E e n t y p o l o g i e v a n o nd e r ne m e r s m e t lage inkomens Een exploratief onderzoek
Mickey Folkeringa Paul Vroonhof Florieke Westhof Michel Winnubst Zoetermeer, juni 2012
ISBN:
A201206
Bestelnummer: 978-90-371-1039-5 Prijs:
€ 35,-
Dit onderzoek is gefinancierd door het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap (www.ondernemerschap.nl)
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.ondernemerschap.nl
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave
1
Inleiding
5
2
Ondernemers met een laag inkomen
7
2.1
Afbakening en definities
7
2.2
Omvang
7
2.3
Kenmerken
9
2.4
Oorzaken en gevolgen
10
2.5
Nuanceringen
12
3
Typologie
13
3.1
De traditionele agrarische ondernemer
13
3.2
De kleine ZZP'er
15
3.3
De allochtone ondernemer met winkel of eetzaak
16
3.4
De starter
18
3.5
De tijdelijk 'gevelde' ondernemer
20
4
Maatregelen ter verbetering van het inkomen
21
4.1
Maatregelen per type ondernemer
21
4.2
Feitelijk gebruik bestaande instrumentarium
26
5
Conclusies en aanbevelingen
29
3
1
Inleiding
O nd e rn em e rs he b be n ve r ho og d e k a n s op la a g i nk om en Zelfstandige ondernemers hebben vaker een laag inkomen dan andere groepen in de Nederlandse economie. In 2009 had 12 procent van alle huishoudens met zelfstandige ondernemers een laag inkomen, terwijl dit percentage voor heel Nederland op 7 procent lag.1 Dit komt neer op bijna honderdduizend zelfstandigen. Bovendien heeft 6 à 7 procent van alle zelfstandigen structureel te maken met een laag inkomen.2 Historische reeksen wijzen uit dat dit aandeel in perioden van laagconjunctuur (zoals in de huidige economische recessie) kan oplopen tot 16 à 17 procent. Te verwachten valt dan ook dat het aandeel zelfstandigen met een laag inkomen is toegenomen tijdens de financiële crisis. Tussen 2008 en 2009 is dit aandeel reeds gestegen met 1,7 procentpunt. Het is waarschijnlijk dat dit aandeel verder is toegenomen in de daaropvolgende jaren.3 Wel zijn er aanwijzingen dat dit aandeel minder sterk is gestegen dan tijdens de vorige crisis (2001-2003).4 Het inkomen van zelfstandigen is tijdens de kredietcrisis minder sterk gedaald dan op basis van de val van de economische groei kon worden verwacht. Een laag inkomen kan voor zelfstandigen grote gevolgen hebben voor het voortbestaan van de onderneming en de sociale positie van de ondernemer. De overlevingskansen van de ondernemingen van zelfstandigen die in een bepaald jaar met een laag inkomen worden geconfronteerd, zijn consequent lager dan die van ondernemers met een inkomen boven de lage-inkomensgrens.2 Een deel van de zelfstandigen met weinig inkomsten kiest ervoor om te bezuinigen op noodzakelijk levensonderhoud om noodzakelijke investeringen in de onderneming te doen. Daarmee wordt de sociale positie in de maatschappij van deze zelfstandigen en hun gezinnen verzwakt.5
T y p o lo g ie on d e rn em er s m et la g e ink om en s n utt i g vo or b e l e id De vraag leeft welke typen zelfstandigen behoren tot de groep zelfstandigen met lage inkomens. De voorliggende rapportage presenteert de resultaten van een verkennend onderzoek om te komen tot een typologie van ondernemers met lage inkomens. Het doel hiervan is om meer inzicht te krijgen in de groepen ondernemers die zich in een financieel lastige situatie bevinden. Tegelijkertijd is het onderzoek bedoeld om meer kennis te verwerven over de oorzaken van de lage inkomens bij ondernemers. Deze kunnen afhankelijk van het type ondernemer verschillend zijn. Met dit inzicht kan het beleid gericht op ondernemers met lage
1
Op basis van Inkomenspanelonderzoek (IPO), CBS. Zie statlne.cbs.nl. Huishoudens met zelfstandige ondernemers betreffen hier huishoudens waarvoor inkomen uit eigen onderneming de voornaamste inkomensbron is.
2
Folkeringa, M., Vroonhof, P. Armoede onder zelfstandige ondernemers, 2004, EIM.
3
Recentere cijfers zijn nog niet beschikbaar.
