..en wij zijn de tomaten!
Een lesprogramma over energie voor de bovenbouw van het basisonderwijs.
CNME
GELDERLAND Handleiding energieprogramma pag. 1
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
ENERGIE
Inhoud IN HET KORT ................................................................................................................. 2 BESCHRIJVING LESSENSERIE .................................................................................. 3 1. DENK AAN ENERGIE ................................................................................................ 5 Inleiding ......................................................................................................................................... 5 Opdracht 1.1: Een hoofd vol energie ............................................................................................. 6 Opdracht 1.2: Kunnen we zonder? ............................................................................................... 7
2. IN ROOK OPGAAN.. ................................................................................................. 11 Inleiding ....................................................................................................................................... 11 Opdracht 2.1: Snoepbomen. ....................................................................................................... 11 Opdracht 2.2: Help, er komt rook uit het stopcontact! ................................................................. 13
3. MINDER ROOK ........................................................................................................ 17 Inleiding ....................................................................................................................................... 17 Opdracht 3.1 ‘Schone energie’ .................................................................................................... 17 Opdracht 3.2 ‘Watt is zuinig?’ .................................................................................................... 18 Afsluiten en informatie over les 4................................................................................................. 19
4. DE ENERGIE - UITDAGING ..................................................................................... 21 5. WAT HEBBEN WE GELEERD? ............................................................................... 25 Terugblik en nabespreking les 4 .................................................................................................. 25 Opdracht 5.1: Hoe vertel ik het mijn..? ........................................................................................ 26 Opdracht 5.2: Wat ik weet over energie. ..................................................................................... 26
BESCHRIJVING VERHALEND ONTWERP ................................................................ 27 PEDAGOGISCH - DIDAKTISCH .................................................................................. 31 Doel van het programma ............................................................................................................. 31 Lessenserie ................................................................................................................................ 32 Verhalend Ontwerp ...................................................................................................................... 33 Relatie met kerndoelen................................................................................................................ 34
ENERGIE WOORDENBOEK ....................................................................................... 35
Handleiding energieprogramma pag. 2 versie 1 februari 1999
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
ENERGIE
IN HET KORT
Het onderwerp energie heeft vele kanten. Dit programma gaat over het duurzaam gebruik van energie: hoe we ervoor kunnen zorgen dat mensen overal op de wereld, nu en in de toekomst voldoende energie en een gezonde leefomgeving hebben. In de leeractiviteiten komen ook aspecten als techniek, natuurkunde, verzorging, meten, rekenen e.d. aan de orde, maar altijd in relatie tot het hoofdonderwerp.
D OEL 4 4 4
Leerlingen motiveren om zorgvuldig (duurzaam) met energie om te gaan. Ze kennis bijbrengen waarmee ze informatie over energiegebruik (media, reklame) kunnen begrijpen. Ze de mogelijkheden en de moeilijkheden van duurzaam energiegebruik laten ervaren.
DOELGROEP Leerlingen uit de bovenbouw van het basisonderwijs en de basisvorming van het voortgezet onderwijs.
OPZET Het programma bestaat uit een aantal lessen, waarbij u kunt kiezen uit 1. een ‘traditionele’ aanpak (lessenserie) met instructie en verwerking met behulp van werkbladen. 2. het werken met een verhalend ontwerp. Eén van de lessen, waarin de opgedane kennis en vaardigheden toegepast kunnen worden, vindt plaats in het CNME.
VOORBEREIDING Lees op pag. 34 en 35 de informatie over beide benaderingswijzen (lessenserie of verhalend ontwerp). De beschrijving van de lessenserie vindt u op pag. 3 en die van het verhalend ontwerp op pag. 29. Kies uw aanpak.
OP- EN AANMERKINGEN Uw op- en aanmerkingen over dit programma kunt u doorgeven aan het CNME of per email aan
[email protected].
Handleiding energieprogramma pag. 3
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
ENERGIE
BESCHRIJVING LESSENSERIE
INHOUD Het programma heeft 5 onderdelen (lessen). De onderwerpen worden klassikaal behandeld. Individuele differentiatie kan met verdiepingsopdrachten (spitbladen). Les 1. In de inleiding van de eerste les maakt u uw leerlingen duidelijk dat het programma niet gaat over onze lichaams-energie, maar over elektriciteit, gas, benzine e.d. In opdracht 1.1: Een hoofd vol energie schrijven uw leerlingen op wat ze al over het onderwerp weten. Zo kunnen ze na afloop vaststellen wat ze erbij hebben geleerd. Bij opdracht 1.2: Kunnen we zonder? merken de leerlingen hoe vaak ze energie gebruiken en stellen ze zich voor hoe dat zonder energie zou moeten. Les 2. De tweede les gaat over de problemen die ons huidige energiegebruik veroorzaakt: Opdracht 2.1: Snoepbomen behandelt het onderwerp uitputting (het opraken van de brandstoffen) en onze verantwoordelijkheid daarvoor. Indien u vindt dat de gekozen vorm niet geschikt is voor uw groep, kunt u het begrip 'uitputting' kort aanstippen in de inleiding en alleen opdracht 2.2 klassikaal behandelen. Het probleem van de luchtvervuiling komt aan de orde in opdracht 2.2: Help, er komt rook uit het stopcontact Les 3. In de derde les maken uw leerlingen kennis met de mogelijke oplossingen voor de problemen. Opdracht 3.1: Schone energie gaat over het gebruik van zonne- en windenergie. Opdracht 3.2: Watt is zuinig? gaat over energiebesparing. Doe in deze les tenminste één van de opdrachten en stip in elk geval de andere oplossing kort aan. Opdracht 3.1. is betrekkelijk eenvoudig. In 3.2. zit veel rekenwerk en de eenheden Watt en Wattuur. Handleiding energieprogramma pag. 4 versie 1 februari 1999
Les 4. Voor de vierde les komt u met uw klas naar het praktijklokaal. Daar kunnen uw leerlingen wat ze geleerd hebben in de praktijk toepassen. Zo ervaren ze welke mogelijkheden en moeilijkheden verantwoord omgaan met energie met zich meebrengt. Les 5. In de vijfde les kunnen de leerlingen een brief schrijven aan een ander, waarin ze uitleggen hoe het nu zit met ons energiegebruik, de problemen en de mogelijke oplossingen. ( Opdracht 5.1: Hoe vertel ik het mijn ….?) Als afsluiting nemen ze het werkblad van opdracht 1.1. nog eens voor zich. Zo kunnen ze zien wat ze erbij hebben geleerd. Dat kunnen ze ook opschrijven.
LESBESCHRIJVINGEN Bij het begin van elke les vindt u een opsomming van de lesdoelen, de benodigde materialen, de noodzakelijke voorbereiding en de lesopbouw. Daarna volgt de beschrijving van de les zelf: inleiding, opdrachten en nabespreking. Daarbij hebben we ervoor gekozen om de informatie die direct voor de leerlingen bestemd is, 'voorleesbaar' op te schrijven. Niet dat het de bedoeling is dat u deze teksten precies zo voorleest, u kunt het volledig op uw eigen manier en in uw eigen woorden doen.
Deze (voorlees)teksten zijn in een ander lettertype weergegeven dan de informatie die allereerst voor u bestemd is.
EXTRA OPDRACHTEN Bij de lessen zijn enkele extra opdrachten (spitbladen) waarmee leerlingen zelfstandig de lesstof kunnen uitdiepen. (voorbereiding z.o.z.)
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
VOORBEREIDING Voor de lessen die u op school geeft, moet u een aantal werkbladen kopiëren. Deze staan bij de lesbeschrijvingen, maar u vindt alle werkbladen ook nog een keer los achterin de handleiding. Gebruik deze voor uw kopiëerwerk. De benodigde folders worden bijgeleverd.
WERKBOEKJE De gemaakte werkbladen kunt u bundelen tot een werkboekje. De leerlingen kunnen daar een voorplaat bij maken.
Handleiding energieprogramma pag. 5
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
1 DENK AAN ENERGIE Doel
INLEIDING
4 Uw leerlingen weten waar het lesprogramma over gaat
U legt uit dat u het onderwerp energie gaat behandelen.
en hebben voor zichzelf opgeschreven wat ze al over het onderwerp weten. 4 Ze kunnen verschillende soorten energie opnoemen. 4 Ze kunnen de voordelen van energiegebruik omschrij-
ven. Materialen 4 Pen/potlood/gum, gelinieerd papier, bord 4 Stevig blanco tekenpapier (karton) voor het maken van
een kaft (voorplaat) 4 Werkblad 1.1: Een hoofd vol energie. 4 Werkblad 1.2: Kunnen we zonder?
Eventueel
lichaam en onze eigen energie, maar over energie die wij gebruiken voor werken, reizen, verwarmen, verlichten etc. In deze eerste les gaat het over: Wat jullie al over energie weten. Waarom energie belangrijk is. In les 2 ontdekken we dat energiegebruik ook problemen oplevert. In les 3 bekijken we hoe we die problemen kunnen oplossen.
4 Spitblad 1.1: Energiegebruik. 4 Leefwereld deel 7, les 18
Voorbereiding 4 Lees de inleiding en de opdrachten door. 4 Kopieer de werkbladen 1.1;1.2a/b;evt spitblad 1.1. 4 Stevig tekenpapier (karton) uitdelen (voorplaat boekje).
Lesopbouw 4 Inleiding over doel en opzet programma. 4 Opdracht 1.1: Een hoofd vol energie. 4 Opdracht 1.2: Kunnen we zonder? 4 Evt. uitleg extra opdrachten (spitbladen) aan sommige
leerlingen die dieper op het onderwerp in willen gaan. 4 Afsluiten.
Het gaat in het programma niet over ons
In les 4 gaan we naar in het echt uitproberen hoe we energie kunnen gebruiken zonder dat we het milieu vervuilen. In les 5 bekijken we wat we er van geleerd hebben. Ieder bewaart z’n werk. We maken daarvan een energie-boekje. Kun je niet meer verder met een opdracht, dan kun je werken aan een voorplaat voor dit boekje. Die maak je op het blad dat je daarvoor krijgt (hebt gekregen).
Handleiding energieprogramma pag. 6 versie 1 februari 1999
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
1
DENK AAN ENERGIE
OPDRACHT 1.1: EEN HOOFD VOL ENERGIE Individueel, 20 minuten, werkblad 1.1, potlood/pen.
