Kenniscentrum energie – Thomas More Kempen – Campus GEEL Ingenium Vlaams Energieagentschap
[MINIMALE INSTALLATIE-EISEN BIJ RENOVATIE] De cursist is steeds volledig verantwoordelijk voor het in acht nemen van de gebruikelijke veiligheidsvoorschriften die met deze cursus verband houden. De cursist ontheft Thomas More Kempen vzw van elke aansprakelijkheid voor directe en indirecte schade aan zichzelf of een derde, voortvloeiend uit of verband houdend met het niet correct of onvolledig naleven van de gebruikelijke veiligheidsvoorschriften of het niet of foutief gebruiken van de aangewezen of voorgeschreven materialen, procédés of technieken.
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
1
Inhoud 1.
Wanneer zijn de installatie-eisen bij renovatie van toepassing? .......................... 5
2.
Wat zijn de eisen en voor welke installaties gelden ze? ..................................... 7
2.1.
Centrale verwarming. ................................................................................ 7
2.1.1.
Ketels op gasvormige en vloeibare brandstof. ......................................... 7
2.1.2.
Rekenvoorbeeld 1 : CV-ketel ...............................................................11
2.1.3.
Rekenvoorbeeld 2 : CV-ketel /groot vermogen. ......................................13
2.1.4.
Elektrische warmtepompen..................................................................14
2.1.5.
Rekenvoorbeeld 3 : elektrische warmtepomp .........................................18
2.1.6.
Rekenvoorbeeld 4 : elektrische warmtepomp bodem/water .....................19
2.1.7.
Rekenvoorbeeld 5 : warmtepomp gebruik makend van afvoerlucht ventilatie 21
2.2.
Directe elektrische verwarming ..................................................................23
2.3.
Sanitair warm water .................................................................................24
2.3.1.
Elektrische doorstroomtoestellen en boilers ...........................................24
2.3.2.
Circulatieleidingen ..............................................................................26
2.4.
Koeling ...................................................................................................26
2.4.1. 2.5.
Rekenvoorbeeld 6 : ijswatermachine ....................................................27
Energieprestatie van ventilatiesystemen......................................................28
2.5.1.
Inregelrapport ...................................................................................29
2.5.2.
Luchtdichtheid kanalen. ......................................................................30
2.5.3. Luchtdichtheid toestellen. .......................................................................31 2.5.3. Rekenvoorbeeld 7 : ventilatie .................................................................33 2.6.
Verlichting ...............................................................................................33
2.7.
Energieverbruikmeters ..............................................................................36
2.8.
Bepaling van de isolatie van leidingen en kanalen.........................................38
2.8.1. 3.
Rekenvoorbeeld 8 : isolatie van een circulatieleiding...............................42
Werking software ........................................................................................46
3.1.
Ingave ruimteverwarming. ........................................................................47
3.2.
Ingave ventilatiesysteem...........................................................................49
3.3.
Ingave sanitair warm water systeem. .........................................................51
3.4.
Ingave koelsysteem ..................................................................................52
3.5.
Ingave leidingisolatie ................................................................................53
3.6.
Ingave verlichting (enkel bij niet-residentiële gebouwen) ..............................55
3.7.
Ingave energieverbruikmeters. ..................................................................55
4.
Praktisch voorbeeld residentiële woning .........................................................57
4.1.
Plannen...................................................................................................57
4.2.
Algemeenheden .......................................................................................63
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
4.3.
2
Installaties. .............................................................................................64
4.3.1.
Verwarming .......................................................................................64
4.3.2.
Ventilatie ..........................................................................................65
4.4. 5.
Resultaten. ..............................................................................................67 Praktisch voorbeeld niet-residentiële woning ...................................................69
5.1.
Beschrijving : ..........................................................................................69
5.2.
Technische installaties ..............................................................................70
5.2.1.
Verwarming. ......................................................................................70
5.2.2.
Ijswatermachine kantoren : .................................................................72
5.2.3.
Ventilatiegroep. .................................................................................76
5.2.4.
Verlichting. ........................................................................................77
5.2.5.
Isolatie van leidingen. .........................................................................78
6.
Voorbeeld boetebepaling ..............................................................................80
6.1.
Rekenvoorbeeld 1 – ketels op gasvormige- en vloeibare brandstoffen .............81
6.2.
Rekenvoorbeeld 2 - energieverbruiksmeters ...............................................83
6.3.
Rekenvoorbeeld 3 - energieverbruiksmeters. ...............................................85
6.4.
Rekenvoorbeeld 4 - elektrische warmtepompen ...........................................86
6.5.
Rekenvoorbeeld 5 - warmtepomp werkend op ventilatielucht .........................88
6.6.
Rekenvoorbeeld 6 - ijswatermachine ..........................................................88
6.7.
Rekenvoorbeeld 7 - verlichting ...................................................................90
6.8.
Rekenvoorbeeld 8 - isolatie van een circulatieleiding. ....................................92
6.9.
Rekenvoorbeeld 9 - directe elektrische verwarming ......................................93
6.10.
Rekenvoorbeeld 10 - elektrische doorstroomtoestellen en boilers ................94
6.11.
Rekenvoorbeeld 11 - energieprestatie van ventilatiesystemen.....................96
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
3
Symbolen Symbool
Verklaring
ηinst
Installatierendement
-
fNCV/GCV
vermenigvuldigingsfactor gelijk aan de verhouding van de onderste tot de bovenste verbrandingswaarde van de gebruikte brandstof, ontleend aan bijlage F van bijlage V deellastrendement bij een belasting van 30%
-
η30%
Eenheid
-
θ30%
ketelinlaattemperatuur waarbij het 30%-deellastrendement bepaald is
°C
θave,boiler
°C
θreturn,design
seizoensgemiddelde ketelwatertemperatuur = 6.4 + 0.63 x θreturn,design ontwerpretourtemperatuur van het warmteafgiftesysteem
floc
correctieterm voor de plaats van het toestel
-
freg,burn
-
finsulation
correctieterm voor de regeling die de ketel warm houdt tussen twee branderbeurten correctieterm voor de leidingisolatie
freg
correctieterm voor de regeling van normaal regime
-
fhyd
correctieterm voor het hydraulisch inregelrapport voor warmteproductie-installaties groter dan 400 kW SeizoensPestatieFactor
-
SPF fθ,heat
f∆θ
fῃpumps fAHU
COPtest
EERtest
fpl finsulation
heat een correctiefactor voor het verschil tussen de ontwerpvertrektemperatuur naar het systeem van warmteafgifte (of desgevallend warmteopslag) en de uitlaattemperatuur van de condensor in de test volgens NBN EN 14511, in geval van warmtetransport met water een correctiefactor voor het verschil in temperatuursvariatie van enerzijds het warmteafgiftesysteem bij ontwerpomstandigheden (of desgevallend warmteopslag) en van anderzijds het water over de condensor onder testomstandigheden volgens NBN EN 14511, in geval van warmtetransport met water een correctiefactor voor het energieverbruik van een pomp op het circuit naar de verdamper een correctiefactor voor het verschil in luchtdebiet bij ontwerp en het luchtdebiet bij de test volgens NBN EN 14511. fAHU komt enkel tussen bij de warmtepompen op ventilatielucht de prestatiecoëfficiënt (coefficient of performance) van de warmtepomp bepaald volgens NBN EN 14511 Installatierendement van de koelinstallatie
energie-efficiëntieverhouding bepaald bij de 'standard rating conditions' zoals vastgelegd in deel 2 van de norm NBN EN 14511 correctiefactor die rekening houdt met het gedrag van de koelmachine bij deellast correctiefactor voor de leidingisolatie
°C
-
-
-
-
-
-
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
4
freg
correctiefactor voor de regeling
η
fat, AHU
testrendement van de warmteterugwinning bepaald volgens bijlage G van het wijzigingsbesluit van 20 mei 2011 correctiefactor voor de luchtdichtheid van het toestel
fat, duct
correctiefactor voor de luchtdichtheid van de kanalen
-
finsul, duct
correctiefactor voor de isolatie van de kanalen
-
fae
correctiefactor voor de aerolische inregeling
-
freg,vent
correctiefactor voor de snelheidsregeling van de ventilatoren
-
wequiv
equivalent specifiek geïnstalleerd vermogen
W
wequiv, max
het maximaal equivalent geïnstalleerd vermogen
W
w
specifiek geïnstalleerd vermogen
W
fpers
correctiefactor voor aanwezigheidsdetectie
-
fday
correctiefactor voor daglichtsturing
-
fdim
correctiefactor voor dimmen (andere dan daglichtafhankelijk dimmen) De in de EPB-aangifte vermelde waarde van het installatierendement De minimaal vereiste waarde van het installatierendement
-
test
ῃinst, eis ῃinst,aangifte
-
% -
-
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
5
Voor werkzaamheden aan bestaande gebouwen met stedenbouwkundige aanvraag of melding vanaf 1 januari 2015, gelden nieuwe eisen voor de installaties. Die nieuwe eisen krijgen als roepnaam ‘installatie-eisen bij renovatie’. De installatie-eisen bij renovatie zullen gelden voor nieuw geplaatste, vernieuwde of vervangen installaties bij renovaties en functiewijzigingen in bestaande gebouwen. De installatie-eisen bij renovatie volgen uit de Europese Richtlijn EPBD – 2010/31/EU en zijn in Vlaanderen opgenomen in de energieprestatieregelgeving (= EPB-regelgeving). De eisen hebben betrekking op de energieprestatie van de installaties. Het doel is om het plaatsen van slecht presterende installaties te ontmoedigen en zo een besparing op energie en CO2-uitstoot te realiseren in het bestaande gebouwenpark.
1. Wanneer zijn de installatie-eisen bij renovatie van toepassing? De installatie-eisen bij renovatie gelden voor renovaties en functiewijzingen met een melding of aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning vanaf 1 januari 2015. Kleine uitbreidingen (< 800 m³ en zonder wooneenheden) vallen ook onder die renovaties. De eisen zijn niet van toepassing op nieuwbouw. Voor nieuwbouw geldt immers al een eis op het E-peil, waarin de prestatie van installaties wordt gevalideerd. De eisen zijn enkel van toepassing op installaties die worden vernieuwd, vervangen of nieuw geplaatst. De installatie-eisen bij renovatie gelden dus niet voor installaties waaraan geen werkzaamheden worden uitgevoerd. Het verplaatsen of het uitbreiden van een bestaande installatie wordt beschouwd als het vernieuwen van de installatie. Enkel het tijdelijk demonteren en opnieuw plaatsen van dezelfde installatie op exact dezelfde plaats, wordt niet beschouwd als vernieuwing. De uitzonderingsmogelijkheden en vrijstellingen die al in de EPB-regelgeving bestaan, zijn ook van toepassing op de installatie-eisen bij renovatie. Dat houdt o.a. in dat de eisen niet van toepassing zijn voor projecten met stedenbouwkundige vergunningen met een eenvoudige dossiersamenstelling (= projecten waar bij de indiening van de aanvraag tot het verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning voor een gebouw met beschermd volume kleiner dan 3.000 m³ de tussenkomst van een architect niet vereist is). Het is mogelijk om volgens de bestaande procedures een afwijking of vrijstelling aan te vragen voor individuele projecten waarvoor het technisch, economisch of functioneel niet haalbaar is om aan de eisen te voldoen. Voorbeeld: Een bestaande woning wordt verbouwd. De medewerking van een architect is vereist en de stedenbouwkundige vergunning wordt aangevraagd vanaf 1 januari 2015. Situatie 1: Tijdens de werken worden er geen wijzigingen aangebracht aan de technische installaties. De installatie-eisen zijn niet van toepassing. Situatie 2: Tijdens de werken wordt de gehele verwarmingsinstallatie vernieuwd. De installatie-eisen voor de verwarming zijn van toepassing.
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
6
Situatie 3: Tijdens de werken wordt een radiator bij geplaatst. De installatie-eisen voor de verwarming zijn van toepassing. Voor situatie 3 kan het aangewezen zijn om een individuele afwijking/vrijstelling aan te vragen. Als een radiator wordt toegevoegd aan een bestaande verwarmingsinstallatie, dan wordt de installatie als ‘vernieuwd’ beschouwd en dus zijn de installatie-eisen bij renovatie van toepassing. De invloed van de nieuwe radiator met bijhorend leidingwerk op het rendement van de gehele installatie zal doorgaans te klein zijn om aan de eisen te kunnen voldoen. Dat kan aanleiding geven tot een afwijking van de eisen. Procedure uitzondering: Voor bestaande en nieuwe gebouwen waarvoor het voldoen aan de EPB-eisen technisch, functioneel of economisch niet haalbaar is, is het mogelijk om een vrijstelling of afwijking aan te vragen voor een of meerdere van de EPB-eisen. Bij nieuwbouw is een vrijstelling van het E-peil niet mogelijk. U kan een aanvraag tot vrijstelling via aangetekend schrijven richten aan het Vlaams Energieagentschap. Voor dossiers met stedenbouwkundige aanvraag of melding na 1/1/2014 moet u de uitzondering aanvragen binnen de 9 maanden na het aanvragen van de vergunning en VOOR de start van de werken. Het tijdig indienen van dit dossier is uiterst belangrijk: later ingediende aanvragen zijn niet ontvankelijk. Het dossier moet de plannen, de ligging, de gegevens van de bouwheer en een bewijsstuk van de aanvraagdatum van de vergunning bevatten. Daarnaast moet het dossier een onderbouwing van de technische, functionele of economische onhaalbaarheid van de EPB-eisen waarvoor men een vrijstelling of afwijkt aanvraagt, bevatten. Economische onhaalbaarheid moet gestaafd worden met een kostprijsinschatting om wel aan de EPB-eisen te voldoen, de totale kostprijs van het project en de reden van de onhaalbaarheid van die kosten. De reden van de onhaalbaarheid moet gebouw-gebonden zijn. Er kan bijvoorbeeld geen rekening gehouden worden met de financiële situatie van de bouwheer. Meer informatie over de uitzonderingsmaatregelen vindt u op :
http://www.energiesparen.be/epb/uitzonderingen
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
7
2. Wat zijn de eisen en voor welke installaties gelden ze? Er zijn eisen aan de installaties voor verwarming, sanitair warm water, koeling, ventilatie en verlichting (enkel niet-residentiële gebouwen). Daarnaast wordt het plaatsen van energieverbruiksmeters verplicht voor grote installaties. De eisen zijn vastgelegd in Bijlage XII, een nieuwe bijlage bij het Energiebesluit. Deze bijlage kunt u terugvinden op : http://www2.vlaanderen.be/economie/energiesparen/epb/doc/bijlageXII.pdf Deze tekst bestaat uit letterlijke citaten uit deze nieuwe bijlage aangevuld met enkele voorbeelden en praktische info.