4
Erken, H., Jongsma, R., Koot, P. Inkomen zelfstandigen in crisistijd, Economische Statistische Berichten, 96 (4621), 653-655.
5
Folkeringa, M., Telussa, J., de Jong-'t Hart, P. Voor het gewin of voor het gezin?, 2007, EIM.
5
inkomens effectiever worden ingezet. Het verkennende onderzoek heeft geleid tot vijf typen ondernemers die conceptueel apart zijn te onderscheiden.
O p ze t v a n he t on de r zo ek Het onderzoek is exploratief van aard en heeft een kleinschalige opzet. Het is gestart met een korte deskresearch, waarin zoveel mogelijk kenmerken van ondernemers met een laag inkomen in kaart zijn gebracht, voor zover bekend uit empirisch onderzoek. Ook genoemde oorzaken en gevolgen voor het hebben van een laag inkomen zijn hierbij meegenomen. Op basis hiervan zijn vijf verschillende typen ondernemers globaal in kaart gebracht. Om een specifieker beeld te krijgen van de typen ondernemers met lage inkomens, zijn vervolgens zeven telefonische interviews gehouden met administratiekantoren en één met een medewerker van de afdeling kleinbedrijf van een bank. Aan de respondenten is ook gevraagd naar mogelijke oplossingsrichtingen voor specifieke typen, en voor ondernemers met lage inkomens in het algemeen. De crisis is in het onderzoek niet meegenomen. In de eerste plaats zijn voor deze periode nog geen cijfers beschikbaar. In de tweede plaats ligt de nadruk op structureel voorkomende typologieën, niet op 'eenmalige'. Dit onderzoek heeft geleid tot een eerste aanzet voor een typologie van ondernemers met lage inkomens. Om de validiteit van deze typologie te toetsen is een grootschaliger onderzoek vereist. Aan het einde van dit rapport wordt hiervoor een aantal suggesties gedaan.
L ee sw i j ze r Hoofdstuk 2 presenteert eerst achtergrondinformatie over ondernemers met een laag inkomen. Vervolgens komen in hoofdstuk 3 de vijf onderscheiden typen van zelfstandigen aan de orde. Na een algemene omschrijving volgen steeds specifieke kenmerken en mogelijkheden om hun inkomenspositie te verbeteren. In hoofdstuk 4 wordt weergegeven in welke mate ondernemers daadwerkelijk gebruikmaken van financiële regelingen. Als laatste staan in hoofdstuk 5 de belangrijkste conclusies weergegeven en worden suggesties gedaan voor grootschalig vervolgonderzoek.
6
2
Ondernemers met een laag inkomen
2.1
Afbakening en definities
1
Dit onderzoek is gericht op zelfstandige ondernemers met een laag inkomen. Hierbij worden de volgende afbakeningen en definities toegepast. De zelfstandigendefinitie betreft hier de winstdefinitie, het gaat dus om alle personen met winst uit onderneming.2 De lage-inkomensgrens3 gaat uit van de hoogte van de bijstandsuitkering van een alleenstaande in 1979 en vertegenwoordigt een vast koopkrachtbedrag. In dat jaar was de koopkracht van een alleenstaande in de bijstand het hoogst. Deze grens wordt jaarlijks gecorrigeerd voor prijsinflatie, waardoor het mogelijk wordt om vergelijkingen in de tijd te maken. Om te bepalen of meerpersoonshuishoudens een laag inkomen hebben, wordt het inkomen van een huishouden omgerekend tot het gestandaardiseerd inkomen, waarbij een opslagfactor wordt toegepast voor verschillende typen meerpersoonshuishoudens. In 2008 bedroeg de lage-inkomensgrens voor een alleenstaande 900 euro per maand (10.800 euro op jaarbasis in prijzen van 2008).4
2.2
Omvang Z e lfs ta n d ig en h eb b en re l a t i ef va k er la a g ink om en dan g em i dd e ld Zelfstandigen verkeren relatief vaak in een armoedesituatie. Dat wil zeggen dat zij een inkomen hebben beneden de lage-inkomensgrens. Het fluctuerende karakter van het inkomen van ondernemers heeft onder meer tot gevolg dat per jaar bezien de omvang van de groep ondernemers met een laag inkomen bovengemiddeld hoog is. In 2007 had 11% van de huishoudens met zelfstandigen een inkomen onder de lage inkomensgrens, terwijl het percentage voor alle huishoudens in Nederland op 8% lag. Het aantal zelfstandigen met een laag inkomen is in absolute aantallen sterk gegroeid in de afgelopen decennia. In 1990 waren er nog zo'n 52.500 huishoudens met zelfstandigen met een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Dit aantal is gegroeid naar 85.100 in 2006. De groei ligt op een iets hoger niveau dan de groei van het aantal zelfstandigen in deze periode.
