Eindscriptie over jongeren, jeugdcultuur en geloofsopvoeding Petranel de Groot
. t n Pu
De mens is het middel.Punt Eindscriptie over jongeren, jeugdcultuur en geloofsopvoeding
Opdrachtgever: Datum: Afstudeer project van: Studentnummer: Opleiding: Afstudeerrichting: Begeleidingsdocent: Praktijkbegeleider:
Kern kerkenraad breed (KKB) van de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt) te Zuidhorn. Januari 2007 Petranel de Groot 24379 Kerkelijk werk en godsdienstleraar aan de Gereformeerde Hogeschool Zwolle Gemeenteopbouw Jaap Modderman Piet Haima
Hoewel bij deze scriptie de uiterste zorg is nagestreefd aanvaard ik geen aansprakelijkheid voor eventuele (druk-)fouten of onvolledigheden. Copyright 2007, P. de Groot – Zuidhorn Als u de inhoud van deze scriptie wilt gebruiken, dan niet zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van mij:
[email protected]
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
Inhoudsopgave Voorwoord
3
Hoofdstuk 1 1.1 Inleiding 1.2 Aanleiding van het onderzoek 1.3 Context 1.4 Geschiedenis 1.5 Opzet van de scriptie
4 4 4 4 4 5
Hoofdstuk 2 2.1 Probleemformulering 2.2 Factoren die invloed hebben op het verenigingswerk 2.3 Onderzoeksvraag. 2.4 Doelstelling
6 6 7 8 9
Hoofdstuk 3 3.1 Onderzoekskader 3.2 Methode van het onderzoek
10 10 10
Hoofdstuk 4 4.1 De wereld waarin de jongeren leven 4.3 Functies van jeugdcultuur 4.3 Groepsdynamica binnen een verenigingsgroep 4.3.1 Wat is een groep 4.3.2 De levenscyclus van een groep
11 12 16 17 17 17
Hoofdstuk 5 21 5.1 Geloofsopvoeding in de bijbel 21 5.2 Geloofsopvoeding –nu- 23 5.3 geloofopvoeding en karakter 24 5.4 Leerstijlen 26 5.5 Geloofsontwikkeling 28 5.5.1 Faith development model van Fowler 28 5.5.2 Kritieken op het Faith development model 29 Hoofdstuk 6
31
Hoofdstuk 7 7.1 Jeugdcultuur 7.2 Geloofsopvoeding 7.3 Organisatie
35 36 38 39
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
Hoofdstuk 8 8.1 Jeugdcultuur 8.2 Geloofsopvoeding 8.3 Organisatie
41 41 43 45
Hoofdstuk 9 9.1 Jeugdcultuur 9.2 geloofsopvoeding 9.3 Organisatie
48 48 50 52
Literatuurlijst Bijlage 1 – interviews Bijlage 2 – analyse per aspect jeugdcultuur geloofsopvoeding organisatie Bijlage 3 – beleid voornemens
54 55 57 78
Voorwoord Dit onderzoek staat in het kader van mijn afstuderen aan de Gereformeerde Hogeschool in Zwolle voor de opleiding Kerkelijk Werk en Godsdienstleraar. Doordat ik de studie Kerkelijk Werk en Godsdienstleraar heb gevolgd in het systeem duaal leren, heb ik de kans gekregen om 2 jaar lang stage te lopen in de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt) in Zuidhorn. Mijn functie tijdens mijn stage is die van jeugdmentor 16+. In het kader van deze functie heb ik mijn afstudeer onderzoek gedaan. In de eerste plaats wil ik dan ook deze jongeren van de verenigingscommissie, met wie ik intensief heb samengewerkt tijdens dit onderzoek, maar ook de twee jaar van mijn stage, bedanken. Carin Veldman, Jelle Koopman, Maaike Blijdorp, Welmoed van Esch, Bastiaan Barelds, Sander Hoving, Jeannette Huisman en Arina Schmidt. Het was super om samen met jullie dit onderzoek te doen! Ook wil ik Gertjan de Haan, Bart Zetstra, Sanne Koopman en Marianne Huisman bedanken die ons hebben geholpen met het afnemen van de vele interviews. Verder wil ik graag Marianne Boersma bedanken die mij heeft geadviseerd in het opzetten van de interviews en het verwerken van de gegevens. Tante Marja, Klary Marsman en Lex-Arjen wil ik bedanken voor de taal check en de vormgeving van de scriptie. Tot slot wil ik Jaap Modderman, Having Kruiger en Piet Haima bedanken voor het meedenken in dit proces. Het voorzien van opbouwende en kritische aantekeningen tijdens de verschillende versies van deze scriptie heeft mij scherp gehouden en aan het denken gezet. Uitleg van de titel “Het is niet belangrijk wie plant of begiet, alleen God is belangrijk want Hij doet groeien”. Paulus -1 Korinte 3:7 Mijn scriptie heeft als titel meegekregen: ‘De mens is het middel. Punt’. God gebruikt mensen als middel voor het vele werk in Zijn koninkrijk. Ik hoop en bid dat deze scriptie door God gebruikt wordt in Zijn dienst en ten dienste van Zijn Koninkrijk.
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
Hoofdstuk 1 Algemeen 1.1 Inleiding Het was mijn wens om mijn afstudeeronderzoek te doen in het kader van gemeenteopbouw. Hierin wil ik me graag op de jongeren in de gemeente richten. De wereld van de jongeren en hun plek in de gemeente houdt me erg bezig. Zoals ik al beschreven heb in mijn voorwoord is deze wens uitgekomen. In dit hoofdstuk zal ik verder ingaan op de manier, waarop dit onderzoek tot stand is gekomen. Ook zal ik een korte toelichting geven op het onderzoek. Tenslotte zal ik kort de inhoud van de hoofdstukken uiteenzetten zodat u de weg kunt vinden in deze scriptie. 1.2 Aanleiding van het onderzoek In september 2004 kreeg ik van de kern kerkenraad breed (KKB) een stageplaats. De eerste opdracht van deze stage luidde: Het begeleiden en coachen van jongeren in de leeftijdscategorie 16+ bij het opbouwen en continueren van het jeugdwerk. Hierbij dienen ook de zogenaamde “zijlijnjongeren” betrokken te worden. Bij de opbouw van het jeugdwerk denkt de kernkerkenraad aan: - -
het opzetten van goedlopende jeugdvereniging(en) het helder op een rij zetten van de financiële kant van het gehele jeugdwerk.
Deze stageopdracht is voortgekomen uit de zorgen, die de kerkenraad heeft over de betrokkenheid van de 16+ jongeren bij de gemeente en de organisatie van het jeugdwerk. 1.3 Context De Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt) in Zuidhorn is een grote gemeente. Op 8 april 2005 is de stand 1645 leden waarvan 589 doopleden. (bron: leidraad 2005-7) Ongeveer 250 leden zitten in de leeftijdscategorie van 16 tot 21 jaar. De gemeente kenmerkt zich door grote dynamiek in zowel positieve als negatieve zin; er gebeurt veel in de gemeente, veel gemeenteleden zetten zich in voor de gemeente. Maar er is ook veel onrust. De Baptistengemeenten in Groningen en Drachten hebben grote aantrekkingskracht. En ook naar de “nieuwe vrijgemaakte” vertrekken broeders en zusters. Veel jongeren in de leeftijd van 17-19 jaar trekken uit Zuidhorn weg doordat ze gaan studeren en op kamers gaan wonen. De praktijk wijst uit dat de jongeren gemiddeld maar 1 jaar meewerken in de organisatie van het jeugdwerk. Dit maakt dat er in de organisatie van het jeugdwerk weinig continuïteit is. De opkomst van de jongeren bij kerkelijke activiteiten is laag. Vanuit de zorg rond deze ontwikkelingen is mijn stageopdracht geformuleerd. 1.4 Geschiedenis Met de opdracht van de kernkerkenraad ben ik het afgelopen jaar samen met collega-mentoren en jongeren op veel terreinen bezig geweest. Ons werk heeft onder de zegen van God zijn vruchten afgeworpen. Toch bleven we zorgen houden over de verenigingen en het relatief lage aantal jongeren dat naar deze bijeenkomsten kwam. Nadenkend over hoe we dat moesten aanpakken en wat voor opzet we voor het volgende seizoen moesten maken liepen we steeds vast. Bij ons allen bleef het onbevredigende gevoel dat, wat we ook zouden bedenken voor de inhoud en de opzet, het de vraag was of het echt zou aansluiten bij de jongeren in Zuidhorn.
De KKB (Kern Kerkraad Breed) is als volgt samengesteld: Iedere sectie wijst voor de KKB drie ambtsdragers aan (van wie tenminste een diaken); daarbij wordt vooral gelet op bestuurlijke en organisatorische gaven (Rom. 12:8; 1 Kor. 12:28. Met het oog op de continuïteit geldt deze aanwijzing voor zo mogelijk twee jaar of langer; tevens worden secundi en (indien nodig) tertii aangewezen. Daaraan worden toegevoegd de leden van het moderamen, te weten: preses, scriba en assessor. In totaal telt de kern kerkenraad breed dan 15 leden. De overige ambtsdragers hebben op deze vergadering wel toegang en spreekrecht, maar geen stemrecht.
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
Dit heeft mij ertoe aangezet, om een voorstel te schrijven voor een onderzoek, gericht op het geven van inzichten in de factoren die meespelen in de lage opkomst van de verenigingen 16+. De uitkomsten van het onderzoek wil ik gebruiken om een zó goed mogelijk aansluitende opzet te ontwerpen voor de verenigingen in de leeftijdscategorie 16+ in Zuidhorn voor het komende seizoen. De leden van de verenigingscommissie, aan wie ik het voorstel deed, waren enthousiast over het onderzoeksvoorstel en wilden graag participeren in de uitvoering van het onderzoek. Tot slot heb ik aan de leden van de kernkerkenraad mijn plan van aanpak voorgelegd. Zij herkenden het probleem en daarom heb ik van hen een officiële opdracht gekregen om dit afstudeeronderzoek te doen. De opdracht van de kernkerkenraad voor dit onderzoek luidt: Leg op grond van een onderzoek bij jongeren van 16 jaar en ouder, hun ouders, begeleiders en ambtsdragers, een basis voor het verenigingswerk in 2005/2006, met aandacht voor huidige problemen als de lage opkomst en de organisatiestructuur. Richt je daarbij op continuïteit. Deze opdracht is besproken en vastgesteld in de vergadering van de KKB van 23 mei 2005 1.5 Opzet van de scriptie Hier onder zal ik een kort overzicht geven van wat u in deze scriptie kunt verwachten. In hoofdstuk 2 kunt u de probleemformulering en de vraagstelling vinden, wat in hoofdstuk 3 vervolgd zal worden met de uiteenzetting van de onderzoeksmethodiek. In de hoofdstukken 4 tot 6 vind u het de literatuurstudie. Vanuit de Bijbel, de sociologie, de ontwikkelingspsychologie, godsdienstpedagogiek, theologie, en organisatiekunde wordt een antwoord gezocht op de onderzoeksvraag. Hoofdstuk 4 gaat in op de jeugdcultuur; hierin word een beeld geschetst van de wereld om de jongeren heen, de kenmerken en de functies van de jeugdcultuur en ik sluit het hoofdstuk af met een schets van de groepsdynamica. Hoofdstuk 5 gaat in op de geloofsopvoeding; hoe gebeurde dat in de Bijbel? En wat is geloofsopvoeding? Wat is het belang van geloofsopvoeding in deze tijd en hoe zou dat vorm gegeven moeten worden? Welke factoren hebben invloed op de geloofsopvoeding? Hoofdstuk 6 gaat in op de organisatiekunde; wat zijn belangrijke handreikingen om de organisatie te verbeteren? In de daarop volgende hoofdstukken vind u de analyse van de onderzoeksgegevens, de conclusie van deze gegevens en de opbrengsten uit de literatuurstudie en tot slot de aanbevelingen.
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
Hoofdstuk 2 Probleemformulering en vraagstelling 2.1 Probleemformulering Er is een afnemende betrokkenheid van de jongeren bij het jeugdwerk doordat ze zich niet verbonden voelen met de kerk. Tevens is gebleken dat de jongeren vinden dat ze geen plek hebben in de gemeente en er niet echt bij horen. Om goed onderzoek te kunnen doen is het noodzakelijk eerst een helder zicht te hebben in het probleem waar je mee te maken hebt. Om hier inzicht in te krijgen heb ik gesprekken gevoerd met jongeren, collegamentoren, commissie jeugdbeleid en gemeenteleden. Bovendien heb ik informatie uit een eerder door de jeugdcentrale uitgevoerd onderzoek betrokken. Dit onderzoek vond plaats in 2002. Informatie uit de gesprekken: - Ongeveer 150 jongeren kunnen deelnemen aan het verenigingsleven. Gemiddeld bezoeken slechts 40 jongeren de verenigingsavonden. - Er is geen continuïteit in het verenigingsleven, doordat andere kerkelijke activiteiten op de verenigingsavonden werden ingepland. - De oudere jeugd van het verenigingsleven trekt voor studie weg uit Zuidhorn. De ervaring van de oudere jeugd wordt niet overgedragen waardoor de kwaliteit van het jeugdwerk verslechterd. Hiermee komt de continuïteit van het jeugdwerk onder druk te staan. - De cultuur van de GKV Zuidhorn kenmerkt zich door grote vrijblijvendheid. Door de grootte van de gemeente voelen de gemeenteleden zich minder betrokken bij het wel en wee van de gemeente. Dit is een signaal dat we ook opvangen in het verenigingswerk. - De aantrekkingskracht van zowel de Vrije Baptistengemeente van Groningen en Drachten als de Nieuwe Vrijgemaakte, hebben invloed op de gemeente Zuidhorn en het verenigingswerk. Door de aantrekkingskracht van deze gemeenten ontstaat er groepsvorming en partijschappen waardoor onenigheid ontstaat. - De jongere jeugd vindt de stap naar de 16+ te groot. Ze hebben het gevoel niet te worden opgevangen en geven aan te worden ondergesneeuwd in de groep 16+. Dit is één van de oorzaken waardoor jongeren af haken. - De jongeren hebben niet het gevoel ‘nodig te zijn binnen de gemeente’, er wordt op hen vrijwel nooit een beroep gedaan. Verder is onduidelijk wie er wel en niet op de verenigingen komen. - Ouders, gemeenteleden en kerkenraad hebben geen of weinig feeling met het jeugdwerk en hebben nagenoeg geen idee over de inhoud daarvan. Informatie uit onderzoek 2002 door de jeugdcentrale: - De helft van de respondenten doet niet mee aan het verenigingsleven - 10% van de respondenten gaat niet of zelden naar catechisatie. (25,3% van de respondenten heeft bij deze vraag niets ingevuld) - 40 – 50% komt (bijna) nooit in het Jongeren Ontmoetings Centrum (JOC) De opgegeven redenen van de geënquêteerden om niet deel te nemen: - ik voel me niet thuis hier in de kerk - ik heb weinig contacten met de jeugd - ik word nooit gevraagd - de verkeerde mensen gaan er heen - ik voel me snel onzeker - ik voel me er altijd alleen - allemaal groepjes en daar kom je moeilijk tussen Redenen om wel te komen; - sociale contacten - met elkaar bezig zijn met het geloof - zo heb je contact met jongeren in de kerk - jongeren bij elkaar zonder gevloek De jeugdcentrale was in 2002 het centraal orgaan in het jeugdwerk die 16+ activiteiten organiseert en coördineerde. Zij deden intern onderzoek naar de betrokkenheid van de jongeren bij het jeugdwerk. Ook de kerkenraad werd hierbij ingeschakeld
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
Kijkend naar de uitkomsten van 2002 en het huidige jeugdwerk, is het opmerkelijk dat deze tendens in het huidige jeugdwerk nog steeds zichtbaar is en doorzet. Het gaat dan om de volgende probleemgebieden. De jongeren: - voelen zich nog minder betrokken bij het jeugdwerk - voelen zich minder verbonden met de kerk - hebben het gevoel geen plek te hebben of er niet bij te horen De conclusie is van belang voor de probleemformulering van mijn onderzoek. 2.2 Factoren die invloed hebben op het verenigingswerk In een eerste oriëntatie op de literatuur ontdekte ik dat we binnen het verenigingwerk te maken hebt met een drietal componenten: jeugdcultuur, geloofsopvoeding en organisatie. Jeugdcultuur: Verdiepen in de jeugdcultuur is nodig om een goed inzicht te krijgen in de leefwereld van de jongeren, die de doelgroep zijn van het verenigingswerk. Geloofsopvoeding: Het doel van de verenigingen is geloofsopvoeding, dit heeft daardoor een belangrijke plaats in mijn literatuurstudie. Organisatie: Tot slot heeft de organisatie een plaats in de studie van de literatuur omdat de organisatie van het verenigingswerk een belangrijke voorwaarde is om de grote groep jongeren in Zuidhorn te bereiken en vast te houden. Verder hebben ook andere factoren invloed op het jeugdwerk. Ten eerste de primaire doelgroep; de jongeren. Hier een tweedeling te maken. Jongeren die wél naar vereniging gaan en jongeren die er niet heen gaan. Verder heb je te maken met de ouders, de ouderlingen, de mentoren, de coaches en de verenigingscommissie. De functies van coach en mentor zijn twee begeleidende functies binnen het jeugdwerk. De coach voornamelijk op het gebied van geloofsoverdracht en de mentoren hebben daarnaast ook een rol op het organisatorische vlak. Je kunt dan voor de coach denken aan het begeleiden van de verenigingsgroepen als een ‘ouder’ lid en voor de mentor aan het richting geven aan de organisatie van de verschillende onderdelen van het jeugdwerk ( jeugdsoos, bijbelstudie, themadiensten, etc.). De verenigingscommissie is een commissie van jongeren in de leeftijdscategorie 16+ die de organisatie van de verenigingen op zich neemt. De predikanten en diakenen zijn niet meegenomen in het onderzoek omdat ze geen directe rol hebben binnen het verenigingswerk zoals dat ten tijde van het onderzoek plaatsvond binnen de gemeente. In onderstaand model heb ik geprobeerd dit inzichtelijk te maken.
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
Ouders
Ouderlingen Jeugdcultuur Mentoren
Jongeren Wel
Geloofsopvoeding
Jongeren niet Coaches
Organisatie
V E R E N I G I N S W E R K
Verenigingscommissie
Figuur 1. Analysemodel
2.3 Onderzoeksvraag. Op basis van voorgaande kom ik tot de volgende onderzoeksvraag: Wat zijn de belemmerende en stimulerende factoren in het verenigingswerk 16+ binnen de kerkelijke context en hoe kunnen we de belemmeringen wegnemen? Op basis van de informatie van de kerkenraad, gesprekken met gemeenteleden in verschillende functies en rollen, ben ik van mening dat de volgende vragen van belang zijn om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag: - -
Wat zijn kenmerken en functies van jeugdcultuur? o Kenmerken van de jeugdcultuur o Functies van de jeugdcultuur o De groep Wat zijn kenmerken van geloofsoverdracht? o Vanuit de Bijbel o Tegenwoordig
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
- -
Wat zijn kenmerken van een organisatie? o Doelen o Werkprocessen o Participatie Welke kenmerken en functies van zowel jeugdcultuur als geloofsoverdracht als organisatie komen ook terug in de empirische onderzoeksgegevens en welke worden onderbelicht?
2.4 Doelstelling De doelstelling van dit onderzoek is het achterhalen op basis van literatuuronderzoek en interviews wat de redenen zijn van jongeren om al dan niet te participeren in het jeugdwerk. Op basis van de uitslag hiervan wil ik komen tot aanbevelingen ter verbetering van het verenigingswerk in de GKV van Zuidhorn.
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
Hoofdstuk 3 Onderzoeksmethodiek 3.1 Onderzoekskader Hoewel veel van de onderwerpen die in de probleemformulering staan beschreven gelden voor de gehele gemeente en ook voor het totale jeugdwerk, beperk ik me in dit onderzoek tot de verenigingen voor jongeren in de leeftijd van 16-21 jaar. Verder baken ik mijn onderzoek af door me alleen te richten op één van de belangrijkste factoren in het jeugdwerk: het verenigingsleven. Gezien het tijdsbestek waarin het onderzoek gedaan moet worden is een dergelijke afbakening van belang. De keuze voor het verenigingswerk ligt voor de hand. Bij de doop van de kinderen van de gemeente beloven de ouders, met de gemeente als getuigen de kinderen te onderwijzen en laten onderwijzen in de leer van het oude en nieuwe testament, die in de apostolische geloofsbelijdenis is samengevat. Als kerk is het toerusten van de jeugd daarom één van de kerntaken. naast catechese is bijbelstudie ook een belangrijk middel in dit onderwijs. Omdat mijn stageopdracht zich beperkt tot de 16+ jeugd, staat ook dit onderzoek in het teken van deze leeftijdscategorie. 3.2 Methode van het onderzoek Voor dit onderzoek heb ik gekozen voor de methodiek van het handelingsonderzoek, ook wel actieonderzoek, om de volgende redenen: - Door mijn functie als jeugdmentor maak ik zelf deel uit van het te onderzoeken jeugdwerk. - Het doel van actieonderzoek is het op gang brengen van een beweging die in het proces ook sturend is. Ook is het onderzoek gericht op een concreet actieplan om een bijdrage te leveren aan de verandering van de bestaande situatie. - Een belangrijke laatste reden voor de keuze van deze methode is dat ik in nauwe samenwerking met de betrokken jongeren dit onderzoek wilde uitvoeren, omdat zij medeverantwoordelijk zijn voor de organisatie van het jeugdwerk. De dialoog met de betrokkenen staat in mijn onderzoek dan ook centraal. - Voor de dataverzameling heb ik gebruik gemaakt van interviews die door de jongeren van de verenigingscommissie zijn afgenomen. Daarnaast heb ik een uitgebreide literatuurstudie gedaan op de drie deelonderwerpen, jeugdcultuur, geloofsoverdracht en organisatie, zoals onder 2.1 heb verantwoord. Op basis van de conclusies uit dit literatuuronderzoek wil ik mij dan richten op de interviews zoals die gehouden zijn onder betrokkenen in het jeugdwerk. Tot slot wil ik dan op basis van beiden komen tot aanbevelingen voor het verenigingswerk voor de 16+ jeugd binnen de GKV in Zuidhorn. Dit onderzoek valt binnen het kader van gemeenteopbouw. Onder gemeenteopbouw neem ik de definitie van Hayo Wijma die zegt: Gemeenteopbouw gaat over het vermogen om op basis van Bijbels ideaalbeelden van gemeente zijn, te onderzoeken hoe het er in een gemeente nu echt aan toe gaat. Om vandaaruit te groeien naar het Bijbels ideaalbeeld van een gemeente.