Beschrijving In de klassikale instructie vertelt u de leerlingen de bedoeling van de opdracht. Daarna gaan ze aan het werk met behulp van een aantal vragen op het werkblad. Deze vragen zijn: 4 Waarvoor gebruik je zèlf energie? 4 Waar wordt energie nog meer voor gebruikt? 4 Welke soorten energie ken je? 4 Waar komt de energie vandaan? 4 Waarvoor wordt bij jou thuis de meeste energie gebruikt? 4 Heeft het gebruik van energie ook nadelen? De leerlingen schrijven op het werkblad achter a) wat ze al weten, waarna u de werkbladen kunt innemen. Met deze opdracht krijgt u een beeld van wat er in de klas al aan kennis is over het onderwerp. Bewaar deze werkbladen voor de laatste les. De leerlingen vullen dan b) in en vergelijken hun nieuwe kennis met wat er al op het werkblad staat. Zo merken ze wat ze erbij hebben geleerd. Geef leerlingen ruim de tijd om na te denken. Er zijn geen foute antwoorden. Stimuleer ze om zoveel mogelijk op te schrijven.
Instructie Ieder gaat eerst voor zichzelf opschrijven wat hij of zij al over energie weet. Zo kan ieder na afloop van de lessen over energie zien, wat hij of zij erbij heeft geleerd. We doen dit op het werkblad. Denk eraan dat het niet over je eigen (lichaams) energie gaat! Schrijf eerst je naam bovenaan het blad. Dan de antwoorden achter letter a!
Opdracht uitvoeren Leerlingen schrijven voor zichzelf op wat ze al van energie weten. Het is belangrijk dat ze daarbij individueel werken. Probeer leerlingen zover te krijgen dat ze de tijd nemen om na te denken. Leerlingen die snel klaar zijn kunnen aan de voorplaat voor het boekje gaan werken. Controleer bij het innemen van de werkbladen of de naam er op staat.
Handleiding energieprogramma pag. 7
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
DENK AAN ENERGIE
1
OPDRACHT 1.2: KUNNEN WE ZONDER? groepjes of tweetallen, 30 minuten, werkblad 1.2A+B, potlood, gum.
Beschrijving In deze opdracht onderzoeken de leerlingen het belang van energie door zich voor te stellen wat er zou gebeuren als er géén energie meer zou zijn. Dat doen ze in een groepje zodat er overleg mogelijk is. Op het werkblad staat een alledaagse situatie beschreven met vele handelingen die met energie te maken hebben. Eerst moeten de leerlingen onderstrepen welke woorden met energie te maken hebben. Daarna beschrijven ze van één fragment, hoe dat zou verlopen als er géén energie zou zijn. Als u de genummerde fragmenten verdeelt over de klas, kan aan het eind een nieuw -energieloos- verhaal voorgelezen worden. Daarna kunt u met uw leerlingen de hoofdvraag ‘Kunnen we zonder?’ bespreken, waarna elke leerling zijn of haar eigen antwoord op het werkblad opschrijft. Eventueel kun leerlingen hun fragmenten op de PC intypen. De energieloze versie van het verhaal kan dan geprint en gekopieerd worden voor het energie-boekje.
Instructie (1) Vertel in welke groepjes of tweetallen er samengewerkt gaat worden.
Op het werkblad staat een verhaal. Lees het voor jezelf en onderstreep alle woorden die met energie te maken hebben. Vergelijk daarna wat je gevonden hebt met de anderen uit je groepje.
Nabespreken Per fragment vertellen groepjes welke woorden ze gevonden hebben. Anderen kunnen eventueel aanvullen. Alle leerlingen nemen de aanvullingen over.
Instructie (2) Het verhaal bestaat uit een aantal genummerde stukjes. Daarin hebben jullie de woorden die met energie te maken hebben onderstreept. Schrijf nu met je groepje hoe een stukje zal lopen als er géén energie zou zijn. Verdeel de fragmenten (genummerde stukjes) over de groepjes.
Uitvoeren De leerlingen schrijven een fragment (serie gebeurtenissen) zodanig dat de personen in het verhaal geen energie gebruiken. Eventueel kunnen ze een tweede fragment kiezen.
Nabespreken (2) Laat de groepjes op volgorde de fragmenten voorlezen. Hoe loopt het nieuwe verhaal? Laat elke leerling nadenken over de vraag: ‘Kunnen we zonder energie?’. Bespreek de antwoorden met elkaar en schrijf de conclusie onderaan op het werkblad.
AFSLUITEN In deze les hebben we opgeschreven wat we al van energie weten en we hebben geleerd waarom die energie zo belangrijk is voor ons.
EXTRA OPDRACHT Door het maken van spitblad 1.1. kunnen leerlingen merken, dat apparaten met energie een aantal dingen kunnen 'maken': beweging, warmte, licht en geluid. (Geluid is eigenlijk ook een vorm van beweging). Handleiding energieprogramma pag. 8 versie 1 februari 1999
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
1
WERKBLAD 1. 2A
DENK AAN ENERGIE
Naam::
KUNNEN WE ZONDER? EEN NIEUWE DAG ..... 1
“..... op de A15 een file van 7 km, op de ..” Martijn schrikt wakker van de wekkerradio en kijkt suf hoe laat het is. Zo vroeg nog? Waarom.. O ja, vandaag kan HET! Hij kan het uit-knopje niet vinden, dus trekt hij de stekker eruit. Martijn springt uit bed, snel naar de w.c. want hij moet nodig. Jammer, bezet. Even wachten dus. Hij zoekt ondertussen een gezellige radiozender om mee te kunnen zingen. De w.c. wordt doorgetrokken en zijn vader komt binnen. Vader mompelt “goeiemorgen”, pakt de kan van het koffiezetapparaat en schenkt een kop koffie in. Dan loopt hij naar de kamer om op de TV het nieuws van half 8 te zien. Martijn gaat naar de w.c. en loopt daarna terug naar boven. “Mam, zit jij al in de douche”, roept hij als hij de lamp in de badkamer ziet branden. “Nee, ik ben op zolder de was in de droger aan het stoppen”. ”Kan ik douchen? ”, vraagt Martijn. “Jazeker. Doe daarna je handdoek meteen in de wasmachine. Die moet toch nog draaien.”
2
Martijn zet de douchekraan helemaal open en geniet van het warme water. Dat is pas wakker worden. Dan herinnert hij zich dat hij moet opschieten wil hij vandaag DE DAG hebben. Hij draait snel de kraan dicht. Wat een stoom, even de afzuiging aan. Zo, hij is klaar. Nu snel aankleden. Martijn zoekt in zijn kast maar vindt niks naar zijn zin. “Mam, waar is mijn nieuwe spijkerbroek?” “Daar moet ik de zoom nog inleggen, maar ik heb nu geen zin om achter de naaimachine te kruipen. Trek even een andere aan, Martijn.” “En mijn blauwe blouse?” Moeder wil hem zo wel even strijken. Laat maar, denkt Martijn en grijpt zijn joggingpak. We hebben toch gym vandaag. Hoe laat is het nu? O ja, zonder stroom doet de wekker het niet.
3
Martijn loopt naar beneden. Als hij de keuken inkomt vraagt zijn moeder: “Martijn, wil jij de verwarming even wat hoger zetten. Ik heb het koud”. Ze draait het gas onder de ketel uit en giet het theewater op. Martijn zet de thermostaat op 22°C en ziet op de klok *07.54*. “Opschieten”, denkt hij. Hij pakt melk uit de koelkast, schenkt een beker vol en zet die in de magnetron om even op te warmen. Dan propt hij een boterham in z'n mond en spoelt die weg met wat slokken melk. Als hij het tijdsignaal van 8 uur op de radio hoort, rent hij naar boven om zijn tanden te poetsen. Om snel klaar te zijn, gebruikt Martijn even de elektrische tandenborstel van zijn moeder. In de haast beneden te komen, vergeet hij het licht uit te doen en ook het afzuigsysteem staat nog steeds aan. Beneden schiet hij in zijn jas en grijpt zijn rugtas. “Iets te eten en drinken pak ik wel uit de automaat! Doei!”, roept hij naar boven en loopt naar buiten.
4
“Bah, het regent”. Martijn rent naar de schuur. “Vandaag moet het lukken als ik snel doorfiets”. Als hij de lamp aandoet in de schuur, ziet hij zijn fiets helemaal achter de grasmaaier staan. Die hebben zijn vader en hij gisteren nagekeken, want er zat iets los in de motor. Martijn loopt terug naar binnen. Hij ziet zijn vader in de keuken net de kruimels opzuigen. Hem hoeft hij het niet te vragen, die gaat zo naar zijn werk met de bus. “Mam”, roept hij en loopt naar boven. Zijn moeder is net klaar met haar haar föhnen. “Mam, wil jij me even met de auto naar school brengen, alsjeblieft?” “Waarom?”, vraagt zijn moeder. “Nou, het regent zo en het is al heel laat.”, zegt Martijn met een smekend gezicht. Zijn moeder zucht :”Vooruit dan maar.”
5
Martijn merkt dat het snel gaat, zelfs de verkeerslichten staan allemaal op groen. Als ze bij school aankomen is er niemand te zien. “Zijn we zo vroeg?” , vraagt moeder. “Geeft niks, mam. Bedankt hoor en tot vanmiddag”. Martijn springt uit de auto en rent het schoolplein over. De deur staat open en de verlichting brandt volop in school. Met zijn jas nog aan loopt Martijn het warme klaslokaal binnen. “Yes! Vandaag is het gelukt!” Hij weet precies wat hij moet doen, hij heeft al zo vaak staan kijken. Hij houdt zijn adem in. Nog even wachten. Het juiste wachtwoord invoeren en dan... Ja, daar is het al. Vandaag is het DE DAG van Martijn. Hij is als eerste op school en hij mag dus op de computer spelen.
Handleiding energieprogramma pag. 9
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
SPIT-BLAD 1.1
DENK AAN ENERGIE
Naam::
1
ENERGIEGEBRUIK Inleiding: Energie gebruik je voor verschillende dingen: om iets te verwarmen, om iets te verlichten, te vervoeren enz. Hieronder vind je een lijst van apparaten uit het verhaal 'een nieuwe dag' . Kruis voor elk apparaat aan waar de energie die je er in stopt voor gebruikt wordt.
Let op: soms kun je meerdere kruisjes zetten!
