Eindrapport Instroom, doorstroom en uitstroom in de residentiële jeugdzorg De Widdonck en De Zuidwester
Sylvia Weekers PRVMZ, juli 2006
Inhoudsopgave
1
Inleiding
3
2
De Widdonck
4
2.1 2.2 2.3
Organisatiegegevens Samenvatting onderzoeksgegevens Knelpunten
4 4 7
3
De Zuidwester
9
3.1 3.2 3.3
Organisatiegegevens Samenvatting onderzoeksgegevens Knelpunten
9 9 11
4
Vergelijking Widdonck en Zuidwester
13
5
Oplossingsrichtingen
15
2
1
Inleiding Wachtlijsten in de jeugdzorg zijn momenteel een hot item. In de krant is er bijna dagelijks aandacht voor. De provincie Noord-Brabant is – mede ingegeven door de aandacht vanuit de landelijke overheid – druk doende om de wachtlijsten weg te werken. In 2005 zijn de wachtlijsten ondanks de extra inzet van middelen niet gedaald. Zorgaanbieders, Bureau Jeugdzorg (BJZ) en de provincie ondernemen daarom stappen om grip te krijgen op de wachtlijstproblematiek en ontwikkelen concrete maatregelen om de wachtlijsten te beheersen. Dit onderzoek naar instroom – doorstroom – uitstroom in de residentiële jeugdzorg draagt mogelijk een steentje bij aan het grip krijgen op de in-, door-, en uitstromingsproblematiek. Het onderzoek is een uitvloeisel van een gesprekkenronde van de PRVMZ met de partners van het Jeugdzorgberaad. PRVMZ heeft begin 2005 naar aanleiding van deze gesprekken een knelpuntennotitie geschreven. In overleg met het Jeugdzorgberaad is vervolgens besloten dat de PRVMZ bij de Widdonck en De Zuidwester een onderzoek naar instroom, doorstroom en uitstroom van kinderen / jongeren zou uitvoeren. Beide jeugdzorginstellingen gaven op dat moment aan dat ze te maken hadden met stagnatie in doorstroom en uitstroom. Met provincie Noord-Brabant is afgestemd over het onderzoek. Verder is er ten behoeve van de kwaliteit van het onderzoek en het draagvlak voor vervolgstappen bij de betrokken organisaties een begeleidingscommissie geformeerd met daarin vertegenwoordigers van de Widdonck, De Zuidwester, Bureau Jeugdzorg, provincie Noord-Brabant en de PRVMZ, onder leiding van een voormalig directeur van een grote jeugdzorginstelling. De PRVMZ heeft bij de Widdonck en De Zuidwester geïnventariseerd welke knelpunten nu precies een rol spelen bij instroom, doorstroom en uitstroom van kinderen / jongeren. Bij beide instellingen is daartoe een populatieonderzoek uitgevoerd. Informatie is verkregen via gesprekken met het management en gedragsdeskundigen c.q. maatschappelijk werkers en via vragenlijsten die per kind zijn ingevuld1. Bij de Widdonck bevat het onderzoek informatie over de 100 kinderen die op 17 oktober 2005 verbleven in de instelling, bij De Zuidwester bevat het onderzoek informatie over de 56 kinderen die op 26 januari 2006 bij Maria Rabboni verbleven, het jeugddorp van De Zuidwester in Teteringen. De onderzoeksresultaten zijn weergegeven in twee deelrapportages. Deze notitie bevat een samenvatting van de twee onderzoeksrapporten, de conclusie – zowel knelpunten als oplossingsrichtingen – en een vergelijking van de gegevens van beide instellingen. De knelpunten zijn opgenomen per instelling, omdat ze verschillend van elkaar zijn. De oplossingsrichtingen zijn gebundeld in hoofdstuk vijf, daar waar een oplossingsrichting specifiek voor een van de twee instellingen geldt, is dat vermeld. Voor geïnteresseerden zijn de volledige onderzoeksrapporten van de Widdonck en De Zuidwester op te vragen bij de PRVMZ.
1
De vragenlijst per kind gaat in op leeftijd en geslacht, hulpverleningsvorm en stoornis/zorgaanspraak, voorgaande hulpverlening en duur daarvan, datum aanmelding en opname en voor zover relevant informatie over indicatie voor vervolghulp, data, wachtlijstinformatie voor vervolghulp, vervangende behandeling en informatie over eventueel terugval.
3
2
De Widdonck
2.1
Organisatiegegevens Stichting Frentrop De Widdonck in het Limburgse Heibloem biedt de volgende vormen van jeugdhulpverlening: consultatie, intensief ambulante zorg, (specialistische) pleegzorg en residentiële zorg. Het onderzoek richt zich op de 101 residentiële plaatsen van de Widdonck voor kinderen / jongeren met ernstige omgangsproblemen en gedragsstoornissen uit Noordoost en Zuidoost Brabant. In de praktijk worden deze plaatsen bezet door jeugdigen uit heel Brabant. De Widdonck bestaat uit een groot terrein met tien woonhuizen (paviljoens) en een aantal gebouwen. Per paviljoen wonen, spelen, eten en slapen ongeveer 10 kinderen, die onder leiding staan van een aantal pedagogische medewerkers. Op het Widdonckterrein is een basisschool (speciaal onderwijs), waar de meeste kinderen naar toe gaan. De oudere kinderen gaan naar het voortgezet onderwijs in de omgeving. Verdere voorzieningen op het terrein zijn: voetbalveld, skatebaan, vormings- en activiteitencentrum, therapeutische ruimtes, spelruimte, tennisbanen, kinderboerderij, vergaderruimte en een sport- en recreatiezaal. Zoals gezegd zijn er 10 paviljoens: • 1 paviljoen voor kortdurende orthopedagogische-psychiatrische behandeling voor kinderen van 4-12 jaar; • 2 paviljoens voor kinderen van 6-18 jaar met sociaal-emotionele problematiek; • 2 paviljoens voor kinderen van 6-12 jaar met regulerings- en structureringsproblematiek, ADHD en gedragsstoornissen; • 3 paviljoens voor kinderen van 6-12 jaar met pervasieve ontwikkelingsstoornissen; • 2 paviljoens voor jongeren van 12-18 jaar met pervasieve ontwikkelingsstoornissen. De hulpverlening kent een behandeling op drie leefgebieden, namelijk de behandelgroep, de school en de vrije tijd voor kinderen met uiteenlopende problematieken. Uitgangspunten van de Widdonckbehandeling zijn steeds het herstellen van de opvoedingsrelatie en het opheffen van de ontwikkelingsachterstand van het kind. Deze uitgangspunten vormen de basis van de behandeldoelen. Doelen zijn het verbeteren van de relationele / emotionele vaardigheden, verminderen van probleemgedrag en het versterken van de zelfregulatie.