Docent Gemeenteopbouw aan de opleiding Kerkelijk Werk op de Gereformeerde Hogeschool te Zwolle
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
10
Hoofdstuk 4 Literatuuronderzoek – De jeugdcultuur Om tot een antwoord te komen op de eerste subvraag van mijn onderzoeksvraag heb ik mij verdiept in literatuur met betrekking tot jeugdcultuur. In het volgende wil ik hier op in gaan. Wij vinden ze oppervlakkig. Ze zijn geïnteresseerd. Wij vinden ze onverschillig. Ze zijn vol passie. Wij raken verstijfd van de informatie-overload. Zij zijn als een vis in het water van 24/7 informatie en communicatie. Wij leren lineair volgens vaste patronen. Zij leren lateraal met behulp van associaties. Wij wachten tot iemand ons vertelt hoe het moet. Zij ontdekken en onderzoeken. Wij reduceren wetenschap tot kunstjes. Zij kunnen complexe materie aan. Wij accepteren dat de wereld niet eerlijk is. Zij zien eerlijkheid als het hoogste goed. Wij nemen ze niet serieus. Zij respecteren iedereen die authentiek en oprecht is. Wij vertellen en verwachten dat ze luisteren. Zij communiceren met elkaar. Wij zijn stand-alone. Zij leven, leren en werken in netwerken. Wij accepteren bullshit. Zij niet. Wij raken verbijsterd van deze wereld. Zij weten beter hoe onze wereld in elkaar steekt dan wij. (Boschma en Groen, 2006, blz. XXXVII))
Jongeren leven nu. Ze staan met twee voeten in de huidige jeugdcultuur. Deze cultuur is anders dan 20 jaar (of langer) geleden. Er zijn veel vooroordelen over jongeren; onhandelbaar, oppervlakkig, ongeïnteresseerd, materialistisch, asociaal zijn waarden die we de jongeren toekennen. Het is goed om ons te realiseren dat deze waardeoordelen niet nieuw zijn. In de tijd van koning Ester in het oude testament schreef de Griekse filosoof Socrates: ‘De jeugd van tegenwoordig houdt van luxe, ze heeft slechte manieren, veracht alle gezag, heeft geen respect en praat, als ze zou moet werken. Jongeren spreken hun ouders tegen, kletsen in gezelschap, schrokken aan tafel, slaan hun benen over elkaar en tiranniseren hun ouders’ Ongerustheid over de jeugd loopt als een rode draad door de geschiedenis. Een van de belangrijkste redenen hiervoor ligt uiteraard in de psychologie van de adolescent. ‘ Egocentrisme en wat verkennend rondhangen horen bij opgroeien’, zegt hoogleraar jeugdstudies, Wim Meeus in Elsevier. Als we de jongeren van nu willen begrijpen, is het volgende belangrijk: We moeten ons realiseren dat de jongeren van nu deel uitmaken van een nieuwe generatie, een generatie die is opgegroeid in een volstrekt andere wereld dan wij. Deze jongeren zijn dus uniek aangepast aan deze tijd en hebben daardoor beter grip op wat er in de maatschappij van nu gebeurt. De pijlers van de maatschappij anno nu zijn de 24/7 informatiemaatschappij, de beeldcultuur, de ver doorgevoerde commercie, het hoge welvaartsniveau en de multiculturele samenleving. Op een willekeurige dag in het leven komt een jongere in aanraking met al deze facetten. De gevolgen hiervan zijn groot. Het denken en doen van een complete generatie verandert fundamenteel. Ze zijn veel mondiger en hebben gelijk hun mening klaar. Op de scholen worden ze klaargestoomd om zelfstandig te denken en te opereren. Door de 24/7 informatiemaatschappij, de constante informatie stoom door media, ligt de wereld aan hun voeten door het venster van tv en computer. Ze zijn multitasking. Jongeren maken een huiswerkopdracht, b.v. een werkstuk achter de computer. Intussen staan allerlei websites open met informatie voor het werkstuk en spelletjes, die ze met anderen ergens in de wereld spelen. Ze hebben vijf gesprekken openstaan via MSN. Ondertussen piept het mobieltje dat er een sms’je is die gelezen en beantwoord moet worden. In één oor zit het koptelefoontje van de MP3 speler. De tv staat aan en er zit nog een vriendje aan de andere kant van de tafel waar hij mee praat over de belevenissen van die dag.
Lezing congres pastoraat in Zelhelm door Anne Jan Kuizinga van het SGO Bron: http://www.alforto.nl/index.html?jeugdenouderen.html
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
11
Jongeren moeten razendsnel keuzes maken in alle informatie en meningen die op hen afkomen. De computer gebruiken ze als een sociale machine, het is een vanzelfsprekend deel van hun leefwereld. Het biedt hun de mogelijkheid om 24 uur per dag, 7 dagen in de week in contact te staan met hun leeftijdsgenoten over de hele wereld. Dit alles maakt dat de jongerengeneratie van nu slimmer, socialer en sneller is dan de generatie voor hen. Ze zijn slimmer omdat zij op een ander manier omgaan met informatie. Zij doorzien reclame, zij weten hoe het nieuws wordt geschreven, zij weten hoe films worden gemaakt. Zij komen sneller to-the-point en kunnen makkelijker verbanden leggen die schijnbaar weinig met elkaar te maken hebben. Zij zijn sneller omdat ze veel sneller nieuwe informatie oppikken en die informatie ook razendsnel verspreiden. Sociaal betekent ook: contact hebben met vrienden. Het betekent ook: langer thuisblijven wonen omdat het gezellig is voor je gescheiden moeder. Het betekent ook: de verantwoordelijkheid willen nemen voor de ander. Slim is ook: efficiënt met tijd en geld omgaan. Snel betekent ook een groot aanpassingsvermogen. (Boschma en Groen, 2006) In dit hoofdstuk zal ik de kenmerken van een jeugdcultuur onder de loep nemen. Onder kenmerken van jeugdcultuur verstaan we de typische manier waarop jeugdculturen zich manifesteren. Door inzicht te krijgen in deze kenmerken gaan we de jeugdcultuur meer leren verstaan. Ik zal de kenmerken vooral beschrijven en waar nodig illustreren met voorbeelden. Ik maak hierbij gebruik van de indeling die gebruikt word in het werkboek ‘Jeugdcultuur’ aangevuld met andere literatuur en eigen ervaring. Voor het beantwoorden van mijn onderzoeksvraag is de wereld om ons heen, de wereld waar de jongeren in leven van grote invloed. Daarom begin ik met een korte schets van de wereld waarin de jongeren leven. Ik richt me in deze schets met name op wat er op hen afkomt en wat in contrast kan staan met de wereld van de kerk omdat dat grote invloed heeft op het jeugdwerk. 4.1 De wereld waarin de jongeren leven En ik … en jullie …en hun ouders… en hun vrienden… en hun buren… en hun voetbalmaatje… en hun vrienden op school… en hun dominee … en hun ouderling… en hun popidool… en hun filmheld… en hun favoriete schrijver… en die bekende DJ… en die journalist die in de METRO of SPITS schrijft… en die reclamejongens die Sterspotjes en advertenties voor hen maken … en die mijnheer van de bank die zegt dat zij best nog wat meer kunt lenen… en die vieze vent die hen steeds via MSN benadert… en al die anderen die zij op de één of andere manier in hun leven tegenkomen… (Kuizinga, training coaches 2006) Jongeren leven in een hectische tijd door de 24/7 informatiemaatschappij. Er komt enorm veel op hen af. Via MSN, hyves, sms, internet, tv, radio, bioscoop, kanten, muziek, MTV en TMF komt er een constante informatiestroom binnen. Jongeren hoeven voor deze informatie niet hun best te doen. In hun dagelijkse leven komen ze het gewoon tegen. Een aantal voorbeelden: Zomaar een ‘maandag Telegraaf’ levert de volgende ‘tips’ op: - 58 x erotische clubs - 13 x personeel voor clubs - 63 x 0906-lijnen
- 12 x erotische sites - 27 x escort service - 64 x massage
De overheid gaat er bij haar voorlichting vanuit dat kinderen vanaf 13 jaar seksueel actief (kunnen) zijn. De TV - spot luidt: ‘ Wie laat zich dan ook naaien zonder condoom?’ Dit spotje hoort bij de Vrij Veilig - jongerencampagne van 2004 en 2005. In een meidenblad met de naam Girlz! vertelt een meisje van 17 haar verhaal dat haar vriendje in de gevangenis zit (eveneens 17). Ze hebben al 3 jaar verkering. De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
12
Bij de categorie Girls Talk Seks, stellen allerlei meiden vragen over seks. Meiden die naar deze rubriek schrijven zijn tussen de 10 en de 17 jaar. Er staat een test in dit blad: “Hoeveel verstand heb jij van seks”? Als je onder een bepaalde score komt word je de vraag gesteld of je überhaupt wel hebt opgelet bij biologie. Er wordt aangegeven dat het wel de hoogste tijd is dat je dat gaat doen, want je mag je nu nog lang niet bij iemand in bed begeven! In het blad J/M pubers vakblad voor ouders, staat een hele reportage over drankmisbruik onder jongeren. Kinderarts Van der Lelij, luidt in dit artikel de noodklok: “Straks vallen er nog doden.” In dit artikel word een voorbeeld gegeven: Een jongen (16) die naar de EHBO is gebracht op een muziek festival zegt:” Ik heb een stuk of 20 biertjes op en nog wat wijn, maar dat is wel over de hele dag, he? “. Even verder in het artikel wordt beschreven dat jongeren een bierkeet hebben gebouwd. Vader komt af en toe kijken maar vertrekt dan ook weer snel. Echt toezicht is er dus niet. De bierkeet is bedoeld voor indrinken, voor ze naar de kroeg gaan. De bierkeet is gebouwd omdat je als 14 jarige niet mag drinken in het buurthuis in het dorp. Kinderarts van Lelij geeft aan dat in 1999 eenmaal in de 2 jaar één kind door alcohol in het ziekenhuis belandde. In 2005 waren dat er 18. onder hen zijn vooral meisjes en bijna allemaal komen ze in het ziekenhuis terecht omdat ze thuis té veel hebben gedronken. Een onderzoek geeft aan dat jongeren vanaf 18 jaar gemiddeld € 320,00 per maand te besteden hebben. In de afgelopen 10 jaar is het drank- en drugsgebruik onder jongeren met zo’n 30 procent gestegen en de gokverslaving onder jongeren neemt schikbarend toe. Verscheidene jongeren zitten op de rand van een persoonlijk faillissement door slogans: Koop nu!! En betaal later. Ook de reclame op TV doet een constant beroep op de jongeren. Uit een weer ander onderzoek onder jongeren komt het volgende citaat: Veel jongeren houden zich ook actief bezig met de actuele maatschappelijke ontwikkelingen, en dan vooral met de dreiging van het terrorisme en met ‘sociale omgangsvormen’. Om met dit laatste te beginnen: dit onderwerp is met grote kracht ingeslagen in de leefwereld van jongeren na de moord op Theo van Gogh in december 2004. Die moord riep spanningen op tussen bevolkingsgroepen en leidde tot vragen over de wijze waarop diverse groepen in de Nederlandse samenleving met elkaar willen en kunnen samenleven. Voor veel jongeren is dit een belangrijk onderwerp. Relatief veel jongeren zijn allochtoon, zeker in de grote steden. Verschillende soorten jongeren komen elkaar steeds tegen, bijvoorbeeld op school en in het uitgaansleven. Jongeren, autochtoon en allochtoon, hebben er dan ook alle belang bij dat bevolkingsgroepen op een prettige en veilige manier met elkaar samenleven. (Achtste editie van het Jongeren-onderzoek, Qrius, 2005) De conclusie die we uit het bovenstaande citaat kunnen trekken is dat jongeren betrokken zijn bij de maatschappij en zich zorgen maken om de ontwikkelingen in de maatschappij. Verder kunnen we in dit citaat zien dat de jongeren van nu in contact staan met de wereld om hen heen. Ze ontmoeten leeftijdsgenoten met andere opvattingen dan zij. Islam, Boeddhisme, andere religies en kerkelijke stromingen vragen bewust en onbewust hun aandacht. In het bovenstaande zien we dat de invloed van de wereld om de jongeren heen, aan hun trekt als een magneet. Er wordt een constant een appél gedaan op de jongeren. Dit heeft invloed op het jeugdwerk in de kerkelijke gemeente, in het volgende figuur schets ik het dilemma, in hoofdstuk 9 werk ik dit dilemma verder uit.
????????
??????????
Seks
figuur 2 -Spanningsveld wereld versus geloofsopvoeding
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
13
4.2 Kenmerken van jeugdcultuur Wat verstaan we nu onder jeugdcultuur? Malschaert en Traas (2002, pagina 12) geven de volgende definitie van jeugdcultuur: “Jeugdcultuur is de wijze waarop jongeren (12/-23) gemeenschappelijk vormgeven aan hun specifieke gedrag en hun ideeën, vooral in de vrije tijd.” Ook de kerkelijke gemeente geven de jongeren gemeenschappelijk vorm aan hun specifieke gedrag en hun ideeën; er is dus sprake van een jeugdcultuur in de gemeente. Jeugdcultuur kunnen we onderscheiden in de kenmerken (hoe manifesteren ze zich) en functies (waar leidt het toe). Verscheidenheid en verandering De jeugdcultuur wordt voor een deel bepaald door de maatschappelijke of culturele groep waartoe de jongere behoort. Er is niet één jeugdcultuur, maar er is een grote diversiteit aan jeugdculturen. De diversiteit van de jeugdcultuur wordt vaak met het begrip jeugdsubcultuur omschreven. De jeugdsubculturen veranderen razend snel. Deze verandering zie je het eerst in de attributen, zoals muziek, mobieltjes en kleding. Binnen enkele jaren lijkt een stijl of cultuur al zwaar verouderd. Groepsconformisme Groepsconformisme is de neiging om zich te schikken naar de heersende opvatting. Voor jongeren is het samenzijn, het groepsgebeuren erg belangrijk. Dit heeft te maken met het feit dat jongeren zich onderscheiden van ouderen (het bekende afzetten tegen de vorige generatie) maar ook heeft het de functie van het zich onderscheiden van andere groepen. Binnen de groep heerst een sterke controle, zowel intern als extern. De interne controle heeft voornamelijk te maken met de gedragscode die binnen de peergroup heerst. Wie foute kleren aan heeft, wordt bijvoorbeeld tot ´butje van de week´ gebombardeerd. De externe controle heeft te maken met de grote bewegingen van de oriëntatiepunten zoals popgroepen, idolen en bewegingen. De televisie is hierin een belangrijk medium. Jongeren van nu leven meer dan ooit in een beeldcultuur. Met taal kun je argumenteren, een visie verwoorden, maar met beelden communiceer je een gevoel. Het gevolg van de beeldcultuur is dat we beland zijn in een emotiecultuur. Huwelijksproblemen worden op een eiland met camera’s en microfoons uitgevochten. Als het slecht gaat met Nederland wordt de knuffelkoningin of kunffelpremier uit de kast gehaald, die een arm om schouders van kindertjes legt. Via de media wordt het wij-gevoel gecreëerd. Het wij-gevoel dat voor de jongeren zo belangrijk is. Hierdoor is in onze cultuur de media erg belangrijk, ook in de jongerencultuur. Via de media wordt ons verteld hoe we de werkelijkheid moeten interpreteren. De tijd van verzuiling is voorbij, je knipt en plakt nu je eigen (geloofs)overtuiging. Dit heeft tot gevolg, dat we weinig gemeenschappelijk meer hebben. De peergroup heeft een grote invloed op de jongeren. Doordat de jongere op zoek is naar zijn eigen identiteit is de vraag: “Wat vinden anderen van mij?” een heel cruciale vraag voor jongeren. Deel uitmaken van de groep is voor jongeren heel belangrijk en het kan de jongeren vormen naar het model dat zij willen. Je ziet en hoort dat jongeren elkaar becijferen, elkaar op hun uiterlijk, op school, kerk of Internet bekritiseren en de maat nemen. Als het cijfer laag blijkt te zijn moet de betreffende jongere opgenomen worden in het ziekenhuis voor een egotransplantatie. Met het gevolg dat ze uit de groep liggen. Jongeren zijn hierdoor bereid zich heel sterk aan te passen voor de leden van de groep, ze doen er alles aan alles aan om op te vallen. Het gevaar ontstaat hierdoor dat jongeren gemaskerde vreemdelingen worden. Ze doen zich anders voor dan ze zijn. Aanpassing is dan een levenstijl geworden en de jongeren raken zichzelf kwijt. Ook het opvallen bij de andere sekse is een belangrijk doel in de leefwereld van de jongeren. Verder zijn jongeren van nu sociaal, ze vinden vriendschappen erg belangrijk. Ook vinden de jongeren dat je voor elkaar moet zorgen, dat je niet alleen op de wereld bent. Maatschappelijke ontwikkeling Jeugdculturen ontstaan vaak door ontwikkelingen in de maatschappij of de jeugdculturen spelen in op deze ontwikkelingen. Vaak verzetten jeugdculturen zich tegen bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen of ze zijn hier juist een verlengstuk van. Extreem De behoefte die jongeren hebben om de grenzen af te tasten hoort dus bij de ontwikkelingsfase waarin ze zich bevinden. Het citaat van hoogleraar Meeus, bevestigt dit: ‘Egocentrisme en wat verkennend rondhangen horen bij opgroeien’, ‘Vanuit ontwikkelingspsychologisch oogpunt bezien zou ik me zorgen maken als ze het niet deden.’ De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
14
Het aftasten van de grenzen zien we terug in meer of minder extreem gedrag. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in het taalgebruik of de kledingkeuze. De jongeren gaan grove taal uitslaan of gaan zich heel sexy kleden. Deze neiging tot extremiteit is een manier om te zoeken naar de eigen identiteit en te leren omgaan met de onzekerheid in hun leven. De onzekerheid bij de jongeren komt voort uit hun lichamelijke en geestelijke verandering. Toen God het menselijk lichaam schiep, heeft Hij er een hormonale tijdbom ingeplant. Als deze tijdbom ontploft, schiet er door het lichaam een electro-shock die in alle cellen een enorme groeistuip teweeg brengt. Door deze groeistuip verandert het lichaam van de jongeren in een aantal jaren van een kinderlijk lichaam naar het lichaam van volwassenen. Dit is een ingrijpend proces. In de eerst plaats omdat de omgeving ineens anders tegen de jongeren aan gaan kijken. In de tweede plaats verandert ook veel op het verstandelijke niveau van de tieners. Waardoor zij de wereld op een heel andere manier gaan bekijken. Dingen die altijd van zelfsprekend waren lijken of zijn op eens anders. Dit brengt grote onzekerheid met zich mee. Je zou het kunnen vergelijken met een boekenkast. Van het 2e tot 12e levensjaar word in de ontwikkeling van het kind een boekenkast ingeruimd in het hoofd. Elk boek komt netjes op zijn plekje in de kast. Door de ontploffing van de hormonale tijdbom, word de hele inhoud van de boekenkast uit de kast gegooid. Alle boeken liggen op de grond door elkaar. In de pubertijd moet door de tieners elk boek weer op de juiste plek in de boekenkast worden terug gezet. Dit gebeurt door een proces van toetsen, aftasten, nadenken, afzetten, beoordelen, uitproberen en dergelijke. Tieners zijn dus één en al verandering. Niets lijkt meer op wat het geweest is. Ze zijn bezig met het zelf ontwikkelen van een identiteit. Dit gaat gepaard met losmaken, afzetten. Maar door de heftige veranderingen in hun leven zijn ze tegelijk constant op zoek naar de bevestiging: “Is er iemand blij met mij?” Paradoxaal Deze tegenstrijdigheid vind je ook terug binnen de jeugdcultuur. Ze zijn vaak vernieuwend én conservatief. Grensoverschrijdend én ritualiserend. De jongeren komen als het ware in een spagaathouding terecht. Het werkboek geeft het eenvoudige voorbeeld van ´punks´ die zich vaak steken in een semi-militair tenue, met soldatenkistjes en camouflagebroeken en tegelijk schoppen tegen alles wat met gezag en militarisme te maken heeft. En ook: We moeten milieubewust zijn, maar het mag niet ten koste gaan van mijn scooter… Ook in de kerk zie je hier voorbeelden van terug. Jongeren kunnen radicaal voor het geloof gaan en daarvan getuigen, ook naar anderen. Tegelijk vinden ze de muziek en clips op MTV helemaal geweldig. Idealistisch en hartstochtelijk Vaak hebben jongeren binnen de jeugdculturen weinig boodschap aan de realiteit. Dat kan betekenen dat ze zich identificeren met bepaalde idealen of zich er juist tegen afzetten, als uiting van tomeloos individualisme; “life is just for fun”. Bij dit kenmerk behoort ook de verering van idolen of helden zoals Osama Bin Laden, Pim Fortuyn (politiek) en Eminem (popster). Ook religieuze personen Antoine Bodart kunnen tot een idool worden gemaakt. Creativiteit en luciditeit Jongeren hebben een groot voorstellingsvermogen. Ze zijn heel creatief en houden van helderheid. Zij spelen ook een rol bij nieuwe vormen van kunst. Jongeren houden van massale activiteiten waar ze zich een aantal uren of dagen in storten om met hetzelfde gemak daarna weer als individu verder te leven. Denk hierbij aan de grote bijeenkomsten van de EO, maar ook de jeugdkerken. Het bezoeken van deze manifestaties geeft de bezoeker het gevoel boven zichzelf uit te stijgen. Het gevoel om samen te zijn geeft jongeren een enorme kick. Mystiek en zingeving Onze postmoderne samenleving, die de filosofie aanhangt dat er geen absolute waarheid bestaat en de wereld niet te beheersen is, geeft de jongeren de ruimte om te zoeken naar spiritualiteit. Er wordt vaak gezegd dat jongeren geen interesse hebben in religie. Jongeren staan open om te luisteren naar wat de andere beleeft aan zijn of haar geloof. En de jongeren willen nog steeds antwoorden vinden op de levensvragen waar ze mee rondlopen. Experimenteren Jongeren die opgroeien zijn nieuwsgierig naar alles wat het leven te bieden heeft. Ze willen ontdekken wat er te koop is. Daarbij speelt een rol dat het lichaam verandert en de hormonen door het lijf beginnen te gieren. De seksuele gevoelens en de bijbehorende gedragingen zijn totaal nieuw en men wil het ervaren. Het is een grote ontdekkingstocht naar een eigen identiteit.
