Onderwerp Registratienummer Registratiecode Auteur Status
: : : : :
Eigen bijdrage (Wmo) en ouderbijdrage (Jeugdwet) AT14002135
*AT14002135* André Goudriaan Openbaar
Eigen bijdrage (Wmo) en ouderbijdrage (Jeugdwet) 1. Algemene informatie over eigen bijdrage Wmo en ouderbijdrage Jeugdwet
1.1 Wettelijk kader Wmo 2015 Uitgangspunt is dat maatschappelijke ondersteuning voor iedereen die daarvoor in aanmerking komt, beschikbaar moet zijn, ongeacht de hoogte van het inkomen en het vermogen. Het huidige beleid dat de gemeenten geen inkomenspolitiek mogen voeren door middel van het stellen van inkomens- en vermogensgrenzen wordt in de nieuwe Wmo voortgezet. Op grond van artikel 2.1.4. eerste en tweede lid van de Wmo 2015 kunnen gemeenten bepalen dat cliënten voor algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, en maatwerkvoorzieningen een bijdrage verschuldigd zijn. Dit geldt ook als er een persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Inmiddels is het concept Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 beschikbaar. Dit besluit wordt definitief nadat de Eerste Kamer de Wmo 2015 heeft aangenomen. Het besluit gaat het huidige Besluit maatschappelijke ondersteuning (Bmo) vervangen. De inhoud van het Uitvoeringsbesluit is grotendeels gelijk aan de inhoud van het Bmo en bevat de systematiek voor het vaststellen van de eigen bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening.
1.2 Wettelijk kader Jeugdwet Voor ondersteuning, hulp en zorg op grond van de Jeugdwet kunnen geen eigen bijdragen worden opgelegd. Er kan wel sprake zijn van ouderbijdrage in verband met de kosten van de aan een jeugdige geboden jeugdhulp, voor zover deze jeugdhulp verblijf buiten het gezin inhoudt, of als het gaat om de kosten van verblijf in een justitiële jeugdinrichting van een jeugdige. Er geldt geen bijdrageplicht bij adoptieplaatsing, bij ontneming van het gezag of bij een nooduithuisplaatsing. Bij jeugdhulp in het gedwongen kader kan alleen bij uithuisplaatsing een ouderbijdrage worden opgelegd. De gemeente heeft in deze gevallen geen beleidsvrijheid. Bij AMvB (Uitvoeringsbesluit Jeugdwet) worden regels vastgelegd over: • de hoogte van de ouderbijdrage • de termijn waarbinnen de verschuldigde ouderbijdrage moet zijn voldaan • de wijze van invordering van de ouderbijdrage, en • de overige uitzonderingsgronden voor het verschuldigd zijn van een ouderbijdrage. De ouderbijdrage is gebaseerd op het besparingsmotief: ouders van wie de kinderen buiten het gezin worden verzorgd, hebben minder kosten voor die kinderen. Deze ouderbijdrage is geen “eigen bijdrage”. Daarom houdt het CAK bij de anticumulatie geen rekening met de ouderbijdrage op grond van de Jeugdwet. Het CAK wordt met de inning van de ouderbijdrage belast. Nader onderzocht moet nog worden of de ouderbijdrage ook opgelegd kan worden bij verblijf op passende kinderopvang zonder overnachting.
1.3 Beleidsvrijheid gemeenten om eigen bijdragen op te leggen Het is aan gemeenten zelf om te bepalen of en voor welke voorzieningen er eigen bijdragen worden gevraagd van de burger. In de regio Nijmegen worden momenteel voor bijna alle individuele Wmovoorzieningen, voor zover dat wettelijk mogelijk is, eigen bijdragen opgelegd. De Wmo 2015 maakt een onderscheid tussen algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. Het is mogelijk om voor beide soorten van voorzieningen een bijdrage in de kosten te vragen. Maar de wijze waarop de bijdrage vastgesteld en geïnd wordt, verschilt voor deze voorzieningen.
