Meerderjarig in de jeugdzorg, en dan..? Onderzoek naar de overdracht van 18 plussers van de residentiële jeugdzorg en pleegzorg naar het lokale jeugdbeleid
Provinciale Raad voor de Volksgezondheid en Maatschappelijke Zorg Sylvia Weekers en Roos Sohier ’s-Hertogenbosch, 18 april 2007
1
Inhoudsopgave Samenvatting
2
1
Aanleiding
4
2 2.1 2.2 2.3 2.4
Afbakening en aanpak onderzoek Doelgroep Probleemschets Onderzoeksvraag Aanpak onderzoek en opbouw publicatie
5 5 5 6 6
3
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
Literatuurstudie Verantwoordelijkheden provincie en gemeenten Aansluiting provinciale jeugdzorg en lokaal jeugdbeleid Pilotprojecten Operatie Jong Huisvestingsproblematiek Zwerfjongeren Cijfermateriaal
7 7 7 9 10 11 11
4 4.1 4.2 4.3 4.4
Praktijkervaring Gemeenten Bureau Jeugdzorg Algemeen Maatschappelijk Werk Jeugdzorginstellingen
12 12 14 14 15
5 5.1. 5.2. 5.3. 5.4.
Meerderjarig in de Pleegzorg: een verkenning Versterking van de pleegzorg in Noord-Brabant Themanummer tijdschrift voor de pleegzorg Nederlandse vereniging voor Pleeggezinnen Pleegouderraden in Brabant
21 21 21 23 23
6
Conclusies
25
7
Oplossingsrichting
28
Geraadpleegde publicaties
31
Bijlagen Bijlage 1: Provinciaal gefinancierde jeugdzorg Bijlage 2: Geraadpleegde contactpersonen Bijlage 3: Vragenlijsten
32
1
SAMENVATTING
Jongeren die uitstromen uit de jeugdzorg en die nog zorg/bescherming nodig hebben, kunnen vaak geen passende ondersteuning vinden. Deze problematiek is afgelopen jaar in diverse provinciale overleggen en notities aan de orde geweest. Dit heeft er toe geleid dat de PRVMZ op verzoek van de Provincie Noord-Brabant een quickscan heeft uitgevoerd naar de uitstroomproblematiek van meerderjarige jongeren, zowel uit de residentiële voorzieningen als uit de pleegzorg.
Doelgroep
Het gaat over jongeren van 18, maar ook van 16 of 17 jaar, die uitstromen uit de geïndiceerde residentiële jeugdzorg en de pleegzorg1. Bij sommige jongeren gaat dit goed, maar voor een deel van de jongeren geldt dat de stap naar volwassenheid en zelfstandigheid (nog) te groot is. Het meest kwetsbaren zijn de minder begaafde jongeren (maar qua intelligentie vaak te hoog voor LVG), zonder (stabiel) sociaal netwerk, gevoelig voor alcohol/drugs, jongeren met schulden en die genoeg hebben van de hulpverlening.Vaak is er dan nog begeleiding nodig om als zelfstandig individu te kunnen functioneren.
Probleemschets
Bij uitplaatsing is een weg terug naar huis niet altijd mogelijk of wenselijk. Ouders zijn niet altijd in staat om hun kind te ondersteunen.Het ontbreken van een sociaal netwerk, geschikte huisvesting en werk/opleiding of een andere dagbesteding vormt een groot risico ten aanzien van het ontstaan van (een opeenstapeling van) problemen en maatschappelijke uitval. Deze jongeren zijn dan ook gebaat bij begeleiding bij het zelfstandig wonen en bij het vinden c.q. behouden van scholing of werk. Een deel daarvan heeft tevens een zorgcomponent nodig in verband met een psychische en/of een (licht) verstandelijke beperking. Overdracht is een zwakke schakel De overdracht van begeleiding en zorg van jeugdhulpverlening naar lokale voorzieningen blijkt de zwakke schakel in de keten. Als de jongere te snel uit beeld raakt bij de jeugdzorg zonder dat de verantwoordelijkheid (waar nodig) is overgedragen aan een andere instelling (de zgn. warme overdracht) dan vallen deze jongeren makkelijk uit het traject. Hierbij spelen veel factoren een rol: beperkte tijd die hulpverleners in de overdracht kunnen steken, beperkte overdracht van informatie waarbij privacyregels ter bescherming van de cliënt als belemmering worden aangevoerd , het soms ontbreken van een (duidelijke) hulpvraag bij de jongere en geen heldere verantwoordelijkheid om in de overdrachtsfase te waarborgen dat de jongere daadwerkelijk de adequate begeleiding krijgt die nodig is. Een kwetsbare groep jongeren raakt daardoor te gemakkelijk uit beeld. Aanbod sluit niet aan op de vraag Lokale voorzieningen en de volwassenenzorg (GGZ en LVG) sluiten niet aan op de specifieke hulpbehoeften van jongeren. Het aanbod is vooral gericht op volwassen en niet toegesneden op de ontwikkelingsfase van jongeren van 18 t/m 23 jaar. Mogelijkheden voor praktische ondersteuning en pedagogische begeleiding zijn beperkt voorhanden. Er ontbreken voor deze jongeren structurele voorzieningen voor huisvesting, werk/opleiding en dagbesteding. Om te voorkomen dat deze groep kwetsbare jongeren geen volwaardige plek vinden in de samenleving is het van belang lokaal een laagdrempelig aanbod te organiseren. Pleegouders op zichzelf aangewezen Bovengenoemde problemen gelden ook voor jongeren die uit een pleeggezin komen. Maar er doen zich in deze situatie een aantal specifieke problemen voor. Pleegouders worden geconfronteerd met kwetsbare pleegkinderen die 18 worden. Formeel ligt de zorgplicht na het achttiende jaar weer bij de (biologische) ouders. Ouders waarmee soms jaren geen (goed) contact mee is geweest. Het kan heel belastend zijn voor jongeren om een beroep te moeten doen op de ouders, als deze al jaren niet meer voor je hebben kunnen zorgen. En lang niet alle ouders zullen op dat moment in staat zijn om praktisch, emotioneel en financieel hun kind te ondersteunen. Het pleegkind moet zelfstandig verder en pleegouders behouden vervolgens een morele zorgplicht. Zij vormen voor het pleegkind de meest natuurlijke basis en de (emotionele en praktische) steun in de rug om de stap naar zelfstandigheid te maken. Maar de begeleiding en de pleegzorgvergoeding stoppen in de meeste gevallen bij 18 jaar. Het is dus aan de pleegouders om te besluiten wel of niet voor de jongere, die wellicht al jaren bij hen 1
Dat wil zeggen: jongeren die komen uit de door de provincie gefinancierde jeugdzorg. Vooralsnog is de uitstroom uit de Jeugdggz , de Jeugd-lgv en de jeugdreclassering niet meegenomen.
2
woont, te blijven zorgen en onder welke condities. Belangrijk knelpunt is dat pleegouders onvoldoende en niet (tijdig) geïnformeerd worden en weinig praktische ondersteuning krijgen bij de afhandeling van (financiële) zaken zoals het regelen van uitkering of studiefinanciering, ziektekostenverzekering, het zoeken naar werk en woonruimte. Vanuit het perspectief van de jongeren zou het veel logischer en wenselijk zijn dat ouderlijke bevoegdheden tot 21 jaar bij de voogden en/of pleegouders blijven.
Oplossingsrichtingen
De verantwoordelijkheid voor een goede aansluiting tussen jeugdzorg en lokale voorzieningen en de volwassenzorg ligt bij velen. Hierin ligt tegelijkertijd het probleem en de oplossing. Doordat er niet één verantwoordelijke is, blijft het onduidelijk wie het voortouw neemt om de knelpunten aan te pakken. Anderzijds: een goede aansluiting kan alleen bereikt worden als alle partijen (de jeugdzorg, de provincie, de lokale overheden en voorzieningen en de zorgsector) zich gezamenlijk inspannen om dit te bewerkstelligen. Oplossingsrichtingen op zorginhoudelijk gebied zijn: • Het versterken van het sociale netwerk en sociale vaardigheden als vast onderdeel binnen de jeugdzorg. Daarbij investeren in de band met de ouders en sociaal netwerk en als dat niet mogelijk is zorgdragen voor een alternatieve basis c.q. steunstructuur voor jongeren (met eventueel bijbehorende ouderlijke bevoegdheden die tot het 21ste jaar gelden); • De begeleiding en hulpverlening gericht op de volwassenheid en rekening houdend met de problematiek van het (pleeg)kind, moet in een veel eerder stadium en structureel ingezet worden. Begeleiders vanuit de jeugdzorg moeten (pleeg)ouders en jongeren tijdig informeren en praktische ondersteuning bieden bij het regelen van allerlei zaken in verband met het bereiken van de meerderjarigheidsgrens; • Continuïteit van zorg waarborgen zowel in tijd als in inhoudelijke begeleiding. Dit betekent: - Tijdig een inschatting maken van de risico’s, mogelijkheden en beperkingen zodat tijdig passende begeleiding gerealiseerd kan worden; - Het creëren van een passend aanbod voor de kwetsbare groep jongeren met aandacht voor alle levensgebieden (wonen, werk/opleiding, financiën, sociaal netwerk etc.). Dit niet in de vorm van nazorg, maar als doorlopend begeleidingstraject; - Begeleidingscontacten pas beëindigen als de begeleiding door een ander daadwerkelijk is opgepakt en er een goede informatieoverdracht heeft plaatsgevonden (de zgn. warme overdracht); • Het realiseren van laagdrempelig aanbod voor en het blijven monitoren van jongeren die geen (directe) hulpvraag of -behoefte hebben maar waar wel zorgen over zijn. Oplossingsrichtingen op beleidsniveau zijn: • Het verleggen van de leeftijdsgrens voor jeugdzorg van 18 naar 21 of 23 jaar. Heldere indicaties en versoepeling voor verlengde (pleeg)zorg, ook voor jongeren die niet meer afhankelijk willen zijn van hulp maar waar de problematiek zodanig is dat zij het risico lopen op problemen op diverse leefgebieden; • Het verhogen van de pleegzorgleeftijd tot 21 jaar en/of zorgdragen dat waar nodig in een eerder stadium van de pleegzorg ouderlijke bevoegdheden toebedeeld worden aan de pleegouders; • De provincie maakt heldere afspraken met gemeenten over de overdracht van 18-jarigen naar lokale voorzieningen met betrekking tot wonen, werk/opleiding, financiën, sociaal netwerk en hulpverlening; • Heldere rol en taakverdeling tussen betrokken ketenpartners (jeugdzorgaanbieders, Bureau Jeugdzorg, gemeentelijke voorzieningen, AWBZ-zorg); • Heldere (provinciale en gemeentelijke) regelingen om financiële problemen te voorkomen als de (biologische) ouders niet kunnen of willen voldoen aan de onderhoudsplicht; • De aansluiting, afstemming en samenwerking borgen op beleids- en bestuurlijk niveau; • Aantallen in beeld: Bureau Jeugdzorg en de VVP dienen (in opdracht van de provincie) per jaar aan te geven hoeveel 16, 17 en 18 jarigen uitstromen, naar welke gemeente zij gaan en welke vervolghulp nodig dan wel gerealiseerd is; • Het opstellen van standaardregeling en convenanten waarbij de zorgplicht voor 18-21 jarigen uit de pleegzorg, wordt geregeld in Noord-Brabant (bijvoorbeeld aanspraken op bijstand, bijzondere bijstand, AWBZ, etc.) door zorgkantoren, Bureau Jeugdzorg, gemeenten en zorgaanbieders.
3
1.
Aanleiding Jongeren van 18 jaar die uitstromen uit de jeugdzorg en die nog jaren zorg/bescherming nodig hebben, kunnen vaak nergens terecht. Deze problematiek is afgelopen jaar in diverse provinciale overleggen en notities aan de orde geweest: -
-
-
-
-
-
In het Bestuurlijk Overleg Jeugdzorg, waarin de jeugdzorgaanbieders, Bureau jeugdzorg n de Provincie Noord-Brabant vertegenwoordigd zijn, is deze problematiek aan bod gekomen. Dit ondermeer naar aanleiding van een informatieronde langs de instellingen voor maatschappelijke opvang, waarbij de provincie geconstateerd heeft dat bijna alle zwerfjongeren een geschiedenis in de jeugdzorg/GGZ of LVG sector hebben. In ditzelfde Bestuurlijke Overleg Jeugdzorg zijn in september 2006 de onderzoeksrapporten van de PRVMZ besproken die ingaan op instroom, doorstroom en uitstroom in de residentiële jeugdzorg in Noord-Brabant. Ook hier kwam het probleem van 18-plussers met een hulpverleningsgeschiedenis naar voren. Een citaat uit het eindrapport: ‘Jongeren van 18 die uitstromen en niet zelfstandig genoeg zijn en nog jaren zorg/bescherming nodig hebben kunnen vaak nergens terecht. Het aanbod aan woonruimte voor jongeren die wel zelfstandig kunnen wonen is ook niet voldoende’. In het rapport wordt daarnaast een pleidooi gegeven voor aandacht voor de relatie met studie/werk/inkomen van 18-plussers en voor goede nazorg. In een brief, opgesteld door de 27 grootste gemeenten van Nederland, die in november 2006 is gestuurd naar de (fictief net aangetreden) minister van Jeugd wordt de wens geuit voor een verhoging van de leeftijdsgrens voor jeugdzorg naar 23 jaar. Achterliggende gedachte is dat alle jongeren en ouders een passende vorm van ondersteuning krijgen. Voor de groep van 18 tot 23 jaar biedt de volwassenenzorg niet altijd goede begeleiding, aldus de auteurs van de brief. Uit een notitie van Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant over 18+ beleid van oktober 2006 blijkt dat er onduidelijkheid bestaat bij de eigen medewerkers wanneer 18jarigen en ouder nu wel of niet een beroep kunnen doen op Bureau Jeugdzorg. Daarnaast is er verwarring rond begrippen als nazorg, verlengde zorg, voortgezette hulp en 18+ beleid. In de concept Verbeteragenda provincie – gemeenten staat als 8e verbeterpunt nazorg/doorgaande lijn met als toelichting dat er verbeteringen nodig zijn om de ‘warme overdracht’ van cliënten te bewerkstelligen van het geïndiceerde naar het niet-geïndiceerde domein en vice versa. De nazorg geldt ook voor jongeren die na de jeugdzorg een zelfstandig bestaan willen opbouwen, aldus de Verbeteragenda. In de provinciale notitie ‘Versterking pleegzorg 2006/2007’ wordt meerderjarigheid in de pleegzorg als speciaal aandachtspunt genoemd. Er wordt gepleit voor een aantal acties; het in kaart brengen van de aantallen, het opstellen van een standaardregeling/protocol waarbij de zorgplicht voor 18-21 jarigen wordt geregeld en een meer adequate en praktische ondersteuning van pleegouders.
