Eisen i.v.m. de elektrische installatie. 1. Algemeen 1.1 Elektrische energie Draaistroom, 3-fase + nul + aarde Spanning tussen de fases, 400 V (wissel) Spanning tussen fase en nul 230 V (wissel) Min. en max. Ik vermelden Frequentie 50 Hz TNC-S stelsel 1.2 Stuurspanning 24 V (wissel), 24 V = (gelijk) of 230 V (wissel) Stuurspanning tussen kasten onderling, 24 V (wissel) of 24 V = (gelijk) Min. Ik van de sturingskabel 1.3 Analoge in- of uitgangen 0 – 20 mA 4 – 20 mA 1.4 Spanningsuitval of noodstop Na terugkeren van de spanning of herstel noodstopdrukker mag herstart niet automatisch plaatsvinden (zgn. nul- spanningsbeveiliging). 1.5 Arbeidsfactorverbetering Elke (nieuwe) verdeelinrichting die een cosinus phi lager dan 0,9 heeft, dient te worden voorzien van een condensator (batterij) zodanig dat de cosinus phi een waarde bereikt van minimaal 0,95. De condensator moet geleverd worden in een droge uitvoering. Tevens moet de condensator worden uitgevoerd in beschermingsklasse IP 67. Aan te sluiten met een brandvrij gelegde kabel, korter dan 3 meter en met een doorsnede, aangepast aan de condensatorstroom. De condensator bij de verdeelinrichting te plaatsen. Het benodigde ijzerwerk van de condensatoropstelling dient meegeleverd te worden. 1.6 Verboden ruimten Toegepaste materialen dienen, indien mogelijk, zelfdovend te zijn. 1.7 Lasverbindingen Lasverbindingen in lasdozen m.b.v. conex-lasdoppen alleen voor bouwkundige toepassingen. Alle overige toepassingen moeten als schroefverbindingen uitgevoerd worden.
1.8 Ladderbaansystemen Ladderbaansystemen dienen vertikaal gemonteerd te worden. Iedere sport van de ladderbaan dient aan beide zijden van een afdichting (sportplug) te zijn voorzien. Uiteinden van de ladderbaan dienen van een afdichting (eindkap) te zijn voorzien. Wanneer ladderbanen bij overgangen, niveauwisselingen of hoeken niet metallisch met elkaar zijn verbonden dan moeten beide delen met een flexibele aarddraad, voorzien van kabelschoenen, worden verbonden. De ladderbanen moeten op een of ander punt met de staalconstructie van het gebouw verbonden of afdoende zijn geaard. Wanneer ladderbanen en/of bevestigingsmateriaal worden ingekort dan moeten de zaag- of snijvlakken worden behandeld met een strijkbare zinkcompound van goede kwaliteit. 1.9 Van de toegepaste materialen dienen reserve-onderdelen in de Benelux uit voorraad verkrijgbaar te zijn. 1.10 De te leveren elektrotechnische onderdelen dienen te zijn voorzien van een CEBEC of KEMA-KEUR, respectievelijk zijn goedgekeurd door de CEBEC of KEMA, dan wel te zijn voorzien van het harmonisatieteken. 1.11 Alle mede te leveren apparaten materialen moeten PCB-vrij zijn. Dit geldt ook voor de verlichtingsonderdelen zoals VSA’s en voor condensatoren. 1.12 Afschakelbare wandcontacten dienen aan de C.E.E. norm te voldoen. voorzien te zijn van vernikkelbare pennen.
Stekkers dienen
1.13 Bedieningspanelen, schakel- en verdeelkasten dienen dusdanig te worden uitgevoerd dat condensvorming in de kasten niet mogelijk is. In deze panelen en kasten dient bovendien minimaal 20 % overcapaciteit in volume- en plaatsruimte aanwezig te zijn. 1.14 In de bedienings-, schakel- en verdeelkasten mag de maximale temperatuur niet hoger dan 50° C zijn. Wanner koeling respectievelijk ventilatie moet worden toegepast moet dit geschieden door middel van een warmtewisselaar (fabrikant Rittal). De montage moet inwendig in de kast geschieden (type b.v. Thermex SK).