1.4 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen Als gemeenten ervoor kiezen om een eigen bijdrage te vragen voor maatwerkvoorzieningen, moeten de gemeenten zich houden aan de landelijke regels die hiervoor vastgesteld worden in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. De vaststelling en inning van de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen in natura en voor voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget is verstrekt, gebeurt centraal door het CAK. Hiermee kan anticumulatie worden voorkomen. Het CAK doet dit nu ook al voor de huidige individuele Wmo-voorzieningen. De eigen bijdrage die wordt opgelegd is inkomens- en vermogensafhankelijk. De hoogte is afhankelijk van de leeftijd en de huishoudsamenstelling van de cliënt. Er is de nodige discussie geweest over de vraag of voor alle Wmo-voorzieningen een eigen bijdrage opgelegd mag worden. Voor jeugdigen mag alleen in het geval van een woonvoorziening een eigen bijdrage opgelegd worden. Op het moment van schrijven blijkt dat ook rolstoelen niet voor een eigen bijdrage in aanmerking komen. De situatie zoals die in de huidige Wmo al gold, wordt daarmee voortgezet. In de huidige situatie kan een inwoner zowel op grond van de AWBZ als de Wmo ondersteuning of zorg ontvangen. De eigen bijdrage Wmo gaat hierbij voor op de AWBZ, wat wil zeggen dat iemand eerst de eigen bijdrage Wmo betaalt. Met de nieuwe Wet langdurige zorg (Wlz) is het vanaf 2016 niet langer mogelijk om tegelijkertijd onder deze twee wettelijke regimes te vallen. Iemand valt onder de Wmo of onder Wlz. In de Wmo 2015 is bepaald dat iemand geen eigen bijdrage verschuldigd is als de echtgenoot een eigen bijdrage op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) verschuldigd is. Dit betekent dus dat iemand geen eigen bijdrage Wmo betaalt als de partner zorg op basis van de Wlz ontvangt en daarvoor al een eigen bijdrage opgelegd heeft gekregen. Gemeenten kunnen een eigen bijdrage opleggen zolang iemand van de voorziening gebruik maakt of een persoonsgebonden budget ontvangt, met als maximum de kostprijs van de voorziening. In de verordening dient de hoogte van de eigen bijdrage aangegeven te worden. Ook dient de kostprijs van een voorziening opgenomen te worden en de wijze waarop de kostprijs wordt berekend per voorziening.
1.5 Eigen bijdrage algemene voorzieningen Met betrekking tot de mogelijkheden voor het heffen van een bijdrage voor algemene voorzieningen wijzigt er niets ten opzichte van de huidige Wmo. Gemeenten blijven vrij bijdragen voor algemene voorzieningen te vragen en dit mag kostendekkend zijn. In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 95) staat hierover dat de regering gemeenten beleidsruimte geeft door hen de mogelijkheid te bieden om in de verordening te bepalen welke eigen bijdrage een cliënt verschuldigd is voor een algemene voorziening. Bij het bieden van deze beleidsruimte gaat de regering ervan uit dat gemeenten hier verstandig mee omgaan en voorzieningen, zoals laagdrempelige informatievoorziening uit zal sluiten van eigen bijdragen. Gemeenten hebben er zelf belang bij om een algemene voorziening (financieel) laagdrempelig te maken, zodat de druk op vaak duurdere maatwerkvoorzieningen wordt beperkt. De landelijke eigen bijdrageregeling is niet van toepassing op de algemene voorzieningen.
