vervult het Energie Centrum als platform voor energievraagstukken een brugfunctie tussen zowel het MKB en de overheid als het MKB en aanbieders van producten en diensten.’ Uit de interviews met brancheorganisaties, zoals beschreven in het vorige hoofdstuk, blijkt dat brancheorganisaties op zich zelf welwillend staan tegenover activiteiten op het terrein van energiebesparing. Toch stellen zij zich op dit moment vaak reactief op. Die afwachtende houding komt voort uit een gebrek aan kennis en capaciteit10. Er is een gebrek aan kennis over de mogelijkheden van energiebesparing in de eigen branche. Om die reden blijkt de stap van algemene voorlichting (gericht op bewustwording) naar het verstrekken van gedetailleerde informatie over energiebesparing te groot te zijn. Verder hebben brancheorganisaties niet de tijd en de expertise om zich te verdiepen in de mogelijkheden van dienstverlening op het gebied van energiebesparing aan hun leden. Zij staan zeker niet afwijzend tegenover gezamenlijke inkoop van dit soort dienstverlening, maar weten eenvoudig niet hoe dat aan te pakken. Zo vragen zij zich bijvoorbeeld af hoe zij energiebedrijven het beste kunnen benaderen over inkoopcombinaties en contracten voor advisering. Het Energie Centrum kan dus een belangrijke rol spelen in het ondersteunen van brancheorganisaties en daarmee bijdragen aan een oplossing voor het gebrek aan kennis en capaciteit. Dit deel van de doelstelling van het Energie Centrum voorziet zeker in een behoefte, zoals gesignaleerd in dit onderzoek. Het andere deel van de doelstelling van het Energie Centrum betreft het vervullen van een brugfunctie, enerzijds tussen MKB en overheid, en anderzijds tussen MKB en aanbieders van producten en diensten. De brugfunctie tussen MKB en aanbieders van producten en diensten ligt in het verlengde van het ondersteunen van brancheorganisaties. Brancheorganisaties kunnen door het Energie Centrum worden geholpen bij het zoeken naar aanbieders van dienstverlening op het gebied van energiebesparing. Bij de ontwikkeling van nieuw energiebeleid zou een brugfunctie tussen MKB en overheid heel waardevol kunnen zijn. Zo is uit dit onderzoek gebleken dat bij de ontwikkeling van het EPA Utiliteit geen rekening wordt gehouden met 10
Uit de interviews met brancheorganisaties blijkt ook dat zij een afwachtende houding aannemen vanwege de plannen rond het Energie Centrum: er wordt gewacht met het ontplooien van eigen activiteiten m.b.t. energiebesparing totdat er meer duidelijkheid is over het Energie Centrum.
ECN-C--00-093
63
eigendomsverhoudingen van bedrijfspanden en dat wanneer de uitvoering wordt gekoppeld aan aan energie in de milieuvergunning MKB bedrijven buiten de boot dreigen te vallen. Het Energie Centrum zou bij de ontwikkeling van dit soort beleidsinstrumentarium mee kunnen denken om de praktische realiseerbaarheid te vergroten.
7.2
Kansen en bedreigingen
Er worden in het voorstel verschillende redenen voor samenwerking genoemd • een leidende rol voor het bedrijfsleven op het terrein van energiebesparing • efficiencyverbetering • behoefte aan een nieuwe intermediaire partij vanwege de liberalisering van de energiemarkten • faciliterend richting brancheorganisaties met beperkte capaciteit en expertise Uit de interviews blijkt dat brancheorganisaties zich reactief opstellen. Als belangenbehartigers zullen zij alleen dienstverlening aanbieden als dat hun leden voordelen biedt. Pas al blijkt dat dienstverlening op het gebied van energiebesparing voor de leden aantrekkelijk is, zal een brancheorganisatie die diensten aanbieden. Al met al staan brancheorganisaties welwillend tegenover dienstverlening op het gebied van energiebesparing, maar zullen zij die dienstverlening vanwege genoemde redenen niet uit zich zelf oppakken. Samenwerking binnen een Energie Centrum biedt mogelijkheden voor voorbeeldprojecten en kan daarmee brancheorganisaties stimuleren een pro-actieve houding aan te nemen. De resultaten van een experiment met het verlenen van een bepaalde dienst aan één specifieke branche kan bijvoorbeeld worden gecommuniceerd en vertaald naar andere branches. In het voorstel voor het Energie Centrum wordt onderkend dat het onderwerp energie een pro-actieve houding vereist en tot op heden het oppakken van de eigen verantwoordelijkheid nog maar beperkt gestalte heeft gekregen. Het Energie Centrum kan daar verandering in brengen. In de vorige paragraaf is reeds genoemd dat brancheorganisaties kampen met een gebrek aan capaciteit. De samenwerking in het Energie Centrum betekent bundeling van krachten en kan ervoor zorgen dat niet iedere brancheorganisatie opnieuw ‘het wiel uit moet vinden’. Het Energie Centrum kan dus zeker een faciliterende rol spelen voor brancheorganisaties, zowel door het beschikbaar stellen van capaciteit als door kennisontwikkeling en verspreiding. Ook de behoefte aan een intermediaire partij vanwege de liberalisering van de energie markt wordt aangevoerd als reden voor samenwerking. Op zich zullen in een liberale energiemarkt vanzelf intermediaire partijen ontstaan die diensten als inkoopcombinaties zullen aanbieden (denk aan energiebedrijf.com). Die rol hoeft niet alleen weggelegd te zijn voor brancheorganisaties. Wel zullen brancheorganisaties als belangenbehartiger hun leden ‘de weg moeten wijzen’ in nieuwe diensten die op de energiemarkt worden aangeboden. Zoals in het vorige hoofdstuk is beschreven, hebben veel brancheorganisaties behoefte aan informatie over de kostenvoordelen van inkoopcombinaties. Binnen het Energie Centrum kan kennis worden ontwikkeld over de voor- en nadelen van nieuwe energiediensten. In het voorstel worden ook een aantal bedreigingen voor het Energie Centrum genoemd: • onvoldoende deelname van brancheorganisaties • brancheorganisaties leggen zich al vast aan commerciële diensten • partijen willen opgedane kennis niet delen • brancheorganisaties zien onvoldoende mogelijkheden om zich individueel te profileren • brancheorganisaties en bedrijfschappen nemen een afwachtende houding aan t.o.v. elkaar • wet en regelgevingen en heffingen werken te nadrukkelijk en frustreren collectieve actie Gezien de afwachtend houding van brancheorganisaties valt niet te verwachten dat brancheorganisaties zich al vast leggen aan commerciële diensten van leveranciers. Ook blijkt 64
ECN-C--00-093
uit de interviews zoals beschreven in het vorige hoofdstuk dat brancheorganisaties graag willen samenwerken. Daarom mag verwacht worden dat zij wel willen deelnemen aan het Energie Centrum en opgedane kennis willen delen. De angst voor regelgeving die collectieve actie frustreert lijkt reëel gezien voorbeelden uit het verleden. Zo moest een bedrijf als Ahold afzonderlijk voor al haar Albert Heijn filialen (en dat zijn er meer dan 600!) subsidie aanvragen voor een bepaalde energiebesparingsmaatregel. Dit is een knelpunt dat de overheid zich zou moeten aantrekken. Geconcludeerd mag worden dat in het licht van dit onderzoek de kansen voor het Energie Centrum groter lijken dan de bedreigingen.
