1
Wie geconfronteerd wordt met "iets nieuws", kan daar heel verscheiden op reageren. Maar dikwijls zal men geneigd zijn dat nieuwe zoveel als mogelijk te benaderen vanuit iets waar men wél al mee vertrouwd is. In dat vertrouwde zoekt men dan houvast. Slaagt men er niet in een herkenningsmechanisme in gang te zetten, dan is dikwijls de neiging groot het nieuwe te verstoten. Als men het nieuwe ook niet kan verstoten, dan zal men veelal verkrampt en nukkig op dat nieuwe reageren. Zo reageren veel mensen in hun gedragingen als ze geconfronteerd worden met iets dat ze als "nieuw" ervaren. Zo ook reageren veelal juristen als zij geconfronteerd worden met nieuwe regelgeving. Welnu, Verordening nr. 1347, de zogenaamde "echtscheidingsverordening" die ik hierna Brussel II zal noemen, is voor de jurist heel zeker iets nieuws. Brussel II is zelfs ophefmakend-sensationeel nieuw, zowel qua inhoud als qua vorm. Nu Brussel II in de vorm van een verordening in de Belgische rechtsorde binnendringt, en daar al direct een prominente plaats opeist, kan men Brussel II bovendien niet ontlopen. Want met de komst van Brussel II wordt het totnogtoe in België geldende internationaal echtscheidingsprocesrecht dan wel niet opgeheven, maar wel in een klap naar een tweederangsrol verdrongen. Dit proces van verdringing deed zich overigens niet alleen in België voor, maar in alle EU-lidstaten behalve Denemarken. In al deze landen eist Brussel II een voorrangsrol op ten aanzien van de daar eventueel van kracht zijnde Haagse verdragen, andere multilaterale verdragen, bilaterale verdragen en gemeen recht. Wat België betreft, was het totnogtoe op het domein van Brussel II geldende recht zeker niet altijd even gemakkelijk kenbaar en hanteerbaar. Het omvatte nogal wat constructies die als praeter legem en zelfs contra legem werden beschouwd. Maar waarschijnlijk had toch al menig Belgisch jurist het amalgaam aan regels goed onder de knie.
2
En daar kwam dan, per 1 maart 2001, onverhoeds Brussel II het arsenaal aan regeltjes vervoegen. Mogelijk, zo zal menig jurist redeneren, biedt Brussel II soelaas voor actueel in België ervaren problemen. Mogelijk zelfs zal Brussel II nieuwe strategische mogelijkheden openen, eens men ook deze regelgeving onder de knie heeft. Maar vooralsnog is het wellicht niet zo ver en zal men mogelijk nukkig reageren. Gelukkig kan men bij hantering van Brussel II wel terugvallen op een instrument waarmee men reeds ruim vertrouwdheid heeft kunnen opbouwen. Brussel II wordt uiteraard niet voor niets Brussel II genoemd: Brussel II ligt in het verlengde van Brussel I, en dat is het oude, alombekende EEX-verdrag. Dit werd trouwens ook onderkend tijdens de voorbereiding van Brussel II, want tijdens die voorbereiding werd meermaals expliciet verwezen naar het EEX-verdrag en de in het kader van het EEX-verdrag reeds totstandgekomen jurisprudentie. Hier is dus houvast te vinden. Maar degenen onder jullie die dergelijke voorkennis niét bezitten, hoeven zich nog niet benadeeld te voelen. Een andere menselijke eigenschap is immers dat, àls men met iets vertrouwd is, men soms al te vlug daarop vertrouwt, en men zo de eigenheden van het nieuwe niet onderkent. Nu is men bij de opstelling van Brussel II hier en daar toch ook een eigen weg willen gaan, bijvoorbeeld op het vlak van toetsing van bevoegdheid. Wie dus al te reflexmatig vertrouwt op de kennis die men reeds heeft opgebouwd bij hantering van het EEX-verdrag, dreigt zodoende voor lelijke verrassingen te komen staan. Wie onbevangen kennisneemt van Brussel II, wordt bij hantering van Brussel II dan ook niet gehinderd door misleidende voorkennis. De basisstructuur van beide regelgevingen is wel onmiskenbaar dezelfde: evenals het EEX-verdrag is Brussel II een "traité double" te noemen, een rechtsbron die dus uit twee luiken bestaat: een luik betreffende bevoegdheid enerzijds, een luik betreffende erkenning
3