2
Ook de eigen bijdrage voor algemene voorzieningen mag niet inkomensafhankelijk worden gemaakt, omdat het niet de bedoeling is dat gemeenten inkomenspolitiek bedrijven. Wel kan er voor bepaalde doelgroepen een korting worden gegeven op de bijdrage voor een algemene voorziening. Denk aan een korting voor mensen met een inkomen op of rond het bijstandsniveau. Het beleid ten aanzien van bijdragen voor algemene voorzieningen moet ook vastgelegd worden in de verordening. Het CAK heeft geen rol bij de vaststelling en de inning van de eigen bijdrage voor algemene voorzieningen. Het CAK is aan het bekijken welke opties er zijn om in opdracht van gemeenten een eigen bijdrage vast te stellen en te innen voor deelnemers/cliënten van algemene voorzieningen. Gemeenten moeten dan aan het CAK doorgeven voor welke algemene voorzieningen zij een eigen bijdrage wil laten innen. Het voordeel van deze optie zou zijn dat mogelijk anticumulatie kan worden voorkomen. Zolang dit niet tot de mogelijkheden behoort zullen gemeenten of zelf de eigen bijdragen moeten vaststellen en innen of dit over moeten laten aan de uitvoerende instellingen. 1.6 Overgangsrecht Op grond van het overgangsrecht houden personen die AWBZ zorg ontvangen op 1 januari 2015, gedurende de looptijd van hun indicatiebesluit – maar uiterlijk tot 1 januari 2016 - jegens de gemeente recht op die zorg die aan het indicatiebesluit verbonden is, onder de condities die daarvoor onder de AWBZ van toepassing waren. Dit geldt ook voor de eigen bijdragen (MvT). Concreet houdt dit in dat de bijdrage die op grond van het Bijdragebesluit zorg verschuldigd is gedurende de looptijd van het indicatiebesluit verschuldigd blijft.
1.7 Vervallen 33% korting Wtcg Met het vervallen van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) op 1 januari 2015 vervalt de huidige korting van 33% op de berekende eigen bijdrage, de zgn Wtcg-korting. De decentralisatie van de Wtcg heeft gevolgen voor de eigen bijdrage die cliënten betalen: nu wordt vanuit de Wtcg 33% korting gegeven op de eigen bijdragen voor de Wmo en de AWBZ. Deze korting komt met ingang van 1 januari 2015 te vervallen. Overwogen kan worden om het vervallen van de Wtcg-korting deels te compenseren uit de Wtcg- en CER-middelen die overkomen naar de gemeenten.
1.8 Verschil tussen algemene en maatwerkvoorzieningen De in de verordening te maken keuze tussen algemene of maatwerkvoorzieningen is bepalend voor het type eigen bijdrage dat kan worden opgelegd. Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of en zo ja voor welke voorzieningen een eigen bijdrage geheven gaat worden. 1.9 Lokaal versus Regionaal In de regio is eerder bestuurlijk besloten dat het vormgeven van het eigen bijdragebeleid een lokale aangelegenheid is. Het is belangrijk om te realiseren dat gemeentelijke beleidskeuzen met betrekking tot het al dan niet opleggen van eigen bijdragen voor zogenoemde blok B-producten, de inzet van blok C-producten kan beïnvloeden. Blok B en blok C slaat op de indeling van producten die regionaal of lokaal ingekocht worden en regionaal of lokaal uitgevoerd worden (zie figuur 2 uit hoofdstuk 1). Als zorg uit blok B niet ingezet wordt, terwijl er wel ondersteuning nodig is, kan dit ertoe gaan leiden dat duurdere zorg uit blok C ingezet moet gaan worden. De verordeningen die later aan uw Raad worden voorgelegd, zullen zo veel mogelijk het product zijn van regionale afstemming, wat het ontstaan van beleidsverschillen echter niet uitsluit. Via monitoring zullen de gevolgen hiervan nauwlettend in de gaten gehouden worden. 1.10 Voor- en nadelen van het opleggen van een eigen bijdrage Voordelen van het heffen van een eigen bijdrage
3
•
•
•
•
Bij de omslag naar Eigen Kracht hoort ook het vergroten van het kostenbewustzijn van de burger en meer financiële verantwoordelijkheid voor diegenen die dat kunnen betalen. Hierbij past, net zoals nu ook het geval is in Wmo en AWBZ, het vragen van eigen bijdragen voor de ondersteuning vanuit de Wmo. De ervaring leert dat het heffen van eigen bijdragen de vraag kan remmen doordat burgers zelf een voorziening aanschaffen of ondersteuning regelen in plaats van deze bij de gemeente aan te vragen, kiezen voor een goedkopere oplossing of afzien van een voorziening voor incidenteel gebruik. Eigen bijdragen leveren inkomsten op voor gemeenten. Het definitieve AWBZ-budget zal exclusief eigen bijdrage beschikbaar komen. Als een gemeente ervoor kiest om geen of lagere eigen bijdragen te heffen dan heeft dit als consequentie dat er minder AWBZ-budget beschikbaar is. Zowel in de huidige Wmo als in de AWBZ worden al eigen bijdragen geheven. Burgers zijn hiermee al bekend.
