Nadere analyse mogelijke stikstofdepostie
Aanvullend onderzoek naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden ten behoeve van bestemmingsplan de Stelt, gemeente Nijmegen november 2013
Gemeeente Nijmegen Bureau Klimaat en Groen i.s.m. Bureau Lucht en Geluid November 2015
1
Inhoud: 1. Het voornemen en de natuurtoets 2. De omringende Natura 2000 gebieden en eigenschappen van de kwalificerende habitats 3. Stikstof: achtergrondwaarde en specifieke bronnen 4. Het plangebied: mogelijke bijdrage aan de stikstofdepositie 5. vergelijking en conclusie 6. Literatuur en bronnen
2
1. Het voornemen en de natuurtoets Als onderdeel van de VINEX-opgave “de Waalsprong” wil de gemeente Nijmegen het gebied ten zuiden van het dorp Lent tot woongebied ontwikkelen. Hiertoe is een ontwerp-bestemmingsplan opgesteld. Het woongebied zal doorsneden worden door een ontsluitingsweg. Het plan ligt in de directe nabijheid van het Natura 2000 gebied “de Gelderse Poort” en op enige afstand van het Natura 2000 gebied “Uiterwaarden Waal”.
Figuur 1 Het bestemmingsplangebied de Stelt (rood omgrensd) en de omringende Natura 2000 gebieden. Bij dit bestemmingsplan is een natuurtoets uitgevoerd door adviesbureau Tauw. In de toetsing aan de Natuurtbeschermngswet 1998 wordt in de conclusies gesteld dat: Het optreden van significante effecten op habitattypen zijn op voorhand niet uit te sluiten. Een nadere analyse van mogelijke toename van stikstofdepositie dient hierin inzicht te geven. Deze rapportage dient om dit inzicht te geven. Daarbij is het beantwoorden van de volgende vragen van belang: 1. wat zijn de instandhoudingsdoelstellingen voor de te beschermen soorten en habitattypen die gevoelig zijn voor stikstofdepositie; 2. wat is de locatie binnen het Natura 2000-gebied van betreffende soorten en habitattypen; 3. wat is de huidige staat van instandhouding van deze soorten en habitattypen; 4. wat zijn de abiotische condities die belangrijk zijn voor deze soorten en habitattypen en welke (beperkende) condities bepalen op dit moment de huidige staat van instandhouding; 5. wat is de prognose voor de ontwikkeling van de relevante abiotische condities (zijn de beperkende abiotische condities te beïnvloeden naar een meer gewenst niveau?);
3
6. wat is het effect van de (voorgenomen) activiteiten op de abiotische condities (is er effect op de meest beperkende abiotische condities en daarmee op de mogelijkheden om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen?); en 7. wat zijn relevante verschillende activiteiten in en nabij het Natura 2000-gebied en wat is het cumulatieve effect daarvan?
4
2. Het omringende Natura 2000 gebieden en eigenschappen van de kwalificerende habitats Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitattypen, habitats van soorten en de leefgebieden van vogels in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend geval, herstellen.