Een en ander heeft er toe geleid dat de provincie Noord-Brabant aan de PRVMZ heeft gevraagd om een quickscan uit te voeren naar de uitstroomproblematiek van meerderjarige jongeren, zowel uit de residentiële voorzieningen als uit de pleegzorg.. In de pleegzorg spelen overigens een aantal specifieke zaken, waarop in dit rapport zal worden ingegaan.
4
2
Afbakening en aanpak onderzoek
2.1.
Doelgroep Deze quickscan gaat over jongeren van 18, maar ook van 16 of 17 jaar, die uitstromen uit de geïndiceerde residentiële jeugdzorg en jongeren in de pleegzorg. Dat wil zeggen: jongeren die komen uit de door de provincie gefinancierde jeugdzorg (zie bijlage 1). Vooralsnog is de uitstroom uit de Jeugd-ggz , de Jeugd-lgv en de justitiële jeugdzorg en -reclassering niet meegenomen. Dit vanwege de beperkte tijdspanne van de quickscan.
2.2.
Probleemschets Bij sommige jongeren die bij meerderjarigheid de jeugdzorg verlaten gaat het goed. Maar voor een deel van de jongeren geldt dat de stap naar volwassenheid en zelfstandigheid (nog) te groot is. Vaak is er dan nog jaren begeleiding nodig om als zelfstandig individu te kunnen functioneren. Bij uitplaatsing is een weg terug naar huis niet altijd mogelijk of wenselijk. Maar vaak is er ook geen geschikte huisvesting voor handen in de gemeente waar de jongere wil gaan wonen. Een (stabiel) sociaal netwerk van familie en vrienden ontbreekt. Daarbij is hun financiële situatie over het algemeen slecht. Als zij op hun achttiende de jeugdzorg verlaten, dan moeten deze jongeren werk vinden en behouden of een geschikte opleiding vinden en afmaken. Zij moeten een huishouden draaien, financieel rondkomen (met vaak weinig geld) en vriendschapsrelaties opbouwen en onderhouden. En dit zonder een (stabiele) thuisbasis (ouders) of andere steunstructuur om op terug te vallen. Het risico dat er (een opeenstapeling van) problemen en eventueel maatschappelijke uitval ontstaat is dan groot. Te denken valt hierbij aan overmatig alcohol- en/of drugsgebruik, criminele activiteiten of minder in het oog lopende problemen als sociaal isolement, depressiviteit, schuldenproblematiek, marginalisering en dakloosheid. Deze jongeren zijn dan ook gebaat bij begeleiding bij het zelfstandig wonen. Een deel daarvan heeft tevens een zorgcomponent nodig in verband met bijvoorbeeld psychische en/of (licht) verstandelijke beperkingen. Maar de mogelijkheden van praktische en pedagogische begeleiding na uitplaatsing voor jongeren tussen de 18 en 23 jaar zijn beperkt. Een kwetsbare groep jongeren raakt te gemakkelijk uit beeld. Bij de pleegzorg spelen een aantal specifieke problemen. Pleegouders worden (steeds meer) geconfronteerd met kwetsbare pleegkinderen die 18 worden. Deze jongeren worden geacht op eigen benen te kunnen staan maar hebben vaak onvoldoende opleiding, kunnen niet zelfstandig naar werk zoeken en zijn aangewezen op begeleiding. Formeel ligt de zorgplicht na het achttiende jaar weer bij de ouders. Ouders waarmee soms jaren geen (goed) contact mee is geweest. Het kan heel belastend zijn voor jongeren om een beroep te moeten doen op de ouders, als deze al jaren niet meer voor je hebben kunnen zorgen. En lang niet alle ouders zullen op dat moment in staat zijn om praktisch, emotioneel en financieel hun kind te ondersteunen. Het pleegkind moet zelfstandig verder en moet dan bijvoorbeeld hopen dat de pleegouders, ook zonder dat zij een formele verantwoordelijkheid hebben, hen toch nog de benodigde steun willen en kunnen bieden om de stap naar zelfstandigheid te maken.
5
2.3.
Onderzoeksvraag De vraag aan betrokken ketenpartners (Bureau Jeugdzorg, de jeugdzorgaanbieders en het maatschappelijk werk) is op welke wijze zij invulling geven aan de aansluitingstaken en aan welke (lokale) partners men de zorg kan overdragen. Kijkt men daarbij ook breed (huisvesting, werk, inkomen etc.), welke knelpunten komt men tegen, welke rol ziet men voor zichzelf en de ketenpartners, zowel in wat zij aan aanbod voor jongeren hebben, als in de aansluiting in de keten. In deze quickscan ligt de nadruk voornamelijk op de aansluiting met het lokale jeugdbeleid. Het is van belang dat gemeenten specifiek aandacht schenken aan de groep uitstromers uit de jeugdzorg en hiervoor ook een integraal beleid gaan ontwikkelen. De vraag is wat gemeenten momenteel doen voor deze groep op het gebied van huisvesting, inkomen, werk, studie. Hoe vinden de jongeren hun plek in de samenleving en hoe levert de gemeente met behulp van welke voorzieningen, daar al dan niet een bijdrage aan. Met behulp van relevante (regionale, provinciale en landelijke) publicaties en de input van een aantal betrokken partners in de provincie, wordt beoogd een beeld te schetsen van de problematiek. Op basis hiervan wordt gezocht naar de mogelijke oplossingsrichting.
2.4.
Aanpak onderzoek en opbouw publicatie De quickscan is uitgevoerd in de maanden februari en maart van 2007 en er zijn tot nu toe ongeveer 15 werkdagen in geïnvesteerd. Gezien de korte tijdspanne is gekozen voor een voornamelijk schriftelijke en telefonische communicatie met de contactpersonen in het veld. Allereerst zijn relevante publicaties en websites onderzocht. Het verslag van die zoektocht is te vinden in hoofdstuk 3. Voor de verschillende betrokken partijen zijn vragenlijsten samengesteld (zie bijlage 3). Vervolgens zijn contactpersonen van Brabantse gemeenten, Bureau Jeugdzorg, het Algemeen Maatschappelijk Werk en diverse jeugdzorginstellingen benaderd om mee te werken aan het onderzoek. Met twee contactpersonen is een gesprek op locatie gevoerd, verreweg de meeste contactpersonen hebben in een telefonisch onderhoud antwoord gegeven op de vragen en een deel heeft de vragen schriftelijk geretourneerd per e-mail. De bevindingen uit de praktijk staan beschreven in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 worden een aantal specifieke problemen beschreven met betrekking tot de pleegzorg. Hoofdstuk 6 bevat de conclusies van deze quick scan en in hoofdstuk 7 wordt een oplossingsrichting gegeven. Tot slot staat in de bijlagen informatie over de geraadpleegde publicaties en contactpersonen en de vragenlijsten die bij de verschillende partijen zijn uitgezet.
6
3
Literatuurstudie Over het onderwerp uitstromende 18 plussers uit de residentiële jeugdzorg is behoorlijk wat materiaal beschikbaar. De bronnen die we hebben gebruikt staan in de lijst van geraadpleegde publicaties. In dit hoofdstuk is er achtereenvolgens aandacht voor: - verantwoordelijkheden van provincies en gemeenten - aansluiting provinciale jeugdzorg en lokaal jeugdbeleid - pilotprojecten Operatie Jong - huisvestingsproblematiek - zwerfjongeren
3.1
Verantwoordelijkheden provincie en gemeenten De provincie is verantwoordelijk voor het aanbod en de financiering van de jeugdzorg, die er in principe is voor kinderen/jongeren tot 18 jaar. Daarna gaat de verantwoordelijkheid over naar de gemeente. De gemeentelijke taken op het gebied van opvoed-, opgroei- en gezinsondersteuning omvatten de volgende vijf functies: - informatie; - signalering; - pedagogische hulp (advisering en lichte hulpverlening); - toegang tot het gemeentelijke hulpaanbod, beoordelen, toeleiding; - coördinatie van zorg op lokaal niveau. De gemeenten hebben regieverantwoordelijkheden voor de uitvoering van en samenhang in de vijf functies van het lokale jeugdbeleid. Bureau Jeugdzorg is de belangrijkste schakel tussen de basishulp op lokaal niveau en de geïndiceerde jeugdzorg op provinciaal niveau. De provincie is verantwoordelijk voor een goede aansluiting van Bureau Jeugdzorg op de gemeentelijke activiteiten.
3.2
Aansluiting provinciale jeugdzorg en lokaal jeugdbeleid Landelijke gegevens Uit landelijk evaluatieonderzoek naar de Wet op de Jeugdzorg blijkt dat er nog veel verbeterpunten zijn wat betreft de aansluiting tussen het lokale jeugdbeleid en de provinciale jeugdzorg. 64% van de zorgaanbieders geeft aan dat de voorliggende voorzieningen niet berekend zijn op voldoende mogelijkheden voor nazorg. Slechts 2% geeft aan dat er voldoende mogelijkheden zijn. Van de Bureaus Jeugdzorg geeft 67% aan dat er voldoende mogelijkheden voor nazorg zijn, van de gemeenten geeft 38% dit aan. Met name met de 18-plussers die uitstromen uit de zorg weet men vaak geen raad. Er is over het algemeen nog geen goed contact tussen BUREAU JEUGDZORG en de volwassenenzorg, de reclassering en de woningbouwverenigingen. Gegevensuitwisseling met andere voorzieningen is voor een aantal Bureaus Jeugdzorg problematisch. Privacybescherming, beroepsgeheim en het gegeven dat digitale systemen niet op elkaar zijn afgestemd worden als oorzaken genoemd. Met name met de volwassen-GGZ is de samenwerking zeer slecht, volgens het evaluatieonderzoek. Volgens veel informanten wordt er nog te weinig en te versnipperd hulp verleend op het lokaal niveau. Bovendien biedt het lokale jeugdbeleid te weinig perspectief in de vorm van nazorg na afronding van geïndiceerde zorg. De relatie van Bureau Jeugdzorg met de jeugdgezondheidszorg, het onderwijs en de politie is volgens de provincies wisselend. Daar waar het lokale jeugdbeleid onvoldoende inhoud heeft of
7
krijgt, bestaat er volgens de provincies een zekere neiging een (te) groot en overmatig beroep te doen op de aansluitingstaken van het Bureau Jeugdzorg. De ontwikkeling van Centra voor Jeugd en Gezin zou het voor Bureaus Jeugdzorg kunnen vergemakkelijken om een goede aansluiting te realiseren. Deze nieuwe ordening van lokale voorzieningen voor jeugd en gezin, is een mogelijke oplossing voor de ervaren lokale versnippering en draagt er toe bij dat het aantal lokale gesprekspartners voor Bureau Jeugdzorg kleiner en overzichtelijker wordt. Als de aansluiting bij uitstroom uit de jeugdzorg onvoldoende is, dan is een van de gevolgen verstopping in de keten. Belangrijk is dat lokaal meer structurele voorzieningen worden gecreëerd voor ondermeer huisvesting, financiën en dagbesteding voor deze doelgroep. Het gaat om voorzieningen waarmee een goede terugkeer naar de samenleving kan worden gefaciliteerd. De jeugdzorg kan hierbij desgewenst zorgdragen door het bieden van tijdelijke begeleiding (ambulante zorg) en/of zorgvuldige overdracht aan lokale partners. Deze voorzieningen kunnen ook benut worden om opname in een residentiële instelling te voorkomen. Voor het creëren van dergelijke voorzieningen is de medewerking van verschillende partijen van belang. Gemeenten zijn hierbij de eerst aangewezen partij om een brug te slaan tussen zorg en wonen en om het initiatief te nemen partijen bijeen te brengen voor de vorming van dergelijke voorzieningen. Tot slot twee aanbevelingen vanuit het evaluatieonderzoek: 1. Zorg dat lokaal voldoende voorzieningen beschikbaar zijn waarmee de uitstroom van 16-plussers uit de jeugdzorg kan worden vergemakkelijkt. 2. Maak met de betrokken partijen afspraken over hoe desgewenst tijdelijk vervolgbegeleiding kan worden geboden aan uitgestroomde cliënten uit de jeugdzorg. Provinciale gegevens In hoofdstuk 1 (aanleiding) is beschreven op welke wijze de 18-plus problematiek in de provincie Noord-Brabant aan de orde is. In Brabant is men met name nog in een oriënterende fase en is dit onderzoek een eerste stap naar het daadwerkelijk aanpakken van deze problematiek. Andere provincies zijn ook actief op dit terrein. Een voorbeeld is de provincie Overijssel. Men heeft een vertaalslag gemaakt in het actieprogramma JeugdbeleidJeugdzorg 2005-2008. Hierin staat dat afspraken tussen jeugdzorgaanbieders en lokale voorzieningen over warme overdracht van jongeren die uitstromen uit geïndiceerde zorg vaak ontbreken. Dit heeft sociale uitval tot gevolg. Om dit te voorkomen wordt gezocht naar mogelijkheden om bestaand aanbod in te zetten of dat men nieuw, passend aanbod moet ontwikkelen voor deze doelgroep. In Overijssel regelen gemeenten zelf de projecten nazorg en dragen zij 25% van de kosten bij. Voor de invullingen van projecten nazorg krijgen zij input van de jeugdzorgaanbieders en op individueel niveau bij uitstroom is afstemming Bureau Jeugdzorg. Gemeenten wijzen een lokale voorziening aan voor de coördinatie van de zorg. Bureau Jeugdzorg en zorgaanbieders geven duidelijk aan voor welke cliënten nazorg nodig is. Partijen voeren regelmatig afstemmingsoverleg over de inrichting van de nazorgtrajecten. Gemeentelijke gegevens Uit diverse inventarisatierapporten van K2 over de aansluiting tussen het lokale jeugdbeleid en de jeugdzorg in verschillende regio’s in Brabant blijkt dat rond het jaar 2005 de coördinatie van zorg in gezinnen met meervoudige problematiek in de meeste gemeenten niet geregeld was. In de praktijk trad het algemeen maatschappelijk werk vaak op als casemanager bij complexe problemen, gezien het uitgebreide netwerk dat zij zowel lokaal als regionaal heeft. Uit diezelfde rapporten blijkt dat Bureau Jeugdzorg voor vooral kleine gemeenten te veel op afstand staat (geografische afstand en wachtlijsten) en dat er veel
8
onduidelijkheid bestond over welke rol Bureau Jeugdzorg zou gaan spelen ten aanzien van de vijf gemeentelijke functies. Ook bleek er in gemeenten ontevredenheid te bestaan over het uitblijven van terugrapportage of begeleiding van jeugdigen en hun ouders bij terugkeer vanuit de regionale jeugdzorgorganisaties. In ‘Sterke Schakels’ staat letterlijk dat coördinatie van de nazorg ontbreekt als jeugdigen terugkomen uit geïndiceerde jeugdzorgvoorzieningen en (samen met ouders) weer op zichzelf zijn aangewezen. In ditzelfde rapport spreekt men over het belang van de brugfunctie van Bureau Jeugdzorg. Jeugdigen moeten niet alleen toegeleid worden naar de jeugdzorg, maar dienen ook teruggeleid te worden. Het belang van een soepele schakeling tussen het lokale aanbod en het aanbod van de regionale jeugdzorg wordt als groot belang geschetst. In meerdere regiorapporten staat bij de aanbevelingen dat de expertise van de jeugdzorg beschikbaar moet zijn voor de lokale netwerken. De jeugdzorg dient daadwerkelijk te participeren in de activiteiten van de lokale netwerken. In themanummer Sterke schakels van K2 van april 2006 staat een verslag van een werkconferentie tussen Bureau Jeugdzorg en het Algemeen Maatschappelijk Werk in Brabant over samenwerking. Concrete voornemens na afloop van deze conferentie zijn: • Zowel regionaal als provinciaal een eenduidige afstemming in de samenwerking. Daarbij zoeken naar aansluiting met gemeenten en de andere ketenpartners. • Komen tot eenduidige ontwikkeling van de verwijsformulieren. • Werken aan de verder ontwikkeling van een cliëntvolgsysteem. 3.3