2.1.
Centrale verwarming.
2.1.1. Ketels op gasvormige en vloeibare brandstof. De installatie moet minstens een installatierendement hebben van 84%, bepaald ten opzichte van de bovenste verbrandingswaarde (Hs). Bij de bepaling van het installatierendement wordt rekening gehouden met volgende factoren: • • • • • • • • • •
het deellastrendement van de ketel bij een belasting van 30%; de verhouding van de onderste tot de bovenste verbrandingswaarde van de brandstof; de ketelinlaattemperatuur waarbij het 30%-deellastrendement bepaald is; de seizoensgemiddelde ketelwatertemperatuur; ontwerpretourtemperatuur van het warmteafgiftesysteem; de plaats van de ketel; de regeling van de brander; de isolatie van de leidingen; de regeling van de installatie; de hydraulische inregeling bij grote installaties.
Omdat het voor sommige specifieke situaties technisch niet haalbaar is om een nietcondenserende ketel te vervangen door een condenserende, kunt u ook aan de eis voldoen met een niet-condenserende ketel. Dat vraagt dan wel een performante nietcondenserende ketel en een extra inspanning op het vlak van de andere factoren (zoals bijvoorbeeld leidingisolatie). In een verwarmingsketel wordt water, door verbranding van een brandstof, opgewarmd tot een hoge temperatuur. Hierbij treden verliezen op door een onvolledige verbranding van de brandstof, door de warmte die door geleiding verloren gaat via de ketelmantel en door de warmte die via de hete rookgassen ontsnapt langs de schoorsteen. Deze verliezen, die kenmerkend zijn voor elke verwarmingsketel, worden via een test bepaald en uitgedrukt door het deellastrendement van de ketel. In het kader van de EPB-regelgeving wordt aan het deellastrendement geen specifieke minimale eis gekoppeld. Deze heeft echter wel een belangrijke invloed op het berekende E-peil. Het deellastrendement is uitgedrukt t.o.v. de onderste verbrandingswaarde en is
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
8
een productgegeven dat wordt bepaald door een onafhankelijk testlaboratorium en dit volgens Europese testnormen. Dit deellastrendement kan je dan ook terugvinden in de technische documentatie van de ketelfabrikant. Het deellastrendement wordt heel vaak bij een temperatuur van 30° C gegeven. In de warmtewisselaar van een condenserende ketel worden de rookgassen door het retourwater uit het afgiftesysteem zodanig afgekoeld dat de in de rookgassen aanwezige waterdamp gedeeltelijk condenseert. Bij dit condensatieproces wordt latente warmte uit de rookgassen teruggewonnen en zorgen de lagere rookgastemperaturen bovendien voor minder warmteverlies via de schoorsteen, wat resulteert in een hoger deellastrendement. Er dient echter voldoende aandacht geschonken te worden aan de ontwerpretourwatertemperatuur uit het afgiftesysteem. Deze moet immers laag genoeg zijn om zoveel mogelijk waterdamp te laten condenseren in de rookgassen. Deze retourwatertemperatuur wordt door de ontwerper van de installatie gekozen. Indien deze niet gekend is kunnen volgende waarden gebruikt worden : • •
45 °C voor oppervlakteverwarmingssystemen (vloer-, muur- of plafondverwarming) 70 °C voor alle andere warmteafgiftesystemen
Het minimale installatierendement voor ruimteverwarming bedraagt 84%, bepaald ten opzichte van de bovenste verbrandingswaarde (Hs). = / . % − − , − − ` −
! ≥
0.84
of in het geval van een condenserende ketel: = / . [% + 0,003)*% − *+, ,] − − , − − ` −
Met: • •
• • • •
• • • •
! ≥
0.84
ηinst = installatierendement; fNCV/GCV = vermenigvuldigingsfactor gelijk aan de verhouding van de onderste tot de bovenste verbrandingswaarde van de gebruikte brandstof, ontleend aan bijlage F van bijlage V; η30% = deellastrendement bij een belasting van 30%; θ30% = ketelinlaattemperatuur waarbij het 30%-deellastrendement bepaald is in °C; θave,boiler = seizoensgemiddelde ketelwatertemperatuur in °C = 6.4 + 0.63 x θreturn,design; θreturn,design = ontwerpretourtemperatuur van het warmteafgiftesysteem in °C. • De waarde bij ontstentenis voor de ontwerpretourtemperatuur is 45°C voor oppervlakteverwarmingssystemen (vloer-, muur- of plafondverwarming) en 70°C voor alle andere warmteafgiftesystemen. Als in één energiesector beide types systemen voorkomen, moet het systeem met de hoogste ontwerpretourtemperatuur worden beschouwd. Betere waarden kunnen worden ingebracht overeenkomstig vooraf door de minister erkende regels; floc = correctieterm voor de plaats van het toestel; freg,burn = correctieterm voor de regeling die de ketel warm houdt tussen twee branderbeurten; finsulation = correctieterm voor de leidingisolatie; freg = correctieterm voor de regeling van normaal regime;
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
•
9
fhyd = correctieterm voor het hydraulisch inregelrapport voor warmteproductieinstallaties groter dan 400 kW.
Correctieterm fNCV/GCV Deze wordt ontleend aan bijlage F van bijlage V.
Brandstof
fNCV/GCV
Aardgas Gasolie Propaan/butaan/LPG Kolen Houtpellets/houtbriketten Andere brandstoffen
0.90 0.94 0.92 0.96 0.91 gelijkwaardigheid
Tabel 1 : correctieterm brandstof
Correctieterm floc • •
Het toestel is opgesteld binnen het beschermd volume: floc = 0; Het toestel is opgesteld buiten het beschermd volume: floc = 0,02.
Correctieterm freg,burn • •
Het toestel kan (tussen twee branderbeurten) volledig afkoelen: freg,burn = 0; Het toestel is voorzien van een regeling die het toestel permanent warm houdt (ongeacht of de keteltemperatuur constant blijft, of toch beperkt kan dalen tot een lager temperatuursniveau, maar niet helemaal tot op omgevingstemperatuur): freg,burn = 0,05.
Correctieterm finsulation •
•
De leidingen en accessoires van het verwarmingssysteem zijn geïsoleerd conform hoofdstuk 12 van deze bijlage of vallen buiten het toepassingsgebied hiervan: finsulation = 0; De leidingen en accessoires van het verwarmingssysteem zijn niet geïsoleerd conform hoofdstuk 12 van deze bijlage: finsulation = 0,05.
Correctieterm freg • •
Het toestel is voorzien van een regeling van normaal regime: freg = 0; Het toestel is niet voorzien van een regeling van normaal regime: freg = 0,05.
Onder een regeling van normaal regime wordt verstaan: • •
er is een regeling voor een variabele ketelwatertemperatuur voorzien; alle verwarmingslichamen worden uitgerust met het oog op een regeling van de kamertemperatuur in ieder verwarmd lokaal of zone. De verwarmingslichamen worden uitgerust met thermostatische kranen of geregeld in functie van de gemeten temperatuur in het lokaal of zone. Onder zone wordt verstaan: elk geheel van vertrekken waarvan de thermische emissiebronnen (van warmte of koude) aangesloten zijn op het hydraulische netwerk via één enkele aanvoerleiding en één enkele retourleiding.
Correctieterm fhyd
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
• • •
10
Het totale nominale vermogen van de warmteproductie-installatie is kleiner dan 400 kW: fhyd = 0; Het totale nominale vermogen van de warmteproductie-installatie is groter dan 400 kW en er is hydraulisch inregelrapport aanwezig: fhyd = 0; Het totale nominale vermogen van de warmteproductie-installatie is groter dan 400 kW en er is geen hydraulisch inregelrapport aanwezig: fhyd = 0,05. Het hydraulisch inregelrapport moet opgemaakt worden door de persoon die de installatie inregelt. In afwachting van door de minister nader gespecifieerde regels moet het inregelrapport minstens volgende aspecten omvatten: o gegevens over het bedrijf dat de metingen uitvoerde: ondernemingsnummer; naam en adres van het bedrijf; datum van de metingen; naam en voornaam + handtekening van de verantwoordelijke voor de metingen. o gegevens over het EPB-volume (woning, appartement, enz.) dat voorwerp uitmaakt van de metingen: naam van de opdrachtgever; volledig adres. o gegevens over de meting: instelpunten temperatuur; hydraulische inregeling van de kringen: • de debiet/druk grafiek van iedere regelklep; • de ingestelde waarde van al de regelkranen; • de resultaten van alle uitgevoerde metingen; • de debietswaarden (theoretische en opgemeten).
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
11
2.1.2. Rekenvoorbeeld 1 : CV-ketel In onderstaande grafiek zien we een technische fiche van een condensatieketel.
Op zich is het behalen van de 84%-eis redelijk moeilijk zelfs voor een condensatieketel. Immers in de formule : = / . [(% + 0,003)*% − *+, ,] − − , − − −
!
≥ 0.84
zal voor een condensatieketel (uit bijgevoegde technische fiche) : -
die radiatoren voedt met warm water; opgesteld staat in het beschermd volume (zie 2.8 ); niet kan of mag afkoelen tot de omgevingstemperatuur ; met een aan/uit kamerthermostaat .
het installatierendement
81.7 % bedragen.
= 0.9 ∗ [(1.08 + 0,003 ∗ (30° − 50.5°4] − 0 − 0,05 − 0 − 0,05 − 0 Dit betekent dat bij een renovatie moet gekozen worden voor een regeling met variabele ketelwatertemperatuur. Of een radiatorenverwarming met gekende retourtemperatuur. Problemen zullen zich ook voordoen bij een niet-condenserende ketel. Een minder goed rendement zal hiervoor moeten gecompenseerd worden door een -
Goede leidingisolatie Inregelrapport (voor vermogens > 400 kW) Goede regeling
Aangezien we – in bovenstaand voorbeeld – geen waarde hebben van de ontwerpretourtemperatuur van het warmteafgiftesysteem zijn we verplicht om de waarden bij ontstentenis te gebruiken. In het geval van een radiatorenverwarming bedraagt deze ontwerpretourtemperatuur 70° C. Aangezien deze retourtemperatuur hoger is dan het dauwpunt van een condensatieketel zal er geen condensatie kunnen optreden in de condensatieketel. Hierdoor gaat de condensatiewinst volledig verloren en
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
zal de ketel op een lager rendement werken. Het is dus belangrijk om dit rendementsverlies te kunnen berekenen.
Dit wordt in de formule weergegeven door de term : 0,003 . )*% − *+, ,56 *+, = 6,4 + 0,63. *,! Door het toepassen van de retourtemperatuur van 70° C zal de ketel 6,1% aan rendement verliezen. Het is dus belangrijk om over voldoende stavingstukken te beschikken. In dit stavingstuk moet duidelijk vermeld staan met welke ontwerpretourtemperatuur de installateur gerekend heeft. Uiteraard is het zeer goed mogelijk dat de ketel wel kan afkoelen tot de omgevingstemperatuur – hierdoor zal het installatierendement met 5% toenemen en komen we wel aan de minimale waarde van 84%.
12
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
13
2.1.3. Rekenvoorbeeld 2 : CV-ketel /groot vermogen. PRAKTISCH Nemen we als voorbeeld de technische gegevens die je hieronder kunt terugvinden. Vermogen 448 kW. Het gaat hier om een aangeblazen gasbrander. Toepassen van de formule (let op !! neem formule van geen condensatieketel): = / . % − − , − − −
!
≥ 0.84
En verder rekening houdend met het feit dat het hier gaat om een radiatorenverwarming (70/50 systeem) – ketel staat binnen het beschermd volume (leidingen voldoen aan de bepalingen) – ketel kan en mag afkoelen en heeft een regeling van normaal regime. Er is geen hydraulisch inregelrapport aanwezig. Het installatierendement zal dan 82,03 % bedragen wat dus niet voldoende is. Door het opstellen van een hydraulisch inregelrapport zullen de minimum-eisen wel behaald worden. = 0.90 . 0.967 − 0 − 0 − 0 − 0 − 0,05 = 0,82
BESLUIT : Het behalen van het minimaal installatierendement zal eenvoudig behaald kunnen worden als we de voordelen van de ketel optimaal benutten. Zo zal – bij een condensatieketel – het installatierendement des te hoger zijn naarmate de retourtemperatuur lager is – wat dus net de bedoeling is van een condensatieketel. Ook zal een weersafhankelijke regeling (variabele ketelwatertemperatuur) in combinatie met thermostatische kranen een beter installatierendement opleveren. Indien men – noodgedwongen – geen condensatieketel kan gebruiken kan dit gecompenseerd worden door een hydraulisch inregelrapport – hydraulisch inregelrapport zal enkel helpen bij grote vermogens, vermogens groter dan 400 kW. LET OP : De minister legt de berekeningsmethode vast voor de behandeling van preferente en niet-preferente opwekkers. In afwachting van de door de minister vastgestelde berekeningsmethode, wordt er enkel rekening gehouden met de preferente warmteopwekker als bij een centraal verwarmingssysteem meerdere warmteopwekkers
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
14
aangesloten zijn op hetzelfde hydraulisch circuit. Een groep van identieke warmteopwekkers wordt gezamenlijk als één warmteopwekker behandeld.
Hydraulisch inregelrapport : Essentieel voor een goede werking van een installatie (zowel op het gebied van verwarmen als koelen) is het hydraulisch of waterzijdig inregelen. Dit betekent dat de waterhoeveelheden afgestemd zijn op het vermogen van radiatoren of andere warmtewisselaars. Waterzijdig inregelen vereist specifieke kennis en inzicht in de werking van zowel het hydraulisch systeem als van de regelinstallatie. Gaat er teveel water over een gebruiker dan wordt er energie verspild, gaat er te weinig water over dan wordt het onvoldoende warm (of koud) en krijg je klachten. Of een installatie al dan niet waterzijdig goed is ingeregeld kun je, naast het feit dat er al dan niet klachten zijn over de temperatuur, merken aan de retourtemperatuur van de warmte-afgevers of groepen. Na het inregelen wordt een hydraulisch inregelrapport opgemaakt met de meetwaarden en de bevindingen. Zoals reeds eerder vermeld is er nog geen voorbeeld van een hydraulisch inregelrapport aanwezig (minister moet dit nog goedkeuren) – wel is gekend welke gegevens er minimaal moeten op staan.