Natura 2000-gebied Gelderse Poort: Korte gebiedsbeschrijving De Gelderse Poort is de naam van een meer dan 6.000 hectare groot rivierenlandschap tussen de Duitse grens en de steden Arnhem en Nijmegen. Het ligt ingeklemd tussen de stuwwallen van Nijmegen en Montferland en omvat de stroomgebieden van de Rijn tussen Tolkamer en Arnhem (Bijlands Kanaal en Pannerdens Kanaal), van de Waal tussen Millingen aan de Rijn en Nijmegen, alsmede van de Oude Rijn tussen Elten (in Duitsland) en het dorpje Loo ten zuidoosten van Arnhem. Het laatste gebied wordt vooral gekenmerkt door verlandende stroombeddingen en oude meanders, omgeven door graslanden, akkers en wilgenbos. Het buitendijkse gebied van Rijn en Waal is sterk vergraven voor klei- en zandwinning en bestaat grotendeels uit open water, moerassen, ruigten, wilgenbos en diverse typen grasland, waaronder stroomdalgrasland op hooggelegen stroomruggen, oeverwallen en dijken. Hier bevinden zich gevarieerde natuurgebieden als de Bemmelse Waard, de Gendtse Waard, de Oude Waal en de Millingerwaard (langs de Waal), en de Lobberdense Waard en de Huissense Waarden (langs de Rijn); in de splitsing van Rijn en Waal ligt de Klompenwaard. Het binnendijkse polderlandschap bestaat voornamelijk uit graslanden, akkers, kleine waterlopen, rietlanden en moerasbos; ook hier bevinden zich enkele oude rivierlopen en tichtelterreinen. Van oorsprong een zeer belangrijk broedgebied voor moerasvogels (roerdomp, blauwborst en grote karekiet) en vogels van natte uiterwaard-graslanden (porseleinhoen en kwartelkoning). De betekenis is het afgelopen decennium sterk teruggelopen tengevolge van verdroging in combinatie met vegetatiesuccessie. Ook van grote betekenis als broedgebied voor broedvogels van waterrijke gebieden, al dan niet met opgaand bos (aalscholver, dodaars, zwarte stern, ijsvogel). Belangrijk rust- en foerageergebied voor aalscholver, wilde zwaan, kolgans, grauwe gans, slobeend, nonnetje, meerkoet en kievit. Daarnaast van enig belang voor fuut, kleine zwaan, rietgans, smient, krakeend, wintertaling, pijlstaart, tafeleend, visarend, slechtvalk, grutto en wulp. Eén van de belangrijkste gebieden voor kolgans en kievit. Habitattypen Uit de veldinventarisatie voor de natuurtoets voor dit bestemmingsplan en voor de Passende beoordeling van het MER Ruimte voor de Waal-Nijmegen blijkt dat de habitattypen slikkige rivieroevers en laag gelegen schraal hooiland hier voorkomen. Binnendijks komt ook zachthoutooibos voor (buiten Natura 2000-gebied). In figuur 2 is de ligging van de habitattypen weergegeven.
Natura 2000-gebied Uiterwaarden Waal: korte gebiedsbeschrijving Het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Waal heeft betrekking op het uiterwaardengebied tussen Nijmegen en Zaltbommel (zie figuur 2). De Waal heeft een vrije afvoer naar zee en is de belangrijkste route voor trekvissen van en naar de bovenstroomse delen van de Rijn. De uiterwaarden zijn op de meeste plaatsen breed en - door vergraving -
5
relatief laaggelegen, waardoor natte biotopen als geulen, strangen, vochtige graslanden, moerassige ruigten en zachthoutooibos overheersen. Deze zijn gedurende het hele seizoen belangrijk als rust- en foerageergebied voor talloze water- en graslandvogels. In de Rijswaard en Kil van Hurwenen, het meest westelijke deel van het Natura 2000gebied, worden op grote schaal en in goed ontwikkelde vorm soortenrijke hooilanden aangetroffen. De hoge dynamiek van de Waal is tegenwoordig vrijwel alleen nog in de oeverzone te aanschouwen. Op veel plaatsen langs de Waal komen zandige oevers voor met pionierbegroeiingen, terwijl langs strangen, nevengeulen en plassen ook slikkige oevers aanwezig zijn. Oude stroomgeulen en strangen, en in het bijzonder de zwak stromende nevengeulen die de laatste jaren door Rijkswaterstaat zijn gegraven, zorgen voor een geschikt habitat voor diverse soorten macrofauna. Een voorbeeld is de rivierrombout (Gomphus flavipes), die de laatste jaren weer regelmatig langs de Waal wordt waargenomen. De laagdynamische wateren zijn tevens een uiterst belangrijk paai- en opgroeigebied voor allerlei vissoorten, waaronder de Rivierprik. De Rijswaard en Kil van Hurwenen bevatten aanzienlijke voorkomens van soortenrijke graslanden. De Rijswaard herbergt het grootste oppervlakte aan vlakdekkend Glanshaverhooiland (Arrhenatheretum elatioris; H6510) in ons land. Op jongere, zandige aanwassen (ontstaan na de aanleg