2.2
Samenvatting onderzoeksgegevens Bestaande kwantitatieve gegevens In het onderzoeksrapport van de Widdonck staan samenvattingen van een eerder intern populatieonderzoek van de Widdonck uit 2002, een notitie van de provinciale werkgroep huisvesting uit 2004, de financiële analyse aanbodinstellingen van Deloitte en van het populatieonderzoek van het NIPPO (2004-2006). Het voert te ver om deze gegevens in deze verkorte versie op te nemen. We beperken ons dan ook tot een samenvatting van de resultaten van ons eigen onderzoek. Kenmerken populatie • Op het moment van de inventarisatie (17 oktober 2005) woonden er 100 kinderen op het terrein van de Widdonck.
4
•
•
• • •
De jongens vormen de overgrote meerderheid van de Widdonckpopulatie. Op de onderzoeksdatum wonen er 85 jongens en 15 meisjes op het terrein. Uit een vergelijking met eerdere populatieonderzoeken blijkt dat het percentage meisjes de laatste jaren is verminderd van 24% naar 15%. Het percentage meisjes verschilt per behandelgroep. De kortdurende orthopedagogische behandelgroep Valentijn heeft relatief de meeste meisjes; de groepen voor behandeling van ADHD en gedragsstoornissen bestaan daarentegen alleen uit jongens. De leeftijd van de Widdonckkinderen loopt uiteen van 5 jaar tot 18 jaar oud. De gemiddelde leeftijd is 12 jaar. De gemiddelde leeftijd van meisjes is 11 jaar; jongens zijn gemiddeld 12 jaar oud. Paviljoen Valentijn (kortdurende orthopedagogische behandeling) heeft de laagste gemiddelde leeftijd met 8 jaar. De meeste kinderen zijn afkomstig uit de regio Zuidoost-Brabant, gevolgd door Noordoost-Brabant, de rest van Brabant en van buiten de provincie. Er zijn relatief veel behandelgroepen voor kinderen met pervasieve ontwikkelingsstoornissen. Meer dan de helft van de kinderen zit in deze betreffende behandelgroepen. 51% van de Widdonckpopulatie heeft te maken met sociaal emotionele problematiek. 43% met pervasieve ontwikkelingsstoornissen, 16% met ADHD en 8% met gedragsstoornissen. Er komen dubbelingen voor. Na een vergelijking met eerdere populatieonderzoeken blijkt dat het aantal kinderen met pervasieve ontwikkelingsstoornissen substantieel gestegen is de laatste jaren.
Instroomgegevens • De gemiddelde leeftijd bij opname van alle onderzochte kinderen is 10 jaar. • De gemiddelde wachttijd na aanmelding bij de Widdonck is voor de kinderen die op 17 oktober op het terrein van de Widdonck verblijven 6,5 maand. • Op 23 mei 2006 zijn er 37 wachtenden geregistreerd. • De langste wachttijden gelden voor de pubergroepen met pervasieve ontwikkelingsstoornissen (11,5 en 9 maanden) en de nieuwste groep die voor jongere kinderen met pervasieve ontwikkelingsstoornissen is opgestart. • De kinderen die opgenomen worden bij de Widdonck hebben vaak een lange hulpverleningsgeschiedenis achter de rug. Gemiddeld ontvangen zij al 6 jaar hulp. Vooral de kinderen met sociaal-emotionele problematiek en kinderen uit de pubergroepen met pervasieve ontwikkelingsstoornissen hebben een uitgebreide hulpverleningsgeschiedenis. • De plek van herkomst voor opname bij de Widdonck is voor 43% de thuissituatie, voor 21% een pleeggezin, voor 1% een adoptiegezin en maar liefst 35% komt vanuit een andere residentiële voorziening (waarvan 27% jeugdhulpverlening en 8% uit de GGZ). Doorstroomgegevens Met doorstroom bedoelen we doorstroming van kinderen in behandelgroepen op het terrein van de Widdonck tijdens de gehele trajectduur. Van de 100 kinderen in het onderzoek zijn er 17 gedurende de Widdonckperiode van groep veranderd. Veruit de meeste kinderen stromen vanuit groep Valentijn (kortdurende orthopedagogische behandeling) door naar andere groepen. Enkele kinderen, die wat langer verblijven bij de Widdonck, zijn ook doorgestroomd naar de oudere leeftijdsgroepen. De gemiddelde behandelduur van de onderzochte populatie tot dan toe is 18 maanden. Dit zegt niks over de totale behandelduur, want de kinderen uit het onderzoek verblijven immers nog steeds bij de Widdonck. Kinderen met pervasieve ontwikkelingsstoornissen zijn tot en met het onderzoeksmoment vaak het langste in behandeling.