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
15
Globaal georiënteerd De televisie en het Internet hebben de wereld kleiner gemaakt. Als er nu iets aan de andere kant van de wereld gebeurt, dan weten we dat binnen enkele minuten. Doordat de wereld kleiner is geworden, verplaatsen invloeden en uitingsvormen zich wereldwijd. Culturen van verschillende werelddelen zijn toegankelijk en vermengen zich met elkaar. Jongeren gaan op zoek naar informatie over de echte wereld. De televisie, kranten, internet en boeken spelen hierin een belangrijke rol. Centrale waarde In het boek Einstein Generatie van Boschma en Groen (2006) wordt beschreven dat autochtone jongeren van nu, de Einstein Generatie, drie belangrijke waarden hebben: authenticiteit, respect en zelfontplooiing. Authenticiteit dat staat voor jezelf zijn, ergens voor staan, duidelijk je eigen mening hebben. Deze authenticiteit verwachten de jongeren ook van anderen. Respect is bijzonder belangrijk voor jongeren. Dit betekent niet automatisch respect zoals oude mensen het op basis van leeftijd verwachten. Maar het betreft respect voor je eigen kunnen en authenticiteit. Je krijgt geen respect voor het nadoen van iemand anders. Het belangrijkste in het leven is gelukkig worden en plezier hebben, zelfontplooiing is hier in een belangrijke factor. In het verlengde van de kenmerken van jeugdcultuur zijn ook de functies van jeugdcultuur van belang. In de volgende paragraaf wil ik mij hierop richten. 4.3 Functies van jeugdcultuur De functies van de jeugdcultuur zijn: ontwikkeling van enerzijds de individuele adolescent, anderzijds de samenleving en groeperingen daarin. Voor mijn onderzoek is het van belang me te richten op de ontwikkeling van de individuele adolescent. De volgende functies zijn hierin van belang. Losmaken Losmaken is een belangrijk thema in het leven van jongeren. (zie ook 4.1 d. Extreem) Volgens de klassieke ontwikkelingspsychologie zijn de volgende fasen, die een jongere doormaakt, te onderscheiden: Puberteit: de leeftijd van de seksuele rijping (10-15 jaar). Adolescentie: de leeftijd van maatschappelijke rijping en identiteitsontwikkeling (16- 22 jaar). Dit proces van losmaken heeft te maken met zowel de lichamelijke verandering als de losmaking van het ouderlijke milieu en de daarbijbehorende zoektocht naar een eigen identiteit, met een eigen waardepatroon. Over het algemeen brengt deze fase veel onzekerheid en zelfs angst met zich mee. Alles, of veel van wat vanzelfsprekend leek, komt op losse schroeven te staan. Als het ene niet klopt, waarom zou het andere dan wel kloppen? Als de wereld niet in elkaar zit zoals de ouders dat hebben voorgesteld, hoe dan wel? Wat ik onder 4.1 beschreef als de metafoor van de omgevallen boekenkast. De boeken moeten één voor één op gepakt worden en beoordeeld: wil ik dit wel in mijn kast hebben staan? En zo ja, waar wil ik hem dan neer zetten? Welke waarde geef ik er dan aan? De jongeren komen door deze zoektocht op eigen benen te staan en maken zich los van het voorgeslacht. Experimenteren Jongeren steunen sterk op elkaar. Ze hebben elkaar nodig. Een jeugdcultuur geeft de jongere een veilige, herkenbare omgeving waarbinnen hij zijn eigen grenzen kan verkennen. Hij kan zich meten aan zijn leeftijdsgenoten. Het gevoel van eigenwaarde wordt hierdoor versterkt. Hij heeft het gevoel dat vrienden meer begrip hebben dan de ouders. De jongeren gaan binnen de groep experimenteren met gevoelens en gedragingen. Denk hierbij aan de seksualiteit, religie, sociale vaardigheden, maar ook aan geweld, drugs en alcohol. Omgaan met problemen Doordat de leefwereld van de jongeren op lossere schroeven komt te staan, hebben ze vaak last van gevoelens van onzekerheid, een negatief zelfbeeld en eenzaamheid. Soms ook depressiviteit en zelfdodingfantasieën. Dit kan tot allerlei ernstige problemen leiden, van eetproblemen tot extreme agressie. Jeugdculturen bieden de mogelijkheid om deze negatieve gevoelens te uiten in muziek, kleding en gezamenlijke gedragingen. Muziek is een belangrijke bron om gevoelens te uiten. Daarom luisteren veel jongeren graag naar muziek. Partnerschap Jongeren zijn het liefst zoveel mogelijk bij elkaar. Dit hebben ze nodig om hun eigen identiteit te kunnen spiegelen aan de ander. Maar een jeugdcultuur biedt ook de ruimte om te zoeken naar een partner die bij je seksuele identiteit past. Meiden vinden het belangrijk om over de jongens te praten en jongens willen graag “haantjes gedrag” vertonen. Ook dit heeft te maken met het ontwikkelen van een eigen identiteit. De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
16
We hebben nu gekeken naar de kenmerken en functies van jeugdcultuur. Tot slot wil ik kijken naar de groepsdynamica om zicht te krijgen welke plek de groep heeft in de jeugdcultuur. En welke invloed de groep heeft op het individu. 4.3 Groepsdynamica binnen een verenigingsgroep Eerder in dit hoofdstuk beschreef ik dat een groep veel invloed op de jongeren heeft. Omdat de groep een belangrijk en wezenlijk deel is van het jeugdwerk binnen de kerk die invloed heeft op het gedrag van jongeren, weid ik dit deel van mijn scriptie aan de groep. Ik zal me hierbij beperken tot een uitleg wat nu eigenlijk een groep is en vervolgens de ontwikkeling van een groep beschrijven. Ik zal dit laatste inbedden in een verenigingsgroep. Uiteraard zijn de verschillende fasen in algemeenheden en generalisaties beschreven. Gemiddeld genomen gaan de meeste groepen na verloop van tijd door de genoemde fasen heen en zullen de kenmerken ook herkend worden. Het is geen vereiste dat het altijd zo moet gaan. Ik maak voor het beschrijven van de theorie met name gebruik van het boek van Remmerswaal; handboek groepsdynamica, 2004. 4.3.1 Wat is een groep We kunnen ondermeer een onderscheid maken tussen twee soorten groepen: taakgerichte en sociaal-emotionele groepen. Sociaal-emotionele groepen zijn groepen die vooral aan de sociaal-emotionele behoeften tegemoet komen, zoals het gezin en vriendengroepen. Daarnaast zijn er groepen die vooral aan onze rationele behoeften tegemoetkomen, zoals taakgroepen; werkgroepen en groepen in de arbeidssituatie. De belangrijkste factoren in de taakgerichte groep zijn de aantrekkelijkheid van de groepsdoelen, de aantrekkelijkheid van de groepsactiviteiten en de verwachting om via het groepslidmaatschap privé doelen te kunnen bereiken. In het bijzonder zijn de groepsdoelen van sterke invloed voor iemand bij de keuze wel of geen lid te worden van de groep. De belangrijkste factoren in de sociaal-emotionele groep is de interpersoonlijke aantrekkingskracht. Hierbij spelen de volgende factoren een rol. - Nabijheid in contact - Lichamelijke aantrekkelijkheid - Gelijkheid in bepaalde persoonseigenschappen - Gelijkheid in houdingen en opvattingen - Gelijkheid op sociale achtergronden - Gemeenschappelijke rollen en waarden - Gemeenschappelijk lot en solidariteit - Overeenstemming met groepswaarde en groepsnormen - Sympathie - Vriendschap Elke groep functioneert tegelijkertijd op twee niveaus: een taakniveau én een sociaal-emotioneel niveau. Bij het taakniveau gaat het vooral over de inhoud van de groepsactiviteit. Bij het sociaal-emotionele niveau gaat het over de manier waarop de groep zich organiseert voor die taak, wat onder meer tot uiting komt in hoe er met elkaar omgegaan wordt bij het uitvoeren van de taak. Het gaat hier om inhoud en vorm ofwel de taakkant en de proceskant van elke groep. De taakgerichte en de sociaal-emotionele factoren bepalen samen de aantrekkingskracht van de groep. Mensen worden lid van een groep omdat ze de groep zien als een plek die tegemoet komt aan eigen belangen en behoefte. Op de belangen sluiten vooral de taakgerichte factoren aan zoals de mogelijkheid om te werken aan doelen die men in zijn eentje niet kan realiseren. De behoefte komen vooral met de sociaal-emotionele factoren overeen. (Remmerswaal, 2004, blz 104) 4.3.2 De levenscyclus van een groep Als metafoor voor het beschrijven van het groepsproces gebruik ik de levenscyclus. Groepen lijken in hun ontwikkeling op mensen. Ieder mens ontwikkelt zich van baby tot volwassene, met alle tussenfasen die er zijn. Zo is het ook met groepen. Groepen maken verschillende fasen door, elk met hun eigen kenmerken.
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
17
De volgende fasen van een groep zijn te onderscheiden: - Conceptie en zwangerschap - Geboorte en Peutertijd - Kindertijd tot aan de tienertijd - Tienerfase - Volwassenheidsfase - Eindfase Conceptie en zwangerschap De eerste fase van een groep begint al voordat de groep voor de eerste keer samenkomt. Hoe komen de mensen bijeen, hoe is de keuze tot stand gekomen, wat voor verwachtingen leeft er bij ieder individu? Wat er in de voorfase gebeurd, is voor een groot deel onzichtbaar voor de latere groepsleden. In die fase komen de organisatorische aspecten aan de orde: - het formuleren van de doelstellingen; - de vertaling van de doelenstellingen in een programma van activiteiten; - de keuze voor de werkvormen en methodieken; - het vaststellen van de taak verdeling; - het veiligstellen van financiële middelen; - besluiten van de groepsamenstellingen en de groepsgrootte; - de plaatsen en tijdstippen voor het samenkomen van de groepen; - de zorg voor hulpmiddelen en dergelijke. Als je aan deze voorfase te weinig aandacht geeft voor zulke voorbereidingen kan het in een later stadium van de groepsontwikkeling sterk belemmeren. Geboorte en Peutertijd Dit is het moment dat de groep voor het eerst bij elkaar komt. Het is een oriënterende fase. Net als een kind toont de groep zich in deze fase afhankelijk van de leiding of aan andere externe sturing zoals een vooraf gesteld programma dat door de verenigingscommissie is uitgedacht. In deze fase begint het met de bewustwording dat ieder groepslid een uniek mens is en ieder heeft zijn eigen (culturele) achtergrond. De karakters verschillen en de wijze waarop de mensen hun gevoelens uiten zijn heel verschillend. Dit vergt in het begin heel veel zorg en aandacht en moet goed worden begeleid. Jongeren van soms heel verschillende pluimage komen bijeen in de verenigingsgroep en gaan hun grenzen en mogelijkheden aftasten. De groep gaat een mix worden van de verschillen die er leven. De groepsleden komen in deze fase met veel vragen die niet direct worden geuit. Zal ik me er thuis voelen? Zullen ze mij accepteren, wie zijn de anderen in de groep? Wat zullen ze van mij verwachten? Wat gaan we allemaal doen? Kan ik de anderen echt vertrouwen? Kenmerkende gedragingen voor deze fase zijn: uitproberen, aftasten, de kat uit de boom kijken. Iedere nieuwe ervaring zet de toon voor het verdere verloop van de groep. Iemand die heel spontaan is en alle ruimte krijgt om zich te uiten, kan er gemakkelijk voor zorgen dat minder spontane mensen hun mond gaan houden en drempels gaan vormen om zich te uiten in de groep. Kindertijd tot aan de tienertijd Deze fase komt het betrekkingsniveau meer centraal te staan. Wat zijn de onderlinge omgangsnormen en onderlinge relaties. Deze fase is dan ook te omschrijven met: het vaststellen van de groepsnormen. Na een paar bijeenkomsten gaan de leden - bewust of onbewust - uittesten wat wel en niet kan. Waar liggen de grenzen van wat je wel en niet kan zeggen in de groep. Hoe is de verhouding met de andere groepsleden en de interne of externe leiding? Moet je op tijd komen of luistert dat niet zo nauw? Wat accepteren ze wel van je en wat niet? Net als kleine kinderen uitproberen tot hoever ze kunnen gaan, gaan ook de groepsleden kijken waar grenzen liggen voor het gedrag en het denken. Met andere woorden, wat worden de waarden en de normen voor onze groep. Iedere groep kent zijn eigen normen en waarden. Of ze nu op papier staan of niet, uitgesproken worden of niet. Een kind dat niet gestuurd wordt in het opvoedingsproces en bij toeval alles moet ontdekken, door schade en schande heen, die groeit niet op tot een stabiele persoonlijkheid met zelfvertrouwen. Zo is het ook in een groepsproces. De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
18
Wanneer dat proces van ‘normen ontdekken’ niet besproken wordt in de groep, dan is er kans dat het proces van ‘normen ontwikkeling’ gepaard gaat met spanningen en mogelijk conflicten. De groep moet komen tot een eigen identiteit, een eigen leefklimaat waarin de leden zich prettig voelen en waar de waarden en normen min of meer gelijk zijn of op zijn minst bekend zijn (ook waar verschillen bestaan). Individuele waarden en normen moeten nu versmelten tot een groepsnorm, vandaar ook dat we gaan spreken van een identiteit van de groep. Het “ik” gaat steeds meer plaats maken voor het “wij”. En als het goed is gaan de leden van de groep steeds meer spreken over “onze groep”. Je hebt allerlei verschillende mensen: leden met een sterke wilskracht en leden die onzeker en daardoor vaak volgzaam zijn. Om al die verschillen bijeen te brengen en tegelijk er voor te zorgen dat de groepsleden hun waarde en zelfrespect blijven houden, wordt er veel tact en wijsheid van de leider gevraagd. Een gevaar dat zeker op de loer ligt is de groepscontrole (sociale controle) die irritaties kan opleveren bij leden van de groep. In deze fase probeert ieder groepslid een zo comfortabel mogelijke positie in de groep te bezetten. Tienerfase De meeste tieners komen in een periode dat ze kritisch worden, vragen gaan stellen en zoeken naar grenzen van wat mag en mogelijk is. Tieners gaan in deze fase ook nadenken wat ze voor bepaalde mensen betekenen en dit ook aftasten naar de betrokken personen. “Hoe betrokken ben je eigenlijk bij mij?” In deze fase van de groep herkennen we deze kenmerken van tienergedrag. Na circa twee à drie maanden kunnen zich momenten gaan voordoen dat de groepsleden dit ‘tienergedrag’ gaan vertonen: Kritische vragen stellen en dingen willen aanpassen zijn hiervan voorbeelden. De leden beginnen zich vrij te voelen om bestaande regels en afspraken nog eens kritisch onder de loep te nemen. Remmingen die in het begin nog aanwezig waren, beginnen te verdwijnen. Het gedrag moet door de leiding niet worden beschouwen als negatief, maar zien als een noodzakelijk stadium binnen het groepsproces. De motivatie achter de kritiek is niet altijd slecht. Het is belangrijk dat de groep deze kritiek met elkaar bespreekt in alle openheid en samen zoekt naar een oplossing. Een van de doelstellingen van de leider is de groep helpen zo zelfstandig mogelijk te worden. De momenten van kritiek en klachten kunnen bijdragen tot die vorm van volwassenheid waar een groep naar toe moet groeien. Ontactisch omgaat met kritische opmerkingen kunnen “herrie” veroorzaken in de groep met alle nare gevolgen van dien. Het kan goed zijn om een aantal dingen aan te passen en te veranderen. Aanpassingen en veranderingen behoren tot de belangrijke instrumenten om de groep te blijven stimuleren om als groep bij elkaar te blijven en hechter te worden. Wie als groep goed door dit proces heen komt wordt alleen maar sterker en meer volwassen. Kenmerkende woorden in deze fase zijn; dichtbij of veraf? Positieve gevoelens, cohesie, affectie en intimiteit. Maar soms ook persoonlijke vijandigheid en jaloezie. Volwassenheidsfase De groep heeft in deze fase bereikt wat ze bereiken wil. Kenmerkend is de autonomie van de groep. De groep ervaart zichzelf als succesvol en geniet van elkaar en van alles wat er gebeurt in en om de groep. Het zou zo moeten zijn dat deze fase de langste periode van de groep zou moeten uitmaken. Een belangrijke taak van de leider in deze fase is het behouden en bewaren van de onderlinge relaties en de zaken die afgesproken zijn te blijven waarborgen. Het mooiste is wanneer alle leden zich in even sterke mate verantwoordelijk voelen om een goede groep te blijven. Maar het gevaar is groot dat de vitaliteit van de groep na verloop van tijd minder wordt. Net zoals volwassenen hun hoogtepunten en soms hun dieptepunten hebben, zo zal het ook in bijna elke groep voorkomen dat het toch een tijdje matig verloopt. Soms heb je toch een matige bijeenkomst of een slechte dag. Je realiseert je dan des te meer dat geen enkele groep altijd perfect is. Soms duurt zo’n periode langer dan je zou wensen. Je zou het kunnen vergelijken met een zogenaamde ‘midlife crisis’. Routine gaat vervelen, andere ambities komen ineens naar boven, conflicten tussen leden onderling kunnen zomaar naar boven komen, het doel is niet meer helder of er is geen visie meer op de toekomst. Ook in deze fase is evaluatie van tijd tot tijd onmisbaar. Eindfase Bij het eindigen van een groep, bijvoorbeeld aan het einde van het verenigingsseizoen, zijn 2 dingen belangrijk in de afsluitende fase; Het taakgerichte aspect: de afsluiting, het formele einde van de groep. En het sociale emotionele aspect: het afscheid. Het is in deze fase belangrijk dat er een positief gevoel overblijft. De groep heeft in elkaar geïnvesteerd en heeft dus een band met elkaar. Soms kun je een dergelijk proces vergelijken met een rouwproces. Zeker wanneer de groep lange tijd goed gefunctioneerd heeft en voor de leden tot een grote steun en zegen is geweest.
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
19
Samenvattend In het zoeken naar een antwoord op de onderzoeksvraag welke factoren stimulerend of belemmerend zijn in het jeugdwerk, kom ik tot de volgende clustering: De wereld van tegenwoordig - De wereld trekt als een magneet, wat doen wij als kerk aan tegenkracht? - Hectiek van het leven en de wereld om hen heen- 24/7 informatiemaatschappij. Ontwikkeling van jongeren - Onzekerheid; door lichamelijke en geestelijke veranderingen lijkt niets meer wat het was in de wereld van de jongere. - Loslaten; eigen keuzes maken. - Identiteit; wie ben ik? wie wil ik zijn? Is iemand blij met mij? Goedkeuring, gezien worden en bevestiging zijn in deze fase van groot belang. (Loverboys grijpen bijvoorbeeld juist deze sterkte behoefte aan om tieners voor zich te winnen. - Levensvragen; wat wil ik met de boeken in mijn boekenkast? Generatie - Ze maken deel uit van een andere generatie, groeien op in een volstrekt andere maatschappij. - Verscheidenheid en verandering - hoe bereik je jongeren binnen een steeds veranderende generatie - Zorgen om de jongerengeneratie is van alle eeuwen. Groepsconformisme - Peergroup is van groot belang voor de jongeren; is de kerk een groep waar ze in willen leven? Is dat de groep waarmee ze zich willen identificeren? - Experimenteren; hoe ver kan ik gaan? - Partnerschap; de andere sekse is van belang in de ontwikkeling - Verscheidenheid en verandering; hoe breng je verschillende groepen bij elkaar. Groepsdynamica - Voorwaarden; veiligheid Een belangrijk onderdeel van het jeugdwerk in de kerk is geloofsopvoeding. Je zou kunnen zeggen dat dat één van de belangrijkste taken is van de kerk. Daarom wijd ik het volgende hoofdstuk aan geloofsopvoeding.
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
20
Hoofdstuk 5 Literatuuronderzoek – geloofsopvoeding In het boek van Houtman lees ik het volgende voorbeeld: Het is al een aantal jaren geleden, dat de moeder van Jan wat opgewonden de school binnen stapte. Jan was een ernstige geestelijke gehandicapte jongen. “Meester, zei ze, “onze Jan kan zijn jas dicht doen” Het was nog zo’n jas met knopen. Ik knikte bevestigend. Toen zei ze aanvullend: “Ik heb God gedankt.” Jan stond er bij en zijn moeder hielp hem verder. (p.10). De schrijver stelt zich aan de hand van dit voorbeeld de vraag: Wat is eigenlijk geloofsopvoeding? Is dat niet bijbel lezen en vertellen, leren bidden en het zingen? Houdt God zich wel bezig met het dicht knopen van een jas? Is het nodig dat God daar aan verbonden moet worden? Wij kijken er wat vreemd van op. Zulke dagelijkse dingen aan God verbinden. Maar als Jezus ons vertelt in de bijbel over de zorg van de hemelse Vader dan vertelt hij dat al onze haren op ons hoofd zijn geteld! Hij vertelt over de mussen in de dakgoot. Jezus heeft het over dagelijkse dingen waar wij niet meer bij stil staan. Maar die wel de almacht en zorg van God laten zien. Ook over de kleinste dingen van ons bestaan strekt de zorg van God zich uit! Geloofsopvoeding is dus meer dan bijbel lezen, leren bidden en zingen. In geloofsopvoeding zijn ook de dagelijkse dingen van belang. De Here is persoonlijke betrokken bij alles van ons bestaan. In het volgende zal ik ingaan op wat de bijbel zegt over geloofsopvoeding. Dit geeft ons inzicht in hoe God geloofsopvoeding bedoeld heeft en hoe wij dit tegenwoordig ook een plek kunnen geven. Daarna wil mij richten op de ontwikkeling van het geloof. Dit helpt ons om keuzes te maken in de vormgeving van het verenigingswerk. 5.1 Geloofsopvoeding in de bijbel Zaak van het hart In het OT zien we dat geloofsopvoeding begint bij de ouders. In Deuteronomium 6:4-9 staat: 4 Luister, Israël: de HEER, onze God, de HEER is de enige! 5 Heb daarom de HEER lief met hart en ziel en met inzet van al uw krachten. 6 Houd de geboden die ik u vandaag opleg steeds in gedachten. 7 Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over, thuis en onderweg, als u naar bed gaat en als u opstaat. 8 Draag ze als een teken om uw arm en als een band op uw voorhoofd. 9 Schrijf ze op de deurposten van uw huis en op de poorten van de stad. (vertaling NBV) (Mozes, Deuteronomium 6:4-9) Wat in deze tekst opvalt, is dat geloofsopvoeding, behalve dat het begint bij de ouders ook een zaak van het hart is. Vers 6 :“Wat ik u heden gebied zal in uw hart zijn”. De ouders moeten het de kinderen inprenten, zodanig dat het in hun hart gegrift staat en ze het altijd meenemen (vers 7). Als het geloof een zaak van het hart is, laat je het ook in je hele leven aanwezig zijn. In de Statenvertaling staat in plaats van inprenten, inscherpen. Dit is een mooi woord voor geloofsopvoeding. Door herhaling en herhaling slijt het woord van God als het ware in de harten van de kinderen. De stijl van geloofsopvoeding die de bijbel ons voorleeft is dus inprenten in alles wat je doet. Zoals ook in het verhaal van Jan naar voren komt. De grote verhalen van God doorvertellen In Deuteronomium 6:5 staat de opdracht God lief te hebben. Je kunt je afvragen hoe de opdracht tot liefhebben gegeven kan worden. In de NBV en de Statenvertaling word duidelijk de link gelegd met vers 4 en ook met de voorgaande hoofdstukken. In Deut. hfdst. 1 tot 4 geeft Mozes een overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen vanaf het vertrek van de Israëlieten van de berg Horeb. Hij doet hiermee een beroep op de ervaringen van het volk met de liefde en trouw van God. Hierin reikt de bijbel een belangrijke methode aan voor geloofsoverdracht: De grote verhalen van God door te vertellen. Hier zal ik in het volgende dieper op in gaan. Ouderen en jongeren in de kerk zijn er altijd geweest, ook al in het OT. Jongeren met hun eigenheid, hun vragen naar het waarom, vragen die soms kritisch kunnen zijn. Jongeren die ergens anders tegenaan kijken en vergelijken. Jongeren die ouderen zien, ouderen met hun eigenheid, hun levensgeschiedenis en ervaring, hun vele jaren leven in geloof, hun lange omgang met God een leven lang. Van deze levensverhalen kunnen anderen veel leren. Het verhaal van hun leven getuigt van Gods trouw en liefde in een mensenleven, maar ook van moeite, pijn, verdriet en vertwijfeling in het leven van een kind van God. Deze levensverhalen lezen we ook in psalm 107. In deze psalm De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
21
vertellen vier mensen over Gods grootheid in hun leven. En een repeterend refrein is: “Het is de Here, zie je dat nog wel? Het is de Here die ons redde uit allerlei moeite!” En de psalm eindigt met in vers 43: “De wijze neemt dit ter harte en kent de trouw van de Heer”. (vertaling NBV) Over ouderen en jongeren lees ik ook bij het volk Israël. Kinderen stelden in die tijd ook aan hun ouders vragen over God. En de ouders beantwoordden die vragen door te vertellen van de grote daden van God in hun leven: Dit voorschrift blijft voor u en uw kinderen voor altijd van kracht. Ook als u eenmaal in het land bent dat de H E E R u zal geven, zoals hij heeft beloofd, moet u dit gebruik in ere houden. En als uw kinderen dan vragen: “Wat betekent dit gebruik?” Antwoord dan: “Wij brengen de H E E R een pesachoffer omdat hij de huizen van de Israëlieten voorbij is gegaan toen hij de Egyptenaren strafte; ons heeft hij gespaard.”’ Toen knielden de Israëlieten en bogen ze zich diep neer, en ze deden wat de H E E R aan Mozes en Aäron had bevolen. (vertaling NBV) (Mozes, Exodus 12:24-28) Wanneer uw kinderen u later vragen: ‘Wat betekenen al die bepalingen en wetten en regels die de HEER, onze God, u heeft voorgehouden?’ geef dan dit antwoord: ‘Wij waren in Egypte slaven van de farao, maar met sterke hand heeft de HEER ons uit Egypte bevrijd. Wij zagen met eigen ogen hoe hij tekenen en indrukwekkende wonderen deed, die groot onheil brachten over de Egyptenaren, de farao en zijn hof. Maar ons leidde hij weg uit Egypte, om ons hierheen te brengen en ons het land te geven dat hij onze voorouders onder ede had beloofd. Daarom gebood de HEER, onze God, ons al deze wetten na te komen en ontzag voor hem te tonen. Dan zou het ons goed gaan en zou hij ons leven sparen, zoals hij tot nu toe heeft gedaan. Als wij voor het oog van de HEER, onze God, deze geboden altijd naleven, zoals hij ons heeft opgedragen, zal het ons ten goede worden aangerekend.’ (vertaling NBV) (Mozes, Deuteronomium 6:20-25) Het volk bereikte de overkant van de Jordaan op de tiende dag van de eerste maand, en het sloeg zijn kamp op bij Gilgal, dat oostelijk van Jericho ligt. Jozua richtte daar de twaalf stenen op die ze uit de Jordaan hadden meegenomen. Hij zei tegen de Israëlieten: ‘Wanneer uw kinderen later vragen wat deze stenen betekenen, dan moet u hun het volgende vertellen: “Israël is de Jordaan overgetrokken, en wel over de droge bedding. Want de HEER, jullie God, heeft de Jordaan voor jullie drooggelegd totdat jullie waren overgetrokken, zoals hij ook de Rietzee voor ons heeft drooggelegd totdat we die waren overgetrokken. Want alle volken op aarde moeten weten hoe machtig de HEER, jullie God, is, en jullie moeten altijd vol ontzag voor hem zijn.” (vertaling NBV) (Jozua, Jozua 4:19-24). Riessen (1994) zegt dat de levensverhalen van oudere broeders en zusters die getuigen van Gods trouw en liefde in een mensenleven, noodzakelijk is voor de geloofsbeleving van de jongeren (111). Dat is ook wat psalm 107 zegt: (vertaling NBV) Je bent wijs als je deze verhalen ter harte neemt. Onthoud de trouw van de Here (v. 43). Samen op weg Geloofsopvoeding staat in de Bijbel in het teken van samen op weg, het samen klaar maken voor en verwachten van de komst van de Here. Paulus zegt dat we elkaar moeten aansporen: En in plaats van weg te blijven van onze samenkomsten, zoals sommigen doen, elkaar juist bemoedigen, en dat des te meer naarmate u de dag van zijn komst ziet naderen. (vertaling NBV) (Paulus, Hebreeën 10 vers 25) Samenvattend kunnen we dan zeggen dat geloven een zaak van het hart is (het doortrekt je hele leven), dat de grote verhalen van God van groot belang zijn (leren van anderen) en dat je samen gelooft (leren met anderen). God spreekt ons aan als gehele mens. Hij wil ons hoofd, hart en lichaam (handen) bereiken. Zodat wij van Hem weten, voor Hem voelen en naar Zijn wil leven.