Pilotprojecten Operatie Jong Casemanagement Nieuwe Stijl (CNS), pilotproject in Tilburg. Dit pilotproject heeft aangetoond dat er winst te boeken is met geïntegreerde trajecten op maat, waarbij Bureau Jeugdzorg streeft naar het combineren van geïndiceerde en niet-geïndiceerde jeugdzorg. Door versterking van het sociale netwerk van de cliënt wordt het effect van de geïndiceerde jeugdzorg vergroot. De essentie van de functie casemanagement bestaat uit het volgen, afstemmen en toetsen van de doelen die gesteld zijn, zowel in de geïndiceerde zorg als in het lokale veld. Het budget dat voor het project beschikbaar is gaat voor de helft naar Bureau Jeugdzorg ter uitbreiding van de capaciteit casemanagement en ondersteuning van de gedragswetenschapper. De andere helft gaat naar de lokale Maatschappelijk Werk instelling voor capaciteit op netwerkbegeleiding binnen de combinatietrajecten. In het kader van Operatie Jong willen provincie en Bureau Jeugdzorg deze methodiek breder toepassen, in eerste instantie in de 5 grote steden in Noord-Brabant (de zgn. B5-gemeenten). Zorg voor Jeugd Signaleringssysteem, pilotproject in Helmond Gemeente Helmond is proeftuin geweest in het kader van Operatie Jong. Helmond heeft van het Rijk en de Provincie de opdracht gekregen een signaleringssysteem en een werkwijze (afspraken zorgcoördinatie, protocollen) te ontwikkelen. Dit is een virtuele invulling van het Centrum voor Jeugd en Gezin. Het gaat om een lokale verwijsindex, waarbij directe hulpverleners direct weten wat er gebeurt met een kind. Signaleren en het toeleiden naar het juiste zorgaanbod zijn belangrijke onderdelen. Er zijn ook duidelijke afspraken gemaakt over zorgcoördinatie. Zodra er twee of meer instellingen zich bezighouden met een kind wordt er een zorgcoördinator aangewezen. Deze zorgcoördinator is een medewerker van Bureau Jeugdzorg, Algemeen Maatschappelijk Werk of de Zorgboog (JGZ/consultatiebureau). Bij overdracht van zorg door het lokale veld naar geïndiceerde jeugdzorg gaat de zorgcoördinatie van Algemeen Maatschappelijk Werk naar Bureau Jeugdzorg en bij
9
terugkomst in het lokale veld andersom. De overdracht is zodanig geregeld dat pas als de zorgcoördinatie door de ander daadwerkelijk is overgenomen, men de verantwoordelijkheid pas loslaat. Betrokken instanties zijn: politie, MEE Zuidoost Brabant, Novadic-Kentron, gemeente Helmond (leerplicht, HALT, RMC), Maatschappelijke Dienstverlening Helmond-de Peelzoom, Raad voor de Kinderbescherming, Savant, GGD Zuidoost-Brabant, Bijzonder Jeugdwerk Brabant, De Zorgboog, Stichting Maatschappelijke Opvang Helmond, GGZ Oost Brabant, onderwijs via schoolmaatschappelijk werk en Bureau Jeugdzorg. Het signaleringssysteem gaat ook geïmplementeerd worden in Eindhoven, Tilburg, Noordoost-Brabant (21 gemeenten) en de Peellandgemeenten. De provincie heeft in 2006 een beleidsregel ‘subsidieregel coördinatie lokale zorg aan jongeren met complexe meervoudige problematiek’ in werking gesteld om een extra impuls te geven aan versterking van de keten in de jeugdzorg in Noord-Brabant. 3.4
Huisvestingsproblematiek Het vinden van geschikte en betaalbare huisvesting voor jongeren die uitstromen en die ‘zelfstandig’ gaan wonen is een probleem. Er zijn steeds meer initiatieven bekend van woningbouwcorporaties en jeugdzorginstellingen die dit probleem samen aanpakken. Enkele voorbeelden van samenwerking worden uitgewerkt in het boekje ‘In beleid kun je niet wonen, een uitgave van de Provincie Noord-Brabant en K2 (december 2006). Knelpunten die hierin beschreven worden zijn: - Jongeren mogen zich pas met 18 jaar inschrijven bij een corporatie. De wachttijd is vervolgens lang. - Heldere communicatielijnen tussen instellingen en corporaties. - Passend woonaanbod (weinig differentiatie, ontbreken van begeleidingsmogelijkheden). - Geen heldere afspraken over gegevensuitwisseling. - Bestemmingsplannen van gemeenten. - Financiering: weinig betaalbare (goedkope) huurwoningen. In het boekje worden diverse initiatieven beschreven die op pragmatische wijze omgaan met genoemde knelpunten: van het huren van woningen door de jeugdzorginstellingen bij corporaties, tot begeleid kamerbewonen en maatjesprojecten. In een aantal gemeenten in Noord-Brabant (ondermeer in Tilburg, Helmond en ’sHertogenbosch) lopen zogenoemde Kamers met Kansen-projecten. Het betreft hier een brede (landelijke) alliantie van woningcorporaties, onderwijsinstellingen, welzijnsinstellingen, bedrijfsleven en overheid. Zij werken samen aan een solide basis voor jongeren die in een achterstandspositie verkeren. Jongeren die het niet op eigen kracht redden en waarbij een preventieve aanpak vroegtijdige schoolverlaters, langdurige jeugdwerkeloosheid en maatschappelijke uitval moet voorkomen. Kamers met Kansen bieden voor jongeren van 17- 27 jaar een integraal pakket van wonen, leren en werken. Jongeren die niet (meer) thuis kunnen of willen wonen, maar die het niet prettig vinden om alleen te wonen, wonen samen met andere jongeren. Ieder heeft wel een eigen kamer. Wie kiest om zo te wonen moet wel een dagbesteding hebben. De jongere moet dus een studie volgen of werk hebben. En hij/zij moet gemotiveerd zijn (bron:www.kamersmetkansen.nl).
10
3.5
Zwerfjongeren In een provinciale notitie over zwerfjongeren staat dat bijna alle zwerfjongeren een geschiedenis in de jeugdzorg, de geestelijke gezondheidszorg en/of licht verstandelijke gehandicaptenzorg hebben. In tijdschrift 0/25 is er in november 2006 aandacht voor zwerfjongeren geweest. In onderzoek naar zwerfjongeren, horen zwerfjongeren van 18 jaar en ouder vanwege de aard van hun problematiek thuis in de jeugdhulpverlening. Maar daarvoor komen ze niet meer in aanmerking omdat ze meerderjarig zijn. Ze zijn aangewezen op de voorzieningen voor volwassen dak- en thuislozen. Deze voorzieningen bieden niet de praktische en pedagogische hulp die zwerfjongeren nodig hebben: van leren koken tot regels naleven en relaties aangaan. Als zwerfjongeren op hun 18e een instelling in de jeugdzorg moeten verlaten, dan gaat het op dat moment vaak mis en belanden ze weer op straat. Het is voor deze jongeren (nog) te hoog gegrepen is. Ze hebben intensievere en langere begeleiding nodig. Aanbevolen wordt dat de zorg voor meerderjarige zwerfjongeren een taak van de centrumgemeenten wordt, met als voorwaarde dat zij daar een geoormerkt budget voor krijgen. Zwerfjongeren hebben meerdere problemen op de volgende terreinen: huisvesting, scholing, werk, geestelijke en lichamelijke gezondheid, financiën, justitie, vrijetijdsbesteding en het ontbreken van een sociaal netwerk. Eenderde van de zwerfjongeren heeft een psychiatrisch probleem en een aanzienlijk aantal een verslavingsprobleem. Tussen de 10-25% van de zwerfjongeren is zwakbegaafd. Bron: tijdschrift 0/25, november 2006.
3.6
Cijfermateriaal Op 01-01-2007 zijn er 5873 jeugdigen in zorg bij de acht zorgaanbieders in NoordBrabant. Hiervan zijn er 1495 jeugdigen in pleegzorg en 908 in de residentieel zorg. 87,3% komt uit de provincie Noord-Brabant. De leeftijdsverdeling van deze aantallen is onbekend. Het aandeel jeugdigen in zorg is procentueel en absoluut hoger in de grotere steden. 9% van de jongeren komt uit Eindhoven, gevolgd door Tilburg (8,9%), Breda (6,6%), ’s-Hertogenbosch (5%) en Helmond (4,8%). Bron: Provincie Noord-Brabant. Cijfers over 2006 over aantal jongeren die bij 16, 17 of 18 jaar uitstromen uit de residentiële jeugdzorg zijn helaas niet bekend. Onbekend is ook waar jongeren zich vervolgens vestigen en/of voor hoeveel jongeren vervolghulp wenselijk is (al dan niet geïndiceerde hulp) en voor hoeveel jongeren deze vervolghulp gerealiseerd is.
11
4
Praktijkervaring In dit hoofdstuk een weerslag van de informatie die het uitzetten van de vragenlijsten in het veld heeft opgeleverd. Achtereenvolgens is er aandacht voor de visie van gemeenten, Bureau Jeugdzorg, het Algemeen Maatschappelijk Werk en de jeugdzorgaanbieders.
4.1
Gemeenten Reusel-De Mierden Gemeente Reusel-De Mierden heeft 12.500 inwoners. De groep uitstromers 18 plus is niet in beeld bij de gemeente. In het jeugdzorgteam worden 1x per 6 weken jongeren besproken en volgens de contactpersoon is er sinds 2003 in ieder geval geen uitstromer van 18 uit jeugdzorg besproken. Zover bekend zijn er ook geen zwerfjongeren in gemeente aanwezig. Er is een studie bezig naar de haalbaarheid Centrum voor Jeugd en Gezin in Kempenverband (5 gemeenten). Deze inventarisatie gaat vooral over de aansluiting van lokaal jeugdbeleid naar de jeugdzorg, en niet over de terugkomst van geïndiceerde jongeren naar het lokale jeugdbeleid. Volgens de contactpersoon zijn jeugdzorgaanbieders zelf verantwoordelijk voor een goede overdracht omdat kinderen bij uitstroom daar vandaan komen. Helmond In Helmond is volgens de contactpersoon de groep uitstromers niet als zodanig in beeld. Er zijn regelmatig contacten met Bureau Jeugdzorg en op beleidsniveau is Bureau Jeugdzorg partner van gemeente Helmond. Het gaat dan bijvoorbeeld over voortijdig schoolverlaten. In de pilot in het kader van Operatie Jong (zie paragraaf 3.3) is met name aandacht voor de jeugd tot 18 jaar. Helmond heeft zwerfjongeren maar de gemeente heeft geen cijfers. De contactpersoon van BJ Brabant geeft aan dat het om 50 jongeren gaat. Er zullen volgens de contactpersoon van gemeente Helmond altijd jongeren zijn die tussen de wal en het schip vallen. Vaak zijn dit jongeren die niet bekend zijn bij de instanties. Veldhoven In Veldhoven is er geen specifieke aandacht voor de groep jongeren van 18 plus die uitstroomt uit de geïndiceerde residentiële jeugdzorg. De afgelopen maanden is wel geconstateerd dat dit nodig zou kunnen zijn. De jeugdzorginstelling in de regio (De Combinatie) heeft een beroep op de gemeenten gedaan om mee te denken over jongeren van 18 jaar en ouder die weer ‘terug komen’ en de begeleiding die zij nodig hebben. Tot nu toe worden deze individuen meegenomen in algemeen beleid rondom de begeleiding van huurders die problemen hebben of problemen veroorzaken. Deze vorm van woonbegeleiding is vrij nieuw bij gemeente Veldhoven en ook jongeren horen tot de doelgroep. In de lokale gemeenschap spelen de volgende voorzieningen een rol bij ‘de terugkeer’ van jongeren na een residentieel verblijf: Algemeen Maatschappelijk Werk, woningcorporaties en in mindere mate Sociale Zaken. Ook de jeugdzorginstelling De Combinatie en de instelling voor Geestelijke Gezondheidszorg (GGzE) hebben hierin een rol. De gemeente Veldhoven vindt dat er meer aandacht moet zijn voor de ‘achterdeur’ van de zorg. Bureau Jeugdzorg zou daar een rol in zou moeten en kunnen spelen. Hier is nog geen gedachtewisseling over geweest. Er is nu weinig tot niks geregeld voor jongeren die niet meer onder de speciale aandacht van de jeugdzorg vallen en te maken krijgen met de reguliere voorzieningen voor volwassenen. Een voortgezette begeleiding vanuit jeugdzorg en
12
vanuit jeugdbeleid zou voor de hand liggen. Er vallen nu waarschijnlijk jongeren tussen de wal en het schip. Jongeren die bijvoorbeeld terug willen naar Veldhoven maar daar geen zelfstandige woning kunnen krijgen of niet de begeleiding die ze nodig hebben. Deze jongeren blijven daardoor onnodig lang in de jeugdzorg of komen terecht in woonplaatsen waar ze geen familie en vrienden hebben. De gemeente Veldhoven heeft weinig met zwerfjongeren te maken, die trekken meestal naar de grote stad Eindhoven omdat daar de voorzieningen aanwezig zijn. De gemeente is bezig met de formatie van een Centrum voor Jeugd en Gezin maar weet nog niet precies hoe dat eruit gaat zien. Het 18 plus verhaal moet zeker worden meegenomen in deze ontwikkeling, maar ook hier blijft het probleem dat het Centrum voor Jeugd en Gezin maar tot een bepaalde leeftijdsgrens gaat en dat de jongeren daarna met de volwassenenvoorzieningen te maken krijgen. Ook deze voorzieningen zouden daarom gekoppeld moeten worden aan het Centrum voor Jeugd en Gezin. Er is actie nodig om de overdracht tussen jeugdzorg en lokaal niveau te verbeteren. Dit moet niet allemaal op het bordje van de provincie komen, maar moet een gezamenlijke inspanning zijn. De provincie kan wel als katalysator optreden door in ieder geval Bureau Jeugdzorg en de jeugdzorginstellingen op het spoor van overleg met de gemeente te zetten en in de opdrachten aan deze instellingen expliciet mee te nemen dat ze ook een taak hebben in de overdracht en verdere begeleiding van de jongeren. Deurne Binnen deze gemeente is er geen specifieke aandacht voor groep 18 plussers. Wel heeft Deurne een begeleid wonen project, maar dat is niet gericht op jongeren die uitstromen. Door BJ Brabant en de Combinatie is aandacht gevraagd voor de problematiek van uitstromende jongeren in het ambtelijk overleg in de regio Eindhoven. Het ging vooral om de vraag om huisvesting voor deze groep. Deurne heeft niet te maken met zwerfjongeren en heeft geen zicht op het aantal jongeren dat uitstroomt uit de jeugdzorg en terugkomt naar de gemeente. De gemeente Deurne vindt het van belang dat de indicering ook op lokaal niveau kan plaatsvinden door JPP en SMW. Nu bestaat veelal het gevoel dat dit opnieuw gedaan wordt door Bureau Jeugdzorg. De ambtenaar heeft onvoldoende zicht op de huidige wijze van overdracht. Een warme overdracht is altijd beter, aldus de ambtenaar, maar kost ook meer uren overleg. Hiervoor moet dan wel de ruimte zijn. Tilburg In de gemeente Tilburg is er geen specifiek beleid voor de groep jongeren van 18 jaar die uitstroomt uit de geïndiceerde jeugdzorg. Uiteraard spelen verschillende lokale partners wel een belangrijke rol: het maatschappelijk werk, sociale zaken en de maatschappelijke opvang. Er zijn diverse initiatieven ten aanzien van kwetsbare jongeren, maar die richten zich niet op deze specifieke doelgroep. De invalshoek is anders. Met de vestiging van Bureau Jeugdzorg in Tilburg wordt regelmatig overleg gevoerd. Op individueel niveau komen er bij de gemeente wel vragen binnen ten aanzien van bijvoorbeeld huisvesting en financiën (ook van pleegouders). De contactpersoon van de gemeente Tilburg is van mening dat de jeugdzorgaanbieder de probleemhouder is en initiatief moet nemen om de uitstroom uit de jeugdzorg te verbeteren. De gemeente Tilburg vindt het overigens wel een belangrijk thema en is bereid om mee te denken over oplossingen. Deze oplossingen moeten op lokaal niveau en met lokale partners gezocht en geïnitieerd worden. De contactpersoon is van mening dat verbeteringen met en vanuit de praktijk ontwikkeld dienen te worden.