7.3
Activiteiten
Het Energie Centrum wordt gezien als een projectbureau op het gebied van energie en energiebesparing in het MKB. Het projectvoorstel voor het Energie Centrum gaat uit van een drietal hoofdactiviteiten: 1. Het vergaren en bewerken van generieke informatie, kennis en instrumentarium en het specifiek maken en verspreiden daarvan naar deelnemende branches. 2. Uitvoering van energieprojecten en programma’s in opdracht van de overheid, participanten en derden. 3. Voeren van regie over de regelingen ten behoeve van voorbeeld- en uitvoeringsprojecten. Hoofdactiviteit 1 sluit precies aan bij de bevindingen van dit onderzoek. Brancheorganisaties zullen uit zich zelf slechts beperkt dienstverlening op het gebied van energiebesparing aanbieden aan hun leden. Door hen te voorzien van informatie, kennis en instrumentarium kunnen zij gestimuleerd worden een meer pro-actieve houding aan te nemen. Hoofdactiviteit 2, projecten en programma activiteiten wordt in het projectvoorstel nader omschreven als activiteiten gericht op het genereren van informatie, kennis en met name instrumenten en diensten. Een voorbeeld is een onderzoek naar de gevolgen en mogelijkheden van de liberalisering van de energiemarkt. Uiteindelijk gaat het hier dus om kennisontwikkeling, die noodzakelijk lijkt om hoofdactiviteit 1 te kunnen uitvoeren. Het projectvoorstel gaat ervan uit dat deze activiteiten in opdracht van anderen door het Energie Centrum worden uitgevoerd. Gezien het belang van die kennisontwikkeling ligt het voor de hand dat het Energie Centrum zelf het initiatief neemt om de benodigde kennis te laten opbouwen bij daarin gespecialiseerde bureau’s en organisaties. Immers er is geconstateerd dat brancheorganisaties een afwachtende houding aannemen, maar wel met veel vragen zitten. Zo is in het vorige hoofdstuk naar voren gekomen dat zij informatie zouden willen hebben over prestaties, terugverdientijden en subsidiemogelijkheden van energiebesparende maatregelen en de kostenvoordelen van inkoopcombinaties. Gezien de afwachtende houding en het gebrek aan middelen is het niet te verwachten dat specifieke brancheorganisaties opdrachten aan het Energie Centrum zullen verstrekken. De vraag is waarom zo duidelijk een onderscheid wordt gemaakt tussen hoofdactiviteit 1 en 2. Beter is het deze in elkaars verlengde te zien. Uit de interviews met brancheorganisaties kwam als knelpunt naar voren dat een aantal van de in dit onderzoek geïdentificeerde activiteiten (bijvoorbeeld consumentenbondachtige tests) geen projectmatige activiteiten zijn en structurele middelen behoeven. Voor de financiering van die activiteiten zullen middelen van het Ministerie van Economische Zaken noodzakelijk zijn. Op zich ligt financiering vanuit de overheid voor de hand. Energiebesparing bij bedrijven is een belangrijk onderdeel van haar energiebesparingsbeleid.
ECN-C--00-093
65
Eerder heeft EZ ook bijgedragen aan de financiering van bijvoorbeeld het Projectbureau Warmte/kracht of het Projectbureau Duurzame Energie. Met het Energie Centrum heeft EZ de mogelijkheid een initiatief vanuit het MKB zelf te ondersteunen. Wel is het logisch dat de met overheidsgeld ontwikkelde kennis en instrumentarium voor het hele MKB beschikbaar moeten zijn. Onder hoofdactiviteit 2 zou ook de ondersteuning van brancheorganisaties bij de uitvoering van projecten kunnen vallen. Deze rol van het Energie Centrum lijkt op de rol die het Projectbureau Energie 2050 speelt bij Brabantse energieprojecten. Na drie jaar heeft dit Brabantse energiebureau zijn nut bewezen , vooral in de hulp aan gemeenten bij uitvoering van projecten. Hoofdactiviteit 3 betreft de regie over een BSE-achtige subsidieregeling. We kunnen constateren dat er reeds subsidieregelingen zijn bij Novem en bij Senter die branches of individuele ondernemers kunnen helpen bij de financiering van activiteiten op het terrein van energiebesparing. Het is dan ook niet logisch de regie van een subsidieregeling in handen te geven van een projectbureau dat daar geen ervaring mee heeft, en bovendien zelf projecten initieert waar zij subsidies bij nodig heeft.
66
ECN-C--00-093
8.
DUURZAME ENERGIE ALS VOORBEELD
In de Hoofdstukken 2 tot en met 7 is een overzicht gegeven van de huidige activiteiten, motivatie en prikkels van actoren, knelpunten bij ondernemers en de rol van brancheorganisaties bij energiebesparing in het MKB. In overleg met Novem worden in dit hoofdstuk de stimulering van de toepassing van drie duurzame energietechnologieën als case studies gebruikt: photovoltaïsche zonnepanelen (PV-panelen, deze wekken elektrische energie op), de (elektrische) warmtepomp en de zonneboiler (thermische zonne-energie die wordt gebruikt bij de verwarming van tapwater). Deze drie technologieën worden afzonderlijk besproken in Paragraaf 8.1 tot en met 8.3. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een beschouwing over toepassing van duurzame energie in het MKB en de rol van brancheorganisaties daarbij.
8.1
PV panelen
Photovoltaïsche energie (PV) is het opwekken van elektriciteit met behulp van zonlicht. PV kan op termijn een belangrijke duurzame energiebron worden. Nu bevindt PV zich echter nog in een vrij vroeg stadium van economische ontwikkeling. Om PV als reële optie beschikbaar te krijgen voor commercieel gebruik zal de kostprijs van elektriciteit uit PV nog aanzienlijk moeten dalen. Dat vraagt om technologische ontwikkeling en schaal vergroting in de toepassing van PV. Tot nu toe wordt schaalvoordelen vooral bereikt door toepassing van PV op woningen in nieuwbouwwijken. De vroegere energiedistributiebedrijven en gemeenten waren de trekkers van grootschalige projecten als Nieuwland in Amersfoort. Voor de gemeenten is PV een zichtbaar element in hun Duurzaam Bouwen beleid. De energiedistributiebedrijven hebben tot nu toe subsidies voor investeringen in PV verstrekt. Voor sommige bedrijven zoals NUON is investeren in PV onderdeel van hun bedrijfsstrategie om de grootste in duurzame energie te zijn. De met de PV panelen opgewekte elektriciteit kunnen energiebedrijven verkopen als groene energie (zonnestroom, natuurstroom, ecostroom etc.). In het kader van het MAP hebben energiebedrijven afgesproken in 2000 1,7 miljoen kWh aan duurzaam opgewekte elektriciteit te produceren. Via een verdeelsleutel is deze doelstelling toegedeeld naar de individuele distributiebedrijven. In 1998 hebben de energiebedrijven een systeem van Groen Labels ingesteld. Het Groen Label is een certificaat dat wordt uitgegeven bij iedere 10.000 kWh dat is opgewekt met duurzame bronnen. De Groen Labels worden door de distributiebedrijven verstrekt aan de producenten van duurzame elektriciteit, die ze vervolgens kunnen verkopen aan datzelfde of een ander distributiebedrijf. De individuele distributiebedrijven kunnen de groenlabels inkopen bij particuliere producenten of ze kunnen ze verdienen door zelf duurzame elektriciteit op te wekken. Wanneer een distributiebedrijf op januari 2001 het vastgestelde quotum niet heeft behaald dan is het verplicht Groen Labels te kopen bij een bedrijf dat er wel genoeg heeft. PV panelen produceren gelijkstroom. Om aan het net te leveren wordt deze gelijkstroom met een inverter omgezet in wisselstroom. In grootschalige projecten werden meestal veel panelen gezamenlijk op één centrale inverter aangesloten. Recent zijn zogenaamde ‘AC modules’ op de markt: PV panelen met een geïntegreerde inverter per paneel. Deze panelen, met een piekvermogen van 100 Watt, kunnen gewoon via een stekker in het stopcontact elektriciteit leveren aan een gebouw of het openbare net. Dit type panelen is vooral interessant voor de verkoop aan particulieren zoals in het Solaris project van Greenpeace is gebeurd. Juist dit type panelen zou ook gebruikt kunnen worden in de markt van het MKB. De investeringen in PV zijn nog zo hoog dat stapeling van subsidies noodzakelijk is. Om een investering in PV binnen de levensduur terug te verdienen, worden zowel subsidies bij Novem ECN-C--00-093
67
als bij energiebedrijven aangevraagd en moeten daarnaast nog fiscale faciliteiten worden benut. Het voordeel van bedrijven ten opzichte van woningen is dat zij die fiscale faciliteiten wel kunnen benutten en BTW verrekenbaar is. Knelpunt is dat een bedrijf voor subsidies en fiscale faciliteiten bij meerdere ‘loketten’ moet zijn. In Nederland is de afgelopen jaren door verschillende partijen samengewerkt in het kader van een PV-convenant. Ter voorbereiding op een nieuw convenant voor de periode 2001-2007 is door Ekomation een marktonderzoek gedaan naar verschillende segmenten in de aan het net gekoppelde PV markt (Ekomation, 2000). Zij geven aan dat juist kleine bedrijven (met name zakelijke dienstverlening) optimaal van fiscale faciliteiten kunnen profiteren. Toepassing van PV biedt hier mogelijkheden als marketinginstrument. Op bedrijfsgebouwen bestaat verder een enorm potentieel voor grote PV platdak systemen, interessant voor zonnestroom productie. In een achtergronddocument ter voorbereiding van het nieuwe PV convenant worden een aantal knelpunten genoemd waaraan gewerkt moet worden (PV Stuurgroep, 2000): • inpasbaarheid in de bouwstroom • esthetische acceptatie • betrouwbaarheid, levensduur en garantie • kosten en financiering • productontwikkeling Inpasbaarheid in de bouwstroom en esthetische acceptatie zijn zaken die vooral bij grootschalige toepassing van PV in nieuwbouwwijken van belang is. Wat betreft de betrouwbaarheid, levensduur en garantie vormen onderdelen als de inverter en aspecten als de waterkerende functie van daken aandachtspunten. Het knelpunt bij kosten en financiering is de benodigde cumulatie van subsidies en regelingen vanuit verschillende loketten. Produktontwikkeling is een belangrijk punt omdat de projecten tot nu toe maatwerk zijn. Met een concept als AC-modules wordt wel al meer een product neergezet dat breed toepasbaar is.
