Eindrapport
Nadere analyse verloop en betekenis van de Eigen Huis Marktindicator
Harry Boumeester 18 december 2014
Nadere analyse verloop en betekenis van de Eigen Huis Marktindicator
Nadere analyse verloop en betekenis van de Eigen Huis Marktindicator Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van:
Vereniging Eigen Huis dhr. B. Maas Displayweg 1 3821 BT Amersfoort
Auteurs:
Harry Boumeester
18 december 2014 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving Faculteit Bouwkunde, Technische Universiteit Delft Jaffalaan 9, 2628 BX Delft Tel. (015) 278 30 05 E-mail:
[email protected] http://www.otb.bk.tudelft.nl
Copyright 2014 by OTB - Research for the Built Environment, Faculty of Architecture and the Built Environment, Delft University of Technology. No part of this report may be reproduced in any form by print, photo print, microfilm or any other means, without written permission from the copyright holder.
Inhoudsopgave 1
Inleiding .................................................................................................... 2
2
Verloop Eigen Huis Marktindicator en onderliggende factoren ................ 4 2.1 Inleiding ................................................................................................ 4 2.2 Marktindicator en algemeen consumentenvertrouwen tussen april 2004 en december 2013 ............................................................................. 4 2.3 Marktindicator en onderliggende factoren tussen april 2004 – december 20137
3
Meningen woonconsumenten en feitelijke ontwikkelingen ................... 14 3.1 Verloop onderliggende factoren en feitelijke ontwikkelingen ...................... 14 3.2 Verloop Marktindicator en feitelijke ontwikkelingen ................................... 17
4
Ontwikkeling Eigen Huis Marktindicator en transacties ......................... 19 4.1 Inleiding ............................................................................................... 19 4.2 Transacties in de bestaande voorraad koopwoningen ................................ 19 4.3 Verkopen op de markt van nieuwe koopwoningen .................................... 20
5
Verklarende kracht van de Eigen Huis Marktindicator ............................ 22 5.1 Inleiding ............................................................................................... 22 5.2 Vertrouwen als verklaring voor het aantal transacties in de bestaande voorraad koopwoningen.............................................................................. 23 5.3 Vertrouwen als verklaring voor het aantal verkopen op de markt van nieuwe koopwoningen.............................................................................. 25
6
Conclusies ................................................................................................ 27
1 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
1
Inleiding
De Vereniging Eigen Huis (VEH) heeft in het tweede kwartaal van 2004 de Eigen Huis Marktindicator (EHM) ontwikkeld om in haar behoefte aan een instrument, dat de gevoelstemperatuur op de koopwoningenmarkt meet, te voldoen. De eerste peiling van de EHM is op woensdag 7 juli 2004 gepresenteerd. De VEH beoordeelt de EHM als een belangrijke en noodzakelijke aanvulling op de vele cijfers die al beschikbaar zijn over de koopwoningmarkt. VEH heeft daarom de Eigen Huis Marktindicator op kwartaalbasis gecontinueerd tot en met het 1e kwartaal 2015. Het Onderzoeksinstituut OTB is betrokken geweest bij de ontwikkeling van deze stemmingsmeter voor de koopwoningmarkt en verantwoordelijk voor alle daarop volgende kwartaalpeilingen in de jaren 2004 tot en met 2013. Na het derde kwartaal 2013 is er de beschikking over meetresultaten voor 54 kwartalen, of wel 162 maanden. In toenemende mate worden de resultaten van de Marktindicator ook door andere partijen gezien of gebruikt om de stemming onder woonconsumenten over de koopwoningmarkt te duiden. Maar eveneens neemt het aantal vragen toe, naar de waarde van het instrument voor beschrijvende, verklarende of zelfs voorspellende analyses in woningmarktonderzoek. Een nauwkeurig antwoord op deze vragen is vooralsnog niet te geven, omdat er tot op heden geen meer verdiepende studies naar de determinanten van het vertrouwen in de koopwoningmarkt zijn uitgevoerd. We weten wel dat het verloop van de score op de EH Marktindicator en het verloop van het aantal transacties op de markt van bestaande koopwoningen en op de markt van nieuwbouwkoopwoningen in de periode april 2004 – december 2013 sterk correleren. Met de huidige reeks van beschikbare data is het nu een goed moment om het meetinstrument en de meetresultaten te evalueren. In dit rapport worden de resultaten weergegeven van een beperkte evaluatie, een eerste verkenning, die is uitgevoerd in opdracht van de VEH. Bij het ontwikkelen van het meetinstrument voor het meten van het vertrouwen in de koopwoningmarkt onder de woonconsumenten konden we destijds, eind 2003/begin 2004, niet terug grijpen op een bestaand instrument. Er waren op dat moment namelijk geen voorbeelden bekend in de Nederlandse en buitenlandse literatuur, waarin specifiek op dit consumentvertrouwen in de koopwoningmarkt werd ingegaan. We zijn daarom in eerste instantie gaan kijken naar het instrumentarium, waarmee door het CBS het algemene consumentenvertrouwen wordt gemeten. Daarnaast is ook het meetinstrument van de Beleggersbarometer van de Postbank bestudeerd. Op basis van die bestudering hebben we destijds geconcludeerd dat de koopprijsontwikkeling, de ontwikkeling van de hoogte van de hypotheekrente en de algemene koopsituatie op de koopwoningmarkt de drie factoren zijn, die voor de woonconsument het meest van belang zijn in de koopbeslissing. De mening van de consument ten aanzien van deze factoren zal daarbij gebaseerd zijn op de door de consument ervaren ontwikkelingen in het recente verleden (retrospectief) en de verwachtingen ten aanzien van de ontwikkelingen in de nabije toekomst (prospectief). De combinatie van de drie factoren en de ervaring met, en de verwachting over deze factoren leidt tot zes pijlers, waarop de score voor de Eigen Huis Marktindicator is gebaseerd. Bij gebrek aan ervaringsgegevens is in 2004 besloten om deze zes factoren allen een even groot effect (hetzelfde gewicht) op de score van de Marktindicator te laten hebben.
2
De uitgevoerde eerste verkenning dient een (voorlopig) antwoord te geven op de volgende onderzoeksvragen: 1. In hoeverre is er sprake van een samenhang tussen het verloop van de Marktindicator en de ontwikkeling van de onderliggende factoren (m.n. de verkoopprijzen en hypotheekrente)? 2. In hoeverre is er sprake van een samenhang tussen het verloop van de Marktindicator en de ontwikkeling van macro-economische ontwikkelingen (m.n. economische groei en inkomensontwikkeling van huishoudens)? 3. In welke mate kunnen (beleids)maatregelen ten aanzien van, en specifieke gebeurtenissen op de koopwoningmarkt (zoals deze zijn geïnventariseerd door VEH) gekoppeld worden aan het verloop van de Marktindicator? 4. In hoeverre is er sprake van een samenhang tussen het verloop van de Marktindicator en het aantal transacties op de markt van bestaande koopwoningen en het aantal transacties op de nieuwbouwmarkt? 5. Is er een causaal verband tussen de ontwikkeling van de scores op de Marktindicator enerzijds en de ontwikkeling van het aantal transacties op de bestaande koopwoningmarkt en het aantal transacties op de nieuwbouwmarkt anderzijds? In de volgende hoofdstukken worden achtereenvolgens de antwoorden op deze onderzoeksvragen geformuleerd. Eerst zal echter in hoofdstuk 2 het feitelijk verloop van de gemiddelde score op de Marktindicator en het verloop van de onderliggende factoren voor de periode april 2004 – december 2013 in beeld worden gebracht en beschreven. De samenhang tussen het gemeten vertrouwen in de koopwoningmarkt (en de onderliggende factoren) onder consumenten en de feitelijke ontwikkelingen op de koopwoningmarkt staat centraal in hoofdstuk 3. In dat hoofdstuk zal ook vastgesteld worden of het verloop van de EHM een relatie vertoond met de ontwikkeling van de economie in het algemeen, met de inkomensontwikkeling van huishoudens en met uitgevoerde (beleids)maatregelen ten aanzien van, en specifieke gebeurtenissen op de koopwoningmarkt. In hoofdstuk 4 gaan we in op de samenhang tussen het gemeten vertrouwen in de koopwoningmarkt en het feitelijke koopgedrag van huishoudens op de koopwoningmarkt, waarbij onderscheid wordt aangebracht in de markt voor bestaande woningen en die voor nieuwbouwwoningen. Daarbij beperken we ons tot een beschrijving van de mogelijke samenhang. In het laatste hoofdstuk met resultaten, hoofdstuk 5, gaan we vervolgens een stap verder en proberen we een causaal verband vast te stellen tussen de ontwikkeling van de scores op de Marktindicator enerzijds en de ontwikkeling van het aantal transacties op de markt voor zowel de bestaande koopwoningen als de nieuwbouwwoningen anderzijds. De rapportage wordt afgesloten met de belangrijkste conclusies in hoofdstuk 6.