2.1.4. Elektrische warmtepompen Een warmtepomp (WP) haalt warmte uit een warmtebron (uit het grondwater, de bodem, de omgevingslucht of uit het oppervlakte water) en levert deze aan het verwarmingsdistributiesysteem van het gebouw. De meeste warmtepompen gebruiken elektriciteit voor deze bewerking, maar doen dit op een efficiënte manier. Zo kan een warmtepomp bijvoorbeeld warmte uit de grond halen en 4 kWh afleveren aan het gebouw, terwijl de pomp slechts 1 kWh elektriciteit verbruikt. Dit opmerkelijke 'rendement' is de 'Coefficient of Performance' (COP), en is in ons voorbeeld gelijk aan 4 Voor de berekeningen van het E-peil moet de COPtest-waarde worden opgegeven. Het gaat hier om de COP-waarde die bepaald werd volgens de normen NBN EN 14511 én onder de testomstandigheden vastgelegd in het wijzigingsbesluit van 20 mei 2011 en in bijlage 8 bij het ministerieel besluit van 30 november 2012). Meer informatie rond het bepalen van en het correct invullen van de COPwaarden in de EPB-software kun je vinden in het document ‘warmtepompen in de energieprestatieregelgeving’ http://www2.vlaanderen.be/economie/energiesparen/epb/doc/invoerwarmtepompen.pdf Deze testwaarde, die werd gerealiseerd in optimale omstandigheden, zal echter niet noodzakelijk als dusdanig gebruikt worden om het jaarverbruik van de warmtepomp te bepalen. Een geïnstalleerde warmtepomp zal immers ter plaatse omstandigheden ondervinden, waardoor de COP kan dalen (of stijgen): indien bijvoorbeeld de temperatuur van het warmteafgiftesysteem hoger is dan die van de genormaliseerde proeven, zal de COP dalen.
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
15
Om rekening te houden met de werkelijke omstandigheden waarin de warmtepomp in praktijk werkt, wordt de COPtest vermenigvuldigd met een aantal correctiefactoren zodat een gemiddelde jaarlijkse COP wordt bekomen, de seizoensprestatiefactor (SPF) genoemd De minimale seizoensprestatiefactor SPF van de warmtepompen wordt weergegeven in tabel Soort warmtepomp Bodem/water Water/water Lucht/water Lucht/lucht
Minimale SPF 3,3 3,9 2,8 2,9
Tabel 2 : minimale SPF-waarde warmtepompen
De seizoensprestatiefactor SPF wordt bepaald volgens de methode beschreven in bijlage V van het Energiebesluit In deze bijlage V van het energiebesluit kunnen we vinden dat het opwekkingsrendement van de warmtepompen gelijk is aan de gemiddelde seizoensprestatiefactor SPF , = :;< Met :;< = = . >= . ?@? . ABC . DE;
waarin: •
•
• •
•
fθ,heat een correctiefactor voor het verschil tussen de ontwerpvertrektemperatuur naar het systeem van warmteafgifte (of desgevallend warmteopslag) en de uitlaattemperatuur van de condensor in de test volgens NBN EN 14511, in geval van warmtetransport met water (-); f∆θ een correctiefactor voor het verschil in temperatuursvariatie van enerzijds het warmteafgiftesysteem bij ontwerpomstandigheden (of desgevallend warmteopslag) en van anderzijds het water over de condensor onder testomstandigheden volgens NBN EN 14511, in geval van warmtetransport met water (-); fpumps een correctiefactor voor het energieverbruik van een pomp op het circuit naar de verdamper (-); fAHU een correctiefactor voor het verschil in luchtdebiet bij ontwerp en het luchtdebiet bij de test volgens NBN EN 14511. fAHU komt enkel tussen bij de warmtepompen op ventilatielucht (-); COPtest de prestatiecoëfficiënt (coefficient of performance) van de warmtepomp bepaald volgens NBN EN 14511 bij de volgende testomstandigheden (-):
Correctiefactor = − Lucht als warmteafvoerend fluïdum: = = 1 − Water als warmteafvoerend fluïdum: = = 1 + 0.01(43 − *?? met:
,! 4
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
16
θsupply,design de vertrektemperatuur naar het systeem van warmteafgifte in °C bij de ontwerpomstandigheden. Hierbij dient niet enkel rekening gehouden te worden met het afgiftesysteem, maar ook met de dimensionering van een eventueel buffervat (maximale opslagtemperatuur). Als waarde bij ontstentenis mag voor oppervlakteverwarmingssytemen (vloer-, muur- en plafondverwarming) θsupply,design = 55°C genomen worden en voor alle andere warmteafgiftesystemen θsupply,design = 90°C. Indien in één energiesector beide types systemen voorkomen, moet het systeem met de hoogste vertrektemperatuur beschouwd te worden. Betere waarden kunnen ingebracht worden overeenkomstig vooraf door de minister erkende regels, of bij gebrek daaraan op basis van een gelijkwaardigheidsaanvraag.
Correctiefactor f∆θ • •
Lucht als warmteafvoerend fluïdum: f∆θ = 1 Water als warmteafvoerend fluïdum: >= = 1 + 0.01(Δ*! − Δ* 4
met: ∆θdesign het temperatuursverschil in °C tussen vertrek en retour van het afgiftesysteem (of desgevallend de warmteopslag) bij ontwerpomstandigheden en ∆θtest de temperatuurstoename van het water over de condensor in °C, bij het testen volgens de norm NBN EN 14511. Als waarde bij ontstentenis mag f∆θ = 0,93 genomen worden.
Correctiefactor fpumps • • •
Geen pomp voor de warmtetoevoer naar de verdamper: fpumps=1 (d.w.z. lucht als warmtebron of directe verdamping in de bodem); Elektrisch vermogen van de pomp niet gekend: fpumps = 5/6; Elektrisch vermogen van de pomp (Ppumps, in kW) wel gekend: 1 ?@? = 1 + ;?@? /;BG
= met PHP het elektrisch vermogen (in kW) van de warmtepomp volgens de norm NBN EN 14511 bij dezelfde testomstandigheden als waarbij COPtest bepaald is.
Correctiefactor fAHU Deze factor komt enkel tussen wanneer de ventilatietoevoer en/of de ventilatieafvoer gebruikt worden. − Afgevoerde ventilatielucht enige warmtebron (zonder voorafgaande menging met buitenlucht), toegevoerde ventilatielucht enig warmteafvoerend fluïdum (zonder recirculatie van ruimtelucht). ABC =
L L L 0.51 + 0.7 min)K?? , KM , /K@M L /K@M L 0.51 + 0.7K
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
17
Als waarde bij ontstentenis mag genomen worden: fAHU = 0,51 − Afgevoerde ventilatielucht enige warmtebron (zonder voorafgaande menging met buitenlucht), warmteafgifte niet alleen aan de toegevoerde ventilatielucht: ABC =
L L 0.75 + 0.35KM /K@M L 0.75 + 0.35K /KL
Als waarde bij ontstentenis mag genomen worden: fAHU = 0,75 − Toegevoerde ventilatielucht enig warmteafvoerend fluïdum (zonder recirculatie van ruimtelucht), afgevoerde ventilatielucht niet de enige warmtebron: ABC =
L L /K@M 0.75 + 0.35K?? L L 0.75 + 0.35K /K@M
Als waarde bij ontstentenis mag genomen worden: fAHU = 0,75 − In alle andere gevallen: fAHU=1; Hierbij zijn: L het maximaal luchtdebiet doorheen de installatie in m3/h, zoals opgegeven K@M door de fabrikant. Geeft de fabrikant een bereik van debieten op, neem dan de grootste waarde;
KL
het luchtdebiet doorheen de installatie in m3/h bij de test volgens de norm NBN EN 14511;
KLM
het ontwerpafvoerdebiet doorheen de installatie, in m /h;
KL??
3
het ontwerptoevoerdebiet doorheen de installatie, in m3/h.
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
2.1.5. Rekenvoorbeeld 3 : elektrische warmtepomp
We nemen een warmtepomptype als voorbeeld (zie onderstaande tabel voor technische gegevens onder de gekleurde oranje balk). We stellen vast dat de COP-waarde bepaald is bij een lucht(Air) temperatuur van +2° C en een watertemperatuur van 35° C en volgens de norm EN14511. Indien je niet beschikt over de COP-waarde bij de juiste testomstandigheden vraag je dit best na bij de fabrikant. Voor het overige beschikken we niet over een berekening van het vloerverwarmingssysteem en zijn we genoodzaakt om te werken met de waarde bij ontstentenis. •
= = 1 + 0.01(43 − 554 = 0.88
•
>= = 0.93 immers geen verdere gegevens gekend van de fabrikant rond de temperatuurstoename van het water over de condensor
•
?@? = 1 (NOPℎR SNT USVWR5XVY64
•
:<; = 3.9 * 0.88 * 0.93 * 1 = 3.19
Deze waarde van 3.19 is volgens tabel 2 voldoende, de minimaal te bereiken waarde bedraagt immers 2.8.
18
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
2.1.6. Rekenvoorbeeld 4 : elektrische warmtepomp bodem/water Een Bodem/waterwarmtepomp met vloerverwarming. Voor specifieke gegevens warmtepomp : zie tabel onder de gekleurde oranje balk.
Indien we opnieuw uitgaan van een vloerverwarmingssysteem (geen stavingsstuk van gekozen ontwerpvertrektemperatuur) – geen pompvermogen naar verdamper gekend : :;< = = . >= . ?@? . ABC . DE; = 3.2 = = 1 + 0.01(43° − 55°4 = 0.88 E;Z 55° D [T USSV\5 X[] Y6RTR56R56[T >= = 0.93 USSV\5 X[] Y6RTR56R56[T ^556 _5V\5V5 ^5^5_56T ^5`56\ ?@? =
5 5N5`RV[TPℎ _5VWY^56 aYWa 6[5R ^5`56\ 6
Volgens Tabel 2 : minimale SPF-waarde warmtepompen, is de minimaal gevraagde waarde voor een bodem/water warmtepomp 3.3 – deze zal niet voldoen. Het is duidelijk dat ook hier meer info nodig is om te kunnen voldoen aan de eis. Een berekening van de vloerverwarming, vermogen van de pomp, … Meer onderzoekswerk is dus nodig.
19
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
20
Vooral de correctiefactor voor het pompvermogen is een belangrijke remfactor. Het loont de moeit om de gegevens van de pomp erbij te halen.
Het vermogen van deze pomp bedraagt 63 W. Samen met het vermogen van de warmtepomp geeft dit een correctiefactor fpumps van : ?@? =
1 = 0,954 0,063 1 + 1,3
Als we dan ook nog de vertrektemperatuur naar het systeem van de warmteafgifte kennen bij ontwerpomstandigheden bv 45° C dan wordt : = = 1 + 0.01 (43° − 45°4 = 0.98 En zodoende zal SPF gelijk worden aan : :;< = 0,98 ∗ 0,93 ∗ 0,954 ∗ 1 ∗ 4,7 = 4,09 En voldoet op deze manier wel aan de minimale installatie-eis van 3,3.
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
21
2.1.7. Rekenvoorbeeld 5 : warmtepomp gebruik makend van afvoerlucht ventilatie In de formule voor het bepalen van het opwekkingsrendement van warmtepompen is er een correctiefactor fAHU gedefinieerd. Deze correctiefactor komt enkel tussen bij warmtepompen werkend op ventilatie lucht. Nemen we als voorbeeld een warmtepomp die de warmte haalt uit de afgevoerde ventilatielucht (zonder voorgaande menging met buitenlucht) en dat de toegevoerde ventilatielucht het enige warmte-afvoerend fluïdum is (zonder recirculatie van de ruimtelucht) – vloeroppervlakte = 313 m². Dan zijn er twee mogelijkheden : a. Aanname van de waarde bij ontstentenis. In de formule :;< = = . >= . ?@? . ABC . DE; zijn alle correctiefactoren 1 behalve de correctiefactor fAHU. Vermogen warmtepomp = 8 kW en COP = 4.
De waarde bij ontstentenis is 0.51 en zo bekomen we de SPF-waarde van 2.04 = 4.00 * 0.51 = 2.04.
De minimale waarde voor een warmtepomp lucht/lucht bedraagt 2.9. Het installatierendement wordt hier niet gehaald met een boete tot gevolg. Boeteberekening zie hoofdstuk 6. b. De luchtdebieten zijn gekend. Stel dat men opteert voor een mechanisch ventilatiesysteem D bij een renovatie (zie bijlage 1 als rekenvoorbeeld) Ontwerpdebiet toevoer = 376 m³/h Ontwerpdebiet afvoer = 210 m³/h
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
Maximaal toesteldebiet = 380 m³/h Testluchtdebiet = 425 m³/h
We bekomen dan volgend invoerscherm :
Volgens de formule : ABC =
L L L 0.51 + 0.7 min)K?? , KM , /K@M L /K@M L 0.51 + 0.7K
Is ABC =
0.51 + 0.7 . (2104/380 = 0.694 0.51 + 0.7 ∗ 425/380
En : SPF = 4 * 0.694 = 2.77 Resultaat software :
De minimale eis van 2.9 (zie Tabel 2 : minimale SPF-waarde warmtepompen) is niet behaald met een boete als gevolg.
22
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
2.2.
