Zwolle, 27-11-2001. Gelijkwaardigheid en brandbeveiligingsconcepten Wat niet kan dat moet nog uitgevonden worden De volgende calamiteit staat voor de deur !!!!!. De veiligheid van gebruikers van een object (gebouw of wat dan ook) hangt af van de optelsom van drie elementen, namelijk: • De preventieve kwaliteit van het gebouw of het object • het gebruik ervan • de inzetmogelijkheden van de hulpdiensten. De preventieve kwaliteit van een gebouw of bouwwerk wordt grotendeels bepaald door de bouwvoorschriften, welke zijn gebaseerd op de Woningwet van 1991. Bekend zijn natuurlijk het Bouwbesluit met de bijbehorende Ministeriele Regelingen, de Bouwverordening en de nodige normen waarnaar in de bouwregels wordt verwezen. Na de calamiteiten in Enschede maar vooral in Voldendam zijn de gebruiksvergunningen sterk in de belangstelling gekomen. De basis daarvoor is gelegen in de Bouwverordening. Ook hierover behoef ik niet zo ver uit te weiden, ik veronderstel dat dit bij ieder bekend is. Zeker ook met het oog op het onderwerp, de gelijkwaardigheid en de brandbeveiligingsconcepten, wil ik hier bij mijn inleiding even stilstaan bij de inzetmogelijkheden van de brandweer. Op grond van de Brandweerwet 1984 moet elke gemeente over een brandweerorganisatie beschikken, die is belast met de wettelijke taken op het gebied van de brandbestrijding en redding, de technische hulpverlening en de rampenbestrijding. De vereiste slagkracht, in casu de omvang van de brandweer, is niet bij wet bepaald. Dit moet door de gemeenteraad bij verordening geregeld worden. Uitgangspunt voor de sterkte van de brandweer is een systeem van zogenaamde zorgnormen. Op grond van het globale risico dat volgens een analyse voor alle gebouwen in de gemeente wordt bepaald, kan de vereiste omvang van de eerste uitruk van de brandweerorganisatie bepaald worden. Het gaat daarbij om het aantal voertuigen en de tijd waarop deze ter plaatse moeten arriveren nadat een melding is binnengekomen bij de alarmcentrale. De locatie van de brandweerkazerne speelt daarbij natuurlijk een rol. Grote steden beschikken altijd over meerdere kazernes van waaruit veelal beroepsploegen de eerste uitruk waarborgen. Kleinere steden doen het vaak met een combinatie van vrijwilligers en beroepskrachten met meerdere uitrukpunten. Kleine plaatsen hebben bijna altijd een vrijwillig korps met slechts een uitrukpost. Grote steden hebben daarmee het voordeel dat er bij een incident vaak vanuit meerdere posten tegelijk en snel kan worden uitgerukt waardoor de slagkracht die snel ter plaatse komt, (aanzienlijk) groter is dan in kleinere steden of kleinere plaatsen. Relatie repressie en preventie in de bouwregels: Er bestaat een relatie tussen de inzetmogelijkheden van de brandweer en de eisen zoals die in de bouwregelgeving zijn geformuleerd. Er bestaat zoiets als wat ik een 15-minutenregeling zou willen noemen. • Elke brand wordt binnen 15 minuten ontdekt, waarna intern en extern wordt gealarmeerd. • Aanwezigen hebben 15 minuten de tijd om zelfstandig op veilige wijze het pand te verlaten vanaf het moment van interne alarmering. • De brandweer is uiterlijk 15 minuten na melding ter plaatse aanwezig en start met de inzet welke primair op redding is gericht en vervolgens op het beheersbaar maken van de brand. • Uiterlijk 60 minuten na het ontstaan van de brand moet de brandweer "brandmeester" zijn, dus de brand beheersbaar gemaakt hebben. Bovenstaande tijdsfactoren zijn in de bouwvoorschriften te herkennen als rookcompartimenten met een Weerstand tegen Rook Doorgang (WRD) van 30 minuten ten behoeve van het zelfstandig