1.15 De deuren van bedieningspanelen, schakel- en verdeelkasten dienen 180 graden draaibaar te zijn en van een flexibele aarddraad te zijn voorzien. Op de kasten c.q. panelen dienen, boven de deuren, stofafdekkappen te worden geplaatst. De kasten moeten een diepte hebben van 500 mm tenzij anders overeengekomen. 1.16 Werkschakelaars Deze dienen in de onmiddelijke nabijheid van de motoren te worden geplaatst. Wanneer meerdere motoren dicht bij elkaar zijn opgesteld, moeten de werkschakelaars en de bijhorende motoren van een kleurcode worden voorzien, zodat vergissingen zijn uitgesloten. Werkschakelaars in kunstof omhuizing IP 65 met de standen: in – uit. In de UIT- stand dient de schakelaar vergrendelbaar te zijn m.b.v. een hangslot. In de besturing moet het contact van de werkschakelaar direct boven het motorrelais geplaatst worden. Het wisselcontact moet in de UIT- stand verbonden zijn met de nul. 1.17 Beschermingsklasse De elektrotechnische installatie moet voldoen aan de codes AA3 en AA4 m.u.v. die installatiedelen welke zich bevinden in diepvriesruimten (apparaten), hiervoor geldt code AA2, eventueel nader overeen te komen t.a.v. de volgende delen waarvoor dan de daarbij genoemde norm geld: - meet- en regelapparatuur: IP 67 (IEC) - verlichting IP 65 (IEC) - bedieningspanelen IP 67 (IEC) - schakel- en verdeelinrichtingen IP 67 (IEC) - schakelmateriaal voorzover niet in de ruimte ondergebracht, waarvoor de norm IP 67 (IEC) geldt IP 55 (IEC) 1.18 Motoren 1 Alle motoren met een vermogen tot en met 10 kW kunnen direct worden ingeschakeld. Daarboven moet met ster-driehoekschakeling of softstarter worden gewerkt. Bij toepassing van een ster-driehoekschakelaar dient de motoraanloopstroom gecontroleerd te worden. Deze mag niet groter zijn dan 3 x In. 1.19 Motoren 2 Alle motoren moeten thermisch en maximaal beveiligd worden. 1.20 Analoge aanwijsinstrumenten dienen de afmetingen 72 mm x 72 mm te bezitten. De digitale 48 mm x 48 mm.
1.21 In MCC (Motor Control Centre) en besturingskasten dienen de nodige wandcontactdozen en armaturen geinstalleerd te worden. 1.22 Zekeringsklemmen, voorzien van ledindicatie, dienen op een goed bereikbare plaats gesitueerd te worden. 1.23 Hoofdschakelaars op bedieningskasten en MCC’s dienen voorzien te zijn van een handgreep in de kleur rood. 1.24 Uiteinden van pijpen en wartels afdichten met kneedbare compound van A.M.P. 1.25 Alle pijpen dienen in RVS buis te worden uitgevoerd. Deze dienen met een zware bevestiging te worden gemonteerd. Geen enkele kabel mag in PVC of slagvaste buis worden gemonteerd, tenzij anders overeengekomen. 1.26 Alle materialen, welke door de leverancier afgevoerd moet worden naar een stortplaats of chemisch afvalplaats, moeten via de opdrachtgever met een afvalstroomnummer worden voorzien. De leverancier is verantwoordelijk voor het juiste afvalstroomnummer. 1.27 NEN 3140 De gehele montage en installatie moeten volgens NEN 3140 worden uitgevoerd. Ook de nodige keuringen moeten compleet worden verzorgd door de leverancier. Ook mag de overeekomende Belgische NBN norm gehanteerd worden.
2. Normen, voorschriften en eisen 2.1 De norm, NEN 1010 4e druk, aanvulling en interpretaties hiervan door de Arbeidsinspectie en de Nederlandse Normalisatie Commisie, of de overeenkomende NBN norm. 2.2 Voorwaarden energieleverend bedrijf. 2.3 Eisen Arbeidsinspectie. 2.4 EMC machinerichtlijn (Blow Voltage Directie).
3. Bekabeling en bedrading 3.1 Kabels Alle toegepaste kabels dienen van een moeilijk brandbare mantel te zijn voorzien. Voorgeschreven kabeltype, UVB (Bel), VULT (NL). Voorgeschreven leidingtype, QWPK (alleen toepassen indien niet anders mogelijk. Trillingen etc.). Voorgeschreven meeraderige kabels dienen flexibele aders te bevatten. Minimale aderdoorsnede motorvoeding 2,5 mm². Lengteberekening van de kabel moet gebeuren volgens het AREI.