8.2
Warmtepompen
Met de toepassing van warmtepompen is tot nu toe relatief (vergeleken met zonneboilers of PV) weinig ervaring opgedaan. In de woningbouw werden de afgelopen jaren relatief kleine warmtepompprojecten gerealiseerd, met maximaal enkele tientallen woningen. Enkele projecten kregen te maken met technische problemen, waaruit blijkt dat het verder ontwikkelen voor de Nederlandse woningmarkt geschikte warmtepompsystemen (bronsysteem, warmtepomp en afgiftesysteem in de woning) noodzakelijk is. In de utiliteitsbouw worden veelal warmtepompen toegepast die ook de koelfunctie voor hun rekening nemen, al dan niet met gebruikmaking van energieopslag in de bodem. Die combinatie is bij nieuwbouw van grote utiliteitsgebouwen (meestal kantoren) mogelijk met acceptabele terugverdientijden en al in veel projecten met succes toegepast. Het gaat hier dan echter om heel grote kantoren met een koelvraag van 300 MWh in de zomer. Voor toepassing van warmtepompen in het MKB lijken de ontwikkelingen op de woningmarkt daarom meer van belang. Daarnaast worden warmtepompen toegepast in de industrie, deze worden alleen niet meegenomen in het duurzame energiebeleid. Deze warmtepompen benutten niet omgevingswarmte, maar industriële restwarmte en worden om die reden niet duurzaam genoemd. Zij leveren wel een bijdrage aan energiebesparing. Wat betreft warmtepompen spelen installateurs een cruciale rol. Uit een telefonisch gesprek met de Stichting Dubotechniek kwam naar voren dat het toepassen van minder conventionele technieken als warmtepompen problematisch kan zijn vanwege beperkte kennis en het meer gecompliceerde karakter van de techniek. De Stichting Dubotechniek gaat een cursus op dit gebied organiseren voor de installatiebranche. Slechts een aantal installatiebedrijven van de
68
ECN-C--00-093
ondertekenaars van het convenant warmtepompen in de woningbouw, past in de praktijk warmtepompen toe. Alhoewel de belangstelling bij opdrachtgevers groot lijkt te zijn, wordt er in de praktijk nogal eens afgezien van het toepassen van warmtepompen, of worden zij vanwege slecht functioneren weer verwijderd. Voor zonneboilers en PV-panelen zijn technische en financiële risico’s voor installateurs in mindere mate van belang. Dit zijn toepassingen die om minder specialistische kennis van de installateur vragen, en qua functioneren eenvoudiger zijn, en dus minder risico’s opleveren voor de installateur. Meestal zijn het provincies die ook subsidies voor warmtepompen of PV verstrekken. Vaak gaat het om woningbouwprojecten maar soms ook om duurzame energie op bedrijventerreinen. Dit geldt in ieder geval voor de Provincie Noord-Holland. De provincie Brabant heeft in samenwerking met Essent een fonds voor duurzame energie in het leven geroepen om het gebruik van duurzame energie te stimuleren. Met de 5,2 miljoen gulden die de komende jaren beschikbaar is, wordt onder andere beoogd in 2005 tenminste 280.000 vierkante meter zonnepanelen en 800 warmtepompen te hebben geïnstalleerd. Het fonds is niet bedoeld voor particulieren (nieuwsbrief Projectbureau Energie 2050).
8.3
Zonneboilers
Zonneboilers worden met name ontwikkeld voor de woningmarkt. In 1998 werd de 30.000 ste zonneboiler in gebruik genomen. Thans worden er gemiddeld zo’n 1000 zonneboilers per maand bijgeplaatst. Minder dan één procent van de aanvragen voor de subsidieregeling voor zonthermische systemen (EZ), komt van bedrijven. Uit gegevens van het EIA (Senter) blijkt dat voor 1998 twee aanvragen voor EIA op een zonneboiler in de detailhandel zijn gedaan en negen in de horeca. Bij bijvoorbeeld zorginstellingen met een grote warm tapwatervraag worden wel specifieke grote zonneboilersystemen geplaatst. Daarvoor worden door sommige energiebedrijven leaseconstructies aangeboden. De leasekosten zijn gelijk aan de uitgespaarde kosten voor de vermeden gasafname. Het energiebedrijf investeert, installeert en verzorgt tevens het onderhoud. Genoemde leaseconstructies zouden ook voor bepaalde branches in het MKB, zoals hotels of kappers interessant kunnen zijn. Het is alleen de vraag of energiebedrijven dergelijke leaseconstructies nog aanbieden als de bijdrage uit het MAP wegvalt. Momenteel kan op de investering in een zonneboiler subsidie worden verkregen van EZ en van energiebedrijven. Die subsidie van de energiebedrijven wordt gefinancierd uit de MAP gelden. De energiebedrijven hebben nog geen zonneboilerbeleid voor na 2000 geformuleerd en EZ vreest dat daarmee een ‘harde landing’ dreigt voor de zonneboiler. Uit een marktonderzoek van Ecofys voor zonneboilersystemen in de dienstensector, komen vooral de horeca bedrijven naar voren als grote warm tapwaterverbruikers (Stap, 1990). Bij restaurants is met name de vaatspoelautomaat van belang; in hotels wordt het meeste warm water verbruikt op de kamers. Er zijn in Nederland tientallen restaurants en honderden hotels met een hoog warmwaterverbruik (meer dan 1000 liter per dag). Bij kampeerbedrijven wordt het meeste warmwater gebruikt als douche- en afwaswater, en als suppletiewater voor een verwarmd zwembad, indien aanwezig. Het aantal kampeerbedrijven met een warmwaterverbruik van meer dan 1000 liter per dag wordt geschat op een kleine duizend. Koninklijk Horeca Nederland geeft desgevraagd aan dat zij geen beleid voeren ter stimulering van het gebruik van zonneboilers vanwege de hoge investering en lange terugverdientijd. Gemeenten stimuleren het gebruik van zonneboilers via voorlichting, subsidies en speciale campagnes (zonneboileracties) vaak in samenwerking met de energiebedrijven. Waarschijnlijk beperken die acties zich tot particuliere woningbezitters.
ECN-C--00-093
69
8.4
Duurzame energie bij MKB bedrijven
Verschillende perspectieven Novem ontwikkelt op dit moment een DE-scan Industrie waarmee bij een industrieel bedrijf kan worden onderzocht of duurzame energie een haalbare optie is en welke vormen van duurzame energie dan geschikt zijn voor dat bedrijf. In mei zijn drie pilots van start gegaan bij Dupont, Océ en Dumeco. Deze DE scan gaat uit van drie handelingsperspectieven voor bedrijven: • ‘make’, het zelf investeren in DE installaties en vervolgens gebruiken of verkopen • ‘facilitate’, meewerken aan het bevorderen van initiatieven van derden, bijvoorbeeld grondof dakopppervlak ter beschikking stellen • ‘buy’ het inkopen van groene stroom Het denken vanuit die drie perspectieven verbreedt de mogelijkheden voor toepassing van duurzame energie, ook voor MKB-ondernemers. Warmtepompen en zonneboilers geïnstalleerd in een bedrijf leveren lokaal duurzame warmte die door een bedrijf zelf moet worden gebruikt. In principe gaat het daarbij dus altijd om het ‘make’ perspectief. Maar door lease constructies komen andere perspectieven in beeld. Aan PV op daken van bedrijfsgebouwen wordt een groot potentieel toegedicht. Hier kunnen grootschalige PV systemen worden gerealiseerd voor de produktie van zonnestroom. Het MKB zou een deal kunnen sluiten met de leveranciers van zonnestroom, waarbij het dak beschikbaar wordt gesteld voor zonnepanelen. Het MKB zou in ruil daarvoor bijvoorbeeld gratis 10% van de geproduceerde zonnestroom geleverd kunnen krijgen. Het feit dat ondernemingspanden vaak geen eigendom van de ondernemer zelf zijn (dit geldt vooral voor de detailhandel en de horeca) is hierbij een knelpunt.