en tenuitvoerlegging anderzijds. Regels inzake conflictenrecht worden daarbij onverlet gelaten. Materieel handelen het bevoegdheidsluik en het erkenningsluik over hetzelfde. De omschrijving van het materieel toepassingsgebied van Brussel II is te vinden in artikel 1. Hier blijkt dat Brussel II enerzijds slaat op vorderingen tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van het huwelijk, samen te vatten als vorderingen in huwelijkszaken; anderzijds heeft Brussel II het ook over vorderingen betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid. Maar het tweede type vorderingen - deze inzake ouderlijke verantwoordelijkheid - moet wel duidelijk als een aanhangsel bij het eerste type vorderingen worden beschouwd. Want vorderingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid vallen enkel onder strikte voorwaarden onder het toepassingsgebied van Brussel II, en de meest stringente voorwaarde is wel dat het in Brussel II enkel aspecten van ouderlijke verantwoordelijkheid kan betreffen die verband houden met een lopende echtelijke procedure. De term "ouderlijke verantwoordelijkheid" zelf wordt in Brussel II niet nader gedefinieerd, de uitlegging moet geschieden overeenkomstig het nationale recht van elk der lidstaten. Dit procédé van overlaten van uitlegging van bepaalde, zelfs cruciale, termen aan lidstaten, wordt in Brussel II overigens wel meer gehanteerd, zo wordt bijvoorbeeld ook de kwestie van omgang met bipatridie doorgespeeld naar de lidstaten. Belangrijk bij vaststelling van het materieel toepassingsgebied van Brussel II is nog dat het bij het eerste type vorderingen, deze in huwelijkszaken, enkel gaat om huwelijkszaken "sec": Brussel II bestrijkt dus géén vraagstukken zoals schuld van de echtgenoten en huwelijksvermogensrecht. Ik signaleer hierbij wel al direct dat dit principe in het kader van artikel 12 inzake voorlopige maatregelen kennelijk genuanceerd moet worden. In dat kader zou het
4
bijvoorbeeld ook over de materie vanet huwelijksvermogensrecht kunnen gaan. Dit voor wat betreft het materieel toepassingsgebied. Wil men vervolgens het formeel toepassingsgebied van Brussel II bepalen, dan moet men, zoals ook in het EEX, een onderscheid maken tussen de twee luiken. Wat betreft de regels inzake bevoegdheid, is mijn opvatting dat het formeel toepassingsgebied bepaald is in de artikelen 2 tot 6. Maar sommigen menen dat de formele bevoegdheidsafbakening van Brussel II te vinden is in artikel 7. Volgt men mijn zienswijze dat de artikelen 2 tot 6 de formele reikwijdte bepalen van de regels inzake bevoegdheid, dan hebben deze artikelen een dubbele functie, nu zij een aantal rechtsmachtcriteria opsommen maar daarmee tegelijk ook het formeel toepassingsgebied afbakenen. In mijn visie is dus, als op grond van de artikelen 2 tot en met 6 de rechter van een of meerdere lidstaten bij Brussel II wordt aangewezen, Brussel II formeel toepasselijk. In deze artikelen blijkt veel te draaien rond het criterium van de "gewone verblijfplaats". Van deze term wordt in Brussel II géén definitie gegeven. Brussel II is dus ook hier rafelig afgebakend. Vergeleken hiermee lijkt het formeel toepassingsgebied van het tweede luik van Brussel II eenvoudiger te bepalen: wat betreft het formele toepassingsgebied van de regels inzake erkenning en tenuitvoerlegging wordt in artikel 13 enkel als voorwaarde gesteld dat de "beslissing" uitgesproken is door een rechter van een lidstaat bij Brussel II.
5
Eens duidelijk dàt Brussel II toepasselijk is, rijst de vraag welke regels in Brussel II te vinden zijn. Welnu, de spil van de bevoegdheidsregeling is te vinden in artikel 2. In dit artikel 2 worden in totaal zeven criteria opgesomd waarop overeenkomstig Brussel II rechtsmacht in huwelijkszaken kan worden gebaseerd in de lidstaten. In artikel 3 worden vervolgens regels gegeven voor rechtsmacht als het gaat om vorderingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid, artikel 4 geeft hierbij een nadere specificatie. Aan het lijstje van artikel 2 worden in artikel 5 en 6 nog twee bevoegdheidsgronden voor speciale gevallen toegevoegd. In artikel 2 figureren een aantal voor de hand liggende en een aantal minder voor de hand liggende criteria. Eerder voor de hand liggend is bijvoorbeeld de bevoegdheid op basis van de gewone verblijfplaats van de verweerder, minder voor de hand liggend is dan weer dat ook de gemeenschappelijke nationaliteit van echtgenoten als bevoegdheidscriterium wordt aangewezen. De in artikel 2 en volgende opgesomde bevoegdheidsgronden worden in de terminologie van Brussel II de "eigenlijke bevoegdheidsgronden" genoemd. Belangrijk is dat zij alle op gelijke voet staan. Een aantal personen zullen dus kunnen gaan "shoppen" tussen de rechters van de lidstaten bij Brussel II. Al met al is het lijstje eigenlijke bevoegdheidsgronden vrij liberaal, zij het niet onbegrensd liberaal. Brussel II kent bijvoorbeeld géén mogelijkheid van forumkeuze. Er zijn dus zeker nog gevallen denkbaar waarbij geen der lidstaten bij Brussel II bevoegdheid zal vermogen op te nemen op basis van de artikelen 2 tot 6. Wél wordt in artikel 8 nog de mogelijkheid opengesteld dat de rechterlijke instanties van de lidstaten alsnog beroep zouden doen op rechtsmachtcriteria die niet in de artikelen 2 tot 6 zijn