A p p a ra a t W e k k e rra d io K o ffie z e t-a p p a ra a t R a d io Lam p D ro g e r W a s m a c h in e D ouche A fz u ig s y s te e m N a a im a c h in e S trijk b o u t V e rw a rm in g (k a c h e ls /C .V .) G a s fo rn u is K lo k K o e lk a s t M a g n e tro n E le k tris c h e ta n d e n b o rs te l A u to m a a t E le k tris c h e g ra s m a a ie r M o to r Föhn S to fz u ig e r A u to V e rk e e rs lic h te n C o m p u te r
W a t w o rd t e r g e m a a k t B e w e g in g W a rm O O 6 + O O O O 6 6 6 6 6 O 6 O 6 O 6 O 6 O 6 O 6 O 6 O 6 O 6 O 6 O 6 O 6 O 6 O 6 O 6 O O 6
O O
V e e l a p p a ra te n p ro d u c e re n w a rm te e n g e lu id a ls ‘b ijp ro d u k te n ’ d it sta
Handleiding energieprogramma pag. 10 versie 1 februari 1999
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
Handleiding energieprogramma pag. 11
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
2 IN ROOK OPGAAN.. Doel
INLEIDING
4 Leerlingen kunnen uitleggen welke problemen er
Posters of folders
ontstaan door ons energiegebruik. 4 Leerlingen kunnen elkaar duidelijk maken hoe verant-
woordelijk ze zich voelen voor deze problemen en welke (persoonlijke) afwegingen daarbij een rol spelen.
In les 1 hebben we gemerkt hoe belangrijk en gemakkelijk energie is. Toch zijn er spotjes op de televisie en posters waarin we worden
Materialen
opgeroepen om zuinig te zijn met energie. Waarom doet men dat?
4 Posters/ folders over zuinig zijn met energie.
(inventariseer reacties)
4 Pen/potlood/gum, schaar en lijm.
Dat gaan we in deze les uitzoeken.
4 Werkblad 2.1: Snoepbomen. 4 Knipblad: Help, er komt rook uit het stopcontact! 4 Werkblad 2.2: Help, er komt rook uit het stopcontact!
Eventueel 4 Spitblad 2.1: Fossiele brandstoffen 4 Spitblad 2.3: Broeikaseffect. 4 Leefwereld deel 7, les 16 (leerlingenboek p. 61)
Voorbereiding 4 Lees de inleiding en de opdrachten door. 4 Hang de poster(s) op met de oproep om zuiniger met
energie te zijn. 4 Kopieer de werkbladen 2.1a/b; 2.2 a/b; knipblad 2.2;
evt. spitbladen 2.1; 2.2 4 Controleer of er voldoende scharen en lijm beschikbaar
zijn. 4 Doe de opdracht 2.1 zèlf eens.
Lesopbouw 4 Inleiding over doel en opzet les. 4 Opdracht 2.1 ‘Snoepbomen’ 4 Opdracht 2.2 ‘Help, er komt rook uit het stopcontact!’. 4 Evt. uitleg extra opdrachten (spitbladen) aan sommige
leerlingen die dieper op het onderwerp in willen gaan.
Handleiding energieprogramma pag. 12 versie 1 februari 1999
individueel - tweetallen - groepjes - klas, 25 minuten, werkblad 2.1A+B, pen/potlood
Beschrijving
4 Spitblad 2.2: Elektriciteitscentrale
4 Afsluiting.
OPDRACHT 2.1: SNOEPBOMEN.
In deze opdracht gaat het om de vraag in hoeverre men zich verantwoordelijk voelt voor anderen. Doen we iets met het feit dat de brandstoffen die we gebruiken (voor elektriciteit , auto, verwarming e.d.), op een gegeven moment òp zijn, zodat de mensen/kinderen die ná ons leven er geen gebruik meer van kunnen maken? Het verhaal van de snoepbomen is gemaakt om het probleem ‘uitputting’ te verduidelijken. In de opdracht worden leerlingen uitgenodigd om hun waarden te uiten en die met elkaar te vergelijken. Dat zal niet gemakkelijk zijn. Het is heel aantrekkelijk om je maar snel bij de mening van een ander aan te sluiten en er verder niet zèlf over na te denken. Daarom is het belangrijk om de leerlingen eerst echt individueel te laten werken, daarna in tweetallen met de uitdrukkelijke opdracht te kijken naar de overeenkomsten èn naar de verschillen in opvattingen en tenslotte in een groepje ieders mening te inventariseren. Maak duidelijk dat ieders opvattingen belangrijk zijn om aan te horen en dat het bij deze opdracht niet gaat om goed of fout, maar om elkaars gevoelens, ideeën en denkbeelden te leren kennen.
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
2
IN ROOK OPGAAN
Instructie (1)
gebruiken!
Bekijk het stripverhaal op het werkblad en
OPDRACHT 2.2: HELP, ER KOMT ROOK
doe de opdrachten a,b,c en d.
Instructie (2) Doe nu in een groepje (4 of 5 leerlingen) het tweede blad (2.1B) van de opdracht. Daarin staan mogelijke antwoorden op de laatste vraag bij de strip. Lees ze één voor één. Schrijf achter elke reactie of iedereen in het groepje het eens is met dat antwoord, òf mee oneens òf dat de meningen verschillen.
Nabespreken opdracht Vraag over welke antwoorden van het tweede blad verschillend wordt gedacht. Kies er daarvan één of twee uit. Bespreek waarom er verschillend over wordt gedacht. Probeer verschillen helder te maken in termen als: verantwoordelijkheid (voor je eigen gedrag), ik en ‘de anderen’ (het maakt niet uit wat ik doe, de anderen gaan gewoon door, dus ik ook), rechtvaardigheid (hebben andere mensen -elders en later- net zoveel recht op energie uit de aarde en een leefbaar milieu), (on)zekerheid (wat doe je als je niet zeker weet of iets later problemen zal geven),
Wat heeft dit met energie te maken? Probeer de leerlingen het verband te laten leggen tussen ons energiegebruik en het stripverhaal. Welk plaatje zijn wij? Kunnen ze ook iets vertellen over het tweede plaatje? (ontdekken van turf en later steenkool, olie en gas als brandstof). En over het eerste? (vorming van de fossiele brandstoffen, miljoenen jaren geleden) En over het laatste? (wanneer denken ze zal het gas, de olie of de steenkool op zijn? Maakt het wat uit wanneer? Schatting 1996: gas over 60 jaar, olie over 42 jaar en steenkool over 224 jaar, bron: NOVEM energiegids 1998) Er wordt door de natuur ook weer bijgemaakt. Maar de natuur doet er 5000 jaar over om de energie te maken die wij op de wereld nu in één dag Handleiding energieprogramma pag. 13
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
IN ROOK OPGAAN
2
UIT HET STOPCONTACT! individueel, 30 minuten, knipblad, werkblad 2.2A+B, lijm, scharen, potlood, gum
Beschrijving In het eerste deel van deze opdracht zoeken de leerlingen uit hoe we aan elektriciteit komen. In het tweede en derde deel bekijken ze waar ons energiegebruik luchtvervuiling veroorzaakt.
Instructie (1) Op het knipblad staan plaatjes over het maken en transporteren van elektriciteit. Knip de plaatjes uit, leg ze op de goede volgorde op werkblad 2.2A. Als de reeks klopt, plak je ze vast.
Uitvoering Let op dat de leerlingen niet direct gaan plakken . Controleer de reeksen voordat ze vastgeplakt worden, of laat de leerlingen elkaars reeksen eerst controleren.
Nabespreken Laat uw leerlingen de weg van brandstofwinning tot het stopcontact in huis met hun eigen woorden vertellen. Bespreek eventueel de wat moeilijke begrippen zoals elektriciteitscentrale, turbine, hoogspanningskabels, transformator (zie ook woordenlijst)
Instructie (2) Elektriciteitsgebruik lijkt erg schoon. Als je een televisie aanzet begint er -als het goed isniets te roken! Toch wordt de lucht vervuild als we elektriciteit gebruiken. Bedenk waar en waardoor die lucht vervuild wordt. Teken in werkblad 2.2A een rookpluim op die plaats (in de plaatjes die net zijn opgeplakt).
Uitvoering Leerlingen zoeken uit waar de rookpluim ontstaat en tekenen deze.
Nabespreken Waar en waardoor ontstaat er luchtvervuiling als we elektriciteit gebruiken? (Bij de elektriciteitscentrale door verbranding van kolen, olie of gas)
Handleiding energieprogramma pag. 14 versie 1 februari 1999
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
2
IN ROOK OPGAAN
Instructie (3) Naast elektriciteit gebruiken mensen nog andere energie waardoor de lucht vervuild wordt. Welke? (....) Op werkblad 2.2B staan tekeningen over winning, transport en gebruik van gas en benzine. Teken in deze reeksen een rookpluim op de plaats waar de meeste luchtvervuiling ontstaat.
Uitvoering Leerlingen tekenen de rookpluimen.
Nabespreken Waar zijn de rookpluimen getekend? Gas wordt in de tekening het meest verbrand voor verwarming en minder voor koken. Benzine wordt op de tekening het meest verbrand in automotoren. Er ontstaat ook wel vervuiling bij winning en transport.
AFSLUITING Kunnen de leerlingen nu twee negatieve gevolgen noemen van ons energieverbuik? (Luchtvervuiling en uitputting)
EXTRA OPDRACHTEN Spitblad 2.1 gaat nader in op het gebruik van fossiele brandstoffen en de uitputting ervan. Eventueel kan dit in plaats van opdracht 2.1 (snoepbomen) gebruikt worden. Met spitblad 2.2 kunnen leerlingen kennis maken met de werking van een elektriciteitscentrale. Spitblad 2.3 geeft informatie en laat de leerlingen nadenken over het broeikaseffect. Dit kan in plaats van opdracht 2.2 (Help, er komt rook uit het stopcontact!) gebruikt worden.