13
4.2
Bureau Jeugdzorg Bureau Jeugdzorg geeft als volgt invulling aan de aansluitingstaken bij uitstroom van 18 plussers uit de residentiële jeugdzorg. In het jaar dat een kind 17 wordt dient er een plan gemaakt te worden onder regie van casemanager of voogd van Bureau Jeugdzorg. In dit plan komen naast eventueel benodigde zorg en begeleiding na meerderjarigheid (volwassenenzorg) ook items als inkomen, werk, studie en vrije tijd aan bod. Dit plan wordt opgesteld door Bureau Jeugdzorg, de jongere zelf, ouders/verwanten en de zorginstelling. De contactpersoon geeft toe dat de regierol bij voogden wat meer vorm krijgt dan bij casemanagers. Door tijdsdruk / hoge caseload is er soms te weinig of te laat aandacht voor het maken van een plan. De overdracht van informatie op de lokale partijen bij uitstroom is per individu verschillend. Er zijn contacten met Maatschappelijk werk, met het Centrum voor Werk en Inkomen en de gemeente inzake bijvoorbeeld de Bijzondere Bijstand. In Helmond (pilot Operatie Jong) zijn er structurele afspraken over zorgcoördinatie. Volgens de contactpersoon van Bureau Jeugdzorg is het wenselijk dit systeem Brabantbreed in te voeren. Opdracht aan de jeugdzorgaanbieders is om zoveel als mogelijk de zorg voorde meerderjarigheidsgrens af te ronden. Bureau Jeugdzorg heeft de mogelijkheid om een verlengde indicatie te geven, zodat de zorgaanbieder in staat wordt gesteld om (beperkt) vervolghulp te bieden. Nazorg wordt niet gewaarborgd voor uitstromers. In de praktijk blijkt de caseload van casemanagers vaak hoog te zijn en vallen er wel eens gaten. Daarnaast is een jongere van 18 jaar handelingsbekwaam en mag hij of zij zelf bepalen of er nazorg nodig is. Vaak willen deze jongeren helemaal niks meer te maken hebben met hulpverlening. Volgens de contactpersoon is voor een bepaalde groep bemoeizorg gewenst. Dat wil zeggen dat hulpverleners wel betrokken blijven, ondanks dat de meerderjarige jongere geen zorg of begeleiding wilt of mijdt. De vraag is alleen bij welke groep je dan de grens legt. Wanneer Bureau Jeugdzorg in de toekomst ook gaat indiceren voor de Licht Verstandelijk Gehandicaptenzorg, wordt dit nog lastiger, want binnen die groep zitten er veel probleemjongeren die geen zorg willen maar het wel nodig hebben na meerderjarigheid. Bij de overdracht vanuit de jeugdzorg naar het lokale beleid zijn er verschillen in de werkwijze van gemeenten. De contactpersoon noemt als voorbeeld het beschikbaar stellen van Bijzondere Bijstand om een periode zonder inkomen te overbruggen. Bureau Jeugdzorg heeft mogelijkheden om bijvoorbeeld een kind van nog geen 18 jaar die op kamers gaat inrichtingskosten te vergoeden (jeugdbescherming). De ontwikkelingen met betrekking tot de Centra voor Jeugd en Gezin zijn natuurlijk ook van belang. Vooralsnog is de rol van Bureau Jeugdzorg binnen deze centra onduidelijk. Er is weer een discussie ontstaan over wie nu eigenlijk moet indiceren. Volgens Bureau Jeugdzorg is het van belang aansluiting op elkaar te vinden en een kindvolgdossier te hebben voor elke kind, zonder bureaucratische beslommeringen. In Eindhoven loopt een pilot met een Centra voor Jeugd en Gezin.
4.3
Algemeen Maatschappelijk Werk De Brabantse Federatie voor Maatschappelijk Werk is een samenwerkingsverband van Brabantse organisaties voor maatschappelijk werk. De federatie heeft een coördinerende rol en zorgt voor afstemming en samenwerking met relevante partners namens alle uitvoerders in Brabant. Met Bureau Jeugdzorg is er sinds 2005 een structureel overleg en zijn er een aantal centrale afspraken gemaakt ten aanzien van de samenwerking en een goede overdracht van cliënten over en weer. Deze afspraken gelden niet specifiek voor de jongeren van 18 jaar die uitstromen uit de jeugdzorg.
14
Het maatschappelijk werk in Helmond is betrokken bij de pilot in het kader van operatie Jong (zie ook paragraaf 3.3. en 4.1). De federatie vindt het wenselijk om een dergelijk model in heel Brabant te realiseren.. Er is nog geen vanzelfsprekende overdracht tussen de jeugdzorg en het Algemeen Maatschappelijk werk bij uitstroom uit de jeugdzorg voor die jongeren waar het noodzakelijk kan zijn. Deze jongeren staan niet expliciet op de agenda. De indruk bij de Brabantse Federatie voor Maatschappelijk Werk is dat jeugdzorginstellingen niet erg gericht zijn op de mogelijkheden van lokale voorzieningen. In de praktijk komen jongeren dus pas in beeld als zij problemen krijgen of veroorzaken. De provincie kan in deze een stimulerende rol vervullen en de opdracht geven om de zorg voor 18-plussers te ontwikkelen en te implementeren. Aanbeveling is daarbij om aan te sluiten bij de pilot in Helmond en de mogelijkheden te benutten die Bureau Jeugdzorg hierin heeft als signaleerder naar het voorliggende veld. De gemeenten dienen een duidelijk preventief jeugdbeleid te hanteren en de 'linkingpin'van Algemeen Maatschappelijk Werk naar zwaardere vormen van zorg te faciliteren. Groot voordeel van de betrokkenheid van het maatschappelijk werk in deze is dat zij geen last hebben van leeftijdsgrenzen 4.4
Jeugdzorginstellingen Widdonck De Widdonck heeft weinig ervaring met uitstromers van (bijna) 18 jaar. De enkelen die bij De Widdonck zijn uitgestroomd zijn per definitie naar zorgboerderijen (AWBZ) of beschermd wonen (GGZ) gegaan. Aan deze jongeren geeft De Widdonck geen nazorg, wel een warme overdracht. Dat wil zeggen dat de gedragswetenschapper meegaat naar de nieuwe voorziening met de jongere ter ondersteuning en voor het doorgeven van relevante informatie. De Widdonck heeft als zorgaanbieder dan ook geen ervaring met gemeenten en lokale voorzieningen. Er is nooit een jongere die zomaar op kamers gaat. Bureau Jeugdzorg speelt geen rol in de overdracht. Zij stellen formeel de indicatie. In het vrijwillig kader volgen en toetsen ze alleen. De gezinsvoogd/voogd is vaak meer betrokken en komt ook op het eindgesprek. Van de 109 kinderen die momenteel verblijven bij De Widdonck hebben er 59 een jeugdbeschermingsmaatregel. De provincie zou volgens de contactpersoon van De Widdonck een rol kunnen spelen in het stimuleren van tussenvormen voor jongeren; kamers of kleinschalige woonvormen ter vermaatschappelijking van de Widdonck doelgroep. Lava team Het Lava team in Drunen is een nieuw aanbieder van onder andere residentiële jeugdzorg in Brabant. Het is een doorstroomadres, waar kinderen 3 maanden tot een half jaar residentieel kunnen verblijven. Momenteel zijn er 25 kinderen, waarvan de jongste 5 jaar oud is en de oudste 17 jaar. Komend jaar gaan er kinderen 18 jaar worden en kan het onderwerp van belang worden. Tot op heden is er nog niemand meerderjarig geworden, dus het thema heeft nog geen aandacht gehad. De Combinatie Tijdens residentieel verblijf biedt De Combinatie in alle gevallen ambulante zorg aan in de vorm van een maatschappelijk werker die thuis met de ouders aan de slag gaat. Op die manier wordt de thuissituatie nauw betrokken bij de behandeling. De visie van de Combinatie is dan ook ‘Wonen doe je thuis’. Dit noemt de Combinatie geen nazorg, dit is gewoon andere zorg. Afhankelijk van de situatie loopt de ambulante zorg soms door nadat een jongere uitstroomt op de residentiële plek. Soms komt ook het lokale aanbod van het maatschappelijk werk in beeld.
15
Bureau Jeugdzorg heeft hierbij vaak geen betrokkenheid. De casemanager is geworden tot een bureaufunctie (‘volgen en toetsen’). Er zijn wel verschillen in betrokkenheid per vestiging; Eindhoven heeft een smal Bureau Jeugdzorg met weinig betrokkenheid, in Helmond is die betrokkenheid vaker aanwezig. In het aangeboden zorgtraject is er een verschil in benadering tussen jongeren die naar huis terug gaan en jongeren die op kamers gaan. Bij jongeren die naar huis gaan ligt de nadruk op het ondersteunen van de ouders, op de communicatie tussen ouders en jongere en op het samenleven en samenwonen. Bij jongeren die op kamers gaan ligt de nadruk op praktische vaardigheden. Van de jongeren die dag- en nachthulp krijgen bij De Combinatie gaat ongeveer ¼ naar huis, ½ gaat zelfstandig op kamers wonen of samenwonen en ¼ gaat begeleid kamer wonen. De Combinatie biedt zelf woonbegeleiding aan en kan 30 jongeren een plek bieden. Dit is voor jongeren vanaf 17 jaar. Er wonen 4 à 5 jongeren bij elkaar die worden begeleid door een mentor. Momenteel is er geen wachtlijst. Er zijn geen structurele afspraken tussen De Combinatie en lokale voorzieningen over de overdracht van 18plussers; dat is ook niet nodig. Op individueel niveau zijn er wel afspraken. Het beleid is om een goede overdracht te verzorgen. Sommige jongeren willen dit zelf regelen. Structurele afspraken kunnen volgens de contactpersoon zorgen voor een gevoel van betutteling bij jongeren en dat kan de overdracht tegenwerken. Naar inschatting van de contactpersoon vindt 50% van de jongeren het prettig als er een warme overdracht geregeld is. Voor jongeren die niet naar studentenhuisvesting kunnen is er een huisvestingsprobleem. Bij woningcorporaties kunnen jongeren zich pas met hun 18e inschrijven. Verder zijn er te weinig kamers. De Combinatie heeft dit probleem aangekaart in een ambtenarenoverleg van de SRE-gemeenten (Samenwerkingsverband gemeenten regio Eindhoven). De ambtenaren ondersteunen het verhaal en verwijzen door naar de woningcorporaties. Zij pakken het huisvestingsprobleem zelf niet op. De houding ten aanzien van deze problematiek verschilt overigens per gemeente. Sommige gemeenten zijn heel actief. Er zijn dan ook grote verschillen tussen gemeenten in de mate waarin zij berekend zijn op de ‘terugkomst’ van de uitstromende jongeren uit de jeugdzorg. Het valt wel op dat ze soms te hoge verwachtingen hebben van de meerderjarigen die uitstromen. “Ze kunnen soms geen ei bakken”, aldus de contactpersoon. Wenselijk is vooral aandacht voor koken en voor cursussen budgettering. Schulden onder jong volwassenen is een groot probleem. De knelpunten bij uitstroom zijn: woningmarkt tekort wachtlijsten voor ABWZ-zorg vaak slechte financiële situatie van jongeren (weinig verdienen, dure huisvesting in vrije woningmarkt) eenzaamheid (jongeren vaak lang in hulpverlening, sociale netwerk zijn hulpverleners, ouders soms niet beschikbaar en broers/zussen ook niet, jongeren vallen in gat) Volgens de contactpersoon hebben vooral de minder begaafde jongeren die geen sociaal netwerk hebben, gevoelig zijn voor alcohol/drugs en die genoeg van de hulpverlening hebben, kans om tussen de wal en het schip te vallen. Zij keren zich van hulpverlening af terwijl ze het niet zelf kunnen. Bij jongeren die uiteindelijk gaan zwerven zie je ook vaak randpsychiatrische problematiek en veel indrukwekkende life-events. BJ Brabant Formeel levert BJ Brabant geen nazorg aan 18 plussers, want indicatiebesluiten zijn eindig. In de praktijk wordt soms wel nazorg geleverd op persoonlijke titel. Bureau Jeugdzorg speelt daar geen rol in, die verwijzen naar lokale en AWBZ voorzieningen.