Drempels voor toepassing Duurzame energietechnologieën zijn minder ‘bewezen’ dan de standaardtoepassingen en vragen meer specialistische kennis van de installateur. Vooral bij warmtepompen is dit het geval. Tegen deze achtergrond is bijvoorbeeld de Stichting Profit DE opgericht. Bouwers en installateurs kunnen hier in een speciale expositieruimte nieuwe technieken zien en aanraken, wat een drempel zou moeten wegnemen voor daadwerkelijke toepassing. Het gaat hierbij niet alleen om duurzame technieken als zonneboilers en zonnepanelen, maar ook om warmteterugwinning uit ventilatielucht. Toepassing van duurzame energietechnologieën kan alleen gerealiseerd worden door stapeling van subsidies en benutting van fiscale faciliteiten. Daarvoor kan een ondernemer zich in de huidige situatie niet tot één loket wenden. Financiële dienstverlening zoals in voorgaande hoofdstukken beschreven, kan een oplossing bieden. Het Projectbureau Energie 2050 geeft aan dat duurzame energie altijd aan de orde komt in contacten met ondernemers, maar voor de implementatie blijken de terugverdientijden te lang. Wel neemt een aantal ondernemers groene stroom af. Dit is een optie die niet ingrijpt in de bedrijfsprocessen en niet vereist dat een ondernemer zich verdiept in de mogelijkheden, het functioneren, meerinvesteringen en terugverdientijden van duurzame technieken.
8.5
Brancheorganisaties en duurzame energie
Om de toepassing van duurzame energie te stimuleren is meer kant-en-klare kennis over de technieken van belang. Consumentenbondachtige tests die duurzame technieken naast conventionele alternatieven zetten, waarbij ook subsidiemogelijkheden op een rijtje worden gezet, kunnen hierbij uitkomst bieden. Door samenwerking kunnen brancheorganisaties bestaande informatie op dit gebied vertalen naar de situatie van MKB-ondernemers. Ook zou gebruik gemaakt kunnen worden van praktijkinformatie bij MKB-ondernemers die al duurzame
70
ECN-C--00-093
energie toepassen. Een beperkt aantal voorbeeldbedrijven kan informatie bieden over mogelijkheden en beperkingen van duurzame energie. Wel is er sprake van twee duidelijke beperkingen. Ten eerste zal de focus van brancheorganisaties meer liggen op conventionele energiebesparingsmaatregelen, die de ondernemer geld kunnen opleveren en een kortere terugverdientijd hebben. Mogelijkheden op het gebied van duurzame energie zouden eerder gezocht kunnen worden bij het handelingsperspectief ‘facilitate’, dan bij het zelf investeren in duurzame energie. Ten tweede kan duurzame energie effectiever worden toegepast in grootschalige nieuwbouwprojecten dan bij individuele MKB-ondernemers in een bestaand of nieuwbouwpand. Een behoorlijk aantal MKB-ondernemers zal niet eens bevoegd zijn om maatregelen te nemen, omdat zij huurder zijn in plaats van eigenaar. Het benaderen van andere partijen, als projectontwikkelaars, lijkt daarom een effectievere manier om duurzame energie in bedrijfspanden te stimuleren. Concluderend kan worden opgemerkt dat duurzame energie vooralsnog geen centrale rol zal spelen in de activiteiten van brancheorganisaties. Daarvoor is het aandeel van energie in MKBondernemingen te beperkt. Ook qua fasering is duidelijk dat in eerste instantie bewustwording en het informeren van ondernemers over meer standaard- en rendabele besparingsmaatregelen prioriteit zullen hebben. Toch betekent dit niet persé dat brancheorganisaties geen activiteiten zouden kunnen ontplooien op het gebied van duurzame energie. Informatie over duurzame energie zou met beperkte middelen kunnen worden vertaald naar het MKB door gebruik te maken van al beschikbare bronnen. Samenwerking is goed mogelijk omdat informatie op veel verschillende branches toepasbaar is. Voor zonneboilers en warmtepompen geldt dat toepassingen in sommige branches interessanter zullen zijn dan in andere. Voor zonnecellen geldt dit probleem in mindere mate. Beschikbaar dakoppervlak is hier de belangrijkste voorwaarde. Door nu al te kunnen informeren over duurzame energie geven brancheorganisaties invulling aan de één-loketfunctie ten opzichte van ondernemers en wordt voorkomen dat duurzame energie standaard wordt afgedaan als onrendabel en onaantrekkelijk. Dit laatste is belangrijk omdat er sprake is van een dynamische situatie: subsidies, Regulerende Energiebelasting, liberalisering en schaalvergroting beïnvloeden allemaal de aantrekkelijkheid van duurzame energie. Het in een vroegtijdig stadium bijhouden van dergelijke informatie betekent dat er een realistisch beeld van duurzame energie blijft bestaan.
ECN-C--00-093
71
9.
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
9.1
Volop kansen voor energiebesparing in het MKB
Er liggen nog volop kansen voor energiebesparing in het MKB. Daarbij is in dit onderzoek een duidelijke rol voor brancheorganisaties geschetst. Veel brancheorganisaties verkeren wat betreft energiebesparingsbeleid nu nog in een beginfase van wat als een soort ‘ontwikkelingsmodel’ kan worden gezien. Eerst moet een bewustwordingsproces bij ondernemers in gang worden gezet, vervolgens wordt een beeld gevormd van de mogelijkheden voor energiebesparing, en pas een volgende stap is het aanbieden van producten en diensten. In die zin valt er nog veel ontwikkelingswerk te doen. Samenwerking, bijvoorbeeld in de vorm van een Energie Centrum kan daarbij zeker helpen. Bovenstaande kan als de belangrijkste conclusie van dit onderzoek worden gezien. Hieronder volgen nog enkele conclusies en aanbevelingen ten aanzien van meer specifieke elementen uit het onderzoek.
9.2
Mogelijkheden voor brancheorganisaties
MKB heeft behoefte aan dienstverlening MKB-ondernemers ervaren verschillende knelpunten bij het realiseren van energiebesparing in hun bedrijf. De oplossing van die knelpunten ligt in activiteiten op het gebied van voorlichting, advisering en financiële en operationele dienstverlening. Voorlichting draagt bij aan bewustwording, want energiebesparing krijgt in het MKB nu nog te weinig prioriteit. Voorlichting en advisering is nodig in het kader van kennisoverdracht, MKB ondernemers moeten worden gewezen op de mogelijkheden van energiebesparing in hun bedrijf. Te vaak hield in het verleden de dienstverlening op na het uitbrengen van een energieadvies. Om de aantrekkelijkheid van energiebesparing te vergroten is stapeling van subsidies en het benutten van fiscale faciliteiten noodzakelijk, waarbij de MKB ondernemer zich in de huidige situatie zeker niet kan richten tot één loket. Daarom bestaat er behoefte aan financiële dienstverlening in de vorm van hulp bij het aanvragen van subsidies. Als de beschikbaarheid van middelen voor investeringen in energiebesparing een probleem is, kan kredietverlening of een financiële leaseconstructie een oplossing bieden. Vervolgens ontbreekt het veel ondernemers aan kennis, tijd of mankracht om besparingsmaatregelen uit te voeren. Men heeft al genoeg aan het hoofd om de zaak draaiende te houden. Energiebesparing vereist vaak een actieve opstelling van de ondernemer. Meer succes valt te verwachten als de ondernemer energiebesparingsmogelijkheden op een presenteerblaadje krijgt aangereikt. Een ‘operational leaseconstructie’ (leaseconstructie waarbij het geleasde in eigendom en beheer van de leasemaatschappij blijft) neemt een ondernemer de realisatie van energiebesparende maatregelen uit handen. Tevens worden daarmee eventuele risico’s bij de toepassing van innovatieve technologie afgedekt.