23
Directe elektrische verwarming
Voor directe elektrische verwarming geldt een maximaal toegestaan elektrisch vermogen. Bij de plaatsing van een installatie met directe elektrische verwarming mag het totale afgiftevermogen van de elektrische verwarmingstoestellen in het te renoveren gebouw of nieuwe gebouwdeel maximaal 15 W/m² bedragen. Als uitzondering op die regel is het vervangen van een bestaand toestel dat defect is, door een nieuw gelijkaardig toestel altijd toegelaten. Onder direct elektrische verwarming worden alle verwarmingssystemen verstaan op basis van de opwarming van een elektrische weerstand. Hieronder vallen minstens volgende systemen: elektrische accumulatieverwarming, elektrische convector, elektrische vloerverwarming en elektrische stralingsverwarming. Het elektrische vermogen in W wordt enkel bepaald door direct elektrische verwarmingstoestellen die dienen voor ruimteverwarming (dus lampen voor verlichting, kookplaten … worden daarin niet meegeteld). Verschillende direct elektrische verwarmingstoestellen die dienen voor ruimteverwarming worden gezamenlijk beschouwd als 1 warmteopwekker waarvan de vermogens opgeteld worden. De bruikbare oppervlakte in m² wordt bepaald op basis van de brutovloeroppervlakte van het te renoveren gebouw of nieuwe gebouwdeel. Voorbeeld : Stel dat er voor een vermogen van 5.500 W directe elektrische verwarming wordt toegepast. Bruto-vloeroppervlakte dat gerenoveerd wordt bedraagt 330 m². Een eenvoudige berekening leert ons dat het geïnstalleerde vermogen gelijk is aan 5500/330 = 16.7 W/m², wat hoger is dan de toegelaten 15 W/m² en zal een boete met zich meebrengen.
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
2.3.
24
Sanitair warm water
2.3.1. Elektrische doorstroomtoestellen en boilers Voor nieuw te installeren elektrische warmwaterproductietoestellen geldt een maximaal toegestaan elektrisch vermogen. Het maximaal vermogen van alle nieuwe elektrische warmwater- productietoestellen samen wordt bepaald in functie van de oppervlakte van het gebouw.
Pel ≤ max [ 2500 ; 2500 + 50 * (A – 150)] W Met: • •
Pel = elektrisch vermogen in W bepaald door de som te nemen van de elektrische vermogens van alle elektrische warmwaterproductietoestellen; A = oppervlakte in m² bepaald op basis van de bruto vloeroppervlakte van het gebouw.
Grafisch ziet dit er uit als volgt :
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
Stel dat men – bij een renovatie – opteert voor een sanitair warm water boiler van 200 liter uit onderstaand gamma :
Aangezien het vermogen kleiner is dan 2500 W is voor dit toestel geen probleem. Een grotere inhoud betekent ook een groter vermogen en dit kan wel tot problemen leiden.
25
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
26
2.3.2. Circulatieleidingen Leidingen en accessoires voor het vervoer van warm tapwater die minstens 2000 u/jaar onder drukcirculatie staan, moeten geïsoleerd zijn conform 2.8.
2.4.
Koeling
Ijswatersystemen Voor lucht- en watergekoelde compressiekoelmachines geldt een minimaal installatierendement waarvan de waarde gegeven wordt in Tabel 3.
inst,cool,min
Type ijswatermachine Luchtgekoelde ijswatermachine Watergekoelde ijsmachine Watergekoelde ijswatermachine met condensor op afstand
2.0 3.1 2.5
Tabel 3 : minimaal installatierendement koeling
Het installatierendement van het toestel wordt bepaald als volgt: ,b = ccd . ? . .
Met : • • • •
EERtest = energie-efficiëntieverhouding bepaald bij de 'standard rating conditions' zoals vastgelegd in deel 2 van de norm NBN EN 14511; fpl = correctiefactor die rekening houdt met het gedrag van de koelmachine bij deellast; finsulation = correctiefactor voor de leidingisolatie; freg = correctiefactor voor de regeling.
Correctiefactor fpl • •
Waarde bij ontstentenis: fpl = 0,8; Gedetailleerde berekening: ? =
1 2,64 − 1,19. e
:ccd f ccd
Met SEER = de seizoenprestatiecoëfficiënt voor compressiekoelmachines bepaald volgens EN14825. Correctiefactor finsulation •
•
De leidingen en accessoires van het koelsysteem zijn geïsoleerd conform hoofdstuk 12 van deze bijlage of vallen buiten het toepassingsgebied hiervan: finsulation = 1; De leidingen en accessoires van het koelsysteem zijn niet geïsoleerd conform hoofdstuk 12 van deze bijlage: finsulation = 0,95.
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
27
Correctiefactor freg • •
De installatie is uitgerust met een regeling die gelijktijdig koelen en verwarmen in een ruimte vermijdt: freg = 1; De installatie is niet uitgerust met een regeling die gelijktijdig koelen en verwarmen in een ruimte vermijdt: freg = 0,95. De regeling kan worden voorzien op bijvoorbeeld één van volgende twee manieren: • •
softwarematig: bv. door een voldoende grote dode band tussen koeling en verwarming te voorzien in de regeling; hardwarematig: bv. door het plaatsen van kleppen en kranen die worden gestuurd in functie van de warmte- of koelvraag.
Elk regelsysteem dat bij normaal gebruik (zonder tussenkomst van een installateur of technicus) toelaat gelijktijdig te koelen en te verwarmen in een ruimte, is onvoldoende.
2.4.1. Rekenvoorbeeld 6 : ijswatermachine
Bovenstaande gegevens (model van 26.8 kW) worden toegepast bij renovatie van een gebouw voor de aanmaak van koudwater. Leidingisolatie is niet van toepassing en er is geen overlapping mogelijk van koelen en verwarmen. Het is een luchtgekoelde ijswatermachine. Het installatierendement van koelen bedraagt dan : ,b = ccd . ? . . = 2.29 . 0.808 . 1 . 1 = 1,85 ? =
1 2,64 − 1,19. e
:ccd f ccd
=
1 2,64 − 1,19. e
2,7 f 2,29
= 0.808
De minimale eis voor een watergekoelde ijsmachine is 2.0 – deze installatie zal niet voldoen.
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
2.5.
28
Energieprestatie van ventilatiesystemen
Een nieuw geplaatst of vervangen centraal ventilatiesysteem dat voorziet in mechanische toevoer en afvoer moet voorzien zijn van een warmteterugwinapparaat. Voor serieproducten bedraagt het warmteterugwinrendement minstens 75%. ,+ = . ,ABC . ,!b . ,!b . . ,+ ≥ 75% Met: o o o o o o
η = testrendement van de warmteterugwinning bepaald volgens bijlage G van het wijzigingsbesluit van 20 mei 2011; fat, AHU = correctiefactor voor de luchtdichtheid van het toestel; fat, duct = correctiefactor voor de luchtdichtheid van de kanalen; finsul, duct = correctiefactor voor de isolatie van de kanalen; fae = correctiefactor voor de aerolische inregeling; freg,vent = correctiefactor voor de snelheidsregeling van de ventilatoren. test
Correctiefactor fat, AHU • •
De luchtgroep voor niet-residentiële toepassingen heeft een luchtdichtheidsklasse van minstens L2, bepaald volgens norm NBN EN 1886: fat, AHU = 1,02; In alle andere gevallen: fat, AHU = 1.
Correctiefactor fat, duct •
•
De luchtdichtheidsklasse van de ventilatiekanalen wordt weergegeven in een meetrapport bepaald volgens de normen NBN EN 12237 (voor ronde luchtkanalen) en NBN EN 1507 (voor rechthoekige luchtkanalen) en gemeten volgens de meetprocedure beschreven in bijlage C van de norm EN 14134 (2004) en behaalt minimum klasse B: fat, duct = 1,02; In alle andere gevallen: fat, duct = 1.
Correctiefactor finsul, duct •
•
De nieuwe ventilatiekanalen worden gebruikt voor het transport van verwarmde of gekoelde lucht en zijn niet geïsoleerd conform hoofdstuk 12 van deze bijlage: finsul, duct = 0,95; In alle andere gevallen: finsul, duct = 1.
Correctiefactor fae • •
Er is geen aerolisch inregelrapport aanwezig: fae = 1; Er is een aerolisch inregelrapport aanwezig: fae = 1,02.
Het inregelrapport moet voldoen aan de vereisten voor het meetrapport voor het meten van mechanische ventilatiedebieten beschreven in bijlage VII bij het ministerieel besluit van 2 april 2007 betreffende de vastlegging van de vorm en de inhoud van de EPB-
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
29
aangifte en het model van het Energieprestatiecertificaat. Bijkomend moet het rapport minstens volgende aspecten omvatten: • • •
sturingsparameters klok (bvb. dag/nacht regeling); setpunten temperatuur (in geval van een klimaatregeling); sturingsparameters bezetting.
Correctiefactor freg,vent • •
De ventilatoren van de luchtgroep zijn niet voorzien van een snelheidsregeling: freg,vent = 1; De ventilatoren van de luchtgroep zijn voorzien van een snelheidsregeling: freg,vent = 1,05.
2.5.1. Inregelrapport De warmtewisselaar in een ventilatie systeem D kan enkel goed werken als het systeem in balans is. Of een systeem al dan niet in balans is kan men bewijzen aan de hand van een inregelrapport (=meetrapport). Dit moet worden opgesteld door de installateur van het ventilatie systeem en moet worden overhandigd aan de EPB-verslaggever. In het inregelrapport geeft de installateur aan wat de werkelijk gemeten toe- en afvoer debieten in de verschillende ruimtes zijn en aan de hand van dit rapport kan men afleiden of het ventilatie systeem al dan niet in balans is.
Het probleem met deze inregelrapporten is dat ze dikwijls onvoldoende gegevens bevatten en daarom kunnen ze niet altijd als stavingsstukken gebruikt worden. Om dit probleem weg te werken heeft het VEA (Vlaams Eneregieagentschap) een lijst opgemaakt van alle gegevens die een inregelrapport minstens moet bevatten om door de EPB-verslaggever te kunnen worden aanvaard. Meer info kunt u vinden op bijlage VII van het Ministrieel besluit van 02/04/2007. http://www.energiesparen.be/epb/besluiten Meer info over ventilatie en de stavingsstukken kunt u vinden op : http://www.energiesparen.be/epb/prof/ventilatiesysteem
Gegevens over het bedrijf dat de meting uitvoerde: • • • •
Ondernemingsnummer Naam en adres van het bedrijf Datum van de meting Naam, voornaam en handtekening van de verantwoordelijke voor de metingen
Gegevens over het bouwproject: • • • •
Naam van de bouwheer Volledig adres van het bouwproject EPB-dossier nummer Type ventilatie systeem (A, B, C of D)
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
30
Gegevens over het meetapparaat: • •
Merk en model van het meetapparaat en eventuele toebehoren Datum van de laatste kalibratie van het meetapparaat
Gegevens over de ruimtes: • • • •
Naam van de ruimte Stroomzin van de gemeten luchtstroom (toevoer of afvoer) Aangeven of het over recirculatie vanuit een andere ruimte gaat (enkel bij D systemen) Het gemeten ventilatie debiet in m³/h
2.5.2. Luchtdichtheid kanalen. De luchtdichtheid van kanalen wordt op dezelfde manier bepaald als de luchtdichtheid van woningen. Men sluit de blaasmond aan op de ventilatiekanalen, op het eindpunt van het kanalensysteem wordt een druksensor geplaatst. Nadat alle aansluitopeningen zijn afgedicht wordt gestart met het meten van de luchtdichtheid. Dit resultaat wordt nadien in een rapport genoteerd.
Figuur 1: opstelling luchtdichtheidsbepaling luchtkanalen
Uit de norm NBN EN 13779 zijn volgende tabellen gehaald om de luchtdichtheidsklasse te verduidelijken. Klasse
Lekfactor
Maximale testdruk (Pa)
A
0.027
500
B
0.009
1000
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
31
C
0.003
1000
D
0.001
2000
Tabel 4 : Luchtdichtheidsklassen luchtkanalen
Omgerekend naar lekverlies (l/s.m²) geeft dit het volgende :
Maximaal lekverlies (l/s.m²) Klasse C
Klasse D
0,27
0,089
1250
0,31
0,103
1500
0,35
0,116
2000
0,42
0,14
500
Klasse A
Klasse B
1,53
0,51
1000
0,80
Tabel 5 : maximaal lekverlies
Klasse B is beter dan klasse A, enz… Het resultaat van een test kan er als volgt uitzien (schermafdruk) :
E.e.a staat omschreven in de EN 1507 (rechthoekige kanalen) en de EN 12237 (ronde kanalen).
2.5.3. Luchtdichtheid toestellen. Deze eis is enkel van toepassing voor niet-residentiële toepassingen. Deze kan gehaald worden uit de technische gegevens van de fabrikant.
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
De luchtdichtheid van de toestellen wordt weergegeven in de norm EN1886 en onderstaande tabel is uit deze norm overgenomen. Test pressure: -400 Pa Classification: Max. leakage rate 0,15 l/sm² => class L1(M) Max. leakage rate 0,44 l/sm² => class L2(M) Max. leakage rate 1,32 l/sm² => class L3(M) Test pressure: +700 Pa Classification: Max. leakage rate 0,22 l/sm² => class L1(M) Max. leakage rate 0,63 l/sm² => class L2(M) Max. leakage rate 1,90 l/sm² => class L3(M)
32
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
33
2.5.3. Rekenvoorbeeld 7 : ventilatie
Praktisch voorbeeld. Uit de EPBD databank zijn bovenstaande gegevens gehaald – we nemen als voorbeeld het onderste toestel. Indien -
Het debiet kleiner is dan 189 m³/h nemen we als rendement 81% Het debiet tussen 190 en 289 m³/h ligt 78% Het debiet tussen 290 en 369 m³/h ligt 75%
Indien we de formule bekijken en we nemen aan dat er geen inregelrapport aanwezig is – geen snelheidsregeling van de ventilatoren – enkel transport van lucht en er is geen luchtdichtheidsmeting van de kanalen, dan voldoet dit toestel nipt aan de voorwaarden van minimaal rendement van 75% ,+ = . ,ABC . ,!b . ,!b . . ,+ ,+ = 0,75 . 1 . 1 . 1 . 1 = 75 %
Een toestel met een minder goed rendement kan, maar dit minder goed rendement moet gecompenseerd worden door bv inregelrapport of dichtheidsmetingen van de kanalen.
2.6.