16
Ambulante zorg is in principe tot 23 jaar mogelijk. In de praktijk zijn er weinig indicaties voor jeugdzorg na 18 jaar omdat jongeren dat vaak zelf niet willen en omdat het streven is om de zorg met 18 jaar afgebouwd te hebben. In de praktijk is de verlengde zorg nooit langer dan ½ jaar. Vakinternaat Vreekwijk heeft 7 groepen. Van de uitstromers gaat ongeveer de helft naar huis en de andere helft gaat naar kamertraining/adolescentenunit en soms komen ze in de gevangenis terecht. Ruim de helft van de jongeren stroomt uit voor de 18e verjaardag. Gemiddelde tijd op het vakinternaat is ongeveer een jaar. De adolescentenunit bestaat uit 2 groepen jongeren van 16-18 jaar die het perspectief hebben om zelfstandig te gaan wonen. Het gaat om 2 fasen: fase 1 is wonen in groepsverband met een gastvrouw en fase 2 is de uitstroomfase waarbij meer nadruk op zelfstandigheid ligt op sociaal en praktisch gebied. In deze fase hebben de jongeren een eigen keuken. BJ Brabant heeft ook nog 2 crisisopvanggroepen waar kinderen in principe vier weken worden opgevangen. Daarna gaat de helft terug naar huis en de helft stroomt door. BJ Brabant heeft geen afspraken met lokale voorzieningen. Men heeft wel contacten op uitvoeringsniveau met medewerkers van lokale voorzieningen en de lvg-sector. Bureau Jeugdzorg speelt geen rol bij de uitstroom. Als het indicatiebesluit is afgelopen is de bemoeienis verdwenen. De casemanagers volgen en toetsen, een voornamelijk administratieve bezigheid. Een gezinsvoogd wil nog wel eens meehelpen met het regelen van vervolgplaatsingen binnen bijvoorbeeld de LVGsector. Van de jongeren op het vakinternaat heeft 2/3 een OTS en 1/3 komt via het vrijwillige kader. Van de jongeren in de adolescentenunit heeft de helft een OTS. BJ Brabant signaleert een gebrek aan vervolgvoorzieningen, vooral op het gebied van huisvesting. Een deel van de jongeren stroomt uit naar AWBZ voorzieningen, vaak wel met lange wachtlijsten, of bijvoorbeeld in Helmond naar het project kamers met kansen (6 plaatsen door AMK en MO aangeboden). Op verzoek van gemeente Deurne heeft BJ Brabant samen met andere partijen in Deurne vier woonbegeleidingsplekken geregeld voor jongeren tussen de 17-23 jaar die uit Deurne komen (kosten EUR 35.000 per jaar). Gemeenten hebben vaak geen financiën om deze plekken in stand te houden. De grotere gemeenten hebben hier iets meer mogelijkheden voor (GSB gelden). Woningcorporaties hebben de sociale plicht om voor bepaalde doelgroepen te bouwen en dat is een goede ontwikkeling. Dit gaat vaak alleen om huisvesting, en daarmee is er nog geen hulp of begeleiding geregeld. Voor een deel van de jongeren is er geen aanbod, die vallen in een gat. Hun gedrag is vaak nog niet volwassen en zij hebben het type zorg nodig die door de jeugdzorg geleverd zou moeten worden. Vooral de jongeren met verslavingsproblemen, schulden en geen vaste verblijfplaats matchen nergens en zitten in de gevarenzone. Vaak is er sprake van meervoudige problematiek waardoor niet duidelijk is welke zorgvorm het beste is. Zij zijn ook niet echt gemotiveerd en hebben laagdrempelige voorzieningen nodig. BJ Brabant is momenteel specifiek voor verslavingsproblematiek een project op aan het zetten. De gemeente Helmond heeft ongeveer 50 zwerfjongeren, waarbij de problematiek varieert. Vaak zijn het jongeren die met de jeugdzorg te maken hebben gehad, al komen ze niet altijd rechtstreeks vanuit de jeugdzorg. Wat zijn nu de problemen waar jongeren zelf tegenaan lopen: huisvesting begeleiding praktische ondersteuning bij bijvoorbeeld budgettering Volgens BJ Brabant moeten gemeenten zonder indicatie laagdrempelige voorzieningen aanbieden voor jongeren van 18-23 jaar en is de taak van de provincie
17
om de gemeenten hierbij te ondersteunen. Probleemjongeren van buiten de jeugdzorg vormen overigens ook een groot probleem. Het terugdraaien van de meerderjarigheidsgrens zou niet erg zijn. Erg kwetsbare jongeren kun je op die manier verplichten om bescherming te accepteren. Momenteel willen jongeren bij meerderjarigheid niks meer te maken hebben met hulpverlening en is er volgens de contactpersoon geen juridische basis voor bemoeizorg. Zuidwester/locatie Maria Rabboni (residentiële plekken) In principe gaan er bijna geen jongeren terug naar huis omdat Maria Rabboni aan het einde van de keten zit. Bij Maria Rabboni zijn er in 2006 10 jongeren uitgestroomd vanuit de kamertraining en de zelfstandigheidstraining: 1 naar huis, 1 op kamers in plek van herkomst, 6 op kamers in Breda, 1 in een woonvorm van de GGZ (De Mark) en 1 naar een woonvorm LVG (Prisma). De Zuidwester biedt ambulante nazorg. De verschillende vestigingen van Bureau Jeugdzorg gaan anders om met de duur van de nazorg. Bureau Jeugdzorg komt nooit en jongeren weten vaak niet wie hun casemanager is. Vaak zijn ze alleen in beeld bij het intakegesprek voor komst bij De Zuidwester. Gezinsvoogden/voogden komen wel op besprekingen. Voordat een jongere 18 is wordt daarop geanticipeerd bij De Zuidwester. Elk kind heeft een mentor die praktische zaken als het regelen van een studiebeurs en verzekeringen doorneemt met de jongere. Samen met de orthopedagoog, de leidinggevende en de jongere zelf wordt naar de toekomst gekeken. Er zijn verschillende mogelijkheden: - Jongeren gaan zelfstandig op kamers. - De Zuidwester zelf heeft een project ‘Kamers plus’ (zie ook hoofdstuk 3). Jongeren huren dan een kamer bij De Zuidwester waar zij begeleiding krijgen. Inwonende studenten van de Hogeschool fungeren als maatjes. - Jongeren die uitstromen gaan ook vaak naar beschermde woonvormen LVG of GGZ. - Ook zijn er flatjes beschikbaar in gemeente Breda (6 stuks) voor uitstromers. Na bespreking van het toekomstplan gaat er een voorstel naar Bureau Jeugdzorg, die een akkoord moeten geven. De uitvoering ligt dan weer bij De Zuidwester. Bij een nieuwe woonvorm bijvoorbeeld gaan iemand van De Zuidwester een keer mee voor de overdracht. Ze kunnen gebeld worden als er iets is. Vanuit Maria Rabboni is er geen structureel contact met gemeenten; wel incidenteel per individu, bijvoorbeeld door mee te gaan naar een spreekuur van het maatschappelijk werk. De Zuidwester als geheel heeft wel connecties met gemeenten, omdat ze ook opereren in het voorliggende veld. Het gros van de uitstromers bij Maria Rabboni gaat in Breda wonen. Slechts een enkeling gaat terug naar de plek van herkomst. Kinderen die langer in zorg zijn hebben daar vaak nauwelijks nog verbintenis mee. Een moeilijke groep zijn de meiden die gesloten hebben gezeten en een korte kamertraining hebben gehad. Zij zijn doorgaans gemakkelijk beïnvloedbaar en laten zich meeslepen. De contactpersoon van de Zuidwester vraagt zich wel af of er nog iemand zicht heeft op alle veranderingen in het aanbod voor uitstromers in de laatste jaren, zowel binnen de jeugdzorg als binnen de AWBZ. Veel jeugdzorginstellingen hebben ook een AWBZ erkenning. De vraag is of er nog wel samenhang is tussen de verschillende nieuwe initiatieven en projecten. Kompaan Kompaan levert (beperkte) nazorg aan uitstromers. Wanneer een jongere zijn verblijf bij de zelfstandigheidstraining afrondt kan hij of zij voor maximaal 3 maanden nabegeleid worden door de betreffende mentor. Het betreft ambulante begeleiding van gemiddeld 1 à 2 gesprekken per week. De hulpvraag van de jongere en de
18
ouders is hierbij richtinggevend. Ook kan de ouder- en gezinsbegeleider de ambulante begeleiding voortzetten na afronding van het verblijf. Wanneer blijkt dat de jongere langer begeleiding nodig heeft dan de maximale drie maanden die Kompaan volgens de wet kan bieden, verwijzen ze door naar het maatschappelijk werk. Hierover zijn geen concrete afspraken gemaakt, maar in de praktijk loopt dit redelijk. Er zijn wel afspraken gemaakt met de woningbouwverenigingen in Tilburg en Waalwijk, om te voorkomen dat jongeren lang moeten wachten op een kamer. Verder zijn er geen afspraken met de lokale voorzieningen en wordt per jongere bekeken wat er nodig is in de afstemming. Bureau Jeugdzorg speelt bij de overdracht van 18 plussers over het algemeen geen rol. Dit gezien het feit dat Bureau Jeugdzorg slechts een formele rol heeft bij deze leeftijdscategorie en weinig inhoudelijke bemoeienis. Actieve bemoeienis vanuit Bureau Jeugdzorg wordt in sommige gevallen wel gemist. De contactpersoon heeft er niet helemaal zicht op of gemeenten specifiek beleid hebben ontwikkeld voor deze groep. Wanneer jongeren in staat zijn zelfstandig te wonen na verblijf, leert de ervaring dat de 3 maanden nabegeleiding vaak voldoende zijn en dat in voorkomende gevallen anders op het maatschappelijk werk kan worden teruggevallen. Knelpunt vormt de groep jongeren die aangewezen is op langdurige intensieve zorg na hun 18e. Er is weinig aanbod op het gebied van beschermde residentiële voorzieningen voor deze doelgroep en er bestaan lange wachtlijsten. Langdurige ambulante begeleiding wordt gemist. Verder zijn niet alle jongeren in staat om een kamer te bekostigen en kunnen ze ook niet altijd op hun ouders terugvallen. Ook hebben jongeren weinig kennis van de sociale kaart: bij wie kan ik terecht voor welke vragen. Tenslotte heeft een aantal jongeren behoefte aan een coach die langdurig met hen ‘meeloopt’, het beroemde kijkje over de schouder. De doelgroep die niet in staat is om geheel zelfstandig te wonen maar die qua intelligentie te hoog zit voor woonvoorzieningen als Amarant en Prisma (LVG), valt vaak tussen wal en schip. In 2006 zijn er twee 18 plussers uitgestroomd naar zelfstandig wonen. Het overzicht op het concrete aantal 18 plussers dat is uitgestroomd naar andere plekken heeft de contactpersoon niet voorhanden. In ieder geval is een jongen naar het RIBW (beschermde woonvorm binnen GGZ) gegaan en een jongen terug naar zijn ouders gegaan omdat zelfstandig wonen niet reëel was. De provincie kan volgens de contactpersoon het volgende doen om de overdracht te verbeteren van 18 plussers: op gemeentelijk niveau een functie vervullen in het stimuleren van het totstandkomen van beleid; meer middelen beschikbaar stellen voor het scheppen van voorzieningen voor de doelgroep die is aangewezen op langdurige begeleiding, zowel residentieel als in de vorm van coaches die langdurig begeleiding kunnen bieden. Oosterpoort De Oosterpoort levert in principe geen nazorg aan 18-plussers die uitstromen uit residentiële zorg. In sommige gevallen bieden ze een “strippenkaart” als de behandeling officieel al afgesloten is. Er zijn geen cijfers beschikbaar over aantallen, en waar uitstromers naar toe gaan. Als een jongere doorstroomt naar de GGZ of een instelling voor verstandelijk gehandicapten, vindt er in principe een warme overdracht plaats. Bureau Jeugdzorg heeft hierbij geen actieve bemoeienis. Vanaf 18 jaar rekent Bureau Jeugdzorg het “volgen en toetsen” van de hulpverlening tot haar hoofdtaak. Gemeenten waar de Oosterpoort mee te maken heeft, hebben geen eenduidige lijn of een specifiek beleid ten aanzien van deze groep. Oorzaak is waarschijnlijk dat de contacten te incidenteel zijn om er structurele afspraken over te maken. En afspraken die gemaakt zijn, zijn vaak gekoppeld aan bepaalde personen. Als die dan van functie
19
veranderen, dan moeten er met de nieuwe functionaris weer nieuwe afspraken gemaakt worden. Oosterpoort maakt overigens meer en meer de stap naar het lokale beleid, maar dit staat nog in de kinderschoenen. Lokale voorzieningen zijn vaak niet berekend op begeleiding aan jongeren in de leeftijdscategorie van 18 tot 23 jaar. Ten eerste willen jongeren vaak uit de hulpverlening en de voorliggende voorzieningen zijn meestal ingericht op volwassenen. Belangrijke knelpunten bij de uitstroom van 18plussers zijn betaalbare huisvesting en werk en inkomen. Deze jongeren hebben vaak geen stabiel netwerk. Er zijn jongeren die tussen de wal en het schip vallen. Het betreft met name de grensgevallen in verstandelijke vermogens. Bij een IQ net boven 84 kan geen aanspraak gemaakt worden op voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten. Als de jongere geen erkende stoornis in het psychiatrisch spectrum heeft, kun er ook geen aanspraken gemaakt worden op regelingen uit de AWBZ. De provincie kan een stimulerende rol spelen om de overgang tussen de geïndiceerde jeugdzorg naar de lokale setting voor 18 plussers te verbeteren. Zij kan de nazorg financieren en lokale aansluiting mogelijk maken doordat de jeugdzorg over (leeftijds)grenzen heen mag werken. Wellicht kan de provincie ook nog een rol spelen bij het realiseren van betaalbare huisvesting voor deze groep jongeren.