Huidige activiteiten ad hoc Een inventarisatie van de huidige activiteiten op het terrein van energiebesparing laat een versnipperd beeld zien waarin veel verschillende actoren zich bezig houden met voorlichting en advies aan MKB ondernemers. Deze activiteiten gebeuren ad hoc, steeds met verschillende samenwerkingspartners en kennen een projectmatige i.p.v. een structurele basis. Meestal zijn energiebedrijven bij advisering betrokken. Zij ontplooien die activiteiten in het kader van het MAP, dat na 2000 verdwijnt. In een liberale energiemarkt zullen energiedistributiebedrijven energieadvisering alleen als klantenbinding aanbieden, en dan alleen nog als zij erin slagen de
72
ECN-C--00-093
kosten van energiescans beperkt te houden. Brancheorganisaties zullen dan een taak hebben in het adviseren van hun leden met wie je het beste ‘in zee’ kunt gaan. Op grond van de behoefte aan dienstverlening bij ondernemers en de verwachte rol van andere actoren zijn in dit onderzoek rollen voor brancheorganisaties geïdentificeerd op het terrein van voorlichting, advisering, financiële en operationele dienstverlening. Het gaat om de volgende activiteiten:
Voorlichting • • •
Het onder de aandacht brengen van het thema energiebesparing, via hun bestaande communicatiekanalen of door gebruik te maken van regionale adviseurs, eventueel in samenwerking met andere branches. Het laten uitvoeren van onafhankelijke tests van energiebesparende producten en het verspreiden van die informatie. Het initiatief nemen tot en het leveren van input bij het opzetten van een energielabel voor vaak voorkomende energieverbruikende apparatuur in de branche.
Advisering • • • •
Het opzetten van een algemene scan op internet voor haar leden die een globale indicatie geeft van energiebesparingsmogelijkheden en doorverwijst voor vervolgacties. Het voor haar leden gezamenlijk inkopen van individuele energieadvisering als dienst. Het invullen van het vervolgtraject na advisering. Het onderzoeken van het percentage huurders in de branche (zodat duidelijk is in hoeverre een ondernemer bevoegd is om energiebesparende maatregelen te nemen) en een branchegerichte energieaanpak hierop af stemmen
Financiële dienstverlening • • • • • •
Het aanbieden van hulp aan leden bij het aanvragen van subsidies en het benutten van fiscale faciliteiten, zoals informatie over stapeling van subsidies, waar subsidies kunnen worden aangevraagd en hoe dat dient te gebeuren. Het verstrekken van aanvraagformulieren met aanwijzingen voor het invullen. Het doorverwijzen naar commerciële bureaus voor individuele subsidieadviezen. Het vormen van inkoopcombinaties voor energiezuinige producten Het aanbieden van goedkope kredietverlening voor energiebesparing in samenwerking met een geldverstrekker Het aanbieden van financial leaseconstructies voor energiebesparing voor energiebesparende producten in samenwerking met een financieringsinstelling of professionele leasemaatschappij
Operationele dienstverlening • •
Het doen van een aantrekkelijk aanbod voor de realisering van energiebesparing in samenwerking met een installatiebedrijf Het aanbieden van operational leaseconstructies voor energiebesparende producten in samenwerking met energiedienstenleveranciers (zoals ‘Gaswacht’ organisaties).
Gezamenlijke inkoop dienstverlening via brancheorganisaties Op het gebied van voorlichting kunnen brancheorganisaties een zelfstandige rol vervullen, zij kunnen onafhankelijke en betrouwbare informatie aan hun leden verschaffen. Voor advisering, financiële en operationele dienstverlening is in dit onderzoek geconstateerd dat het brancheorganisaties daarvoor ontbreekt aan kennis en capaciteit. Andere actoren, zoals energiebedrijven, banken en installateurs, moeten de feitelijke dienstverlening aan bedrijven verzorgen. Door de beperkte omvang van MKB-bedrijven in het midden en kleinbedrijf is die
ECN-C--00-093
73
dienstverlening commercieel minder interessant dan aan grote bedrijven. Brancheorganisaties kunnen een belangrijke rol spelen in het gezamenlijk inkopen van dienstverlening, zodat de betreffende actoren hun diensten aan een cluster van bedrijven kunnen aanbieden.
Afwachtende houding brancheorganisaties Brancheorganisaties staan welwillend tegenover activiteiten op het terrein van energiebesparing. Toch stellen zij zich op dit moment vaak reactief op. Er is namelijk een gebrek aan kennis over de mogelijkheden van energiebesparing in de eigen branche. Om die reden blijkt de stap van algemene voorlichting (gericht op bewustwording) naar het verstrekken van gedetailleerde informatie over energiebesparing te groot te zijn. Tevens willen zij als belangenbehartigers dienstverlening pas aanbieden als dat hun leden voordelen biedt. Zij staan zeker niet afwijzend tegenover gezamenlijke inkoop van dit soort dienstverlening, maar de aantrekkelijkheid ervan moet nog blijken in de praktijk. Zij weten eenvoudig niet hoe dat aan te pakken en het ontbreekt brancheorganisaties aan de capaciteit om zich te verdiepen in dienstverlening op het terrein van energiebesparing.
Energie Centrum faciliterende rol Het Energie Centrum kan derhalve een belangrijke rol spelen in het faciliteren van brancheorganisaties en daarmee bijdragen aan een oplossing voor het gebrek aan kennis en capaciteit. Samenwerking binnen een Energie Centrum biedt mogelijkheden voor voorbeeldprojecten en kan daarmee brancheorganisaties stimuleren een pro-actieve houding aan te nemen. Het Energie Centrum moet over voldoende middelen beschikken om niet alleen bestaande informatie te verspreiden, maar ook zelf benodigde kennis te (laten) ontwikkelen.
Rol duurzame energie beperkt Duurzame energie is vooralsnog geen belangrijk thema in het MKB. Brancheorganisaties richten zich liever op conventionele energiebesparingmaatregelen, die de ondernemer geld kunnen opleveren en een kortere terugverdientijd hebben. Mogelijkheden op het gebied van duurzame energie zouden eerder gezocht kunnen worden bij het handelingsperspectief ‘facilitate’, dan bij het zelf investeren in duurzame energie.. Dit handelingsperspectief houdt in het aanbieden van ruimte voor duurzame energie, zoals bijvoorbeeld het beschikbaar stellen van dakoppervlak voor PV-panelen. Dat kan overigens ook alleen maar als een MKB ondernemer zijn bedrijfspand in eigendom heeft.
