Een witte Ballade “Van dat waarover niet kan worden gesproken, moet men zwijgen” Tractatus Logico-philosophicus, Wittgenstein.
Kees Roorda maart 1999. ©
1
We zien een woonkamer. De woonkamer bestaat uit drie eilanden; een eetgedeelte, een keuken en een zitgedeelte. De inrichting ademt een onaangetaste atmosfeer uit. Alsof er nauwelijks in wordt geleefd. Het decor doet in zekere zin denken aan de schilderijen van de Amerikaanse schilder Edward Hopper. De vrouw is de vijftig gepasseerd, ze oogt jonger. In haar aderen ruist nog de vitaliteit van het leven. In haar gezicht de groeven van dit leven als wascostrepen. Ze heeft iets van een clown, een komische clown. Ze is chique gekleed. Een lange rok tot over haar knieën, een felkleurige blouse met daarop een gouden broche gespeld.
Hij is ouder. Het leven heeft hem opgebruikt, zin viriliteit heeft hem verlaten. In de schemering komt hij tot rust. Hij draagt een grijze pantalon, witte blouse met daarover een grijze spencer. Aan zijn voeten fluwelen pantoffels. Zijn gezicht heeft iets kindachtigs. Hij is zeer precies in zijn bewegingen.
Als de twee bewegen doen ze dit traag en geruisloos, alsof ze niet bestaan. Misschien zijn ze dood, misschien ook niet. In het stuk wordt niet gesproken. Het lijkt alsof de man en de vrouw niet meer in staat zijn tot spreken, alsof het spraakvermogen hen heeft verlaten. De gesproken teksten klinken vanaf een bandrecorder. Haar stem klinkt als een stiletto, zijn stem is zacht en rond. De voorstelling ontvouwd zich uit de stilte.
Het is van belang voor de spelers niet te spelen maar eenvoudig te bestaan.
2
De twee zitten aan de eettafel. Ze eten wat, drinken wat. Wanneer de theeketel begint te fluiten staat hij langzaam op, loopt naar het fornuis en draait het gas dicht.
De tekst begint.
Hij zet thee, loopt naar de bank, grist de afstandsbediening van de televisie en gaat zitten. Hij zet de televisie aan. Op de televisie horen we klanken van een Italiaanse film (Obsessione van Visconti).
Gedurende het stuk blijven deze handelingen van het leven doorgaan. Soms vallen ze samen met de tekst. Meestal niet.
3
ZIJ Je zei dat het beter was. Je zei dat het beter was. Zo. Je zei dat het niet uitmaakte. Dat het er niet meer toe deed. Ik denk dat je dat bedoelde. Niet? Gisterochtend zag ik je in de tuin. Wat zocht je daar toch? Je liep over het grint. Ik hoorde je en toen boog je voorover alsof je ging vallen. Je viel niet. Je knielde. Je knielde met je knieën op de grond. Moet je niet doen. Je weet hoeveel werk ik er van heb. Dat groen. Soms droom ik ervan. De dokter zegt dat het we lover gaat. Zoveel werk. Hij zegt ik heb te hard gewerkt. Dat zegt ie. Ik weet niet. Ze zeggen zoveel. De mensen. Ik ben er moe van. Moe! Ik kan niet meer denk ik dan. Maar dan gaat het wel weer.
HIJ Heb je daar wel eens bij stilgestaan?
4
Dezelfde straat, dezelfde bomen, hetzelfde smeedijzeren hekje. Hetzelfde, hetzelfde. Ik kan me niet voorstellen dat het ooit verandert. Kun jij dat wel? Dit uitzicht.
ZIJ In de stad. Heb een paar nieuwe dassen voor je gekocht. Hele mooie. Okergeel met van dat blauwe. Je favoriete kleur. Staat mooi bij je pak straks. Als je die aan wil tenminste.
HIJ Misschien dat de korst verandert, misschien dat.
ZIJ Zal wel niet.
HIJ Maar het binnenste blijft altijd hetzelfde. Wat is ze kalm. Stilte. Rust. Dat blijft altijd hetzelfde. Toch?
ZIJ Ik weet niet.
5
Ik zou het niet weten. Echt niet.
HIJ Hoor je de muziek? ZIJ De hemel?
HIJ Ik voel de zee, die op ons inrolt. Witte golven.
ZIJ Ach, kom.