5
Uit cijfers van registratiesysteem IJ-ZA blijkt overigens dat er in het jaar 2005 36 kinderen vertrokken zijn bij de Widdonck. Deze kinderen waren gemiddeld 28 maanden in behandeling bij de Widdonck. Uitstroomgegevens Op 17 oktober 2005 zijn er 17 kinderen met een indicatie voor vervolghulp. Veruit de meeste indicaties voor vervolghulp betreffen de kinderen uit de behandelgroepen voor pervasieve ontwikkelingsstoornissen, met name de pubergroepen. Daarnaast is van een aantal kinderen bekend dat ze teruggaan naar de thuissituatie. De 17 indicaties voor vervolghulp betreffen 12 verschillende instellingen. Het gaat om vervolghulp bij jeugdhulpverleningsinstellingen (Widdonck, Oosterpoort, Zuidwester en de Combinatie), ggz-instellingen (GGZ Helmond, Mensana, Sint Marie en De Steijger) en in het lvg-circuit (Saltho, Amarant en Daelzicht). Eén kind heeft een indicatie voor een landelijk centrum voor autisme in Gelderland (Leo Kannerhuis). Opvallend zijn de lange wachttijden voor vervolghulp. Veruit de meeste kinderen die geïndiceerd zijn voor vervolghulp moeten vanaf 17 oktober 2005 nog minimaal een jaar wachten op deze hulp. Bij vier instellingen wordt zelfs een mogelijke resterende wachttijd van 24 maanden genoemd. Tijdens de wachttijd is de uitdaging weg voor het kind (uitbehandeld), wat soms terugval met zich meebrengt. Lang wachten zonder perspectief kan leiden tot probleemgedrag. In het Widdonckrapport beschrijven we de situaties van de 17 kinderen / jeugdigen die wachten op vervolghulp in een tabel. Het blijkt dat 10 van de 17 kinderen te maken hebben met ofwel dreigend terugval omdat ze te lang moeten wachten op vervolgbehandelingen ofwel een traject van indicatiestelling dat niet adequaat is verlopen/verloopt. Hier zitten schrijnende gevallen bij. In een enkel geval rijst de vraag waarom er niet veel eerder een indicatie is afgegeven voor vervolghulp. Gaten in het aanbod / wensen per behandelgroep Er blijkt voor sommige kinderen geen passend vervolgaanbod te zijn. Dit lijkt vooral een probleem te zijn voor de kinderen uit de kortdurende orthopedagogische behandeling en de sociaal emotionele groepen. Deze kinderen hebben vaak te maken met hechtingsstoornissen en kunnen in veel gevallen niet naar de thuissituatie terug. Volgens medewerkers van de Widdonck functioneren deze kinderen beter bij een emotie-neutrale benadering. De Widdonck pleit dan ook voor kleinschalige woonvormen in de wijk voor 6 kinderen met groepsleiding. Deze kinderen hebben vaak langdurige en specialistische begeleiding nodig. Voor de groep met ADHD en gedragsstoornissen is uitstroom vaak geen probleem. In de groepen van kinderen met pervasieve ontwikkelingsstoornissen is thuisplaatsing vaak heel goed mogelijk, met gezinsparticipatie. Er zijn echter ook kinderen waarbij de chronische problematiek te zwaar is voor een genormaliseerde opvoedingsomgeving. Vervolgvoorzieningen voor deze groep hebben onvoldoende capaciteit. Deze kinderen vallen tussen de wal en het schip. De oudere kinderen met pervasieve ontwikkelingsstoornissen hebben te maken met een gebrek aan vervolgplaatsen voor jongeren die niet zelfstandig kunnen wonen. Voor de bestaande kleinschalige groepen in de wijk gelden vaak lange wachtlijsten. De Widdonck heeft al meerdere malen aandacht gevraagd voor de wens om voor de genoemde groepen long-stay voorzieningen te creëren in de wijk. Vooral de jongere kinderen zijn gebaat bij het ontwikkelen van nieuwe vervolgvoorzieningen. De Widdonck houdt een pleidooi voor langdurige zorgtrajecten die de continuïteit van de hulpverlening kunnen waarborgen.
6
Relatie met Bureau Jeugdzorg Bureau Jeugdzorg (BJZ) is de toegangspoort tot alle vormen van geïndiceerde jeugdzorg, zo ook de residentiële zorg bij de Widdonck. Omdat de Widdonck een bovenregionale functie heeft, zijn er contacten met verschillende vestigingen van BJZ. Ook met Limburgse vestigingen van BJZ zijn er incidenteel contacten. Gedragswetenschappers van de Widdonck geven aan dat de samenwerking met het ene BJZ constructiever verloopt dan met het andere. De werkers van BJZ hebben de laatste jaren steeds minder mogelijkheden om de kinderen te komen bezoeken. Bovendien is er veel verloop en worden medewerkers van de Widdonck niet altijd geïnformeerd over wisselingen. Hierdoor heeft vaak niemand het overzicht. Een medewerker van BJZ beaamd dat de casemanagers een tijd lang minder op pad zijn geweest wegens bezuinigingen van BJZ, en geeft aan dat de lijn is dat ze weer meer bij besprekingen aanwezig zullen zijn. Het blijkt dat na afloop van behandelbesprekingen niet altijd voor iedereen duidelijk is dat er een advies voor vervolghulp is afgegeven. De Widdonck verwacht dan een indicatiebesluit van de casemanager of voogd, terwijl diegene de behandelbespreking anders geïnterpreteerd heeft. Dit kan leiden tot vertragingen in de keten. Opvallend is verder ook dat er niet altijd een kopie van het indicatiebesluit naar de Widdonck gaat. Op die manier heeft de Widdonck geen schriftelijk bewijs van een indicatie voor vervolghulp. Verder is er onduidelijkheid over verantwoordelijkheid rondom het aankaarten van het perspectief van kinderen in behandelbesprekingen. Gedragswetenschappers van de Widdonck vinden het de taak van BJZ om een alternatief voor een kind te vinden, terwijl BJZ het meer dan logisch vindt dat juist de deskundigen uit de instelling waar een kind verblijft nadenken over het alternatief. Zij kennen immers het kind het beste. Vanuit de Widdonck wordt de wens geuit dat BJZ meer betrokkenheid toont en meer continuïteit biedt voor het kind. Verder zou het goed zijn als plaatsers bij BJZ de hulpvragen beter kunnen vertalen naar de voorzieningen. 2.3
Knelpunten Instroom • Kinderen wachten gemiddeld 6,5 maand op behandeling bij de Widdonck; wachttijden voor pubergroepen pervasieve ontwikkelingsstoornissen zijn 9-11,5 maand. • Wachtlijst is groeiende (mei 2006 37 wachtenden). Er is structureel sprake van een lange wachtlijst op de Widdonck. • Gemiddeld hebben kinderen die opgenomen worden op de Widdonck al 6 jaar hulp ontvangen. • Maar liefst 35% komt vanuit een andere residentiële voorziening. Doorstroom en uitstroom • Maar liefst 17 kinderen zijn gedurende de Widdonckbehandeling van groep veranderd. De verblijfsduur van deze kinderen is vaak lang. • De uitstromers in 2005 waren gemiddeld 28 maanden (2,3 jaar) in behandeling / verblijf, dat is te lang! • Van de 100 kinderen hebben er 17 een indicatie voor vervolghulp in oktober 2005. Opvallend zijn de lange wachttijden voor vervolghulp. Veruit de meeste kinderen met een indicatie voor vervolghulp moeten nog minimaal een jaar wachten; vier kinderen moeten mogelijk nog twee jaar wachten. • Bij minimaal 10 kinderen is er sprake van terugval tijdens de wachttijd of van een traject van indicatiestelling voor vervolgbehandeling dat niet adequaat verloopt/is verlopen. Er zitten schrijnende gevallen bij.
7
• •
Een groot aantal kinderen gaat ook weer verder in andere residentiële instellingen. Er zijn niet altijd middelen voor goede nazorg / begeleiding van ouders.