9.3
Belangrijke punten bij energiebesparingsbeleid voor MKB
Tenslotte zijn in de gesprekken met brancheorganisaties een aantal algemene zaken naar voren gekomen die van belang zijn bij het energiebesparingsbeleid voor het MKB in het algemeen, zaken die door partijen als Novem en het Ministerie van Economische Zaken niet onopgemerkt mogen blijven. Uit de gesprekken kan namelijk worden opgemaakt waar kansen liggen voor energiebesparing in het MKB en waar ondersteuning dan wel stimulering nodig is. Alhoewel naar voren komt dat brancheorganisaties goed op de hoogte zijn van de bedrijfsmatige activiteiten van hun leden, blijkt dat er in veel gevallen geen duidelijk beeld bestaat van het energieverbruik en de besparingsmogelijkheden. Er is een behoefte aan meer specifieke informatie. Voor een deel kan er beter gebruik worden gemaakt van bestaande initiatieven, maar uitbreiding van (branchespecifieke) informatie blijft nodig. Dit geldt vooral voor de kleinere branches. De stap van algemene voorlichting (gericht op bewustwording) naar het verstrekken van gedetailleerde informatie over energiebesparing blijkt groot te zijn. Gebrek aan kennis en capaciteit worden daarbij als belangrijke redenen genoemd. Samenwerking met andere brancheorganisaties wordt vaak aangedragen als mogelijke oplossing voor dit probleem. Dit
74
ECN-C--00-093
betekent dat de ondernemer ondanks de geringe capaciteit toch benaderd kan worden met informatie. Het gegeven dat vaak maar rond de veertig procent van ondernemers binnen een branche lid is van de brancheorganisatie betekent, dat via brancheorganisaties maar een beperkte groep ondernemers wordt bereikt. Er is een duidelijke behoefte aan consumentenbondachtige tests van energiebesparende producten. Voor de kleinere branches lijkt echter het benaderen van producenten een effectievere manier om de ondernemer betere productinformatie over energiebesparing te bieden. Als dergelijke tests niet op ad hoc basis plaats vinden, maar een meer structureel karakter krijgen, waarbij de informatie regelmatig geactualiseerd wordt, dan zijn samenwerking tussen brancheorganisaties en een actieve rol van leveranciers van apparaten vereist. Voor commerciële energieadviseurs is het MKB niet interessant. Momenteel zijn al stichtingen actief die door gebruik te maken van subsidies en Melkertbanen zonder winstoogmerk energiebesparingsadviezen geven aan het MKB (bijvoorbeeld Première en Collusie). Door brancheorganisaties is de mogelijkheid geopperd om dit soort bureaus meer structureel in te schakelen op het natuurlijk moment: er kunnen afspraken worden gemaakt over het benaderen van ondernemers als zij een verbouwing hebben gepland. Randvoorwaarde is wel dat deze adviezen van goede kwaliteit zijn. Het onderzoeken van het percentage huurders binnen een branche wordt door de meeste brancheorganisaties niet als reële mogelijkheid gezien. Toch blijft dit een belangrijk punt, zowel voor de overheid als voor een brancheorganisatie. Informatie over subsidiemogelijkheden richting ondernemers en advisering over de stapeling van subsidies zijn belangrijk. Veel brancheorganisaties zijn niet in staat dergelijke informatie zelf te ontwikkelen. Samenwerking en aansluiting bij bestaande informatie zijn mogelijkheden om met een beperkte capaciteit meer en completere informatie over subsidies te verstrekken. Het vormen van inkoopcombinaties is nog een stap te ver voor veel brancheorganisaties, die zich allereerst bezig houden met bewustwording bij de ondernemer. De mogelijkheid om een aantal voorbeeldbedrijven te selecteren wordt over het algemeen duidelijk als een mogelijke rol van brancheorganisaties gezien. In deze voorbeeldbedrijven zou het functioneren van apparatuur in de praktijk bekeken kunnen worden, in ruil voor bijvoorbeeld subsidie of korting bij aanschaf van het te onderzoeken apparaat.
ECN-C--00-093
75
REFERENTIES Arkel, W.G. van, Jeeninga, H., Menkveld, M., Ruig, G.J. (1999): Energieverbruik van gebouwgebonden energiefuncties in woningen en utiliteitsgebouwen. ECN-C-99-084, ECN, Petten, 1999. Bedrijfschap Horeca Nederland (1997), Branchegerichte Energie Aanpak voor horeca van start. Persbericht P-021, Zoetermeer, 12 november 1997. Binnenlands Bestuur (1999): ‘Energiebesparing werkt alleen met strengere milieuvergunning’, Binnenlands Bestuur, nr. 16, 23 april 1999. Binnenlands Bestuur (1999): ‘Veel extra geld voor energiebesparing’, Binnenlands Bestuur, nr. 24, 11 juni 1999. Brabants Dagblad (2000): Fonds voor duurzame energie. internetpagina Stichting Dubotechniek, 29 april 2000. Campfens, F. en Rouwen, H. (2000), ‘Met voor en achter de meter’, Energietechniek, p. 190192, nr. 4, 2000. Centrum voor energiebesparing en schone technologie (1994): Investeringsgedrag en energieverbruik in het midden- en kleinbedrijf. Delft, april 1994. Centrum voor energiebesparing en schone technologie (1996): Stimulering van energie-efficiënt investeringsgedrag in het midden- en kleinbedrijf. Delft, juni 1996. Crok, M. (1998): ‘Bijstelling provinciaal energiebeleid’, Efficiënt, p. 26-27, november 1998. Dandridge, C. (1998) Access and Delivery Strategies for Small Businesses: Buyers Clubs for Energy Efficiency. ACEEE Summer Study on Energy Efficiency in Buildings, Washington, 1998. ECN (2000), Energie Markt Trends 2000. Petten, 2000. EIM (1998): Het milieuprofiel van het MKB. Zoetermeer, december 1998. EIM (1999): Invoering van het Energieprestatiekeur (EPK) in het MKB. Zoetermeer, 1999. Ekomation (2000): ‘De PV markt na 2000, Marktonderzoek naar, segmentatie van en stimuleringsinstrumeneten voor de netgekoppelde PV markt na 2000 in Nederland’, Ekomation, Rotterdam, januari 2000. Energieconsulent (1999): ‘Energiebesparingsfonds: extra duwtje in de rug energiebesparende investeringen’, Energieconsulent, nr. 3, p. 11-12, maart 1999
voor
Energieconsulent (1999): ‘Novem geeft advies bij meerjarenafspraken’, Energieconsulent, nr. 5, p. 13-14, mei 1999. Energieconsulent (2000): ‘Meer energie in de milieuvergunning’, Energieconsulent, nr. 2, p. 1113, januari 2000. Energiened (1999): Green paper; Energie en Milieu 21. Arnhem, 1999 Gelder, J.W. van (1999): ‘Kleinverbruikers krijgen geen lagere prijzen, maar wel maatwerk’, Efficiënt, p. 8-13, september 1999. Gelder, J.W. van (1999): ‘Toeleveranciers ontsnappen aan prijsdruk met nieuwe producten en diensten’, Gas, p. 6-11, oktober 1999. Gool, D. van (1999): ‘Een branche in beweging’, Koude en Klimaat, nr. 11, p. 8-9, november 1999.
76
ECN-C--00-093
Infomil (2000), Hoofdrapport project Energie in de milieuvergunning, Den Haag, februari 2000. Korver, H. (1998): ’Geld verdienen door energiebesparing’, Gas, p. 28-29, november 1998. Koude en Klimaat (1999): ‘Installatiebranche laat subsidiemogelijkheden liggen’, Koude en Klimaat, nr.1, p. 7-9, januari 1999. Marktplan Adviesgroep (1998): Wel compleet maar niet complex: regiopartners in energiebesparing. Bussum, 1998. Mil, R. van (2000), ‘PV-techniek: uitdaging voor installatiebranche’, Intech (VNI maandblad), nr. 4, p. 8-11, april 2000. Moor, R. e.a.(1997), Energiediensten onder nutscondities. Beleidsstudies Energie, DGE, Miniitsrie van EZ, 1997. Novem (1998), Effectief interveniëren in het MKB met energiebesparing, 1998. Novem (2000), Subsiedieprogramma Stimulering Productgerichte Milieuzorg 2000. internet: http://www.novem.nl/ Novem/HBD (1999), De waardering en effecten van energiescans. Bussum, 1999. ONRI (2000), De veranderende rol van advies- en ingenieursbureaus. Den Haag, 2000. Projectsecretariaat Schoner Produceren (1998-2000), Informatiebulletin. nr. 8-13, december 1998 – maart 2000. Projectsecretariaat Schoner Produceren (2000), Subsidiewijzer MKB 2000/2001, Amsterdam, 2000. PV Stuurgroep (2000): ‘PV op de kaart, op weg naar grootschalig gebruik van zonne-energie in Nederland, Achtergronddocument bij het PV Convenant 2001-2007’, PV Stuurgroep, maart 2000 (concept) Roggen, M. (1999), ‘Het gelijk van de meter’, Energietechniek, p. 595-597, nr. 11, 1999. ROM Magazine (1999): ‘Milieumonitoring door gemeenten’, ROM Magazine, nr. 8, p. 27, augustus 1999. Sprengers, M. (1998): ‘Martkmonitor Installatietechniek’, Verwarming en Ventilatie, p. 217221, maart 1998. Stap, C.A.M. (1990): Warmtetapwaterverbruik in de dienstensector. I: Rest; II: Hotels; III: Kampeerbedrijven (3 deelrapporten) Stichting Collusie (2000a): Projectplan D-shops. Amsterdam, 2000. Stichting Collusie (2000b), Milieuzorgprojecten. Amsterdam, maart 2000. Stimular (1999): Stimular preventie geeft resultaat! Monitor van preventieprojecten bij het MKB 1999. Rotterdam, oktober 1999. Van de Bunt (1999): Aandacht in de detailhandel voor milieubesparing dankzij of ongeacht voorlichting op brancheniveau? Evaluatie van het Implementatieplan Milieubeleid Detailhandel. Amsterdam, 1999. Verheijen, H. (2000), ‘Duurzame installaties bij bouwopleider’, Intech (VNI maandblad), nr. 6, p. 68-69, juni 2000.