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
22
5.2 Geloofsopvoeding –nu- ‘Geloofsoverdracht is tot aan het hart niet in het hart, dát is alleen aan God gegeven…’ (J. Waterink) ‘Opvoeden is een kind leren met zijn eigenheid zich in de wereld te redden, binnen de best mogelijke omstandigheden’. (www.ouders.nl) Het woord eigenheid is treffend in deze definitie. Eigenheid is identiteit. De Dikke van Dale geeft hierbij het volgende aan: iden·ti·teit (de ~ (v.)) 2 (~en) dat wat eigen is aan een persoon => eigenheid, individualiteit, kleur, personaliteit, persoonlijkheid (Dikke van Dale) Normen en waarden vormen onze identiteit het meest. Omdat we door normen en waarden betekenis geven aan de wereld. Daarnaast zijn heldenvoorbeelden van belang in de ontwikkeling van identiteit. Voorbeelden, bestaande of denkbeeldige, waar op je wilt lijken en die jouw grote voorbeeld zijn. Ook heerschappij is een belangrijke factor in het ontwikkelen van identiteit. Hiermee wordt bedoeld: een zekere mate van beheersing van een klein deel van de wereld. Een voorbeeld is hiervan dat een kind zijn lichaam gaat beheersen door te leren kruipen, lopen, praten of fietsen. Tot slot is het geven en ontvangen van liefde essentieel over hoe we over ons zelf denken. Vragen als; Wie ben ik? Wie zijn wij? Waar kom ik vandaan, waar ga ik heen?, zijn vragen die een ieder bezighouden. Hiermee komen we tot de echte kern van onze identiteit. De psychoanalyticus Erik Erikson schreef het volgende: “Hoe heeft de menselijke behoefte aan identiteit zich ontwikkeld? Vóór Darwin was het antwoord duidelijk: doordat God Adam naar zijn beeld had geschapen, als iemand die Zijn identiteit met zich mee droeg (…) ik erken dat ik geen enkele betere verklaring heb kunnen bedenken.” (Keyes, 2003, p 26.) God is de Schepper van alle schepselen. Dit lezen we in Genesis 1 God zei: ‘Laten Wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op Ons lijken; zij moeten heerschappij voeren over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt.’ God schiep de mens als Zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep Hij de mensen. (vertaling NBV) (God, Genesis 1:26-27) Onze identiteit is geworteld in onze Maker. Elke zoektocht naar identiteit buiten God om, zal daarom een schijnidentiteit zijn. De Bijbel bevestigt op een buitengewone manier dat de mensen niet alleen een schepping van God zijn, maar ook dat ze zijn gemaakt naar Gods beeld en een gelijkenis van de Schepper Zelf zijn. Zie ik de hemel, het werk van uw vingers, de maan en de sterren door u daar bevestigd, wat is dan de sterveling dat u aan hem denkt, het mensenkind dat u naar hem omziet? U hebt hem bijna een god gemaakt, hem gekroond met glans en glorie, hem toevertrouwd het werk van uw handen en alles aan zijn voeten gelegd: (David, Psalm 8:4-7) De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
23
Het woord identiteit komt van het woord identiek wat absolute gelijkheid betekent. Onze identiteit vinden we in het leven en is een steeds veranderend proces. Uit psalm 8 leren wij dat de identiteit van de mens is, dat hij op God lijkt. De schepping, de zondeval en de verlossing hebben direct te maken met de identiteit van de mens. Bij de schepping zijn we geschapen als beelddragers van God. Bij de zondeval is het beeld van God vertekend en vertroebeld. Bij de verlossing door Jezus Christus vinden de mensen hun ware identiteit weer terug bij God: Hij heeft mij vergeven en aanvaard, Hij houdt van me, wil tijd met me door brengen. Dit vinden we terug in 1 Petrus 2:9: U bent een uitverkoren natie!, een koninkrijk van priesters! Een heilige natie die God zich verworven heeft! Om de grote daden van God te verkondingen van Hem die ons uit de duisternis heeft geroepen naar Zijn wonderbaarlijke licht! (Petrus, 1 Petrus 2:9) Ook in deze tekst leren we wie wij zijn in Christus, onze ware identiteit. We zijn begenadigd! Door God uitgekozen om niet! Bruggenbouwers in Gods koninkrijk!(koninkrijk van priesters) Gereserveerd voor God, Eigendom van God! Met als doel: Hem groot maken in heel ons leven omdat Hij ons uit de duisternis in het licht doet leven Onze identiteit is gekoppeld aan het door God gekend worden. We zijn door Hem geliefd. Dit erkennen, geloven en ervaren is de kern van geloofsopvoeding. Dit sluit ook aan bij wat Van de Horst formuleert als het uitgangspunt van geloofsopvoeding dat je kinderen moet zien als schepselen met een hart: “Het hart is een opvangplaats voor geloof, hoop en liefde” (Aan de hand, oktober 2005, p 17). Het is daarom van belang dat we in de opvoeding het hart van het kind bereiken. Dit bereiken van het hart van het kind is in deze huidige consumptie maatschappij niet gemakkelijk. Consumeren is belangrijk, niet het hart. Een illustratie daarvan is volgende citaat: Uitspraak van een vader van een puber: ‘Ik snap er niets van, die jongen is zo moeilijk! Hij heeft toch alles wat zijn hart begeert?’ ‘nee’ zei ik, ‘hij heeft alles wat zijn ogen begeren’. (Aan de hand, oktober 2005, p 17). Mensen die niet meer over hun verbondenheid met God nadenken, missen iets essentieels in hun leven. Schillen om de mens Vd Horst schetst dat het hart van ieder mens als het ware twee schillen om zich heen heeft. De eerste schil is onze zintuigen, en de tweede schil is ons ‘Ik’. Beide schillen kunnen de geloofsopvoeding in de weg staan en moeten als het ware eerst om het hart heen worden weg geschoven om de geloofsgeheimen bij het hart van ons te brengen. Voor de schil van de zintuigen is het belangrijk dat we ons veilig voelen, en verzorgd weten. Is dit niet het geval dat sluiten de schillen om het hart zich, en kom je niet meer bij het hart. De schil van het ‘Ik’ spreek je volgens vd Horst aan: Door te vertellen wat het geloof kan doen. Geloof heeft betekenis als het mij aanspreekt en ik er wat mee kan. Ik zou dit graag met Keyes willen aanvullen: Geloven is het vinden van je identiteit als beelddrager van God. 5.3 geloofopvoeding en karakter Zoals aangegeven vinden we onze identiteit in Christus. Dit wil niet zeggen dat wij allemaal gelijk zijn. Pablo Martinez beschrijft in zijn boek de invloed van de persoonlijkheid op het gebedsleven. In het onderstaande stuk maak ik vanuit dit boek de vertaling naar de invloed van de persoonlijkheid op geloofsopvoeding. Martinez bekijkt de persoonlijkheid vanuit de theorieën van Jung. Ik zal dit aanvullen met de leerstijlen van Kolb. Er zjn drie factoren die het geloofsleven en de ontwikkeling daarvan sterk beïnvloeden. Twee daarvan zijn van permanente invloed; het temperament en de persoonlijkheid. Deze zijn nauw verbonden met het karakter. De derde factor is de omstandigheden. Die verschillen per moment en hangen af van tijdelijke fenomenen. De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
24
Het temperament is het meest genetische deel van ons karakter. En word hoofdzakelijk bepaald door biologische factoren. We kunnen het wel veranderen, maar slechts tot op bepaalde hoogte. De Zwitserse psychiater Karl Gustav Jung heeft ons inzichten in het menselijke brein gegeven. Zijn typologieën zijn niet star. Hij legt de nadruk op een zekere mate van flexibiliteit omdat hij afhankelijk van omstandigheden en situaties een breed scala aan functioneren laat zien en daardoor is zijn werk goed bruikbaar. Jung verdeelt de mens in twee hoofdtypen: het extraverte type en het introverte type Bij de extraverte mens is de algemene houding van belangstelling en energie gericht naar buiten. Bij de introverte mens is de algemene houding naar binnen gericht. Een persoon is niet introvert of extravert. Ieder mens heeft in potentie beide mogelijkheden. Omstandigheden kunnen schommelingen veroorzaken tussen deze beide basishoudingen. In de pubertijd bijvoorbeeld is de neiging naar een introverte basishouding vaak zichtbaar. Invloed van deze twee basishoudingen op het geloofsleven. Iemand met een introverte basishouding: Is meditatief en gericht op zelfonderzoek, en kan diep in de eigen ziel kijken. Heeft meer belangstelling voor ideeën dan dingen. Houdt van lezen en heeft een rijk innerlijk leven. Is sterk in het vormgeven van een regelmatig geloofsleven met stille tijd en gebed. Beleeft het geloof het liefst alleen. Zeker bidden is iets was hij moeilijk hard op kan doen met anderen. Het gebedsleven kenmerkt zich door een opmerkelijke diepte van gevoel en denken. Laat het vuur in zijn hart weinig zien. Zijn spiritualiteit is een rijke schat voor de gemeente en maatschappij. Iemand met een extraverte basishouding kenmerkt zich door: Een sociale persoonlijkheid. Het zijn flexibele mensen. Staan open voor anderen en zijn minder gericht op privé. Krijgen energie van interactie met anderen. Is daadgericht. Bidden is moeilijk omdat hun gedachten naar buiten gericht zijn. Concentratie bij persoonlijke bijbelstudie en gebed is moeilijk. Hij of zij doet dit graag met anderen. Theorie van Jung Volgens de theorie van Jung zijn er vier psychologische functies die de interactie met de buitenwereld en zichzelf vormgeven. En dus ook van invloed zijn op het geloofsleven. Denken, Voelen, Waarnemen en intuïtie Het denktype - Hoofd Logica geeft waarde aan een gebeurtenis. De werkelijkheid wordt benaderd met de vraag: ‘Wat betekent dit?’. Waarheid en principes staan centraal. En zoeken naar waarheid en betekenis. Ze zijn boekenwurmen en houden van stevige theologische preken waarin ze de relevante toepassing belangrijk vinden. Analyseren en classificeren is een tweede natuur. Hun geloofsleven kenmerkt zich door de kennis, het is een mentale activiteit. De verbinding van het geloof met het hart is moeilijk en hierdoor vinden ze bidden ook moeilijk. Werkvormen als gebeden opschrijven kan hen helpen. “ik vind het gemakkelijker een brief aan God te schrijven”. Gebed is een vorm van relatie en dat vinden ze door hun rationele instelling moeilijk. Het overdenken van Gods woord is een sterke kracht. Maar het ervaren van God is moeilijk. Ze hebben over het algemeen een geestelijk leven dat gekenmerkt word door stabiliteit. Ook in periodes van moeite en geestelijke aanvechtingen zijn ze in staat God te vertrouwen. Waardoor ze anderen kunnen helpen en leiden in moeilijke perioden.
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
25
Het gevoelstype - Hart Het gevoel geeft waarde aan een gebeurtenis. De werkelijkheid wordt benaderd met de vraag: ‘hoe voelt dit?’. Ze zijn sterk in relaties bij voorkeur waar ze zichzelf kunnen geven. Ze hebben geen moeite met het uitdrukken van gevoelens. Idealen zijn belangrijker voor hen dan kennis. Boeken en preken gebruiken ze voor inspiratie. Hun geloofsleven kenmerkt zich door een warme persoonlijke relatie. En is sterk gericht op gevoel en geloven. Hierdoor is hun geloofsleven sterk afhankelijk van hun algemene emotionele gezondheid. Hun geloofsleven zal instorten als het gevoel om welke reden dan ook minder word. De goedheid en genade van God zijn voor hen de meest aantrekkelijke eigenschappen. Geloof zien ze als een liefdesrelatie waarin ze Gods aanwezigheid ervaren. Ze zien vaste stille tijd als een afspraak met een geliefde maar hebben niet altijd de innerlijke zelfdiscipline wanneer ze er even geen ‘zin’ in hebben. Hun geloofsleven geeft dynamiek aan een geloofsgemeenschap en heeft daardoor een stimulerende, maar soms ook (te) overweldigende invloed in bv een Bijbelstudie groep. Intuïtieve type - Beschouwing De ruimte die zij in mensen, dingen of situaties zien geeft betekenis. De werkelijkheid wordt benaderd met de vraag: ‘Wat kunnen we met deze situatie, met dit verhaal?’ Ze vernieuwen en zoeken nieuwe toepassingen. Ze hebben een groot inlevingsvermogen. Symbolen en de mystiek van geloof zijn belangrijke onderdelen. Ze zijn gericht op de toekomst (hemel) en minder op heden (noden van de wereld). Waardoor ze de neiging hebben niet helemaal in het heden te leven. Waarnemingstype - Zintuigen Ze geven betekenis aan de werkelijkheid door wat ze zien, horen en voelen. Ze kijken om hen heen en beleven. De werkelijkheid wordt benaderd met de vraag: ‘Wat gebeurt er hier?’ Ze leven zeer intens en zijn hyperactief in hun denken. Hun persoonlijkheid kenmerkt zich door spontaniteit. Ze kunnen goed organiseren en taken herkennen. Hun geloofsleven is vaak spontaan en natuurlijk. Door hun hyperactieve denken is concentratie bij het bidden moeilijk. Hebben sterk een gemeenschap nodig als stimulans voor hun geloofsleven. Door de scherpe waarneming van alles om hen heen zien de werkelijkheid in volledigheid. In de geloofsopvoeding is Bijbelstudie een belangrijk onderdeel. In het voorgaande hebben we gemerkt dat er veel verschillende mensen zijn. Al deze mensen hebben ook verschillende leerstijlen en worden op een eigen manier aangesproken in een Bijbelstudie. Om goede Bijbelstudies te maken is het dus van belang je te verdiepen in de verschillende leerstijlen. In het volgende punt werk in dit verder uit. 5.4 Leerstijlen Mensen verschillen in de wijze waarop ze leren. Voor het ontwikkelen van goed Bijbelstudiemateriaal is het belangrijk om inzicht te hebben in de verschillende leerstijlen. Diverse onderzoekers hebben die verschillen in leerstijlen onderzocht. Ik zal mijn aandacht richten op de leercyclus van Kolb, aangezien zijn theorie gebaseerd is op de basishouding en psychologische kenmerken zoals Jung ze heeft beschreven. Ik zal na een uitleg van zijn model hierbij de toepassing maken op wat de leerstijlen betekenen voor het ontwikkelen van Bijbelstudiemateriaal. Wat is een leerstijl Leren kan op allerlei verschillende manieren. Iedereen is geneigd een probleem of leertaak vanuit een bepaalde aanpak of strategie te lijf te gaan. De één begint met iets te doen en gaat nadenken als het niet lukt, een ander begint met na te denken en gaat dan pas uitproberen. De manier waarop iemand gewend is een leertaak of probleem aan te pakken noemen we een leerstijl. De Dikke van Dale geeft bij het woord leerstijl aan: ‘Aanpak die voor een bepaalde leerling het beste leerresultaat geeft’. Een leerstijl kan dus voor iedereen verschillend zijn. De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
26
Experiential Learning Model van David Kolb (1984) Kolb beschrijft vier verschillende leerstijlen die van de dromer, doener, beslisser en denker. Volgens de leercyclus van Kolb is een leerproces pas succesvol als alle stappen van de leercyclus zijn doorlopen. Denkers zullen ook moeten beslissen, doen en dromen willen ze alle leerdoelen bereiken. Leren is op te vatten als een proces dat uiteindelijk leidt tot gedragsverandering. In dit proces zijn verschillende fasen te onderscheiden, zoals het verzamelen van informatie, het toetsen van nieuwe inzichten of het nadenken over dingen die je overkomen. De psycholoog Kolb heeft onderzoek gedaan naar verschillende manieren van leren van mensen. Hij onderscheidde vier fasen. Deze vier leerfasen kunnen worden beschreven in termen van de vaardigheden die bij die fasen horen. Deze vier fasen volgen logisch op elkaar: als je iets meemaakt (ervaring) is het belangrijk daarna je ervaringen te overdenken (reflectie) en proberen nieuwe inzichten te krijgen (begripsvorming). Je kunt dan een aanpak bedenken waarmee je de gebeurtenis in de toekomst kunt aanpakken (experimenteren). Een voorbeeld: “Stel, je loopt per ongeluk tegen een lantaarnpaal aan, een meer concrete ervaring kun je je bijna niet voorstellen. Na deze gebeurtenis volgt de reflectie: Je vraagt je af hoe dit heeft kunnen gebeuren? Door deze reflectie kom je tot nieuwe inzichten rond de oorzaak waar je conclusies uittrekt voor een nieuw concept om het lantarenpaalincident in de toekomst te voorkomen. Dit nieuwe concept ga je experimenteel uitproberen. Je hebt bijvoorbeeld geconcludeerd dat je op straat beter recht voor je uit kunt kijken. Als je deze aanpak uittest, kan dat weer tot een nieuwe ervaring leiden, bijvoorbeeld dat je struikelt over een losse stoeptegel. Deze concrete gebeurtenis kan dan de start vormen van een volgende leercyclus Hieronder zal ik de verschillende fasen puntsgewijs toelichten. Ik zal afsluiten met een conclusie wat de leerstijlen van Kolb betekenen in het aanbieden van de Bijbelstudies Kenmerken van een doener De doener wil graag een directe ervaring opdoen. Hij is gericht op het oplossen van problemen. En springt graag in het diepe met een uitdagende taak. Denkt niet veel na, stroopt de mouwen op en gaat aan het werk. Ziet later wel hoe het uitpakt. Sterke kanten van de doener is dat hij praktisch is ingesteld en dat hij zich gemakkelijk aanpast. Zwakke kanten van de doener is dat hij drammerig is en ongeduldig. Kenmerken van een dromer De dromer maakt vooraf graag een plan en neemt de tijd voor lastige beslissingen. Verder neemt hij de tijd om over ervaringen te denken. Houdt van het analyseren van een probleem, is een brainstormer. Sterke kanten van de dromer is dat hij veel verbeeldingskracht heeft en hij is sterk in het voortbrengen van nieuwe ideeën. Zwakke kant van de dromer is dat hij besluiteloos kan zijn en moeilijk komt tot een beslissing. Kenmerken van een denker De denker zoekt goed gestructureerde leermiddelen. Hij zoekt verbanden met de kennis die hij al heeft. Intellectuele uitdagingen is waar hij van houdt en zet graag zijn tanden in het bestuderen van theoretische concepten, modellen en systemen. Sterke kanten van de denker zijn het stellen van doelen en het nemen van besluiten. Zwakke kanten van de denker zijn het sociale contact en relaties. Kenmerken van een Beslisser De beslisser zoekt naar verbanden tussen de leerstof en de praktijk hij is daarbij gericht op praktische zaken. En vind het prettig als iemand iets kan demonstreren. Sterke kanten van de beslisser zijn logisch denken en sterk zijn in het bouwen van concepten en modellen en plannen. Zwakke kanten van de beslisser zijn het praktisch toepassen van dingen en het hebben van de neiging tot zweven (niet met beide benen op de grond staan). De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
27
Tot slot van deze paragraaf wil ik nog terug grijpen op wat we uit de Bijbel hebben geleerd dat God de gericht is op de gehele mens. Hij wil ons hoofd, hart en handen bereiken. In het volgende wil ik enkele kenmerkende werkvormen beschrijven die deze drie elementen van geloofsopvoeding activeren. Werkvormen die een beroep doen op het HOOFD Doel: Jongeren begrijpen wat er staat Voorbeelden: - Zweedse methode: Zet symbolen bij de tekst. Bijvoorbeeld: ! Dit valt me op, ? Dit snap ik niet, onderstrepen: dit is voor mij een les. - Het maken van een vertaling in eigen woorden. - Verzin een kopje boven dit Bijbelgedeelte - Keuzemogelijkheden: Welke zin geeft de betekenis van deze tekst het beste weer? Werkvormen die een beroep doen op het HART Doel: Jongeren raken persoonlijk betrokken bij het Bijbelgedeelte. Voorbeelden: - Zoek een foto die jij vindt passen bij dit Bijbelgedeelte, en vertel waarom je deze foto hebt gekozen. - Inleefopdrachten: stel dat jij ooggetuige was geweest, hoe zou je dan reageren? - Maak een interview: welke vragen zou jij willen stellen aan… - In welke reactie herken jij je ‘t meest? Werkvormen die een beroep doen op de HANDEN Doel: Jongeren maken het concreet voor hun eigen leven Voorbeelden: - Discussievormen, bijvoorbeeld aan de hand van stellingen - Casus: hoe zou je dit Bijbelgedeelte toepassen in deze situatie? - Verwerk de conclusie van de Bijbelstudie in een reclameaffiche - Schrijf bijvoorbeeld een reactie terug aan Paulus 5.5 Geloofsontwikkeling Op de ontwikkeling van het geloof zijn verschillende factoren van invloed. Het is belangrijk voor dit onderzoek om een beeld te krijgen van deze factoren en de invloed die deze factoren hebben op het geloofsleven van de jongeren. Ik heb gekozen voor het Faith development model van Fowler omdat hij de geloofsontwikkeling beschrijft aan de hand van de fasen in de ontwikkelingspedagogiek. En omdat ik de fasen die Folwer beschrijft herken in het jeugdwerk. 5.5.1 Faith development model van Fowler Het Faith development model van Fowler geeft op basis van empirisch onderzoek zes stadia van de geloofsontwikkeling aan. Deze stadia verhouden zich hiërarchisch tot elkaar. En de volgorde is niet omkeerbaar. Elke fase sluit aan bij de voorgaande en geeft een bredere visie op dingen. In elke periode komen nieuwe geloofskwaliteiten op die naast de ontwikkelingen van de vorige fasen komen zonder deze te verdringen. Het geloof is in iedere fase van gelijke waarde. De ene fase is dus niet meer of beter dan de vorige. Stadium 0 Het ongedifferentieerde geloof (0-3 jaar) Dit stadium wordt door Fowler als een voorstadium beschouwd. Als argument geeft hij hiervoor dat kind kan pas geloven wanneer het kan praten. Stadium 1 Het intuïtief – projectieve geloof (4-7 jaar) Als kinderen gaan praten, komt er een zekere ordening van emotionele en met het verstand waargenomen ervaringen. Fantasie en werkelijkheid lopen nog sterk door elkaar, er is nog geen sprake van logisch denken in deze fase. Het kind projecteert voor zichzelf op intuïtieve wijze het geloof, zoals het past bij de leefomgeving van het kind. Ouders kunnen in deze fase veel van hun eigen standpunten in het kind ontdekken, maar zullen ook verbaasd zijn over het eigene van het geloof van de kleuter. De kinderen in deze levensfase zien God als concreet persoon. De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
28
Stadium 2 Het mythische – letterlijke geloof (6-12 jaar) Vanaf 6 jaar leren de kinderen ‘concreet en operationeel’ denken (Piaget). Het kind kan oorzaak en gevolg reacties begrijpen. Het kan bepaalde dingen sorteren en groeperen. Fantasie en werkelijkheid kunnen in deze fase goed van elkaar worden onderscheiden. Het abstracte denken moet nog worden ontwikkeld. Waardoor deze fase gekenmerkt word door concreetheid. Betekenissen worden altijd ééndimensionaal verstaan. Verhalen en voorstellingen worden letterlijk genomen (mythisch). Kinderen onder de tien jaar kunnen een gelijkenis niet als een gelijkenis opvatten. De kinderen hebben een antropomorfische voorstelling, dat wil zeggen dat God naar menselijke maatstaven en gedachten wordt voorgesteld. Deze voorstelling wordt letterlijk opgevat. Stadium 3 Het synthetische – en conventionele geloof (12-18) Tussen het elfde en veertiende levensjaar vind er een revolutie in de structuur van het menselijk denken plaats. Men kan langzamerhand formeel en operationeel denken dat wil zeggen; abstract en symbolisch. Ook ontwikkelt zich in deze fase het vermogen om zich in te leven in de ander. In deze fase integreren de jongeren de beelden die het van zichzelf heeft en die aangedragen worden door andere mensen die voor de jongere betekenisvol is, tot een bruikbare identiteitsvorm. Ook hun levensoriëntatie, geloven, wordt op deze manier gevormd. In deze fase is de behoefte van het samen geloven in een groep, wederkerig met elkaar verbonden te zijn, opvallend gebleken. Omdat de adolescent nog geen of niet voldoende greep heeft op zichzelf om tot een autonoom oordeel of handelen te komen, spiegelt hij zich in deze fase zich aan een veelbetekenende andere, waaraan hij zich veel aanpast en waarmee hij zijn werkelijkheid onder andere vormgeeft. Deze fase duurt zeker tot het 18e levensjaar maar veel mensen bereiken de volgende fase pas rond de 30 á 40 jaar. Wat hier boven beschreven is kun je verbinden aan wat onder punt 4.2 beschreven word over het opnieuw inpakken van de omgevallen boekenkast. Stadium 4 Het zelfstandig reflectieve geloof. Deze fase begint niet voor de leeftijd van 17 á 18 jaar, maar velen komen pas tussen de 30ste en het 40ste levensjaar aan deze fase toe of zelfs helemaal niet. Het sleutelwoorden in deze fase is ‘identiteit en verantwoordelijkheid’. Door zelfstandig nadenken worden de mensen in deze fase zich steeds meer bewust van deze verantwoordelijkheid. Onafhankelijk van anderen, voelt men zich verantwoordelijk voor zijn/haar eigen levenstijl, overtuiging en attitudes. In dit proces worden allerlei overtuigingen, gewoonten, ideeën kritisch bekeken en getoetst. Vaak is het zo dat, als ‘iets’ de toets van de kritiek niet heeft doorstaan ook letterlijk afstand genomen word van de persoon die staat voor die overtuiging. Vaak groeien mensen in deze fase uit elkaar in het proces van op weg naar een eigen identiteit. Stadium 5 Het paradoxale en consoliderende geloof. Deze fase kenmerkt zich voornamelijk door zingeving en intergratie. Het is in deze fase een zoektocht naar bestendiging van het geloof. Dit gebeurt door kritische erkenning van het sociaal onbewuste, diepgewortelde, onbewuste mythen, ideaalbeelden. Al deze thema’s worden onder de loep genomen en op waarde geschat. Stadium 6 Het universele geloof. Kenmerkend voor deze fase is het God-grounded leven: het hartstochtelijke streven naar een rechtvaardige wereld die men niet verzonnen heeft, maar die in overeenstemming is met de goddelijke wil. Deze fase typeert Fowler als zeer zeldzaam. 5.5.2 Kritieken op het Faith development model Op dit model zijn terechte kritieken die de volgende strekking hebben: Het model richt sterk op de cognitieve processen en heeft weinig aandacht voor de persoonlijkheid. Het model is meer gericht op het hoofd dan op het hart. Verder sluit de benadering van de constante stadia theologische begrippen als genade uit. De bekering van een christen is niet afhankelijk van geloofsontwikkeling, maar van de Heilige Geest. Toch vind ik dit model voor mijn onderzoek erg waardevol, omdat het enige inzicht geeft in de verschillende fase van geloven. Door het inzicht deze ontwikkelingsfase kan gezocht worden hoe je men nieuwe wegen kan wijzen in het geloof. De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
29
Samenvattend De volgende opbrengsten uit dit hoofdstuk over geloofsopvoeding zijn relevant in het beantwoorden van de onderzoeksvraag: Geloofsopvoeding: - Groeiend besef dat je en geliefd kind bent van God; dit erkennen, geloven en ervaren is de kern van geloofsopvoeding. - Je identiteit vinden als beelddrager van God; we zijn geschapen als beelddragers van God - De schepping, zondeval en verlossing hebben direct te maken met de identiteit van de mens. - God is gericht op de gehele mens; dit uit zich in drie elementen waar de geloofsopvoeding op gericht is: Hoofd, hart en handen. Invloeden op de geloofsopvoeding: - Karakter; twee basishoudingen: introvert en extrovert - Psychologische functies; vier denktypen: denktype, gevoelstype, waarnemingstype en intuïtietype. - Leerstijlen; doener, dromer, denker en beslisser. - Verschillende fasen in de geloofsontwikkeling.