Passende perspectieven / wens voor long-stay • Voor jonge kinderen die behandeld en gestabiliseerd zijn, maar niet naar huis kunnen en begeleiding nodig blijven hebben (door groepsleiding), is geen passend perspectief te vinden. Gewenst is een plek, waar zij lange tijd (tot hun volwassenheid) kunnen blijven. Dit geldt voor alle problematieken. Tijdens het onderzoek kwam de noodzaak voor nieuwe vervolgvoorzieningen het meest duidelijk naar voren bij de kinderen met sociaal emotionele problemen en voor de groep met pervasieve ontwikkelingsstoornissen. Als er al vervolgplekken zijn is er vaak een chronisch tekort aan plaatsen.2 • Widdonck zelf heeft gebrek aan capaciteit voor ombouw naar long-stay en/of gezinshuis. • Beeldvorming: long-stay zit discussie in de weg. Klinkt als ‘tot aan je dood’. • Long-stay versus gezinshuis: discussie over groep voor wie gezinsouders te dichtbij komen en die meer gebaat zijn bij een meer emotie-neutrale groepsleiding. Volgens Widdonck is er absoluut een groep die meer gebaat is bij groepsleiding in kleinschalige woonvorm. Volgens anderen lijkt long-stay een uitbreiding van het arsenaal, is geen antwoord op het probleem. • Beelden over Widdonck: ‘in de bossen’, ‘conservatief concept’ worden genoemd. Samenwerking met Bureau Jeugdzorg • De samenwerking met Bureau Jeugdzorg verloopt moeizaam. • De communicatie tussen Bureau Jeugdzorg en de Widdonck is voor verbetering vatbaar. • Verantwoordelijkheden van beide instellingen zijn over en weer niet altijd helder. • Voor BJZ is niet altijd helder wat het advies van de Widdonck is als het gaat om een vervolgperspectief. • Nieuwe indicaties mogen – aldus de gedragswetenschappers van de Widdonck pas worden aangevraagd als het kind niet meer geïndiceerd is voor De Widdonck c.q. uitbehandeld is. Hoewel het vervolgtraject al in een eerder stadium kan worden uitgedacht, kan dit pas later (te laat) in werking worden gezet. Uiteindelijk leidt dit tot het dichtslibben van de achterdeur. • Kortom, de huidige samenwerking met Bureau Jeugdzorg zorgt voor vertraging in trajecten en is niet optimaal. Relatie jeugdzorg – AWBZ – voorliggende veld • Aard van problematiek raakt bij opname soms aan geestelijke gezondheidszorg of zorg voor licht verstandelijk gehandicapten (GGZ/LVG). Hier zit een potentieel grijs gebied. De kinderen die in dit gebied vallen dreigen de speelbal te worden van het afschuiven van verantwoordelijkheden van provincie en zorgkantoor. • Er zijn te weinig plaatsen GGZ/LVG (geld uit AWBZ / andere financieringsbronnen). • Er is te weinig aandacht voor vroegtijdige onderkenning (VTO). • Er zijn geen resultaten beschikbaar (o.b.v. onderzoek) over effecten hulpverleningsmethoden/vormen bij kinderen met vergelijkbare problematiek.
2
Dit knelpunt is genoemd door de gedragswetenschappers van de Widdonck.
8
3
De Zuidwester
3.1
Organisatiegegevens De Zuidwester is een multifunctionele organisatie voor jeugdhulpverlening en maatschappelijke dienstverlening in West-Brabant met een gevarieerd hulpaanbod: 79 residentiële plaatsen, 350 pleegzorgplaatsen en 52 plaatsen voor dagbehandeling. De Zuidwester biedt ook ambulante behandeling. Daarnaast speelt De Zuidwester een grote rol in het lokale jeugdbeleid in Bergen op Zoom, Roosendaal en Breda. Verspreid door het land bevinden zich verder nog enkele gezinshuizen van De Zuidwester, waar kinderen verblijven van beroepsmatig rondreizende en rondtrekkende ouders. De Zuidwester heeft sinds 2004 ook een AWBZ-erkenning en verleent hulp aan cliënten met een AWBZ-indicatie. De variëteit aan aanbod brengt met zich mee dat De Zuidwester met vier verschillende financieringsstromen te maken heeft: geïndiceerde jeugdzorg via provincie Noord-Brabant, AWBZ gelden via het Zorgkantoor, VWS-gelden en gemeentelijke financiering voor preventieve activiteiten. De geïndiceerde jeugdzorg maakt ongeveer 60% van het pakket uit. In dit onderzoek hebben we ons beperkt tot het residentiële hulpverleningsaanbod binnen Maria Rabboni, het jeugddorp te Teteringen. Het gaat officieel om 55 residentiële plaatsen, maar we nemen ook een jongere mee met een AWBZ-indicatie die woont op Maria Rabboni. Maria Rabboni zit aan het eind van de keten voor veel jeugdigen. Veel kinderen komen vanuit een residentiële plek en zijn ‘uitbehandeld’. Maria Rabboni biedt lichtere begeleiding aan deze kinderen die uitstromen uit zwaardere behandelingsvormen. Het zijn kinderen die zijn uitbehandeld elders en niet naar huis, netwerk of een pleeggezin kunnen. De problematiek van de instromende kinderen neemt toe. Binnen Maria Rabboni zijn verschillende vormen van hulpverlening mogelijk. Er is een leefgroep voor oudere jeugd (9 plaatsen), er zijn verticale leefgroepen (18 plaatsen), gezinshuizen (13 plaatsen), een gezinsgroep (5 plaatsen), zelfstandigheidstraining (5 plaatsen) en kamertraining (6 plaatsen). Momenteel wordt er hard gebouwd aan nieuwe huisvesting voor de jeugdigen. Vanaf de zomer van 2006 gaat het aantal plaatsen per hulpverleningsvariant dan ook weer veranderen.
3.2
Samenvatting onderzoeksgegevens Bestaande kwantitatieve gegevens Op 01-04-2006 staan er 37 kinderen op de wachtlijst voor een verblijf op Maria Rabboni. Maar liefst 31 kinderen staan op dat moment langer dan 9 weken op deze wachtlijst. Dit aantal wachtenden is inclusief 11 kinderen die intern doorstromen. Vooral voor de gezinshuizen zijn er lange wachtlijsten, gevolgd door de verticale leefgroepen. In het jaar 2005 zijn er in totaal 29 kinderen ingestroomd bij Maria Rabboni en 17 kinderen uitgestroomd. Degenen die in 2005 geplaatst zijn hebben gemiddeld bijna een half jaar (173 dagen) gewacht op plaatsing. De gemiddelde verblijfsduur van de uitstromers is 21 maanden. In 2005 zijn er verder 9 kinderen doorgestroomd binnen het hulpverleningsaanbod van Maria Rabboni.