vluchten door aanwezigen, brandcompartimenten met een Weerstand tegen Brand Doorslag en Brand Overslag (WBDBO) van 60 minuten, waarna de brandweer "brandmeester" moet zijn, enz. Hoe ontstaat een ramp? Soms doet zich een ramp voor doordat er een specifieke gebeurtenis plaatsvindt, die direct grote gevolgen heeft. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan een explosie of iets dergelijks. Vaker echter zijn rampen het gevolg aan het achtereenvolgens falen van relatief kleine beveiligingsaspecten. Zoals het geval was in Volendam. Brandgevaarlijke versiering op geringe hoogte, bijzondere ontstekingsbron in de vorm van meerdere kerststerretjes die tegelijk werden aangestoken, brandonveilige kleding van de aanwezigen, overbevolkte ruimte, gebrek aan vluchtwegen en mogelijk nog diverse andere factoren. In alle gevallen geldt echter dat de gevolgen van een calamiteit afhankelijk zijn van de aard van het incident, de locatie, omgevingsfactoren, het weer en de aard en de hoeveelheid van de aanwezigen én niet in het minst van het goede functioneren van fysieke en organisatorische veiligheidsmaatregelen. Integrale veiligheid De laatste jaren wordt er op allerlei vlak gesproken en gepubliceerd over het begrip integrale veiligheid. De meest bekende benadering is die waarbij binnen de integrale veiligheid vijf schakels in een keten worden onderscheiden: • pro-actie, gericht op het wegnemen van structurele oorzaken van onveiligheid, • preventie, gericht op het voorkomen of beperken van directe oorzaken van onveiligheid, • preparatie, omvat de daadwerkelijke voorbereiding op te nemen acties bij inbreuke op de veiligheid, • repressie, ofwel de daadwerkelijke bestrijding van inbreuken op de veiligheid, en • nazorg, waaronder alle maatregelen worden begrepen die nodig zijn om terug te keren tot een "normale" situatie. Een veel minder bekende benadering is die, waarbij er integraal naar veiligheid wordt gekeken vanuit de verschillende vormen waarin de (on-) veiligheid zich kan manifesteren. Terreinen waar we het dan over hebben zijn criminaliteit, sociale veiligheid, verkeer en vervoer, brandveiligheid, gezondheid, leefbaarheid en dergelijke. Deze integrale benadering van de problematiek kom je echter nog maar zelden tegen. Gelijkwaardigheid en brandbeveiligingsconcepten: Het Bouwbesluit kent de mogelijkheid van gelijkwaardige oplossingen. Het is aan de aanvrager om de gelijkwaardigheid van de door hem gewenste oplossing te onderbouwen. De beslissing of een oplossing gelijkwaardig is, ligt bij het gemeentebestuur. Het bestuur laat zich daarbij adviseren door Bouw- en Woningtoezicht, c.q. de brandweer. Aan het feit, dat de voorgestelde oplossing in een andere gemeente als gelijkwaardig is beoordeeld, kunnen geen rechten ontleend worden. De gemeente maakt een eigen onafhankelijke afweging waarbij onder andere de inzetmogelijkheden van de brandweer een rol kunnen spelen. In basis behoort er een objectieve afweging gemaakt te worden. Als de oplossing gelijkwaardig is, dan behoort deze te worden toegestaan. Beoordeling van gelijkwaardige oplossingen vereist een diepgaande kennis van de regels én van de te verwachten waarde van preventieve voorzieningen. Een valkuil is nog dat bepaalde voorschriften in het Bouwbesluit niet alleen van belang zijn voor de veiligheid maar ook een tweede of derde belang dienen, bijvoorbeeld op het vlak van de bruikbaarheid of de gezondheid. Ten opzichte van de ondergeschikte belangen moet ook in de gewenste gelijkwaardigheid worden voorzien. Deze moeten dus ook uitdrukkelijk mee beoordeeld worden. De door het Ministerie van Binnenlandse Zaken in de beginjaren van het Bouwbesluit gepubliceerde "Brandbeveiligingsconcepten" bieden een goed inzicht in de risico's van bepaalde gebouwsoorten en in de onderlinge samenhang van veiligheidselementen uit de vijf schakels van de veiligheidsketen, pro-actie, preventie, preparatie, repressie en nazorg. De boekjes bevatten geen concrete voorschriften en ook geen beoordelingsmatrix waarmee voorzieningen tegen elkaar afgemeten kunnen worden. Ik wil de boekjes dan ook typeren als achtergrondinformatie die betrokken kan worden bij de beoordeling van (brand-) veiligheidsvraagstukken.