6
opgenomen, maar in "de wet" van hun staat te vinden zijn. Het gaat dan om zogenaamde "residuele" bevoegdheidsgronden. De voorwaarde waaronder dergelijke overschakeling naar andere bevoegdheidsgronden is toegelaten, wordt in Brussel II voor alle lidstaten op uniforme wijze geregeld: artikel 8 vereist daartoe met name dat geen rechterlijke instantie van een lidstaat krachtens de artikelen 2 tot en met 6 bevoegd is. Het antwoord op de vraag of daadwerkelijk nog elders soelaas kan worden gevonden, kan uiteraard wel per lidstaat verschillen. Vanuit Bélgisch perspectief bekeken betekent dit dat de Belgische rechter eerst zal moeten nagaan of de Belgische rechter bevoegd is op één der eigenlijke bevoegdheidsgronden opgesomd in de artikelen 2 tot 6. Is dit niet het geval, dan moet eerst nog nagegaan worden of enige andere lidstaat op die eigenlijke bevoegdheidsgronden bevoegdheid vermag op te nemen. Is ook dit niet het geval, dan mag de Belgische rechter alsnog op grond van artikel 8 het Belgische internationale procesrecht bovenhalen. Via artikel 8 kan dus, onder de voorwaarden die in artikel 8 worden geformuleerd, het voor Brussel II geldende systeem alsnog betekenis krijgen. Stel nu dat men mag overstappen naar dat vroeger geldende systeem, omdat dus in geen enkele lidstaat bevoegdheid kan worden gegrond op de artikelen 2 tot 6. De vraag is dan of in dat vroegere Belgische systeem daadwerkelijk soelaas is te vinden. Welnu, het vroegere regime is opgeslorpt in Brussel II inzoverre vroeger gehanteerde rechtsmachtcriteria gelijk blijken te lopen met de rechtsmachtcriteria van Brussel II: Maar denkbaar is dat in dat vroegere Belgische systeem bevoegdheidsgronden te vinden zijn die ruimer geformuleerd zijn dan deze in de artikelen 2 tot 6. Soms is dit daadwerkelijk het geval, lijkt mij. Want, in bepaalde opzichten was het voor de komst van Brussel II in België heersende regime soepeler dan dat van Brussel II. Soms was het Belgische regime dus gastvrijer en, zou men kunnen zeggen, meer echtscheidingsgezind, dan Brussel II. Zo bijvoorbeeld werd in
7
geval van verzoek tot echtscheiding door onderlinge toestemming veelal bevoegdheid opgenomen als echtgenoten hun laatste echtelijke verblijfplaats in België hadden, dit op grond van zogenaamde "willige rechtsmacht", of nog, werd op grond van artikel 15 B.W. toegelaten dat in België in deze materie bevoegdheid voorhanden was louter op basis van de Belgische nationaliteit van de verweerder, en Brussel II kent geen equivalenten van deze rechtsmachtcriteria. In dit kader rijst nog wel de vraag wat de betekenis van artikel 7 in dit alles is. Wel, ik zal eerlijk toegeven dat ik geworsteld heb met dit artikel 7. Ik werd daarbij heen en weer geslingerd tussen enerzijds de visie dat artikel 7 een overbodig artikel uitmaakte, anderzijds de visie dat artikel 7 een cruciaal artikel uitmaakte. En hoe meer artikelen van Brussel II ik in mijn worsteling betrok, hoe meer mogelijke verwikkelingen ik zag. Artikel 7 vormt een vet juridisch kluifje. Op een bepaald ogenblik hoorde ik in Nederland in de wandelgangen spreken van "twee scholen" over de interpretatie van artikel 7. Want zoals ik al vertelde, zien sommigen in artikel 7 zelfs een afbakening van het formeel toepassingsgebied van de bevoegdheidsregels. Zelf heb ik artikel 7 nooit op dié manier begrepen. Want uit de voorbereiding van Brussel II blijkt dat men met artikel 7 enkel en alleen wilde duidelijk te maken dat de bevoegdheidsregeling van de artikelen 2 tot 6 exclusief van aard zouden zijn, in die zin dat de genoemde criteria een volledige en gesloten lijst zouden uitmaken, zoals dit ook geregeld is in artikel 3 van het EEX-verdrag. Als dus in één of meer lidstaten bij Brussel II bevoegdheid kan worden gegrond op artikel 2 tot 6, dan mag dus niet naar andere bevoegdheidscriteria worden overgeschakeld om een rechter van een lidstaat alsnog bevoegd te maken. Maar de formulering van artikel 7 sluit niet aan bij deze opzet, en ik vind dat artikel 7, zoals het er nu staat, aanleiding geeft tot velerlei onverkwikkelijke complicaties. Mijn conclusie is, kort samengevat, dat artikel 7 deels overbodig is, maar toch ook iets toevoegt aan Brussel II, zij het wellicht op een