3 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
2
Verloop Eigen Huis Marktindicator en onderliggende factoren
2.1
Inleiding
Voordat we een oordeel willen geven over de waarde van de Eigen Huis Marktindicator als het instrument voor beschrijvende, verklarende of zelfs voorspellende analyses in woningmarktonderzoek, is het belangrijk om eerst te weten hoe de Marktindicator en de onderliggende zes factoren zich feitelijk hebben bewogen in de afgelopen bijna 10 jaar. Daarbij is het ook belangrijk om te weten hoe de gemiddelde score op de Markindicator tot stand komt. Aan iedere respondent in de maandelijkse enquête wordt gevraagd op een vijfpuntschaal (zeer negatief, negatief, neutraal, positief, zeer positief) aan te geven, hoe men de ontwikkeling in zowel de afgelopen 12 maanden als de komende 12 maanden ervaart ten aanzien van de algemene koopsituatie, de koopprijzen en de hypotheekrente. Op basis van deze zes antwoorden wordt een gemiddelde stemmingsscore per respondent berekend. Het gemiddelde over deze stemmingsscores van alle respondenten levert vervolgens de score op de Marktindicator op. De Marktindicator heeft daarbij een bereik van 0 (extreem negatief) tot 200 (extreem positief), met een neutrale stemmingswaarde van 100. De ontwikkeling in de gemiddelde score van de Marktindicator kan dus veroorzaakt worden door het feit, dat de stemming ten aanzien van één, enkele of alle zes de pijlers wijzigt in de tijd. Daarom zal ook worden ingegaan op de ontwikkeling van de bijdrage van deze zes factoren aan de gemiddelde score op de Marktindicator (zie paragraaf 2.3).
2.2
Marktindicator en algemeen consumentenvertrouwen tussen april 2004 en december 2013
Zoals hiervoor aangegeven heeft de Marktindicator een neutrale waarde van ‘100’; de woonconsumenten vinden de omstandigheden op de koopwoningmarkt dan niet slecht en niet goed. Sinds de start in april 2004 is deze neutrale waarde alleen medio 2005 gehaald. Daarna heeft de score op de Marktindicator een licht dalende tendens laten zien tot medio 2008 om als gevolg van het uitbreken van de financiële crisis en de economische crisis kortstondig flink weg te zakken (zie figuur 2.1). Vanaf begin 2009 neemt het vertrouwen in de koopwoningmarkt weer geleidelijk aan toe, maar deze opleving blijkt slechts tijdelijk. Na de zomer van 2010 zakt de Marktindicator weer opnieuw fors in, ondanks enkele hele korte oplevingen, totdat eind 2012 een absoluut dieptepunt wordt bereikt in de korte bestaansgeschiedenis van de EHM. Het jaar 2013 blijkt er een van een aanhoudend en fors herstel van het vertrouwen. In een jaar tijd stijgt de gemiddelde score op de Marktindicator van 51 naar 86; een score die nog wel onder de neutrale waarde ligt.
4
Figuur 2.1 De gemiddelde score op de Eigen Huis Marktindicator, in de periode april 2004 – december 2013
Bron: OTB en VEH, Enquête Eigen Huis Marktindicator 2004 – 2013
Het doel van het ontwikkelen van de Eigen Huis Marktindicator was destijds om over een instrument te beschikken, waarmee beter inzicht is te verkrijgen in de dynamiek van het vertrouwen op de koopwoningmarkt. De van oudsher beschikbare consumentenvertrouwensindex en koopbereidheidsindex van het CBS leken hierin namelijk niet (meer) te voorzien. Uit de resultaten van de afgelopen 10 jaar blijkt dat het verloop van de Marktindicator inderdaad afwijkt van het verloop van het algemene consumentenvertrouwen en van de koopbereidheid. Dit geldt zowel met betrekking tot de omslagpunten, als ook de sterkte van de veranderde stemming (zie figuren 2.2 en 2.3). De verschillen tussen de Marktindicator en de koopbereidheidsindex zijn het meest duidelijk in de periode 2006 - medio 2008 en in het laatste beschikbare kalenderjaar 2013. De Marktindicator lijkt dus inderdaad iets anders te ‘meten’ dan beide indexen van het CBS, wat overeenkomt met de gedachte dat het kopen van een woning ook iets anders is (van een andere orde is) dan het kopen van bijvoorbeeld een auto of andere luxere consumptiegoederen.
5 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
Figuur 2.2 De gemiddelde score op de Eigen Huis Marktindicator en de Consumentenvertrouwensindex, in de periode april 2004 – december 2013
Bron: OTB en VEH, Enquête Eigen Huis Marktindicator 2004 – 2013; CBS, Stateline 2013
Figuur 2.3 De gemiddelde score op de Eigen Huis Marktindicator en de Koopbereidheidsindex, in de periode april 2004 – december 2013
Bron: OTB en VEH, Enquête Eigen Huis Marktindicator 2004 - 2013; CBS, Stateline 2013
6
Figuur 2.4 De gemiddelde score op de Eigen Huis Marktindicator en de Koopbereidheidsindex, in de periode april 2004 – december 2013, geïndexeerd (2004=100)
Bron: OTB en VEH, Enquête Eigen Huis Marktindicator 2004 - 2013; CBS, Stateline 2013
Het verschil in het verloop tussen Markindicator en koopbereidheidsindex wordt nog duidelijk, als we beide reeksen indexeren waarbij april 2004 op 100 wordt gesteld (zie figuur 2.4). De koopbereidheidindex kent vanaf het begin van de financiële- en economische crisis een veel vlakker verloop dan het vertrouwen in de koopwoningmarkt. Een dergelijk vlak verloop correspondeert niet met het beeld dat we bij de activiteiten op de koopwoningmarkt hebben in de laatste vijf jaar.
2.3
Marktindicator en onderliggende factoren tussen april 2004 – december 2013
De score op de Marktindicator is gebaseerd op zes pijler; drie factoren die zowel in retrospectieve zin (terugkijkend) als in prospectieve zin (vooruitkijkend) worden beschouwd. Het betreft zoals eerder gemeld de algemene koopsituatie, de koopprijsontwikkeling en de ontwikkeling van de hypotheekrente. Het verloop van de Marktindicator zoals die in de vorige paragraaf is beschreven is dus het gevolg van veranderingen in de mening onder woonconsumenten ten aanzien van deze onderliggende zes factoren. De algemene koopsituatie is een verzamelbegrip voor onder andere het beschikbare woningaanbod, de regelgeving betreffende de woningmarkt en de criteria voor hypotheekverstrekking. Uit figuur 2.5 blijkt dat de meningen onder de consumenten over die algemene koopsituatie in de tijd sterk zijn gewijzigd. Daarbij zijn globaal vier perioden te onderscheiden: 2004-2008 (verslechterende stemming), 2009-2010 (licht verbeterende stemming), 2011-2012 (sterk verslechterende stemming), 2013 (sterk verbeterende stemming). Deze vier perioden zijn zowel te herkenning in de mening ten aanzien van de algemene koopsituatie in retrospectieve zin als in prospectieve zin. Daarbij blijken de consumenten over het algemeen (iets) positiever over de komende periode dan over de periode die achter hen ligt. Dit komt overeen met de bevindingen uit andere onderzoeken naar stemming onder consumenten.