Handleiding energieprogramma pag. 15
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
IN ROOK OPGAAN
SPITBLADEN
Handleiding energieprogramma pag. 16 versie 1 februari 1999
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
2
Handleiding energieprogramma pag. 17
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
3
3 MINDER ROOK
Doel
INLEIDING
4 Leerlingen kunnen uitleggen wat de voordelen en
In de vorige les hebben we geleerd dat ons energiegebruik twee problemen veroorzaakt: de lucht wordt steeds vuiler en de brandstof raakt op. In deze les gaan we onderzoeken wat daaraan gedaan kan worden.
nadelen zijn van het gebruik van zonne-energie en windenergie. 4 Ze kunnen ook vertellen waarom we zuinig moeten zijn met energie. Materialen
OPDRACHT 3.1 SCHONE ENERGIE
4 Folders / posters schone energie
tweetallen, 20 minuten, werkblad 3.1, (kleur)potloden.
4 Werkblad 3.1: Schone energie 4 Werkblad 3.2: Watt is zuinig?
Eventueel
Beschrijving
4 Spitblad 3.2: Duurzaam energiegebruik
In deze opdracht ontdekken de leerlingen de vóór- en nadelen van andere vormen van energie-opwekking.
4 Spitblad 3.3: Isolatie
Instructie
Voorbereiding
Midden op het werkblad staan twee
4 Hang de poster(s) op.
tekeningen van apparaten die op zonneenergie werken en één van een windmolen.
4 Spitblad 3.1: Schone energie
4 Kopieer de benodigde werkbladen.
Lesopbouw 4 Inleiding over doel en opzet les 4 Opdracht 3.1: Schone energie 4 Opdracht 3.2: Watt is zuinig? 4 Afsluiten en informatie over les 4.
Links staan een aantal voordelen van deze manieren om energie te krijgen. Rechts staan een aantal nadelen. Kijk welke voor- en nadelen met zonneenergie te maken hebben. Trek een lijn tussen deze zinnen en de zonne-collector. Doe dit ook voor het zonne-paneel. Doe daarna hetzelfde voor de windenergie.
Uitvoering Leerlingen kunnen in tweetallen of in groepjes aan deze opdracht werken. Elke leerling maakt wèl zijn/ haar eigen werkblad.
Nabespreken Bespreek welke teksten de leerlingen met de plaatjes verbonden hebben en waarom. Kunnen ze onder woorden brengen waarom het belangrijk is om schone energie te gebruiken en wat de moeilijkheden daarbij zijn?
Handleiding energieprogramma pag. 18 versie 1 februari 1999
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
3
MINDER ROOK
Overgang naar tweede opdracht
Nabespreking
Met zon en wind kunnen we elektriciteit
Vergelijk het energiegebruik van de leerlingen in de klas. Wie verbruikt het meest, wie het minst? Welke apparaten gebruiken het meeste stroom? Welke keuze maken de leerlingen als ze minder stroom zouden willen gebruiken?
maken zonder dat de lucht vervuilt of de brandstof opraakt. Waarom zijn er dan tòch spotjes op de televisie en radio die ons oproepen om minder energie te gebruiken?
Informatie De redenen zijn te vinden op het werkblad. De zon schijnt niet altijd en de mensen willen niet overal windmolens in het landschap omdat ze dat lelijk vinden of omdat het lawaai maakt. Ook is het duur om de windmolens en zonnepanelen te maken die de elektriciteit of warmte opwekken. Hierdoor is de schone energie duurder dan de energie die wèl vervuilt. De meeste mensen kiezen voor de goedkoopste energie.
OPDRACHT 3.2 WATT IS ZUINIG? individueel, 20 minuten, werkblad 3.2A+B
Beschrijving Om te weten of een apparaat véél of weinig energie verbruikt, moeten de leerlingen leren rekenen met de eenheden Watt en (kilo)Wattuur (opdracht a). In opdracht b zoeken de leerlingen uit hoeveel energie ze zèlf gebruiken. In opdracht c wordt uitgelegd dat de afvalstoffen die door hun energiegebruik in de lucht komen en weer worden uitgehaald door bomen. We moeten echter alle bomen die er zijn met z'n allen delen. Voor elke leerlingen zijn er 5, die met elkaar de afvalstoffen van 500Wh kunnen opnemen.
Instructie De instructie staat op het werkblad.
Uitvoering Opdracht a kan op het bord voorgedaan worden om de manier van rekenen uit te leggen. Leg extra uit waar nodig. (zie ook informatie)
Handleiding energieprogramma pag. 19
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
MINDER ROOK
3
INFORMATIE Watt (energie per seconde) is vergelijkbaar met de maat voor snelheid (km per uur) Wattuur is vergelijkbaar met de afgelegde afstand. Waar op elektrische apparaten Watt staat, wordt Wattuur (Wh) bedoeld. Een lamp van 60 Watt heeft na één uur 60 Wattuur energie gebruikt. Op de elektriciteitsmeter wordt kiloWattuur (kWh) aangegeven. Dit is 1000 Wattuur. De 'h' staat voor 'hour' (engels voor 'uur') Hoe meer Wh, des te meer energie er per uur wordt gebruikt.
AFSLUITEN EN INFORMATIE OVER LES 4 In deze les hebben jullie geleerd dat het mogelijk is om energie te maken zonder steenkool, olie of gas te verbranden: met windmolens, zonnecollectoren en zonnepanelen. Zo vervuil je de lucht niet en raken benzine, gas, olie e.d. minder snel op. Als we ook nog zuiniger zijn met energie, door het alleen te gebruiken als we het ècht nodig hebben, kunnen we ervoor zorgen dat we ook in de toekomst schone lucht en brandstof hebben. In de volgende les gaan we dat in het echt uitproberen. Daarvoor gaan we naar het Centrum voor Natuur en Milieu-educatie Omdat we o.a. gaan koken, bakken, wassen en afwassen moeten jullie kleren aantrekken die vuil mogen worden. Geef ook informatie over transport (b.v. fietsen mee)
EXTRA OPDRACHTEN Spitblad 3.1 is een verdieping van het onderwerp schone energie (werkblad 3.1). Spitblad 3.2 gaat over duurzaam energiegebruik en bouwt voort op de informatie van spitblad 2.2 en werkblad 3.2. Spitblad 3.3 behandelt het onderwerp isolatie.
Handleiding energieprogramma pag. 20 versie 1 februari 1999
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
3 SPITBLADEN LES 3
Handleiding energieprogramma pag. 21
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
4
DE ENERGIE - UITDAGING
Doel
Beschrijving
4 Leerlingen kunnen keuzen maken m.b.t. hun energie-
Les 4 is een praktijkles die u met uw klas in het centrum voor natuur- en milieu-educatie uitvoert.. In deze les kunnen de leerlingen een gezellige ochtend of middag hebben met hapjes, drankjes en muziek. Al het werk moeten ze zèlf doen, zoals: 4 het maken van hapjes en drankjes zoals pannenkoeken, chocolademelk, popcorn, thee e.d., 4 het netjes opruimern en afwassen van alles, 4 het wassen van het gebruikte huishoudtextiel, 4 het zorgen voor verlichting en muziek. Voor deze werkzaamheden kunnen ze gebruik maken van huishoudelijke apparaten zoals die in de meeste huishoudens te vinden zijn. Het bijzondere aan deze les is, dat de leerlingen geen luchtvervuiling mogen veroorzaken. Zoals ze in les 2 hebben geleerd ontstaan er afvalstoffen (koolstofdioxide = CO2) bij het opwekken van elektriciteit en aardgas. Bomen halen deze stof weer uit de lucht en maken er o.a. zuurstof van. Eén boom kan per dag evenveel koolstofdioxide uit de lucht halen als bij het gebruik van 100Wh elektriciteit of 0,33 m3 gas wordt gemaakt. Voor elke leerling (wereldburger) zijn er 5 bomen. Omdat de les maar een deel van de dag duurt en de verwarming in het lesgebouw niet wordt meegerekend, is er voor elke leerling ongeveer 1 boom beschikbaar (bij kleinere klassen iets meer). Ze worden gesymboliseerd door kleine boompjes op een houten schijf. In werkelijkheid staan deze bomen natuurlijk ergens buiten! Deze bomen kan de klas gezamenlijk gebruiken. De bomen kunnen ingeleverd worden en gaan dan aan het werk om de afvalstoffen op te ruimen die ontstaan bij het maken van de elektriciteit in de centrale of bij het verbranden van het gas. Wordt de hoeveelheid afvalstoffen groter dan de boom die dag uit de lucht kan halen, dan stopt de energietoevoer. Eerst moet het groepje dan weer een boom inleveren. Er is óók nog de mogelijkheid om gebruik te maken van zonne- en windenergie. Bij het maken van deze
gebruik, individueel en samen met anderen. 4 Ze ervaren verantwoord omgaan met energie als een
uitdaging. Leer- en hulpmiddelen 4 Les in het CNME waarbij de inleiding en de organisatie
door een medewerker van het CNME wordt verzorgd. Voorbereiding 4 Zie einde les 3. 4 Verdeel de klas in groepjes (3-4 ll.) 4 Vraag enkele (zeker 2) ouders mee.
Lesopbouw 4 Inleiding door medewerker CNME. 4 Werken aan opdrachten. 4 Nabespreking (medewerker CNME) 4 Eten, drinken en muziek + opruimen
Handleiding energieprogramma pag. 22 versie 1 februari 1999
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
4
DE ENERGIE UITDAGING
energie ontstaat geen milieuvervuiling, het kan dus zonder problemen gebruikt worden. Helaas is het maar beperkt beschikbaar, er zijn nog niet genoeg windmolens en zonnepanelen! De hoeveelheid hapjes en drankjes en muziek hangt af van de mate waarin de klas erin slaagt om zuinig en slim om te gaan met de beschikbare energie. Is die op, dan is ook het feest ten einde! De activiteiten zijn verdeeld over 8 werkplekken, met elk een automaat die elektriciteit geeft als er een boom is ingelev erd. Bomen voor elektriciteit of gas moeten worden ingeleverd bij de balie. Bij de balie krijgen de groepjes opdrachten voor de verschillende werkplekken. Hulp en toezicht is nodig bij het bakken en het maken van de hapjes (1 persoon/ouder) en handig bij het wassen en afwassen (1 persoon/ouder). Als de bomen bijna op zijn, of ca. 20 minuten voor tijd, worden de pannenkoeken en het drinken voor iedereen klaargezet. Dan volgt er een nabespreking over het lesverloop en het energiegebruik met de medewerkers van het NME-centrum. Daarna kunnen muziek en disco-lampen aangezet worden, totdat de laatste boom z'n portie CO2 heeft gehad of de tijd om is. Ondertussen wordt alles opgeruimd.