HIJ En dan zit ik in mijn blootje in het zand. En jij op mijn buik. Wanneer was dat? Civitaveccia? Klinkt ook een beetje als muziek. Hoor je dat? ZIJ Ik? Hoe kun je dat nou weten? … Op de terugweg toch stiekem in de kerk gekeken. Ben even wezen zitten voor het altaar. Als je eens wist hoeveel mensenkinderen daar gedoopt zijn! Onvoorstelbaar. Ik heb gebeden. Ja, onvoorstelbaar vind je niet?
6
HIJ Ze hoort niet meer. Allang niet meer.
ZIJ Moet je niet doen hoor, dat gedoe op je knieën. Is nergens voor nodig. HIJ Op de reis die we niet maakten was zij zoekende naar de kruk in mij die ik niet was en ook niet wenste te zijn voor haar.
ZIJ Is nergens voor nodig.
HIJ Dus vluchtten we voor de stilte die haar opensneed en namen de eerste trein naar de regen. Civitaveccia, Geneve . Onze eerste reis. De opwinding in je jonge kindgezicht. Ik die de held speelde. Kolossale nachten in een te duur hotel.
ZIJ Zal ik een plaatje draaien van ons?
HIJ Civitaveccia. Ik droom ervan laat mij nou even.
ZIJ
7
Of een orkestje zou ook leuk wezen. Ja dat zou wel leuk wezen met wat violen erbij, een piano. Of een koor dat echt gaat zingen. Dat zou pas mooi zijn: Gezang.
HIJ Ze zegt ik ben stil de laatste tijd. Ze zegt ik ben veranderd. Ze zegt er is genoeg te doen. Ze zegt niets te weten. Waarom weet ik dan nog minder?
ZIJ Ik ga dood. Waarom ik? Niks zieligs. Niks geen treurig doen. Daar hou ik niet van.
HIJ Ze kijkt naar me. Waarom kijkt ze naar me? Waarom lach ik naar je? Waarom die versteende lach?
ZIJ Viel ik meteen op, z'n tanden. Als een rots. Of zeg je blok?
HIJ Of is het blik? Versteende blik.
8
Terugblik. Denkt zij ook aan?
ZIJ Ik zou wel in de hemel willen, daar niet van, ik zou dat best wel willen. Maar zeker weten doe je het niet.
HIJ Nee. We moeten het gras maaien. Het groeit zo snel de laatste tijd. Straks als het droog wordt komt de machine er niet doorheen. Zo groeit het.
ZIJ De kaarten zijn al uitgezocht. Ik heb ze hier ergens liggen waar lagen ze nou?
HIJ Ik zal het gras maaien. Onkruid wieden. Dan.
ZIJ Deftige kaarten met een figuurtje onder een boom te slapen, dat ben ik dan, dat figuurtje, dat slapen. Dood. HIJ En het terras zal ik aanleggen.
9
De stenen heb ik er al uitgezocht. Dan leg ik een barbecue aan. Als het zomer wordt. Dan kunnen we met vrienden eten.
ZIJ Wie zal er komen? Zij niet. Ze kunnen niet komen, Ze moeten eerst hun vakantie afmaken. Wat vind jij daar nou van? HIJ Als het zomer wordt.
ZIJ Afmaken.
HIJ Dan geven we een feest. Ik zal mij onderhouden met wat vrienden. Ik zal de grappen maken hier en daar. En jij hebt hapjes klaargemaakt. Kaas en lampionnen. Desnoods dansen we. Nadat we hebben gedronken. Natuurlijk ik niet. Nee. Nee, de drank ligt niet onder de dekens van het logeerbed. Nee. In de droogtrommel. Heb je daar nog niet gekeken?
10
ZIJ Ik wil je graag zeggen, van alles zeggen, dat als ik er niet meer ben, ik op je zal wachten. Maar niet jou verwacht.
HIJ Ik denk dat ze aan me denkt. Is dat zo?
ZIJ Snap je dat?
HIJ Of is ze me vergeten? Ben je me vergeten? Toen we de afslag namen naar Geneve en er iets in me brak. En jij besloot bij mij te blijven omdat je zo'n bang vogeltje was, dat naar alles pikte, vooral jezelf. Tot je huid zo open lag, dat je je gewonnen gaf aan de enige aan wie jij je hebt gegeven. Daar gaf jij je weg en ik heb je nooit meer teruggekregen. Civitaveccia, amore?