Casus parkeergarage: Parkeergarages vallen onder de categorie "niet-tot-bewoning-bestemde-gebouwen". De te stellen eisen zijn terug te vinden in hoofdstuk VI van het Bouwbesluit. De voorschriften in dat hoofdstuk zijn "slechts" functioneel geredigeerd. Beoordeling van een bouwplan voor een parkeergarage is dus een kwestie van gezond verstand, op basis van de geldende artikelen met de daarbij in het Bouwbesluit gegeven toelichting. Veelal wordt door brandweren daarbij tevens gebruik gemaakt van de publicatie "Een brandveilig gebouw bouwen" van de Nederlandse Brandweer Federatie. In de zojuist genoemde publicatie is terug te vinden dat de brandcompartimenten in een parkeergarage niet groter zouden moeten zijn dan 5000 m². Indien de opdrachtgever deze compartimentering onwenselijk acht, zal er een gelijkwaardige oplossing gerealiseerd moeten worden. Tot nu toe zie je in de praktijk dat er dan een ventilatiesysteem wordt voorgesteld dat naast een toevoer en een (mechanische) afvoer bestaat uit toepassing van stuwdrukventilatie. Het beoogde doel is om de inzetmogelijkheden van de brandweer te verbeteren. Met stuwdruk wordt een "bovenwinds" gebied gecreëerd waardoor de vuurhaard gemakkelijker terug te vinden is en er een adequate blussing kan plaatsvinden, voordat er een onbeheersbare brand ontstaat. Bijkomende voorwaarde zal zijn dat er een automatisch brandmeldsysteem aanwezig moet zijn waarmee enerzijds de ventilatie wordt aangestuurd en waarmee tevens wordt voorzien in een alarmering van de brandweer op het moment dat er nog geen branduitbreiding heeft plaatsgevonden. Het ontwerp van de ventilatie wordt veelal met behulp van een computersimulatie (een zogenaamde CFD-berekening) onderbouwd. Voor zover de beheersbaarheid van een brand al als gelijkwaardig wordt aangetoond, zal toch zeker nader onderzoek nodig zijn met het oog op de veiligheid van aanwezigen. Rook wordt immers geforceerd in de richting van de afzuigventilatoren gestuwd, waardoor er "benedenwinds" een versnelde rookverspreiding ontstaat, hetgeen vluchtende aanwezigen belemmerd in het veilig bereiken van vluchttrappenhuizen. Vooralsnog zie je oplossingen waarbij de stuwdrukventilatie vertraagd wordt geactiveerd, zodat er eerst tijd is voor de ontruiming en vervolgens de brandweerinzet technisch wordt ondersteund. Landelijk is de problematiek van parkeergarages bij de brandweer in studie. Een definitief standpunt met betrekking tot de beveiliging ligt nog niet voor. In de discussie wordt mede gesproken over de mogelijkheden van virtuele rookscheidingen door ventilatiesystemen, over het niet noodzakelijk zijn van enige brandcompartimentering als gevolg van de te verwachten brandomvang en de ontwikkeling van de brand in de tijd gezien. Casus beheersbaarheid. In het brandbeveiligingsconcept "beheersbaarheid van brand" wordt een "reken- en beslismodel" geïntroduceerd waarmee de grootte van brandcompartimenten rekenkundig bepaald kan worden aan de hand van de vuurbelasting die aanwezig is in de bouwconstructies én in de inventaris. We spreken daarbij respectievelijk over de permanente en de variabele vuurbelasting. Het rekenmodel is toepasbaar voor "niet-slaap-gebouwen" zoals industriegebouwen, winkels en tentoonstellingshallen. Het model is inmiddels bekend bij opdrachtgevers, architecten en adviesbureau's en wordt in toenemende mate gebruikt om de gelijkwaardigheid van grote compartimenten aan te tonen. Tegen het systeem als zodanig is niets in te brengen, echter enige kantekeningen wil ik daar wel bij maken. Bepaling van de vuurbelasting: Via lijsten met verbrandingswaarden van materialen of producten wordt de totale energie die bij volledige verbranding van alle aanwezige brandbare materialen ontstaat, bepaald. De lijsten zijn echter niet voor elk product of materiaal beschikbaar. Voorts kan op onderdelen getwijfeld worden aan de waarde die genoemd wordt. Als voorbeeld moge wellicht dienen, dat een personenauto in de lijst staat voor circa 5000 MJ, terwijl in de loop der jaren het gewicht van auto's alleen maar is toegenomen ondanks de toepassing van lichtmetalen in carrosserie en motoren. De waarheid ligt hier eerder bij 8500 tot 9000 MJ per auto. Voor een vrachtauto kwam ik recent een waarde in een rapportage tegen van 17.000 MJ. In tweede instantie is die waarde verhoogd tot 100.000 MJ per vrachtauto. Met het opstellen van rapporten maar zeker ook de beoordeling daarvan zal nadrukkelijk en vooral kritisch gekeken moeten worden naar de berekende vuurbelasting. Hiermee staat en valt immers de conclusie of een gewenste grootte van het compartiment wel mogelijk is.