1
De meeste informatie in dit hoofdstuk is gebaseerd op: Folkeringa, M., Ruis, A., Tan, S. Monitor inkomens ondernemers, editie 2009, EIM. Indien andere bronnen zijn gebruikt, is dit aangegeven.
2
Directeur-grootaandeelhouders (dga's) blijven buiten beschouwing, omdat de ondergrens voor het gebruikelijk loon dat dga's verplicht moeten opgeven aan de Belastingdienst, ook indien zij zichzelf niet of van een lage vergoeding voorzien, ver boven de lage inkomensgrens ligt. Dga's met een laag inkomen kunnen via deze bron dus niet worden achterhaald.
3
Dit is één van de grenzen die het SCP en CBS hanteert voor hun armoede-onderzoeken, zoals de Armoedemonitor en het Armoedebericht.
4
CBS. Lage inkomens, kans op armoede en uitsluiting 2009.
7
Verder blijkt dat in tijden van hoogconjunctuur het aandeel zelfstandigen met een laag inkomen daalt en in perioden van laagconjunctuur het aantal zelfstandigen met een laag inkomen stijgt. Er bestaat ook een samenhang met de ontwikkeling van het aantal startende ondernemers en de werkloosheidsontwikkeling: in tijden van hoogconjunctuur starten over het algemeen meer personen een eigen bedrijf vanuit positieve prikkels (pull-motieven), terwijl in perioden van laagconjunctuur meer mensen voor zichzelf beginnen om (dreigende) werkloosheid te ontlopen. Onderzoek wijst uit dat deze laatste groep een grotere kans heeft om niet te kunnen rondkomen van het inkomen uit het eigen bedrijf.1 Acht op de tien 'arme' zelfstandigen heeft een substantiële baan.2 Ongeveer 68 procent werkt 35 of meer uren per week in de onderneming, terwijl nog eens 12 procent tussen 24 en 34 uur per week werkt. Zij hebben zelfs nog vaker een substantiële baan dan 'niet-arme' zelfstandigen. Zelfstandigen met een laag inkomen hebben in de regel dus weinig mogelijkheden om het huishoudensinkomen te vergroten door uitbreiding van het aantal werkuren. Bovendien is niet gegarandeerd dat elk extra gewerkt uur een evenredig positief effect heeft op de hoogte van het inkomen. Bestede uren aan acquisitie die geen opdrachten opleveren bijvoorbeeld, hebben een gebrek aan rendement.
O nd e rn em e rs me t e en st ru ct ur e e l la a g ink om en Jaarlijks heeft zo'n 6 à 7 procent van de zelfstandigen structureel te maken met een laag inkomen.3 Het percentage zelfstandigen met een structureel laag inkomen fluctueert nauwelijks in de tijd, de conjuncturele situatie lijkt geen invloed te hebben op dit percentage. Dat betekent dat jaarlijks ongeveer 50.000 tot 58.000 huishoudens met zelfstandigen op structurele basis een laag inkomen hebben. De overlevingskansen van zelfstandigen die in een bepaald jaar met een laag inkomen worden geconfronteerd, zijn consequent lager dan die van ondernemers met een inkomen boven de lage-inkomensgrens. Van de zelfstandigen die in 1997 een laag inkomen hadden, was bijvoorbeeld 31 procent na drie jaar gestopt met de onderneming.4 Het inkomen als zelfstandige indicator voor armoede is niet voldoende om de omvang van de groep zelfstandigen met lage inkomens in beeld te brengen. Inzicht in de duur van de armoede en de vermogenspositie van de ondernemers hebben het beeld van de omvang van deze groep moeten bijstellen. De zelfstandigen met laagste inkomens blijken over relatief veel vermogen te beschikken. Het lijkt aannemelijk dat deze groep het (bedrijfs)vermogen aanspreekt om het noodzakelijke consumptieniveau te handhaven. Dit zal op den duur toch kunnen leiden tot bedrijfsbeëindiging, er is slechts sprake van uitstel. Hoe meer de armoede structureel van aard is, des te slechter de vermogenspositie van zelfstandigen met een laag inkomen blijkt te zijn. 4
8
1
Bosch, L.H.M., Bosselaar, H., Zwinkels W.S. Zelfstandigen en armoede, 1997.