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
30
Hoofdstuk 6 Literatuurstudie – Organisatie Om tot een antwoord te komen op de derde en laatste subvraag van mijn onderzoeksvraag heb ik mij verdiept in literatuur met betrekking tot de organisatie. In het volgende wil ik hier op in gaan. In mijn zoektocht naar geschikte literatuur over organisatie en veranderkunde, kwam ik terecht bij Caluwé en Vermaak; een handboek voor veranderkunde. Wat zij beschreven herkende ik in de kerkelijke organisatie vandaar dat ik voor dit boek heb gekozen als uitgangspunt voor dit hoofdstuk. Stel u voor dat u scheidsrechter, aanvoerder, speler of toeschouwer bent van een ongebruikelijke voetbalwedstrijd. Het veld waarop de wedstrijd wordt gespeeld is rond. Er zijn diverse doelen die willekeurig verspreid liggen rondom het ronde veld. Mensen kunnen aan de wedstrijd deelnemen en weer weggaan wanneer ze maar willen; ze kunnen ballen in de wedstrijd brengen wanneer ze maar willen; ze kunnen zeggen: dit is mijn doel, wanneer ze maar willen, zo vaak als ze maar willen en voor zoveel doelen als ze maar willen. De hele wedstrijd wordt gespeeld op een hellend speelveld en de wedstrijd word gespeeld als of het van betekenis is. (Caluwé en Vermaak, 2006, blz 23) Caluwé en Vermaak geven met bovenstaand voorbeeld aan hoe dubbelzinnig organisaties kunnen zijn. Ze noemen hierbij drie gebieden die belemmerend kunnen werken op een organisatie; vage doelstellingen, onduidelijke werkprocessen en wisselende participatie. Ik zal hieronder deze gebieden uitwerken die ik zal illustreren met praktijkvoorbeelden uit de gemeente. Vage doelstellingen Geformuleerde doelen die voor velerlei uitleg vatbaar zijn. Ze dekken een bonte variëteit aan activiteiten en acties. Waardoor iedereen kan zeggen: ‘Dat is mijn doel’ Doelen worden vaak gesteld op een manier dat ze meningsverschillen overbruggen. Dit maakt dat doelen vaak zeer dubbelzinnig geformuleerd worden en voor verschillende interpretaties vatbaar. Een voorbeeld hiervan is het beroepprofiel. Punt één hierin zegt dat de te beroepen predikant, eigentijds, duidelijk, aansprekend moet preken. Aan dit punt van het beroepingsprofiel kan iedereen een andere betekenis geven. Voor jongeren kan bijvoorbeeld iets anders aansprekend zijn dan voor ouders, zo ook met eigentijds. Wat is duidelijk? Onduidelijke werkprocessen Veel mensen in de organisatie hebben nauwelijks inzicht in de manier waarop dingen worden aangepakt of in processen die de resultaten van de organisatie bepalen. Mensen doen vaak dingen naar hun beste vermogen en inzicht, maar dat is nog geen garantie voor een goed resultaat. Een lastige vraag hier bij is: ‘Wat is goed en wat niet?’ Veel gemeenteleden zijn hard aan het werk met het jeugdwerk, maar vrijwel niemand weet wat de ander doet, er vind geen afstemming plaats over het algemene jeugdbeleid. Een voorbeeld van deze onduidelijke werkprocessen is de vraag: wie is er verantwoordelijk voor het jeugdwerk? De kerkraad zegt: ‘De mentoren die we hebben aangesteld.’ De mentoren zeggen: ‘De kerkenraad want door hen zijn wij aangesteld ‘. Het resultaat is dat beide partijen dingen van elkaar verwachten en teleurgesteld raken in het feit dat er maar niets gebeurt. Wisselende participatie (deelname) De betrokkenheid van personen of groepen bij verschillende organisatie activiteiten wisselt vaak. Hierdoor is het moeilijk om structuren helder te krijgen. Wie beslist mee over wat? Wie hoort tot welke groep, commissie? Wie zit bij welke vergadering? Wie is verantwoordelijk? Iedereen zal hier op een ander antwoord geven. Binnen het jeugdwerk heb je met veel wisseling te maken. Het eigene aan een leeftijdsbegrensde doelgroep is, dat er veel verloop is. Mensen bereiken de doelgroep en ontgroeien de doelgroep. Dat merk je in de kerk in Zuidhorn ook. Daarnaast is de doelgroep 16+ jongeren sterk in beweging: ze krijgen bv een relatie en de vriend of vriendin woont in De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
31
een andere plaats, hierdoor komen ze niet meer of minder op vereniging omdat ze dan bij hun vriend/vriendin zijn. Of jongeren die gaan studeren in Groningen en besluiten om op de studentenvereniging te gaan en hierdoor geen tijd meer hebben voor activiteiten in de kerk. Deze twee redenen maken dat er ook veel verloop is binnen de verschillende commissies. Het is daarom erg moeilijk de structuur en de continuïteit binnen het jeugdwerk in stand te houden. Ook is het uiterst moeilijk om een goed overzicht te krijgen van de jongeren. Wie verdwijnen naar een kerkleven in bv Groningen of zijn met de studentenvereniging actief met het geloof bezig? En welke jongeren verdwijnen naar de zijlijn van de kerk en dreigen we hierdoor te verliezen? Aansluitend bij de wisselende participatie van Caluwé en Vermaak, beschrijft Hendriks het gevaar van de vrijblijvendheid in de kerken. Als heersende trend ziet hij dat de deelname terugloopt en de betrokkenheid verminderd. Hendriks geeft aan dat deze trend reden is tot zorg, omdat het geloven hierdoor op het spel staat. Het is wetenschappelijk en theologisch te onderbouwen dat we voor het geloof een gemeente of kerk, in welke vorm dan ook nodig hebben. De godsdienstsocioloog Dekker spreekt van een min of meer wetmatige ontwikkeling dat zonder kerk godsdienstigheid moeilijk te handhaven is. De theoloog Berkenhof zegt dat theologisch gezien participatie aan een gemeenschap nodig is. We maken immers deel uit van het verbond met God. ‘Dit verbond kan alleen in zijn totaliteit worden beleefd in een gemeenschap waarin zij elkaar steunen en door elkaar verijkt worden’. (Hendriks, 1990, 16) Hendriks komt hierdoor tot de conclusie dat we zorgvuldig om moeten gaan met de trend van afnemende participatie en deelname. Hij reikt hiervoor verschillende uitgangspunten aan. Allereerst is het van belang dat we beseffen en elkaar er aan herinneren dat niet wij mensen, maar het is Christus die Zijn gemeente bouwt. En dat Hij het fundament is van de gemeente. Zo bent u dus geen vreemdelingen of gasten meer, maar burgers, net als de heiligen, en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, met Christus Jezus zelf als de hoeksteen. Vanuit hem groeit het hele gebouw, steen voor steen, uit tot een tempel die gewijd is aan hem, de Heer, in wie ook u samen opgebouwd wordt tot een plaats waar God woont door zijn Geest. (vertaling NBV) (Paulus, Efeziërs 2:19-22) Het tweede uitgangspunt om te realiseren dat God geen medewerker is van ons maar dat we medewerkers zijn van God. Geen werknemers, maar medewerkers: De mens is het middel dat God gebruikt in Zijn gemeente. Verder is het belangrijk dat we op de juiste manier kijken naar de feiten in de kerk. We moeten de problemen in de gemeente niet zien als te accepteren feiten en onvermijdelijke ontwikkelingen. Maar beseffen dat het sociale feiten zijn. Hendriks bedoelt hiermee, dat het feiten zijn die door ons mensen geschapen zijn én dus ook veranderen kunnen. Het veranderen van sociale feiten is niet gemakkelijk omdat ze deel zijn van de menselijke cultuur -de wereld om ons heen. Hendriks typeert de cultuur als een dwingende invloed in ons leven. Tot slot zegt Hendriks dat het belangrijk is rekening te houden met de ontwikkelingen in de samenleving die invloed hebben op het gemeente-zijn. Maar los van deze ontwikkelingen geeft Hendriks aan dat het belangrijk is te beseffen dat de mogelijkheden binnen de gemeente vaak onvoldoende worden benut. Eén van de belangrijkste onbenutte krachten is volgens Hendriks het serieus nemen van de medewerkers in de gemeente. Deze gemeenteleden, de medewerkers van God, moeten primair gezien worden als subject en niet als object en ze moeten zo worden ingezet als medewerkers en hun mogelijkheden aansporen en gebruiken in de opbouw van de gemeente van Christus. Naast deze uitgangspunten beschrijft Hendriks vijf factoren die de gemeente beïnvloeden: klimaat, leiding, structuur, doelen/taken en identiteitsconceptie. Deze vijf factoren hangen onderling nauw met elkaar samen. In het volgende figuur wordt dit inzichtelijk gemaakt:
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
32
Doelen/taken
Structuur
Identiteit
Klimaat
Leiding
Figuur 3 – De vijf factoren van Hendriks
In het maken van beleid moet volgens Hendriks met al deze factoren rekening worden gehouden. De vraag hierbij is hoe de vijf factoren zo kunnen worden ingezet, dat ze de beste bijdrage leveren aan de gemeenteopbouw. Hendriks zegt hier het volgende over: Klimaat Bij het bereiken van een positief klimaat zijn de volgende dingen belangrijk: - De mensen in de organisatie moeten serieus genomen worden door rekening te houden met hun wensen, ervaringen en mogelijkheden. - Communicatieprocessen moeten gericht zijn op alle richtingen van boven naar beneden, van beneden naar boven en tussen groepen op het zelfde niveau. Informatie moet in de volle omvang gepresenteerd worden en uiteraard moet de informatie correct zijn. - De besluitvorming moet worden gedaan op het niveau waar de meeste informatie is. Verder is het van belang dat alle mensen voor wie het besluit consequenties heeft, bij deze besluitvorming betrokken worden. - Het formuleren van de doelen is zeer belangrijk in de gemeente er zijn volgens Hendriks twee extreme voorbeelden te bedenken hoe dit in de gemeente vorm gegeven kan worden. o De kerkenraad formuleert de doelen en dropt deze vervolgens in de gemeente o De doelen worden geformuleerd en door de groep/de organisatie vastgesteld Stimulerende leiding Een stimulerende leiding heeft de volgende kenmerken volgens Hendriks. - Het karakter van de leiding moet dienend, ondersteunend en helpend zijn - Er zijn twee soorten functies in het leiding gevende proces sociaalgericht en taakgericht. Bij sociaalgerichte leiding richt men zich op mensen in de organisatie. Bij taakgericht worden de menselijke sociale aspecten verdrongen door dat de focus primair ligt op het uitvoeren van de taken. - Tot slot heeft een leiderschapstijl vergaande gevolgen voor de relatie tussen leiding en leden er zijn grof weg twee stijlen te onderscheiden: o De autoritaire houding kenmerkt zich door afstand en bovenaf beschikking. o De coöperatieve houding kenmerkt zich door vertrouwen, interne eenheid en harmonie. Structuur In een organisatie heb je te maken met verschillende structuren. - De structuur hangt nauw samen met de doelen van de organisatie en zijn van beslissende betekenis voor de structuur. Welke taakgroepen zijn er nodig voor deze doelen - Structuur en macht: het gaat hier om legitieme macht. Mensen hebben macht op basis van kennis, deskundigheid of positie in overeenstemming met de gestelde doelen.
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
33
Doelen/taken Onder een doel verstaat Hendriks datgene wat wordt na gestreefd met een taak. Belangrijk is dat er heldere, duidelijke doelen, die relevant en haalbaar zijn en die de medewerkers inhoudelijk aanspreekt. Missie is van belang want zij geeft richting aan alle activiteiten, maar verschaft ook een gemeenschappelijke identiteit. Op het uitvoeren van de taken en de kwaliteit van deze uitvoering hebben alle vijf factoren invloed. Identiteitsconceptie Dit houdt in dat het eigene van de organisatie iets kenmerkend is en dat haar onderscheidt van andere groeperingen. Samenvattend De volgende punten zijn van belang in het zoeken naar een antwoord op de onderzoeksvraag. Uitgangspunten: - Niet mensen maar Christus bouwt Zijn kerk. Wij zijn medewerkers van God. - Problemen in de gemeente zijn sociale feiten, en dus te veranderen - Rekening houden met de invloed van de samenleving - Mogelijkheden binnen de gemeente goed benutten Duidelijke doelen: - Korte termijn doelen; doelen per jaar, en ook per verenigingsavond. - Langer termijn doelen; visie op geloofsoverdracht in de gemeente 0-20 jaar - Voorwaarde voor deze doelen is dat ze eenduidig zijn, zodat iedereen dezelfde doelen heeft en dat deze doelen de medewerkers inhoudelijk aanspreekt Structuur: - Taken verdelen binnen de verenigingscommissie - Wie is verantwoordelijk voor wat? Kerkenraad is eindverantwoordelijk. Hoe betrek je die bij het jeugdwerk? - Overzicht creëren van de activiteiten onder de jeugd 16+ Continuïteit: - Beleid - Overzicht van de activiteiten - Communicatie: in volle omvang, in alle richtingen en correct. - Verloop van de doelgroep Stimulerende leiding: - Het karakter van de leiding moet dienend, ondersteunend en helpend zijn - Sociaalgericht, niet alleen gericht op de taken en doelen, maar op de medewerkers. - Voor het positieve klimaat van de organisatie is het belangrijk dat de medewerkers zich belangrijk voelen in de organisatie, dat ze verantwoordelijkheden krijgen.
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
34
Hoofdstuk 7 Analyse Inleiding In hoofdstuk 2.2 heb ik de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: Wat zijn de belemmerende en stimulerende factoren in het verenigingswerk 16+ binnen de kerkelijke context en hoe kunnen we de belemmeringen wegnemen? Op basis van de informatie van de kerkenraad, gesprekken met gemeenteleden in verschillende functies en rollen, heb ik gekozen de volgende subvragen te beantwoorden die van belang zijn om antwoord te kunnen geven op de bovenstaande onderzoeksvraag: - - - -
Wat zijn kenmerken en functies van jeugdcultuur? o Kenmerken van de jeugdcultuur o Functies van de jeugdcultuur o De groep Wat zijn kenmerken van geloofsoverdracht? o Vanuit de Bijbel o Tegenwoordig Wat zijn kenmerken van een organisatie? o Doelen o Werkprocessen o Participatie Welke kenmerken en functies van zowel jeugdcultuur als geloofsoverdracht als organisatie komen ook terug in de empirische onderzoeksgegevens en welke worden onderbelicht?
Na de literatuurstudie over de drie componenten binnen het verenigingswerk: jeugdcultuur, geloofsopvoeding en organisatie ga ik in dit hoofdstuk de verbinding leggen met de empirische gegevens. Om zo de laatste onderzoeksvraag te beantwoorden: Welke kenmerken en functies van zowel jeugdcultuur als geloofsoverdracht als organisatie komen ook terug in de empirische onderzoeksgegevens en welke worden onderbelicht? In de interviews zijn verschillende actoren benadert: - Jongeren die wél naar vereniging gaan, - jongeren die er niet heen gaan, - ouders, - ouderlingen, - mentoren, - coaches - leden van de verenigingscommissie. De functies van coach en mentor zijn begeleidende functies binnen het jeugdwerk. De coach voornamelijk op het gebied van geloofsoverdracht en de mentoren hebben daarnaast ook een rol op het organisatorische vlak. Je kunt dan voor de coach denken aan het begeleiden van de verenigingsgroepen als een ‘ouder’ lid en voor de mentor aan het richting geven aan de organisatie van de verschillende onderdelen van het jeugdwerk ( jeugdsoos, Bijbelstudie, themadiensten, etc.). De verenigingscommissie is een commissie van jongeren in de leeftijdscategorie 16+ die de organisatie van de verenigingen op zich neemt.