Nadelen van het heffen van een eigen bijdrage • Het heffen van eigen bijdragen kan een financiële drempel zijn voor mensen met een laag inkomen. • Aan het opleggen van eigen bijdragen zijn uitvoeringskosten verbonden, zowel voor de gemeenten als voor de aanbieders. • Het opleggen van eigen bijdragen vergt communicatie met de klant. In het keukentafelgesprek dient aandacht te worden besteed aan de eigen bijdrage die eventueel is verschuldigd. Gemeenten moeten de aanvrager over de financiële gevolgen van een toekenning voorlichten, zodat de cliënt daarop zijn keuze kan baseren. Het CAK heeft een online rekenprogramma dat hierbij gebruikt kan worden. • Het heffen van een eigen bijdrage kan in bepaalde gevallen een cliënt brengen tot het weigeren van het ontvangen van zorg of ondersteuning. In uitzonderlijke gevallen werkt een eigen bijdrage dan contraproductief. Dit speelt vooral bij bemoeizorg.
1.11 Discussiepunt rondom thuisbegeleiding in een gezinssysteem Een belangrijk uitgangspunt bij de transitie is “één huishouden, één plan”. In situaties met een gezinsproblematiek kan het lastig zijn om in de lokale toegangspoort aan te geven voor wie de in te zetten ondersteuning of zorg nu bedoeld is (voor de ouder of voor het kind; in het eerste geval kan er wel een eigen bijdrage opgelegd worden, in het 2e geval niet). Dit probleem doet zich met name voor bij gezinnen waarin sprake is van thuisbegeleiding. Veelal betreft dit gezinnen met meervoudige problematiek. We streven ernaar om één begeleider per gezin te hebben in plaats van meerdere begeleiders. Dit heeft echter als consequentie dat het moeilijk te herleiden is of de zorg op het kind of juist op de ouder(s) gericht is. Het antwoord op die vraag bepaalt namelijk of een eigen bijdrage opgelegd kan en moet worden. Om dit probleem te voorkomen kan besloten worden dat bij thuisbegeleiding (individuele begeleiding) in een gezinssysteem waarbij sprake is van ondersteuning voor ouders en kinderen, geen eigen bijdrage opgelegd wordt. Voordelen van het niet opleggen van een eigen bijdrage in deze gevallen • Discussies over de vraag of er nu ondersteuning op basis van de Jeugdwet of Wmo verleend is, worden voorkomen (minder schotten tussen Jeugd en Wmo); • Dit past bij het zo veel mogelijk vanuit één plan benaderen van het hele gezin. • In de huidige Wmo wordt in het geval van deze vorm van thuisbegeleiding ook geen eigen bijdrage opgelegd. Nadelen • De financiële consequenties zijn nog niet in beeld gebracht. De verwachting is dat de aantallen beperkt zullen zijn. Bij één aanbieder hebben we nu 36 klanten voor thuisbegeleiding, waarvan een
4
deel echter geen kinderen heeft en het probleem tussen de afbakening Jeugd en Wmo geen rol speelt. Mogelijk zijn bij enkele andere aanbieders ook nog wat cliënten met deze vorm van begeleiding te vinden, maar de aantallen zijn naar verwachting beperkt;
2. Keuzemogelijkheden inzake het eigenbijdragebeleid