ECN-C--00-093
77
BIJLAGE A BETROKKENEN INTERVIEWS Koninklijk Horeca Nederland, Dhr. Hagemans, persoonlijk gesprek, Woerden, 4 juli 2000 Bedrijfschap Slagersbedrijf, persoonlijk gesprek, Rijswijk, Mevr. Wewer, 13 juli 2000 Obragas, Mevr. Schils, persoonlijk gesprek, Helmond, 13 juli 2000 Projectbureau Energie 2050, Dhr. Visser, telefonisch interview, 18 juli 2000 NUON, Dhr. van der Meer, persoonlijk gesprek, Alkmaar, 5 juli 2000 Stichting Dubotechniek, Dhr. Rijsewijk, telefonisch interview, 6 juli 2000 Stichting Stimular, Dhr. van Engelenburg, telefonisch interview, 19 juli 2000 EnergieNed, Dhr. Niermeijer, telefonisch interview, 6 juli 2000 VNG, Dhr. Schel, persoonlijk gesprek, 5 juli 2000
78
ECN-C--00-093
BIJLAGE B NOTITIE INTERVIEWS B.1 Energiebesparing en duurzame energie in het MKB Als bijlage bij deze notitie vindt u een brief van Novem met daarin uitleg over het doel van het onderzoek. De centrale vraag van het onderzoek is hoe brancheorganisaties ondernemers in het MKB kunnen stimuleren tot het daadwerkelijk nemen van energiebesparende maatregelen en het gebruik van duurzame energie. De rol van brancheorganisaties staat daarin niet op zich zelf, maar hangt samen met de rol van andere actoren zoals energiebedrijven, installateurs, (bouwkundig) adviseurs en lokale overheden. Bij representanten van al deze actoren zullen interviews worden afgenomen over hun rol ten aanzien van energiebesparing in het MKB. In die gesprekken willen we een aantal onderwerpen aan bod laten komen: 1. huidige activiteiten en ervaringen 2. motivatie en prikkels 3. liberalisering van de energiemarkt 4. visie op veranderingen in nabije toekomst Concreet gaat het bij die onderwerpen om de volgende vragen:
1 Huidige activiteiten Wat doet uw organisatie momenteel concreet aan stimulering van energiebesparing en duurzame energie in het MKB? Op welke manier worden ondernemers in het MKB benaderd? Daarbij is het goed te horen wat de resultaten van die inspanningen zijn. Zijn de huidige activiteiten succesvol? Door welke succes- en faalfactoren wordt dit bepaald? Welke andere actoren spelen volgens u een belangrijke rol bij energiebesparing in het MKB? Werkt uw organisatie samen met andere actoren?
2 Motivatie en prikkels Naast een beeld van wat actoren doen om ondernemers te stimuleren tot het nemen van energiebesparende maatregelen of het gebruik van duurzame energie willen we graag weten waarom ze dat doen. Wat is de motivatie van uw organisatie voor bovengenoemde activiteiten? Met andere woorden: wat zijn voor uw organisatie op dit moment de prikkels om zich met energiebesparing in het MKB bezig te houden?
3 Liberalisering van de energiemarkt Door liberalisering van de energiemarkt verandert de rol van het energiebedrijf en kunnen MKB-ondernemers spoedig hun energieleverancier kiezen. Wat betekent de liberalisering van de energiemarkt voor de activiteiten die uw organisatie nu ontplooit om MKB-ondernemers te stimuleren energiebesparende maatregelen te nemen en duurzame energie te gaan gebruiken? Welke invloed heeft de liberalisering van de energiemarkten op de motivatie van uw organisatie om zich met energiebesparing in het MKB bezig te houden? Zal door de liberalisering van de energiemarkt daarbij uw positie ten opzichte van andere actoren veranderen?
4 Visie op de nabije toekomst Welke veranderingen in de nabije toekomst acht u nog meer van belang voor energiebesparing en duurzame energie in het MKB? Zal de aandacht voor energiebesparing en duurzame energie in het MKB in de nabije toekomst meer of minder zijn dan nu het geval is? Waarom?
ECN-C--00-093
79
BIJLAGE C BETROKKENEN ENQUETE Koninklijke Algemene Nederlandse Kappersorganisatie (ANKO), Dhr. Blanken Vereniging GEBRA, Mevr. Leeuwerink Koninklijk Horeca Nederland, Dhr. Hagemans Koninklijke Nederlandse Slagersorganisatie, Dhr. van Steden Koninklijke Nederlandse Drogistenbond , Dhr. Verhoog Mitex, Dhr. Meijerink Nederlandse Christelijke Bond van Rijwiel en Motorhandelaren, Dhr. van Velthoven Nederlandsch Tandheelkundig Genootschap, Dhr. Sigterman Unie van Electrotechnische ondernemers, Dhr. van Pelt Vakcentrum, Mevr. Hoogstraten VBW Centrale Vereniging Bloemendetailhandel, Dhr. Baars Vereniging van Laboratoriumhoudende Tandtechnici in Nederland, Mevr. van den Hoven
80
ECN-C--00-093
BIJLAGE D NOTITIE ENQUETE D.1 Knelpunten bij MKB-ondernemers, een behoefte aan dienstverlening en de rol van brancheorganisaties We onderscheiden een aantal knelpunten voor energiebesparing bij MKB bedrijven: onbekendheid, onbeduidendheid, onaantrekkelijkheid, onzekerheid, onverenigbaarheid, onuitvoerbaarheid, onbetaalbaarheid en onbevoegdheid. Deze knelpunten komen in onderstaande notitie aan bod, samen met een daaruit gesignaleerde behoefte aan dienstverlening. Tevens wordt aangegeven op welke manier brancheorganisaties een rol kunnen spelen bij die dienstverlening, gegeven de verwachte rol van andere actoren.
Voorlichting en advisering Of een MKB-ondernemer aanleiding ziet om in energiebesparing te investeren hangt in de eerste plaats af van zijn kennis over energieverbruik en besparingsmogelijkheden. In veel gevallen is die kennis onvoldoende aanwezig. Die onbekendheid leidt ertoe dat besparingsmogelijkheden over het hoofd worden gezien. Brancheorganisaties kunnen het thema energiebesparing onder de aandacht brengen via hun bestaande communicatiekanalen of door gebruik te maken van regionale adviseurs, eventueel in samenwerking met andere branches. Het natuurlijk moment biedt weinig tijd voor verdieping in alternatieven. Vooraf moeten ondernemers gericht worden geïnformeerd over energiezuinige producten. Als apparatuur voorzien zou zijn van een energielabel zou de ondernemer direct worden geconfronteerd met het energieverbruik. Brancheorganisaties kunnen het initiatief nemen tot het opzetten van een energielabel voor vaak voorkomende energieverbruikende apparatuur in de branche of input leveren bij de ontwikkeling ervan. Energiebedrijven hebben met de liberalisering van de energiemarkt en het verdwijnen van het MAP na 2000 geen reden meer om voorlichting te geven aan MKB bedrijven over energiebesparing. Gemeenten richten zich met energie in de milieuvergunning alleen op bedrijven boven een bepaald energieverbruik. De meeste MKB bedrijven vallen daarmee buiten de boot. Voorlichting past bij uitstek in de rol van brancheorganisaties, zij kunnen onafhankelijke en betrouwbare informatie aan hun leden verschaffen. De in sommige branches via Novem gepromote Branchegerichte Energie Aanpak richtte zich ook voornamelijk op voorlichting. Een MKB-ondernemer zou ook gewezen kunnen worden op de mogelijkheden voor energiebesparing in zijn bedrijf door middel van een energiescan. Brancheorganisaties kunnen een algemene scan opzetten op internet voor haar leden die een globale indicatie geeft van energiebesparingmogelijkheden en doorverwijst voor vervolgacties. Daarbij kunnen zij gebruik maken van kennis die al bij andere brancheorganisaties aanwezig is. Brancheorganisaties zijn al betrokken geweest bij het uitvoeren van Regionale MKB Besparingsprojecten (RMBPs). Brancheorganisaties zouden in samenwerking met Novem kunnen proberen een landelijke variant van deze regionale projecten op te zetten. Individuele energieadvisering blijft maatwerk. Energiebedrijven zijn in de MAP-periode actief betrokken geweest bij het uitvoeren van scans. Alleen wanneer energiescans tegen aantrekkelijke kosten kunnen worden aangeboden zullen energiebedrijven in de liberale energiemarkt energiescans gebruiken als een vorm van klantenbinding. Een brancheorganisatie kan individuele energieadvisering gezamenlijk inkopen als dienst voor haar leden. Belangrijk is ook aandacht te besteden aan het vervolgtraject na de advisering. Brancheorganisaties kunnen een rol spelen bij de invulling daarvan (zie bijvoorbeeld financiële en operationele dienstverlening).