van kribben omstreeks 1850) worden minder stabiele vormen van het stroomdalgrasland aangetroffen, evenals op de brede landtong die het water van de Kil begrenst en die is ontstaan bij het uitgraven van deze plas. Door intensivering van de landbouw zijn in de jaren zeventig tot heden veel soorten van rivierduinen en stroomdalgraslanden verdwenen. Verspreid door het gebied wordt zachthoutooibos (H91E0) aangetroffen. De uiterwaarden van de Waal zijn als broedgebied vooral van belang voor de kwartelkoning en, na hoge waterstanden laat in het voorjaar, het porseleinhoen. Ook komt er jaarlijks een klein aantal zwarte sterns tot broeden en bevindt zich bij Druten een kolonie aalscholvers. Op de zandstranden is regelmatig de kleine plevier aanwezig. De ruige graslanden en natuurontwikkelingsgebieden langs de Waal vormen een van de laatste kerngebieden van de Grauwe gors in ons land. Voor ganzen en eenden is het Natura 2000-gebied van belang tijdens de trek en in de wintermaanden. Er verblijven in die tijd duizenden kolganzen, grauwe ganzen en smienten. Ze gebruiken de grote plassen van de Kil van Hurwenen en de Kaliwaal bij Boven-Leeuwen als slaapplaatsen en zoeken voedsel in graslanden in vrijwel het gehele uiterwaardengebied. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de grauwe gans foerageren de kolganzen voor een belangrijk deel ook binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied.
Beschrijving Habitattypen H3270 Slikkige rivieroevers Landelijk verkeert het habitattype in een matig ongunstige staat van instandhouding. In combinatie met ruimte voor de rivier en natuurontwikkeling bestaan mogelijkheden voor uitbreiding oppervlakte van het habitattype slikkige rivieroevers. Nabij het plangebied komt dit habitattype voor in de Lentse waard, langs de oevers van de hank. H6510 Laaggelegen schraal hooiland De Gelderse Poort herbergt enkele van de meest uitgestrekte en fraaiste voorbeelden van glanshaverhooilanden in ons land, in het bijzonder op dijken. Nabij het plangebied zijn de glanshaverhooilanden, goed ontwikkeld, aanwezig op de dijk. De glanshaverhooilanden op de zuidelijke dijkhellingen vallen binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Gelderse Poort. De
6
grens van het Natura 2000-gebied ligt – waar deze de winterdijk volgt - op de buitenkruinlijn van de dijk. De zuidelijke dijkhelling behoort dus nog tot het Natura 2000-gebied [bron: nota van toelichting bij ontwerpaanwijzingsbesluit].
Figuur 2 Verspreiding Habitattypen in nabijgelegen Natura 2000 gebieden (bron: Passende beoordeling MER Ruimte voor de Waal-Nijmegen)
In het ten westen van de spoorlijn Nijmegen-Arnhem liggende deel van het Natura 2000 gebied “Uiterwaarden Waal” komt tevens het kwalificerende habitattype stroomdalgraslanden voor. H6120 “stroomdalgraslanden” Het habitattype stroomdalgraslanden verkeert landelijk in een zeer ongunstige staat van instandhouding. Verder heeft Nederland een grote internationale verantwoordelijkheid voor dit type. Dit habitattype is plaatselijk aanwezig ten oosten van de spoorbrug Arnhem-Nijmegen en op de zuidelijke Waaloever tegenover het plangebied. H91E0 *Vochtige alluviale bossen (zachthoutooibos) Langs de kolken is een beperkte oppervlakte zachthoutooibos. De Waal is door zijn grootte en breedte van de lage uiterwaarden één van de belangrijkste rivieren voor ontwikkeling van het habitattype vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (subtype A). Voor uitbreiding oppervlakte bestaan onder andere mogelijkheden langs nieuw te graven geulen. Voor de bever (H1337) is uitbreiding van dit habitattype, kleine bosjes als stapstenen, van belang voor de realisering van een samenhangend netwerk tussen de Gelderse Poort en de Biesbosch. Uitbreiding kan plaatsvinden in luwe delen van de rivier, waar bosontwikkeling geen versterkte opstuwing van het water veroorzaakt
7
Ontwikkeling en beheer van de Natura 2000 gebieden In de direct aan de Stelt grenzende gebieden wordt het ruimte voor de Rivier project Ruimte voor de Waal uitgevoerd. Dit project behelst een dijkteruglegging, bouw van een nieuwe, verder binnendijks gelegen waterkering, aanleg van een nevengeul met bijbehorende bruggen en inrichting van het nieuwe buitendijkse gebied als stedelijk natuurpark. Door uitvoering van het project Ruimte voor de Waal zal in de komende jaren de ruimtelijke verdeling van habitats in en nabij de Natura 2000 gebieden veranderen.