Verlichting
In elke ruimte van een niet-residentiëel gebouw waar de volledige verlichting wordt vernieuwd, moet het equivalent specifiek geïnstalleerd vermogen voldoen aan het maximaal equivalent specifiek geïnstalleerd vermogen (wequiv, max in W/m²) waarvan de waarden vermeld zijn in Tabel 3. Het equivalent specifiek geïnstalleerd vermogen (wequiv in W/m²) is het bepaalde specifiek geïnstalleerd vermogen vermenigvuldigd met de respectievelijke correctiefactoren voor aanwezigheidsdetectie, daglichtsturing en/of dimmen, als die sturingen voorzien zijn. De correctiefactoren zijn combineerbaar. De correctiefactor voor daglichtafhankelijk dimmen mag enkel worden toegepast in lokalen waar vensters aanwezig zijn. In lokalen waar vensters aanwezig zijn, moet aanwezigheidsdetectie worden geplaatst van het type ‘manueel aan/automatisch uit’ om
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
34
de correctiefactor i.v.m. sturing te mogen toepassen. De waarden van de correctiefactoren staan in Tabel 3. Het specifiek geïnstalleerd vermogen (w in W/m²) is de som van het geïnstalleerd vermogen van vaste verlichtingstoestellen (aan plafond muur en vloer), inclusief het vermogen van de ballasten en de transformatoren, gedeeld door de nettovloeroppervlakte van het lokaal. Verschillende kringen die niet gelijktijdig kunnen branden, moeten niet worden opgeteld. In die situatie moet enkel de kring (of combinatie van kringen die gelijktijdig kunnen branden) met het grootste vermogen worden beschouwd. Ug+ = U . ? . ! . !@ ≤ Ug+,@M Met: • • • • • •
wequiv = equivalent specifiek geïnstalleerd vermogen; wequiv, max = het maximaal equivalent geïnstalleerd vermogen; w = specifiek geïnstalleerd vermogen; fpers = correctiefactor voor aanwezigheidsdetectie; fday = correctiefactor voor daglichtsturing; fdim = correctiefactor voor dimmen (andere dan daglichtafhankelijk dimmen).
De gebouwfuncties in Tabel 6 : gebouwtypes verlichting zijn slechts indicatief. Binnen één gebouw kunnen in principe alle typen van ruimten uit de tabel voorkomen. Lokalen analoog aan lokalen beschreven in de tabel moeten voldoen aan de eisen voor het type ruimte waaraan ze analoog zijn. Lokalen zonder analoge beschrijving moeten niet worden beschouwd.
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
35
Correctiefactor voor sturing Functie
Type ruimte
Maximaal equivalent specifiek geïnstallee rd vermogen (W/m²) 7,5
Aanwezighei d s-detectie
Daglich tsturing
Dimmen
Logeerfunctie
Slaapkamer
0,4
0,8
0,9
Kantoor
Bureau (individueel, collectief) Openlandschapskantoor
15
0,7
0,8
0,9
10
0,9
0,8
0,9
Vergaderzaal
15
0,5
0,8
0,9
Leslokalen
12,8
0,75
0,8
0,9
Lerarenlokaal
10
0,7
0,8
0,9
Ziekenhuiskamer
10
1
0,8
0,9
Behandelings- en onderzoekskamer Medische lokalen
12,5
0,7
0,8
0,9
25
0,7
0,8
0,9
Wachtzaal, klantenzone
7,5
1
0,8
0,9
Auditorium
12,5
0,7
0,8
0,9
Bibliotheek
10
1
0,8
0,9
Expositiehal
10
1
0,8
0,9
Toneelzaal, spektakelzaal Receptie, onthaal
10
1
0,8
0,9
10
1
0,8
0,9
Restaurant
10
1
0,8
0,9
Winkel voor meubilair, tapijten, textiel Voedingswinkel
15
1
0,8
0,9
17,5
1
0,8
0,9
Doe-het-zelf-winkel
17,5
1
0,8
0,9
Supermarkt, groot warenhuis Turnzaal
20
1
0,8
0,9
10
0,8
0,8
0,9
Fitnesszaal
10
0,8
0,8
0,9
Binnenzwembad
10
0,8
0,8
0,9
Sporthal
10
0,8
0,8
0,9
Keuken
Restaurantkeuken
12,5
1
0,8
0,9
Technische ruimten
Gekoelde ruimte
7,5
0,6
0,8
0,9
Wasruimte, droogruimte
7,5
0,6
0,8
0,9
Technische ruimte, stookruimte Circulatieruimten (gangen, trappen) Badkamer (met/zonder WC), douche WC
10
0,2
0,8
0,9
10
0,8
0,8
0,9
10
0,5
0,8
0,9
17,5
0,2
0,8
0,9
Vestiare
7,5
0,6
0,8
0,9
Opslagplaats, berging
10
0,7
0,8
0,9
Onderwijs
Gezondheidszorg met verblijf Gezondheidszorg zonder verblijf Bijeenkomst
Handel
Sport
Gemeenschappelijk
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
Andere
36
Productie (zwaar werk)
10
1
0,8
0,9
Productie (fijn werk)
12,5
1
0,8
0,9
Garage (gemeenschappelijk)
3
0,2
0,8
0,9
Tabel 6 : gebouwtypes verlichting
PRAKTISCH : In een kantoorruimte van 12 m² wordt een TL-verlichting geplaatst. Totaal geïnstalleerd vermogen bedraagt 210 W – er is geen aanwezigheidsdetectie, geen daglicht sturing en geen mogelijkheid tot dimmen. Het specifiek geïnstalleerd vermogen is gelijk aan w = 17.5 W/m² - er kunnen geen correctiefactoren toegepast worden. De berekende waarde van 17.5 W/m² moet dan vergelijken worden met de maximale waarde uit tabel 6 , zijnde 15 W/m². Conclusie : de verlichting voldoet niet aan de installatie-eis.
2.7.
Energieverbruikmeters
Voor grote installaties is het interessant het energieverbruik te monitoren. Daardoor kan onnodig energieverlies worden opgespoord en bijgestuurd. Bij bepaalde grotere installaties zal daarom het plaatsen van een energieverbruiksmeters verplicht zijn. Tabel 7 : verplichte energiemeters geeft een overzicht van de vereiste energieverbruiksmeters.
Type installaties
Nominaal vermogen
Verplichte plaatsing van
Warmteproductie-installatie
> 70 kW
Brandstofmeter
Warmteproductie-installatie
> 400 kW
Calorimeter
Warmtepomp
> 10 kW
Meter voor elektrisch verbruik
Warmtepomp
> 100 kW
Meter voor hoeveelheid nuttige energie
Ijswatermachine
> 10 kW
Meter voor elektrisch verbruik
Ijswatermachine
> 100 kW
Meter voor hoeveelheid nuttige energie
Tabel 7 : verplichte energiemeters
Warmteproductie door ketels •
Als het totale nominale vermogen van de warmteproductie-installatie groter is dan 70 kW, is een brandstofmeter verplicht. Alleen de bepaling van het totale
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
37
brandstofverbruik (via één of meer metingen) wordt gevraagd. Dat kan gebeuren met: o één meter op de algemene voeding van de stookruimte; o een reeks meters, telkens geïnstalleerd op de voeding van de brander van elk van de verwarmingsketels. De bepaling gebeurt door optelling van alle meterstanden; o een meter die in mindering wordt gebracht van een algemene meter. De bepaling gebeurt door aftrekking. Bijzonder geval van een combi-brander: als minimaal één ketel van het verwarmingssysteem uitgerust is met een brander die op meer dan één brandstof kan werken (al dan niet gelijktijdig), dan moet een verbruiksmeter voor elk brandstoftype worden geplaatst . Tolerantie: als de tweede brandstof alleen in "uitzonderlijke situaties" wordt gebruikt, is haar meting niet verplicht. De overschakeling van één brandstof op een andere om tariefredenen (bijvoorbeeld opvangen van piekperiodes) wordt niet als een uitzonderlijke situatie beschouwd. Gebruik van de meters van de gasleveranciers: de bestaande teller die door de leverancier voor het opstellen van de energiefactuur wordt gebruikt, kan in specifieke gevallen ook als een energiemeter worden beschouwd:
•
•
•
70 kW < ∑ Pketels < 400 kW: de meter van de gasleverancier mag als energiemeter worden gebruikt, zelfs als die ook het verbruik van andere uitrustingen weergeeft; ΣPketels ≥ 400 kW: de meter van de gasleverancier mag als energiemeter worden gebruikt op voorwaarde dat hij alleen het verbruik van de ketels van één hydraulisch verwarmingssysteem weergeeft, en niet dat van andere uitrustingen. Als het totale nominale vermogen van de warmteproductie-installatie groter is dan 400 kW is een calorimeter verplicht. Alleen de bepaling van het in het water geproduceerd calorisch vermogen (via één of meer metingen) wordt gevraagd. Dat kan gebeuren met: o één meter op de algemene vertrekleiding van de warmteproductieinstallatie; o een reeks meters, elk geplaatst op het vertrek van elk van de verwarmingscircuits. De bepaling gebeurt door optelling van alle meterstanden.
Warmtepomp • Als het totale nominale vermogen van de warmtepompinstallatie groter is dan 10 kW, is een meter verplicht die het elektrische verbruik meet van alle warmtepompen; • Als het totale nominale vermogen van de warmtepomp(en) groter is dan 100 kW, is een meter verplicht, die de hoeveelheid nuttige energie meet die door het geheel van warmtepompen aan het distributienetwerk wordt doorgegeven. Koeling • Als het totale nominale vermogen van de ijswaterinstallatie groter is dan 10 kW, is een meter verplicht die het elektrische verbruik meet van alle ijswatermachines;
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
•
38
Als het totale nominale vermogen van de ijswaterinstallatie groter is dan 100 kW, is een meter verplicht die de hoeveelheid koelenergie meet die door het geheel van ijswaterproductiemachines aan het distributienetwerk wordt doorgegeven.
Minimale karakteristieken van de meters De meters worden uitgerust met een voorziening waarmee de gemeten hoeveelheden zowel ter plaatse als van op afstand afgelezen kunnen worden. De meters voldoen aan de Europese richtlijn 2004/22/EG betreffende meetinstrumenten. Brandstofmeters (vloeibaar en gasvormig) Volume- of massameter met weergave van een numerieke meterstand (resolutie < 1 m³ of 1 kg), uitgerust met een systeem (type impulsgever) dat een automatische opneming (d.w.z. niet manueel – visuele weergave) van de meterstand toelaat. De volgende toestellen worden niet als meters beschouwd: • •
toestellen die het peil of de opgeslagen hoeveelheid brandstof meten; urentellers voor de verstuiving van stookolie.
Calorimeters De calorimeters zijn van het integrale type: ze zijn uitgerust met een elektronische rekeneenheid die de numerieke integratie uitvoert van het gemeten waterdebiet en het verschil in watertemperatuur tussen de vertrek- en de retourleiding. De meter moet voldoen aan de klasse 2 volgens de norm NBN EN-1434 warmtemeters.
Elektriciteitsmeters De elektriciteitsmeter meet de actieve energie weergegeven in de vorm van een numerieke index met een minimale resolutie van 1 kWh, meters op DIN-rails. De meter beantwoordt aan de normen NBN EN 62053-11 en NBN EN 62053-21. De nauwkeurigheidsklasse is minimum klasse 1 voor actieve energie.
2.8.
Bepaling van de isolatie van leidingen en kanalen
Toepassingsgebied Onderstaande bepalingen zijn aanbevelingen die leiden tot een verhoogd installatierendement. De bepalingen zijn verplicht in geval van circulatieleidingen. Volgende leidingen, kanalen en accessoires zijn aan de bepalingen onderworpen: • • • • •
leidingen en accessoires voor het transport van warm verwarmingswater; leidingen die op temperatuur worden gehouden met een elektrische weerstandsverwarming; leidingen en accessoires voor het transport van warm tapwater (SWW), voor elk leidingsegment met een geforceerde circulatie; leidingen en accessoires voor het transport van koelwater met een temperatuur < 20°C; luchtkanalen.
Volgende leidingen en kanalen zijn niet aan de bepalingen onderworpen:
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
• • • • •
39
leidingen die horen tot een verdeellus voor warm tapwater en die met een thermosifon werken; leidingen waarvan de buitendiameter niet meer dan 20 mm bedraagt; leidingen waarvan de buitendiameter niet meer dan 30 mm bedraagt en die vooraf geïsoleerd zijn met een dikte van minstens 10mm; luchtkanalen waarvan het rechte doorstroomgedeelte kleiner of gelijk is aan 0,025 m²; luchtkanalen waarvan de buitendiameter niet meer dan 220 mm bedraagt en die vooraf geïsoleerd zijn met een dikte van minstens 10mm.
Onder leidingen en luchtkanalen moet worden verstaan: rechte segmenten, bochtstukken, elke andere verandering van richting, stukken die bruusk of geleidelijk van doorsnede veranderen, aftak- of samenloopstukken, ongeacht hun oriëntatie in de ruimte. Temperatuurregimes Een installatie voor verwarming en voor warm tapwater wordt in één van de twee volgende temperatuurregimes ondergebracht: • •
regime I met lage temperatuur: ontwerpvertrektemperatuur ≤ 55 °C; regime II met hoge temperatuur: ontwerpvertrektemperatuur > 55 °C.
Als waarde bij ontstentenis mag de ontwerpvertrektemperatuur voor oppervlakteverwarmingssystemen (voor vloer-, muur- en plafondverwarming) 55°C worden genomen en voor alle andere warmteafgiftesystemen 90°C. Een installatie voor koeling wordt in één van de twee volgende temperatuurregimes ondergebracht: • •
regime I met lage temperatuur: ontwerpvertrektemperatuur < 14 °C; regime II met hoge temperatuur: ontwerpvertrektemperatuur ≥ 14 °C.
Als de ontwerpvertrektemperatuur niet gekend is, moet regime I worden aangenomen. Classificatie van de omgeving van de leidingen De omgeving van de leidingen voor verwarming en voor warm tapwater wordt gekenmerkt door twee verschillende situaties: •
•
•
omgeving I: leidingen en accesoires: o a) in de vloer of buiten; o b) in ruimten buiten het beschermd volume van het gebouw. omgeving II: leidingen en accesoires binnen het beschermd volume: o a) in een verwarmingslokaal of in een technisch lokaal, in technische kokers; o b) in opbouw in elke ruimte zonder verwarmingssysteem; o c) in opbouw in elke ruimte uitgerust met verwarmings- en airconditioningsysteem; o d) in verlaagde plafonds, verhoogde vloeren en permanente wandbekledingen. omgeving III: alle andere situaties binnen het beschermd volume. Daarvoor gelden geen eisen.
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
40
Thermische isolatie van verwarmingsleidingen en leidingen voor warm tapwater De lineaire warmteweerstand Rl van een verwarmingsleiding of van een leiding voor warm tapwater moet groter zijn dan de minimale warmteweerstand Rl,min. De waarde van Rl,min hangt af van • • •
het temperatuurstelsel van de leiding; de omgeving van de leiding; de buitendiameter van de leiding.