ECN-C--00-093
81
Gebrek aan kennis en actie op het gebied van energiebesparing hangt vaak samen met het knelpunt onbeduidendheid. Energiekosten maken in het MKB slechts een zeer klein deel van de totale kosten uit (2 tot 5%). Daardoor krijgt energiebesparing bij MKB-bedrijven weinig prioriteit. Het knelpunt onbeduidendheid maakt energiescans, gezien de verhouding tussen de kosten van de scan en de opbrengsten van energiebesparing, als commerciële activiteit minder interessant. De verhouding tussen kosten en opbrengsten kan worden verbeterd door de scans te beperken tot het belangrijkste en beïnvloedbare deel van het energieverbruik of verbreding tot ander milieuthema’s. Brancheorganisaties kunnen MKB-ondernemers via voorlichting bewuster maken van een milieuvriendelijke imago, of een maatschappelijke verantwoordelijkheid, bijvoorbeeld door een milieuvignet op te zetten. Ook kunnen ze andere voordelen (zoals comfortverhoging) van energiebesparing onder de aandacht brengen. De MKB-ondernemer zal alternatieve investeringen tegen elkaar afwegen, waarbij een aantal criteria wordt gebruikt. Daarbij komen ook andere eisen kijken i.v.m. functionaliteit, zoals bijvoorbeeld hygiëne. Wanneer energiebesparende maatregelen niet aan de gestelde eisen kunnen voldoen, wordt gesproken van onverenigbaarheid. Vaak gaat het hierbij niet alleen feitelijke informatie, maar ook om het beeld dat een ondernemer van energiezuinige apparatuur heeft. Een oplossing kan zijn dat verschillende alternatieven naast elkaar worden gezet in consumentenbondachtige tests, waarin naast energiebesparing ook aan andere aspecten aandacht wordt besteed. Een brancheorganisatie kan dergelijke onafhankelijke tests van energiebesparende producten laten uitvoeren en de informatie verspreiden. Ten slotte moet de MKB-ondernemer zijn situatie kunnen beïnvloeden. Zo heeft een huurder veelal geen bevoegdheid om maatregelen te treffen aan het gebouw of een verwarmingsinstallatie, omdat die bevoegdheid is voorbehouden aan de eigenaar of beheerder van het pand. Dit knelpunt noemen we onbevoegdheid. Energiescans en voorlichtingsactiviteiten moeten goed worden afgestemd op de individuele situatie van de ondernemer. De brancheorganisatie zou het percentage huurders in de branche kunnen onderzoeken (zodat duidelijk is in hoeverre een ondernemer bevoegd is om energiebesparende maatregelen te nemen) en haar branchegerichte energieaanpak hierop afstemmen. In geval van onbevoegdheid dienen andere partijen bij het energiebesparingsbeleid in het MKB betrokken te worden. Dit is niet in het belang van brancheorganisaties, maar meer een taak van de overheid.
Financiële dienstverlening Dan het knelpunt onaantrekkelijkheid: de grenzen aan de geaccepteerde terugverdientijd worden bij veel energiebesparende maatregelen overschreden. Veel bedrijven hanteren in verband met een onzekere toekomst een terugverdientijd van minder dan 3 jaar. Vaak is stapeling van subsidies en fiscale faciliteiten noodzakelijk om besparingsmaatregelen rendabel te maken. Een MKB-ondernemer moet hiervoor naar meerdere loketten. Juist hierdoor is er behoefte aan een stukje financiële dienstverlening. Brancheorganisaties kunnen hun leden hulp aanbieden bij het aanvragen van subsidies en het benutten van fiscale faciliteiten door informatie te verschaffen over stapeling van subsidies, waar subsidies kunnen worden aangevraagd en hoe dat dient te gebeuren. Ook kunnen brancheorganisaties aanvraagformulieren verstrekken met aanwijzingen voor het invullen. Uiteindelijk kunnen ze ook doorverwijzen naar commerciële bureaus voor individuele subsidieadviezen. Door als brancheorganisatie inkoopcombinaties te vormen voor energiezuinige apparatuur kan de prijs worden verlaagd. Fiscale faciliteiten kunnen alleen worden benut door bedrijven die winst maken en pas aan het eind van het jaar worden geïncasseerd. Een financiële leaseconstructie kan daarvoor een oplossing bieden. Brancheorganisaties kunnen financiële leaseconstructies voor energiebesparende producten ontwikkelen aanbieden aan hun leden in samenwerking met een financieringsinstelling of een professionele leasemaatschappij.
82
ECN-C--00-093
Een MKB-ondernemer moet beschikken over voldoende middelen om de investering te kunnen plegen. Er dient kapitaal aanwezig te zijn om de investering te kunnen financieren. Uit evaluatie van energiescans blijkt dat de belangrijkste reden voor het niet doorvoeren van de adviezen ligt in de kosten. Dit knelpunt noemen we onbetaalbaarheid. Financiële dienstverlening kan helpen energiebesparing betaalbaar te maken door kredietverlening of een financiële leaseconstructie. Brancheorganisaties kunnen goedkope kredietverlening voor energiebesparing aanbieden in samenwerking met een geldverstrekker.
Operationele dienstverlening Naast knelpunten die te maken hebben met de aanleiding voor investeren in energiebesparing, worden knelpunten onderscheiden die te maken hebben met de uitvoering van maatregelen (onuitvoerbaarheid). Veel ondernemers ontbreekt het aan kennis, tijd of mankracht om besparingsmaatregelen uit te voeren. Men heeft al genoeg aan het hoofd om de zaak draaiende te houden. Energiebesparing vereist vaak een actieve opstelling van de ondernemer. Meer succes valt te verwachten als de ondernemer energiebesparingmogelijkheden op een presenteerblaadje krijgt aangereikt. Primair is dit het terrein van de installateur, leverancier of aannemer. Zij zijn echter meer trendvolgend en leveren waar de markt om vraagt. Brancheorganisaties kunnen in samenwerking met een installatiebedrijf een aantrekkelijk aanbod aan hun leden doen voor de realisering van energiebesparing. Met een aantrekkelijk aanbod kan de vraag vanzelf komen. Een ander probleem kan zijn dat van tevoren niet precies te berekenen valt hoe hoog de besparingen zullen uitvallen (zijn bijvoorbeeld afhankelijk van het gebruik van installaties of apparaten). Dit knelpunt noemen we onzekerheid en betekent dat investeringen in energiebesparing financiële risico’s met zich mee kunnen brengen. Dit geldt zeker voor innovatieve technologie, zoals warmtepompen of PV (zonnepanelen). Risico’s voor de ondernemer kunnen worden afgedekt door operationele dienstverlening: contracten voor onderhoud en reparaties of operational lease (leaseconstructies waarbij het geleasde in eigendom en beheer van de leasemaatschappij blijft). Brancheorganisaties kunnen lease constructies voor energiebesparende producten aanbieden aan hun leden in samenwerking met energieleasebedrijven (nu vooral dochters van energiebedrijven). Zoals uit bovenstaande beschrijving blijkt, kunnen brancheorganisaties op het gebied van voorlichting een zelfstandige rol spelen. Bij advisering, financiële en operationele dienstverlening moeten we constateren dat het brancheorganisaties daarvoor ontbreekt aan kennis en capaciteit. Andere actoren, zoals energiebedrijven, banken en installateurs, moeten de feitelijke dienstverlening aan bedrijven verzorgen. Alleen door de omvang van het midden en kleinbedrijf is die dienstverlening aan het MKB commercieel minder interessant dan aan grote bedrijven. Brancheorganisaties kunnen een belangrijke rol spelen in het gezamenlijk inkopen van dienstverlening, zodat de betreffende actoren hun diensten aan een cluster van bedrijven kunnen aanbieden.
ECN-C--00-093
83