3.2 Kleurcodering Aarde 3 fasen L1, L2 en L3 (400V) Fase 1 Fase 2 Fase 3 Nul 220 V net Fase Nul Schakel Stuurstroom 220 V (wissel) 50Hz Fase Nul 24 V ~ Fase Nul 24 V = Positief Positief 24 V = PLC Positief Negatief Ingang Uitgang Vreemde spanning Potentiaalvrije contacten
Groen/Geel Bruin Zwart Zwart Lichtblauw Bruin Lichtblauw Zwart Rood Lichtblauw Paars Lichtblauw Blauw Blauw Blauw Blauw Wit Grijs Oranje Transparant
3.3 Signaalkabels Signaalkabels, min. dikte per ader 0,75 mm m.u.v. kabels langer dan 100 meter. Hiervoor een min. dikte per ader van 1,5 mm toe te passen. Signaalkabels dienen van een metalen afscherming te zijn voorzien. Keuze in overleg met opdrachtgever. De Kabels te leveren met genummerde aders van een goed leesbare, onuitwisbaar of onverliesbaar nummer te voorzien. Bij het moeten leggen van meedere kabels parallel, kabels met ongeveer gelijke adertallen toepassen. In ieder stuurstroomkabel dient minimaal 20 % reserve-aders te zijn, met een minimum van 6 aders, tenzij anders overeengekomen. 3.4 Kabeldimensionering Voor berekening van aderdoorsneden uitgaan van de volgende omgevingstemperaturen: Kantoor: 20° C Fabriek: 18 C Welafdeling: 30°C Nabehandelingsruimte: 30°C
3.5 Afwerking van kabels • • • • •
• • •
Aders uit 1 kabel, inclusief reservekaders en afscherming in volgorde naast elkaar op de klemmen monteren. Verder in de klemmenstroken minimaal 20 % extra als reserve opnemen. Soepele draden afwerken met geisoleerde Weidmuller aderhulzen. Het soort hulzen (vork, pen of oog) dient aangepast te zijn aan de desbetreffende schroefverbinding. Doorlussen met 2 aders in 1 huls is toegestaan. Op kabelbanen minimaal 20 % ruimte reserve houden t.o.v. het plan. Kabels vastzetten met UV-bestendige kabelbinders zonder metalen veren. De temperatuur van de kabels op de kabelbanen mag de 40 C niet overschrijden. Afschermingen van kabels t.b.v. meetsignalen aan 1 zijde aarden om lusvorming te voorkomen. De afschermingen aan beide zijden afwerken op klemmen en alleen aan de voedingszijde een aparte, geisoleerde opgestelde aardrail gebruiken, waarop uitsluitend afschermingen zijn aangesloten. Deze rail monteren aan de interne (kast-) zijde van de klemmenstrook. Datakabels tussen PLC’s en/of procescomputers: afgeschermde kabel, waarvan de aders per paar getwist nog eens afgeschermd zijn (zgn. computerkabels). Kabelinvoer aan de onderzijde van de kast Compensatiekabel afwerken op instrument (niet via klemmen).
3.6 Bedradingskokers • •
Externe en interne bedradingen mogen niet in dezelfde bedradingskokers worden ondergebracht. T.b.v. de extern aan te sluiten bedrading (kabeladers etc.) dienen er bij de klemmenstroken bedradingskokers van voldoende grootte aangebracht te worden.
3.7 Controleverlichting •
Alle ruimtes waar niet permanent gewerkt wordt zoals b.v. koel- en vriescellen, dienen uitwendig van controlelampen t.b.v. de interne verlichting te zijn voorzien.