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
35
Bovenstaande is in het volgende schema weergegeven:
Ouders
Ouderlingen Jeugdcultuur Mentoren
Jongeren Wel
Geloofsopvoeding
Jongeren niet Coaches
Organisatie
V E R E N I G I N S W E R K
Verenigingscommissie
Figuur 4 –Analysemodel-
In dit hoofdstuk laat ik de drie componenten, jeugdcultuur, geloofsopvoeding en organisatie, die ik in de literatuur heb bestudeerd, de revue passeren, daarbij maak ik een analyse van hoe de verschillende actoren tegen deze drie componenten aankijken en waar we de verschillen en overeenkomsten zien. 7.1 Jeugdcultuur Vanuit de literatuur ben ik tot een clustering gekomen van aspecten die een rol spelen binnen de jeugdcultuur. In onderstaande zal ik vanuit die clustering de interviews analyseren om na te gaan in hoeverre hiervan gebruik gemaakt wordt, of dat er misschien niet over nagedacht is. De wereld van tegenwoordig - De wereld trekt als een magneet, wat doen wij als kerk als tegenkracht? - Hectiek van het leven en de wereld en de 24/7 informatiemaatschappij. Met betrekking tot het eerste punt geven de meeste ouders aan dat het van belang is dat de jongeren van de kerk elkaar ontmoeten, contacten onderhouden en samen plezier maken. Dit kan te maken hebben met het feit dat de jongeren zich meer verbinden met mensen en dingen in de wereld buiten de kerk, dan binnen de kerk. Kijkend vanuit het tweede punt zien we de volgende opmerkingen. Jongeren die niet op vereniging komen geven aan dat ze ‘geen puf meer hebben voor discussies’, of dat ze nachtdiensten moeten draaien. De verenigingscommissie geeft als een deel van het probleem de vrijblijvendheid aan. Dit kan te maken hebben met de hectiek van de wereld om de jongeren heen, er gebeurt zoveel, er wordt van veel kanten een beroep op ze gedaan, er moeten dus prioriteiten worden gesteld. Daarnaast geeft de verenigingscommissie aan dat je moet aansluiten bij de wereld waarin jongeren leven, als je dus een Bijbelstudie hebt, breng die dan in relatie met het leven van de jongere. De mentoren onderschrijven dit belang. Zowel jongeren die wel op vereniging komen, als de ouders, ouderlingen en de coaches gaan hier verder niet op in. De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
36
Ontwikkeling van jongeren - Onzekerheid; door lichamelijke en geestelijke veranderingen lijkt niets meer wat het was in de wereld van de jongere. - Loslaten; eigen keuzes maken. - Identiteit; wie ben ik? wie wil ik zijn? Is iemand blij met mij? Goedkeuring, gezien worden en bevestiging zijn in deze fase van groot belang. - Levensvragen; wat wil ik met de boeken in mijn boekenkast? Jongeren die niet op vereniging komen geven aan een probleem te hebben met de groepsvorming. Vanuit de literatuur kunnen we dit onderbrengen bij onzekerheid en het zoeken naar identiteit. Vragen als ‘Wie ben ik’, ‘Waar pas ik bij’, ‘Is iemand blij met mij’. Je kunt dit zien als de onzekerheid om al dan niet geaccepteerd te worden door de groep(en). Ook eerdere negatieve ervaringen houden hiermee verband bijvoorbeeld de opmerkingen: ‘Niet iedereen kwam aan het woord in de groepsbesprekingen’, ‘er vielen stiltes’, ‘leeftijd is ongelijk opgebouwd’. Dit alles leidt er toe dat jongeren in verwarring raken, ze weten hun plek niet, weten niet wat er van ze verwacht wordt. Je herkent dit in de literatuur waar gesproken wordt over onzekerheid en identiteit. Jongeren die wel naar vereniging gaan geven aan dat ze voorkeur geven aan groepen die ingedeeld zijn naar leeftijd. Ook de vrijblijvendheid van vereniging is te plaatsen onder het loslaten wat aangegeven wordt als kenmerk van de jeugdcultuur; het maken van eigen keuzes. Vragen die bij dit losmaken kunnen spelen zijn: ‘Hoe belangrijk vind ik vereniging in mijn persoonlijk geloof en welke prioriteit geef ik daaraan?’‘Is mijn geloof wel iets wat ik wil vasthouden (is het wel mijn geloof)?’ Deze vragen zijn te verbinden met het zoeken naar de eigen identiteit wat past in deze levensfase van de jongeren. Jongeren die wel op vereniging komen geven aan dat de overgang van de 16- naar de 16+ een (te) grote overgang is. Dit valt te verbinden aan wat de literatuur zegt over de onzekerheid waar de jongeren in deze levensfase mee te kampen hebben: ‘Waar ben ik terecht gekomen en wat wordt er van mij verwacht?’ Omdat in deze leeftijd door geestelijke en lichamelijke ontwikkelingen van de jongeren, niets meer lijkt zoals het was, kan dit een uiterst onveilige ervaring zijn voor hen. Zowel ouders, ouderlingen als de verenigingscommissie noemen geen punten wat hiermee verband houden. Generatie - Ze maken deel uit van een andere generatie, groeien op in een volstrekt andere maatschappij. - Verscheidenheid en verandering; hoe bereik je jongeren binnen een steeds veranderende generatie - Zorgen om de jongerengeneratie is van alle eeuwen. Het punt van de generatie wordt alleen genoemd bij de verenigingscommissie. Zij geven aan dat ze zoeken naar een afwisselend programma voor de verenigingsavonden. In de PR wordt rekening gehouden met de steeds veranderende jeugdcultuur en wordt getracht door prikkelende uitnodigingen de belangstelling voor de jeugdvereniging aantrekkelijk te houden om zo aan te sluiten bij de generatie van nu. Ook het programma en de Bijbelstudies worden actief en afwisselend aangeboden. Verder zien we het gebied van de jeugdcultuur niet terug komen in de interviews. Opvallend is dat de actoren uitsluitend het doel benoemen van de verenigingen, los van de ontwikkeling van de jongeren. Ik denk dat, bij ouders, coaches, de mentoren, en de ouderlingen, dit deels komt door onwetendheid van deze razendsnelle veranderende generatie. Deze actoren missen het inzicht hoe snel de maatschappij veranderd. Daarnaast kijken ze terug vanuit hun eigen ervaringen als jongere in het verenigingsleven. Groepsconformisme - Peergroup is van groot belang voor de jongeren; is de kerk een groep waar ze in willen leven? Is dat de groep waarmee ze zich willen identificeren? - Experimenteren; hoe ver kan ik gaan? - Partnerschap; de andere sekse is van belang in de ontwikkeling - Verscheidenheid en verandering; hoe breng je verschillende groepen bij elkaar. Jongeren die niet naar vereniging gaan geven aan dat ze geen binding hebben. Dit heeft te maken met het groepsconformisme. Ze identificeren zich met andere groepen: ‘Ik ga niet met mensen uit Zuidhorn om’, ‘niet veel met mensen in de kerk’, ik heb mijn familie en dat is voor mij genoeg’. De druk vanuit de groep heeft ook zijn invloed op deze jongeren. Uitspraken als ‘Ik twijfel aan mijn geloof en denk dat mensen me gek aankijken als ik toch kom’, ‘Er is veel gebeurd met jeugd in de kerk, ik ga daar niet schijnheilig tegenover zitten’. De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
37
Ook spelen vooroordelen bij de jongeren uit deze groep een rol. Uitspraken als: ‘Mensen zeggen niet wat ze echt vinden, irritant!’, ‘ik mis de eigenheid in het geloof’, ‘jongeren komen alleen maar naar vereniging om hun ouders te plezieren’. Deze uitspraken zijn te verbinden aan de Einstein generatie. Voor de jongeren van nu, is echtheid belangrijk. Ze doen dus geen dingen waar ze niet achter (kunnen) staan. Concluderend kunnen we zeggen dat de groep die wel naar vereniging gaan op de vereniging de groep jongeren treffen waarmee ze zich willen conformeren. Bij de jongeren die niet naar verenging gaan zien we het tegenovergestelde.Zij willen zich niet aan de jongeren van de vereniging conformeren. In de antwoorden van de ouders, ouderlingen, mentoren en de verenigingscommissie heb ik geen informatie gevonden die een relatie heeft met dit onderwerp. Groepsdynamica - Voorwaarden; veiligheid De groep jongeren die niet op vereniging komen geven aan dat het gebrek aan veiligheid in de groep voor hen een reden is niet op de vereniging te komen. Ook ouders sluiten bij deze voorwaarde aan. Ze hebben het over een onveilige sfeer en het niet goed begeleiden van groepsprocessen. De mensen die wel op vereniging komen hebben geen moeite met onveiligheid. Wel geven ze aan dat ze het belangrijk vinden, als jeugd van de gemeente beter om elkaar te denken. De coach beschrijft zijn rol om juist deze groepsdynamica te begeleiden. De invulling daarvan verschilt per coach; de één geeft aan zich te focussen op het gespreksleider zijn, de ander legt het accent op het zuiver coachen en weer een ander ziet zijn taak in het bewaken van het groepsproces. De verenigingscommissie en mentoren gaan hier verder niet op in. 7.2 Geloofsopvoeding De volgende opbrengsten uit het hoofdstuk over geloofsopvoeding zijn relevant in het beantwoorden van de onderzoeksvraag: Geloofsopvoeding - Groeiend besef dat je een geliefd kind bent van God; dit erkennen, geloven en ervaren is de kern van geloofsopvoeding. - Je identiteit vinden als beelddrager van God; we zijn geschapen als beelddragers van God - De schepping, zondeval en verlossing hebben direct te maken met de identiteit van de mens. - God is gericht op de gehele mens; dit uit zich in drie elementen waar de geloofsopvoeding op gericht is: Hoofd, hart en handen. In onderstaande zal ik vanuit deze bovenstaande clustering de interviews analyseren om na te gaan in hoeverre van bovenstaande punten gebruik gemaakt wordt, of dat men er misschien niet over nagedacht heeft. In de empirische gegevens valt op, dat de ouderlingen meer gericht zijn op feitenkennis en praktijk: ‘Samen bezig zijn met Gods woord’, ‘kennis van de Bijbel krijgen’, ‘geloofsvorming is toetsen van meningen, praten over je plek als christen in de maatschappij’. De verenigingscommissie vindt vooral de praktijk van het geloof belangrijk: ‘het is goed om mensen te laten communiceren over het toepassen van het geloof in het dagelijkse leven’, ‘je moet voorwaarde scheppen om als jongeren samen over het geloof te praten’. We zien dit eveneens terug bij de ouders; ‘Gods woord onderzoeken en leren kennen’ is essentieel, ‘Bijbelstudie doen, bidden en geloof in de praktijk brengen. Elkaars moeite delen en samen bidden. De mentoren steken meer in op de relatie met God. ‘Doel van de vereniging is het ontmoeten van God en van elkaar’, ‘in een veilige en open sfeer praten en nadenken over jou relatie met de drie-enige God, en hoe je dat in het dagelijkse leven vorm kunt geven’. Bij de coaches zien we dat drie van de vijf coaches gericht zijn op kennis en de praktijk. De andere twee zijn wel gericht op de relatie met God. De jongeren die wel en niet op vereniging komen hebben we de vraag naar het doel van de verenigingen niet gesteld. Wel zien we in de antwoorden op de vraag naar verbeterpunten voor de vereniging; dat ze daarin aangeven dat ze de relatie met elkaar en God belangrijk vinden. De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
38
Het aspect van de relatie zien we ook terug bij de opmerking van een coach. ‘Jongeren kunnen/durven niet te danken/bidden’. Bidden is een van de uitingen van de relatie die we met God hebben. Invloeden op de geloofsopvoeding - Karakter; twee basishoudingen: introvert en extrovert - Psychologische functies; vier denktypen: denktype, gevoelstype, waarnemingstype en intuïtietype. - Leerstijlen; doener, dromer, denker en beslisser. - Verschillende fasen in de geloofsontwikkeling. Op de invloed van de geloofsopvoeding wordt weinig gezegd door de actoren. Alleen ouders en coaches geven aan dat het belangrijk is de Bijbelstudies zo te maken dat ze voor alle jongeren toegankelijk zijn. Verder blijven de invloed van karakter, psychologische functies, leerstijlen en de fasen in de geloofsopvoeding buiten beeld bij de actoren. Ik denk dat dit logisch is. De actoren zijn gericht op de praktijk, niet op de theorie. 7.3 Organisatie De volgende punten zijn van belang in het zoeken naar een antwoord op de onderzoeksvraag. Uitgangspunten - Niet mensen maar Christus bouwt Zijn kerk. Wij zijn medewerkers van God. - Problemen in de gemeente zijn sociale feiten, en dus te veranderen - Rekening houden met de invloed van de samenleving - Mogelijkheden binnen de gemeente goed benutten We hebben aan de actoren geen vragen gesteld in deze richting. Duidelijke doelen - Korte termijn doelen; doelen per jaar, en ook per verenigingsavond. - Langer termijn doelen; visie op geloofsoverdracht in de gemeente 0-21 jaar - Voorwaarde voor deze doelen is dat ze eenduidig zijn, zodat iedereen dezelfde doelen heeft en dat deze doelen de medewerkers inhoudelijk aanspreekt. In de empirische gegevens word duidelijk dat er geen tot weinig duidelijke doelen gesteld zijn. Het valt op dat verschillende actoren verschillende doelen aangeven. Bij de coaches vinden we verschillende doelen: ‘Het doel van de vereniging is dat de Bijbelstudies goed aansluiten bij de jongeren. Zodat ze voor iedereen toegankelijk zijn’, ‘jongeren stimuleren is de taak van de ouderlingen en predikanten, niet van de commissie’. Opvallend is dat er alleen korte-termijn-doelen gesteld zijn die niet eenduidig zijn. Ieder lijkt zijn eigen doelen te hebben. Dit zien we in de volgende citaten: Een lid van de verenigingscommissie geeft het volgende aan: “We weten van elkaar niet welke doelstelling we hebben”. Ook de doelen in de begeleiding van de mentoren verschillen. Binnen de verenigingscommissie worden verschillende verwachtingen aangegeven: ‘De mentoren moeten op de achtergrond aanwezig zijn, als wij er niet meer uitkomen’, ‘Ze moeten helpen de doelstellingen te bereiken’, ‘aanwezig zijn tijdens de vergaderingen’, ‘stimuleren en motiveren van de verenigingscommissie’, advies geven en begeleiden van de coaches’, ‘Steunen van de commissie; het is pittig, je krijgt kritieken en je moet het dan maar weer zien op te lossen als commissie. Steun van mentoren zijn hierin erg belangrijk en hebben we hard nodig’. De mentoren geven aan:’Samen optrekken, aanwezig zijn en de overall-structuur in de gaten houden’, ‘op de achtergrond meedenken’, ‘actief en gelijkmatig meedenken in de organisatie van de Bijbelstudieavonden, daarnaast de lijn naar de kerkenraad’.
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
39
Structuur: - Taken verdelen binnen de verenigingscommissie - Legitieme macht binnen de werkgroep - Wie is verantwoordelijk voor wat? De kerkenraad is eindverantwoordelijk. Hoe betrek je die bij het jeugdwerk? - Overzicht creëren van de activiteiten onder de jeugd 16+ Aangegeven word dat de structuur van de verenigingsavonden als plezierig word ervaren; ‘de structuur van de avonden; eerst plenair en daarna in groepen, zit goed in elkaar’. De jongeren die wel op vereniging komen en de mentoren geven dit aan. De coaches en de verenigingscommissie zeggen hier niets over. Ook de ouderlingen en de jongeren die niet op vereniging komen zeggen er niets over. Dit komt door dat deze actoren geen of weinig beeld hebben van de inhoud en de structuur van de avonden. Op het gebied van de structuur geven ouders verder het volgende aan: ‘Een aantal jaren heeft de organisatie van de vereniging op een laag pitje heeft gestaan. Hierdoor is het nu moeilijk om de kinderen nu naar vereniging te krijgen’. Door de leden van de verenigingscommissie wordt aangegeven, dat er binnen de commissie geen structuur is. De takenverdeling is niet duidelijk, ook de planningen van de vergaderavonden en de inhoud van de avonden zijn rommelig. Een aantal commissieleden varen daar wel bij, anderen vinden deze werkwijze erg hinderlijk. Ook geven verschillende actoren aan, dat er geen structuur zit in de planning van de verenigingsavonden. Tot slot wordt door coaches aangegeven, dat binnen de bestaande structuur de nieuwe coaches beter wegwijs gemaakt moeten worden in hun taak in het verenigingswerk. En dat de er meer mensen uit de gemeente bij het jeugdwerk betrokken moeten worden, met als doel ‘dat de gemeenteleden meer respect voor ons hebben’. Continuïteit - Beleid - Overzicht van de activiteiten - Communicatie - Verloop van de doelgroep Op het gebied van de continuïteit worden er op verschillende gebieden verbeterpunten worden aangedragen door de verschillende actoren. Wat opvalt, is dat er geen beleid is voor het verenigingswerk. Ouders geven hierbij aan dat er vanuit de kerkenraad beleid moet worden gemaakt; jongeren moeten een plek krijgen in de gemeente. Op het gebied van de communicatie geven de ouderlingen aan dat er weinig tot geen overleg plaatsvindt. Hierdoor weet de kerkenraad weinig tot niets van wat er op de verenigingen gebeurd. Verder word er aangegeven, dat de bestaande communicatielijn naar de kerkenraad, die via de mentoren loopt niet goed werkt. ‘Er wordt haast geen gebruik gemaakt van de communicatielijn via de mentoren’, ‘Er is overleg met de KKB, maar de meeste ouderlingen en diakenen hebben daar niets mee te maken’. Stimulerende leiding - Het karakter van de leiding moet dienend, ondersteunend en helpend zijn - Sociaalgericht, niet alleen gericht op de taken en doelen, maar op de medewerkers. - Voor het positieve klimaat van de organisatie is het belangrijk dat de medewerkers zich belangrijk voelen in de organisatie, dat ze verantwoordelijkheden krijgen. Het punt van de stimulerende leiding zien we men name terug bij de verenigingscommissie en de mentoren. De verenigingscommissie geeft aan dat het onduidelijk is waarin de mentoren hun begeleiden en hoe ze dat doen. Dit zien we doordat de leden verschillende verwachtingen aangeven die ze hebben van de mentoren: ‘Aanwezig zijn tijdens de vergaderingen’, ‘op de achtergrond aanwezig zijn, helpen waar nodig’, ‘advies geven en begeleiden van de coaches’. Ook in de antwoorden van de mentoren zien we verschillen: “Ik zie mijn taak naar de commissie als aanwezig zijn, de overall structuur in de gaten houden’, op de achtergrond meedenken’, ‘actief en gelijkmatig meedenken in de organisatie van de Bijbelstudie avonden en werken en de communicatielijn naar de kerkenraad’. De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
40
Hoofdstuk 8 Conclusie De onderzoeksvraag van mijn scriptie is: Wat zijn de belemmerende en stimulerende factoren in het verenigingswerk 16+ binnen de kerkelijke context en hoe kunnen we de belemmeringen wegnemen? In dit hoofdstuk zal ik conclusies formuleren uit de analyse van de literatuurstudie en de empirische gegevens, om zo een antwoord te geven op deze onderzoeksvraag. Tot slot zal ik deze scriptie afsluiten met een hoofdstuk over aanbevelingen om de belemmeringen in het jeugdwerk in Zuidhorn weg te nemen. 8.1 Jeugdcultuur Op basis van het literatuuronderzoek en de interviews zien we een aantal belemmerende en stimulerende factoren die een rol spelen in het verenigingswerk. Wat duidelijk wordt, is dat de verschillende actoren zich niet (voldoende) bewust zijn van de rol die de jeugdcultuur speelt binnen het verenigingswerk. We zien dit terug in het feit dat de ouderlingen niets zeggen op dit vlak. Maar ook bij de andere actoren komt dit summier terug. Het is dan ook van belang om daar meer op in te spelen en de verschillende betrokkenen toe te rusten op het vlak van de jeugdcultuur. Dit is van belang omdat de literatuur zegt: Als we de jongeren van nu willen begrijpen, is het volgende belangrijk: We moeten ons realiseren dat de jongeren van nu deel uitmaken van een nieuwe generatie, een generatie die is opgegroeid in een volstrekt andere wereld dan wij. Deze jongeren zijn dus uniek aangepast aan deze tijd en hebben daardoor beter grip op wat er in de maatschappij van nu gebeurt. De pijlers van de maatschappij anno nu zijn de 24/7 informatiemaatschappij, de beeldcultuur, de ver doorgevoerde commercie, het hoge welvaartsniveau en de multiculturele samenleving. Op een willekeurige dag in het leven komt een jongere in aanraking met al deze facetten. De gevolgen hiervan zijn groot. Het denken en doen van een complete generatie verandert fundamenteel. Fragment uit hoofdstuk 4 - De jeugdcultuur In de volgende alinea’s wil ik, op basis van de literatuur, aangeven waar de sterke punten en de verbeterpunten liggen van het verenigingswerk. De wereld van tegenwoordig Jongeren leven in deze turbulente tijd. Van alle kanten wordt er aan ze getrokken, zowel vanuit de kerk als vanuit ‘de wereld’. In de analyse zagen we dat de ouders er belang aan hechten dat hun kinderen binding hebben met de kerk(jeugd). Maar moeten we niet vergeten dat de jongere wel in deze wereld leeft en er ook door beïnvloed wordt. In de literatuur wordt hier het volgende over gezegd: In het bovenstaande zien we dat de invloed van de wereld om de jongeren heen, aan hun trekt als een magneet. Er wordt een constant een appél gedaan op de jongeren. Dit heeft invloed op het jeugdwerk in de kerkelijke gemeente.
Fragment uit hoofdstuk 4 - De jeugdcultuur
Hier is op dit moment niet voldoende aandacht voor. De 24/7 informatiemaatschappij blijft in de analyse van de empirische gegevens buiten beeld. Toch denk ik dat het van belang is om hier op in te spelen. De hectiek van het leven heeft nog een andere belemmerende factor. Jongeren hebben een druk leven. Uit de analyse kwam naar voren dat jongeren moe zijn, geen puf meer hebben. Een stimulerende factor die we kunnen noemen is het feit dat Bijbelstudies aansluiten bij het dagelijkse leven van de jongeren. De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
41
Ontwikkeling van jongeren Uit de analyse blijkt dat er te weinig rekening gehouden wordt met de ontwikkeling van de jongere. Groepsvorming wordt door jongeren die al wel op vereniging komen als een stimulerende factor gezien. Voor jongeren die niet op vereniging komen is dit juist een remmende factor, voor hen is de groepsvorming juist een reden om niet naar vereniging komen. Dit kan, naast dat het te maken heeft met de peergroup, ook te maken hebben met wat de literatuur zegt over de grote onzekerheid die de jongeren kunnen ervaren, waardoor de drempel om naar vereniging te gaan hoog word: De onzekerheid bij de jongeren komt voort uit hun lichamelijke en geestelijke verandering. Toen God het menselijke lichaam schiep, heeft Hij er een hormonale tijdbom ingeplant. Als deze tijdbom ontploft, schiet er door het lichaam een electro-shock die in alle cellen een enorme groeistuip teweeg brengt. Door deze groeistuip verandert het lichaam van de jongeren in een aantal jaren van een kinderlijk lichaam naar het lichaam van volwassenen. Dit is een ingrijpend proces. In de eerst plaats omdat de omgeving ineens anders tegen de jongeren aan gaan kijken. In de tweede plaats verandert ook veel op het verstandelijke niveau van de tieners. Waardoor zij de wereld op een heel andere manier gaan bekijken. Dingen die altijd van zelfsprekend waren lijken of zijn op eens anders. Dit brengt grote onzekerheid met zich mee. Fragment uit hoofdstuk 4 - jeugdcultuur Ook de vrijblijvendheid is een factor. Maar het is moeilijk te zeggen of het belemmerend is of stimulerend. Enerzijds heb je een gemotiveerde groep die naar vereniging gaat omdat ze er zin in hebben, anderzijds mist er een groep die er voor kiest niet te komen. Dat maakt dat je met een groot aantal gemotiveerde jongeren zit. Daarnaast wil je ook graag dat die anderen komen omdat wij geloven dat dit meerwaarde voor hen heeft. Het is wel van belang om je te realiseren dat deze vrijblijvendheid deel uitmaakt van de ontwikkelingsfase van de jongere. De jongere moet de mogelijkheid hebben om te kunnen kiezen, het proces van zelf keuzes (leren) maken. De literatuur zegt hier het volgende over: Volgens de klassieke ontwikkelingspsychologie zijn de volgende fasen, die een jongere doormaakt, te onderscheiden: Puberteit: de leeftijd van de seksuele rijping (10-15 jaar). Adolescentie: de leeftijd van maatschappelijke rijping en identiteitsontwikkeling (16- 22 jaar). Dit proces van losmaken heeft te maken met zowel de lichamelijke verandering als de losmaking van het ouderlijke milieu en de daarbijbehorende zoektocht naar een eigen identiteit, met een eigen waardepatroon. Over het algemeen brengt deze fase veel onzekerheid en zelfs angst met zich mee. Alles, of veel van wat vanzelfsprekend leek, komt op losse schroeven te staan. Als het ene niet klopt, waarom zou het andere dan wel kloppen? Als de wereld niet in elkaar zit zoals de ouders dat hebben voorgesteld, hoe dan wel? Wat ik onder 4.1 beschreef als de metafoor van de omgevallen boekenkast. De boeken moeten één voor één op gepakt worden en beoordeeld: wil ik dit wel in mijn kast hebben staan? En zo ja, waar wil ik hem dan neer zetten? Welke waarde geef ik er dan aan? De jongeren komen door deze zoektocht op eigen benen te staan en maken zich los van het voorgeslacht. Fragment uit hoofdstuk 4 - jeugdcultuur Generatie Een belemmerende factor is ook dat de verschillende actoren zich niet bewust lijken te zijn van het feit dat ze met een nieuwe generatie jongeren te maken hebben die anders met dingen omgaan dan dat vroeger gedaan werd. Het werkt dus niet om hen op die ‘oude’ manier te benaderen. We moeten ons realiseren dat de jongeren van nu deel uitmaken van een nieuwe generatie, een generatie die is opgegroeid in een volstrekt andere wereld dan wij. Fragment uit hoofdstuk 4 - jeugdcultuur
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
42