20
5.
Meerderjarig in de Pleegzorg: een verkenning De provincie heeft de PRVMZ gevraagd expliciet om aandacht te schenken aan meerderjarigheid in de pleegzorg. In verband met de specifieke problematiek binnen de pleegzorg, is besloten een apart hoofdstuk te wijden aan meerderjarigheid in de pleegzorg. Wat is er nu over deze thematiek te vinden in de literatuur? In dit hoofdstuk aandacht voor ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant, een themanummer over 18 plussers in het landelijke tijdschrift voor de pleegzorg, informatie van de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen en informatie van de Brabantse PleegOuderRaden.
5.1.
Versterking van de pleegzorg in Noord-Brabant In de notitie Versterking pleegzorg 2006 en 2007 van Provincie Noord-Brabant is er aandacht voor meerderjarige pleegkinderen. Eén van die knelpunten is het vervallen van de vergoeding pleegzorg als het kind 18 jaar wordt. Heel vaak wonen kinderen dan nog niet zelfstandig en pleegouders krijgen moreel dan de zorgplicht, formeel krijgen de (biologische) ouders deze. Volgens de notitie worden pleegouders veelal niet ondersteund bij het juist of adequaat regelen van de zorgplicht. Als voorbeelden worden genoemd kinderen die nog naar school gaan of studeren waarbij de studievergoeding niet voldoende is voor de verzorging van een kind of kinderen die een stoornis hebben en via een dagbehandeling of dagverblijf worden opgevangen. De verblijfskosten thuis komen dan voor rekening van de ouders, dit behoort immers tot de zorgplicht van de ouders. Dit knelt wanneer de ouders niet in staat of onwillig zijn om de zorgplicht in te vullen. Dan wordt de zorgplicht afgewenteld op de pleegouders en/of de maatschappij. Pleegouders komen dan in de positie dat zij individueel zaken zien te regelen bij bijvoorbeeld gemeenten of bij de biologische ouders. Het gaat jaarlijks in Brabant om een fors aantal pleegouders dat hiermee te maken heeft. Er zijn geen structurele afspraken gemaakt met gemeenten/AWBZ over de overdracht van met name de zorgplicht vanuit de jeugdzorg naar de keten. In de provinciale notitie wordt gepleit voor een aantal acties van de kant van de ketenverantwoordelijken, de provincie, de zorgaanbieders en Bureau Jeugdzorg: • opstellen van standaardregeling en protocol waarbij de zorgplicht voor 18-21 jarigen wordt geregeld in Noord-Brabant (bijvoorbeeld aanspraken op bijstand, bijzondere bijstand, AWBZ etc.) door zorgkantoren, pleegouders, Bureau Jeugdzorg, gemeenten en zorgaanbieders. • Ondersteuning pleegouders c.q.(liefst) overnemen verantwoordelijkheid voor het regelen van de zorgplicht voor 18-21 jarigen (onderdeel van pleegzorgbegeleiding en taak gezinsvoogden). • In kaart brengen van jaarlijkse instroom en uitstroom qua omvang en verdeling van de groep 18-21 jarigen waarvoor zorgplicht geldt (gegevens beschikbaar bij VVP ’s en BUREAU JEUGDZORG).
5.2.
Themanummer tijdschrift voor de pleegzorg In Mobiel, het landelijke tijdschrift voor de pleegzorg, is in het nummer van december 2006 het thema “achttien jaar, hoera of ojee?” uitgebreid aan bod gekomen. Het is een bundeling van ervaringen van pleegouders en pleegzorgwerkers, die bewerkt is tot een Wegwijzer 18+ die zich richt op de toekomstige maatschappelijke positie van het pleegkind en van de betrokken pleegouders en ouders. Het gaat om informatie die nodig is om te kunnen overzien wat er verandert en geregeld moet worden als
21
een pleegkind achttien wordt. Dit is nogal wat. De belangrijkste punten uit dit themanummer vatten we hier samen: Verlengde hulpverlening. Bij achttien is er afronding of verlenging (bij noodzaak) van pleegzorg. Bij stoppen van pleegzorg kan er soms een beroep worden gedaan op maatschappelijk werk of via het persoonsgebonden budget begeleiding worden geregeld. Rechten en plichten Ouders zijn onderhoudsplichtig tot de 21e verjaardag van hun kind. Wanneer bij 18 de pleegzorg vervalt, zijn de biologische ouders weer onderhoudsplichtig. Vaak is er met de ouders jarenlang nauwelijks contact geweest. Leren en studeren Het pleegkind wordt afhankelijk van zijn biologische ouders om zaken als studiefinanciering te regelen. De uitkering studiefinanciering die een pleegkind ontvangt, bestaat uit een basisbeurs voor uitwonenden (het pleegkind woont immers niet bij zijn eigen ouders) en een aanvullende beurs, waarvan de hoogte afhankelijk is van het inkomen van de eigen ouders. De ouders moeten daarvoor informatie over hun inkomen verstrekken. Studiefinanciering is bestemd voor jongeren die wetenschappelijk onderwijs of HBO onderwijs volgen en kinderen die tenminste 18 jaar zijn en MBO onderwijs volgen. Kinderen die voortgezet onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs volgen hebben recht op een tegemoetkoming studiekosten 18+. Beide uitkeringen moeten minstens drie maanden voordat het pleegkind achttien wordt, worden aangevraagd en het kind moet een eigen bank- of girorekening hebben. Beide uitkeringen gaan in voor het WO en HBO op 1 oktober als het kind nog geen 18 jaar is en voor het MBO op de eerste dag van het kwartaal volgend op de achttiende verjaardag. Het kind krijgt ook een OV-kaart. Beschermende maatregelen Als er na de achttiende verjaardag nog beschermende maatregelen nodig zijn voor het kind, bestaan er drie vormen: curatele, bewindvoering en mentorschap. Voorop staat dat alles wat het kind zelf kan, het ook vooral zelf moet doen. Werk, uitkering en vergoeding Pleegkinderen die werken moeten gewoon van hun eigen inkomsten leven. Een pleegkind dat geen volledig dagonderwijs volgt en geen betaalde baan heeft, moet een beroep doen op de Gemeentelijke Sociale Dienst en een uitkering krachtens de Nieuwe Algemene Bijstandswet aanvragen. Daarvoor is een bewijs van inschrijving bij het CWI noodzakelijk. Een pleegkind dat onvoldoende inkomsten verwerft uit loon, Wajong (WAO voor jongeren) of tegemoetkoming scholieren kan een beroep doen op aanvullende bijstand. Voor kinderen met een verlengde hulpverlening geldt het volgende: als ze een baan hebben of een loongerelateerde uitkering, geldt dezelfde regeling als voor pleegkinderen onder de achttien jaar (Ziektewet, Weduwen en Wezenwet of Wet Studie Financiering). Dit geldt ook voor kinderen met een uitkering op basis van een volksverzekering. Wanneer pleegkinderen inkomsten hebben moeten deze inkomsten gedeeltelijk van de pleegzorgvergoeding worden afgetrokken. Hierbij geldt het totale netto inkomen van het pleegkind als uitgangspunt. Het mag zelf 25% van het geldende minimumloon houden en de overblijvende 75% wordt op de pleegzorgvergoeding ingehouden. Als het pleegkind werkt (dan is het inkomen geen uitkering), wordt de inhouding nogmaals verminderd met 25%.
22
Een gehandicapt pleegkind dat meer dan 25% arbeidsongeschikt is, kan een Wajonguitkering aanvragen. Hier gaat een medische keuring aan vooraf. Het kind moet dan wel vanaf zijn tiende in Nederland wonen. Een Wajonguitkering moet voor het achttiende levensjaar aangevraagd worden door de wettelijk vertegenwoordiger. Pleegkinderen die twee ouders hebben verloren, komen in de regel in aanmerking voor een wezenpensioen, dat door hun voogd moet worden aangevraagd bij de Sociale Verzekeringsbank. Sinds 1 januari 2005 hoeft het dit bedrag niet meer in zijn geheel aan Bureau Jeugdzorg te worden overgedragen. Het pleegkind heeft recht op een rij voet van 25% van het minimumloon dat op de leeftijd van toepassing is. Dit bedrag wordt door Bureau Jeugdzorg gereserveerd voor het pleegkind en overgedragen bij meerderjarigheid. De uitkering stopt in principe als de wees zestien wordt. Bij arbeidsongeschiktheid loopt het door tot zijn 18e en als hij studeert tot zijn 21e. Deze uitkering staat los van eventuele andere inkomsten zoals studiefinanciering. Kinderen kunnen verder ook recht hebben op een pensioen van één overleden ouder. Hiervoor gelden dezelfde regels. Verzekering en huisvesting Qua huisvesting zijn er meerdere opties als een kind 18 wordt. Een pleegkind kan bij de pleegouders blijven wonen, waarbij er afspraken worden gemaakt over de financiën, of een kind gaat op kamers. Hiervoor bestaat ook speciale kamertraining. Voor huisvesting van gehandicapte pleegkinderen weet de William Schikker Stichting over het algemeen het best welke oplossingen er zijn. Pleegkinderen van 18 moeten hun eigen ziektekostenverzekering hebben, eventueel met een aanvullende verzekering. Het kind moet ook een zorgtoeslag aanvragen via de belastingsdienst. Daarnaast is er, indien niet via pleegouders of ouders geregeld, een aansprakelijkheidsverzekering nodig en een inboedelverzekering voor een pleegkind dat zelfstandig gaat wonen.
5.3.
Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen Op de website van de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (regio Gelderland) gaat men in op het feit dat steeds meer pleegouders worden geconfronteerd met kwetsbare pleegkinderen die 18 worden en geacht worden op eigen benen te kunnen staan met onvoldoende opleiding, niet zelfstandig naar werk kunnen zoeken en aangewezen zijn op begeleiding. Aanbevelingen ten aanzien van dit probleem die op deze website te vinden zijn luiden als volgt: - pleegkinderen moeten als dat aantoonbaar en gewenst is zonder meer verlengde hulpverlening kunnen krijgen met een pleegzorgindicatie en de daarbij behorende begeleiding en vergoeding; - de begeleiding en hulpverlening gericht op de volwassenheid en rekening houdend met de problematiek van het pleegkind, moet in een veel eerder stadium ingezet worden; - er moet duidelijke regelgeving komen om de financiële problemen waarmee pleegouders geconfronteerd worden als hun pleegkind 18 is te voorkomen; - pleegouders dienen informatie en hulp te krijgen bij de afhandeling van (financiële) zaken zoals regelen studiefinanciering, ziektekostenverzekering, zoeken naar werk en woonruimte.
5.4.
PleegOuderRaden in Brabant PleegOuderRaden (POR) in Brabant hebben het thema 18 plus op de agenda staan. De voorzitter van de POR Midden Brabant (Kompaan) is aandachtsfunctionaris van de werkgroep 18+ van deze POR. De POR is bezig met een inventarisatie van aandachtspunten rondom 18 plus problematiek van pleegkinderen, omdat ze vinden dat die problematiek onderbelicht blijft. Er is een grof concept klaar, met echter nog
23
niet voldoende inhoud om het openbaar te maken. Het concept wordt gebruikt als onderlegger voor het verzamelen van overige 18+ knelpunten. Hiervoor worden alle pleegouders uit de schaduwPOR MB (klankbordgroep van 70 betrokken pleegouders uit de regio) gevraagd om input. Het Brabantse Overleg PleegOuderRaden (BOPOR) heeft dit onderwerp als speerpunt geagendeerd in 2007. De geïnventariseerde knelpunten zijn dus nog niet beschikbaar, maar het gesprek met de voorzitter van de POR Midden Brabant levert de volgende relevante informatie op: -
-
-
-
-
De Voorzieningen voor Pleegzorg (VVP) pakken het 18 + probleem niet structureel aan. Wel hebben ze een noodfonds voor bepaalde kosten en soms kun je gebruikmaken van een persoonsgebonden budget. De PleegOuderRaad MB heeft nu een brief gestuurd naar de verschillende VVP ’s in Brabant met een vragenlijst om te inventariseren welke problemen er leven en wat de visie van de VVP is op het probleem 18+. Na meerderjarigheid is voortgezette pleegzorg mogelijk, mits er een indicatie voor wordt gegeven door Bureau Jeugdzorg. Probleem is dat het pleegkind dit zelf moet aanvragen bij Bureau Jeugdzorg. Jongeren willen dit vaak niet omdat ze niet meer afhankelijk van hulp willen zijn. Na hun 18e verjaardag komen ze er dan opeens achter dat er allerlei financiële verplichtingen komen en dat ze een probleem hebben. Vervolgens zitten de pleegouders met een probleem, er wordt immers een beroep gedaan om de emotionele verbintenis. Vaak kunnen pleegouders de extra kosten echter niet opbrengen. Ouders zijn onderhoudsplichtig tot hun kinderen 21 jaar zijn. Bij pleegzorg geldt die verplichting tot 18 jaar. Daarna zijn de biologische ouders formeel onderhoudsplichtig, maar die zijn vaak uit beeld, overleden of hebben niks meer met het kind te maken. Hier ligt een probleem. Volgens de contactpersoon is het verhogen van de pleegzorgleeftijd tot 21 jaar een oplossing. Met 21 jaar is het minimumloon een stuk hoger, hebben de meeste jongeren hun opleiding afgerond en kunnen ze beter op eigen benen staan. Pleegkinderen van 18 jaar zijn daar vaak nog niet klaar voor. Pleegzorgwerkers van de Voorzieningen Voor Pleegzorg ondersteunen en begeleiden pleeggezinnen op individuele basis. Ze komen eens in de 6 à 7 weken in het gezin. Ze kijken hoe het eraan toe gaat in het gezin. Volgens de contactpersoon hebben ze weinig oog voor praktische aandachtspunten waar ze pleegouders dan wel pleegkinderen op zouden moeten wijzen. Een voorbeeld is tijdig aankaarten wat er geregeld moet worden voor een kind 18 jaar wordt. Pleegzorgwerkers dienen op de hoogte te zijn van problematiek en praktische aandachtspunten in de verschillende levensfasen van een kind. De Bijzondere Bijstand wordt niet gepromoot door gemeenten om eventuele gaten in inkomen op te vangen voor 18+ pleegkinderen. “Ken je de wegen, dan lukt het soms om het voor elkaar te krijgen, anders niet”, aldus de contactpersoon.