2
SCP/CBS. Armoedemonitor 2007.
3
Daarbij is het hebben van een structureel laag inkomen gedefinieerd als een situatie waarin het huishouden in het lopende jaar en de drie jaren ervoor minimaal drie jaren een laag inkomen had. Het CBS komt in een recent onderzoek tot een lager percentage (3%) maar gaat uit van een andere definitie van langdurig laag inkomen, namelijk vier jaar of langer achtereen een laag inkomen. Zie CBS. Lage inkomens, kans op armoede en uitsluiting 2009.
4
Folkeringa, M., Vroonhof, P. Armoede onder zelfstandige ondernemers, 2004, EIM.
2.3
Kenmerken J o ng er e on d er n em er s en s ta r te r s Het gemiddelde inkomen van oudere ondernemers ligt aanzienlijk hoger dan dat van jongere ondernemers. Dit komt onder andere doordat oudere ondernemers over meer ervaring, beter ontwikkelde capaciteiten en een groter netwerk beschikken. Daarnaast bevinden zich onder jongere ondernemers ook veel starters, die bij aanvang van de onderneming relatief vaak een laag inkomen hebben. Uit de cijfers over 2007 blijkt dat 15 procent van de starters een laag inkomen had, een kleine 20.000 huishoudens, tegen 10 procent van de gevestigde ondernemers. Onduidelijk is nog wat oorzaak en gevolg is: is het lage inkomen een resultaat van de bedrijfsstart, of is een laag inkomen de reden om een bedrijf te starten (push-motief)? Verder ligt het gemiddelde besteedbare inkomen van mannelijke ondernemers duidelijk hoger dan dat van vrouwelijke ondernemers. Het inkomen van mannelijke ondernemers lag in 2007 gemiddeld ongeveer 27% hoger.
A g ra r is ch e s e cto r, de ta i l ha nd e l en h or eca Armoede onder zelfstandigen concentreert zich vooral in de agrarische sector, de detailhandel en de horeca. In 2009 valt naar verwachting meer dan de helft van de agrarische gezinnen onder de lage inkomensgrens.1 Met name in de glastuinbouw, vooral bij groenten- en snijbloementelers, en in de melkveehouderij zijn in 2009 veel gezinnen met lage inkomens. In de detailhandel en de horeca is de winst per zelfstandige ondernemer veel lager dan gemiddeld. 2 Uit recent onderzoek blijkt dat ook in België relatief veel zelfstandigen met een laag inkomen voorkomen in de primaire sector, horeca en dienstensector. 3 Een bijzondere groep zelfstandigen vormen de kunstenaars en creatievelingen, die onder andere werkzaam zijn in de sectoren milieu, cultuur, recreatie en overige dienstverlening. Zij zijn vooral werkzaam in de grote steden. Van de 96.000 kunstenaars is zo'n 55%4 werkzaam als zelfstandige.5 Een groot deel van de zelfstandige kunstenaars heeft een laag inkomen. Een derde van de kunstenaars werkzaam als zelfstandige had in 2005 negatieve of geen fiscale winst uit de eigen onderneming.
A l l e en sta a nd en e n é énou d er g ez i nn en Ook persoonlijke en huishoudenskenmerken van de ondernemer (als hoofdkostwinner) zijn relevant. Alleenstaande zelfstandigen en zelfstandigen die als alleenstaande ouder kinderen hebben, hebben een relatief grote kans op een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Het armoederisico is bij deze groepen 1,5 tot 2 keer zo groot als gemiddeld.
1
Het gaat hier om een grens van circa 22.000 euro, het voor zelfstandigen berekende 'minimuminkomen' aan de hand van de IOAZ-regeling voor werknemers, dat als problematisch worden gezien. Zie LEI, Landbouw-Economisch Bericht 2010.
2
Zie CBS Statline.
3
Studiecentrum voor Ondernemerschap, Zelfstandigen in nood. Ook zij kennen armoede, 2010.
4
Tegenover 1 op de 10 van alle werkenden in Nederland.
5
CBS. Kunstenaars in Nederland, 2007.