2.1 Financiële consequenties van de te maken keuze Om gefundeerd een beslissing te kunnen nemen inzake onderstaande keuzemogelijkheden is inzicht in de financiële gevolgen onontbeerlijk. Helaas is op het moment van schrijven onvoldoende informatie bekend om de financiële gevolgen van de diverse keuzes in beeld te brengen. De inrichting van de eigenbijdragesystematiek maakt het erg ingewikkeld om gefundeerd een doorrekening te kunnen maken. Zowel regionaal als lokaal wordt nog gewerkt aan een financiële doorrekening van deze keuzemogelijkheden. Op het moment van schrijven is daar echter nog geen informatie over beschikbaar en de gewenste duidelijkheid zal er 1 september naar verwachting ook nog niet zijn. 2.2 Vijf uitgangspunten rondom eigen bijdragen in de Wmo Uw raad wordt gevraagd om op de volgende uitgangspunten een zienswijze te formuleren: Uitgangspunt 1 We heffen bij alle maatwerkvoorzieningen een eigen bijdrage, tenzij het de volgende voorzieningen betreft: 1. vervoerspassen voor een collectief vervoerssysteem; 2. arbeidsmatige dagbesteding; 3. rolstoelen; 4. ondersteuning aan zorgmijders, zolang de situatie nog niet stabiel is; 5. individuele begeleiding in een gezinssysteem waarin de begeleiding gericht is op zowel de ouder als het kind. In de huidige Wmo wordt voor alle individuele voorzieningen (de Wmo 2015 noemt dit ‘maatwerkvoorzieningen’) een eigen bijdrage opgelegd, met uitzondering van de rolstoelen en de Wmo-pas voor de Stadsregiotaxi. Naar alle waarschijnlijkheid mag ook in de Wmo 2015 geen eigen bijdrage voor rolstoelen opgelegd worden. De uitzondering voor de Wmo-pas Stadsregiotaxi is gelegen in het feit dat het technisch gezien erg lastig is om een eigen bijdrage te heffen. Voor de reiziger zou een eigen bijdrage hier tot verwarring kunnen leiden, omdat de reiziger in de Stadsregiotaxi al een bijdrage per zone betaalt aan de chauffeur. Volgens bovengenoemd uitgangspunt zou ook bij arbeidsmatige dagbesteding geen eigen bijdrage opgelegd worden. De redenering hiervoor verloopt als volgt: nu valt arbeidsmatige dagbesteding onder begeleiding en wordt er een eigen bijdrage opgelegd. Het idee is om hiervoor vanaf 2015 als dit via het Werkbedrijf loopt, geen eigen bijdrage op te leggen. Het is gericht op dagbesteding in een werkomgeving waarbij cliënten naar vermogen arbeidsproductief zijn. Het is contraproductief om deze cliënten voor dat werk te laten betalen. Deelnemers aan arbeidsmatige dagbesteding leveren door hun activiteiten een bijdrage in de kosten. De situatie van zorgmijders vraagt de aandacht. Als in het geval van ondersteuning aan zorgmijders een eigen bijdrage opgelegd wordt, kan dit ertoe leiden dat de zorgmijder juist vanwege de financiële gevolgen hiervan afziet van de zorg of ondersteuning. Dat werkt contraproductief, omdat de situatie daarmee niet verbetert, terwijl juist geld en energie geïnvesteerd zijn om de noodzakelijke zorg of ondersteuning te leveren. Daarom behelst bovengenoemd uitgangspunt een uitzonderingsmogelijkheid voor zorgmijders. Zo lang de situatie niet stabiel is, wordt geen eigen bijdrage opgelegd. Als de situatie stabiel is en het gevaar van zorgmijding afgenomen is, wordt beoordeeld of de tijd rijp is voor het vanaf dat moment opleggen van een eigen bijdrage.