Figuur 3 Resulterende ecotypenkaart na uitvoering Ruimte voor Waal (bron: Passende beoordeling MER Ruimte voor de Waal - Nijmegen). Het plangebied de Stelt is in groen aangegeven.
Hierdoor zal ook de ruimtelijke verdeling van de verschillende habitats veranderen. Figuur 3 geeft een beeld van de resulterende ecotypen na uitvoering van het project; figuur 4 geeft de oppervlaktes van deze ecotypen binnen het projectgebied Ruimte voor de Waal en de daaruit volgende te verwachten oppervlakten aan habitatypen. (Bron: Passende beoordeling MER- ruimte voor de Waal).
8
Figuur 4 Verandering oppervlaktes en ecotooptypen Ruimte voor de Waal (bron: Passende beoordeling MER Ruimte voor de Waal)
Uit de figuur blijkt dat de oppervlakte van kwalificerende habitatypen in beide Natura 2000 gebieden toe zal nemen. Ook zal het beheer op de ontwikkeling van deze habitatypen afgestemd worden. Voor aanvang van het project Ruimte voor de Waal waren grote delen van het gebied nog in agrarisch productie-beheer; na afronding van het project zal een door Rijkswaterstaat aan te wijzen terreinbeheerder, zoals bijvoorbeeld Staatsbosbeheer een op habitatontwikkeling geënt beheer gaan uitvoeren. De uitgangspunten en randvoorwaarden voor dit beheer zijn vastgeled in de Natuurwetvergunning voor het project Ruimte voor de Waal. De belangrijkste sturende processen bij ontstaan en behoud van stroomdalgraslanden zijn rivierdynamiek (overstroming, zandafzetting, erosie), winddynamiek (nodig voor rivierduinvorming), ijsgang, maaibeheer en begrazing (Directie Kennis, OBN 2008). Overstromingen door extreem hoogwater (incidenteel en kortdurend, minder dan eens per jaar) zijn sturend voor de instandhouding van het type omdat daarmee basenrijk water of vers zand en zavel worden aangevoerd die zorgen voor een blijvende buffering van de standplaats (Profielendocument, 2008). Deze stroomdalgraslanden worden door jaarlijks maaien en afvoeren, eventueel in combinatie met (na)beweiding in stand gehouden. Daarbij worden jaarlijks grote hoeveelheden stikstof afgevoerd.
Gevoeligheid van de kwalificerende habitats voor stikstofdepositie. Voor het bepalen van de gevoeligheid van bovengenoemde habitats is gebruik gemaakt van de Alterra publicatie “Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000”. In dit rapport wordt een overzicht gegeven van concrete (unieke) kritische depositiewaarden voor stikstof voor de Natura 2000-habitattypen en de (stikstofgevoelige) overige leefgebieden van soorten die in Natura 2000-gebieden worden beschermd. Met de term 'kritische depositiewaarde voor stikstof' (KDW) wordt in dit rapport bedoeld: de grens waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie.