9
Kenmerken populatie • De populatie in het jeugddorp Maria Rabboni bestaat op 26 januari 2006 exact voor de helft uit jongens (n=28) en voor de helft uit meisjes (n=28). De jongens zijn vooral goed vertegenwoordigd in de leefgroepen. In de overige woonvormen wonen voornamelijk meisjes. • De leeftijd van de onderzochte kinderen van De Zuidwester loopt uiteen van 5 tot 18 jaar oud. De gemiddelde leeftijd is 14 jaar. De gemiddelde leeftijd van de meisjes ligt net iets lager dan die van de jongens. • De achterliggende problematiek varieert per kind. Veel kinderen hebben te maken met verschillende soorten problematiek. We noemen hier de meest voorkomende problematieken: sociaal emotionele problematiek, hechtingsproblematiek, gedragsproblemen, KOPP-kind, emotionele verwaarlozing, lichamelijke verwaarlozing, onzeker/gevoelig, ADHD kenmerken en ouder-kind relatieproblematiek. Instroomgegevens • De gemiddelde leeftijd bij opname op Maria Rabboni van de onderzochte populatie is 12 jaar. • De kinderen uit dit onderzoek hebben gemiddeld 7,5 maand op de hulp moeten wachten na aanmelding bij Maria Rabboni. • Van de kinderen/jongeren van wie de voorgaande hulpverlening bekend is (n=47) bedraagt de gemiddelde hulpverleningsgeschiedenis 8 jaar. Vooral in de gezinshuizen zitten kinderen die al vanaf net na de geboorte hulp verkrijgen. • Bij bestudering van de plek van herkomst voor opname bij Maria Rabboni blijkt dat 25% vanuit de thuissituatie komt, 14% vanuit een pleeggezin en 7% uit een netwerkgezin. Meer dan de helft van de kinderen / jongeren komen uit een residentiële instelling, als we de crisisopvang meetellen (totaal 52%). Eén jongere was dakloos bij opname. Vooral bij de leefgroepen en de gezinshuizen komen relatief veel kinderen / jongeren vanuit een residentiële setting. Jongeren die zelfstandigheidstraining of kamertraining volgen of die in de gezinsgroep wonen, komen veelal uit een pleeggezin of thuissituatie. Doorstroomgegevens Met doorstroom bedoelen we doorstroming van kinderen binnen De Zuidwester naar andere hulpverleningsvormen. Het aanbod van De Zuidwester behelst meer dan Maria Rabboni. Er zijn bijvoorbeeld ook kinderen die vanuit pleeggezinnen of netwerkgezinnen doorstromen naar Maria Rabboni. Van de 56 kinderen/jongeren die op 26 januari 2006 verbleven bij Maria Rabboni, verkregen er 22 reeds eerder hulp van De Zuidwester. Hiervan verbleven 14 kinderen al langer in het jeugddorp Maria Rabboni. De totale gemiddelde verblijfsduur tot 26 januari 2006 is 24 maanden van de populatie die er op dat moment verblijft. Vooral de kinderen / jongeren in de gezinsgroep (66 maanden), de leefgroep oudere jeugd (29 maanden) en de gezinshuizen (30 maanden) verblijven gemiddeld tot nu toe al lang bij Maria Rabboni. Uitstroomgegevens Op 26 januari 2006 zijn er 12 indicaties voor vervolghulp bekend binnen de populatie van Maria Rabboni, waarvan er 9 een doorstroomplek binnen Maria Rabboni betreffen. Slechts 3 jongeren wachten op een vervolgplek elders. Vooral kinderen / jongeren in de verticale leefgroepen en jongeren van de leefgroep oudere jeugd zijn geïndiceerd voor vervolghulp. De verwachte resterende wachttijd duurt voor minimaal 9 van de 12 kinderen niet langer dan ongeveer 6 maanden. Voor 3 kinderen is de resterende wachttijd
10
onbekend. Voor 3 kinderen geldt dat een lange wachttijd mogelijk voor terugval zal zorgen. Bij uitstroom loopt De Zuidwester tegen problemen aan voor de volgende groepen: • Jonge kinderen van 10-12 jaar die ofwel van thuis komen ofwel vanuit een behandelsetting (en uitbehandeld zijn) en waarvan de problematiek te zwaar is voor Maria Rabboni waar alleen begeleiding geboden kan worden. Deze jongeren horen eigenlijk thuis in open en/of gesloten settingen. • Jongeren (vaak meiden) waarbij sprake is van psychiatrische problematiek. • Jongeren die qua ontwikkelingsniveau te laag scoren. • Jongeren van 18 jaar en ouder die niet zelfstandig kunnen wonen en waarbij de prognose is dat zij toch nog enkele jaren zorg / bescherming nodig hebben. • Er is maar een beperkt aanbod via de woningcorporatie van ruimte voor jongeren die zelfstandig gaan wonen. • Lange wachttijden / zoek-matchingstijden bij de pleegzorg, ook al is het een andere poot van De Zuidwester. Eind 2005 zitten op Maria Rabboni 10 jongeren niet op de juiste plek. Relatie met Bureau Jeugdzorg (BJZ) De Zuidwester heeft vooral contacten met BJZ in Breda en in Roosendaal. Op uitvoeringsniveau is er veel contact. Volgens BJZ en De Zuidwester is er over het algemeen goed contact. Er zijn natuurlijk altijd uitzonderingen. De contacten op managementniveau zijn vooral ten tijde van de reorganisatie van BJZ minimaal geweest. Op uitvoerend niveau is er veel verloop bij BJZ. Dit betekent dat er veel nieuwe mensen moeten worden ingewerkt. De kwaliteit van de indicatiebesluiten laat soms te wensen over. Door de veranderende werkwijze van BJZ en het verloop lijkt BJZ op een meer afstandelijke manier met hun cliënten om te gaan. Casemanagers hebben niet altijd tijd om de kinderen goed te volgen. Ze controleren eigenlijk alleen maar of de geïndiceerde zorg daadwerkelijk verleend wordt. Gezinsvoogden tonen meer betrokkenheid, maar hebben ook nog maar weinig tijd per cliënt. 3.3
Knelpunten Instroom • Structurele wachtlijst (37 kinderen in april 2006) en lange wachttijden, vooral voor gezinshuizen en verticale leefgroepen. De gemiddelde wachttijd voor instroom van de onderzochte groep is 7,5 maand. • Lange hulpverleningsgeschiedenis (gemiddeld 8 jaar). • Problematiek van instromende kinderen neemt toe. Veel kinderen hebben te maken met meervoudige problematiek. • Maar liefst 52% van de populatie is afkomstig van een residentiële instelling (inclusief crisisopvang). Doorstroom en uitstroom • Gemiddelde verblijfsduur is lang; 21 maanden bij uitstromers 2005. In januari 2006 is de gemiddelde verblijfsduur van de kinderen tot dan toe zelfs 24 maanden. • Er zijn 12 indicaties voor vervolghulp bekend begin 2006; 9 kinderen wachten op een vervolgplek binnen Maria Rabboni en 3 kinderen wachten op vervolghulp elders. Voor 3 kinderen is de resterende wachttijd onbekend; een lange wachttijd kan bij hen mogelijk voor een terugval zorgen. • Bij Maria Rabboni verblijven kinderen die er eigenlijk niet horen te zijn, zoals kinderen met te zware problematiek of psychiatrische problematiek die elders zijn
11
•
uitbehandeld en nergens anders terecht kunnen. Ten tijde van het onderzoek verbleven er 10 kinderen bij Maria Rabboni die niet op de juiste plek zaten. Jongeren van 18 die uitstromen en die niet zelfstandig genoeg zijn en nog jaren zorg / bescherming nodig hebben kunnen vaak nergens terecht. Het aanbod aan woonruimte voor jongeren die wel zelfstandig kunnen wonen is ook niet voldoende. Er zijn verschillen in bereidwilligheid om te bouwen en te verhuren voor jeugdigen. Samenwerkingscontracten zijn lastig omdat jeugdzorg moeite heeft om financiële garanties te geven.