ZIJ Ik weet dat hij naar de hoeren gaat, dat weet ik al heel lang. En het kan me niets schelen. Het kan me niets meer schelen. Ik weet dat hij naar me zoeken zal. In die lijven, verbeten maar uitdrukkingsloos.
11
Zoals hij nu naar me kijkt.
HIJ De ergste angst is wel vergeten te worden, dat is wel het ergste. Zoals wij vergeten zijn te spreken. Ik wil..
ZIJ Je zal naar me zoeken.
HIJ Nee. ZIJ Dan. HIJ Nog niet. Gisternacht.
ZIJ Ik droomde ervan.
HIJ Voelde je dat? Als dat plaatje, op school. Beestjes. Egeltjes.
ZIJ Gisternacht.
HIJ
12
Het beestje is dood. Ik wil dat je naast me komt liggen. Ik ben bang. Voor haar. Voor ons. Dat het niets meer is en ook niet meer wordt. Beestjes.
ZIJ Ik kuste hem wakker op zin ogen.
HIJ Koud. Zal ik je handen wrijven?
ZIJ Ergens op een strand. HIJ Hoelang wachten we? Waarop, waarom? Op wie? Dit uitzicht. Wachtte ik daarop? Op haar?
ZIJ Was dat Civitaveccia? Dat strand?
HIJ Wit is de muziek die ik haar voorspeel. Lege noten van twijfel. Jij was kordaat.
13
ZIJ Ik weet niet of ik goed geweest ben.
HIJ Of nee, helder. Bovenbewust.
ZIJ Voor hem, bedoel ik.
HIJ Is dat de pijn die in je sliep, om je van binnen uit te vreten? En waarom zag ik dat niet?
ZIJ Ik weet niet of hij goed voor mij geweest is. Ik weet niet of ik hier zou blijven. Bij hem. Als is niet is maar was.
HIJ Waarom zag ik niet hoe jij de trappen afsloop en voor wraakgodin speelde, om mij te straffen voor mijn ongevoeligheid.
ZIJ Als is niet is maar was.
HIJ
14
Hoe je deed alsof ik niet bestond. En hoe je ijlen veinsde en verzuchtte te bezwijken onder de last van kinderen die jij nooit bezat en die ik jou niet kon geven.
Verwijt je me dat? Nog steeds?
ZIJ Misschien.
HIJ Hoe je MOORD in een deur kerfde, toen ik je bedroog met de ander die niet bestond maar wel in je achterdochtige waanzin.
ZIJ Misschien ook niet. HIJ Hoe je van blijdschap huilde, omdat ik je vergaf en telkens moest vergeven. En vergeef.
ZIJ Hoe hij nu kijkt: Vroom. Een heilige.
HIJ Hoe je daarna een 'incident' begon met Hem. En ik moest horen hoe Hij je proefde, hoe Hij je aanraakte, hoe Hij je bezat.
15
En daarop verliet voor de nieuwe die Hem zijn kinderen schonk. De kinderen die ik nooit zal verwekken. Bij jou.
ZIJ Ik weet niet wat ik in hem bewonder. Ingetogen, dat stijve misschien. Als hij de boterhammen smeert om naar het werk te gaan. Zo netjes. Alsof de tafel geen gewone tafel is maar een snij tafel, onze keuken een abattoir. Het meeste hou ik van z'n gebreken. Z'n drankzucht. Z'n bevende handen. Het boekhoudertje;hoe je dat licht uitdoet als we.. Dat is lang geleden. Lang? Geleden?
HIJ De muziek is verder dan daarstraks. Alsof ze spelen voor iemand anders.
ZIJ Stilte:
HIJ Ze huilt. Van armoede.
ZIJ Crematorium van tijd.
16
HIJ Glas. Helder. Hard.
ZIJ Dat zal ik missen.
HIJ Laat.
ZIJ Gebreken.
HIJ Later.
ZIJ Dan.
HIJ Te laat?
Civitaveccia. Wat waren we jong. Jij die besloot niet meer te leven als daarvoor; alleen, onbegrepen, zonder hoop. En mij verkoos je terug te geven wat je verloren was: bestaansrecht. ZIJ Ik wil er zelf over beslissen. Als het zover is.
17
HIJ Ik weet niet of ik daarin geslaagd ben, of ik gefaald heb.
ZIJ Een spuitje of zijn het pillen vandaag de dag?
HIJ Ik was verliefd. Mijn God, wat was ik verliefd.
ZIJ Vandaag de dag.