7 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
Figuur 2.5 Frequentieverdeling van de mening onder woonconsumenten ten aanzien van de algemene koopsituatie in de afgelopen 12 maanden en in de komende 12 maanden, in de periode april 2004 – december 2013
Bron: OTB en VEH, Enquête Eigen Huis Marktindicator 2004 - 2013
De meningen onder de consumenten over de koopprijsontwikkeling blijken in de tijd nog sterker te zijn gewijzigd dan die ten aanzien van de algemene koopsituatie. Het effect van de financiële en economische crises is in figuur 2.6 overduidelijk te herkennen. In de periode 2004-2008 was men over het algemeen weinig negatief gestemd en verbeterde deze stemming nog in geringe mate. Het jaar 2009 brengt hierin een complete verschuiving en de stemming over de prijsontwikkeling in de afgelopen periode verslechterd zeer sterk. Bij de verwachtingen ten aanzien van de koopprijsontwikkeling in de komende periode heeft deze verslechtering zich al iets eerder ingezet: de crisis moet wel effect gaan krijgen op de prijsontwikkeling, zo heeft men gedacht. In 2010 is er sprake van een kortstondig beperkte opleving van de verachtingen ten aanzien van de koopprijsontwikkeling. De periode 20112012 wordt gekenmerkt door een sterk verslechterende stemming, waarna de consumenten in 2013 vooral met betrekking tot de koopprijsontwikkeling in de komende 12 maanden weer minder negatief 8
gestemd raken. Wederom blijken de consumenten over het algemeen positiever over de komende periode dan over de periode, die achter hen ligt. Eind 2013 denkt nog 15% dat de prijzen verder zullen blijven dalen, ondanks dat bijna 60% van mening is dat de koopprijzen in de afgelopen 12 maanden nog wel zijn gedaald. Tegelijkertijd verwacht ook maar 6% van de consumenten dat de prijzen al substantieel zullen gaan stijgen; dit ligt dichter bij de 2% van de consumenten die menen dat de prijzen in 2013 al matig tot sterk zijn gestegen. Men ervaart 2013 klaarblijkelijk echt als een omslagpunt in ontwikkeling van de koopprijzen op de Nederlandse koopwoningmarkt. Figuur 2.6 Frequentieverdeling van de mening onder woonconsumenten ten aanzien van de koopprijsontwikkeling in de afgelopen 12 maanden en in de komende 12 maanden, in de periode april 2004 – december 2013
Bron: OTB en VEH, Enquête Eigen Huis Marktindicator 2004 - 2013
9 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
In figuur 2.7 worden tenslotte de meningen ten aanzien van de ontwikkeling van de hoogte van de hypotheekrente grafisch weergegeven voor wat betreft de afgelopen periode, als ook de nabije toekomst. Deze figuur wijkt op enkele punten af van het beeld dat bij de twee vorige factoren is beschreven. Allereerst blijken de verschillen tussen de meningen in retrospectieve zin en in prospectieve zin minder sterk te zijn. Daarnaast zijn de consumenten over het algemeen positiever gestemd over de ontwikkeling in het verleden dan over die in de nabije toekomst. Bovendien zijn in figuur 2.7 ook wel enkele fasen te onderscheiden, maar liggen de omslagpunten soms op andere momenten. Hierdoor is de bijdrage van deze stemming aan de score op de Marktindicatoren in meerdere perioden tegengesteld aan die van de koopprijsontwikkeling en (in iets mindere mate) aan die van de algemene koopsituatie. Figuur 2.7 Frequentieverdeling van de mening onder woonconsumenten ten aanzien van de ontwikkeling van de hypotheekrente in de afgelopen 12 maanden en in de komende 12 maanden, in de periode april 2004 – december 2013
Bron: OTB en VEH, Enquête Eigen Huis Marktindicator 2004 - 2013
10
Op basis van de door de consumenten gegeven antwoorden op de vijfpuntschaal is ook een gemiddelde score op maandbasis te berekenen, die dan de betekenis heeft van de gemiddelde mening ten aanzien van de desbetreffende factor. Enerzijds gaat daarmee meer gedetailleerde informatie over de stemming onder consumenten verloren, maar anderzijds worden de verhoudingen tussen de meningen over de afgelopen periode en over de nabije toekomst meer inzichtelijk. Bovendien wordt hierdoor een vergelijking tussen de bijdrage van de algemene koopsituatie, de koopprijsontwikkeling en van de ontwikkeling van de hypotheekrente aan het vertrouwen in de koopwoningmarkt eenvoudiger. Figuur 2.8 Gemiddelde score op de mening onder woonconsumenten ten aanzien van de algemene koopsituatie in de afgelopen 12 maanden en in de komende 12 maanden, in de periode april 2004 – december 2013
Bron: OTB en VEH, Enquête Eigen Huis Marktindicator 2004 - 2013
Bestudering van de figuur 2.8 tot en met figuur 2.10 leidt tot een aantal bevindingen. De bijdrage van de mening over de algemene koopsituatie aan het vertrouwen in de koopwoningmarkt is in de tijd meer stabiel dan de bijdrage van de meningen over de hypotheekrenteontwikkeling en vooral over de koopprijsontwikkeling. Dit kan gedeeltelijk verklaard worden vanuit het feit, dat de algemene koopsituatie een samengestelde factor (containerbegrip) is. Wel blijkt de flink positievere stemming ten aanzien van de algemene koopsituatie in 2009 en in 2013 (zie figuur 2.8) samen te vallen met het herstel van de gemiddelde score op de Marktindicator in die twee perioden. Het effect van deze factor ten tijde van een afnemend vertrouwen in de koopwoningmarkt blijkt veel beperkter te zijn geweest. Figuur 2.8 maakt ook inzichtelijk dat consumenten over het geheel genomen (net iets) positiever zijn gestemd over de komende periode dan over het afgelopen jaar. De gemiddelde score van de mening over de koopprijsontwikkeling kent de grootste variatie in de bestudeerde periode met een maximale score van ‘140’ in juli 2007 en een minimale score van ‘7’ in januari 2013 (zie figuur 2.9). Het effect van deze factor op het verloop van het gemeten vertrouwen onder consumenten is dan ook verreweg het grootst. Dit geldt zowel in perioden van een dalend vertrouwen, als in perioden waarin het vertrouwen zich juist weer herstelt. In de literatuur wordt ook vaak gewezen op het psychologisch of speculatief effect van de koopprijsontwikkeling op het handelen van woonconsumenten op de woningmarkt. In figuur 2.9 is verder nog te zien dat de bestudeerde periode in twee delen kan worden gesplitst. Tussen april 2004 en april 2009 is de stemming onder de consumenten ten aanzien van de prijsontwikkeling in de afgelopen 12 maanden steeds licht positiever 11 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
geweest dan met betrekking tot de komende 12 maanden. De prijsstijgingen in het verleden werden positief ervaren en tegelijkertijd was er klaarblijkelijk het besef dat die prijsstijgingen wel eens konden gaan afvlakken. Na het intreden van de financiële en economische crisis draait de situatie om: men ervaart prijsdalingen die de stemming verslechteren, maar men verwacht dat de koopprijzen in de nabije toekomst minder zullen dalen, stabiliseren of zelfs stijgen. Figuur 2.9 Gemiddelde score op de mening onder woonconsumenten ten aanzien van de koopprijsontwikkeling in de afgelopen 12 maanden en in de komende 12 maanden, in de periode april 2004 – december 2013
Bron: OTB en VEH, Enquête Eigen Huis Marktindicator 2004 - 2013
Figuur 2.10 Gemiddelde score op de mening onder woonconsumenten ten aanzien van de ontwikkeling van de hypotheekrente in de afgelopen 12 maanden en in de komende 12 maanden, in de periode april 2004 – december 2013
Bron: OTB en VEH, Enquête Eigen Huis Marktindicator 2004 - 2013
12
De gemiddelde score voor de mening van de consumenten over de ontwikkeling van de hypotheekrente zit qua verloop min of meer tussen de twee hiervoor besproken factoren in. Dit geldt voor de variatie in de hoogte van de gemiddelde score in de bestudeerde periode; en dus voor de impact van deze mening op het vertrouwen in de koopwoningmarkt. Daarnaast is de stemming over de renteontwikkeling in de afgelopen periode in de meeste gevallen positiever dan over die in de nabije toekomst Dit is tegengesteld aan de situatie met betrekking tot de algemene koopsituatie, waarbij men juist positiever is over de komende periode. De historisch gezien lage rentestand speelt hierbij zeer waarschijnlijk een rol; men is er niet van overtuigd dat deze zo laag zal blijven. Alleen de jaren rondom het intreden van de financiële en economische crisis laten een diffuus beeld zien; klaarblijkelijk was het in die jaren onduidelijk voor de consumenten wat het effect van de crises op de hypotheekrente zou kunnen zijn. Tot slot kunnen we uit de figuren 2.8 tot en met 2.10 nog opmaken, dat de bijdrage van de onderliggende factoren aan de gemiddelde score op de Marktindicator niet in alle perioden even sterk en in dezelfde richting uitpakt. Soms wordt bijvoorbeeld de positieve bijdrage aan het vertrouwen in de koopwoningmarkt van de koopprijsontwikkeling gedeeltelijk teniet gedaan door een negatieve bijdrage van de algemene koopsituatie of de hypotheekrenteontwikkeling. Daarnaast kunnen de effecten van een veranderende mening op de Marktindicator sterk in omvang verschillen tussen de onderliggende factoren. Aan het eind van 2013 dragen de stemming ten aanzien van de algemene koopsituatie en de ontwikkeling van de hypotheekrente al positief bij (want gemiddelde score is 100 of hoger) aan het vertrouwen in de koopwoningmarkt. De stemming met betrekking tot de koopprijsontwikkeling is wel sterk minder negatief geworden, meer heeft nog wel een negatief effect op de hoogte van de gemiddelde score op de Marktindicator. Het herstel van het vertrouwen gedurende 2013 blijkt vooral te zijn veroorzaakt door een verbeterde stemming ten aanzien van de koopprijsontwikkeling en ten aanzien van de algemene koopsituatie.