Groepsconformisme Een grote belemmerende factor is het onderschatten van het groepsconformisme. De peergroup is van grote invloed op het gedrag en de keuzes van jongeren. De literatuur zegt hier het volgende over: Groepsconformisme is de neiging om zich te schikken naar de heersende opvatting. Voor jongeren is het samenzijn, het groepsgebeuren erg belangrijk. Dit heeft te maken met het feit dat jongeren zich onderscheiden van ouderen (het bekende afzetten tegen de vorige generatie) maar ook heeft het de functie van het zich onderscheiden van andere groepen. De peergroup heeft een grote invloed op de jongeren. Doordat de jongere op zoek is naar zijn eigen identiteit is de vraag: “Wat vinden anderen van mij?” een heel cruciale vraag voor jongeren. Deel uitmaken van de groep is voor jongeren heel belangrijk en het kan de jongeren vormen naar het model dat zij willen. Je ziet en hoort dat jongeren elkaar becijferen, elkaar op hun uiterlijk, op school, kerk of Internet bekritiseren en de maat nemen. Als het cijfer laag blijkt te zijn moet de betreffende jongere opgenomen worden in het ziekenhuis voor een egotransplantatie. Met het gevolg dat ze uit de groep liggen. Jongeren zijn hierdoor bereid zich heel sterk aan te passen voor de leden van de groep, ze doen er alles aan alles aan om op te vallen. Het gevaar ontstaat hierdoor dat jongeren gemaskerde vreemdelingen worden. Ze doen zich anders voor dan ze zijn. Aanpassing is dan een levenstijl geworden en de jongeren raken zichzelf kwijt. Ook het opvallen bij de andere sekse is een belangrijk doel in de leefwereld van de jongeren. Fragment uit hoofdstuk 4 - jeugdcultuur Uit de empirische gegevens zien we dat het groepsconformisme voor een deel van de jongeren maakt ze wel naar vereniging komen. Zij vinden in de groep jeugd hun peers: de sfeer, samen koffiedrinken, Bijbelstudie, gesprekken, etc. worden als prettig ervaren. Wel geven deze jongeren aan dat groepen meer naar leeftijd ingedeeld zou moeten worden. Om op deze manier steeds meer een groep te creëren waarmee de jongere zich kan identificeren. Voor het andere deel van de jongeren is het groepsconformisme juist een reden om niet naar vereniging te komen, omdat het niet de groep is waarmee ze zich identificeren. Of door teleurstellende ervaringen geen deel meer van de groep willen zijn. Groepsdynamica Uit de empirische gegevens komt naar voren dat de jongeren aangeven dat de rol van de coach niet altijd even duidelijk is. Ook het groepsproces wordt door verschillende actoren als onveilig ervaren. In het literatuurhoofdstuk over groepsdynamica zien we dat veiligheid in de groepen een belangrijke voorwaarde is in het groepsproces. Deze verdiend dan ook alle aandacht, juist voor de groep jongeren voor wie het niet veilig genoeg is om naar vereniging te komen. De rollen moeten duidelijk zijn, de taken helder. Hierbij is het ook belangrijk dat de rol en de taak van de coach duidelijk zijn. 8.2 Geloofsopvoeding Geloofsopvoeding - Groeiend besef dat je een geliefd kind bent van God; dit erkennen, geloven en ervaren is de kern van geloofsopvoeding. - Je identiteit vinden als beelddrager van God; we zijn geschapen als beelddragers van God - De schepping, zondeval en verlossing hebben direct te maken met de identiteit van de mens. - God is gericht op de gehele mens; dit uit zich in drie elementen waar de geloofsopvoeding op gericht is: Hoofd, hart en handen. Wat opgevallen is uit de empirische gegevens is dat het merendeel van de actoren gericht is op feitenkennis en praktijk. Vanuit de literatuur zien we dat het ontdekken van het feit dat God een intieme relatie met je wilt essentieel is in de geloofsopvoeding. Dit belang is ook op een andere manier te verbinden met de literatuur. Over de wereld waarin de jongeren leven zien we dat de wereld steeds een appél doet op de jongeren en aan de jongeren trekt. Verder zien we in de literatuur over de jeugdcultuur dat het aangaan van een relatie voor jongeren van nu erg belangrijk is, ook in de literatuur over de ontwikkeling van de jongeren zien we dat terug. Je zou het zo kunnen omschrijven: Binding is relatie. Geloofsoverdracht zou er dan ook opgericht moeten zijn dat er binding ontstaat met God en de kerk. De peergroup zou in de kerk te vinden moeten zijn. De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
43
De literatuur geeft verder aan dat de kern van geloofsopvoeding is; het vinden van je ware identiteit: Tot slot is het geven en ontvangen van liefde essentieel over hoe we over ons zelf denken. Vragen als- Wie ben ik? Wie zijn wij? Waar kom ik vandaan, waar ga ik heen?- zijn vragen die een ieder bezighouden. Hiermee komen we tot de echte kern van onze identiteit. De psychoanalyticus Erik Erikson schreef het volgende: “Hoe heeft de menselijke behoefte aan identiteit zich ontwikkeld? Vóór Darwin was het antwoord duidelijk: doordat God Adam naar zijn beeld had geschapen, als iemand die Zijn identiteit met zich mee droeg (…) ik erken dat ik geen enkele betere verklaring heb kunnen bedenken.” (Keyes, 2003, p 26.) God is de Schepper van alle schepselen. Dit lezen we in Genesis 1 God zei: ‘Laten Wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op Ons lijken; zij moeten heerschappij voeren over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt.’ God schiep de mens als Zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep Hij de mensen. (vertaling NBV) (God, Genesis 1:26-27) Onze identiteit is geworteld in onze Maker. Elke zoektocht naar identiteit buiten God om, zal daarom een schijnidentiteit zijn. Onze identiteit is gekoppeld aan het door God gekend worden. We zijn door Hem geliefd. Dit erkennen, geloven en ervaren is de kern van geloofsopvoeding. In de analyse zagen we dat een coach aangaf dat jongeren niet kunnen of durven te danken en te bidden. Dit gegeven kun je verbinden aan het gericht zijn op feiten en kennis. Uit de empirische gegevens zagen we dat juist meer word ingezet op feitenkennis in de geloofsopvoeding, dan het ontdekken dat je ware identiteit ligt in het door God gekend worden. Uiteraard is dit niet de enige verklaring voor de uitspraak dat jongeren niet kunnen of durven te bidden en danken. het is ook te verbinden met de literatuur over de jeugdcultuur en dan voornamelijk de literatuur over de ontwikkeling van jongeren en het groepsconformisme. Onzekerheid is in de ontwikkeling van de jongeren een grote factor. en verder geeft de literatuur aan dat jongeren sterk de neiging hebbet zich teschikken aan de heersende opvatting van de groep. Tot slot is de invloed van het karakter van de jongeren op het wel of niet bidden van de jongeren van belang om rekening mee te houden. De literatuur zegt hier het volgende over: Jung verdeelt de mens in twee hoofdtypen: het extraverte type en het introverte type Bij de extraverte mens is de algemene houding van belangstelling en energie gericht naar buiten. Bij de introverte mens is de algemene houding naar binnen gericht. Een persoon is niet introvert of extravert. Ieder mens heeft in potentie beide mogelijkheden. Omstandigheden kunnen schommelingen veroorzaken tussen deze beide basishoudingen. In de pubertijd bijvoorbeeld is de neiging naar een introverte basishouding vaak zichtbaar. Fragmenten uit 5.3 - geloofopvoeding en karakterJongeren in de pubertijd laten dus vaker introvert gedrag zien. Het effect van de introverte karaktereigenschap op de geloofsopvoeding wordt in de literatuur als volgt beschreven:
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
44
Iemand met een introverte basishouding: Is meditatief en gericht op zelfonderzoek, en kan diep in de eigen ziel kijken. Heeft meer belangstelling voor ideeën dan dingen. Houdt van lezen en heeft een rijk innerlijk leven. Is sterk in het vormgeven van een regelmatig geloofsleven met stille tijd en gebed. Beleeft het geloof het liefst alleen. Zeker bidden is iets was hij moeilijk hard op kan doen met anderen. Het bidden kenmerkt zich door een opmerkelijke diepte van gevoel en denken. Laat het vuur in zijn hart weinig zien. Zijn spiritualiteit is een rijke schat voor de gemeente en maatschappij. Fragmenten uit 5.3 - geloofopvoeding en karakterMoeite met hardop bidden in een groep kan dus erg moeilijk zijn voor jongeren in de pubertijd, omdat introvert zijn vaak een kenmerk is tijdens de vele ontwikkelingen die de jongeren doormaken in de pubertijd. Invloeden op de geloofsopvoeding - Karakter; twee basishoudingen: introvert en extrovert - Psychologische functies; vier denktypen: denktype, gevoelstype, waarnemingstype en intuïtietype. - Leerstijlen; doener, dromer, denker en beslisser. - Verschillende fasen in de geloofsontwikkeling. Op de invloed van de geloofsopvoeding wordt weinig gezegd door de actoren. Alleen ouders en coaches geven aan dat het belangrijk is de Bijbelstudies zo te maken dat ze voor alle jongeren toegankelijk zijn. Hierbij is het belangrijk rekening te houden met het leerniveau van de jongeren VMBO tot VWO. Verder blijven de invloed van karakter, psychologische functies, leerstijlen en de fasen in de geloofsopvoeding buiten beeld bij de actoren. Dit is goed te verklaren omdat de actoren gericht zijn op de praktijk en niet op de theorie. 8.3 Organisatie Uitgangspunten - Niet mensen maar Christus bouwt Zijn kerk. Wij zijn medewerkers van God. - Problemen in de gemeente zijn sociale feiten, en dus te veranderen - Rekening houden met de invloed van de samenleving - Mogelijkheden binnen de gemeente goed benutten We hebben aan de actoren geen vragen gesteld in deze richting. Toch zijn deze uitgangspunten wel heel wezenlijk in de organisatie van het verenigingswerk. Het typeert je instelling hoe je aan het werk bent. Hangt het slagen van het verenigingswerk af van jou inzet en slagen? Zie je de problemen als onoverkomende feiten waar je mee moet dealen? De literatuur zegt hier het volgende over. Allereerst is het van belang dat we beseffen en elkaar er aan herinneren dat niet wij mensen, maar het Christus is die Zijn gemeente bouwt. En dat Hij het fundament is van de gemeente. Zo bent u dus geen vreemdelingen of gasten meer, maar burgers, net als de heiligen, en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, met Christus Jezus zelf als de hoeksteen. Vanuit hem groeit het hele gebouw, steen voor steen, uit tot een tempel die gewijd is aan hem, de Heer, in wie ook u samen opgebouwd wordt tot een plaats waar God woont door zijn Geest. (vertaling NBV) (Paulus, Efeziërs 2:19-22) Het tweede uitgangspunt om te realiseren dat God geen medewerker is van ons maar dat we medewerkers zijn van God. Geen werknemers, maar medewerkers: De mens is het middel dat God gebruikt in Zijn gemeente. De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
45
Verder is het belangrijk dat we op de juiste manier kijken naar de feiten in de kerk. We moeten de problemen in de gemeente niet zien als te accepteren feiten en onvermijdelijke ontwikkelingen. Maar beseffen dat het sociale feiten zijn. Hendriks bedoelt hiermee, dat het feiten zijn die door ons mensen geschapen zijn én dus ook veranderen kunnen. Het veranderen van sociale feiten is niet gemakkelijk omdat ze deel zijn van de menselijke cultuur -de wereld om ons heen. Hendriks typeert de cultuur als een dwingende invloed in ons leven. Fragment hoofdstuk 6 –OrganisatieHet is van belang dat we ons zelf beschouwen als het middel van God in Zijn Koninkrijk. Christus is het fundament van Zijn gemeente. En zo in afhankelijkheid van Hem ons werk in de gemeente te doen. Problemen in de gemeente, zijn geen vaststaande, onveranderende feiten. Dit als uitgangspunt nemen in het zoeken naar oplossingen is essentieel. Duidelijke doelen - Korte termijn doelen; doelen per jaar, en ook per verenigingsavond. - Langer termijn doelen; visie op geloofsoverdracht in de gemeente 0-20 jaar - Voorwaarde voor deze doelen is dat ze eenduidig zijn, zodat iedereen dezelfde doelen heeft. In de empirische gegevens wordt duidelijk dat er geen tot weinig duidelijke doelen zijn gesteld. Het valt op dat verschillende actoren verschillende doelen aangeven. Deze belemmering kunnen we koppelen met de literatuur: Vage doelstellingen Geformuleerde doelen die voor velerlei uitleg vatbaar zijn. Ze dekken een bonte variëteit aan activiteiten en acties. Waardoor iedereen kan zeggen: “Dat is mijn doel”. Doelen worden vaak gesteld op een manier dat ze meningsverschillen overbruggen. Dit maakt dat doelen vaak zeer dubbelzinnig geformuleerd worden en voor verschillende interpretaties vatbaar. Fragment hoofdstuk 6 –OrganisatieStructuur Uit de empirische gegevens word duidelijk dat binnen de verenigingscommissie de werkprocessen onduidelijk zijn. De takenverdeling is niet duidelijk, ook de planningen van de vergaderavonden en de inhoud van de avonden zijn rommelig. Een aantal commissieleden vaart daar wel bij, anderen vinden deze werkwijze erg hinderlijk. Ook geven verschillende actoren aan, dat er geen structuur zit in de planning van de verenigingsavonden. De literatuur zegt hier het volgende over: Onduidelijke werkprocessen Veel mensen in de organisatie hebben nauwelijks inzicht in de manier waarop dingen worden aangepakt of in processen die de resultaten van de organisatie bepalen. Mensen doen vaak dingen naar hun beste vermogen en inzicht, maar dat is nog geen garantie voor een goed resultaat. Een lastige vraag hier bij is: wat is goed en wat niet? Fragment hoofdstuk 6 –OrganisatieContinuïteit - Beleid - Overzicht van de activiteiten - Communicatie - Verloop van de doelgroep Op het gebied van de continuïteit we dat er op verschillende gebieden verbeterpunten worden aangedragen door de verschillende actoren; Aangegeven wordt dat er geen beleid is voor het verenigingswerk. Verder is het belangrijk, aandacht te besteden aan de communicatie naar de kerkenraad, ouders, gemeente.
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
46
Stimulerende leiding: - Het karakter van de leiding moet dienend, ondersteunend en helpend zijn - Sociaalgericht, niet alleen gericht op de taken en doelen, maar op de medewerkers. - Voor het positieve klimaat van de organisatie is het belangrijk dat de medewerkers zich belangrijk voelen in de organisatie, dat ze verantwoordelijkheden krijgen. In de literatuurstudie zien we dat Hendriks het gevaar van de vrijblijvendheid aangeeft. Om een positief klimaat te bevorderen, waardoor mensen graag deelnemen aan de organisatie is het van belang dat mensen het gevoel krijgen nodig te zijn, verantwoordelijkheden te krijgen en met hun eigen inbreng belangrijk in de organisatie. In de empirische gegevens zien we gebrek hieraan terug, jongeren hebben niet het gevoel een plek te hebben in de gemeente, er niet echt bij te horen. Verder is het van belang op dit punt dat de mentoren en de verenigingscommissie het karakter van de leiding van de mentoren dienend, ondersteunend en helpend moeten zijn en gericht op de mensen niet alleen op de taken en doelen. De literatuur zegt hier het volgende over: - -
Het karakter van de leiding moet dienend, ondersteunend en helpend zijn Er zijn twee soorten functies in het leiding gevende proces sociaalgericht en taakgericht. Bij sociaalgerichte leiding richt men zich op mensen in de organisatie. Bij taakgericht worden de menselijke sociale aspecten verdrongen door dat de focus primair ligt op het uitvoeren van de taken. Fragment hoofdstuk 6 –Organisatie-
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
47
Hoofdstuk 9 Aanbevelingen Inleiding De doelstelling van dit onderzoek is het achterhalen wat de redenen zijn van jongeren om al dan niet te participeren in het jeugdwerk. Op basis van de uitslag hiervan wil ik komen tot aanbevelingen ter verbetering van het verenigingswerk in de gereformeerde kerk (vrijgemaakt) van Zuidhorn. In dit hoofdstuk zal ik aanbevelingen doen voor het verenigingswerk voor de 16+ jeugd in Zuidhorn. De aanbevelingen beschrijf ik aan de hand van de drie clusters die ik gevonden heb in de literatuur: jeugdcultuur, geloofsopvoeding en organisatie. 9.1 Jeugdcultuur Op het gebied van de jeugdcultuur is van belang de actoren: ouders, coaches ouderlingen, verenigingscommissie toe te rusten in de jeugdcultuur en de wereld van tegenwoordig. De coaches hebben in het verenigingswerk het meest direct te maken met de jongeren. Daarom is het van belang dat de coaches toegerust worden doormiddel van trainingen. Naast deze toerusting zou er ook een coachmap kunnen worden samengesteld met allerlei informatie voor de coaches. De informatie in deze map zou artikelen, en documentatie kunnen bevatten over de jeugdcultuur, maar ook de groepsdynamica. Verder kan deze map ook andere praktische zaken bevatten zoals vergaderdata e.d. Het toerusten van ouders en ouderlingen ligt minder eenvoudig. Om deze actoren toe te rusten zullen er speciale avonden belegd kunnen worden. De wereld van tegenwoordig Door dat de jongeren in deze turbulente tijd leven, en er aan alle kanten aan hen word getrokken, is het zaak dat we als kerk een goed programma bieden die de jongeren trekt naar het geloof in God en naar de kerk. Mijn aanbeveling is dat de kerk zich zeer bewust is van het feit dat de wereld als een magneet trekt aan de jongeren en dat we daar als kerk een sterke focus hebben op het bieden van tegenwicht op deze magneet van de wereld. Anders gezegd: Hoe kunnen wij als kerk een sterkere magneet zijn dan die van de wereld. En wat moeten we daarvoor bieden. In het onderstaande plaatje maak ik het dilemma van geloofsoverdracht in deze tijd inzichtelijk. Wat biedt de magneet van de wereld van God voor alternatieven? Wat trekt de jeugd naar het Gods wereld? De focus van de kerk moet hierbij zijn: ”Hoe krijgt het geloof in God meer prioriteit in het leven van de jongeren dan Goede tijden slechte tijden, voetbal, volleybal, de bijbaan o.i.d. De 24/7 informatiemaatschappij blijft in de analyse van de empirische gegevens buiten beeld. Toch denk ik dat het van belang is om hier op in te spelen. De communicatie van de jeugd loopt veelal via internet. Ik denk dat het daardoor van belang is een website te bouwen met alle informatie van het jeugdwerk voor de jeugd in de gemeente. Ik denk dat dit medium als bindende factor kan fungeren van het jeugdwerk tot de jeugd. Door de site up to date, dynamische en persoonlijk te houden. Door bv foto’s verslagen, gedichten door jongeren e.d. Ontwikkeling van de jongeren Ook op het gebied van de ontwikkeling van jongeren zijner nog verbeterenpunten. Voor het verenigingswerk is het van belang het programma en de Bijbelstudies aansluiten bij het dagelijksleven van de jongeren, en de levensvragen waar de jongeren mee rondlopen en of mee geconfronteerd worden. Het is van belang dat het geloof, en de relatie met God in het dagelijksleven daar zijn plek vind. In de literatuur heb ik de metafoor van de omgevallen boekenkast beschreven. Jongeren moeten zelf keuzes maken in welke boeken wel en geen plekje krijgen in die boekenkast. Het is van belang dat de kerk de waarde van bepaalde boeken laat in zien en de jongeren zo helpt het boek in de kast terug te zetten. Wat hierbij van belang is, is dat vereniging aansluit bij het dagelijkse leven van de jongere, daarbij rekening houdend met het hoofd, het hart en de handen van de jongeren. De literaruur geeft hiervoor de onderstaande handreikingen aan:
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
48
Werkvormen die een beroep doen op het HOOFD Doel: Jongeren begrijpen wat er staat Voorbeelden: - Zweedse methode: Zet symbolen bij de tekst. Bijvoorbeeld: ! Dit valt me op, ? Dit snap ik niet, onderstrepen: dit is voor mij een les. - Het maken van een vertaling in eigen woorden. - Verzin een kopje boven dit Bijbelgedeelte - Keuzemogelijkheden: Welke zin geeft de betekenis van deze tekst het beste weer?
Werkvormen die een beroep doen op het HART Doel: Jongeren raken persoonlijk betrokken bij het Bijbelgedeelte. Voorbeelden: - Zoek een foto die jij vindt passen bij dit Bijbelgedeelte, en vertel waarom je deze foto hebt gekozen. - Inleefopdrachten: stel dat jij ooggetuige was geweest, hoe zou je dan reageren? - Maak een interview: welke vragen zou jij willen stellen aan… - In welke reactie herken jij je ‘t meest?
Werkvormen die een beroep doen op de HANDEN Doel: Jongeren maken het concreet voor hun eigen leven Voorbeelden: - Discussievormen, bijvoorbeeld aan de hand van stellingen - Casus: hoe zou je dit Bijbelgedeelte toepassen in deze situatie? - Verwerk de conclusie van de Bijbelstudie in een reclameaffiche - Schrijf bijvoorbeeld een reactie terug aan Paulus
fragment hoofdstuk 5 -Geloofsopvoeding-
Verdere is het op het gebied van de ontwikkeling van de jongeren van belang dat we nadenken over de stap van 16- naar de 16+ vereniging. Jongeren die net 16 zijn geworden moeten worden begeleid in het 16+ jeugdwerk. Dit zou bijvoorbeeld kunnen doormiddel van een buddysysteem. Dit buddysysteem zou als volgt kunnen worden vormgegeven: De nieuwe 16+ jongeren worden gekoppeld aan een oudere 16+er die ze wegwijs maken, begeleiden en vragen kunnen beantwoorden. De oudere 16+er kan de nieuwe 16+er ook bv ophalen of bellen als die gemist word op vereniging. Verder is het goed om te denken aan het organiseren van gezamenlijke activiteiten voor de buddykoppels, om de relatie tussen de koppels te versterken. Generatie Aanbevelingen op het gebied van generatie heb ik al beschreven onder 9.1 jeugdcultuur. Dat het van belang is de verschillende actoren toe te rusten in kennis over deze nieuwe generatie. Verder is het van belang om voor deze generatie het programma van de verenigingen gericht moet zijn op interactie met de jongeren onder elkaar. Het programma moet afwisselend zijn, diepgang hebben en van goede kwaliteit zijn. De PR moet pakkend en afwisselend zijn. Persoonlijke uitnodigingen en aandacht zijn hier bij mijn inziens enkele sleutelwoorden. Ditzelfde geldt voor het programma. Groepsconformisme De ontwikkeling van jongeren is ook zeker een punt van aandacht. Het is van groot belang om meer te weten te komen op het gebied van peergroups. De peergroup heeft grote invloed op de keuzes en gedrag van jongeren. Of ze wel of niet op vereniging komen word vaak bepaald door de groep. Door inzicht te verkrijgen in de werking van de peergroups, kan mogelijk de vraag worden gesteld hoe we op dit fenomeen kunnen inspelen in het jeugdwerk. Ik wil dan ook pleiten voor een vervolgonderzoek naar de werking van peergroups. Een tweede aanbeveling op dit vlak is een meer gestructureerde indeling van de groepen, bijvoorbeeld door de groepen meer in te delen naar leeftijd, zodat de jongeren in gesprek komen met hun eigen leeftijdsgenoten waar ze aansluiting bij kunnen vinden, en mogelijk zo hun eigen peers . Van belang is ook te kijken in hoeverre je een peergroup kunt beïnvloeden, aangezien we ook vanuit de kerk bepaalde standpunten hebben, zoals bijvoorbeeld ‘kerk zijn we samen’. Kun je dan je richten op je eigen peers? Of zou je dan ook juist om moeten gaan met de mensen die niet bij je peergroup passen? De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
49
In het verlengde hiervan, maar ook gezien vanuit de groepsdynamica, is het tot slot van belang de coaches toe te rusten als het gaat om groepsdynamica, zodat ze beter hun plek als coach binnen de groep in kunnen nemen. In de eerder genoemde training en de coachmap kan deze toerusting een plaats krijgen. Groepsdynamica Veiligheid is een belangrijke voorwaarde en deze verdiend alle aandacht, juist voor de groep jongeren voor wie het niet veilig genoeg is om naar vereniging te komen. In het literatuurhoofdstuk over groepsdynamica zien we dat veiligheid in de groepen een belangrijke voorwaarde is in het groepsproces. De rollen moeten duidelijk zijn, de taken helder. Coaches moeten toegerust worden om inzicht te krijgen in de groepsdynamica. 9.2 geloofsopvoeding Op de invloed van de geloofsopvoeding wordt weinig gezegd door de actoren. Ik denk dat dit heel logisch is. De actoren zijn gericht op de praktijk, niet op de theorie. Het is wel raadzaam om je te verdiepen in de literatuur van de geloofsopvoeding om goed aan te sluiten bij de verschillende aspecten die met geloofsopvoeding te maken hebben. Voor het programma van de vereniging is het van belang rekening te houden met de verschillende aspecten uit de literatuur. Geloofsopvoeding: Het primaire doel van de vereniging moet zijn; de ontdekking en aanvaarding dat de jongeren een geliefd kind zijn van God. En dit erkennen en ervaren. Invloeden op de geloofsopvoeding Verder is het van belang dat er in het programma rekening gehouden wordt met zowel introverte mensen als extroverte mensen. Verder maakt ieder lid van de verenigingsgroep op verschillende manieren gebruik van de verschillende psychologische functies (Jung). Het is van belang om binnen het verenigingswerk hierop in te spelen. De literatuur geeft daar duidelijke handvatten voor: Iemand met een introverte basishouding: Is meditatief en gericht op zelfonderzoek, en kan diep in de eigen ziel kijken. Heeft meer belangstelling voor ideeën dan dingen. Houdt van lezen en heeft een rijk innerlijk leven. Is sterk in het vormgeven van een regelmatig geloofsleven met stille tijd en gebed. Beleeft het geloof het liefst alleen. Zeker bidden is iets was hij moeilijk hard op kan doen met anderen. Het bidden kenmerkt zich door een opmerkelijke diepte van gevoel en denken. Laat het vuur in zijn hart weinig zien. Zijn spiritualiteit is een rijke schat voor de gemeente en maatschappij. Iemand met een extraverte basishouding kenmerkt zich door: Een sociale persoonlijkheid. Het zijn flexibele mens. Staat open voor anderen en zijn minder gericht op privé. Krijgen energie van interactie met anderen. Is daadgericht. Bidden is moeilijk omdat hun gedachten naar buiten gericht zijn. Concentratie bij persoonlijke Bijbelstudie en gebed is moeilijk. Hij of zij doet dit graag met anderen. Ook geeft de literatuur duidelijke inzichten in de vier psychologische functies. Het denktype - Hoofd Logica geeft waarde aan een gebeurtenis. De werkelijkheid wordt benaderd met de vraag: ‘Wat betekent dit?’. Waarheid en principes staan centraal. En zoeken naar waarheid en betekenis. Ze zijn boekenwurmen en houden van stevige theologische preken waarin ze de relevante toepassing belangrijk vinden. Analyseren en classificeren is een tweede natuur.