HIJ We spraken niet. Toen al niet.
ZIJ Dat mag je niet vergeten, weet je dat?
HIJ In de nachten smolten onze poriën alle gesprekken aaneen die we niet voerden; eindeloze, radeloze aanrakingen. Grensverkenningen.
ZIJ Je mag me niet vergeten.
HIJ Ik had kunnen omkeren.
18
ZIJ Doe je dat?
HIJ Me omdraaien en weglopen. De slome middag in. Scheen de zon? Toen zij daar met gekruiste benen zat, gebogen over een landkaart met een ijsco in haar hand? Had ik me moeten afwenden, toen ze naar het station vroeg om te vertrekken naar Geneve?
ZIJ Al die gedachten, al die vlekken
HIJ Scheen de zon?
ZIJ In ons.
HIJ Had ik moeten omkeren? Toen jij besloot bij mij te blijven om me niet meer kwijt te raken.
ZIJ Hij trekt weer met z'n mond naar beneden. Dat moet hij niet doen, dat maakt hem zo lelijk. Ik walg ervan.
HIJ
19
Vandaag kwam de postbode met een brief voor jou. Van Hem.
ZIJ Hij wilde aan zee wonen. Een huis bouwen. Een paard kopen. Vissen. Een roman schrijven.
HIJ Ik wil dat het niet zo is.
ZIJ Hij dacht dat oceaanwinden redding brachten en leven in zin hoofd zou waaien; in dat beschutte sterfhuis. Je dacht dat ik voor vrouwtje Piggelmee zou spelen, wachtend op de goudvis die komt. En telkens zou ik een wens doen en alles zou uitkomen en nooit zou dat genoeg zijn.
HIJ Je ogen kijken naar buiten maar staan op binnen. Zo schilder je ook.
ZIJ Dit leven, een pispot En ik was zijn vrouwtje Piggelmee.
HIJ Schilder je nog? Aquarellen. Vreemde lege landschappen die ik niet begrijp.
20
Zij ook niet vermoedelijk Ik vind ze niet mooi. Die schilderijen. Heb ze nooit mooi gevonden ook. Maanlandschappen, zoiets. Geknoei. Verkoopt wel ja. Verkoopt goed.
ZIJ Al die beloftes.
HIJ Troep.
ZIJ Van jou.
HIJ Ik zal ze weer inlijsten. Het glas snijden.
ZIJ Al die wensen.
HIJ Ze ophangen.
ZIJ Van mij.
HIJ Ik zal ze laten hangen.
21
Geen twijfels nee. In de gang denk ik. Of in de slaapkamer. Een landschap. Of misschien die vogel op de rots met de pootjes omhoog: Stijf. Die vogel die je vond in Oostenrijk. Een Parkietje. Die je meenam in de auto. Het stonk zo!
Ja ik lach nu. Nou en.
ZIJ Soms wil ik naar binnen kruipen, voelen hoe dat voelt z'n kerker. Dan zou ik hem besturen, mij doen aanraken, van binnen, mezelf beminnen, verkrachten, een kind verwekken. Het masker afleggen, dit verval bezweren en onze gezichten tonen zoals we zijn: oud, bedorven al als een homp oud vlees.
Zijn dat jouw vliegen nu ik naar binnenkruip?
HIJ Wat schreef Hij? Over liefde? Vanzelfsprekendheden.
ZIJ Gebrom?
22
23
HIJ Gezwets. Wat weet Hij ervan. De liefde.
ZIJ Schuldbekentenissen?
HIJ Ik wil het gras maaien en de tuin zaaien, zodat we op het terras kunnen zitten. Tussen de bloemen.
ZIJ Van vrouwtje Piggelmee?
HIJ En jij die aan een glas zoete witte wijn nipt of met een vriendin praat en daarbij lacht. Ik wil je horen lachen. En ik wil dat de buren daarbij jaloers en nieuwsziek om het hoekje kijken. Ik wil dat dit afschuwelijke uitzicht niet verandert.
De zee is wit. Ze woekert in deze nacht. Ik voel het. Zoveel kilometers heeft ze afgelegd, om ons te balsemen. Luister maar.
ZIJ Gisterochtend. Hij knielde in het gras om te bidden.
24
Ik wilde dat hij bad voor mij.
HIJ Schrik je daarvan?
ZIJ Hij zal naar me zoeken. Maar ik verwacht hem niet.