9
Onderstaande tabel geeft de eigenschappen van de in de omgeving voorkomende habitats weer. Code
Naam habitattype
KDW (kg N/Ha/jaar)
KDW (Mol/Ha./jaar)
Gevoeligheidsklasse
Onderbouwing
H6120
Stroomdalgraslanden
18
1.286
zeer gevoelig
H91E0A
Vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen) Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden buiten afgesloten zeearmen
34
2.429
minder/niet gevoelig
30
2.143
gevoelig
H6430A
Ruigten en zomen (moerasspirea)
> 34
>2.400
minder/niet gevoelig
H6510A
Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (glanshaver)
20
1.429
gevoelig
H3270
Slikkige rivieroevers
> 34
>2.400
minder/niet gevoelig
H91F0
Droge hardhoutooibossen
29
2.071
gevoelig
gemiddelde modeluitkomst, passend binnen empirische ranges gemiddelde modeluitkomst (n) deskundigenoordeel, gebaseerd op voldoende buffercapaciteit, dus niet verzuringsgevoelig, mag niet rijk aan nutriënten zijn en is daarom gevoelig voor stikstof in combinatie met fosfor (het type is fosfaat-gelimiteerd, maar door de toevoer van P, die vrijwel altijd plaatsvindt, wordt het type ook gevoelig voor N); het getal is, bij gebrek aan beter, vooralsnog afgeleid van de modeluitkomst voor drijftillen die onder gelijke milieuomstandigheden voorkomen deskundigenoordeel; modeluitkomsten waarschijnlijk onbruikbaar omdat het oppervlaktewater de belangrijkste stikstofbron is en niet de depositie onderkant van empirische range, gelet op gemiddelde modeluitkomst deskundigenoordeel, gebaseerd op voldoende buffercapaciteit en van nature (matig) eutroof gemiddelde modeluitkomst (n)
H3150baz
De habitats H3150baz Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden buiten afgesloten zeearmen, H6430A Ruigten en zomen (moerasspirea), H3270 Slikkige rivieroevers, H91F0 Droge hardhoutooibossen zijn hierboven niet nader beschreven vanwege de afstand die deze habitats hebben tot het plangebied de Stelt. (zie ook hst 4)
10
3. Stikstof: achtergrondwaarde en specifieke bronnen Het RIVM stelt kaarten beschikbaar waarop de achtergronddepositie per kilometerhok in Nederland gepresenteerd wordt. In figuur In onderstaande kaart staat de achtergronddepositie weergegeven (bron: http://www.rivm.nl/Onderwerpen/G/GCN_GDN_kaarten_2013 ) Specifiek nabij de De Stelt en Natura 2000-gebied De Gelderse Poort bedraagt deze 2150 mol N-tot per ha per jaar en 2900 mol pot. zuur per ha per jaar.
Figuur 5 achtergrondwaarden Stikstofdepositie, Natura 2000 gebieden in lichtblauw gemarkeerd
De gemeente Nijmegen maakt jaarlijks concentratieberekeningen ten behoeve van de luchtkwaliteitsmonitoring. Deze concentratieberekeningen geven een gedetailleerder beeld van de emissie dan de achtergrondberekeningen van het RIVM omdat hierin lokale bronnen, zoals wegen en het scheepvaartverkeer op de Waal, afzonderlijk gemodelleerd zijn. Uit jaarlijkse concentratieberekeningen door de gemeente Nijmegen volgen in de omgeving van het plangebied en het Natura 2000-gebied de in figuur 6 gepresenteerde contouren voor NO2.