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
50
Hun geloofsleven kenmerkt zich door de kennis, het is een mentale activiteit. De verbinding van het geloof met het hart is moeilijk en hierdoor vinden ze bidden ook moeilijk. Werkvormen als gebeden opschrijven kan hen helpen. “ik vind het gemakkelijker een brief aan God te schrijven”. Gebed is een vorm van relatie en dat vinden ze door hun rationele instelling moeilijk. Het overdenken van Gods woord is een sterke kracht. Maar het ervaren van God is moeilijk. Ze hebben over het algemeen een geestelijk leven dat gekenmerkt word door stabiliteit. Ook in periodes van moeite en geestelijke aanvechtingen zijn ze in staat God te vertrouwen. Waardoor ze anderen kunnen helpen en leiden in moeilijke perioden. Het gevoelstype - Hart Het gevoel geeft waarde aan een gebeurtenis. De werkelijkheid wordt benaderd met de vraag: ‘hoe voelt dit?’. Ze zijn sterk in relaties bij voorkeur waar ze zichzelf kunnen geven. Ze hebben geen moeite met het uitdrukken van gevoelens. Idealen zijn belangrijker voor hen dan kennis. Boeken en preken gebruiken ze voor inspiratie. Hun geloofsleven kenmerkt zich door een warme persoonlijke relatie. En is sterk gericht op gevoel en geloven. Hierdoor is hun geloofsleven sterk afhankelijk van hun algemene emotionele gezondheid. Hun geloofsleven zal instorten als het gevoel om welke reden dan ook minder word. De goedheid en genade van God zijn voor hen de meest aantrekkelijke eigenschappen. Geloof zien ze als een liefdesrelatie waarin ze Gods aanwezigheid ervaren. Ze zien vaste stille tijd als een afspraak met een geliefde maar hebben niet altijd de innerlijke zelfdiscipline wanneer ze er even geen ‘zin’ in hebben. Hun geloofsleven geeft dynamiek aan een geloofsgemeenschap en heeft daardoor een stimulerende, maar soms ook (te) overweldigende invloed in bv een Bijbelstudie groep. Intuïtieve type - Beschouwing De ruimte die zij in mensen, dingen of situaties zien geeft betekenis. De werkelijkheid wordt benaderd met de vraag:‘wat kunnen we met deze situatie, met dit verhaal?’. Ze vernieuwen en zoeken nieuwe toepassingen. Ze hebben een groot inlevingsvermogen. Symbolen en de mystiek van geloof zijn belangrijke onderdelen. Ze zijn gericht op de toekomst (hemel) en minder op heden (noden van de wereld). Waardoor ze de neiging hebben niet helemaal in het heden te leven. Waarnemingstype - Zintuigen Ze geven betekenis aan de werkelijkheid door wat ze zien, horen en voelen. Ze kijken om hen heen en beleven. De werkelijkheid wordt benaderd met de vraag: ‘wat gebeurt er hier?’ Ze leven zeer intens en zijn hyperactief in hun denken. Hun persoonlijkheid kenmerkt zich door spontaniteit. Ze kunnen goed organiseren en taken herkennen. Hun geloofsleven is vaak spontaan en natuurlijk. Door hun hyperactieve denken is concentratie bij het bidden moeilijk. Hebben sterk een gemeenschap nodig als stimulans voor hun geloofsleven. Door de scherpe waarneming van alles om hen heen zien de werkelijkheid in volledigheid. In de geloofsopvoeding is Bijbelstudie een belangrijk onderdeel. In het voorgaande hebben we gemerkt dat er veel verschillende mensen zijn. Al deze mensen hebben ook verschillende leerstijlen en worden op een eigen manier aangesproken in een Bijbelstudie. Om goede Bijbelstudies te maken is het dus van belang je te verdiepen in de verschillende leerstijlen. In het volgende punt werk in dit verder uit. Het is van belang de jongeren vanuit deze gezichtspunten te bekijken. In de praktijk hoor je waardeoordelen over bepaald gedrag: bv die een coach noemde dat de jongeren niet kunnen of durven te bidden. Wel wil ik hier een kantekening maken. Paolo Martinez komt op basis van zijn onderzoek op bovenstaande conclusies. De ontwikkeling in het gedrag van de jeugd is de laatste jaren explosief veranderd. Het vluchtige staat centraal. Een stevige preek prima, maar dan wel in hapklare brokken die aantrekkelijk worden opgediend. De informatie van vandaag is gelijk aan een krant van gisteren. Het moet vooral dynamisch en aantrekkelijk zijn en blijven. Dat betekent dat het voeden in het geloof vraagt om het woord van God als tegenhanger gebracht met een magneetwerking die kracht van het duistere overtreft. (Zie figuur 4 -spanningsveld geloofsopvoeding). De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
51
Tot slot is het in de geloofsopvoeding belangrijk rekening te houden met de verschillende leerstijlen van de jongeren. Hierdoor is het van belang de Bijbelstudie telkens in een verschillende volgorde moeten aanbieden. Dit kunnen we concreet doen door het aanbieden van verschillende werkvormen (Kolb). Hiervoor kunnen de volgende uitgangspunten een hulpmiddel zijn: De doener is daarbij gebaat bij afwisselende werkvormen, werkvormen waar feedback gekregen word en waar ruimte is voor humor, plezier, ontspanning. De dromer is gebaat bij werkvormen waar ruimte is voor het uiten van gevoel, waar ook tijd voor reflectie is. Visuele presentatie is voor hen belangrijk. De denker heeft baat bij werkvormen waarin hij zelf conclusies kan trekken, waar hij kan experimenteren en waar hij de koppeling kan leggen met de praktijk. De beslisser heeft baat bij werkvormen met een duidelijke structuur waar ruimte is om vragen te stellen en waar hij de praktijk kan plaatsen in de theorie. 9.3 Organisatie In de conclusie zagen we dat het essentieel is om bij de organisatie van het jeugdwerk bovendien de drie belemmerende gebieden in het verenigingswerk zoals door Caluwé en Vermaak zijn beschreven weg te nemen. Aangevuld met de vijf factoren die een rol spelen bij een vitale organisatie van Hendriks. In het nu volgende zal ik vanuit deze handreikingen uit de literatuur aanbevelingen doen voor het jeugdwerk. Uitgangspunten Zoals we in de conclusie zagen is het is van belang dat we ons binnen het verenigingswerk beschouwen als het middel van God in Zijn Koninkrijk. En dat Christus is het fundament van Zijn gemeente. Als we zo in afhankelijkheid van Hem ons werk in de gemeente te doen geeft dat een ontspannen houding. We zien dit ook in de opmerking van J.Waterink: ‘Geloofsoverdracht is tot aan het hart, niet in het hart, dat kan God alleen. Fragment 5.2 -Geloofsopvoeding –nuVerder zagen we dat het belangrijk is hoe we tegen de feiten in het jeugdwerk aankijken. Het zijn sociale feiten, die volgens Hendriks per definitie door mensen bedacht en gecreëerd zijn, en van daaruit ook weer te veranderen. Het punt van de cultuur is hierin een belangrijke belemmerende factor. Het is dus zaak dat we als we met de verandering van de feiten bezig gaan, ons te realiseren dat we te maken hebben met een cultuurverandering. Dit kost tijd en energie door de mogelijke tegenwerkingen op dit gebied. Daarom is het van belang om de belemmeringen weg te nemen we het gedegen doen, rustig, en vooral in open en eerlijke communicatie zoals we in de handreikingen zien die Hendriks ons aanreikt. Communicatieprocessen moeten gericht zijn op alle richtingen van boven naar beneden, van beneden naar boven en tussen groepen op het zelfde niveau. Informatie moet in de volle omvang gepresenteerd worden en uiteraard moet de informatie correct zijn. Fragment hoofdstuk 6 –OrganisatieDuidelijke doelen De doelstellingen in het verenigingswerk moeten helder en duidelijk geformuleerd worden en daar waar nodig toegelicht. Verder is het van belang dat alle actoren die participeren in het behalen van de geformuleerde doelstelling een eenduidige visie over deze doelstelling moeten hebben. Dit vertrekpunt is bepalend voor het resultaat. Dit voorkomt irritatie en geeft de mogelijkheid om gedurende de uitwerking van het doel deze zonder problemen bij te stellen. Structuur De werkprocessen binnen het verenigingswerk moeten helder zijn en bij een ieder bekend. Hierbij is vooral van belang om een helder inzicht te hebben welke commissies binnen de kerkelijke organisatie werkzaam zijn. Wie verantwoordelijk is voor wat en hoe de onderlinge afstemming is. Als deze lijnen helder zijn kan frustratie in de communicatie worden ingedamd. De tussentijdse afstemming is daarom van groot belang. Het voorkomt dat het werk van de verschillende commissies een eigen leven gaan leiden en wegdrijven van het gemeenschappelijke doel. In het verenigingswerk betekent dit dat er een duidelijke takenverdeling moet komen binnen de verenigingscommissie. Verder is het van belang dat de overlegstructuur tussen de commissie en de mentoren duidelijk wordt voor iedereen. De coaches moeten worden begeleid en ondersteund en ook voor deze doelgroep is een duidelijke communicatie structuur van belang. Ouders en kerkenraad moeten meer worden betrokken bij het jeugdwerk. Ook moet het jeugdwerk een duidelijkere plaats krijgen in de gemeente. Verder is het van belang dat helder wordt wie welke verantwoordelijkheid draagt. De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
52
Continuïteit Wisselende participatie binnen het jeugdwerk is een gegeven. Daarom is het van belang om de “know how” binnen de groep te houden. Men moet zicht hebben op de jongeren die slechts een korte periode werkzaam zijn binnen het jeugdwerk. De doorstroming kan worden opgevangen door voldoende back-up in de groep. De kennis overdraagbaar te maken en de leden te enthousiasmeren. Hierdoor wordt de verantwoordelijkheid voor het welslagen van de doelstelling vergroot en zal het “zomaar ophouden” door de deelnemers worden beperkt. Ook is het van belang dat er meer inzicht komt in de opkomst van de jongeren bij de verenigingen. Wie komen er op vereniging? Wie blijven weg? Waarom blijven die jongeren weg? Welke jongeren verdwijnen door dat ze op kamers gaan wonen elders in het land? En welke jongeren verdwijnen naar de zijlijn van de gemeente? Met name de laatste vraag is voor mij een belangrijke reden om hier aandacht aan te geven. Het is van groot belang dat er een beleid gemaakt word op het jeugdwerk 16+. Het jeugdwerk 16+ maakt echter deel uit van de gemeente en het complete jongerenwerk. Het zou daarom goed zijn als de kerk van Zuidhorn een algemeen jeugdbeleid maakt. Wat willen we de kinderen van 0-20 jaar meegeven aan geloofsopvoeding en hoe gaan we deze doelen behalen? Ik pleit er dan ook voor een commissie jeugdbeleid aan te stellen die met dit beleid bezig gaat. Op het gebied van communicatie is het van belang dat de duidelijke overlegstructuren komen tussen verschillende werkgroepen. Dit houdt onder andere in: communicatie tussen de actoren binnen verenigingswerk16+, maar ook richting gemeente en kerkenraad. Dit zou bv kunnen door een folder over het verenigingswerk en die te verspreiden in de gemeente. Deze folder geeft een beeld van de plannen van het komende jaar, de doelen, het jaar thema, de data van de verenigingen, en dergelijke. In de conclusie zien we het gevaar van de vrijblijvendheid. En dat het, om een positief klimaat te bevorderen, het van belang is dat mensen het gevoel krijgen nodig te zijn, verantwoordelijkheden te krijgen en met hun eigen inbreng belangrijk in de organisatie. Mijn aanbeveling hiervoor is dat jongeren worden ingezet in de gemeente. Dat ze taken, verantwoordelijkheden krijgen. Het is mijns inziens goed om zoveel mogelijk jongeren in te schakelen bij verschillende activiteiten die worden georganiseerd. Stimulerende leiding Op dit punt is het van belang dat de taken van de verschillende actoren duidelijk en inzichtelijk worden gemaakt. Op het punt van de samenwerking van de mentoren met de verenigingscommissie is het belangrijk dat de mentoren duidelijk aangeven wat ze wel en niet kunnen doen binnen het jeugdwerk. En ook wat de verenigingscommissie van de mentoren verwacht. Ik wil hierbij graag de aanbeveling doen dat het van belang is dat de mentoren actief participeren binnen de organisatie van het verenigingswerk. Om zo de jongeren te dienen, te ondersteunen en te helpen. Hierbij is het mijns inziens belangrijk dat ze aandacht hebben voor het individu in de gemeente: Hoe kunnen we zoveel mogelijk jongeren betrekken bij het jeugdwerk. In de literatuur zagen we dat het voor participatie van de mensen in een organisatie belangrijk is dat je ingeschakeld wordt in de organisatie met je talenten en kundigheid. Vanuit dit gegeven wil ik het advies geven om zoveel mogelijk jongeren te betrekken bij de organisatie van het jeugdwerk. Bv door het organiseren van een gemeenteactiviteit.
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
53
Literatuurlijst Altrof, F. 2005. Geloofsoverdracht aan tieners, Evangelische Alliantie. Reader tiener en jeugdleiders. P 18 Amstel, van, Ds.J. Christelijk gezinsleven, ’s-Gravenhage, 1990 Baarda, Dr. D.B. e.a. basisboek Kwalitatief Onderzoek. Praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van een kwalitatief onderzoek, Groningen, 2000 Berg van den, E. 2007. Alcohol Alarm, J/M Pubers- vakblad voor ouders, jaargang 4, pag. 22-26 Bokhorst, K, Praktijkboek interne Begeleiding, Baarn, 2002 Bos-Meeuwsen, M, e.a. Met kinderen onderweg – wijgwijzer voor geloofsopvoeding binnen het gezin, Zoetermeer, 2005 Boschma.J. e.a. generatie Einstein slimmer, sneller en socialer – communiceren met jongeren in de 21ste eeuw, Benelux, 2006 Caluwé, de L. e.a. Leren veranderen –een handboek voor de veranderkundige-, Deventer, 2006 Chapman G. de 5 talen van liefde van tieners, Vaassen, 2001 Dekkers, l. 2005. Vijf bouwstenen voor een goed draaiend jeugdwerk, Evangelische Alliantie. Reader tiener en jeugdleiders. P 32 en 33 Dieterich M. e.a. Pastoraat aan kinderen, leiden, 1996 Hendriks, J. Een vitale een aantrekkelijke gemeente – model en methode van gemeenteopbouw, Kampen, 1990 Houtman, R.A. e.a. Zo nemen zij onze kinderen mee, Barneveld, 1986 Huggins, K. Ouders en puber – jongeren opvoeden tot zelfstandigheid, Driebergen, 2000 Hulshof, M. Leren interviewen, Groningen, 1997 Huthchcraft, R. Hoezo ik een bommetje? Tien tips om niet te exploderen, Barneveld, 1999 Jansen, E.P.W.A. Enquêteren – het opstellen en gebruiken van vragenlijsten, Groningen, 2004 Jeugdcentrale, onderzoek naar de betrokkenheid van de jeugd in de kerkelijke, Zuidhorn, 2002 Juch H.R. Kinderen over God vertellen Kampen, 1990 Keyes, D. ‘achter je identiteit komen, jezelf ontdekken als beelddrager van God, 2001, driebergen. Maas, J. Mijn vriend zit in de gevangenis, Grilz!, jaargang onbekend, pag.12-13 48-51 Malschaert H. e.a. Werkboek jeugdcultuur – theorie en praktijk, Baarn, 2002 Marinez, P. Gebedsleven -hoe uw persoonlijkheid uw gebed beïnvloed-, Hoenderloo, 2004 Nederlands Bijbel genootschap, Parallel editie – Statenvertaling/Nieuwe Bijbelvertaling, Heerenveen, 2004 Palm, D. 2005. Geef het woord aan jongeren, Evangelische Alliantie. Reader tiener en jeugdleiders. P 61 Paul, M.J. e.a. StudieBijbel oude testament – Bijbelcommentaar, Leviticus, Numeri, Deuteronomium, Veenendaal, 2005 Paul. e.a StudieBijbel Oude testament, Veenendaal, 2005 Ploeger, K. Inleiding in de godsdienstpedagogiek, Kampen, 1993 Rademaker-Scheinhardt, R. Red. Het leven – praktische lessen uit het boek, Heereveen, 2002 Remmerswaal J. Handboek groepsdynamica – Een inleiding op theorie en praktijk, Soest, 2004 Riessen, Prof.dr.ir. H.e.a. Nooit te oud… ouderen naast jongeren in kerk en maatschappij, Barneveld,1994 Tilanus, C.P.G. Onderzoeksmethode voor agogisch handelen – actieonderzoek, Utrecht, 1997 pag. 81-92 Schans v.d. A.A. red. Beeld en werkelijkheid. - jongeren en geloof in de 21e eeuw -, Heerveen, 2002 Vergouwen, C.G. Een hemelsbrede gelijkenis – geloofsopvoeding in godsdienstpsychologisch perspectief, Kampen, 2001 Verschuren, P.J.M. Het ontwerpen van een onderzoek, Utrecht, 1998 Online-bronnen: APA normen literatuurverwijzingen.[2}. Beschikbaar:http://www.fss.uu.nl/ommat/netwerk/verwapa.htm Beschikbaar: http://www.hbsocialwork.nl/student_leerstijlentest.asp Beschikbaar:http://www.kuleuven.be/thomas/visie/vakdidactiek/bestanden/%20Fowler.ppt Beschikbaar:http://upetd.up.ac.za/thesis/available/etd-10022003-105158/unrestricted/00front.pdf Beschikbaar:http://www.leren.nl/cursus/professionele-vaardigheden/presentatie/ Beschikbaar:http://etd.unisa.ac.za/ETD-db/theses/available/etd-03152005 111722/unrestricted/04Dissertation.pdf
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
54
Bijlage 1 – interviews Voor het verzamelen van de empirische gegevens hebben we gebruik gemaakt van interviews die door de jongeren van de verenigingscommissie en enkele daarbuiten zijn afgenomen. In koppels van twee hielden ze de interviews zodat de taken waren verdeeld de één stelde de vragen, de ander notuleerde de antwoorden. De volgende actoren hebben we benaderd; - Jongeren die niet op de verenigingen komen - Jongeren die wel op de verenigingen komen - Ouders - Coaches - Leden van de verenigingscommissie - Mentoren - Ouderlingen In het navolgende vindt u de vragen die aan de verschillende actoren zijn gesteld. Hierbij wordt ook vermeld hoe groot de populatie per actoren groep was. Vragen aan de jongeren die niet op verenging komen Populatie: 17 jongeren die we elk 4 vragen hebben gesteld. Vraag 1: Wat is de reden dat je niet op vereniging bent geweest? Vraag 2: Welke factoren spelen daarbij een rol? Vraag 3: Hoe zouden we de dingen zo kunnen veranderen dat jij het wel leuk vind om op vereniging te komen? Vraag 4: Wat is voor het organiseren van het volgende seizoen belangrijk om te weten? Vragen aan de jongeren die wel op vereniging komen Populatie:18 jongeren die we elk 6 vragen hebben gesteld. Vraag 1: Wat is de reden dat je op vereniging bent geweest? Vraag 2: Welke factoren spelen daarbij een rol? Vraag 3: Wat vond je minder leuk, wat heb je gemist? Vraag 4: Wat vond je van de opzet? Vraag 5: Wat zou je volgend jaar graag willen? Vraag 6: Waar moeten we rekening mee houden? Vragen aan de ouders Populatie: 5 ouders die we elk 9 vragen hebben gesteld. Wegens tijdgebrek hebben we niet persoonlijk de interviews afgenomen. Maar hebben de ouders het zelf ingevuld. Vraag 1: Welk beeld heeft u van de 16+ verenigingen? Vraag 2a: Doel van de vereniging Vraag 2b: Hoe ziet u uw rol om dit doel te bereiken? Vraag 3: Vindt u 16+ vereniging belangrijk voor u kind(eren) Vraag 4: Welke betrokkenheid heeft u bij 16+ vereniging en op welke manier krijgt dit vorm? Vraag 5: Welke vereniging heeft de vereniging 16+ in de geloofopvoeding? Vraag 6: Stimuleert u uw kind(eren) om naar vereniging 16+ te gaan? Zo ja, hoe / Zo nee, waarom niet? Vraag 7: Wat moet er volgens u veranderen zodat er meer jongeren naar vereniging gaan? Vraag 8: Zou u van de verenigingscommissie meer over de inhoud van de vereniging willen weten om zo gerichter door te kunnen praten met uw kinderen?
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
55
Vragen aan de coaches Populatie: 4 coaches die we elk 8 vragen hebben gesteld. Vraag 1: Welk doel heeft volgens u/jij de verenigingen? Vraag 2: Hoe ziet u/jij je taak als coach? Vraag 3: Welke doelstelling heeft u/jij in het coachen van de groepen en hoe probeert u/jij dat te halen? Vraag 4: Wat verwacht u/jij van de verenigingscommissie? Vraag 5: Hoe kijkt u/jij terug op het afgelopen seizoen? Wat ging goed? Wat heeft u/jij gemist? Vraag 6: Hoe verloopt de communicatie tussen u/jou en de organisatoren? Wat zou daar in verbeterd kunnen worden? Vraag 7: Waar loopt u tegen aan in het coachen van groepen? Vraag 8: Wat heeft u/jij nodig om de taak als coach goed uit te voeren? Vraag 9: Wat moeten we verder nog weten? Vragen aan de leden van de verenigingscommissie Populatie: 3 leden van de verenigingscommissie, die we elk 9 vragen hebben gesteld. Vraag 1: Hoe ziet de organisatie structuur er uit? Vraag 2: Wie zijn er betrokken bij het organiseren van de vereniging en welke taken hebben ze Vraag 3: Hoe lopen de communicatiekanalen? Vraag 4: Wat is volgens jou de doelstelling van de vereniging? Vraag 5: Waarloop je tegen aan in het halen van deze doelstellingen? Vraag 6: Wat hebben jullie gedaan om deze doelstellingen toch te halen? Vraag 7: Wat verwacht je van de mentoren in het organiseren van de verenigingen? Vraag 8: Wat verwacht je van de coaches? Vraag 9: Wat moeten we verder nog weten? Vragen aan de mentoren Populatie: 3 mentoren, die we elk 4 vragen hebben gesteld. Vraag 1: Hoe zie jij je taak omschrijving in het coachen van de verenigingscommissie? Vraag 2: Welk doel heeft volgens jou de verenigingen en hoe zie jij je rol in het bereiken van deze doelen? Vraag 3: Hoe kijk je terug om het afgelopen seizoen? Welke dingen kunnen volgens jou beter? En wat ging super en moet zo blijven? Vraag 4: Wat moeten we verder nog weten? Vragen aan de ouderlingen. Populatie: 6 ouderlingen die we elk 6 vragen hebben gesteld. Vraag 1: Welk doel heeft de verenigingen volgens u en hoe ziet u uw rol om dat doel te bereiken? Vraag 2: Welke betrokkenheid heeft u bij de verenigingen, en op welke manier krijgt dat vorm? Vraag 3: Wat komt u in uw werk tegen dat voor ons als organisatoren van belang is? Vraag 4: Hoe lopen de communicatie kanalen naar de verenigingscommissie? Vraag 5: Zou u dingen van de verenigingscommissie willen ontvangen om beter uw werk te kunnen doen? Zo ja wat? En waarom? Vraag 6: Wat moeten we verder nog weten?
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
56
Bijlage 2 – analyse per aspect jeugdcultuur geloofsopvoeding organisatie
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
57
Bijlage 3 – beleid voornemens richtlijnen voor het opzetten van het nieuwe seizoen Clustersysteem o Duidelijk thema o Hoofd: Bijbelstudies gericht o Hart: Ethiek gericht o Handen: Project gericht Organisatorische opzet ° Uitnodigingen (persoonlijk via briefjes) ° Website (verbondenheid, medium wat aansluit bij de jongeren Groepsindeling (meer naar leeftijd, evt. sectie of zelfs wijk gericht) ° Coaches (mappen, avonden beleggen, toerusten) ° Wekelijkse evaluatieformulieren voor de coaches (met name voor de absenties; wie van de jongeren komen er wel? Wie niet?) ° Organisatie van de verenigingscommissie, mentoren (vaste vergaderdag, strakke planning en duidelijke taakomschrijvingen) ° Communicatiekanalen kerkenraad (door mentoren en door de presentatie van dit onderzoek) ° Ouders en gemeenteleden (via folder, themadienst en Bijbelstudies te downloaden via de website) ° Publiciteit (stukje in de jeugdinfo elke 2 weken doen en daarin verslaan wat we doen inzicht geven in de inhoud van de verenigingen) ° Themadienst (bij de start van het verenigingseizoen om de jeugd een plek te geven in de kerk, de ouders er bij te betrekken de hele verenigingscommissie) ° Buddy’s (zorgen voor de nieuwe 16 plusser door een oudere 16+ aan hun te koppelen waar ze terecht kunnen met vragen en opmerkingen. Ook voor deze buddy koppels activiteiten organiseren om de band te versterken) ° Smoelenboek (Als ondersteuning voor de coaches, dat ze jongeren van hun groep in deze grote snel leren kennen). ° Contributie (automatische machtiging) ° Organiseren van een gemeenteactiviteit (samen met de 16+ jongeren een activiteit voor de gemeente te organiseren met als doel de jongeren in te zetten in de gemeente, een duidelijke plek geven in de gemeente en zo zichtbaar te zijn in de gemeente).
De mens is het middel. Punt. Petranel de Groot
78