De getalwaarde ervan is bepaald in Tabel 8 : minimale warmteweerstand isolatie van leidingen. Voor de niet-vermelde buitendiameters moet er lineair worden geïnterpoleerd.
Buitendiameter
Rl,min (mK/W)
d(mm) van de
Regime I
Regime II
ongeïsoleerde
ontwerpvertrektemperatuur ≤
ontwerpvertrektemperatuur >
leiding
55° C
55° C
Omgeving I
Omgeving II
Omgeving I
Omgeving II
17,2
5,92
5,21
6,41
5,92
21,3
5,49
4,81
5,95
5,49
26,9
5,08
4,42
5,49
5,08
33,7
4,65
4,05
5,08
4,65
42,4
4,26
3,69
4,65
4,26
48,3
4,03
3,48
4,41
4,03
60,3
3,66
3,15
4,02
3,66
76,1
3,30
2,84
3,64
3,30
88,9
3,08
2,62
3,39
3,08
114,3
2,72
2,31
3,00
2,72
139,7
2,45
2,08
2,72
2,45
168,3
2,22
1,87
2,47
2,22
219,1
1,92
1,61
2,14
1,92
273
1,68
1,40
1,88
1,68
323,9
1,52
1,26
1,70
1,52
355,6
1,43
1,18
1,61
1,43
≥ 406,4
1,31
1,08
1,48
1,31
Tabel 8 : minimale warmteweerstand isolatie van leidingen
De lineaire warmteweerstand Rl van de leiding wordt bepaald volgens bijlage E.3 van Bijlage V van het Energiebesluit. Daarbij moet de reductiefactor 0,6 (die rekening houdt
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
41
met de hogere reële verliezen als gevolg van niet-geïsoleerde delen en koudebruggen) in de formules vervangen worden door een factor 1. De thermische isolatie mag niet worden onderbroken aan de bevestigingspunten van de leidingen. De leidingsegmenten die door de muren, vloeren of plafonds van het gebouw gaan, ongeacht de oriëntatie ervan, moeten thermisch worden geïsoleerd volgens de volgende voorschriften: • •
doorgangen van 50 cm of langer worden beschouwd als behorende tot omgeving II; voor doorgangen langer dan 1 cm, maar korter dan 50 cm moet het leidingsegment over de lengte van de doorgang thermisch worden geïsoleerd met een minimale dikte van 10 mm (ongeacht het isolatiemateriaal), voor zover er een verplichting tot thermische isolatie is voor minstens een van de twee segmenten aan beide kanten van de muur waar de leiding doorheen gaat.
Thermische isolatie van koelwaterleidingen De lineaire warmteweerstand Rl van een koelwaterleiding moet groter zijn dan de minimale warmteweerstand Rl,min. De waarde van Rl,min hangt af van: • •
het temperatuurstelsel van de leiding; de buitendiameter van de leiding.
De getalwaarde ervan is bepaald in Tabel 9 : minimale warmteweerstand isolatie van koelwaterleidingen. Voor de niet-vermelde buitendiameters moet er lineair worden geïnterpoleerd. Buitendiameter d (mm)
Rl,min (mK/W)
van de ongeïsoleerde
Regime I
Regime II
leiding
Ontwerpvertrektemperatuur
ontwerpvertrektemperatuur
< 14° C
≥ 14° C
17,2
3,44
3,37
21,3
3,13
2,98
26,9
2,84
2,48
33,7
2,58
2,15
42,4
2,33
1,83
48,3
2,20
1,67
60,3
1,96
1,41
76,1
1,73
1,15
88,9
1,61
1,03
114,3
1,40
0,85
139,7
1,24
0,72
168,3
1,10
0,62
219,1
0,93
0,50
273
0,80
0,43
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
42
323,9
0,71
0,37
355,6
0,67
0,34
≥ 406,4
0,60
0,31
Tabel 9 : minimale warmteweerstand isolatie van koelwaterleidingen
2.8.1. Rekenvoorbeeld 8 : isolatie van een circulatieleiding PRAKTISCH : Een 15 m lange koperen circulatieleiding voor warm water – buitendiameter 38 mm – wordt geïsoleerd met 4 cm minerale wol (λ = 0.04 W/m.K). De leiding ligt in een verlaagd plafond. Voldoet deze isolatie aan de installatie-eisen? Een circulatieleiding valt onder de wetgeving voor minimum installatie-eisen. Een leiding in een verlaagd plafond is omgeving II. Aangezien we geen temperatuur kennen nemen we de waarde bij ontstentenis, zijnde 55° C (Regime I). Uit bijlage E3 van bijlage V van het energiebesluit kunnen we volgende formule terugvinden voor het bepalen van de warmteweerstand : d =
n,k 1 1 . ln m o + n,k 2 . i . j,k ℎ,k . i . n,k
Met : -
λinsul,j = de warmtegeleidingscoëfficiënt van de warmte-isolatie rond segment j De,j = buitendiamter van de isolatie in m Di,j = buitendiameter van de ongeïsoleerde leiding in m hse,j = de totale (convectieve + radiatieve) externe warmteoverdrachtscoëfficieënt van het segment j, in W/m².K, gelijk te nemen aan : o Binnen het beschermd volume hse,j = 8; o In aangrenzende onverwarmde ruimte : hse,j = 10; o Buiten : hse,j = 25
d =
1 0.078 1 . ln p q + = 3,37 W. r/s 2 . i . 0.04 0.038 8 . i . 0.078
Dit voldoet niet. Via interpolatie (uit tabel 5) kunnen we berekenen dat de minimale warmteweerstand 3,87 m.K/W moet bedragen. Zie voor de uitwerking van dit voorbeeld scherm 19.
Thermische isolatie van accessoires van leidingen Zodra men verplicht is de leidingen thermisch te isoleren, moeten de accessoires, met inbegrip van de flenzen, die aangesloten zijn op leidingen met een buitendiameter van meer dan 50 mm, thermisch worden geïsoleerd. De accesoires moeten geïsoleerd worden volgens norm NBN D 30-041 of minstens even goed geïsoleerd worden als de dikste leiding waarop het ze aangesloten zijn.
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
43
De norm NBN D30-041 bevat de voorschriften voor de thermische isolatie van afsluiters en accessoires van leidingen, en preciseert het toepassingsgebied. Deze voorschriften zijn van toepassing op : • •
Alle accessoires en afsluiters die warm verwarmingswater of sanitair warm water vervoeren, ongeacht de temperatuur van het water; De maten voor de aansluiting van leidingen met een buisdiameter van meer dan 50 mm
Technische oplossing
Omhulsel
Isolatiemateriaal
Isolerend vermogen
Anorak : geprefabriceerde soepele mat Kap : geprefabriceerde kast
Soepel, later niet afgesneden
Steenwol met ρ ≥ 40 kg/m² Glaswol met ρ ≥ 24 kg/m²
Aluminiumplaat, dikte ≥ 0.8 mm of Synthetisch materiaal met vergelijkbare stijfheid
Minerale wol waarvan λ niet wordt aangetast door water
Minimale begindikte = 50 mm Thermische weerstand ≥ 1,5 m²K/W
Thermische isolatie van luchtkanalen De warmteweerstand R van een luchtkanaal moet groter zijn dan de minimaal toegelaten warmteweerstand Rmin. De waarde van Rmin hangt af van: • • • •
de temperatuur van de lucht in het kanaal; de omgeving van het kanaal; het type van de luchtstroom zoals bepaald in de norm EN 13779: 2004 (zie Figuur 2); de aanwezigheid van eventuele warmteterugwinapparaten en voorzieningen voor recirculatie.
De getalwaarde ervan is bepaald in Tabel 10
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
Type lucht volgens EN 13779
N°
Naam
1
Buitenlucht
2,8 en 12
4
Doorstroomlucht
5 en 6
7
Toevoerlucht, herbruikte lucht en menglucht
Extractie-lucht en recirculatielucht
Afvoerlucht
Omgeving van het kanaal
In de grond In een gekoeld lokaal In het gebouw (binnen of buiten het beschermd volume) behalve alle zichtbare delen in een ruimte waar de lucht toegevoerd wordt In de grond In een gekoeld lokaal In de buitenomgeving In de grond In een gekoeld lokaal In de buitenomgeving In het gebouw (binnen of buiten het beschermd volume) behalve alle zichtbare delen in verwarmde ruimtes. In de grond In een gekoeld lokaal In de buitenomgeving Binnen het beschermd volume
44
Bijkomende voorwaarden
Minimale thermische weerstand Rmin In m².K/W 0,5
Verwarmde of gekoelde lucht (2) met een temperatuur > 25°C of < 18°C (3)
0,65
1,5 1,5 0,5 (1)
Aanwezigheid van een stroomafwaarts geplaatst warmteterugwinapparaat en/of een voorziening voor recirculatie
Voor delen sroomafwaarts van het warmteterugwinapparaat (1) : de isolatie moet uitgevoerd worden met anticondenserende materialen
0,65
1,5 (1)
0,5 (1)
(2) Met inbegrip van lucht verwarmd of gekoeld met een warmteterugwinapparaat (3) Ingestelde temperatuur van de luchtbehandeling onder nominale voorwaarden Tabel 10 : minimale warmteweerstand luchtkanalen
Het type vervoerde lucht volgens de norm EN 13779:2004 wordt geïllustreerd in Figuur 2 :
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
Figuur 2 : type toegevoerde lucht (EN13779)
De warmteweerstand R van het kanaal wordt vereenvoudigd bepaald door de dikte van het isolatiemateriaal te delen door de warmtegeleidbaarheid van het isolatiemateriaal. Bescherming van de thermische isolatie De thermische isolatie moet voorzien zijn van een bekleding als bescherming tegen: • • •
de blootstelling aan UV-stralen en aan de weersomstandigheden; aanvallen van allerlei dieren; mechanische beschadiging in doorgangzones.
45
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
3. Werking software Vooraleer we overgaan tot twee praktische voorbeelden bespreken we hier enkele algemene instellingen. De versie waarmee we gewerkt hebben is versie 5.5.0. Vanaf het moment u een datum invult na 1/1/2015 komt er in de linker boomstructuur een extra invoerveld bij namelijk ‘technische eisen’ (scherm 1)
Scherm 1 : Ingave datum bouwvergunning
Door in de linker menu-structuur te klikken op ‘technische eisen’ komt u in scherm 2 terecht. Hier wordt gevraagd of er nieuwe installaties geplaatst of vernieuwd worden. Door het keuzevakje ‘Ja’ aan te vinken verschijnt er een nieuwe keuze menu.
Scherm 2 : keuze vernieuwde of nieuwe installaties
46
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
47
Afhankelijk van de vernieuwde of nieuwe installaties vinkt u het overeenstemmend vakje aan. Telkens u een installatie aanvinkt zal er in het linker menu een ‘+’-teken verschijnen voor ‘technische eisen’. Door op dit ‘+’-teken te klikken opent er zich een nieuw menu waar je – zoals in scherm 3 – de eisen kunt nagaan voor ruimteverwarming en voor ventilatie. Scherm 3 is een voorbeeld van een residentiële woning. In het geval van een niet-residentiële woning komt er de mogelijkheid verlichting bij.
Scherm 3 : Ingavetechnische eisen residentiële woning
3.1.
Ingave ruimteverwarming.
U klikt met de linkermuistoets op het veld ruimteverwarming. Via de blauwe plus toets brengt u een ruimteverwarming in. U kunt deze ruimteverwarming een naam geven – verwijderen kan door de rode kruis knop (scherm 4).
Scherm 4 : ingave ruimteverwarming - niet-residentiële woning
In de linkerboomstructuur is voor ‘ruimteverwarming’ een + teken gekomen. Klik hierop met de linkermuistoets en een nieuw scherm opent zich. Klik met de linkermuistoets op uw ruimteverwarming – hier ‘verw2’ genaamd. Maak een keuze uit centrale verwarming of plaatselijke verwarming en vul de verdere gegevens aan (scherm 5 en 6).
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
48
Scherm 5 : keuze centrale of plaatselijke verwarming
In scherm 6 is een voorbeeld gegeven van een condensatieketel.
Scherm 6 : ingave condensatieketel - ruimteverwarming
Door het aanklikken van resultaten en het aanklikken van je ‘epb2’ eenheid bekom je een overzicht van de resultaten. Zoals je merkt is de minimum-eis 84% - we halen 89% dus de eis is behaald en er is geen boete (scherm 7).
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
49
Scherm 7 : resultaten ruimteverwarming
3.2.
Ingave ventilatiesysteem.
Op identieke wijze zoals we het verwarmingssysteem hebben ingegeven gaan we nu een ventilatiesysteem ingeven. U selecteert ‘ventilatiesysteem’ en met de blauwe plus knop brengt u een ventilatiesysteem in. Vervolgens krijgt u scherm 8.
Scherm 8 : ingave ventilatiesysteem
Er wordt eerst gevraagd of er een centraal ventilatiesysteem geplaatst is en of er een warmteterugwinapparaat aanwezig is. Na het invullen van de vloeroppervlakte, merk en product ID kunt u het testrendement van de warmteterugwinning invullen. U kunt hierbij gebruik maken van de epbd-databank (www.epbd.be).
Indien – zoals in dit scherm 7 – het testrendement 78% bedraagt, er geen dichtheidsklasse van de kanalen gekend is (deze moet minstens klasse B zijn en moet aangetoond worden via een stavingsdocument), we de vereenvoudigde berekening nemen voor bepalen van de isolatie van de leidingen, er geen inregelrapport (stavingsstukken !!) aanwezig is en geen snelheidsregeling van de ventilatoren, merken we dat - na het uitvoeren van de berekening – de technische eis niet behaald is.
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
50
Door het opvragen van de resultaten (zorg ervoor dat u de epb-eenheid geselecteerd hebt) – krijgen we meer een detail overzicht en een grootte-orde van de boete (scherm 9).
Scherm 9 : bepalen grootte-orde boete
Deze boete kan weggewerkt worden door bv het opvragen van een inregelrapport of door het gedetailleerd invullen en berekenen van de isolatie van de kanalen (scherm 10).
Scherm 10 : ingave isolatie ventilatiekanaal
Door de keuze te maken van gedetailleerde berekening komt kunt u hoger in het scherm, het tabblad leidingen selecteren.