Inleiding (door medewerker CNME) Welkom in het CNME Plaats van deze les in het project Jullie zijn hier voor een les over energiegebruik. Daar heb je al een heleboel over geleerd op school. Energie gebruik je elke dag.
Handleiding energieprogramma pag. 23
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
DE ENERGIE UITDAGING
4
Energie, bomen en lucht
Stel je voor, het is een koude dag en het regent pijpestelen, daarom wordt je met de auto naar school gebracht. Daarvoor heb je twee porties benzine nodig. Als de auto rijdt komen er uit de uitlaat ook twee porties luchtvervuiling. Dat is nog niet zo’n groot probleem, want er zijn bomen. Die kunnen de stoffen uit de uitlaat opnemen. Ze maken er o.a. weer zuurstof van. Eén boom heeft één dag nodig om zo’n portie uitlaatgas uit de lucht te halen. Voor het rijden naar scholen heb je dus 2 bomen nodig. Voor het ophalen zijn er weer twee porties energie nodig. en ontstaan er twee wolkjes vuile lucht.
Geen probleem, want er gaan gewoon nòg twee bomen aan het werk om die gassen uit de lucht te halen.
Thuis aangekomen gaat de verwarming aan. Die verbrandt een portie gas, waardoor er een wolkje vuile lucht uit de schoorsteen komt.
En er gaat weer een boom aan het werk om de lucht schoon te maken.
Handleiding energieprogramma pag. 24 versie 1 februari 1999
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
4
DE ENERGIE UITDAGING
Omdat het buiten al snel donker is, doe je de lamp aan. Daarvoor gebruik je elektriciteit, die wordt gemaakt door in de elektriciteitscentrale kolen of olie te verbranden. Als je elektriciteit gebruikt komt er dus een portie luchtvervuiling uit de schoorsteen van de elektriciteitscentrale. En nu is er een probleem. Want iederéén gebruikt energie. Iederéén heeft dus bomen nodig om de lucht schoon te maken. De bomen moeten dus verdeeld worden over alle mensen. Voor elk van jullie zijn er daarom maar 5 bomen die vandaag aan het werk kunnen om de lucht schoon te maken. Alle 5 zijn ze al bezig en dus hou je een portie luchtvervuiling over. En je hebt nog geeneens gegeten! Ook voor het koken heb je een portie energie nodig en ontstaat er luchtvervuiling. Aan het einde van de dag zijn er dus twee wolkjes vuile lucht over. Als dat nu elke dag weer gebeurt wordt die lucht alsmaar vuiler en vuiler, en op den duur krijgen we daar last van. Broeikaseffect en zure regen.
Handleiding energieprogramma pag. 25
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
DE ENERGIE UITDAGING
4
Hoe kunnen we dat voorkomen? (gesprek met leerlingen) Zuiniger zijn en energie gebruiken van zon en wind kunnen jullie nu gaan uitproberen. Daarvoor hebben we een huis nagebouwd, waar je allerlei dingen kunt doen die bij jullie thuis ook gebeuren. Je kunt er pannenkoeken bakken, koffie en thee zetten, TV-kijken, computer- en andere spelletjes doen, muziek maken en luisteren, maar je moet ook net als thuis voor de verlichting zorgen, de afwas en de was doen. In dit huis is er een bijzondere regel: je mag met het gebruik van elektriciteit en gas niet meer lucht vervuilen dan jullie bomen vandaag weer kunnen schoonmaken. Voor jullie klas zijn er (20 - 40) bomen (ongeveer 1 boom per leerling). Jullie kunnen alleen maar elektriciteit of gas krijgen als je van tevoren een boom inlevert die vandaag de luchtvervuiling voor je opruimt. Voor die boom krijg je bij de balie een nummer. Dat typ je in in de automaat op de opdrachtplek. Je krijgt dan stroom of gas. Heb je daarmee zoveel lucht vuil gemaakt dat de boom het vandaag niet meer kan schoonmaken, dan stopt de automaat en moet je eerst weer een nieuwe boom aan het werk zetten. Je kunt soms ook energie gebruiken die gemaakt is van zonlicht of wind of die je zelf maakt. Dat vervuilt de lucht niet. Je hoeft daarvoor geen boom in te leveren. Jullie gaan straks in groepjes aan het werk. (indeling door leerkracht). De opdrachten krijg je bij de balie. Je kunt daar een nieuwe opdracht halen als je klaar bent. Nieuwe bomen hoef je alleen maar in te leveren als de automaat is gestopt op de plek waar je werkt. Gebeurt dat niet, dan kan een volgend groepje er verder met dezelfde boom.
Handleiding energieprogramma pag. 26 versie 1 februari 1999
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
4
DE ENERGIE UITDAGING
OVERZICHT VAN DE MODULES
MODULE 1: WASSEN DROGEN
EN STRIJKEN
Wassen, drogen en strijken van gebruikte handdoeken, theedoeken en vaatdoeken. Keuzemogelijkheden: gebruik wasmachine, halfautomaat of handwas, wringer of centrifuge, droger of waslijn, strijken of niet strijken. Water warm maken op verschillende manieren (boiler, koken op gas, zonnecollector),
MODULE 2: LICHT
EN ENERGIEVRETERS
Keuzemogelijkheden: Meten hoeveel licht er nodig is en lampen kiezen die zo weinig mogelijk energie gebruiken. Zonne- en windenergie aansluiten en gebruiken. 'Energievreters' opsporen en onschadelijk maken.
MODULE 3: KOKEN
EN BAKKEN
Keuzemogelijkheden: gebruik gas versus elektriciteit, soort koelkast, soort gerechten. Hoeveelheid gerechten en water. Warmhouden op verschillende manieren. Koelen op verschillende manieren.
MODULE 4: SPELLETJES Keuzemogelijkheden: spelletjes zonder en met energiegebruiken. Gebruik maken van andere energiebronnen.
MODULE 5: AFWASSEN
EN SCHOONMAKEN
Keuzemogelijkheden: water warm maken op verschillende manieren (boiler, koken op gas, zonnecollector). Gebruik stofzuiger of vegers. Gebruik vaatwasmachine of met de hand doen.
MODULE 6: ENERGIE-PROEVENHOEK Keuzemogelijkheden: n.v.t. Hier proefjes die begrippen illustreren die in de lessen aan de orde zijn geweest.
MODULE 7: DRINKEN EN SNACKS Keuzemogelijkheden: verschillende koffiezetapparaten, gebruik magnetron versus op gas verhitten, tosti-apparaat op gas versus een elektrische, handmixer versus elektrische, citruspers elektrisch/hand, popcorn koekenpan/ magnetron.
MODULE 8: MUZIEK Keuzemogelijkheden: gebruik andere energiebronnen. Zelf muziek maken i.p.v. installatie. Al dan niet aansluiten verschillende soorten discolampen en versterking.
Handleiding energieprogramma pag. 27
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
5
WAT HEBBEN WE GELEERD?
Doel
TERUGBLIK EN NABESPREKING LES 4
4 Leerlingen kunnen verwoorden wat teveel gebruik van
energie voor gevolgen heeft, wat je daaraan zou kunnen doen, en wat de moeilijkheden zijn als je minder of andere soorten energie wilt gebruiken. 4 Ze kunnen vertellen wat ze erbij hebben geleerd over
energie.
In de afgelopen lessen hebben jullie een aantal dingen geleerd over energie en energieverbuik. Wat hebben we van de eerste les geleerd, met de opdracht om een verhaal te schrijven zonder energie?
Materiaal
In de eerste les hebben we gezien dat energie erg prettig en gemakkelijk is voor warmte, allerlei werk, vervoer, verlich-
4 Werkblad 5.1: Hoe vertel ik het mijn....
ting, spelletjes, enz.
4 Werkblad 1.1: Een hoofd vol energie.
In de tweede les was een opdracht over het maken van elektriciteit en één over snoep-
4 Alle overige werkbladen en voorplaat. 4 Nietmachine
bomen. Jullie hebben daarbij geleerd dat we de
Voorbereiding 4 Lees de inleiding en de opdrachten door. 4 Kopieer de benodigde werkbladen.
meeste elektriciteit maken door steenkool, olie of gas te verbranden. Ook bij verwarming verbranden we gas en bij autorijden verbranden we benzine.
Lesopbouw 4 Terugblik en nabespreking les in het Groene Wiel. 4 Opdracht 5.1: Hoe vertel ik het mijn... (Inleiden,
uitvoeren, nabespreken)
Welke twee gevolgen heeft al dat verbranden? 1
De lucht wordt vervuild,
4 Opdracht 5.2: Wat ik over energie weet. (Inleiden,
2
De brandstof raakt uiteindelijk op.
uitvoeren, nabespreken). 4 Afsluiten.
In de derde les heb je kennis gemaakt met twee manieren om de problemen die ontstaan door ons energiegebruik op te lossen. 1 2
Wind- en zonne-energie gebruiken (schone energie), Zuinig zijn met energie.
In de les op het Groene Wiel konden jullie dit uitproberen. Wat vonden jullie van die les? Wat was makkelijk, wat moeilijk? Wat kostte veel energie, wat weinig? Waarvoor kon je zonne- en windenergie gebruiken? Vandaag gaan we kijken wat we nu over energiegebruik geleerd hebben. Handleiding energieprogramma pag. 28 versie 1 februari 1999
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
5
WAT HEBBEN WE GELEERD?
OPDRACHT 5.1: HOE VERTEL IK HET MIJN..?
OPDRACHT 5.2: WAT IK WEET OVER ENERGIE.
individueel, 15 minuten, werkblad 5.1, potlood/pen
Individueel, 20 minuten, werkblad 1 , potlood/pen.
Beschrijving
Beschrijving
In deze opdracht moeten de leerlingen iemand anders proberen uit te leggen wat de problemen zijn met ons energiegebruik en wat je daar zelf aan kunt doen. Dit kan met werkblad 5.1, maar voor leerlingen die schriftelijk niet sterk zijn kan het eventueel ook mondeling gebeuren.
Voor deze opdracht hebben de leerlingen werkblad 1.1 weer nodig, waarop ze aan het begin van het programma een aantal vragen over energiegebruik hebben beantwoord. Ze bekijken die antwoorden bij a). Als ze nu meer weten of een ander antwoord zouden kunnen geven, schrijven ze dit op bij b).