13 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
3
Meningen woonconsumenten en feitelijke ontwikkelingen
Het meten van het vertrouwen in de koopwoningmarkt op basis van de meningen van consumenten ten aanzien van de drie gekozen factoren is natuurlijk alleen zinvol als de ervaringen van de consumenten met die onderliggende factoren afwijkt van de feitelijke ontwikkelingen van de koopprijzen, de hypotheekrente en de algemene koopsituatie. Want als dat niet het geval is, kan wellicht net zo goed gebruik gemaakt worden van de waargenomen ontwikkelingen om het vertrouwen in de koopwoningmarkt te voorspellen. Maar de ervaringen van de consumenten moet natuurlijk ook weer niet volledig los staan van deze feitelijke ontwikkelingen, omdat we in dat geval vraagtekens moeten zetten bij wat we dan eigenlijk meten. Daarom gaan in dit hoofdstuk het verloop van de gemiddelde score op de Marktindicator en het verloop van de gemiddelde scores op de onderliggende factoren vergelijken met de feitelijke ontwikkelingen van de koopprijzen, de hypotheekrente en krapte op de koopwoningmarkt. In paragraaf 3.1 zoomen we eerst in op de onderliggende factoren, waarna in paragraaf 3.2 de ontwikkeling van de Marktindicator in relatie tot de feitelijke ontwikkelingen wordt bestudeerd.
3.1
Verloop onderliggende factoren en feitelijke ontwikkelingen
In figuur 3.1 wordt het verloop van de meningen van de consumenten over de koopprijsontwikkeling vergeleken met de waargenomen prijsontwikkeling (in dit geval de Prijsindex Bestaande Woningen). Uit de grafische weergave valt af te lezen dat er wel een zekere samenhang bestaat tussen de feitelijke en de ervaren koopprijsontwikkeling. Wel blijken omslagpunten niet altijd samen te vallen en lijkt de reactie van de consumenten in hun mening over de koopprijsontwikkeling soms wat heftiger dan te verwachten is op basis van het feitelijke prijsverloop. Een afnemende stijging of daling en stabilisatie van de koopprijzen, wordt door de consumenten al snel als een duidelijke verandering ervaren. De conclusie is dan ook dat de meningen van consumenten ten aanzien van de koopprijsontwikkeling iets andere, aanvullende informatie oplevert ten opzichte van de feitelijke koopprijsontwikkeling. Over het algemeen zullen deze meningen iets eerder effect hebben op het handelen van consumenten op de woningmarkt, dan de waar te nemen prijsveranderingen. De wijze waarop de consumenten veranderingen in de hypotheekrente ervaren, vertoont meer overeenkomst met het feitelijke verloop van deze rente. In perioden waarin de hypotheekrente stijgt, verslechtert de stemming onder de consumenten over de hoogte van de rente; en andersom. Dit geldt echter vooral voor de mening van de consumenten ten aanzien van de periode die voorbij is. Bij het inschatten van de te verwachte ontwikkelingen blijken de meningen van de consumenten nog wel eens af te wijken van het waargenomen verloop en ook andere omslagpunten te kennen. Dit geldt zeker voor de periode voor de crisis, maar in mindere mate ook voor de jaren daarna. Dus vooral de stemming over de hypotheekrenteontwikkeling in prospectieve zin (vooruitkijkend) blijkt iets andere, aanvullende informatie op te leveren ten opzichte van de feitelijke ontwikkeling van de hypotheekrente. Deze verwachting dat de hypotheekrente gaat stijgen, kan los van de feitelijke ontwikkeling leiden tot anticiperend gedrag van woonconsumenten.
14
Figuur 3.1 Gemiddelde score op de mening onder woonconsumenten ten aanzien van de koopprijsontwikkeling in de afgelopen 12 maanden en in de komende 12 maanden en de Prijsindex Bestaande Koopwoningen (index 2010=100), in de periode april 2004 – december 2013
Bron: OTB en VEH, Enquête Eigen Huis Marktindicator 2004 – 2013; Kadaster, 2014
Figuur 3.2 Gemiddelde score op de mening onder woonconsumenten ten aanzien van de ontwikkeling van de hypotheekrente in de afgelopen 12 maanden en in de komende 12 maanden en de gemiddelde hypotheekrente, in de periode april 2004 – december 2013
Bron: OTB en VEH, Enquête Eigen Huis Marktindicator 2004 – 2013; DNB, 2014
15 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
Figuur 3.3 Gemiddelde score op de mening onder woonconsumenten ten aanzien van de algemene koopsituatie in de afgelopen 12 maanden en in de komende 12 maanden en de score op de Krapte-indicator, in de periode april 2004 – december 2013
Bron: OTB en VEH, Enquête Eigen Huis Marktindicator 2004 – 2013; NVM, 2014
De derde onderliggende factor, de verandering in de algemene koopomstandigheden, is wat minder eenduidig te operationaliseren. Dit is eigenlijk een containerbegrip, waarvoor geen feitelijke gegevens beschikbaar zijn. Tot de algemene koopomstandigheden behoort bijvoorbeeld het fiscale beleid en huurbeleid, maar ook voorwaarden voor hypotheekverstrekking en het aanbod van woningen. In een poging om de mening van de woonconsumenten over de algemene koopomstandigheden te koppelen aan de feitelijke omstandigheden, hebben we een vergelijking gemaakt met de ontwikkeling van de krapte-indicator van de NVM. Deze indicator geeft de verhouding weer tussen het aantal te koop staande woningen en het aantal verkochte woningen. Een score van bijvoorbeeld ‘15’ houdt in dat een koper gemiddeld de keuze had uit 15 woningen. We veronderstellen dan dat naar mate er meer keuze uit te koop staande woningen bestaat, de algemene koopsituatie door woonconsumenten als negatiever wordt ervaren. Uit figuur 3.3 blijkt echter dat een dergelijke tegengestelde relatie alleen in de periode medio 2008 – medio 2009 niet is terug te vinden. Een stijging van de krapte-indicator gaat dan namelijk samen met toename van de gemiddelde score voor de algemene koopomstandigheden. Eind 2012 blijkt de mening over de algemene koopsituatie al te beginnen aan een opwaartse trend, terwijl de krapte-indicator pas iets later begint af te nemen. Een voorzichtige conclusie kan zijn, dat de mening over de algemene koopsituatie onder woonconsumenten bij een neerwaartse omslag van de koopwoningmarkt iets achterloopt op de feitelijke ontwikkelingen en bij een opwaartse omslag juist iets voor loopt.