4. Besturingen met PLC’s en/of procescomputers 4.1 Voeding PLC/procescomputer Er dient een magnetisch gestabiliseerde voeding, max belasting 70 %, toegepast te worden, tenzij anders overeengekomen. Voeding dient m.b.v. overspanningsbeveiligingen beveiligd te zijn. Spanning discrete in- en uitgangen: 24 V gelijk. Indien noodzakelijk: voor 230V (wissel) hulprelais gebruiken. 4.2 Dataverbindingen tussen PLC’s en/of procescomputers in overleg (e.e.a. in verband met toe te passen overspanningsbeveiliging). 4.3 Toe te passen PLC’s: Siemens S5 of S7. Ingangen altijd galvanisch gescheiden (evt. d.m.v. interface relais). Uitgangen alleen galvanisch gescheiden als het uitgaande signaal buiten de besturingskast verwerkt wordt. 4.4 Als een PLC wordt toegepast, moeten alle eindschakelaars - meetsignalen, motoren etc. op deze PLC worden aangesloten. Allemaal op aparte uitgangen. 4.5 Tijdens inbedrijfstelling dienen aanwezig te zijn 1 set geprogrammeerde E-prom’s c.q. diskette of tape. 4.6 Intern geheugen PLC/Proces Computer. Het intern geheugen dient een reserve te bezitten van min. 20 % of uitbreidbaar te zijn met behulp van extra geheugenkaarten. 4.7 Toerental/slip bewaking Dient d.m.v. externe standaardmodule uitgevoerd te worden, tenzij anders overeengekomen. 4.8 In – en uitgangen Ten behoeve van latere uitbreidingen dient er, buiten de eventuele aangekondigde uitbreidingen, minimaal 20 % reserve ruimte aanwezig te zijn. 4.9 Garantie op zowel software als hardware dient minimaal 12 maanden te zijn na definitieve oplevering.
4.10 Indien een motor aangestuurd is, moeten de storingen, thermisch en werkschakelaar uit, via de PLC teruggemeld worden. 4.11 Alle in- en uitdrukknoppen moeten ook separaat op de PLC in- en uitgangen worden aangesloten.
5. Coderingen 5.1 Algemeen: coderingen in A.B.N. 5.2 Codeplaten en de tekst of code daarop dienen goed te contrasten met hun omgeving, qua grootte in relatie te staan met de grootte van het coderen object en licht- en UV-bestendig, water- en veegvast te zijn uitgevoerd. 5.3 Coderingen in de kast aanbrengen op de component en op de montageplaat onmiddelijk boven de component. Ook bij elke in- en uitgang van de PLC. 5.4 Coderingen in het veld aanbrengen op een goed zichtbare plaats in de directe nabijheid van de desbetreffende component. Dit geldt voor alle motoren, eindschakelaars, meetopnemers, werkschakelaars etc. 5.5 Alle componenten die tot de installatie behoren dienen van een codering te zijn voorzien. 5.6 Alle coderingen moeten ter goedkeuring worden aangeboden aan de opdrachtgever.
6. Het documentatiepakket 6.1 Formaat van tekeningen Bij voorkeur DIN A3, echter niet hoger dan 297 mm. (A4) en niet langer dan 1000mm. Functioneel bij elkaar behorende tekeningen dienen op 1 en hetzelfde formaat getekend te worden. Het bovenstaande geldt met uitzondering van de 6.5.2, 6.2.7, 6.2.8, 6.2.9, 6.2.12 genoemde tekeningen. Alle tekeningen dienen vervaardigd te worden m.b.v. E-Plan. 6.2 Een compleet tekeningen, software, documentatiepakket dient te bestaan uit: 1. Inhoudsopgave 2. Voedingsschema’s 3. Hoofdstroomschema’s 4. Stuurstroomschema’s 5. P.L.C.-software gedocumenteerd en met logische symbolen 6. Programma-print-out met referentielijsten 7. Kastindelingen 8. Klemmenlijsten 9. Kabeltrace 10. Benodigde tekeningen t.b.v. aanvraag bij energie-leverend bedrijf (aanvraag te verzorgen door installateur) 11. Lijst van aanbevolen reservematerialen 12. Documentatie van gebruikte meet-, regel- en signaalapparatuur 13. Diskette of CD met E-Plan vervaardigde tekeningen 6.3 Bij oplevering van de machine c.q. installatie dient het complete documentatiepakket zoals genoemd onder 6.2 volledig gereviseerd, te worden overhandigd. 6.4 Het complete tekeningen, software, documentatiepakket dient volledig gereviseerd op krimpvrije calque bij definitieve oplevering overhandigd te worden.