Instructie
Uitvoering
In de afgelopen lessen hebben jullie veel kunnen leren over ons energiegebruik. Neem nu iemand in gedachten en schrijf die een brief waarin je hem of haar uitlegt
De leerlingen schrijven individueel de aanvullingen of wijzingen bij elke vraag op achter b).
Nabespreking
waarom we zoveel energie gebruiken, welke problemen dat geeft, wat mogelijke oplossin-
Leerlingen kunnen elkaar vertellen wat ze er bij hebben geleerd.
gen daarvoor zijn en wat je er zelf thuis aan kunt doen.
AFSLUITEN
Uitvoering
Van de werkbladen en de voorplaat die de leerlingen hebben gemaakt kunnen ze een boekje maken.
Individueel. Leerlingen kunnen gemaakte werkbladen en informatie raadplegen.
Nabespreking U kunt de werkbladen innemen, nakijken en zo nodig van commentaar voorzien. U kunt zo een indruk krijgen van wat de leerlingen van het programma hebben geleerd. Leerlingen die zwak zijn in het opschrijven van hun gedachten kunt u een mondelinge toelichting vragen.
Handleiding energieprogramma pag. 29
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
VERHALEND ONTWERP
BESCHRIJVING VERHALEND ONTWERP
Doel
INLEIDING
4 Zie pag. 2 4 Leerlingen vormen een mening over de rol van de
overheid inzake energiegebruik. Materiaal 4 Inleidende brief (V1). 4 Brief van de gemeente Duurzum (V2). 4 Tips voor onderzoek en verslag. 4 Verwijzingen. 4 Folders. 4 Brief 2 van gemeente Duurzum (V3). 4 Beschrijving activiteiten in modelwoning (V4). 4 'Ingezonden brieven' voor eindgesprek (V5).
Voorbereiding 4 Lees de beschrijving en bekijk de bijbehorende materia-
len. Stel daarmee uw eigen aanpak en planning samen. Kopieer de bladen die u denkt nodig te hebben en zorg voor vellen waarop de presentaties gemaakt kunnen worden. Lesopbouw 4 Inleiding met brief gemeente Duurzum
Verdeling onderzoeksgroepen en -taken 4 Onderzoek 4 Presentatie onderzoeksresultaten 4 Introductie modelwoning
Uitwerken plan van aanpak 4 Uitvoeren plan van aanpak (praktijkles) 4 Nabespreken ervaringen 4 Mening vormen over aanpak energieproblemen,
U vertelt de leerlingen dat ze een situatie gaan naspelen: Ze zijn in een aantal lessen de inwoners van de gemeente Duurzum. (zie ook V1) Het gemeentebestuur wil het energieverbruik in de gemeente verminderen, daarom is er vandaag bij alle inwoners, scholen en bedrijven een brief bezorgd die overal al grote opschudding heeft veroorzaakt. Deze brief kunt u voorlezen. (zie V2) Wat vinden de inwoners van de gemeente Duurzum (de leerlingen) van deze brief? In de gemeente worden 3 comités opgericht. Alle inwoners worden opgeroepen om zich bij een van die comités aan te sluiten. De comités zijn: Comité 1: Onderzoek van de Redenen voor Minder Energiegebruik. Dit comité onderzoekt waarom er minder energie gebruikt moet worden. Zijn er wel goede redenen voor? Comité 2: Gevolgen van de Beperking van Energiegebruik Deze groep inwoners onderzoekt de gevolgen van de maatregel van de gemeente voor kinderen, voor gezinnen, voor school, voor bedrijven e.d. Comité 3: Mogelijkheden voor Minder Energiegebruik. Deze groep inwoners onderzoekt hoe ze thuis en op school hun energiegebruik kunnen veranderen, zodat ze genoeg hebben aan de kleinere hoeveelheid elektriciteit en gas die ze via de elektriciteitscentrale en het gasbedrijf krijgen.
toegespitst op rol individu en overheid.
Handleiding energieprogramma pag. 30 versie 1 februari 1999
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
VERHALEND ONTWERP
OP ONDERZOEK Vraag de leerlingen om voor één van deze comités te kiezen. Het is de bedoeling dat elk comité op onderzoek gaat. Dat kan thuis en op school, door in boeken te zoeken, folders te lezen, kranten na te kijken en vragen te stellen aan ouders, opa's en oma's en mensen die wat over energie weten. Elk comité maakt met alles wat ze te weten zijn gekomen een krantenpagina. Hiervoor kunt u een flap-over vel of ander groot stuk papier beschikbaar stellen. U kunt ze zèlf allerlei ideeën voor onderzoekjes en artikelen laten bedenken en uitwerken. Als dat niet goed lukt kunt u ze enkele hulpmiddelen aanbieden. Per comité is er een blad met tips gemaakt, dat u achter in deze handleiding vindt. U kunt het aan een groepje geven als ze vastlopen. Lopen ze bij het uitwerken van deze tips vast, dan kunt u ze ook nog een blad geven met concrete verwijzingen naar materialen uit het lespakket, boekentitels e.d. Bij comité 2 wordt daarin nog doorverwezen naar hulpbladen en extra hulp. Al deze bladen vindt u in het mapje achter in deze handleiding.
PRESENTATIE Als de kranten klaar zijn kan elk van de drie groepen aan de hand van hun eigen krant een overzicht geven van hun bevindingen. Leerlingen van de andere groepen kunnen er vragen over stellen.
Handleiding energieprogramma pag. 31
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
VERHALEND ONTWERP
DE MODELWONING
DE INSPRAAK
Er komt een nieuwe brief binnen (zie V3). De gemeente heeft een modelwoning ingericht waar de inwoners het werken met de beperkte hoeveelheid energie kunnen uitproberen. Bij de brief is een beschrijving van de activiteiten die daar mogelijk zijn (V4). De beschrijving kunt u kopiëren voor groepjes leerlingen.
Terug in de klas worden de ervaringen van de praktijkles besproken. Er zijn in de plaatselijke krant inmiddels ook ingezonden brieven verschenen over de plannen van de gemeente (zie V5). U kopieert deze voor de leerlingen. Nadat ze de ingezonden brieven gelezen hebben vraagt u hen om een reactie. Met welke opvatting zijn de leerlingen het al dan niet eens? Wat zijn hun argumenten? Samengevat zijn de opvattingen: Q Maatregel tot energiebesparing wordt afgewezen omdat we alle luxe vaarwel zouden moeten zeggen (terug naar het stenen tijdperk). Q Maatregel wordt toegejuicht, juist omdat zo iedereen wel mee moet doen. Q Dwingende collectieve karakter wordt afgewezen. De gemeente mag het niet bepalen. Iedereen is zelf verantwoordelijk voor energiebesparing Q Maatregel wordt afgewezen vanwege negatieve effecten op economie.
EEN PLAN VAN AANPAK De inwoners (leerlingen) gaan met behulp van de kennis die ze hebben opgedaan een plan maken hoe ze in de modelwoning (= praktijklokaal) de verschillende werkzaamheden met een zo slim mogelijk gebruik van energie kunnen uitvoeren. Verdeel de klas in groepjes die elk een onderdeel voor hun rekening nemen (V4)
AAN DE SLAG U gaat met uw leerlingen naar de modelwoning (het praktijklokaal) om daar hun plannen 'in het echt' uit te voeren. Ze krijgen er een korte inleiding door een medewerker van de organiserende instelling.(zie ook pag.21 e.v.)
Handleiding energieprogramma pag. 32 versie 1 februari 1999
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
VERHALEND ONTWERP
Handleiding energieprogramma pag. 33
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
ACHTERGRONDINFORMATIE
PEDAGOGISCH - DIDAKTISCH
DOEL VAN HET PROGRAMMA Het program m a over energiegebruik heeft een inhoud die is gericht op M otivatie
•
B elang van duurzaam energiegebruik inzien voor je a) gevolgen vervuiling leefm ilieu b) uitputting bronnen
•
M ogelijkheden zien voor duurzaam energiegebruik bereiken.
Vaardigheid
•
E nergiegebruik van apparaten en processen kunnen
•
G ebruik kunnen m aken van de verschillende m ogel (verbrandings)energie te beperken.
K ennis
•
Situaties herkennen waarin keuzen m ogelijk zijn m
•
De problem en begrijpen die het huidige energiegebr
•
De m ogelijkheden kennen om het gebruik van fossi
•
E nergie-woorden en -m aten begrijpen die te m aken gevolgen daarvan.
U kunt in de uitvoering van het program m a uw eigen accenten aanbre behandelen van het onderw erp m et behulp van de lessenserie, of door M aar w elke aanpak u ook kiest, het uitvoeren van de praktijkles verei de leerlingen theorie en praktijk m et elkaar kunnen verbinden. Pas da geleerde ook toepassen in hun doen en laten buiten schooltijd. Of dat factoren af en w e zijn ons ervan bewust dat je daar als docent m aar ee doel van dit program m a is u de m iddelen te verschaffen dit zo goed, e
Handleiding energieprogramma pag. 34 versie 1 februari 1999
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
ACHTERGRONDINFORMATIE
PEDAGOGISCH - DIDAKTISCH LESSENSERIE De lessenserie bestaat uit 5 lessen, waarvan één (les 4) in het centrum voor natuur- en milieu-educatie. De lessen op school bestaan uit instructies, onderwijsleergesprekken en informatieverwerking m.b.v. werkbladen, met extra mogelijkheden (spitbladen) voor leerlingen die dieper op het onderwerp willen ingaan. De opbouw van de leerstof vindt u hieronder. Voordelen van het gebruik van de lessenserie: * duidelijke leerstofordening * ‘bekende’ didaktische vormgeving Een uitgebreide beschrijving vindt u op pag. 3.
LEERSTOFORDENING LESSENSERIE
Handleiding energieprogramma pag. 35
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
ACHTERGRONDINFORMATIE
PEDAGOGISCH - DIDAKTISCH
VERHALEND ONTWERP Verhalend ontwerpen is een didactische vorm waarbij leerlingen een grote inbreng hebben in het verloop van het leerproces. In dit verhalend ontwerp spelen de leerlingen dat ze inwoners zijn van een fictieve plaats waarvan het gemeentebestuur besluit om iedereen op energie-rantsoen te zetten ten bate van het milieu en de toekomst. Enkele brieven vormen de leidraad voor het programma waarbij veel activiteiten door de leerlingen zèlf opgezet en uitgevoerd kunnen worden, al dan niet gebruik makend van de bijgeleverde ondersteunende materialen. Het leerstof-aanbod is daardoor minder geordend en wellicht minder volledig, maar daartegenover staat dat de leerervaringen intensiever kunnen zijn. De structuur van het ontwerp is hieronder weergegeven. Voordelen van het gebruik van het verhalend ontwerp: * meer mogelijkheden voor leerlingen om belangstelling voor het onderwerp te krijgen. * er kan meer ingegaan worden op het aspect van persoonlijke verantwoordelijkheid. Een uitgebreide beschrijving vindt u op pag. 28.