HIJ Balsemen. Wit. Kalm. Rust.
Mijn handen trillen. Heb ik teveel gedronken?
ZIJ Z’n handen beven. Hij drinkt teveel.
HIJ Ik zou niet meer drinken.
ZIJ Geeft niet.
HIJ Had ik beloofd.
ZIJ
25
Is niet erg.
HIJ Ik heb wel meer beloofd. Zij ook.
ZIJ Ik rook toch ook.
HIJ Geeft niet.
ZIJ Rookgordijnen.
HIJ Ik kan je amper zien in dit licht dat geen licht is maar afwezigheid van licht.
Ze kijkt. Naar mij? De vreemdeling die zich prijs geeft: Bevende handen, alcohol, verraad.
ZIJ Een reiger? Daar in de tuin, bij de vijver.
HIJ
26
Waarom staat ze op loopt ze naar het raam? Er is niets te zien buiten.
27
ZIJ Een reiger! Hij kijkt naar mij.
HIJ Er is niets te doen, buiten. Het regent. Is het al ochtend?
ZIJ Roerloos alsof hij iets wil zeggen.
HIJ Je bent mooi in het raam; Stil -leven.
ZIJ Hij fluistert door z’n snavel. Liefkozingen; hij noemt me bij mijn meisjesnaam. Wat? Ik versta hem niet! Wat wil hij zeggen?
HIJ Ik sta naast je voor het raam, wil m’n hoofd even tegen jouw hoofd drukken als dat mag.
ZIJ Wat wil hij zeggen?
HIJ Mag dat?
28
29
ZIJ Kom dan zal ik
HIJ Het koord tussen ons
ZIJ Strelen
HIJ Een lont.
ZIJ Aanraken Warm houden.
HIJ Je staat voor het raam in het restaurant waar wij altijd komen. Je wipt heen en weer op je linkerbeen en dan weer op je rechterbeen. Je tuurt. Ik zie je. Je staart. Je ziet niet mij. Je ziet weer naar binnen. Ik wuif.
ZIJ Kom.
HIJ
30
Ik sta voor je. Je gezicht is vlekkerig van ergernis. Ik ga naar binnen. De klapdeur zwaait open. Nog staar je naar buiten. Ik tik op je rug. Je schrikt. Deinst achteruit.
ZIJ Kom.
HIJ De dokter? Weet je het dan? Weet je het al? Wie heeft je dat verteld? Wie heeft je het verteld? Weet je alles? Wat weet je? Van wie weet je dat?
ZIJ Aaien. Aanraken. Dichtschroeien. Oplossen.
HIJ Vorige week. Ze weet niets besluit ik.
Een reiger! ZIJ Hij ziet de reiger.
31
HIJ Verdomd, een reiger! Daar! Mijn God! ZIJ De zilveren reiger. HIJ Hier in de stad! ZIJ Je denkt,
HIJ Rare beesten.
ZIJ wat zou hij denken?
HIJ Zo armoedig. Botten en veren, Reigers.
ZIJ Je denkt,
HIJ Schijten alles onder. Ze kijkt naar ons.
ZIJ Aan wie zou hij denken?
HIJ Verwaand, vind je niet?
32
ZIJ Je denkt,
HIJ Ze denkt wat doen die twee zo middenin in de nacht? Wat doen die twee daar voor het raam? Wat doen die twee, wat zijn dat voor vreemde wezens?
ZIJ Zo veel.
HIJ Is dat je schouder zacht tegen mij? Ze merkt het niet. De reiger heeft haar verslonden. Geobsedeerd, geabsorbeerd. Voor weer een schilderij?
ZIJ In de krant brak een oorlog uit vannacht. Op t.v. brak een oorlog uit vannacht. Ik denk: dat zal ik niet meer meemaken; het einde. Deze oorlog.
HIJ Waarom kuste ze me niet op mijn voorhoofd, zoals ze doet, als ze van mij af wil zijn.
ZIJ
33
Je moet je beter inpakken, isoleren. Straks vat je nog kou. Waarom trekt hij geen vest aan, of z'n fluwelen pantoffels? Heb je de deur op het nachtslot gedaan? Heeft hij de hond wel eten gegeven? Isoleren. Je moet jezelf isoleren, bewapenen tegen buitenaf. De televisie uitzetten, kranten dichtslaan. De verjaarskalender doorstrepen. Een advertentie in de krant. Mijn meisjesnaam? Weet hij die nog?