9
A l l o cht on e on de r ne me rs Ook onder huishoudens met allochtone zelfstandige ondernemers is het percentage met een laag inkomen verhoudingsgewijs hoog. Dit geldt met name voor zelfstandigen van niet-westerse komaf, zowel de 1 e als de 2 e generatie. Ook onder 1 e generatie, westerse zelfstandigen is het percentage huishoudens met een laag inkomen relatief hoog. Onderstaande tabel vat de kenmerken van ondernemers met een laag inkomen samen. Tabel 1
Kenmerken van ondernemers met een laag inkomen
Indicator
Kenmerk
Leeftijd ondernemer
jonger dan 45 jaar
Levensfase bedrijf
starter
Geslacht
vrouw
Sector
agrarische sector detailhandel horeca
Herkomst
1 e generatie westers en niet-westers 2 e generatie niet-westers
Huishoudenssituatie
alleenstaanden éénoudergezinnen met kinderen
Bron: EIM.
2.4
Oorzaken en gevolgen O or za k en la a g ink om en d ee l s a fha nk e l i jk va n k en me rk en De oorzaken van een laag inkomen kunnen verschillend zijn en tevens afhankelijk van bepaalde kenmerken van ondernemers. Zo spelen sectorspecifieke factoren soms een rol bij de totstandkoming van een laag inkomen. Het inkomen van agrarische bedrijven kan sterk fluctueren als gevolg van fluctuerende prijzen van agrarische producten en grondstoffen, of door weersinvloeden met betrekking tot de oogst van gewassen. Het weer beïnvloedt ook de resultaten in de horeca. In de detailhandel en horeca hebben ondernemers te maken met een grote mate van concurrentie op lokaal niveau.1 De concurrentie voor kleine zelfstandige bedrijven komt steeds vaker van het grootbedrijf, dat met lage prijzen en schaalvoordelen de inkomensvorming van de kleine ondernemer steeds meer onder druk zet. Bij alleenstaande zelfstandigen en zelfstandigen die als enige ouder kinderen hebben, speelt mee dat deze niet kunnen terugvallen op eventuele aanvullende
1
10
SCP/CBS. Armoedemonitor 2007.
inkomsten van andere gezinsleden, waardoor zij veel kwetsbaarder zijn voor tegenvallende bedrijfsresultaten. Bij de groep allochtone ondernemers is de branchekeuze van invloed: allochtonen beginnen vaak een onderneming in de horeca en detailhandel, waar de concurrentie hoog is en de gemiddelde inkomens mede daardoor laag zijn.1 Ook is de afzetmarkt vaak beperkt tot de eigen etnische groep of andere groepen van buitenlandse afkomst en is het gemiddelde opleidingsniveau van allochtone ondernemers relatief laag. Deze kenmerken verhogen de kans op een laag inkomen. Starters moeten vaak veel investeren om een plaats op de afzetmarkt te veroveren, waardoor de inkomensvorming op korte termijn kan achterblijven. Soms is het (tijdelijk) lage inkomen voor starters een bewuste keuze, vooruitlopend op het verwachte rendement van de investeringen. Verschillen in startmotieven kunnen van invloed zijn op het risico op een laag inkomen. De groep die niet kan rondkomen start relatief vaak vanuit het startmotief 'dreigende werkloosheid'. Dit levert significante verschillen op met de groep die wel kan rondkomen van het bedrijf en als startmotief bijvoorbeeld de uitdaging en de wens had om eigen baas te zijn.2
G ev o lg en v oo r on d er nem e r en o nd e rn em in g Een armoedesituatie kan voor zelfstandigen grote gevolgen hebben voor het voortbestaan van de onderneming. De overlevingskansen van zelfstandigen die in een bepaald jaar met een laag inkomen worden geconfronteerd, zijn consequent lager dan die van ondernemers met een inkomen boven de lageinkomensgrens.3 Zelfstandigen die met weinig inkomsten te maken hebben, kunnen ervoor kiezen om te bezuinigen op noodzakelijk levensonderhoud om noodzakelijke investeringen in de onderneming te doen. Onderzoek met casestudies laat zien dat ondernemers bereid zijn om te kiezen voor het bedrijf en te bezuinigen op noodzakelijk levensonderhoud. Hoewel dit de positie van de onderneming ten goede kan komen, wordt daarmee de sociale positie in de maatschappij van deze zelfstandigen en hun gezinnen verzwakt.4 Een (langdurig) laag inkomen kan voor ondernemers uiteindelijk leiden tot een faillissement. Uit onderzoek blijkt dat onder failliete ondernemers financiële problemen kunnen leiden tot emotionele en sociale problemen.5 Failliete ondernemers kunnen kampen met schuldgevoelens ten opzichte van werknemers die op straat komen te staan, ten opzichte van klanten en leveranciers naar wie zij niet aan eerder aangegane verplichtingen kunnen voldoen, maar ook naar zichzelf omdat zij hun levenswerk door de vingers zien glippen. Volgens schattingen krijgt ruim 80% van de ondernemers die betrokken zijn geweest bij een faillissement te maken met relatieproblemen en/of fysieke of geestelijke ongemakken.