24
6
Conclusies Wat opvalt in bestaande artikelen over de aansluiting van lokaal jeugdbeleid op de jeugdzorg is dat de focus bijna altijd ligt op het voorkomen dat kinderen geïndiceerde jeugdzorg nodig hebben door de voorliggende voorzieningen beter met elkaar te laten communiceren. Weinig aandacht wordt besteed aan jongeren die geïndiceerde jeugdzorg hebben gehad en weer terug de gemeente en de wijk inkomen. Het thema blijkt duidelijk te leven bij de jeugdzorginstellingen. Vanaf hun 16e jaar bereiden de meeste instellingen jongeren voor op een zelfstandig leven. Voor een deel van de jongeren is dat echter onvoldoende basis om op eigen benen te kunnen staan. Aangegeven is dat dit met name gaat om de minder begaafde jongeren (maar qua intelligentie vaak te hoog voor de Licht Verstandelijk Gehandicaptenzorg), zonder (stabiel) sociaal netwerk, gevoelig voor alcohol/drugs, met schulden en die genoeg hebben van de hulpverlening. De belangrijkste gesignaleerde problemen zijn: - de vaak slechte financiële situatie van deze jongeren; - de lange wachtlijsten voor AWBZ-zorg; - eenzaamheid; - en het gemis aan adequaat aanbod, met name langdurige begeleiding/coaching. De literatuur ondersteunt dit laatste punt. Belangrijk punt is de rol van Bureau Jeugdzorg. Er is meer helderheid nodig over de aansluitingstaken van Bureau Jeugdzorg. In de praktijk, op individueel cliëntniveau, heeft Bureau Jeugdzorg een marginale rol bij de overdracht. Casemanagers zijn bij de jongeren vaak niet in beeld, (gezins)voogden wel. En bij overdracht is het juist van belang dat een hulpverlener die de jongere kent, informatie uitwisselt met de hulpverlener van de instelling waarnaar doorverwezen wordt. In Brabant zijn veel huisvestingsprojecten waarbij op pragmatische wijze is gezocht naar oplossingen voor huisvestingsproblemen en begeleidingsmogelijkheden. Van belang is dat jongeren deze mogelijkheden kennen. Mogelijkheden die zich niet zouden moeten beperken tot een aantal bereidwillige gemeenten en wooncorporaties. Het overzicht van mogelijkheden en initiatieven ontbreekt. Ook deze quickscan is niet volledig. Er zijn bijvoorbeeld maar een beperkt aantal gemeenten benaderd. Met name in de grote gemeenten is het lastig een totaalbeeld te krijgen. De informatie is versnipperd, verantwoordelijkheden liggen bij verschillende beleidsterreinen en dus ook bij verschillende ambtenaren. Terwijl jongeren juist naar de grotere gemeenten lijken te trekken. Bij de gemeenten die benaderd zijn, blijkt dat de groep uitstromers als zodanig niet in beeld is. Men vindt het een belangrijk thema, maar het heeft niet de hoogste prioriteit. De belangrijkste knelpunten op een rij: - De aansluiting op lokale voorzieningen en de volwassenenzorg (GGZ en LVGsector) is onvoldoende; - Jongeren met een indicatie voor AWBZ-zorg kunnen niet direct terecht, de wachttijden zijn lang (het ontbreken van continuïteit van zorg); - Het ontbreken van passend aanbod voor de groep 18-23 jarigen; - Het is onduidelijk bij wie de aansluitingstaak tussen jeugdzorg en het lokale beleid ligt; - Onduidelijk is welke rol casemanagers en (gezins)voogden van Bureau Jeugdzorg in deze hebben - Er is geen duidelijke rol en taakverdeling tussen casemanagers en voogden en de hulpverleners van de instellingen voor jeugdzorg;
25
-
-
-
Informatie-uitwisseling met lokale en/of AWBZ- voorzieningen ontbreekt, waarbij privacywetgeving vaak wordt aangevoerd als belemmering bij informatieoverdracht; Het ontbreken van een (directe of duidelijke) hulpvraag en/of -behoefte bij de jongere (en het ontbreken van een adequate aanpak vanuit de hulpverlening als er wel zorgen zijn maar de jongere zelf hulp/begeleiding afwijst); De doelgroep zelf lijkt weinig in beeld bij de gemeenten; Krapte op de (goedkope) huurmarkt, weinig passende en betaalbare huisvesting voor een- of tweepersoonshuishoudens; De pleegzorg is tot 18 jaar onderhoudsplichtig, (biologische) ouders zijn dat tot 21 jaar. Bij 18 jaar worden daarom de (biologische) ouders formeel weer onderhoudsplichtig, maar die zijn vaak uit beeld of niet in staat om de onderhoudsplicht uit te voeren. Pleegzorgwerkers van de Voorzieningen voor Pleegzorg (VVP) ondersteunen de pleeggezinnen, maar hebben weinig oog voor praktische zaken die geregeld moeten worden in voorbereiding op de leeftijd van 18 en bijbehorende veranderingen. De 18-plus problematiek wordt niet structureel aangepakt.
Welke conclusies kunnen uit bovenstaande getrokken worden? Er lijken drie belangrijke thema’s te spelen: 1. Overdracht (de samenwerking en afstemming). 2. Aanbod sluit niet aan op de vraag. 3. Pleegouders en jongeren op zichzelf aangewezen. 1. Overdracht is een zwakke schakel De overdracht van begeleiding en zorg van jeugdhulpverlening naar lokale voorzieningen blijkt de zwakke schakel in de keten. Als de jongere te snel uit beeld raakt bij de jeugdzorg zonder dat de verantwoordelijkheid (waar nodig) is overgedragen aan een andere instelling (de zgn. warme overdracht) dan vallen deze jongeren makkelijk uit het traject. Hierbij spelen veel factoren een rol: beperkte tijd die hulpverleners in de overdracht kunnen steken, beperkte overdracht van informatie waarbij privacyregels ter bescherming van de cliënt als belemmering worden aangevoerd , het soms ontbreken van een (duidelijke) hulpvraag bij de jongere en geen heldere verantwoordelijkheid om in de overdrachtsfase te waarborgen dat de jongere daadwerkelijk de adequate begeleiding krijgt die nodig is. Een kwetsbare groep jongeren raakt daardoor te gemakkelijk uit beeld. 2. Aanbod sluit niet aan op de vraag c.q. -zorgbehoefte Lokale voorzieningen en de volwassenenzorg (GGZ en LVG) sluiten niet aan op de specifieke hulpbehoeften van jongeren. Het aanbod is vooral gericht op volwassen en niet toegesneden op de ontwikkelingsfase van jongeren van 18 t/m 23 jaar. Mogelijkheden voor praktische ondersteuning en pedagogische begeleiding zijn beperkt voorhanden. Er ontbreken voor deze jongeren structurele voorzieningen voor huisvesting, werk/opleiding en dagbesteding. Om te voorkomen dat deze groep kwetsbare jongeren geen volwaardige plek vinden in de samenleving is het van belang lokaal een laagdrempelig en passend aanbod te organiseren. 3. Pleegouders en jongeren op zichzelf aangewezen Voor jongeren die uit een pleeggezin spelen naast bovenstaande problemen, ook nog een aantal specifieke zaken. Pleegouders worden geconfronteerd met kwetsbare pleegkinderen die 18 worden. Formeel ligt de zorgplicht na het achttiende jaar weer bij de (biologische) ouders. Ouders waarmee soms jaren geen (goed) contact mee is geweest. Het kan heel belastend zijn voor jongeren om een beroep te moeten doen
26
op de ouders, als deze al jaren niet meer voor je hebben kunnen zorgen. En lang niet alle ouders zullen op dat moment in staat zijn om praktisch, emotioneel en financieel hun kind te ondersteunen. Het pleegkind moet zelfstandig verder en pleegouders behouden vervolgens een morele zorgplicht. Zij vormen voor het pleegkind de meest natuurlijke basis en de (emotionele en praktische) steun in de rug om de stap naar zelfstandigheid te maken. Maar de begeleiding en de pleegzorgvergoeding stoppen in de meeste gevallen bij 18 jaar. Het is dus aan de pleegouders om te besluiten wel of niet voor de jongere, die wellicht al jaren bij hen woont, te blijven zorgen en onder welke condities. Belangrijk knelpunt is dat pleegouders onvoldoende en niet (tijdig) geïnformeerd worden en weinig praktische ondersteuning krijgen bij de afhandeling van (financiële) zaken zoals het regelen van uitkering of studiefinanciering, ziektekostenverzekering, het zoeken naar werk en woonruimte. Vanuit het perspectief van de jongeren zou het veel logischer en wenselijk zijn dat ouderlijke bevoegdheden tot 21 jaar bij de voogden en/of pleegouders blijven.
27
7.
Oplossingsrichting In de provincie Noord-Brabant zijn verschillende initiatieven en huisvestingsprojecten om de overstap voor jongeren naar zelfstandig wonen te verkleinen en (praktische) belemmeringen weg te nemen. De verantwoordelijkheid voor een goede aansluiting tussen jeugdzorg en lokale voorzieningen en de volwassenzorg ligt bij velen. Hierin ligt tegelijkertijd het probleem en de oplossing. Doordat er niet één verantwoordelijke is, blijft het onduidelijk wie het voortouw neemt om de knelpunten aan te pakken. Anderzijds: een goede aansluiting kan alleen bereikt worden als alle partijen (de jeugdzorg, de provincie, de lokale overheden en voorzieningen en de zorgsector) zich gezamenlijk inspannen om dit te bewerkstelligen. Als betrokken partijen iemand aanwijzen die als kartrekker/probleemhouder fungeert, kan er een daadwerkelijke verbeterslag gemaakt worden ten aanzien van deze problematiek. Oplossingsrichtingen op zorginhoudelijk gebied zijn: Meer en blijvend betrekken van het gezin/de familie, de school en sociale netwerken tijdens verblijf, begeleiding en behandeling in de (residentiële) jeugdzorg. Het versterken van het sociale netwerk en sociale vaardigheden als vast onderdeel binnen de jeugdzorg. Daarbij investeren in de band met de ouders en als dat niet mogelijk is zorgdragen voor een alternatieve basis of steunstructuur voor jongeren (met eventueel bijbehorende ouderlijke bevoegdheden die tot het 21ste jaar gelden) zodat zij mogelijkheden hebben om op terug te vallen op weg naar zelfstandigheid; De begeleiding en hulpverlening gericht op de volwassenheid en rekening houdend met de problematiek van het (pleeg)kind, moet in een veel eerder stadium en structureel ingezet worden. Begeleiders vanuit de jeugdzorg moeten (pleeg)ouders en jongeren tijdig informeren en praktische ondersteuning bieden bij het regelen van allerlei zaken in verband met het bereiken van de meerderjarigheidsgrens; Continuïteit van zorg waarborgen zowel in tijd als in inhoudelijke begeleiding waarbij het perspectief van de jongere centraal staat. Dit betekent: Bij de voorbereiding op zelfstandig wonen (ook al bij de groep 16 en 17jarigen) een inschatting maken van de risico’s, de mogelijkheden en beperkingen van de jongere zodat tijdig passende begeleiding bij lokale voorzieningen of binnen de GGZ of LVG-sector, gerealiseerd kan worden; Het creëren van een passend aanbod voor de kwetsbare groep jongeren met aandacht voor alle levensgebieden (wonen, werk/opleiding, financiën, sociaal netwerk etc.). Dit niet in de vorm van nazorg, maar als doorlopend begeleidingstraject; Begeleidingscontacten pas beëindigen als de begeleiding door een ander daadwerkelijk is opgepakt en er een goede informatieoverdracht heeft plaatsgevonden (de zgn. warme overdracht). Het realiseren van laagdrempelig aanbod voor en het blijven monitoren van jongeren die geen (directe) hulpvraag of -behoefte hebben maar waar wel zorgen over zijn. Oplossingsrichtingen op beleidsniveau zijn: Het verleggen van de leeftijdsgrens voor jeugdzorg van 18 naar 21 of 23 jaar. Heldere indicaties en versoepeling voor verlengde (pleeg)zorg, ook voor jongeren die niet meer afhankelijk willen zijn van hulp maar waar de problematiek zodanig is dat zij het risico lopen op problemen op diverse leefgebieden;
28
Het verhogen van de pleegzorgleeftijd tot 21 jaar en/of zorgdragen dat waar nodig in een eerder stadium van de pleegzorg ouderlijke bevoegdheden zijn toebedeeld aan de pleegouders; De provincie maakt heldere afspraken met gemeenten over de overdracht van 18jarigen naar lokale voorzieningen met betrekking tot wonen, werk/opleiding, financiën, sociaal netwerk en hulpverlening; Heldere rol en taakverdeling tussen betrokken ketenpartners (jeugdzorgaanbieders, Bureau Jeugdzorg, gemeentelijke voorzieningen en AWBZ-sector), (pleeg)ouders en de jongeren; Heldere (provinciale en gemeentelijke) regelingen om financiële problemen te voorkomen als de (biologische) ouders niet kunnen of willen voldoen aan de onderhoudsplicht; De aansluiting, afstemming en samenwerking borgen op beleids- en bestuurlijk niveau; Aantallen in beeld: Bureau Jeugdzorg en de VVP dienen (in opdracht van de provincie) per jaar aan te geven hoeveel 16, 17 en 18 jarigen uitstromen, naar welke gemeente zij gaan en welke vervolghulp nodig dan wel gerealiseerd is; Het opstellen van standaardregeling en convenanten waarbij de zorgplicht voor 18-21 jarigen uit de pleegzorg, wordt geregeld in Noord-Brabant (bijvoorbeeld aanspraken op bijstand, bijzondere bijstand, AWBZ, etc.) door zorgkantoren, Bureau Jeugdzorg, gemeenten en zorgaanbieders. De -
provincie Noord-Brabant kan hierbij de volgende bijdrage aan leveren: In overleg met de gemeenten om te komen tot samenwerkingsafspraken; Bij dit overleg Bureau Jeugdzorg, zorginstellingen en pleegouderraden betrekken; In opdracht naar jeugdzorgaanbieders en Bureau Jeugdzorg duidelijk aangeven welke taak ze hebben in een goede overdracht; Het stimuleren en faciliteren van tussen(woon)vormen en begeleiding tot 23 jaar na uitstroom uit geïndiceerde zorg: kamerprojecten met begeleiding, beschermde woonvormen, coaches die langdurige begeleiding blijven bieden; Het initiëren van een Brabantse dialoog en discussie ten aanzien van de visie op jeugdzorg en pleegzorg, waarin de belangen van het kind centraal staan; Convenanten opstellen met gemeenten en zorgaanbieders (basisafspraken op provinciaal niveau, samenwerkingsregelingen op subregionaal of lokaal niveau).