HIJ Zilver en blauw is ze maar het zal wel weer grijs worden. Je akelige aquarellen.
ZIJ Weet je nog?
HIJ Nu is ze weg. Het vogeltje is gevlogen. Jammer nou.
ZIJ Civitaveccia.
HIJ Wat vindt Hij ervan, je schilderijen?
34
ZIJ Het strand.
HIJ Relikwieën van verdampte liefde.
ZIJ Het badhokje. Onhandig. Onwennig.
HIJ Snijdt Hij zich aan het glas? Of ben ik nu kinderachtig? Ja, ik ben kinderachtig.
ZIJ Je was mooi toen. Maar anders.
HIJ Ik heb haar niet begrepen. Wilde haar niet begrijpen. Op de reis die we niet maakten was ik de afgestroopte huid om haar te behoeden voor buitenaf.
ZIJ De dokter zegt nog maar een paar maanden. Ik moet er niet teveel aan denken, zegt ie. Hij zegt wel meer de dokter.
35
Mensen zeggen zoveel. Ik ben er moe van. Zo moe.
HIJ Ik loop door ons huis ontheemd, ontveld.
ZIJ Moe!
HIJ In de kamer van de flessen en de pornoboekjes, wat zij niet weet. Je slaapt. Ik hoor je door de muren. Ik smoor het beetje zaad dat mij nog rest in een kussen.
ZIJ Er brak een oorlog uit vannacht. Ik zag moeders met hun kinderen hinkelen. Mensenkinderen bij een altaar. Dezelfde kinderen die ik je niet gaf.
HIJ Een droom?
ZIJ Verminkte nacht.
HIJ
36
Ik loop op straat langs de Menorahkerk, die geel en leeg staat. Mijn ouders in de harde grenen banken zingen een psalm. Waarom? Ik loop voorbij het Shellstation, het langgerekte korenveld door, langs de manege, - We zouden weer eens paardrijden moeten, het modderige Thalenparkje, de nieuwe winkelstraat in. De Koperen Bel zit vol met gasten. Ze glimlachen. Naar mij? Ik ren verder, scheur mijn blouse open aan een struik. Een strik. Een val! Ik lig naast waar jij ligt. Ik vraag waarom? Je zegt..
ZIJ Aanvaarden
HIJ Ik zie ons liggen. Zand. Civitaveccia? Ik vraag waarom? Je zegt..
ZIJ
37
Aanvaarden.
HIJ Je kust mijn lippen, “stil maar”.
ZIJ Niet meer vragen.
HIJ Ik vraag wat niet te vragen? Je fluistert aanvaarden. Je kust mijn oogleden dicht. Eerst de ene en dan zwart. Ik val in een droom, een oneindige droom, een vergeten visioen. Dan draai ik me om. Naar jou.
ZIJ De laatste tijd had ik je al in de steek gelaten, had ik je al verlaten. Jouw vrouwtje Piggelmee ontpopte zich tot helleveeg. Ik kookte niet meer goed voor je, was nauwelijks aanspreekbaar ook. Heeft hij dat gemerkt? Heb je dat geproefd? Maar iedere keer als ik in de stalen snelkookpan de aardappelen en spruitjes gaarde zag ik die pispot op het vuur staan. De pispot van vrouwtje Piggelmee. Begrijp je dat? En dan droomde ik kleurloos in retrospectief. Tot ik wakker schrok van het sissen van mijn tranen op de deksel van de snelkookpan. Zoiets kan toch niet goed zijn dacht ik! Zoiets kan toch niet waar zijn, dacht ik!
38
En dan rende ik naar boven. naar de spiegel in de badkamer. En ik streelde me in mijn gezicht; het gezicht dat niet langer mijn gezicht was maar het gezicht van een oude vrouw. Vervallen, stervend, introspectief. Ik waste mezelf maar voelde niet het koude .water stromen langs mijn wangen, mijn hals, mijn mond, mijn ogen. Ik waste mezelf maar voelde het water niet! Ik vloekte en smeet het flesje Old Spice tegen de tegels. Ik vloekte en vloekte! Tot ik jouw overslaande stem hoorde. Van paniek klonk je als een jongen. De jongen die ik in zo'n lange tijd niet gehoord had. En daar stond je dan radeloos, erbarmelijk met een emmertje de keukenbrand te blussen, van tweede kerstdag negentienachtennegentig. Ik zal je dit ooit zeggen. Tweede kerstdag negentienachtennegentig.