16
3.2
Verloop Marktindicator en feitelijke ontwikkelingen
Omdat de onderliggende factoren uiteindelijk gecombineerd worden tot een gemiddelde score op de Marktindicator, is de vraag relevant in hoeverre het verloop van de Marktindicator overeenkomt met de feitelijke ontwikkelingen op de koopwoningmarkt. Daarom is in de volgende drie figuren de gemiddelde score op de Marktindicator afgezet tegen achtereenvolgens de koopprijsontwikkeling, de ontwikkeling van de hypotheekrente en de ontwikkeling van de krapte-indicator. Uit figuur 3.4 blijkt dat het vertrouwen in de koopwoningmarkt veelal iets voor loopt op de feitelijke prijsontwikkeling. Het vertrouwen zet al vanaf 2005 een licht dalende trend in die in de tweede helft van 2007 versterkt, terwijl de PBK pas eind 2008 een omslagpunt kent. Vervolgens neemt het vertrouwen vanaf begin 2009 weer iets toe en stabiliseert de PBK pas eind 2009 en begin 2010. Het jaar 2013 wordt gekenmerkt door een sterk stijgende score op de Marktindicator, terwijl de PBK pas in de tweede helft van dat jaar enigszins stabiliseert. Figuur 3.4 De gemiddelde score op de Eigen Huis Marktindicator en de Prijsindex Bestaande Koopwoningen (index 2010=100), in de periode april 2004 – december 2013
Bron: OTB en VEH, Enquête Eigen Huis Marktindicator 2004 – 2013; Kadaster, 2014
Wanneer het verloop van de Marktindicator wordt vergeleken met het verloop van de hypotheekrente, lijkt het vertrouwen in de koopwoningmarkt juist iets achter te blijven bij de feitelijke ontwikkeling van de hypotheekrente. De scherpe daling van de rente vanaf medio 2008 wordt gevolgd door een stijging van het vertrouwen in het voorjaar van 2009. Wanneer de hypotheekrente vanaf medio 2011 wederom in een dalende trend raakt, reageert de Marktindicator daar lange tijd niet op. Pas vanaf begin 2013 neemt dit vertrouwen substantieel toe. Met uitzondering van de periode medio 2011 – eind 2012 bewegen beide ontwikkelingen zich dus tegengesteld, zoals we verwachting: een stijgende rente leidt tot een dalend vertrouwen. Een tegengestelde beweging is in grote lijnen ook te zien tussen het verloop van de Marktindicator en de ontwikkeling van de krapte-indicator (zie figuur 3.6). De drie omslagpunten zijn daarbij duidelijk herkenbaar in beide ontwikkelingen. Het uitbreken van de crisis op de woningmarkt medio 2008 gaat gepaard met een stijging van de krapte-indicator (een verruiming van de vraag-aanbodverhouding) en een daling van de Marktindicator. De tweede dip op de koopwoningmarkt aan het begin van 2011 ver17 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
sterkt deze respectievelijke stijging en daling. Het derde markeerpunt (het beginnend herstel van de koopwoningmarkt vanaf begin 2013) wordt gekenmerkt door stijgende scores op de Marktindicator en iets vertraagd door een daling van de scores op de krapte-indicator (het grillige verloop van de krapte-indicator in de periode eind 2011 - eind 2012 maakt deze omslag van de krapte-indicator wellicht wat lastig herkenbaar). Figuur 3.5 De gemiddelde score op de Eigen Huis Marktindicator en de gemiddelde hypotheekrente, in de periode april 2004 – december 2013
Bron: OTB en VEH, Enquête Eigen Huis Marktindicator 2004 – 2013; DNB, 2014
Figuur 3.6 De gemiddelde score op de Eigen Huis Marktindicator en de score op de Krapte-indicator, in de periode april 2004 – december 2013
Bron: OTB en VEH, Enquête Eigen Huis Marktindicator 2004 – 2013; NVM, 2014
18
4
Ontwikkeling Eigen Huis Marktindicator en transacties
4.1
Inleiding
In de vorige hoofdstukken is gebleken dat de Eigen Huis Marktindicator aanvullende informatie oplevert ten opzichte van al beschikbare datareeksen, zoals de koopprijsontwikkeling, de ontwikkeling van de hoogte van de hypotheekrente en het verloop van de vraag-aanbodverhouding op de markt van bestaande koopwoningen. De meerwaarde van de Marktindicator zou echter duidelijk vergroot worden, als het vertrouwen van de woonconsumenten ook gekoppeld kan worden aan hun gedrag op de woningmarkt. Daarom gaan we in dit hoofdstuk in op de samenhang tussen het gemeten vertrouwen in de koopwoningmarkt en het feitelijke koopgedrag van huishoudens op de koopwoningmarkt. Daarbij wordt onderscheid aangebracht in het gedrag op de markt voor bestaande woningen en het gedrag op de markt voor nieuwbouwwoningen. Daarbij beperken we ons tot een beschrijving van de mogelijke samenhang.
4.2
Transacties in de bestaande voorraad koopwoningen
Het feitelijke gedrag op de markt van bestaande koopwoningen kan geoperationaliseerd worden als het aantal woningen dat wordt gekocht door de woonconsumenten. De te verwachte samenhang is dat een groter vertrouwen eerder zal leiden tot het kopen van een woningen en dat bij een dalend vertrouwen de koopbeslissing zal worden uitgesteld of afgeblazen. Het Kadaster registreert alle verkochte woningen op het moment dat de transactie daadwerkelijk plaatsvindt bij de notaris. Omdat er per kalenderjaar een duidelijk seizoenpatroon in het aantal transacties per maand zit, moet wel uitgegaan worden van het zesmaandelijks voortschrijdend gemiddelde van de oorspronkelijke datareeks van het Kadaster. De ervaring leert dat er wel een zekere vertraging optreedt in het effect van een veranderend vertrouwen op het feitelijk plaatsvinden van transacties. Gemiddeld genomen is deze vertraging zo’n zeven maanden, de periode die nodig is voor het zoekproces naar een geschikte woning, het koopproces en het wachten op het daadwerkelijk beschikbaar komen van de gekochte woning. In figuur 4.1 zijn de ontwikkeling van de gemiddelde score op de Marktindicator (zeven maanden vertraagd) en van het aantal transacties van bestaande koopwoningen grafisch weergegeven. Daarbij valt op dat beide ontwikkelingen over het geheel genomen redelijk parallel aan elkaar lopen en dat enkele belangrijke omslagpunten in de trend (november 2008, juni 2009 en juni 2013) voor beide factoren samenvallen. Alleen de periode medio 2009 – medio 2011 laat een wijkend verloop van beide lijnen zien. De Pearson correlatiecoëfficiënt, een maat voor samenhang, bedraagt dan ook 0,92 voor de gehele periode 2004-2013. Ook wanneer we alleen de laatste jaren vanaf juli 2009 in beschouwing nemen, blijkt deze correlatiecoëfficiënt nog 0,73 te bedragen; dat wijst ook nog op een sterke samenhang. Uitgaande van deze samenhang en de sterke stijging van de Marktindicator in de laatste twaalf maanden, is in 2014 een forse toename van het aantal transacties te verwachten.