11
Figuur 6 emissie van wegen en scheepvaart
De emissie van de scheepvaart op de Waal ter plaatse bedraagt 52095 kg NOx per km vaarweg per jaar (Bron: TNO-rapport Emissie en imissie ten gevolge van het scheepvaartverkeer op de Waal en het Maas-Waalkanaal bij Nijmegen). De emissie van de Waal langs het Natura-gebied binnen gemeente Nijmegen bedraagt 98980 kg/jaar, gebaseerd op 1,6 km vaarweg langs De Gelderse Poort binnen de gemeente Nijmegen. De resulterende concentraties (zie kleurlegenda) betreffen ug/m3 NO2 jaargemiddeld in 2012. Het wegvak binnen het plangebied (Parmasingel) dat tevens parallel loopt aan het Natura 2000 gebied heeft een voorziene verkeersintensiteit van 5100 motorvoertuigen per etmaal. Uit landelijke emissiefactoren volgt een emissie van 0,29 g/km NOx per mvt. Per etmaal bedraagt de emissie 1,48 kg/km. Dat betekent 540 kg/km per jaar. Het wegvak langs het Natura 2000 gebied betreft 1,0 km en derhalve bedraagt de emissie 540 kg NOx per jaar. Uit dit beeld blijkt dat van de lokale uitstoot in Nijmegen de scheepvaart de meest dominante bijdrage levert aan stikstofdepositie, die significant hoger is dan de bijdrage vanuit het plangebied. Gezien de geringe emissie uit het wegverkeer veroorzaakt door verkeer in het plangebied (540 kg NOx per jaar) in verhouding tot de reeds in de achtergronddeposities opgenomen bestaande emissies van scheepvaart op de Waal (98980 kg per jaar), kan geconstateerd worden dat de emissie door wegverkeer in het plangebied (ca. 0, 5 % ten opzichte van emissie door scheepvaart) nauwelijks iets zal toevoegen aan de bestaande depositie. Door de zeer geringe toename van de stikstofdepositie door het plangebied, zal het mogelijke effect op kwalificerende habitattypen ook zeer gering zijn. l
12
4. Het plangebied: mogelijke bijdrage aan de stikstofdepositie Om voor plannen de stikstofimissie op natuurgebieden nauwkeurig te bepalen wordt het programma AERIUS ontwikkeld. AERIUS is het computerprogramma dat als ruimtelijk rekeninstrument wordt ingezet in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Het is een instrument in de uitwerking van een gebiedsgerichte aanpak van de stikstofproblematiek. Ook is het een rekeninstrument ter ondersteuning van het vergunningsproces in het kader van Natura 2000. Met behulp van AERIUS wordt op gebiedsniveau, per Natura 2000-gebied, een stikstofanalyse uitgevoerd. Met de stikstofanalyse wordt de stikstofproblematiek in de natura 2000-gebieden gekwantificeerd, zodat met alle relevante elementen kan worden onderbouwd dat de stikstofproblematiek hanteerbaar gemaakt kan worden, de achteruitgang van habitattypen kan worden uitgesloten en er voldoende ruimte blijft bestaan voor economische ontwikkelingen. Met AERIUS wordt geanalyseerd of aanvullende gebiedsgerichte maatregelen noodzakelijk zijn om de stikstofdepositie verder terug te dringen. Wanneer dit het geval is kunnen deze in AERIUS worden uitgewerkt in de vorm van een scenario en kan het effect van maatregelen worden doorgerekend. AERIUS start de verschillende berekeningen van stikstofdepositie vanuit een aantal bronbestanden. Een centrale database bevat een grote verzameling aan geografische data, data over het natura 2000 gebied (habitattypen) en emissiedata voor de sectoren industrie, landbouw en wegverkeer. AERIUS werkt met de meest actuele bronbestanden. De berekeningen worden uitgevoerd met de rekenkern van AERIUS. Deze bestaat uit een set formules die samen het OPS (Operationeel Prioritaire Stoffen) model vormen. De berekende stikstofdepositie wordt weergegeven op een kaartbeeld. Het programma is momenteel in een Beta versie beschikbaar. Analyse van het voorgenomen plan met AERIUS levert per kwalificerend habitattype de volgende resultaten op die in figuur 7 tot en met 13 gepresenteerd worden.