5
Het is de verwachting dat de uitzonderingsmogelijkheid voor zorgmijders niet zo vaak voor zal komen, omdat de omvang van deze groep beperkt is. Tot slot, zoals al beschreven in 2.1.12 is het mogelijk om een uitzondering te creëren voor individuele thuisbegeleiding in een gezinssysteem waarbij de ondersteuning zowel op de ouder als het kind gericht is. De argumentatie voor deze uitzonderingspositie staat hierboven al aangegeven. Uitgangspunt 2: We heffen niet bij alle algemene voorzieningen een eigen bijdrage De wetgever adviseert gemeenten om terughoudend om te gaan met het opleggen van een eigen bijdrage voor algemene voorzieningen. Algemene voorzieningen spelen onder andere een rol om een beroep op zwaardere zorg te voorkomen. Als door middel van een eigen bijdrage een drempel opgeworpen zou worden, betekent dit dat de drempel om gebruik te maken van de voorziening hoger wordt. Dit kan een nadelig effect hebben. Dit uitgangspunt om niet bij alle algemene voorzieningen een eigen bijdrage op te leggen betekent dat per voorziening bepaald wordt of een eigen bijdrage geheven wordt. Uw Raad kan deze bevoegdheid delegeren aan het college. De volgende indeling in algemene voorzieningen kan van pas komen bij het beoordelen of een cliënt een eigen bijdrage verschuldigd is: 1. Cliëntondersteuning; 2. Informatie en advies; 3. Inloopvoorzieningen; 4. Dagbesteding; 5. Overige voorzieningen, bijvoorbeeld maatschappelijk werk, De Stek, activiteiten van Stichting Perspectief. Bij dit uitgangspunt en de hierboven gegeven argumentatie past het om voor 1 tot en met 3 geen eigen bijdrage te heffen: het gaat hier namelijk om laagdrempelige voorzieningen die voor iedereen beschikbaar moeten zijn. Voor dagbesteding kan wel een eigen bijdrage gevraagd worden, net zoals dat nu ook al het geval is. Het is op dit punt goed om in het oog te houden dat er nog meer algemene voorzieningen zijn of kunnen komen. Daarom is een categorie ‘overig’ genoemd, waarbij per geval bekeken zal moeten worden of er een eigen bijdrage geheven wordt. Het vaststellen of een eigen bijdrage geheven wordt, is een bevoegdheid van uw Raad, maar kan gedelegeerd worden aan het college. Uitgangspunt 3: De eigen bijdrage voor een algemene voorziening is voor iedereen gelijk Wettelijk gezien mag de eigen bijdrage voor algemene voorziening niet inkomensafhankelijk zijn. Wel is het toegestaan om bepaalde doelgroepen korting te geven op de eigen bijdrage voor algemene voorzieningen. Bij de beoogde doelgroepen kan gedacht worden aan bijvoorbeeld uitkeringsgerechtigden. Dit uitgangspunt stelt echter dat de eigen bijdrage voor een algemene voorziening voor iedereen gelijk is. Diverse overwegingen zijn hierbij van belang: 1. Niet bij alle algemene voorzieningen wordt een eigen bijdrage geheven. Dat bevordert de toegankelijkheid van deze voorzieningen. Vanwege het feit dat niet bij alle algemene voorzieningen een eigen bijdrage opgelegd wordt, neemt de noodzaak tot differentiatie van doelgroepen af; 2. Het differentiëren van doelgroepen betekent dat de uitvoering van de eigen bijdrage lastig wordt. Als de aanbieder namelijk de partij is die deze eigen bijdrage int, betekent dit dat de aanbieder moet gaan beoordelen of iemand in aanmerking komt voor een korting op de eigen bijdrage. Dat is in de praktijk moeilijk uitvoerbaar. Daarom luidt het uitgangspunt dat iedereen evenveel moet betalen voor een eigen bijdrage in het geval van een algemene voorziening. In de verordening die aan uw Raad zal worden voorgelegd, is deze taak gedelegeerd aan het college. Het is dan aan het college om de uiteindelijke hoogte van deze bijdrage per voorziening vast te stellen, waarbij onder meer rekening gehouden wordt met de toegankelijkheid van de voorziening.