LEERSTOFORDENING VERHALEND ONTWERP
Handleiding energieprogramma pag. 36 versie 1 februari 1999
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
ACHTERGRONDINFORMATIE
RELATIE MET KERNDOELEN Kerndoelen De hier vermelde kerndoelen komen uit het concept herziene kerndoelen basisonderwijs, SLO 1998 Het energieprogramma sluit aan bij de volgende kerndoelen: Aardrijkskunde, kerndoel 6:
De leerlingen kunnen hoofdzaken en belangrijke ontwikkelingen beschrijven in de mijnbouw, de landbouw/visserij, de industriële en dienstverlenende sector, zowel in Nederland als in de belangrijkste landen van Europa. Milieu, kerndoel 21:
De leerlingen kunnen de wisselwerking tussen mens en milieu uitleggen. Ze kunnen in dat verband voorbeelden geven van enerzijds de betekenissen van het milieu voor mensen (schoonheid, gezondheid, rust, bron voor voedsel en energie) en anderzijds ingrepen van de mens op het milieu (middelen van bestaan, verkeer, infrastructuur). Ze kunnen voorbeelden geven van situaties waarin die wisselwerking leidt tot milieuproblemen: vervuiling, aantasting en uitputting. Milieu, kerndoel 22:
De leerlingen kunnen met zorg omgaan met de natuur en zijn in staat om keuzes te maken waarbij het milieu een wezenlijke rol speelt: a aan de hand van een analyse van eigen leefgewoonten, aan elkaar haalbare tips geven voor milieuvriendelijk gedrag; b zich in gedrag bereid tonen om in klas en school zorgvuldig om te gaan met voedsel, papier, water, afval en energie; c met concrete voorbeelden illustreren hoe mensen op negatieve wijze, maar ook op positieve wijze omgaan met water, lucht, bodem en energie. Natuuronderwijs, kerndoel 33
De leerlingen kunnen: a onderzoek doen aan verschijnselen waaronder licht, geluid, kracht, magnetisme en warmte. b onderzoeken welke kenmerken verschillende energiebronnen hebben en aangeven welke energiebronnen worden gebruikt voor verwarming, verlichting en beweging (bijvoorbeeld: fossiele delfstoffen, wind-, water-, en zonne-energie).
Handleiding energieprogramma pag. 37
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
ACHTERGRONDINFORMATIE
ENERGIE - WOORDENBOEK NB: Begrippen met een + komen alleen bij de verdiepingsstof (spitbladen) voor.
A: Aardgas : een stof die je niet kunt zien, net als lucht. Gas kan verbrand worden. Dan geeft het energie. Aardgas ontstaat uit aardolie of steenkool en wordt diep uit de aarde gehaald. Het wordt door buizen naar huizen gebracht. Daar wordt het gebruikt voor kachels en gasfornuizen. Het gemiddelde aardgasgebruik per huishouden is ongeveer 2.200 m3. Daarvan is zo’n 20% voor het gebruik van warm water. + Aardolie : fossiele brandstof. Op booreilanden wordt de aardolie diep uit de aarde gehaald. Van aardolie wordt bijvoorbeeld benzine gemaakt. Het ontstaan van aardolie wordt beschreven bij ‘fossiele brandstoffen’. Zie ook ‘olie’. + Atmosfeer : de laag lucht die om de aarde heen zit. Die lucht heb je nodig om te leven. Atmosfeer is een ander woord voor dampkring. Zie verder ‘dampkring’.
B: Batterij : een soort staafje waar stroom in zit. Horloges en zaklampen lopen op batterijen. Een batterij is dus een stroombron. Benzine : een brandstof. Het is een vloeibaar aardolieprodukt en wordt gebruikt in bijvoorbeeld auto’s en vrachtwagens. Door verbranding van benzine komt energie vrij. Door deze energie kan de motor van bijvoorbeeld een auto draaien en kan de auto rijden. Booreiland : een kunstmatig stalen eiland in de zee met daarop een boortoren waarmee gas of olie uit de zeebodem omhoog wordt gehaald (‘gewonnen’). De stellage kan versleept worden naar een geschikte plek en daar vast gezet worden. Ze moeten heel sterk zijn in verband met de ruwe zee. Boorplatform : zie ‘booreiland’. Boortoren : een boormachine op het booreiland om in de bodem naar aardolie of aardgas te boren, met een hoge toren om de pijpen en de boorkop weer omhoog te halen. Brandstof : een stof die wordt verbrand om energie of warmte te geven. Benzine is een brandstof voor auto’s. Hout is een brandstof voor houtkachels. Brandstofwinning : het verzamelen van brandstoffen. Een voorbeeld is het omhoog halen (‘winnen’) van aardolie diep uit de grond met behulp van een boortoren. Zie verder ‘booreiland’. + Broeikaseffect : de atmosfeer werkt als een broeikas, door zonnewarmte vast te houden en er de aarde mee te verwarmen. Vuil in de lucht, ook wel broeikasgassen genoemd, houdt nog meer warmte vast. De temperatuur op aarde stijgt daardoor, net als in een broeikas die met een glazen dak is afgesloten. + Broeikasgassen : werken net zoals het glas van een broeikas. Teveel broeikasgassen in de atmosfeer veroorzaken het broeikaseffect. Voorbeelden van broeikasgassen zijn koolstofdioxide, Cfk’s en methaan.
C: + Cfk’s : ChloorFluorKoolwaterstoffen. Cfk is het enige broeikasgas dat van nature niet op aarde voorkomt maar door de mens gemaakt is. Cfk’s zitten in de drijfgassen van spuitbussen, koelgassen van koelkasten en in piepschuim.
Handleiding energieprogramma pag. 38 versie 1 februari 1999
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
ACHTERGRONDINFORMATIE
ENERGIE WOORDENBOEK
D: + Dampkring : de laag lucht die om de aarde heen hangt. Die lucht heb je nodig om te leven. Zie verder ‘atmosfeer’. + Drijfgas : een vloeibaar gas onder hoge druk in een spuitbus. Het drijfgas zorgt ervoor dat de vloeistof in de spuitbus naar buiten wordt geperst. In sommige drijfgassen zitten Cfk’s. Die veroorzaken o.a. het broeikaseffect. + Duurzame energie : energie die zo is opgewekt dat er geen uitputting en geen vervuiling van het milieu plaats vindt. Er raken geen brandstoffen op en er ontstaan geen broeikasgassen. Het woord ‘duurzaam’ betekent dat je iets op een ‘blijvende’ manier doet. + Dynamo : een apparaat dat snel kan ronddraaien en zo voor elektrische stroom zorgt. De dynamo op een fiets zorgt dat de lamp kan branden. Zie ‘generator’.
E: Elektriciteit : elektrische stroom. Dat is een bepaald soort energie. Door elektriciteit werken apparaten, zoals de TV of de koelkast. Elektriciteit zorgt ook voor het licht in de lampen. Elektriciteitscentrale : fabriek die elektriciteit produceert. Waterkrachtcentrales gebruiken stromend water als energiebron, warmtekrachtcentrales werken op steenkool, aardolie of aardgas. De opgewekte elektriciteit wordt via hoogspanningskabels, hoogspanningsmasten en transformators door het land verspreid. Elektriciteitsmeter : apparaat waarmee je het elektriciteitsgebruik in kiloWattuur (kWh) kan meten. Elektrische energie : energie die door elektriciteit wordt opgewekt. Deze elektriciteit gebruiken we in huizen, kantoren en fabrieken. Energie : de kracht waardoor iets werkt. Met die kracht worden bijvoorbeeld de huizen warm gestookt. Deze kracht kan ontwikkeld worden door stromend water, verbranding van steenkool, gas of olie en kan omgezet worden in licht, warmte, beweging e.d. Er zijn verschillende soorten energie zoals stralingsenergie, elektrische energie, chemische energie en bewegingsenergie. Energiegebruik : de hoeveelheid energie die gebruikt wordt en gemeten kan worden met een elektriciteitsmeter. Het energiegebruik kan berekend worden met behulp van de volgende formule: energiegebruik (kWh) = vermogen (kW) x tijdsduur (h) + Energiebron : iets waaruit we energie kunnen halen om zelf te gebruiken. Er zijn verschillende vormen en meestal moeten ze eerst omgezet worden in bruikbare energie. Je hebt bijvoorbeeld warmtebronnen (bijv. de zon, maar ook warmte die in de aarde zit), bronnen van bewegingsenergie (wind, stromend water) en brandstofvoorraden (turf, aardolie, steenkool, aardgas). Energie-opwekking : het maken van bruikbare energie (meestal elektriciteit) uit van nature aanwezige energie (op aarde of daarbuiten). Eigenlijk is het ‘energieomzetting’: de ene vorm (bijv. zonnewarmte) wordt in een andere vorm (bijv. elektriciteit) omgezet.
F: Fossiele brandstoffen : steenkool, aardolie en aardgas zijn ontstaan uit resten van planten en dieren die miljoenen jaren geleden hebben geleefd. De resten van deze planten en dieren noemen we fossielen. Omdat het verbranden van deze stoffen bruikbare energie oplevert, noemen we de energiebron die hieruit ontstaat fossiele brandstoffen. Daarom doen mensen al die moeite om ze uit de aarde omhoog te halen.
Handleiding energieprogramma pag. 39
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
ENERGIE WOORDENBOEK
ACHTERGRONDINFORMATIE
G: Gas : zie ‘aardgas’. Gasbehandelingsinstallatie : ruw aardgas dat uit de grond komt moet in de gasfabriek worden gezuiverd en gedroogd voordat het gebruikt kan worden. + Generator : in een elektriciteitscentrale zitten een heleboel dynamo’s. Deze zijn heel groot. Zulke dynamo’s noemen we ‘generatoren’. Zie verder ‘dynamo’. + Gletsjer : een gletsjer is een hele grote en dikke laag ijs hoog in de bergen. Gletsjers schuiven langzaam naar beneden.