19 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
Figuur 4.1 De gemiddelde score op de Eigen Huis Marktindicator en het aantal transacties van bestaande koopwoningen, in de periode april 2004 – december 2013
Bron: OTB en VEH, Enquête Eigen Huis Marktindicator 2004 – 2013; Kadaster, 2014
4.3
Verkopen op de markt van nieuwe koopwoningen
Het feitelijke gedrag op de markt van nieuwe koopwoningen kan geoperationaliseerd worden als het aantal nieuwbouwwoningen dat wordt verkocht aan woonconsumenten. De te verwachte samenhang is dat een groter vertrouwen eerder zal leiden tot het kopen van een nieuwe woning en dat bij een dalend vertrouwen een dergelijke koopbeslissing zal worden uitgesteld of afgeblazen. In de Monitor Nieuwe Woningen wordt het aantal verkochte nieuwe marktkoopwoningen geregistreerd, op basis van verleende certificaten van SWK en Woningborg (beide met keurmerk van de Stichting Garantiewoning). Andere koopwoningen en huurwoningen blijven buiten beschouwing. Daarbij wordt onder marktkoopwoningen verstaan de koopwoningen die worden gerealiseerd voor de verkoop door projectontwikkelaars, bouwbedrijven en woningcorporaties. Van dit segment is circa 75%-80% van de nieuwe woningen opgenomen in de MNW. De verkoop wordt daarbij geregistreerd op het moment dat de koop wordt gesloten, dus (ver) voor het moment dat met de bouw wordt gestart. Omdat er per kalenderjaar een duidelijk seizoenpatroon in het aantal verkochte woningen per maand zit, moet wel uitgegaan worden van het driemaandelijks voortschrijdend gemiddelde van de oorspronkelijke datareeks De vertraging in het effect van een veranderend vertrouwen op het feitelijk kopen van een nieuwe koopwoning is over het algemeen dan ook duidelijk korter dan op de markt van bestaande koopwoningen. Gemiddeld genomen is deze vertraging drie maanden, de periode die nodig is voor het zoekproces naar een geschikte woning en het koopproces. Het daadwerkelijk beschikbaar komen van de gekochte nieuwbouwwoning duurt daarna wel veel langer. In figuur 4.2 zijn de ontwikkeling van de gemiddelde score op de Marktindicator (twee maanden vertraagd) en van het aantal verkochte nieuwe koopwoningen grafisch weergegeven. Daarbij valt op dat beide ontwikkelingen over het geheel genomen een zeer vergelijkbaar verloop kennen. De belangrijke 20
omslagpunten in de trend (juni 2008, februari 2009, januari 2011 en maart 2013) van beide factoren vallen daarbij samen. De Pearson correlatiecoëfficiënt, een maat voor samenhang, bedraagt dan ook 0,93 voor de gehele periode 2004-2013. Ook wanneer we alleen de laatste jaren vanaf maart 2009 in beschouwing nemen, blijkt deze correlatiecoëfficiënt nog 0,77 te bedragen; dat wijst ook nog op een sterke samenhang. Uitgaande van deze samenhang en de sterke stijging van de Marktindicator in de laatste twaalf maanden, is in 2014 een forse toename van het aantal transacties te verwachten. Figuur 4.2 De gemiddelde score op de Eigen Huis Marktindicator en het aantal verkochte nieuwbouwkoopwoningen, in de periode april 2004 – december 2013
Bron: OTB en VEH, Enquête Eigen Huis Marktindicator 2004 – 2013; BZK/NEPROM/OTB, Monitor Nieuwe Woningen, 2014
21 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
5
Verklarende kracht van de Eigen Huis Marktindicator
5.1
Inleiding
In hoofdstuk 4 hebben we vastgesteld dat het verloop van de Marktindicator en het koopgedrag op zowel de markt van bestaande woningen als de markt van nieuwbouwwoningen een sterke correlatie kennen. Er is dus sprake van een duidelijke samenhang tussen het vertrouwen in de koopwoningmarkt en het feitelijk koopgedrag op de woningmarkt. Maar een samenhang wil nog niet zeggen dat er ook een duidelijk causaal verband is tussen beide factoren, want het is ook mogelijk dat beide ontwikkelingen onafhankelijk van elkaar beïnvloed worden door één of meer andere factoren. De voorspellende waarde van de Marktindicator zou natuurlijk aan kracht winnen, als het vertrouwen in de koopwoningmarkt een verklarende rol heeft in het feitelijk gedrag. Daarom beschrijven we in dit hoofdstuk de resultaten van de uitgevoerde regressie analyses met het aantal transacties van bestaande woningen (paragraaf 5.2) en het aantal verkochte nieuwbouwkoopwoningen (paragraaf 5.3) als afhankelijke, te verklaren variabele en de gemiddelde score op de Marktindicator als onafhankelijke, verklarende variabele. Beoordelen van de kwaliteit van een model Voor het schatten van een verklaringsmodel wordt gebruik gemaakt van (multiple) regressie analyse. Dit is een statistische techniek waarbij een afhankelijke variabele, in dit geval het aantal transacties van bestaande koopwoningen, respectievelijk nieuwbouwwoningen, wordt verklaard met één of meerdere onafhankelijke variabelen; in dit geval de gemiddelde score op de Marktindicator. Ter bepaling van de kwaliteit van het geschatte model is gebruik gemaakt van de volgende criteria. Een eerste keuze die gemaakt moet worden is het al dan niet opnemen van een constante in de modelvergelijking. Bij het modelleren van het verband tussen het absoluut aantal transacties en het vertrouwen is het opnemen van een constante noodzakelijk. Ook wanneer het vertrouwen in de koopwoningmarkt zich op een dieptepunt bevindt, zullen er toch altijd (al is het minimaal) woningen verkocht worden. Er is dus sprake van een gedeeltelijk autonoom verloop in het aantal transacties en bovendien is een negatief aantal transacties in de werkelijkheid niet mogelijk. Bij het modelleren van de procentuele mutatie van het aantal transacties kan in theorie de constante factor eventueel wel uit de modelvergelijking worden weggelaten: bij ongewijzigd vertrouwen zal dan ook het aantal transacties niet wijzigingen (ofwel de geschatte regressielijn loopt door de ‘oorsprong’ van de grafiek). In het geschatte regressiemodel worden de variabelen opgenomen, die significant bijdragen aan het verklaren van de veranderingen in de afhankelijke variabele. Bij het samenstellen van het model wordt uitgegaan van spaarzaamheid: een model dat zo goed mogelijk de werkelijkheid schat met zo min mogelijk variabelen. Het verband tussen de afhankelijke variabele en de verklarende variabele in het model wordt uitgedrukt in een coëfficiënt. Deze coëfficiënt moet allereerst theoretisch/inhoudelijk zinvol zijn: de verwachting is dat een hogere score op de Marktindicator (meer vertrouwen) zal leiden tot meer transacties. Er dient dus sprake te zijn van een positief verband, zodat de coëfficiënt een positieve waarde dient te zijn. Daarnaast dient de gevonden coëfficiënt statistisch significant te zijn. Dat wil zeggen dat er een grote zekerheid is, dat het gevonden verband tussen de verklarende variabele en de te verklaren variabele ook in een andere vergelijkbare dataset zal worden teruggevonden. Dit wordt aan de hand van een t-toets op de coëfficiënt vastgesteld, waarbij een t-waarde van minimaal 2 of -2 wijst op significantie.
22
Een schattingsmodel is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Er zullen daarom altijd afwijkingen bestaan tussen de werkelijke aantallen en de modeluitkomsten. De mate van deze afwijkingen bepalen de kwaliteit (validiteit en betrouwbaarheid) van het model. Bij een goed model zijn de afwijkingen klein; de samenhang tussen de waarnemingen en de modeluitkomsten is groot. Bij het beoordelen van de regressiemodellen is daarom het statistische kengetal R2 van belang. De R2 geeft het deel van de variantie in de afhankelijke variabele dat kan worden verklaard vanuit de variantie in de onafhankelijke variabelen. Het statistische kengetal R2 geeft een waarde aan de samenhang, waarbij 1,0 staat voor een perfecte samenhang en een waarde van ongeveer 0,70 in dit type modellen een zeer aanvaardbare score is. Een laatste belangrijk statistisch kengetal is de Durbin-Watson (DW) test. Deze test geeft aan of er geen duidelijk verband meer zit in het per meetmoment niet verklaarde deel van de variantie in de afhankelijke variabele. De DW geeft daarmee inzicht in de mate van autocorrelatie (samenhang) tussen twee opeenvolgende residuen (de afwijking tussen de werkelijke en geschatte waarde van de afhankelijke variabele). Als vuistregel geldt dat de DW significant is, wanneer deze een waarde van rond de 2,0 heeft. Er is dan geen autocorrelatie tussen de residuen. Indien de DW niet significant is, ofwel een waarde heeft die meer dan 0,5 naar boven of beneden afwijkt van 2, kan getwijfeld worden aan de betrouwbaarheid van de modeluitkomsten. Het geschatte model is dan blijkbaar nog niet compleet.