Samenwerking met Bureau Jeugdzorg • De communicatie met Bureau Jeugdzorg is redelijk goed maar als kanttekeningen worden genoemd de soms slechte kwaliteit van de indicatiebesluiten, het grote verloop en het feit dat plaatsers (casemanagers maar ook gezinsvoogden) weinig tijd hebben om de kinderen goed te volgen. • De geldigheid van een indicatiebesluit voor een nieuwe vorm van zorg is 13 weken. Bij lange wachttijden moet er dus elke 13 weken een nieuw besluit gemaakt worden. Dit kost veel tijd en bovendien moet constant in de gaten worden gehouden wanneer een nieuw indicatiebesluit vereist is. Niet alle medewerkers van BJZ letten hier goed op. Overige knelpunten • De communicatie op cijfermatig gebied kan beter, Zuidwester heeft IJ-ZA systeem niet helemaal op orde.
12
4
Vergelijking Widdonck en Zuidwester De Widdonck en De Zuidwester zijn beide jeugdzorgaanbieders in Brabant. De verschillen tussen beide organisaties zijn groter dan de overeenkomsten. In dit hoofdstuk geven we een vergelijking van beide instellingen, zowel op organisatorisch vlak als op grond van de onderzoeksresultaten. Tabel 1 geeft een overzicht van de verschillen tussen beide instellingen op organisatorisch en financieel gebied. Tabel 1: Verschillen tussen de Widdonck en De Zuidwester op organisatieniveau De Widdonck De Zuidwester / Maria Rabboni - Mono-cultuur ‘care’. - Gedifferentieerd aanbod. - 1 geldstroom (provincie). - 4 geldstromen (provincie, AWBZ, VWS en gemeente). - Behandeling afgestemd op doelgroep. - Begeleiding, vaak na behandeling elders. - Groot werkgebied. - Beperkt werkgebied. - Veel voorzieningen op terrein (bijvoorbeeld school). - Maakt meer gebruik van voorzieningen buiten terrein. - Redelijk intern gericht. - Extern gericht, doorlopend veel veranderingen in aanbod, link met voorliggende voorzieningen. - Staat te boek als ‘conservatief’. - Staat te boek als ‘vernieuwend, progressief’.
Naast de genoemde verschillen zijn er natuurlijk ook overeenkomsten tussen de organisaties; ze bieden beide naast residentiële hulp aan kinderen ook pleegzorg en ambulante zorg. De Widdonck en De Zuidwester hebben daarnaast allebei te maken met kinderen met een relatief zware problematiek en een lange voorgaande hulpverleningsgeschiedenis. Een buitenstaander zou kunnen denken dat De Zuidwester, door de lichtere begeleiding die daar geboden wordt, met een minder problematische doelgroep te maken heeft. Dit is een misvatting. Bij De Zuidwester komen vaak kinderen die elders zijn uitbehandeld, waarbij in sommige gevallen met de behandeling niet het gewenste resultaat is bereikt, terwijl verdere behandeling geen nut meer heeft. Verder is het interessant om de (kwantitatieve) onderzoeksresultaten van beide instellingen te vergelijken. Tabel 2 geeft een overzicht. Tabel 2: Vergelijking van onderzoeksresultaten de Widdonck en De Zuidwester De Widdonck De Zuidwester / Maria Rabboni - 85% jongens, 15% meisjes. - 50% jongens, 50% meisjes - Gemiddelde leeftijd 12 jaar. - Gemiddelde leeftijd 14 jaar. - Gemiddelde leeftijd bij opname 10 jaar. - Gemiddelde leeftijd bij opname 12 jaar. - Gemiddelde wachttijd voor opname 6,5 maand. - Gemiddelde wachttijd voor opname 7,5 maand. - Wachtlijst mei 2006 37 kinderen. - Wachtlijst april 2006 37 kinderen (Maria Rabboni). - Hulpverleningsgeschiedenis 6 jaar gemiddeld. - Hulpverleningsgeschiedenis 8 jaar gemiddeld. - Plek van herkomst: 43% thuis, 21% pleeggezin, - Plek van herkomst: 25% thuis, 14% pleeggezin, 7% 1% adoptiegezin en 35% residentiële voorziening. netwerkgezin, 2% dakloos en 52% residentiële voorziening (inclusief crisisopvang). - 17 kinderen zijn intern doorgestroomd. - 14 kinderen doorgestroomd binnen Maria Rabboni - Uitstromers 2005: gemiddelde behandelduur 28 - Uitstromers 2005: gemiddelde verblijfsduur 21 maanden. maanden. - 17 indicaties voor vervolghulp elders. - 12 indicaties voor vervolghulp (9 binnen Maria Rabboni). - Lange wachtlijsten voor vervolghulp, soms > 2 - Resterende wachtlijst voor 9 kinderen niet langer dan half jaar. jaar; voor 3 kinderen onbekend. - 10 kinderen hebben te maken met dreigend - Bij 3 kinderen mogelijk terugval bij lange wachttijd en 10 terugval of inadequate indicatietrajecten. kinderen zitten bij Maria Rabboni op de verkeerde plek. - Contact met BJZ sterk voor verbetering vatbaar. - Redelijk goed contact met Bureau Jeugdzorg. - IJ-ZA systeem goed op orde. - IJ-ZA systeem nog niet op orde.