13
Figuur 7 Stikstofdepositie de Stelt en locaties habitattype H6120 Stroomdalgraslanden (donkergeel)
Figuur 8 Stikstofdepositie de Stelt en locaties habitattype H91E0A Vochtige alluviale bossen (donkergeel)
14
Figuur 9 Stikstofdepositie de Stelt en locaties habitattype H35062 baz Meren met krabbescheer (donkergeel)
Figuur 10 Stikstofdepositie de Stelt en locaties habitattype H6430A Ruigten en zomen (moerasspirea) (donkergeel)
15
Figuur 7 Stikstofdepositie de Stelt en locaties habitattype H6510A Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (glanshaver) (donkergeel)
Figuur 8 Stikstofdepositie de Stelt en locaties habitattype H3270 sllikkige rivieroevers (donkergeel,, niet aanwezig binnen dit kaartbereik).
16
Figuur 13 Stikstofdepositie de Stelt en locaties habitattype H91F0 Droge hardhoutooibossen (donkergeel,, niet aanwezig binnen dit kaartbereik).
AERIUS bevestigt dat de habitats H3150baz Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden buiten afgesloten zeearmen, H6430A Ruigten en zomen (moerasspirea), H3270 Slikkige rivieroevers, H91F0 Droge hardhoutooibossen terecht buiten beschouwing gelaten zijn omdat deze te ver van het plangebied liggen om enige invloed te ondervinden. De habitats, H3270 Slikkige rivieroevers en H91F0 Droge hardhoutooibossen zijn binnen de kaartuitsnede niet aanwezig. De overige habitats liggen alle buiten het gebied waarbinnen AERIUS een bijdrage van de weg door het plangebied de Stelt berekent. Hieruit blijkt dat vanuit de planontwikkeling Bestemmingsplan de Stelt geen berekenbare bijdrage in de stikstofdepositie op kwalificerende habitats in Natura 2000 gebieden veroorzaakt wordt.
17
5. Vergelijking en conclusie Voor de beide uiterwaarden (Waal en Gelderse Poort) is extra stikstofdepositie in beginsel problematisch op een tweetal graslandhabitats (H6120 - *Stroomdalgraslanden en H6510A Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (glanshaver)). Het gaat hier om dynamische riviermilieus. De belangrijkste sturende processen bij ontstaan en behoud van stroomdalgraslanden zijn rivierdynamiek (overstroming, zandafzetting, erosie), winddynamiek (nodig voor rivierduinvorming), ijsgang, maaibeheer en begrazing. Overstromingen door extreem hoogwater (incidenteel en kortdurend, minder dan eens per jaar) zijn sturend voor de instandhouding van het type omdat daarmee basenrijk water of vers zand en zavel worden aangevoerd die zorgen voor een blijvende buffering van de standplaats (Profielendocument, 2008). Deze graslanden worden door jaarlijks maaien en afvoeren, eventueel in combinatie met (na)beweiding in stand gehouden. Daarbij worden jaarlijks grote hoeveelheden stikstof afgevoerd en de zeer geringe extra stikstofdepositie als gevolg van het plan zal door dit beheer eveneens worden afgevoerd. Berekeningen met het AERIUS model tonen aan dat de stikstofbijdrage vanuit de planontwikkeling de Stelt op kwalificerende habitats te klein is om te kwantificeren. Significant negatieve effecten door stikstofdepositie kunnen daardoor geheel worden uitgesloten voor de uiterwaarden van de Waal en de Gelderse Poort.
18
6. Literatuur en bronnen
J. den Boeft, J.H.J. Hulskotte, 2010, Emissie en imissie ten gevolge van het scheepvaartverkeer op de Waal en het Maas-Waalkanaal bij Nijmegen, TNO 034-UT-2010-0760_RPT-ML Daan Dekker, 2013 – Natuurtoets Flora en Faunawet en Nb wet woonwijk de Stelt, Tauw bv H.F. van Dobben, R. Bobbink, D. Bal en A. van Hinsberg, 2012, Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000, Alterrarapport 2397 ISSN 1566-7197 Gemeente Nijmegen, 2013 – conceptbestemmingsplan de Stelt Wineke Straatsma, Christel van Schellingen, april 2011 – Ruimte voor de Waal Nijmegen Passende beoordeling dijkteruglegging Lent – toets aan de Natuurbeschermingswet, Oranjewoud Tauw
Website: http://pas.natura2000.nl/pages/wat-is-aerius.aspx
19