6
Uitgangspunt 4: we heffen een eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen conform de wettelijk toegestane maxima Het concept Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 bevat regels over de hoogte van de eigen bijdrage, de wijze waarop het inkomen en vermogen bij de vaststelling worden betrokken, de termijn waarbinnen de verschuldigde bijdrage moet zijn voldaan, de wijze van invordering, en de uitzonderingsgronden voor het verschuldigd zijn van een bijdrage. Deze regels moeten waarborgen dat in alle gemeenten een uniforme systematiek voor het vaststellen van inkomens- en vermogensafhankelijke bijdragen wordt gehanteerd. In het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 staan 3 parameters voor het vaststellen van de hoogte van de bijdrage in de kosten. De parameters zijn maxima. De gemeente heeft de vrijheid om deze parameters lager vast te stellen, waardoor er feitelijk lagere eigen bijdragen in de kosten worden geheven. Het gaat om de volgende parameters: 1. het maximale bedrag per periode van 4 weken voor mensen tot het startpunt van het inkomensafhankelijk deel ( €19,- per 4 weken voor alleenstaanden, €27,20 per 4 weken voor gehuwden, zijnde de maximale bedragen die gelden voor mensen met een inkomen tot ongeveer 120% van het sociale minimum): het is mogelijk om te bepalen dat mensen onder deze grens minder of geen eigen bijdrage betalen; 2. het startpunt van het inkomensafhankelijk deel (grensinkomens liggen nu tussen € 16.456,- voor alleenstaanden en € 22.957,- voor gehuwden): het is mogelijk om het grensinkomen te verhogen waardoor mensen pas bij een hoger inkomen de inkomensafhankelijke bijdrage gaan betalen. 3. het marginale tarief (nu maximaal 15% van het meerinkomen boven de grensinkomens): het is mogelijk om dit tarief lager vast te stellen dan 15% waardoor mensen minder eigen bijdrage betalen over hun meerinkomen. In Beuningen is het nu zo dat alle opgelegde eigen bijdragen geheven worden conform de wettelijk toegestane maxima. Dit uitgangspunt behelst een continuering van deze praktijk. Uitgangspunt 5: bij woningaanpassingen ten behoeve van kinderen onder de 18 jaar leggen we de ouders een eigen bijdrage op. De huidige Wmo stelt dat alleen een eigen bijdrage gevraagd kan worden als personen van 18 jaar of ouder maatschappelijke ondersteuning hebben gekregen. De Wmo 2015 creëert de mogelijkheid om aan ouders een eigen bijdrage op te leggen als de gemeente ten behoeve van hun kind een woningaanpassing verstrekt, ook al is de cliënt niet de ouder, maar het kind zelf. De wetgever acht het redelijk om ook in deze gevallen een eigen bijdrage te heffen in de kosten. Conform het algemene uitgangspunt dat bij maatwerkvoorzieningen een eigen bijdrage gevraagd wordt, is het uitgangspunt dat ook bij woningaanpassingen ten behoeve van kinderen onder de 18 jaar een eigen bijdrage gevraagd wordt. De kinderen hebben zelf in het algemeen geen inkomen, maar gezien de onderhoudsplicht van de ouders wordt het redelijk geacht om van hen een bijdrage in de kosten voor woningaanpassingen te vragen.
7