1
EIM. Monitor Etnisch Ondernemerschap 2004.
2
Bosch, L.H.M., Bosselaar, H., Zwinkels W.S. Zelfstandigen en armoede, 1997.
3
Folkeringa, M., Vroonhof, P., Armoede onder zelfstandige ondernemers, 2004, EIM.
4
Folkeringa, M., Vroonhof, P., Armoede onder zelfstandige ondernemers, 2004, EIM.
5
Wakkee, I.A.M. Faillissement en herstart, 2010, ACE.
11
2.5
Nuanceringen F lu ct ue r en de k a ra k t e r w i ns ti nk o m en Bij bovenstaande kenmerken over zelfstandigen met een laag inkomen, zijn enige kanttekeningen op zijn plaats. Er moet rekening gehouden worden met het fluctuerende karakter van het winstinkomen van zelfstandige ondernemers. Van de zelfstandigen met een laag inkomen in een bepaald jaar heeft de meerderheid het jaar daarop een inkomen dat boven de lage-inkomensgrens ligt. Voor sommige zelfstandigen is een laag inkomen incidenteel. De oorzaak kan bijvoorbeeld liggen in een ziekteperiode, in een (tijdelijke) situatie van arbeidsongeschiktheid of in een minder gunstige economische periode.
M e er d er e d i me ns i es va n a rmo e de Verder kunnen er kanttekeningen worden geplaatst bij het gebruik van inkomen om armoede onder ondernemers te meten. Armoede kent meerdere verschijningsvormen. Moderne armoede is een multidimensionaal probleem; er is sprake van een 'cumulatie van ellende', zowel in materieel als immaterieel opzicht.1 Ook de hoogte van de vaste lasten en consumptiepatronen zijn van belang. Aanvullende indicatoren kunnen ook het hebben van financiële problemen en het oordeel over de eigen financiële situatie zijn.2 Daarnaast zou ook de vermogenspositie van de ondernemer moeten worden meegewogen.
Z w a r te ink oms t en Ten slotte is het mogelijk dat een aantal zelfstandigen een deel van hun inkomen niet opgeeft bij de belastingaangifte (zwarte inkomsten), waardoor een deel van het inkomen niet is waargenomen in de CBS-databestanden. Uit de Monitor Inkomens Ondernemers blijkt dat de winsten van zelfstandige horeca- en detailhandelondernemers tot de laagste van alle sectoren behoren. Tegelijkertijd zijn dit juist sectoren waarin zwarte inkomsten een belangrijke rol kunnen spelen.
12
1
Schuyt, C.J.M. Op zoek naar het hart van de verzorgingsstaat, 1991.
2
SCP/CBS. Armoedemonitor 2007.
3
Typologie
In het vorige hoofdstuk is achtergrondinformatie gegeven over de kenmerken van ondernemers met lage inkomens. Op basis van deze en aanvullende informatie uit de deskresearch zijn vijf typen ondernemers met een laag inkomen geformuleerd: 1
de traditionele agrarische ondernemer
2
de kleine zzp'er
3
de allochtone ondernemer met winkel of eetzaak
4
de starter
5
de tijdelijke 'gevelde' ondernemer.
Daarbij dient te worden opgemerkt dat de onderscheiden typen niet uitsluitend zijn. Het kan voorkomen dat een ondernemer kenmerken bevat uit meerdere typen, of dat een ondernemer tot meerdere typen kan worden gerekend. Vervolgens heeft toetsing van deze typologie plaatsgevonden via diepteinterviews met zeven administratiekantoren en één met een medewerker van de afdeling kleinbedrijf van een bank. Aan de respondenten is gevraagd - op basis van hun klantenbestand - naar profielen en kenmerken van ondernemers met lage inkomens. Op basis van de antwoorden van de respondenten zijn de vijf typen aangescherpt. In dit hoofdstuk worden de vijf typen nader toegelicht.