HIJ Waarom sta je nog in het raam te wachten op de reiger die toch niet meer komt? Een zee tussen haar en mij,
ZIJ Bekennen
HIJ Een muur.
ZIJ Glas.
39
Hard.
HIJ Ik weet niet meer hoe jij mij noemde? In de telefooncel, daar, ergens. We waren dronken -ja beide. Hoe noemde je me toen?
ZIJ Civitaveccia.
HIJ Hoe noemde je mij, toen we in de telefooncel schuilden en flessen wijn aan onze mond zetten en zo de wereld uitlachten?
ZIJ De dans
HIJ Hoe noemde je me? Toen we op blote voeten door die verdronken nacht spurtten. En ons warmden in een lauw bad omdat we de geiser waren vergeten aan te zetten?
ZIJ Die niet meer eindigde.
HIJ Hoe noemde je me? Toen je die ochtend met een taxi vertrok.
40
Je ogen wazig maar lucide als glas. Hoe noemde je me? En hoe noem je me nu?
ZIJ Ben je dat alweer vergeten?
HIJ Of waren het de hoeren op de stoep voor de bioscoop die mij 'het boekhoudertje' noemden? De hoeren met hun wiebelende paraplus, de leggings, de roddels, gegiechel als ik weer eens 'naar buiten' moest. Ik weet niet of ik naar de hoeren zal als zij er niet meer is. Het lijkt me een lachwekkende vertoning.
De muziek is opgehouden met te spelen. Nu horen we alleen onszelf nog maar.
ZIJ Hij zal op me wachten. Dan. Ooit zul je op me wachten en zien wij elkaar. Bij Civitaveccia. Aan het strand.
HIJ Ze telt de nacht af, terwijl de ochtend al aan onze voeten ligt. Het donker heeft gaten gebrand in ons tapijtje van herinnering.
41
ZIJ En wij zullen zwijgen als in een witte ballade.
HIJ Ik zie de contouren van het smeedijzeren hek om onze tuin en de zee is gaan liggen in het gras. Het strand van Civitaveccia is zo vroeg nog verlaten.
ZIJ Ik zal je kussen.
HIJ Een enkele meeuw misschien rijt de stilte aan stukken. Straks zal de eerste toerist zijn badlaken uitslaan en dat bedekken de verte waar ik haar ooit vond. Ons bankje zal bezet worden door twee nieuwe geliefden. En op het station staan reizigers keurig en saai te wachten op de trein die niet meer komt en ook niet meer vertrekt als toen.
Zij In de vroegte.
Hij En al snel zal het lijken alsof we niet bestonden. Alsof er geen geschiedenis is. Alsof wij enkel in de begrensdheid van onze tijdelijkheid bestonden;
42
ZIJ Omarmen in het zand.
HIJ Als een vaag litteken, een onbetekenend spoor voor degene die niet kunnen weten wie jij was of wie wij waren.
ZIJ Omvallen.
HIJ Kom, laten we naar boven gaan en de dag verslapen. Laten we het beestje in ons wakker maken, kom. Kom, de ochtend ligt aan onze voeten en wil gewekt worden i uit haar ongereptheid. Kom, ik wil de verminking uit je gezicht kussen.
ZIJ Van begeerte.
HIJ Kom ik wil met jou dit landschap zijn, deze woestijn, dit uitzicht, wat maar niet verandert. Kom ik zal je naar ons bruidsbed slepen en de wollen dekens over ons heen trekken, een nieuwe nacht bouwen en opnieuw verdwalen.
ZIJ Daar vinden wij elkaar.
43
HIJ Ik zal je naam balsemen, ik zal zeggen dat er geen leugen is.
ZIJ Omstrengeld.
HIJ Behalve de leugen die onzichtbaar vanuit het donker loert: de schaduw van de dag.
ZIJ Ontkleed.
HIJ En jij zal aan mij vragen of ik het kan aanvaarden, en nee, ik zal niet meer vragen, ik zal antwoorden nu.
ZIJ Omsingeld.
HIJ Ik zal zeggen dat het niet uitmaakt. Dat het er niet meer toe doet. Dat het beter zo is, beter zo. En dan zal ik je zeggen Ik verwijt je niets. Nooit. Niets.
ZIJ Ontveld.
44
HIJ Glas Helder Zwart.
BLACK OUT.
Kees Roorda maart 1999. ©
45