Grote vuurbelasting met lage afbrandsnelheid: Indien er in het compartiment een vuurbelasting aanwezig is die groter is dan 300 kg vurehout/m² én de afbrandsnelheid is lager dan 0,3 kg vurehout/minuut per m², mag gerekend worden met een massafactor 0,1. Dit resulteert in compartimenten die 10 keer zo groot zijn als bij een "normale" afbrandsnelheid. Bijkomende voorwaarde is dat het brandcompartiment zodanig is omsloten, dat de brand zich niet kan uitbreiden naar een ander brandcompartiment. Voor een objectieve bepaling van de afbrandsnelheid ontbreken concrete gegevens. In voorkomende gevallen levert deze variant dan ook de nodige discussie op. Oplossing met binnenaanval door de brandweer. Eén van de oplossingen binnen het "reken- en beslismodel" is de binnenaanval door de brandweer. Indien dit mogelijk wordt geacht kan het toelaatbare brandcompartiment twee keer zo groot worden als zonder binnenaanval. Voor de beoordeling of een binnenaanval mogelijk is, worden in het model een aantal randvoorwaarden geformuleerd. De belangrijkste is wel, dat vooraf moet worden ingeschat wat de omvang van de brand zal zijn op het moment, dat de brandweer met de feitelijke bestrijding begint, met andere woorden het moment waarop de eerste straal de vuurhaard bereikt. In het model worden geen handreikingen gegeven hoe de ontwikkeling van de brand moet worden ingeschat. Dit is enerzijds wel begrijpelijk omdat een brand natuurlijk per geval een andere ontwikkelingssnelheid te zien zal geven, maar voor de gebruiker van het model is dit natuurlijk wel een dilemma van de eerste orde. Voorts kan ook de kanttekening gemaakt worden dat het in het licht van de veiligheid van het in te zetten brandweerpersoneel maar de vraag is of een binnenaanval überhaupt nog wel van deze tijd is. Ook daar verwacht ik ontwikkelingen in de toekomst. Bepaling bijdrage WBO als gevolg van de afstand tot belendende gebouwen. In de bijlage van het brandbeveiligingsconcept is een bepalingsmethode opgenomen, waarmee de bijdrage aan de Weerstand tegen Brand Overslag kan worden bepaald als gevolg van de onderlinge afstand tussen twee gebouwen. De rekenmethode is ontleend aan de CPR-14. Van grote betekenis in die berekening is de waarde die aan de stralingsbron (het brandende gebouw) wordt toegekend. Ook hiervoor worden in het boekje geen concrete waarden gegeven. Het is aan de opsteller en aan de beoordelaar om daar verstandig mee om te gaan. Handhaving veiligheidsniveau in gebouwen waaraan "gerekend is". Het bepalen van de vuurbelasting in een (toekomstig) gebouw is al moeilijk. Het controleren daarvan in de praktijk is haast onmogelijk of zeer bewerkelijk. De handhaving van een eenmaal overeengekomen, en via de bouwvergunning vergund veiligheidsniveau, is in de dagelijkse praktijk dan ook wellicht ondoenlijk. Gemeenten proberen daarin te voorzien door de verplichting van een gebruiksvergunning in de Bouwverordening op te nemen voor projecten met gelijkwaardige oplossingen ingevolge het "reken en beslismodel - beheersbaarheid van brand". Gelet op het dynamische karakter van het bedrijfsleven en de voortdurende veranderingen die dat binnen bedrijven met zich meebrengt, heb ik aanzienlijke twijfels over de continuïteit van het veiligheidsniveau dat bij de bouw gerealiseerd is. Bouwkundige voorzieningen zijn immers minder kwetsbaar dan technische voorzieningen. En de laatste zijn immers weer minder kwetsbaar dan beheersmaatregelen. Het reken- en beslismodel heeft naar mijn mening bestaansrecht. Voorwaarde is wel dat er in alle zorgvuldigheid mee wordt omgegaan, dat het model op een aantal plaatsen wordt aangevuld met praktisch hanteerbare schattingsmodellen voor brandontwikkeling en stralingswaarden voor de bronsterkte én dat er in een adequate handhaving wordt voorzien door het bedrijf op de eerste plaats en door de gemeente op de tweede plaats. Tenslotte: Onveiligheid is geen privilege van de huidige tijd. Deze heeft altijd bestaan en zal ook altijd blijven bestaan. De aandacht voor veiligheid houdt helaas gelijke tred met de actualiteit van voorkomende
calamiteiten. We zien dan ook voortdurend een golfbeweging in die aandacht ontstaan. Ofschoon ik anders zou wensen, ben ik er van overtuigd dat: Wat niet kan, nog moet worden uitgevonden !!! Waarmee ik enerzijds wil aangeven dat de volgende calamiteit alweer ergens aan de horizon staat, maar dat ik anderzijds er op vertrouw dat we met alle betrokken partijen ook de schouders willen zetten onder de taak om te zorgen voor een adequaat veiligheidsniveau én de handhaving daarvan. De mogelijkheden daarvoor zijn ons in ieder geval grotendeels bekend.
Zwolle, 27-11-2001, ing. J.P.A. Linssen,