5.2
Vertrouwen als verklaring voor het aantal transacties in de bestaande voorraad koopwoningen
In het kader van dit onderzoek zijn er enkele eenvoudige regressieanalyses uitgeprobeerd, met zowel het aantal transacties bestaande koopwoningen per maand als te verklaren variabele als ook de procentuele mutatie het aantal transacties per maand. Naast EH Marktindicator als verklarende variabele, zijn ook de prijsontwikkeling en de hypotheekrente als mogelijk verklarende variabele in het model uitgeprobeerd. De uitkomsten van deze analyses staan in tabel 5.1 samengevat. Met betrekking tot de beschikbare periode (april 2004 – december 2013) levert dit tot nu toe echter geen inhoudelijk èn statistisch goed en volledig model op. Model 1 heeft betrekking op het absolute aantal transacties van bestaande koopwoningen en heeft een constante en de gemiddelde score op de Marktindicator (7 maanden vertraagd) als verklarende factoren. Beide coëfficiënten zijn significant. De negatieve coëfficiënt van de constante wijst daarbij op een autonoom verloop in het aantal transacties dat een negatieve trend kent. De coëfficiënt van de Marktindicator wijst op een positief verband, dat overeenkomt met de verwachting. Ook de totaal verklaarde variantie is hoog; R2 = 0,85. Echter de DW (0,48) geeft aan dat het model nog niet volledig is. Model 2 heeft betrekking op de procentuele mutatie van het aantal transacties van bestaande koopwoningen en heeft een constante en de gemiddelde score op de Marktindicator (7 maanden vertraagd) als verklarende factoren. De negatieve coëfficiënt van de constante wijst daarbij op een autonoom verloop in het aantal transacties dat een minimaal negatieve trend kent. De coëfficiënt van de Marktindicator (0,00) wijst erop dat er nauwelijks een verband met de procentuele mutatie bestaat en is bovendien niet significant. De totaal verklaarde variantie is absoluut minimaal gezien de R2 van 0,01 en het model als geheel komt dan ook niet door de significantie toets (Model F = 0,20). De perfecte waarde van de DW (2,08) heeft in dit geval dan ook geen betekenis. Het weglaten van een constante in het regressiemodel (model 3) leidt tot vergelijkbare resultaten als bij model 2 en daarmee tot een onbevredigend verklaringsmodel. Model 4 is een poging om het nog onvolledige model 1 uit te breiden met de hypotheekrente en de koopprijsontwikkeling als verklarende variabelen. De coëfficiënten van deze extra toegevoegde varia23 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
belen blijken echter niet significant en ook een onverwachte richting in het verband te tonen. Overall is dit model (model F = 200,26) minder goed dan model 1, terwijl de verklaarde variantie niet is toegenomen en ook de DW een waarde heeft die nauwelijks is verbeterd ten opzichte van model 1. Vooralsnog kan model 1 nog als beste verklaringsmodel worden beschouwd, maar wijst de lage DW waarde op een onvolledig model. Om tot een goed verklarend model te komen, dient er aanvullend onderzoek te worden verricht. Daarbij moet dan ook aandacht besteed worden aan de specifieke kenmerken van de gebruikte datareeksen, namelijk dat het aantal transacties een harde ondergrens heeft van nul en de gemiddelde score op de Marktindicator is begrensd van 0 tot 200. Mogelijk dat het ‘transformeren’ van de beschikbare datareeksen tot een beter verklaringsmodel kan leiden.
Tabel 5.1 Verklaringsmodellen voor aantal transacties van bestaande koopwoningen op maandbasis, in de periode april 2004 – december 2013 Model
b-coefficient
Standaard fout
t-waarde
significantie
-3723,51 218,23
695,27 8,80
-5,36 24,81
0,00 0,00
-0,01 0,00
0,02 0,00
-0,61 0,45
0,54 0,66
-0,00
0,00
-0,83
0,41
-131,85 230,67 154,51 -54,37
2367,70 19,23 716,76 61,77
-0,06 11,99 0,22 -0,88
0,96 0,00 0,83 0,38
Model 1 (aantal transacties) C EHMI (t+7) Model F = 615,73 (0,00) R2 = 0,85 DW = 0,48 Model 2 (procentuele mutatie aantal transacties met constante in model) C EHMI (t+7) Model F =0,20 (0,66) R2 = 0,01 DW = 2,08 Model 3 (procentuele mutatie aantal transacties zonder constante in model) EHMI (t+7) Model F = 0,69 (0,00) R2 = 0,01 DW = 2,08 Model 4 (aantal transacties) C EHMI (t+7) Hypotheekrente PBK Model F = 200,26 (0,00) R2 = 0,85 DW = 0,53
24
5.3
Vertrouwen als verklaring voor het aantal verkopen op de markt van nieuwe koopwoningen
Ook met betrekking tot het aantal verkochte nieuwbouw koopwoningen per maand als te verklaren variabele (en de procentuele mutatie op maandbasis), zijn in dit onderzoek enkele eenvoudige regressieanalyses uitgeprobeerd. Wederom zijn daarbij geprobeerd om de gemiddelde score op de Marktindicator, de prijsontwikkeling en de hypotheekrente als verklarende variabele in het model op te nemen. De uitkomsten van deze analyses staan in tabel 5.2 samengevat. Met betrekking tot de beschikbare periode (april 2004 – december 2013) levert dit tot nu toe echter geen inhoudelijk èn statistisch goed en volledig model op. Model 1 heeft betrekking op het absolute aantal transacties van nieuwe koopwoningen en heeft een constante en de gemiddelde score op de Marktindicator (3 maanden vertraagd) als verklarende factoren. De positieve coëfficiënt van de constante wijst daarbij op een autonoom verloop in het aantal transacties dat een licht positieve trend kent. De coëfficiënt van de Marktindicator is significant en wijst op een positief verband, dat overeenkomt met de verwachting. Ook de totaal verklaarde variantie is matig; R2 = 0,37 terwijl ook de DW (0,18) aangeeft dat het model nog niet volledig is. Model 2 heeft betrekking op de procentuele mutatie van het aantal transacties van nieuwbouw koopwoningen en heeft een constante en de gemiddelde score op de Marktindicator (3 maanden vertraagd) als verklarende factoren. Dit model is op alle fronten onvoldoende te noemen. Beide coëfficienten zijn namelijk niet significant en kennen bovendien een zeer lage waarde. Er is nauwelijks een verband tussen deze variabelen en de procentuele mutatie van het aantal transacties van nieuwbouw koopwoningen. De totaal verklaarde variantie is absoluut minimaal gezien de R2 van 0,01 en het model als geheel komt dan ook niet door de significantie toets (Model F = 0,10). Tenslotte blijkt ook de waarde van de DW (1,38) buiten het gewenste interval te liggen. Het weglaten van een constante in het regressiemodel (model 3) leidt tot vergelijkbare resultaten als bij model 2 en kan dan ook als een slecht verklaringsmodel gezien worden. Model 4 is een poging om het nog onvolledige model 1 uit te breiden met de hypotheekrente en de koopprijsontwikkeling als verklarende variabelen. Overall is dit model (model F = 310,69) wel beter dan model 1, en neemt de verklaarde variantie fors toe: R2 = 0,90. De coëfficiënt van de PBK is echter niet significant. De DW waarde is wel iets hoger geworden, maar blijft ver buiten het gewenste interval liggen. Vooralsnog kan model 4, ondanks de beperkingen, als beste verklaringsmodel worden beschouwd, maar wijst de lage DW waarde op een onvolledig model. Om tot een goed verklarend model te komen, dient er aanvullend onderzoek te worden verricht. Daarbij moet dan ook aandacht besteed worden aan de specifieke kenmerken van de gebruikte datareeksen, namelijk dat het aantal verkopen een harde ondergrens heeft van nul en de gemiddelde score op de Marktindicator is begrensd van 0 tot 200. Mogelijk dat het ‘transformeren’ van de beschikbare datareeksen tot een beter verklaringsmodel kan leiden.