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
51
Scherm 11 : gedetailleerde berekening isolatie kanalen
Op de reeds gekende manier (blauwe plus toets) brengen we een leiding (of meerdere leidingen) in. Na het invullen van de gekende gegevens – let op bij rechtstreekse ingave van de warmteweerstand wordt er naar een stavingsstuk gevraagd – en na het uitvoeren van de berekening merken we - dat door het isoleren van de leiding die de lucht van buiten naar het toestel brengt – dat de boete verdwenen zal zijn.
3.3.
Ingave sanitair warm water systeem.
Maak – bij wijze van oefening – zelf een sanitair warm water systeem aan (scherm 12). Let op ! Indien er een elektrisch sanitair warm water systeem is geplaatst na de renovatie en het vermogen is te groot alnaargelang de gerenoveerde vloeroppervlakte zijn de technische installatie-eisen niet behaald en zal er een boete aangerekend worden.
Scherm 12 : ingave sanitair warm water
Deze boete kan aanzienlijk zijn. Door in de linkermenu ‘sanitair warm water’ te selecteren en nadien op de knop resultaten klikken bekomt u enkel het overzicht (en de boete) van het sanitair warm water systeem (scherm 13).
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
52
Scherm 13 : boete weergave sanitair warm water systeem
3.4.
Ingave koelsysteem
Op de reeds gekende manier gaan we een koelsysteem inbrengen. Indien u bij de keuze ‘Koeling d.m.v. ijswatermachine’ ‘Nee’ invult hoeft u verder geen gegevens meer in te vullen. Indien u voor ‘Ja’ opteert kunt u – na het invullen van merk en product-ID – het soort machine gaan selecteren (scherm 14).
Scherm 14 : ingave koelmachine - keuze soort machine
Na het maken van de juiste keuze kunt u overgaan tot het invullen van de technische gegevens. Let er op dat u de juiste gegevens invult – doe eventueel navraag bij de fabrikant. EER wordt bepaald via EN 14511-1 en SEER kan bekomen worden via de fabrikant (scherm 15).
Scherm 15 : invullen technische gegevens ijswatermachine (watergekoeld)
Nadien kunt u –in detail – bekijken of de technische eisen behaald zijn (scherm 16). Zoals u in scherm 16 zelf kunt vaststellen zijn – in dit voorbeeld – de technische eisen niet gehaald en zal er een boete aangerekend worden.
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
Scherm 16 : resultaat koeling
Een totaal overzicht van de technische eisen en of ze al dan niet behaald zijn kan bekomen worden door het veld epb-eenheid aan te klikken en op resultaten te klikken. In scherm 17 merkt u dat er geen energie-verbruiksmeters verplicht zijn voor verwarming en koeling en dit omwille van het te kleine geïnstalleerd vermogen.
Scherm 17 : overzicht eisen : technische installatie
3.5.
Ingave leidingisolatie
Indien u bij ruimteverwarming ervoor opteert om de leidingisolatie in te rekenen, dan gaat u als volgt te werk. Kies bij ‘Leidingisolatie inrekenen’ voor Ja en hierdoor zal het tabblad ‘Leidingen’ zwart opkleuren en kunt u via dit tabblad de verschillende leidingen en leidingsegmenten ingeven (scherm 18 en 19).
53
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
Scherm 18 : ingave isolatie leidingen
Scherm 19 : gedetailleerde ingave isolatie leidingen
54
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
55
Merk op dat er voor verwarming geen installatie-eisen zijn voor de leidingisolatie. Het type omgeving kun je eerder in de tekst terugvinden. (zie 2.8 Bepaling van de isolatie van leidingen en kanalen) Voorbeeld van scherm 19 is de oplossing van de oefening in 2.8 Bepaling van de isolatie van leidingen en kanalen.
3.6.
Ingave verlichting (enkel bij niet-residentiële gebouwen)
Hernemen we het voorbeeld uit 2.6, dan bekomen we scherm 20.
Scherm 20 : ingave verlichting niet-residentieël gebouw
In scherm 21 zien we dat de installatie-eis behaald is.
Scherm 21 : resultaat verlichting
3.7.
Ingave energieverbruikmeters.
Indien het ingevoerde nominaal vermogen groot genoeg is, zal de software bijkomende informatie vragen rond de energieverbruikmeters (scherm 22).
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
In onderstaand voorbeeld is het nominaal vermogen 500 kW. Volgens 2.7. Energieverbruikmeters is het verplicht om een brandstofmeter en een calorimeter te plaatsen. Als de meter conform bijlage XII is kun je het product en type ingeven.
Scherm 22 : ingave energieverbruikmeters
56
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
4. Praktisch voorbeeld residentiële woning 4.1.
Plannen.
57
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
58
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
59
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
60
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
61
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
62
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
4.2.
Algemeenheden
Indeling van het gebouw / administratieve gegevens EPB dossiernummer
13008-G-2015_001
Aanvraagdatum vergunning
01/03/2015
Datum verlening vergunning
02/03/2015
Startdatum van de werken
11/03/2015
Datum ingebruikname Aard van de werken
Renovatie
Bestemming
Wonen
Adres
Handelsstraat 12 – 2440 GEEL
Vensters vervangen
Ja
Sociale huisvesting
Neen
Verslaggever
Dhr Verslaggever – EP12345
Architect
Beschermd volume
De Tekenaar Jef Nieuwstraat 53 – 2440 GEEL Jansen Erik Torenstraat 4 – 2440 GEEL 644,10 m³
Bruto vloeroppervlakte
223,21 m²
Aangifteplichtige
63
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
4.3.
Installaties.
4.3.1. Verwarming Vul aan de hand van de technische fiche de gegevens van de ruimteverwarming in.
64
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
65
Scherm 233 : invoergegevens ruimteverwarming
4.3.2. Ventilatie Aan de hand van de technische fiches en de EPBD databank kunnen volgende gegevens ingevuld worden voor het ventilatietoestel met warmteterugwinning (totaal luchtdebiet = 350 m³/h – dus tabel van 400 m³/h nemen):
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
Scherm 24: invoer ventilatie residentieel gebouw
66
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
4.4.
Resultaten.
Scherm 25 : resultaten residentiële woning
Enkel op het gebied van de ruimteverwarming zijn de eisen niet behaald. Wanneer we echter nauwkeuriger de technische fiche bekijken, zien we dat het vermogen van de pomp wel opgegeven is namelijk 55 W. Dit invullen geeft onderstaand scherm en de boete zal verdwenen zijn.
Scherm 26 : verbeterde ingave verwarming residentieel gebouw
67
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
68
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
69
5. Praktisch voorbeeld niet-residentiële woning 5.1.
Beschrijving :
Renovatie van een kantoorgebouw + restaurant + shop. Het Vlaams Secretariaat voor het Katholiek Onderwijs (VSKO) en het Interdiocesaan Centrum (IC) planden een grondige renovatie van hun bestaande kantoorinfrastructuur in de Handelsstraat 82 te Zaventem. Van deze renovatie werd enerzijds gebruik gemaakt om de beschikbare capaciteit aan vergaderruimtes uit te breiden in functie van de stijgende behoefte. Anderzijds werd de bestaande verouderde gevel van het gebouw gestript en vervangen door een nieuwe gevel die een esthetische meerwaarde biedt en vooral energetisch veel beter moet scoren.. Daarbij werd enerzijds ingespeeld op hedendaagse kantoorbehoeften waarbij het uitgangspunt is dat wisselende opdelingen en gebruiksmogelijkheden van de kantoorverdiepingen ten volle worden ondersteund door de technische installaties, onder andere een uitgebreide infrastructuur aan gestructureerde bekabeling. Anderzijds werd een grote inspanning geleverd om voor dit gebouw een aangenaam comfort te garanderen met een minimaal energieverbruik. Dit heeft onder andere geleid tot efficiënte warmterecuperatie, gebruik van condenserende ketels, energiezuinige verlichting, Bestaand kantoorgebouw (bouwjaar ongekend). Het volledige gebouw werd grondig gerenoveerd. Alle bestaande installaties werden afgebroken, en een volledige nieuwe elektrische installatie werd voorzien (hoogspanningscabine, elektrische borden, bekabeling sterk- en zwakstroom, verlichting, branddetectie, …)
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
5.2.
Technische installaties
5.2.1. Verwarming. Stookplaats: 2 condensatieketels – type zie fig 3
Figuur 3: technische gegevens verwarmingsketel niet-residentieel
Uit de fiche van de fabrikant kunnen we voldoende gegevens halen om scherm in te vullen. Er zijn geen calorimeters of brandstofmeters geplaatst.
70
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
71
Scherm 27 : invoer verwarming niet-residentieel
De installatie voldoet aan het minimaal installatie-rendement, maar wordt toch geconfronteerd met een enorme hoge boete omwille van het niet aanwezig zijn van een brandstofmeter en calorimeter. Uiteraard zal de EPB-verslaggever dit melden aan zijn klant en de klant zal (meer dan waarschijnlijk) overgaan tot de aanschaf en plaatsing van een brandstofmeter en calorimeter. Bij leidingisolatie inrekenen hebben we ‘neen’ geantwoord, de leidingsisolatie voldeed niet aan de bepalingen. Bijgevolg zal het rendement met 5% minderen. Indien de isolatie wel voldoet aan de eisen, kun je deze best wel ingeven, hierdoor zal uw rendement stijgen met 5%.
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
Scherm 28 : resultaat verwarming niet-residentieel
5.2.2. Ijswatermachine kantoren : Ijswatermachine
: CGAN 211 SQ
Type
: luchtgekoelde monobloc ijswatermachine
Om EER en SEER te bepalen hebben we de gegevens nodig van de fabrikant – testgegevens volgens EN14511-2. In de norm kunnen we vinden dat dit de testomstandigheden zijn :
Technische specificaties van de ijswatermachine :
72
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
73
Aan de hand van de technische fiches kan volgend scherm ingevuld worden :
Scherm 29 : invoergegevens ijswatermachine niet-residentieel
In dit geval wordt de minimale eis van 3.1 niet gehaald en zal er een boete aangerekend worden.
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
74
Scherm 30 : resultaat ijswatermachine niet residentieel
LET OP : 1. Indien je voor ‘berekeningswijze isolatie’ de keuze ‘vereenvoudigde berekening neemt’ dan zal de software een correctiefactor van 0,95 in rekening brengen. Indien de leidingen niet moeten geïsoleerd worden (kleine diameters bijvoorbeeld) moet je hier kiezen voor ‘gedetailleerde berekening’ – het tabblad ‘Leidingen’ zal zwart opkleuren en in dit tabblad kies je dan voor het antwoord ‘neen’ op de vraag ‘moeten voldoen aan de isolatiebepalingen’. Je zult merken dat het installatierendement dan met 5 % zal toenemen.
2. Indien je ‘Ja’ aanvinkt bij de vraag ‘Waarde van SEER gekend’ dat er onderaan het tabblad een stavingsstuk wordt gevraagd.
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
3. Kijk ook even de boetes eens na bij het ontbreken van een koelenergiemeter en/of elektrische verbruiksmeter. Deze bedraagt 2.5 €/m² vloeroppervlakte.
Indien er wel een elektrische verbruiksmeter aanwezig is maar geen koelenergiemeter blijft de boete even hoog. 4. Indien je aangeeft dat er een energiemeter aanwezig is worden er bijkomende gegevens gevraagd. Is toestel conform de eisen op energiemeters, merk, product-ID en ruimte waar deze meter geplaatst is.
75
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
76
5.2.3. Ventilatiegroep. Er zijn verschillende ventilatiegroepen aanwezig maar slechts twee met een warmteterugwinningssysteem. Aangezien er geen verdere gegevens beschikbaar zijn van het warmteterugwinsysteem zijn we hier verplicht om een rendement van 0% in te vullen. Het is dus belangrijk om toch een rendement te bekomen – dit rendement moet bepaald zijn volgens de norm NBN EN 308. Onderstaande tabel geeft weer welke temperaturen gelden als basis voor bepaling van het thermisch rendement. Categorie van luchtbehandelingsgroep Temperatuur van de afvoerlucht Natte bol temperatuur van de afvoerlucht Temperatuur van de buitenlucht Natte bol temperatuur van de buitenlucht
I II IIa 25° C < 14° C 5°
IIIb
25° C 18° C 5° C 3° C
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
77
Met uiteraard een grote boete tot gevolg :
Bepaalde fabrikanten geven wel een rendement op bepaald volgens NBN EN308. In volgend document kunt u nalezen hoe u met de verschillende rendementen moet omgaan : http://www2.vlaanderen.be/economie/energiesparen/epb/doc/thermischrendementwtw.p df Er is ook een Excel rekenblad ter beschikking gesteld door VEA voor bepalen van dit rendement.
5.2.4. Verlichting. De renovatie ging gepaard met een re-lighting van het gebouw. In 2.6. Verlichting hebben we aangetoond hoe je dit kunt ingeven. Voor elk lokaal bepaal je de functie en het type. Via het geïnstalleerd vermogen en de vloeroppervlakte wordt het vermogen per m² bepaald. Dit wordt (eventueel) gecorrigeerd met correctiefactoren omwille van aanwezigheidsdetectie, daglichtsturing en mogelijkheid tot dimmen. De uiteindelijke waarde wordt vergeleken met een referentiewaarde.
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
5.2.5. Isolatie van leidingen. Verschillende luchtkanalen lagen in een vals plafond en zijn dus isolatieplichtig. Volgend materiaal is gebruikt voor isolatie van de luchtkanalen
78
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
Ingeven in de software :
De isolatie-eisen worden duidelijk niet gehaald waardoor we ook geen winstpunten krijgen in het rendement. Was hier ook overbodig aangezien we geen rendement hadden.