8
door de opstellers van Brussel II niet bedoelde manier. In mijn bijdrage aan het boek is de neerslag te vinden van mijn worsteling. Het eerste luik van Brussel II omvat nog meer regelen waarop ik in deze mondelinge voorstelling niet nader inga. Als algemene conclusie over het eerste luik zou ik stellen dat Brussel II, in zijn systeem van eigenlijke en residuele bevoegdheidsgronden, echtscheidingsgezind is, zij het niet onbegrensd. Zo kom ik dan tot het luik inzake erkenning en tenuitvoerlegging. Ook dit tweede luik is duidelijk echtscheidingsgezind. Dit komt onder meer tot uitdrukking in het feit dat inzake huwelijkszaken enkel positieve beslissingen onder het erkenningsregime van Brussel II vallen, uitspraken dus die geleid hebben tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk. Een afwijzende echtscheidingsbeslissing in een lidstaat kan dus geen aanleiding geven tot een exceptie van nietontvankelijkheid ten aanzien van een later in een andere lidstaat ingestelde nieuwe echtscheidingsvordering. Er zijn dus eventueel binnen Europa herkansingsmogelijkheden voor wie wil scheiden. Waar de rechter van een lidstaat een positieve beslissing in huwelijkszaken heeft genomen - en eventueel daarbij als accesssoire een beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid hoeft deze overigens niet definitief te zijn om in een andere lidstaat aanspraak op erkenning te maken. Ook beslissingen waartegen nog rechtsmiddelen openstaan worden erkend in de andere lidstaten zonder vorm van proces. Dit principe van erkenning zonder vorm van proces is in België overigens reeds goed gekend.Voor beslissingen in huwelijkszaken zal erkenning volstaan, maar voor beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid zou tenuitvoerlegging alsnog noodzakelijk kunnen blijken. In deze laatste hypothese voorziet Brussel II in een soepele exequaturprocedure.
9
Uiteraard zijn in Brussel II wel omstandigheden aangegeven waaronder geen erkenning of tenuitvoerlegging zal plaatsvinden, maar deze weigeringsgronden zijn limitatief opgesomd en op stringente wijze bepaald. De opstellers van Brussel II wilden immers het vlot verkeer van beslissingen in deze materie in Europa bevorderen. Zij wilden met andere woorden het klassieke streefdoel van het ipr bewerkstelligen, namelijk het komen tot een situatie van internationale harmonie. Althans op dit vlak lijkt Brussel II mij een van zijn ambities waar te maken, namelijk het "vergemakkelijken van het leven van de Europese burger", zoals de opstellers het zelf formuleren. In dit gezelschap van vooral juristen kunnen we ons de vraag stellen of met de komst van Brussel II ook ons leven als Europese ipr-beoefenaar is vergemakkelijkt, ook al omdat een vereenvoudiging van ons leven mogelijk mede ten goede komt aan het vergemakkelijken van het leven van die Europese burger. Over deze kwestie sprak men zich tijdens de voorbereiding van Brussel II niet uit. Welnu, als ik even de proef op de som mag nemen. Qua verhouding ten aanzien van andere regelgeving op dit domein, is de plaats van Brussel II op het eerste zicht eenvoudig te bepalen: Brussel II eist immers laconiek voorrang op op alle andere regelgeving op dit domein. Maar bij nader toezien vertoont Brussel II wel rafelige kantjes in de afbakening van het toepassingsgebied, en bovendien zorgt ook de onhandige manier waarop artikel 7 van Brussel II is geformuleerd voor verwikkelingen. Qua hanteerbaarheid van Brussel II als juridisch werkinstrument is vlug greep te krijgen op Brussel II in de mate dat het gelijkenissen vertoont met het EEX-verdrag, maar is het ook verraderlijk al te reflexmatig te vertrouwen op dit EEX-verdrag. Van mijn kant hoop ik alleszins vandaag een kleine persoonlijke bijdrage geleverd te hebben tot het vereenvoudigen van jullie leven als ipr-beoefenaars, die in de toekomst met Brussel II, al dan niet nukkig, zullen moeten leven en werken.