13
Uit het overzicht in tabel 2 zijn zowel verschillen als overeenkomsten te halen. • Als belangrijkste verschillen kunnen we aanmerken het hoge percentage jongens bij de Widdonck, het hoge percentage kinderen dat vanuit een residentiële instelling komt bij De Zuidwester, de lange wachtlijsten voor vervolghulp na behandeling bij de Widdonck en de gevolgen van deze wachtlijsten voor de kinderen en de communicatie tussen BJZ en de Widdonck die voor verbetering vatbaar is. Verder heeft De Zuidwester registratiesysteem IJ-ZA nog niet op orde, terwijl de Widdonck dit systeem aardig onder de knie lijkt te hebben. • Overeenkomsten zijn er ook. We noemen de relatief lange wachtlijsten voor opname, de lange voorafgaande hulpverleningsgeschiedenis van kinderen en de lange gemiddelde verblijfsduur bij beide instellingen. Een vergelijking van het aanbod van de Widdonck en De Zuidwester roept de vraag op of je kinderen niet beter kan helpen als je als instelling meer hulpverleningsvormen zelf in huis hebt. Doorverwijzing kan bijvoorbeeld sneller, waardoor kinderen die uitbehandeld zijn wellicht korter een ' dure'behandelingsplek vasthouden. Dit zou een pleidooi betekenen om als Widdonck het hulpaanbod te differentiëren. Tot slot een opmerking over de samenwerking met Bureau Jeugdzorg. Uit de onderzoeken blijkt dat de communicatie tussen BJZ en De Zuidwester, specifiek Maria Rabboni, beter loopt dan de communicatie tussen BJZ en de Widdonck. De Zuidwester heeft ‘slechts’ met twee vestigingen van BJZ te maken en er is intensief contact tussen de maatschappelijk werkster van Maria Rabboni en de plaatsingscoördinator van BJZ aldaar. Zij weten elkaar goed te vinden. De Widdonck heeft te maken met veel meer vestigingen van BJZ. Daarnaast verblijven op de Widdonck bijna tweemaal zoveel kinderen dan bij Maria Rabboni. De contacten met BJZ lopen veelal met zes verschillende gedragsdeskundigen van de Widdonck. Er zijn dus veel meer gesprekspartners en lijnen. Dit punt nemen we mee in de oplossingsrichtingen.
14
5
Oplossingsrichtingen Met als input de resultaten van de deelonderzoeken heeft de PRVMZ samen met de leden van de begeleidingscommissie gewerkt aan het formuleren van oplossingsrichtingen voor een betere door- en uitstroom in de residentiële jeugdzorg. De oplossingsrichtingen staan in een overzicht in tabel 3, met tussen haakjes per oplossingsrichting de partijen die verantwoordelijk (zouden moeten) zijn voor de uitvoering ervan. Tabel 3: Oplossingsrichtingen voor betere door- en uitstroom per instelling De Widdonck De Zuidwester Instroom, -Meer aandacht nodig vanuit politiek voor -Meer aandacht nodig vanuit politiek voor doorstroom, kinderen/jongeren die op de verkeerde kinderen/jongeren die op de verkeerde uitstroom plek zitten bij wachtlijstbestrijding. Dit plek zitten bij wachtlijstbestrijding. Dit zorgt voor doorstroming, nieuwe zorgt voor doorstroming, nieuwe instroommogelijkheden en voorkomt instroommogelijkheden en voorkomt overlast in de groep van uitbehandelde overlast in de groep van uitbehandelde kinderen (P en Rijk). kinderen (P en Rijk). -Behandelduur/verblijfsduur verkorten -Verblijfsduur verkorten door bijvoorbeeld door betere communicatie met BJZ (Wi eerder naar mogelijkheden binnen en BJZ). pleegzorg te kijken (Zu en BJZ). -Meer aandacht voor betrekken -Meer aandacht voor betrekken thuissituatie en sociale netwerken tijdens thuissituatie en sociale netwerken tijdens behandeling3. Kan verblijfsduur bekorten begeleiding. Kan verblijfsduur bekorten en zorgt voor betere kansen dat het thuis en zorgt voor betere kansen dat het thuis goed gaat na behandeling. Goede goed gaat na verblijf Zuidwester. Goede nazorg ook belangrijk. Hiervoor kan nazorg ook belangrijk. Hiervoor kan provincie middelen beschikbaar stellen provincie middelen beschikbaar stellen (P en Wi)4. (P en Zu). Passende -Erkennen van ‘uitbehandelde’ groep -Extra aandacht voor groep die bij Maria perspectieven jonge kinderen die niet naar huis, Rabboni niet op de juiste plek zit (o.a. netwerk of pleeggezin kan en waar kinderen met te zware problematiek of momenteel geen passend aanbod voor psychiatrische problematiek). Impact van is. Actief inspelen op het creëren van kinderen op groepen is groot (Zu, BJZ, P mogelijkheden voor deze groep (P, Zo en en Zo). aanbieders). Samenwerking met -Betere en nauwere samenwerking -Kwaliteit van indicatiebesluiten Bureau Jeugdzorg tussen gedragswetenschappers BJZ en verbeteren (BJZ). Widdonck noodzakelijk (Wi en BJZ). -Heldere afspraken maken over -Communicatielijnen verkorten en over verantwoordelijkheden (Zu en BJZ). minder schakels laten lopen (Wi en BJZ). - Systeem ontwikkelen dat waarschuwt -Mogelijkheden bespreken en afspraken als er nieuwe (vervolg)indicatie nodig is maken om vervolgtrajecten in een eerder voor kind (BJZ, P, zorgaanbieders). stadium in gang te zetten. Gewenste -Op managementniveau nauwere en perspectief staat duidelijk in betere contacten onderhouden (BJZ en hulpverleningsplannen, moet BJZ meer Zu). gebruik van maken (Wi, BJZ en P). -Kopie van indicatiebesluit per definitie naar Widdonck sturen (BJZ).