25 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
Tabel 5.2 Verklaringsmodellen voor aantal verkochte nieuwbouw koopwoningen op maandbasis, in de periode april 2004 – december 2013 Model
b-coefficient
Standaard fout
t-waarde
significantie
25,62 30,46
288,43 3,70
0,09 8,22
0,93 0,00
-0,02 0,00
0,05 0,00
-0,40 0,32
0,69 0,75
-0,00
0,00
-0,40
0,69
-62,27 51,08 -688,22 17,43
514,55 4,32 175,73 13,40
-0,12 11,83 -3,92 1,30
0,90 0,00 0,00 0,20
Model 1 (aantal verkopen) C EHMI (t+3) Model F = 67,62 (0,00) R2 = 0,37 DW = 0,18 Model 2 (procentuele mutatie aantal verkopen met constante in model) C EHMI (t+3) Model F = 0,10 (0,75) R2 = 0,01 DW = 1,38 Model 3 (procentuele mutatie aantal verkopen zonder constante in model) EHMI (t+3) Model F = 0,16 (0,69) R2 = 0,01 DW = 1,38 Model 3 (aantal verkopen) C EHMI (t+3) Hypotheekrente PBK Model F = 310,69 (0,00) R2 = 0,90 DW = 0,54
26
6
Conclusies
Op basis van deze nadere analyse op de beschikbare data met betrekking tot de Eigen Huis Marktindicator over de periode april 2004 – december 2013, kunnen we het volgende concluderen. De gemiddelde score op de Marktindicator is in de gehele periode onder de neutrale grens van 100 gebleven, maar vertoont wel voldoende volatiliteit om als tijdreeks nader onderzocht te kunnen worden. Het verloop van de Marktindicator wijkt in de beschouwde periode in bepaalde tijdvakken duidelijk af van het verloop in het algemene consumentenvertrouwen en in de koopbereidheid zoals deze door het CBS worden gepubliceerd. Het verschil zit zowel in sommige omslagpunten als in de mate van stijging of daling. De Marktindicator meet dus een vertrouwen in de koopwoningmarkt onder consumenten, dat op bepaalde momenten afwijkt van het algemene consumentenvertrouwen. De score op de Marktindicator is gebaseerd op zes pijler; drie factoren die zowel in retrospectieve zin (terugkijkend) als in prospectieve zin (vooruitkijkend) worden beschouwd. Het betreft de algemene koopsituatie, de koopprijsontwikkeling en de ontwikkeling van de hypotheekrente. Het verloop van de Marktindicator is dus het gevolg van veranderingen in de mening onder woonconsumenten ten aanzien van deze onderliggende zes factoren. Alle factoren kennen in de beschouwde periode een sterke volatiliteit. De invloed van de mening over de koopprijsontwikkeling en de mening over de ontwikkeling van de hypotheekrente blijken in de tijd het meest sterk te zijn gewijzigd en dus ook de grootste invloed te hebben gehad op het verloop van het vertrouwen in de koopwoningmarkt. De meningen onder de consumenten over de ontwikkelingen in retrospectieve zin en over de ontwikkelingen in prospectieve zin verschillen hierbij veelal in sterkte en in omslagpunten. Beide hebben dus een eigen bijdrage aan het vertrouwen in de koopwoningmarkt. Wanneer de feitelijke ontwikkelingen worden vergeleken met de door de consumenten ervaren ontwikkelingen van de koopprijzen en de hypotheekrente, blijken deze een redelijke samenhang te vertonen. Wel blijken de omslagpunten veelal niet samen te vallen en is de reactie in de meningen van de consument veelal heftiger dan op basis van de feitelijke ontwikkelingen te verwachten is. Over het geheel genomen zullen de meningen van de consumenten iets eerder effect hebben op het handelen van de woonconsumenten dan de feitelijke veranderingen in de koopprijzen en hypotheekrente. De gemeten meningen levert dus aanvullende informatie op ten opzichte van de feitelijke ontwikkelingen. Naast de aanvullende informatie over koopwoningmarkt, zou de meerwaarde van de Marktindicator duidelijk vergroot worden, indien het vertrouwen van de woonconsumenten ook gekoppeld kan worden aan hun gedrag op de koopwoningmarkt (transacties van woningen). Met een vertraging van zeven maanden, blijkt het verloop van de gemiddelde score op de Marktindicator en het verloop in het aantal transacties op de markt van bestaande koopwoningen een sterke samenhang te vertonen en ook dezelfde omslagpunten te kennen. De Pearson correlatiecoëfficiënt (0,92) is dan ook erg hoog voor de gehele periode april 2004 – december 2013. Voor de periode na het uitbreken van de crisis is deze coëfficiënt ook nog steeds 0,73. Hetzelfde kan worden vastgesteld met betrekking tot het aantal verkochte nieuwbouwwoningen. Met een vertraging van drie maanden, blijken het vertrouwen en het aantal verkochte nieuwe koopwonin-
27 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
gen qua verloop zeer sterk samen te hangen (Pearson correlatiecoëfficiënt = 0,93) over de gehele periode. Over de meer recente jaren is deze samenhang ook nog behoorlijk groot (0,77). Een samenhang wil nog niet zeggen dat er ook een duidelijk causaal verband is tussen beide factoren, want het is ook mogelijk dat beide ontwikkelingen onafhankelijk van elkaar beïnvloed worden door één of meer andere factoren. De voorspellende waarde van de Marktindicator zou natuurlijk aan kracht winnen, als het vertrouwen in de koopwoningmarkt een verklarende rol heeft in het feitelijk gedrag. Met behulp van uitgevoerde regressieanalyses, is getracht enkele voorlopige verklaringsmodellen te schatten met het aantal transacties van bestaande woningen als afhankelijke, te verklaren variabele en de gemiddelde score op de Marktindicator, de koopprijsontwikkeling en de ontwikkeling van de hypotheekrente als onafhankelijke, verklarende variabelen. De regressieanalyses zijn daarna herhaald, maar dan met het aantal verkochte nieuwbouwkoopwoningen als afhankelijke variabele. De eerste resultaten zijn wel veelbelovend. Voor het aantal transacties van bestaande koopwoningen levert dit een inhoudelijk correct verklaringsmodel op met alleen een constante factor en de Marktindicator als verklarende variabelen. De verklaringskracht van het model is redelijk (R2 = 0,85), maar de Durban Watson waarde (0,48) geeft aan dat het model nog niet volledig is. Voor het aantal verkochte nieuwbouwkoopwoningen levert dit eveneens een inhoudelijk zinvol verklaringsmodel op met een constante, de Marktindicator (drie maanden vertraagd), de hypotheekrente en de Prijsindex Bestaande Koopwoningen als verklarende variabelen. Het verband tussen aantal verkopen en de PBK is daarbij echter niet significant. De verklaringskracht van het model is goed (R2 = 0,90), maar de Durban Watson waarde (0,54) geeft aan dat het model nog niet volledig is. Om tot inhoudelijk en statistisch goede verklaringsmodellen te komen, is aanvullend en meer diepgaand onderzoek noodzakelijk. Met name het zoeken naar andere verklarende variabelen in beide modellen dient daarbij centraal te staan. Daarnaast moet dan ook aandacht besteed worden aan de specifieke kenmerken van de gebruikte datareeksen, namelijk dat het aantal transacties een harde ondergrens heeft van nul en de gemiddelde score op de Marktindicator is begrensd van 0 tot 200. Mogelijk dat het ‘transformeren’ van de beschikbare datareeksen, zowel van de afhankelijke als de onafhankelijke variabelen, kan leiden tot betere verklaringsmodellen.
28
29 OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving
OTB – Onderzoek voor de gebouwde omgeving Faculteit Bouwkunde, TU Delft Jaffalaan 9, 2628 BX Delft Postbus 5030, 2600 GA Delft Telefoon: +31 (0)15 278 30 05 E-mail:
[email protected] www.otb.bk.tudelft.nl