6.5 Coderingen en tekeningen Magneetschakelaars en hulprelais worden gecodeerd met de letter Q voor magneetschakelaars, de letter K voor hulprelais en stroombaannummer. Contactnummers en stroombaannummers en stroombaanverwijzing naar bladnummers op tekeningen aangegeven. Signaalgevers en verbruikers eveneens naar blad- en stroombaannummer coderen. Bij een PLC-besturing geldt echter dat signaalgevers en verbruikers buiten de uitgang. E.e.a. verder volgens NEN 5152. 6.6 Indien besturing d.m.v. PLC: De in- en uitgangen, merken/steunpunten, tijden en tellers dienen in de programma print-out en kruis-referentielijsten te zijn voorzien van een functionele benaming. In- en uitgangen niet op hetzelfde blad tekenen maar groepsgewijs (per I/O- module of – kaart), inclusief de reserve I/O. Adressering van de I/O- modules of –kaarten eveneens op de tekening aangeven.
7. Toe te passen fabrikaten en materialen Kasten Ladderbaansystemen Motoren Vermogenschakelaars Mespatronen en houders Magneetschakelaars Hulprelais Interfacerelais Tijdrelais Railklemmen Naderingsschakelaars Fotocellen Eindschakelaars Analoge meetinstrumenten Bedradingsgoten Hxb Niveauopnemers Installatieautomaten Drukknoppen/schakelaars Ledsignaallampjes Werkschakelaars Hoofdstroomschakelaars Toerentalbewaker DLP goot Ind. Opnemers Cap. Opnemers Kastventilatie Ventilatoren Noodstoprelais PLC Frequentieregelaars Temperatuurregelaars Temperatuuropnemers Therm.max.bev.motoren Draadnummers Kabels
Rittal Wibe IEC-norm, 380 V driekhoek,beschermingsklasse I.P.67(of in overleg), SEW (Victor) Merlin Gerin, Compact (NBN c63-408, A.R.E.I. Art. 235) Volgens DIN A3620, 10 tot160 A, grootte Din 00 Klockner Moller, voor grotere vermogens Siemens Omron/Klockner Moller Omron/Klockner Moller Omron/Klockner Moller Weidmuller/Phoenix Omron/Klockner Moller Sick-Isotron (voor vochtige ruimten) Omron/Klockner Moller BBC Kunstof-Tehalyte, metaal-van Geel 60x25 - 60x60 - 60x80 -60x120 Endress + Hauser Omron/Klockner Moller Omron/Klockner Moller Omron/Klockner Moller Omron/Klockner Moller (type T, -…/I/SVB-SW) Klockner Moller Vega Legrand, uitzonderlijk: Rehau Turck, Omron Turck, Omron Rittal Woods Siemens Siemens, S5 en S7 serie Danfoss/Hitachi Honeywell (Exel 500) Idem Klockner Moller Weidmoller Draka
Aderhulzen Codeplaten Perslucht cilinders en ventielen Vacuümpompen Hydrauliek besturingscomponeten Regelapparatuur (koeling) Aandrijfmotoren Waterpompen
Weidmuller Resopal Festo/uitzonderlijk: Origa Duba (de Backer) Rexroth Danfoss/Penn SEW Grundoss, Hilge, Flygt
8. Algemeen i.v.m. bordenbouw Het volgende kan extra worden vermeld aangaande de bordenbouw: • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Aanduiding met pictogram welke spanningen aanwezig zijn in de kast Ik- waarde aangeven.(kortsluitstroom) Hoofdschakelaar op de kast aanduiden Teksten voorzien:”voeding komt van” Benaming van bord Tekst vermelden:”blijft onder spanning staan na uitschakelen van een hoofdschakelaar” Aanduiding van L1, L2, L3, N, PE of PEN IP2X afschermingen (ook zijwanden) Aanduiding van ieder toestel i.f.v. schema Deuren aarden Klemmenstrooknummering Gaten IP 54 afsluiten Secundaire aarding van stuurtransfo Ontladingstijden aangeven Oranje kabel differentieel geleiders voor voeding auto kortsluitvast Teksten welke kleur welke spanning Kleuren drukknoppen zie EN 60439 Uitwendige invloeden (zie AREI) CE label aanwezig op de borden Gegevens van de leverancier op de deur Conformiteiten verklaring met inbegrip van de risicoanalyse Nummering van de kabelgoten of op de rug