3.1
De traditionele agrarische ondernemer Dit type ondernemer werkt in de agrarische sector1. Tot deze groep behoren vooral mannelijke ondernemers. Ze zijn relatief vaak van middelbare tot oudere leeftijd (45 jaar en ouder) en voornamelijk autochtonen. Het gaat meestal om ondernemers die een gezin hebben met vrouw (partner) en kinderen.2 De agrarische ondernemer is vooral laag tot middelbaar geschoold (ongeschoold, vmbo, mbo) en soms hoog opgeleid (hbo).3 In veel van de gevallen heeft de ondernemer het bedrijf overgenomen van zijn ouders (familiebedrijf). De onderneming bestaat meestal al een flink aantal jaren (volwassen onderneming) en opereert voornamelijk in de ruimtelijke omgeving, in weinig verstedelijkte gebieden. Ondernemers werkzaam in deze sector hebben te maken met een inkomensvoorziening die continu onder druk staat: − Opbrengstprijzen staan onder toenemende druk, o.a. doordat afnemers in de keten zoals groothandelsbedrijven en supermarkten hun prijzen verlagen, en door toenemende internationale concurrentie (mondialisering), met name
1
Ook ondernemers in sommige delen van de industrie hebben vergelijkbare kenmerken. Bij de industrie gaat het dan vooral om uit Nederland 'verdwijnende' economische activiteiten, waarvoor de vraag afneemt en/of de activiteiten op termijn niet meer winstgevend kunnen worden uitgevoerd (door internationale concurrentie, schaalvergroting etc.). Het gaat vooral om delen van de maakindustrie.
2
SCP en CBS (2001). Armoedemonitor 2001.
3
EIM en Research voor Beleid. Arbeidskrachten in het agrocluster nu en in de toekomst, 2008.
13
vanuit de lagelonenlanden waar veel producten tegen lagere kosten worden geproduceerd.1 − Bedrijfskosten nemen toe. Voorbeelden hiervan zijn energiekosten (stijgende gas- en olieprijzen), kosten van veevoeder en van kunstmest. − Inkomen wordt vaak negatief beïnvloed door externe factoren. Specifieke risico's zijn onder andere: veterinair (uitbraken van besmettelijke dierziekten, ruiming van de veestapel), fytosanitair (besmettingen van planten), voedselveiligheid (bijvoorbeeld dioxine in veevoer) en klimatologisch (regen, vorst, hagel, droogte, enzovoort, waardoor de oogst wordt vernietigd of de groei wordt vertraagd en de opbrengsten laag zijn).2 Ondernemers in deze groep krijgen vaak te maken met korte perioden waarin het inkomen laag is, maar in sommige gevallen kan de situatie ook langdurig van aard zijn en een structureel karakter krijgen. Dat deze ondernemers toch (lang) het hoofd boven water kunnen houden, kan te maken hebben met de vermogenspositie van de onderneming. De agrarische ondernemer opereert in een kapitaalintensieve sector, veel vermogen zit in het bedrijf. Een deel van dit vermogen kan worden aangewend voor consumptie, zowel in directe zin (bijv. opname liquide middelen) als in indirecte zin (gebruik auto van de zaak, gecombineerd bedrijfspand/woonruimte etc.). Binnen de landbouw lijkt een soort tweedeling te ontstaan: enerzijds kleinere bedrijven (beneden 40 nge 3) waarop het grootste deel van het inkomen elders wordt verdiend, anderzijds grote bedrijven van meer dan 100 nge. De groep daartussen wordt snel kleiner. Hoewel veel kleinere bedrijven de komende jaren zullen verdwijnen door het gebrek aan opvolgers, is de verwachting dat velen niet zomaar zullen worden opgeheven. Dit komt doordat bedrijfshoofden met kleine bedrijven het grootste deel van het inkomen reeds buiten de landbouw verdienen, in combinatie met de gehechtheid aan het bedrijf en de woonomgeving. De verwachting is verder dat de bedrijfsvergroting bij de grote bedrijven zal doorzetten om op grotere schaal efficiënter te produceren om winstgevend te kunnen blijven. Een gevolg van de groei van deze bedrijven is een toename van de financiële risico's door omvangrijke investeringen en toenemende schuldenlasten, bij een lagere solvabiliteit van deze bedrijven. Dit verhoogt de kans dat deze bedrijven met tegenvallende opbrengsten te maken krijgen (zowel incidenteel als structureel).4 Uit- of afstel van investeringen kan niet alleen een bedrijfsmatig risico zijn. Het kan ook een maatschappelijk risico opleveren als bijvoorbeeld investeringen in hygiëne achterblijven.
14
1
LEI. Actuele ontwikkeling van resultaten en inkomens in de land- en tuinbouw, 2008.