H: Hoogspanningsleiding/hoogspanningskabel : om elektriciteit van de elektriciteitscentrale naar de huizen te kunnen vervoeren zonder al te veel energieverlies maakt men gebruik van sterke stroom (hoogspanning). Hoogspanningskabels zijn er speciaal voor om deze sterke stroom te kunnen vervoeren. Omdat sterke stroom gevaarlijk is worden de hoogspanningskabels hoog boven de grond gehouden door hoogspanningsmasten.
I: + Intensieve veehouderij : het houden van heel veel vee op een klein stukje grond. + Isolatie : het ‘aankleden’ van een huis om zo de warmte zoveel mogelijk in het huis te houden. Voorbeelden van isolatie zijn dubbel glas, tochtstrippen en dakisolatie.
J: K: Kilowattuur : een maat voor het energiegebruik. Het is de eenheid van elektrische energie. We gebruiken precies 1 kilowattuur energie (geleverd door een elektriciteitscentrale) wanneer we een apparaat met een vermogen van 1 kilowatt 1 uur lang gebruiken. Zie verder ‘energiegebruik’. + Klimaat : het klimaat van een land is het weer dat je in dat land vaak hebt. Als een land een zonnig klimaat heeft, is het er meestal mooi weer. + Koelgassen : broeikasgassen die voorkomen in onder andere koelkasten. Ze zorgen voor de lage temperatuur in de koelkast. + Kolen : kolen zijn stukjes steenkool. Ze worden als brandstof gebruikt in kachels en ovens. Zie verder ‘steenkool’. + Kool(stof)dioxide : een gas uit de atmosfeer. Bij verbranding van fossiele brandstoffen ontstaat onder andere koolstofdioxide. Koolstofdioxide wordt door planten en bomen opgenomen en gebruikt om voedsel van te maken. Niet alle koostofdioxide kan door de bomen en planten worden opgenomen. Koolstofdioxide is een broeikasgas. Te grote hoeveelheden veroorzaken het broeikaseffect. Bij de opwekking van elektriciteit met fossiele brandstoffen wordt per kWh 0,556 kg koolstofdioxide uitgestoten.
L: Luchtvervuiling : verontreiniging door vieze stoffen in de atmosfeer. Deze vieze stoffen kunnen broeikasgassen zoals koolstofdioxide en Cfk’s zijn. Handleiding energieprogramma pag. 40 versie 1 februari 1999
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
ACHTERGRONDINFORMATIE
ENERGIE WOORDENBOEK
M: + Magneet : een magneet is een bijzonder stuk ijzer. Het trekt andere dingen van ijzer aan. Die blijven eraan vastzitten. + Methaangas : een belangrijke veroorzaker van het broeikaseffect. Het ontstaat vooral in moerasgebieden, waar planten niet worden verteerd als ze onder water terechtkomen. Methaangas komt ook vrij uit mesthopen, vuilnisbelten en de koeiemaag. Methaan wordt ook wel mijngas of moerasgas genoemd. Mijn : een plaats waar fossiele brandstoffen worden gevonden, meestal diep onder de grond. Milieu : de natuurlijke omgeving: de lucht die je inademt en de natuur om je heen. + Milieuverontreiniging/vervuiling : het smerig zijn van de bodem, de lucht of het water. Motor : een machine die met behulp van brandstof zoals gas, olie of benzine, kracht levert en daarmee iets in beweging zet. De motor van een auto zorgt ervoor dat de auto rijdt.
N: Natuurstroom : elektriciteit die gemaakt is met zonlicht, wind- of waterkracht. Je hebt dus geen last van uitputting of milieuvervuiling.
O: Olie : een vettige vloeistof die diep onder de grond zit en waarvan men onder andere benzine maakt. Olieraffinaderij : fabriek waar olie gezuiverd wordt. Zie ‘raffinaderij’. Olietanker : groot lang schip dat olie vervoert.
P: Poolkappen : de dikke ijslagen die op de polen liggen. Er zijn twee ijskappen, eentje op de noordpool en eentje op de zuidpool.
Q: R: Raffinaderij : fabriek waar uit ruwe grondstoffen de niet-bruikbare stoffen worden gehaald. Zie ‘olieraffinaderij’.
S: Schone energie : zie ‘natuurstroom’. Spaarlamp : speciale lamp die weinig energie gebruikt. Het vermogen van een spaarlamp is lager dan van een gewone lamp. Door een spaarlamp te gebruiken kan je dus energie besparen. Steenkool : een zwarte stof die diep in de grond zit. Deze stof bestaat uit fijngeperste plantenresten. Steenkool wordt gebruikt als (fossiele) brandstof. Stoom : hete damp van kokend water. In een elektriciteitscentrale wordt stoom gebruikt om elektriciteit op te wekken. Stopcontact : een plastic plaatje of doosje met twee gaatjes erin waarin je de stekker kunt steken van een elektrisch apparaat. Zo wordt een verbinding gemaakt tussen het elektrische apparaat en het elektriciteitsnet. Stroom : ander woord voor elektriciteit. Zie ‘elektriciteit’.
Handleiding energieprogramma pag. 41
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
ENERGIE WOORDENBOEK
ACHTERGRONDINFORMATIE
T: Tankauto : auto met een groot vat om benzine in te vervoeren. Tankstation : hier kan je een auto met brandstof vullen, zodat de auto kan rijden. Thermostaat : apparaat dat de temperatuur regelt. De thermostaat van de verwarming of kachel zorgt ervoor dat de temperatuur in de kamer de hele tijd hetzelfde blijft. Als het in de kamer bijvoorbeeld te warm zou worden, gaat de verwarming vanzelf minder hard branden. Een oven, een ijskast en een strijkijzer hebben ook een thermostaat. Transformator : apparaat dat ervoor zorgt dat een sterke stroom verandert in een zwakkere stroom of andersom. Turbine : een rad met schoepen. Een turbine brengt de generator aan het draaien in een elektriciteitscentrale. Hij wordt aan het draaien gebracht doordat er stoom tegen aan wordt geblazen. Samen met de generator zou je het de dynamo van de elektriciteitscentrale kunnen noemen. Turf : stukken gedroogd veen. Vroeger brandden mensen turf in de kachel om hun huizen warm te stoken. Zie ‘veen’.
U: + Uitlaatgassen : gassen die uit de pijp aan de onderkant van auto’s komen. Als de benzine in de motor wordt verbrand, komen er uitlaatgassen in de lucht. Het belangrijkste uitlaatgas is het broeikasgas koolstofdioxide. Uitputting : het opraken van de energiebronnen op aarde. Om energie (meestal elektriciteit) op te kunnen wekken zijn energiebronnen nodig. Fossiele brandstoffen zijn de belangrijkste energiebron. Het steeds kleiner worden en uiteindelijk opraken van de voorraad fossiele brandstoffen wordt uitputting genoemd. Geschat wordt dat steenkool over 224 jaar op is, aardolie over 42 jaar en aardgas over 60 jaar.
V: Veen : bepaald soort grond. Veen bestaat uit fijngedrukte resten van planten. Zie ‘turf’. + Verbranding : door verbranding van fossiele brandstoffen komt energie (warmte) vrij. Deze warmte kan in een elektriciteitscentrale omgezet worden in bruikbare energie (elektriciteit). Daarnaast komt een (broeikas)gas vrij waardoor de lucht vervuild wordt. Verdeelstation : het samengeperste gas wordt hier verdeeld over verschillende pijpleidingen zodat het naar de consument vervoerd kan worden. Vermogen : de kracht van een motor. Het vermogen (watt) geeft aan hoeveel energie een apparaat maximaal gebruikt. + Verwarmingsketel : ketel waarin het water van de centrale verwarming wordt verwarmd.
W: + Waterkracht : kracht die door (snel stromend) water wordt uitgeoefend. Waterkracht is een vorm van bewegingsenergie. In een waterkrachtcentrale kan deze energie in een bruikbare vorm (elektriciteit) worden omgezet. + Waterkrachtcentrale : elektriciteitscentrale die waterkracht als energiebron gebruikt. Het snel stromende water laat turbines draaien die de generator aandrijven (net zoals stoom dat doet in een elektriciteitscentrale). De generator produceert dan elektriciteit. Watt : de eenheid van vermogen. Een vermogen van 1000 watt (W) : 1 kilowatt (kW). Zie verder ‘vermogen’. Wattuur : eenheid van elektrische energie. 1000 wattuur (Wh) : 1 kilowattuur (kWh). Zie verder ‘elektrische energie’
Handleiding energieprogramma pag. 42 versie 1 februari 1999
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
en ‘energiegebruik’. Wind-energie/-kracht : kracht die door de wind wordt uitgeoefend. Een windmolen of windturbine kan deze energie (windkracht) in een bruikbare vorm (elektriciteit) omzetten. Windmolen : molen waarvan de wieken draaien door de wind. Zie verder ‘windturbine’ en ‘wind-energie/-kracht’. Windturbine : moderne windmolen. Een windturbine is eigenlijk een kleine centrale. Als ze draait, maakt ze elektriciteit. Windturbines hebben een nadeel: het waait niet altijd. Bovendien kan de wind hard of zacht waaien en van richting veranderen. Zie verder ‘windmolen’ en ‘wind-energie/-kracht’
X: Y: Z: + Zeespiegel : de hoogte van het zeewater. Door het broeikaseffect smelten de poolkappen en stijgt de zeespiegel. Zonne-energie : de energie van de zon kan door de mens gebruikt worden. Het bestaat uit licht en warmte. Zonneenergie kan omgezet worden in elektriciteit door een zonnepaneel, terwijl een zonnecollector de warmte kan opslaan. Zonnecollector : een apparaat dat zonnewarmte verzamelt. Als de zon op de zonnecollector schijnt wordt het water erin verwarmd. Dit verwarmde water kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor de douche en de afwas. Zonnepaneel : bestaat uit een groot aantal zonnecellen bij elkaar. Zonnecellen kunnen licht van de zon omzetten in elektriciteit.
Handleiding energieprogramma pag. 43
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
Handleiding energieprogramma pag. 44 versie 1 februari 1999
© Het Groene Wiel 1998 - 1999
Handleiding energieprogramma pag. 45
© Het Groene Wiel 1998 - 1999