79
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
80
6. Voorbeeld boetebepaling Als uit de EPB-aangifte blijkt dat de EPB-eisen niet werden gerespecteerd, legt het Vlaams Energieagentschap, tot vijf jaar na de indiening van de EPB-aangifte, de aangifteplichtige een administratieve geldboete op van 1° 60 euro per afwijking van 1 W/K op het vlak van de thermische isolatie van de constructie-elementen en het K-peil, ; 2° 24 eurocent per afwijking van 1 MJ/jaar op het vlak van de globale energetische prestatie; 3° 48 eurocent per 1000 Kh en per m3 afwijking op het vlak van het risico op oververhitting; 4° 4 euro per afwijking van 1 m3/h op het vlak van de ventilatievoorzieningen; 5° 86 eurocent per afwijking van 1 kWh/jaar op het vlak van de nettoenergiebehoefte voor verwarming; 6° 1 euro per afwijking van 1%.m² op het installatierendement van ketels op gasvormige en vloeibare brandstof; 7° 22 euro per afwijking van 1 m² op de SPF van de elektrische warmtepomp; 8° 1,75 euro per afwijking van 1 W op het maximaal toegestaan vermogen voor directe elektrische verwarming; 9° 75 eurocent per afwijking van 1 W op het maximaal toegestaan vermogen voor elektrische warmwaterproductietoestellen; 10° 30 euro per afwijking van 1 m².K/W op de isolatie van circulatieleidingen, bepaald op de wijze; 11° 14 euro per afwijking van 1 m² op het systeemrendement van ijswatersystemen; 12° 30 eurocent per afwijking van 1 %.m² op het warmteterugwinrendement van centrale ventilatiesystemen; 13° 1,75 euro per afwijking van 1 W op het maximaal equivalente specifiek geïnstalleerd vermogen van verlichtingssystemen; 14° 2,5 euro per afwijking van 1 m² op de eis betreffende de energieverbruiksmeters. Het Vlaams Energieagentschap vestigt de administratieve geldboete pas als de totale administratieve geldboete die opgelegd wordt op basis van dit artikel, ten minste 250 euro bedraagt.
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
6.1.
81
Rekenvoorbeeld 1 – ketels op gasvormige- en vloeibare brandstoffen
Herbekijken we rekenvoorbeeld 1 opnieuw dan geeft dit – ingevuld in het scherm 31 – volgend resultaat :
Scherm 31 : invoerscherm rekenvoorbeeld 1
Met als resultaat volgende boete :
Immers boete bedraagt 1€ per 1%.m² afwijking – het rendement ligt 3% onder de minimale grens en de vloeroppervlakte bedraagt 221.20 m², een eenvoudige berekening van 223.20 m²* 3 € = 669.60 €.
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
Boete-berekening ketels op gasvormige en vloeibare brandstoffen: Als in de EPB-aangifte opgegeven is dat niet voldaan is aan de eis betreffende het minimale systeemrendement, wordt de overeenkomstige afwijking op het vlak van het installatierendement, uitgedrukt in %.m², als volgt bepaald : ), − ,t ,. u,,,t Waarin : -
ῃinst,aangifte de in de EPB-aangifte vermelde waarde van het installatierendement ῃinst, eis de minimaal vereiste waarde van het installatierendement Ainst, heat, net, aangifte de in de EPB-aangifte vermelde netto-vloeroppervlakte die bediend wordt door de verwarmingsinstallatie in m². Dit is de som van de vloeroppervlaktes, uitgedrukt in m² van alle ruimtes waarin minstens één warmte afgifte-element of inblaasmond van warme lucht is aangesloten op de betreffende verwarmingsinstallatie.
82
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
6.2.
83
Rekenvoorbeeld 2 - energieverbruiksmeters
Hernemen we het rekenvoorbeeld 2 (met een vloeroppervlakte van 1000 m²), dan hebben we scherm 32 :
Scherm 32 : invoerscherm rekenvoorbeeld 2
Let op : aangezien de leidingen in het beschermd volume liggen hoeven ze niet geïsoleerd te zijn. Het is niet voldoende om ‘neen’ te antwoorden op de vraag ‘het toestel staat binnen het beschermd volume’. U moet bij ‘leidingisolatie inrekenen’ ‘ja’ antwoorden en bij het tabblad leidingen aangeven dat de leidingen niet moeten voldoen aan de isolatiebepalingen omwille van een volledige plaatsing in het beschermd volume. Let op, dit mag enkel als er geen leidingisolatie vereisten zijn, leidingen binnen het beschermd volume maar gelegen in omgeving II moeten geïsoleerd worden (zie 2.8. Bepalingen van de isolatie van leidingen en kanalen).
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
84
We bekomen als resultaat:
Immers 1 €/%.m² - het rendement ligt 2% onder de minimale installatie-eis en voor een vloeroppervlakte van 1000 m² geeft dit 2€/m² * 1000 m² = 2000 €. Ook het niet aanwezig zijn van brandstofmeter en caloriemeter geeft aanleiding tot een boete namelijk 2,5€ dus in dit voorbeeld : 1000€ * 2.5 €/m² = 2.500 €. Deze boete verdwijnt pas als beide meters aanwezig zijn.
Boete-berekening : energieverbruiksmeters Als in de EPB-aangifte opgegeven is dat niet voldaan is aan de eis betreffende de verplichte energieverbruiksmeters, is de overeenkomstige afwijking gelijk aan Ainst, heat, net, aangifte in geval van warmteproductie en gelijk aan Ainst, cool, net, aangifte in geval van koeling. Ter herhaling : -
Ainst, heat, net, aangifte de in de EPB-aangifte vermelde netto-vloeroppervlakte die bediend wordt door de verwarmingsinstallatie in m². Dit is de som van de vloeroppervlaktes, uitgedrukt in m² van alle ruimtes waarin minstens één warmte afgifte-element of inblaasmond van warme lucht is aangesloten op de betreffende verwarmingsinstallatie.
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
6.3.
85
Rekenvoorbeeld 3 - energieverbruiksmeters.
Stel dat we een lucht/water warmtepomp hebben met een nominaal vermogen van 13.80 kW en een COP-waarde van 3.7. Invoeren geeft volgend scherm :
Met als resultaat :
Installatie eisen voldoen Aangezien het vermogen van de warmtepomp groter is dan 10 kW is een meter verplicht voor het meten van het elektrisch verbruik. Boete is 2,5 €/m² = 558 €.
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
6.4.
86
Rekenvoorbeeld 4 - elektrische warmtepompen
Hernemen we rekenvoorbeeld 4.
Met als resultaat :
Boetebepaling 22 € per afwijking – afwijking bedraagt 3.3 – 3.21 = 0.09, boete per m² bedraagt dan 22€ * 0,09 = 1,98 €. Voor een vloeroppervlak van 223.2 m² geeft dit dan een boete van 441,94 €.
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
87
Boete-berekening elektrische warmtepompen: Als in de EPB-aangifte opgegeven is dat niet voldaan is aan de eis betreffende de minimale SPF, wordt de overeenkomstige afwijking op het vlak van SPF, uitgedrukt in m², als volgt bepaald : ) :;< − :;<t ,. u,,,t Waarin : -
SPFeis de minimaal vereiste waarde van de SPF SPFaangifte de in de EPB-aangifte vermelde waarde Ainst, heat, net, aangifte de in de EPB-aangifte vermelde netto-vloeroppervlakte die bediend wordt door de verwarmingsinstallatie in m². Dit is de som van de vloeroppervlaktes, uitgedrukt in m² van alle ruimtes waarin minstens één warmte afgifte-element of inblaasmond van warme lucht is aangesloten op de betreffende verwarmingsinstallatie.
Aangezien het vermogen kleiner is dan 10 kW is er geen verbruiksmeter verplicht. Indien het vermogen van de pomp gekend is
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
Resultaat :
6.5.
Rekenvoorbeeld 5 - warmtepomp werkend op ventilatielucht
Wanneer we het voorbeeld 5 hernemen bekwamen we volgend resultaat :
Boete-berekening : -
22 € per afwijking Afwijking = (2.9 – 2.77) = 0.13 Boete = 22 € * 0.13 * 313 m² = 895.18 €
6.6.
Rekenvoorbeeld 6 - ijswatermachine
88
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
89
Resultaat :
De boete bedraagt 14 € per afwijking van het systeem rendement en per m² vloeroppervlak. Afwijking bedraagt 2.00 – 1.85 = 0.15 – dus boete is gelijk aan 0.15 * 14€/m² = 2.1 €/m² en voor een oppervlak van 1000 m² komen we aan de 2100 € boete Aangezien het vermogen groter is dan 10 kW, is er ook een boete voor het niet aanwezig zijn van een elektrische verbruik meter.
Boete-berekening : Ijswatersystemen Als in de EPB-aangifte opgegeven is dat niet voldaan is aan de eis betreffende het minimale systeemrendement van ijswatersystemen, wordt de overeenkomstige afwijking van het systeem rendement, uitgedrukt in m², als volgt bepaald : )
,b,@,
−
,b,t ,. u,b,,t
Waarin : -
ῃsys,cool,min,eis de minimaal vereiste waarde van het systeem rendement ῃsys,cool,aangifte de in de EPB-aangifte vermelde waarde van het syteemrendement Ainst,cool,net,aangifte de in de EPB-aangifte vermelde netto-vloeroppervlaktes die bediend worden door de koelinstallatie, uitgedrukt in m². Dit is de som van de vloeroppervlaktes in m² van alle ruimtes waarin minstens één koude afgifte-element of inblaasmond van koude lucht aangesloten is op de betreffende koelinstallatie
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
6.7.
Rekenvoorbeeld 7 - verlichting
Met als resultaat :
90
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
Boeteberekening : 1,75 € per afwijking van 1 W per m² vloeroppervlak. 1,75 €/W * (17,5 – 15) W/m² * 12 m² = 52,5 €
Boete-berekening : verlichting Als in de EPB-aangifte opgegeven is dat er in de ruimte niet voldaan is aan de eis betreffende het maximaal equivalent specifiek geïnstalleerd vermogen voor verlichting, wordt de overeenkomstige afwijking op het equivalent specifiek geïnstalleerd vermogen in die ruimte, uitgedrukt in W, als volgt bepaald : )sg+,t − sg+,@M. ,. u,,t Waarin : -
Wequiv, aangifte de in de EPB-aangifte vermelde waarde van het equivalent specifiek geïnstalleerd vermogen in de betreffende ruimte Wequiv, max, eis het maximaal equivalent specifiek geïnstalleerd vermogen in de betreffende ruimte Alight, net de in de EPB-aangifte vermelde netto-vloeroppervlakte, uitgdedrukt in m², van de ruimte waarin het maximaal equivalente specifiek geïnstalleerd vermogen overschreden wordt.
91
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
6.8.
Rekenvoorbeeld 8 - isolatie van een circulatieleiding.
Hernemen we rekenvoorbeeld 8 – ingevuld geeft dit volgend scherm :
Met volgende boete tot gevolg :
Boeteberekening : 30 € per afwijking en per m segmentlengte. 30 € * ((3.87 – 3.37) * 15 m = 225 €.
92
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
Boete-berekening : isolatie circulatieleiding Als in de EPB-aangifte opgenomen is dat niet voldaan is aan de eis betreffende de isolatie van circulatieleidingen, wordt de overeenkomstige afwijking op het vlak isolatie, uitgedrukt in m².K/W, als volgt bepaald : d,@, − d,t) ) . Nbb,t Waarin : -
6.9.
Rl,min,eis de minimaal vereiste waarde van de lineaire warmteweerstand van het betreffende leidingsegment, uitgedrukt in m.K/W; Rl,aangifte de in de EPB-aangifte vermelde waarde van de lineaire warmteweerstand van het betreffende leidingsegment, uitgedrukt in m.K/W Lcirc, aangifte de in de EPB-aangifte vermelde lengte van het betreffende segment van de circulatieleiding in m.
Rekenvoorbeeld 9 - directe elektrische verwarming
Hernemen we het voorbeeld uit 2.2.
Boete bedraagt 1,75 €/W/m². In dit geval dus : 1.75 € * (16.67 – 15) * 330 = 964,43 €
93
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
Boete-berekening : direct elektrische verwarming Als in de EPB-aangifte opgegeven is dat niet voldaan is aan de eis betreffende het maximaal toegestaan elektrisch vermogen van direct elektrische verwarming, wordt de overeenkomstige afwijking op het vlak van het elektrisch vermogen uitgedrukt in W, als volgt bepaald :
(
s,t − 15 s/W²) . ut,,t ut,,t
Waarin : -
Wtot, aangifte de in de EPB aangifte vermelde waarde van het totale afgiftevermogen van de elektrische verwarmingstoestellen, uitgedrukt in W; Af, gross, aangifte de in de EPB-aangifte vermelde brutovloeroppervlakte in m²
6.10. Rekenvoorbeeld 10 - elektrische doorstroomtoestellen en boilers In de woning van bijlage 1 wordt er een elektrisch doorstroomtoestel geplaatst – technische gegevens zie bij art nr. 222395
94
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
Boete-berekening : Elektrische warmwatertoestellen. Als in de EPB-aangifte opgegeven is dat niet voldaan is aan de eis betreffende het maximaal toegestaan elektrisch vermogen van elektrische warmwatertoestellen, wordt de overeenkomstige afwijking op het vlak van het elektrisch vermogen, uitgedrukt in W, als volgt bepaald : ;,t − max[2500; 2500 + 50 ∗ (ut,,t − 150)] Waarin : -
-
Pel, aangifte de in de EPB-aangifte vermelde waarde van het elektrisch vermogen, uitgedrukt in W, bepaald door de som te nemen van de elektrische vermogens van alle elektrische warmwaterproductietoestellen; Af, gross, aangifte de in de EPB-aangifte vermelde brutovloeroppervlakte in m².
95
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
6.11. Rekenvoorbeeld 11 - energieprestatie van ventilatiesystemen In de woning van bijlage 1 wordt een nieuw ventilatiesysteem geplaatst.
Dit geeft ons volgend invoerveld :
Met volgend resultaat :
96
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
Boete-berekening : warmteterugwinrendement centrale ventilatiesystemen Als in de EPB-aangifte opgegeven is dat niet voldaan is aan de eis betreffende het minimale warmteterugwinrendement voor centra le ventilatiesystemen, wordt de overeenkomstige afwijking van het warmteterugwinrendement, uitgedrukt in %.m², als volgt bepaald : ),+, − ,+,t ,. u,+,,t Waarin : -
ῃhr, vent, eis de minimaal vereiste waarde van het warmteterugwinrendement ῃhr, vent, aangifte de in de EPB-aangifte vermelde waarde van het warmteterugwinrendement Ainst, vent, net, aangifte de in de EPB-aangifte vermelde netto vloeroppervlakte die bediend wordt door de ventilatie-installatie, uitgedrukt in m². Dit is de som van de vloeroppervlaktes in m² van alle ruimtes waarin minstens één mechanische toevoer- of afvoeropening aangesloten is op de betreffende ventilatie-installatie.
Bijlage 1 : grondplan woning case 2
97
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
Bijlage A : verdiepingsplan woning case 2
98
Minimale eisen voor het vernieuwen van installaties
99