3
Hierbij merken we op dat het werkgebied van de Widdonck vele malen groter is dan het werkgebied van De Zuidwester, waardoor het intensief betrekken van de thuissituatie en de netwerken van een kind wat tijdsintensiever zal zijn gezien de afstanden. 4 Bij kinderen met perspectief thuisplaatsing zou vanaf de start van de behandeling gestart moeten kunnen worden met systeem- / gezinsbehandeling of gezinsparticipatie. Tevens kan dit worden meegenomen in het nazorgtraject. Daarnaast geldt voor alle kinderen dat er reeds in een vroeg stadium therapie opgestart zou moeten kunnen worden, zodat dit de behandeling kan bespoedigen. Nu is er slechts een aantal plaatsen beschikbaar.
15
Samenwerking tussen jeugdzorgaanbieders onderling Relatie met AWBZ
18-plussers
De Widdonck - Leren van elkaars initiatieven, werkwijze, organisatievormen door middel van inhoudelijke uitwisseling op management- en uitvoerend niveau (Wi, Zu en andere jeugdzorgaanbieders). -Scheiding AWBZ en jeugdzorg moet inhoudelijk en financieel helder worden gemaakt om afschuifgedrag te voorkomen (P, Zo en aanbieders)5. - Protocollen voor goede indicatiestelling, duidelijk aangeven wanneer het GGZ zorg is (BJZ, P). -AWBZ-erkenning regelen om meer flexibiliteit in het aanbod te creëren en om door bijvoorbeeld extra te investeren in therapie en kleinere groepen de behandeling te bespoedigen (Wi, Zo). - Het aanbod te differentiëren zodat ook trajectbegeleiding binnen aanbod Widdonck mogelijk is (Wi)6. -Problematiek van instromers steeds zwaarder; overleg met GGZ en LVG instellingen wenselijk om inhoudelijk van elkaar te leren (Wi en AWBZaanbieders). -Voorwaarden stellen voor variëteit in aanbod jeugzorgaanbieders (P). - Zie Zuidwester, voor Widdonck met lagere gemiddelde leeftijd speelt probleem 18+ iets minder een rol.
De Zuidwester - Leren van elkaars initiatieven, werkwijze, organisatievormen door middel van inhoudelijke uitwisseling op management- en uitvoerend niveau (Zu, Wi en andere jeugdzorgaanbieders). -Scheiding AWBZ en jeugdzorg moet inhoudelijk en financieel helder worden gemaakt om afschuifgedrag te voorkomen (P, Zo en aanbieders). - Protocollen voor goede indicatiestelling, duidelijk aangeven wanneer het GGZ zorg is (BJZ, P). -Problematiek van instromers steeds zwaarder; overleg met GGZ en LVG instellingen wenselijk om inhoudelijk van elkaar te leren (Zu en AWBZaanbieders).
-(Regionaal) meer aandacht voor relatie met woningcorporaties om 18-plussers woonruimte te kunnen bieden (Zu, Wo en P). - Hierbij ook aandacht voor relatie met studie/werk/inkomen van 18-plussers. Kijken naar mogelijkheden en niet naar beperkingen (P, G, aanbieders).
Afkortingen voor verantwoordelijke partijen in tabel 3: Wi = Widdonck Zu = Zuidwester P = Provincie Noord-Brabant BJZ = Bureau Jeugdzorg Zo = Zorgkantoor Wo = Woningcorporaties G = Gemeenten Naast de genoemde oplossingsrichtingen, hebben de deelnemers van de begeleidingscommissie wensen geuit voor nader onderzoek op twee onderwerpen die in dit onderzoek naar voren kwamen. • Allereerst achten zij nader onderzoek wenselijk naar de redenen waarom de hulpverleningsgeschiedenis van de kinderen vooraf aan opname bij beide 5
Bij voorkeur worden er inhoudelijke medewerkers vanuit de aanbieders (jeugdzorg en AWBZ-aanbieders) ingezet bij het helder maken van het inhoudelijke onderscheid tussen AWBZ en jeugdzorg. 6 De Widdonck maakt hierbij zelf de kanttekening dat het gezien de bovenregionale functie lastiger is om dicht bij de oorspronkelijke woonomgeving van het kind vervolghulp binnen het Widdonckaanbod te creëren. Immers, de kinderen die verblijven op de Widdonck komen uit een veel omvangrijker gebied.
16
instellingen zo lang is (Widdonck 6 jaar en Zuidwester 8 jaar). Wat zijn hier de oorzaken van en zijn de gevolgde hulpverleningstrajecten wel helder en logisch? • De tweede suggestie voor nader onderzoek hangt hiermee samen. Wat zijn de effecten van hulpverlening van beide instellingen? Hoe vergaat het de kinderen na behandeling cq begeleiding? Het NIPPO voert momenteel bij De Widdonck onderzoek uit naar de effecten van hulpverlening, maar werkt niet met een groep kinderen met vergelijkbare problematiek die elders in behandeling zijn. Welke andere vormen van zorg zijn mogelijk voor een vergelijkbare groep kinderen? De leden van de begeleidingscommissie zouden hier wel voor opteren7. Vanuit de programmamanager jeugd van provincie Noord-Brabant kwam daarnaast de wens naar voren om in kaart te brengen waar ‘probleemjongeren’ van 18 tot en met 23 jaar tegen aan lopen. Jeugdzorgfinanciering vervalt dan bij 18 jaar; hoe gaat het met financiering woonruimte en met zorgverlening, hulp? Hoe zit het met werk, studie en inkomen? Om hoeveel jongeren gaat het per gemeente? Dit is een maatschappelijk probleem, is ook de mening van de Raad. Tot slot De Provinciale Raad voor de Volksgezondheid en Maatschappelijke Zorg dringt gezien de ernst van de geschetste problematiek aan op het op korte termijn omzetten van de geformuleerde oplossingsrichtingen in concrete actiepunten, met daaraan gekoppeld een verantwoordelijke partij per actiepunt. Het bureau van de PRVMZ kan mogelijk een bijdrage leveren aan bepaalde vervolgacties. De actiepunten moeten wel uitgaan van de problemen van individuen en niet van de gemiddelde waarden. Cijfers moeten niet leidend zijn in deze. En alle betrokken partijen moeten zich gezamenlijk verantwoordelijk voelen voor de gesignaleerde problemen en voor het werken aan de oplossingen. Tevens is het goed om samen te kijken wie mogelijk de gedane suggesties voor vervolgonderzoek op zich kan nemen of waar dit onderzoek gezamenlijk uitgezet kan worden. Ook hier kan het bureau van de PRVMZ mogelijk een rol in spelen.
7
Genoemd wordt het effectonderzoek van Praktikon, centrum voor onderzoek en ontwikkeling in jeugdzorg en onderwijs.
17