29
De Provinciale Raad voor de Volksgezondheid en Maatschappelijke Zorg heeft inmiddels een korte notitie opgesteld voor de provincie. Daarin is nadrukkelijk gevraagd om de komende bestuursperiode (2007- 2011) expliciet aandacht te besteden aan deze problematiek. De uitkomsten van de quickscan zijn op 23 maart 2007 besproken in de Raadsvergadering van de PRVMZ. De raadsleden hebben geconcludeerd dat het hier een probleem betreft dat al langere tijd speelt en hebben aangedrongen op actie om de knelpunten met betrekking tot passende en sluitende zorg voor jongeren in de leeftijd van 18 tot 23 jaar op korte termijn aan te pakken. De PRVMZ wil vanuit haar rol om ontwikkelingen te initiëren de volgende vervolgstappen zetten: - Notitie quickscan sturen naar en bespreken met de gedeputeerde en betrokken ambtenaren van de provincie Noord-Brabant; - Notitie versturen naar geraadpleegde contactpersonen en vragen om reactie, met name vragen naar mogelijke vervolgstappen; - Rondetafelgesprek met contactpersonen om de oplossingsrichting te bespreken en concrete vervolgstappen in gang te zetten; - Toelichten van de uitkomsten en formuleren van vervolgstappen in relevante overleggen zoals het Ambtelijk Overleg Jeugdzorg(provincie, jeugdzorgaanbieders en BJZ) en in het B5-overleg (omdat veel jongeren zich met name in de grote steden vestigen).
30
Geraadpleegde publicaties -
Actieprogramma Jeugdbeleid-Jeugdzorg 2005-2008 van provincie Overijssel.
-
BMC. Evaluatieonderzoek Wet op de jeugdzorg. Eindrapport met basisgegevens. Den Haag: in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, november 2006.
-
Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant. Vernieuwde versie 18+ beleid. November 2006.
-
K2. Sterke Schakels. Ondersteuningsopdracht ter verbetering van de aansluiting tussen lokaal jeugdbeleid en de jeugdzorg in de regio Noordoost-Brabant. ’s-Hertogenbosch, oktober 2004.
-
K2. Vijf op een rij. Inventarisatie aansluiting jeugdbeleid-jeugdzorg in de regio MiddenBrabant. ’s-Hertogenbosch, juni 2005.
-
K2. Over ketens, schakels en netwerken. Inventarisatie aansluiting jeugdbeleid-jeugdzorg in de regio West-Brabant. ’s-Hertogenbosch, juli 2005.
-
K2 Nieuwsbrief. Themanummer ‘een sterke keten’. ’s-Hertogenbosch, jaargang 4, nummer 1, april 2006.
-
K2. In beleid kun je niet wonen. Samenwerking tussen woningbouwcorporaties en jeugdzorginstellingen. ’s-Hertogenbosch, in opdracht van provincie Noord-Brabant, december 2006.
-
0/25, Vaktijdschrift over jeugdwelzijn, jeugdzorg, jeugdbeleid. ‘Zwerfjongeren worden vergeten. Wij geven een verlengde opvoeding’. Nummer 9, pagina 14-18, november 2006.
-
NIZW, 1999, Riskant leven, Over jongeren en sociale binding, Jolanda Keesom, Kees Bakker en Saskia Warmer.
-
Provincie Noord-Brabant. Notitie Zwerfjongeren. December 2006.
-
SRE/K2. Reader Regionale conferentie preventief jeugdbeleid Zuidoost-Brabant. Eindhoven/’s-Hertogenbosch, september 2006.
-
website: www.kamersmetkansen.nl
-
Pleegouderraad (POR) Kompaan. Jaaroverzicht 2005 en Jaarwerkplan 2006.
-
Website Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen – Regio Gelderland.
-
Mobiel. Tijdschrift voor pleegzorg, nummer 6, jaargang 33, december 2006/januari 2007.
-
Provincie Noord-Brabant. Notitie versterking pleegzorg 2006 en 2007.
-
Beleidsvisie ‘Kind in de Pleegzorg’,2006
31
BIJLAGEN
32
Bijlage 1 Provinciaal gefinancierde jeugdzorg De Provincie Noord-Brabant kent acht multifunctionele organisaties voor jeugdhulpverlening. Zij kunnen hulp bieden nadat het Bureau Jeugdzorg bepaald heeft welke specifieke hulp nodig is, de zogenaamde indicatiestelling De acht instellingen zijn stichting Zuidwester, Combinatie Jeugdzorg Zuidoost-Brabant, stichting Maashorst, Tender, stichting BJ Brabant, stichting Fentrop de Widdonck, stichting Oosterpoort en Kompaan. De geïndiceerde jeugdzorg heeft een divers aanbod voor jeugdigen van 0-18 jaar en hun gezinnen: ambulante hulp (in de gezinssituatie), daghulp c.q. behandeling en 24-uursvoorzieningen. Zij bieden hulp in de vorm van begeleiding, ondersteuning en behandeling aan jeugd van 0 tot 18 jaar en hun ouders of verzorgers bij complexe opgroei- en opvoedingsproblemen. De vragen zijn van geestelijke, lichamelijke, sociale of pedagogische aard of een combinatie hiervan en belemmeren de ontwikkeling naar volwassenheid.Pleegzorg is een van de hulpvormen die de door de provincie gefinancierde, geïndiceerde jeugdzorgaanbieders kunnen bieden. In de pleegzorg gaat het om kinderen die tijdelijk of voor langere tijd niet thuis kunnen wonen. In Brabant zijn vier jeugdzorginstellingen die pleegzorg in huis hebben: Kompaan, De Combinatie, De Zuidwester, Oosterpoort. De Widdonck biedt Therapeutische Gezinsverpleging (TGV), een specialistische vorm van pleegzorg. Pleegouders en pleegkinderen worden begeleid en ondersteund door een professionele pleegzorgwerker die in dienst is bij een Voorziening voor Pleegzorg (VVP). Pleegouders ontvangen een kostendekkende vergoeding. Bij iedere VVP is daarnaast een noodfonds aanwezig, waarvoor pleegouders een aanvraag kunnen doen voor gemaakte onkosten ten behoeve van het pleegkind Als een jongere 18 jaar wordt, wordt de plaatsing beëindigd. Daarmee stopt dus ook de begeleiding en de vergoeding. Verlengde hulpverlening tot 23 jaar is mogelijk. De indicatie moet dan wel bij Bureau Jeugdzorg worden aangevraagd voordat de jeugdige achttien jaar wordt. Hieronder een overzicht van de totale jeugdzorg.
33
Bijlage 2: Geraadpleegde contactpersonen Gemeenten - Veldhoven, Linda Wittebrood, beleidsmedewerker jeugdzorg - Reusel-De Mierden, Sylvia Sanders, beleidsmedewerker jeugdbeleid - Deurne, Esther Meulman, beleidsmedewerker jeugd - Helmond, Wido Bijlmakers, beleidsambtenaar jeugd - Tilburg, Wil de Kort, afdeling Onderwijs en Jeugd (nog weinig informatie, vraagt om aanvullend gesprek hierover) - Nuenen, Natalie van de Rijdt, beleidsmedewerker jeugd - Eindhoven, Ab Czech, programmamanager jeugd Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant - Kees Tromp, portefeuillehouder inhoudelijke beleid - Dhr van Engelen, controller, aanleveren cijfermateriaal AMW - Annelies de Moet, Welzijnsinstelling Geldrop-Nuenen Zorginstellingen - Widdonck, Vera van Lieshout, manager zorg - Zuidwester, Yolanda Gielissen, maatschappelijk werker - BJ Brabant, Jan Berkers, stafmedewerker BJ Brabant - Combinatie, Thomas Ruitenbeek, manager oudere jeugd - Lava team, Carlo Scholtze - Kompaan, Esther Ramaekers, behandelcoördinator zelfstandigheidstraining - Oosterpoort, Niko Pauli, clustermanager Oudere Jeugd - Topaze. Paul van der Sman, Orthopedagoog Pleegouders - Eline Engelhart, voorzitter PleegOuderRaad Midden Brabant - Helma Weijtmans, secretaris PleegOuderRaad Midden Brabant
34
Bijlage 3: Vragenlijsten Vragen aan gemeenten -
-
-
Is er in uw gemeente specifieke aandacht / beleid voor de groep jongeren van 18 plus die uitstroomt uit de geïndiceerde jeugdzorg? Denk aan aandacht voor huisvesting, begeleiding, welzijn, zorg, werk, studie, vrije tijd. Ook voor jongeren die een zelfstandig bestaan op willen bouwen? Welke voorliggende voorzieningen spelen een rol bij het bieden van nazorg van deze jongeren in de lokale gemeenschap? Zijn er binnen deze voorzieningen voldoende mogelijkheden voor nazorg? Hoe oefent Bureau Jeugdzorg de taak uit om als schakel te dienen tussen de geïndiceerde jeugdzorg en de zorg op lokaal niveau in de gemeente? Hoe verloopt de overdracht in de praktijk? Wat is de rol van het jeugdzorginstellingen hierbij? Is er in uw gemeente een aanspreekpunt waar Bureau Jeugdzorg informatie op over kan dragen over jongeren die uitstromen uit de jeugdzorg? Hoe verloopt deze overdracht in de praktijk? Zijn er knelpunten te noemen inzake de overdracht van geïndiceerde zorg naar het lokale voorzieningenniveau? Zijn er jongeren die tussen de wal en het schip vallen? Heeft uw gemeente te maken met zwerfjongeren? Zo ja, zijn er projecten opgezet om deze groep weer deel uit te laten maken van de samenleving? Heeft uw gemeente zicht op het aantal jongeren dat uitstroomt uit de jeugdzorg? Is uw gemeente bezig met de formatie van een Centrum voor Jeugd en Gezin? Zo ja, biedt dit kansen voor een betere overdracht? Is er actie nodig om overdracht tussen jeugdzorg en lokaal niveau te verbeteren? Zo ja, wie is daar verantwoordelijk voor? Is er behoefte aan overdracht van expertise vanuit de jeugdzorg naar voorliggende voorzieningen? Kan de provincie een rol spelen in het totstandkomen van een warmere overdracht? Tot slot: de vergoeding aan pleegouders stopt als een kind 18 wordt. Welke problemen doen zich voor? Heeft uw gemeente hier in de praktijk mee te maken in het kader van bijvoorbeeld de Bijzondere Bijstand?
Vragen aan Bureau Jeugdzorg
-
Hoe geeft Bureau Jeugdzorg invulling aan de aansluitingstaken bij uitstroom van 18 plussers uit de residentiële jeugdzorg? Op welke lokale partijen draagt Bureau jeugdzorg informatie over bij uitstroom uit jeugdzorg van 18-plussers? Is er bij overdracht ook aandacht voor thema’s als huisvesting, werk, inkomen, vrije tijd, welzijn, studie etc? Wat is de rol van de zorginstelling waar de jongere opgenomen was bij de overdracht? Wie heeft op dat moment formeel de taak van zorgcoördinatie? Wordt nazorg gewaarborgd voor uitstromers, indien nodig? Verloopt de overdracht in alle gemeenten eender of zitten er verschillen tussen? Wat wordt de rol van Bureau Jeugdzorg in de te vormen Centra voor Jeugd en Gezin? Heeft Bureau Jeugdzorg het idee dat er zich problemen voordoen in de huidige manier van overdracht tussen jeugdzorg en het lokale voorzieningenniveau? Welke rol kan de provincie spelen bij het realiseren van een warme overdracht van 18plussers die uitstromen? Pleegzorg, problemen bekend met financiering na 18 jaar? Wie is verantwoordelijk?
35
Vragen aan AMW -
Welke rol speelt het AMW in de warme overdracht van jongeren van 18 die uitstromen uit de jeugdzorg en nog aangewezen zijn op zorg / begeleiding in de gemeente waar zij zich daarna vestigen? Heeft iedere welzijnsinstelling in Brabant een eigen manier van werken? Zijn er centrale afspraken? Wat voor rol heeft de Federatie van Maatschappelijk Werk? Hebben de welzijnsinstellingen structureel contact met de Bureaus Jeugdzorg in de regio? In Helmond heeft AMW soms de rol als zorgcoördinator. Is het wenselijk dit voor heel Brabant zo te regelen? Heeft AMW het idee dat er zich problemen voordoen in de huidige manier van overdracht tussen jeugdzorg en het lokale voorzieningenniveau? Zo ja, hoe zouden deze problemen opgelost kunnen worden? Signaleert het AMW dat er jongeren die uit de jeugdzorg komen tussen de wal en het schip vallen als ze terugkomen in de samenleving na een residentieel verblijf? Welke rol kan de provincie spelen bij het realiseren van een warme overdracht van 18plussers die uitstromen?
Vragen aan Jeugdzorgaanbieders -
Levert uw zorginstelling nazorg aan 18plussers die uitstromen uit het residentiële aanbod? Zo ja, waar bestaat deze nazorg uit? Is er een verschil in nazorg voor jongeren die terug naar huis gaan en jongeren die op zichzelf gaan wonen? Zijn er afspraken tussen de zorginstelling en de lokale voorzieningen over de warme overdracht van 18 plussers die uitstromen uit de geïndiceerde zorg? Speelt Bureau Jeugdzorg een rol bij de overdracht vanuit de jeugdzorg naar de lokale situatie? Zo ja, in welke vorm? Hoe vindt in de praktijk overdracht van kennis over een jongere plaats tussen jeugdzorg(aanbieder) en het lokale veld? Gaan er dingen mis bij deze overdracht? Wat is de rol van gemeenten in dit verhaal? Hebben gemeenten specifiek beleid ontwikkeld op deze groep die uitstroomt uit de jeugdzorg? Zijn de voorliggende voorzieningen berekend op voldoende mogelijkheden voor nazorg? Zijn er verschillen tussen gemeenten in hoe zij omgaan met de overdracht en met het creëren van voorzieningen voor deze doelgroep? Lopen jullie tegen knelpunten aan bij de uitstroom van 18plussers? Zo ja, tegen welke knelpunten lopen jullie aan? Heeft u enig idee waar de jongeren zelf allemaal tegenaan lopen als ze uitstromen uit de jeugdzorg? Zijn er jongeren die tussen de wal en het schip vallen? Zou de provincie iets kunnen doen om de overgang tussen de geïndiceerde zorg naar de lokale setting voor 18 plussers te verbeteren? Zo ja, wat dan?
36