2
LEI. Volatility of farm incomes, prices and yields in the European Union, 2009.
3
Nge staat voor Nederlandse grootte-eenheden. Met deze grootte-eenheid wordt de bedrijfsomvang en het bedrijfstype van het agrarische bedrijven vastgesteld. Het is een economische maatstaf.
4
Berkhout, P., van Bruchem, C. Landbouw- Economisch Bericht, 2009, LEI.
3.2
De kleine ZZP'er Bij deze groep gaat het vooral om kleine ondernemers, veelal zelfstandigen zonder personeel (ZZP'ers). Ze starten vooral vanuit pull-motieven, dat wil zeggen ze zien kansen in de markt, willen eigen baas zijn, vrijheid van werken etc. en hebben geen sterke groeiambitie (in termen van omzet en personeel).1 In sommige gevallen starten ZZP'ers een bedrijf vanuit nood geboren, bijvoorbeeld door dreigende werkloosheid, te weinig inkomsten in loondienst of worden ze hiertoe gedwongen door voormalige werkgevers ('ZZP'ers tegen wil en dank').2 Bij ZZP'ers gaat het doorgaans om personen die voor eigen rekening en risico werken, geen personeel in dienst hebben, vooral de eigen arbeid aanbieden en geen substantiële kapitaalgoederen bezitten ('kleinere' kapitaalgoederen als een auto(busje) of kantoorruimte wordt hier niet onder verstaan). Kleine ZZP'ers komen vooral veel voor in de zakelijke en persoonlijke dienstverlening, de bouw en in de handel. Bij dit type ondernemers kunnen ook zelfstandigen binnen de horeca met kleine cafés, eetgelegenheden e.d. worden meegerekend (dus wel met enige vorm van bedrijfskapitaal, geen strikte ZZP'er).3 Verder is deze groep niet erg homogeen. Zowel jongere ZZP'ers als oudere ZZP ers (die vele jaren ervaring in loondienst hebben) kunnen voorkomen, zowel allochtonen als autochtonen beginnen als ZZP'er, alleenstaanden maar ook ondernemers met partners met/zonder kinderen komen vaak voor. Wel zijn er relatief veel mannen en hoger opgeleiden onder deze groep4. Duidelijk is dat de ZZP'ers getroffen worden door de crisis. Dit komt ook tot uiting in het aantal ondernemers dat vorig jaar om financiële steun via het Besluit Bijstandsverlening Zelfstandigen (BBZ) heeft gevraagd. In 2009 zijn 3.420 ondernemers in de BBZ beland tegenover 2.760 in 2008.5 Hierbij dient te worden vermeld dat ruim de helft van de aanvragen voor BBZ wordt afgewezen.6 Behalve de geluiden dat ZZP'ers getroffen worden door de crisis, lijkt de crisis ook kansen te bieden voor ZZP'ers. Grotere bedrijven zijn tijdens een periode van recessie doorgaans huiverig nieuw personeel aan te nemen, ook wanneer ze met capaciteitstekorten kampen. Voor deze bedrijven vormt inschakeling van een ZZP'er of freelancer een aantrekkelijk alternatief voor het aannemen van vast personeel. Daarnaast stoten werkgevers taken die niet langer rendabel zijn voor de bedrijfsvoering de laatste jaren vaker af en laten deze vervolgens uitvoeren door ZZP'ers en freelancers. Het inhuren van een ZZP'er en/of freelancer brengt voor de werkgever meer flexibiliteit en minder kosten met zich mee. Zo geldt voor ZZP'ers geen loondoorbetaling bij ziekte, genieten zij geen ontslagbescherming en hoeft een werkgever geen (werkgevers)premies te betalen.
1
TNO Arbeid. Eigen baas zijn. Onderzoek naar zelfstandige ondernemers zonder personeel en hun bedrijf, 2000.
2
EIM en Bureau Bartels. Zelfstandigen zonder personeel, 2008.
3
Regioplan. ZZP'ers en hun marktpositie, 2009.
4
Regioplan. ZZP'ers en hun marktpositie, 2009.
5
'ZZP'ers te vaak voor BBZ-uitkering afgewimpeld'. uit: ZZP-Nederland.nl, mei 2010.
6
EIM. Stand van Zaken Zonder Personeel. Structurele karakterschets van zzp'ers: resultaten meting I, voor jaar 2010, zzp-panel, 2010.
15
Verder spelen ZZP'ers in op de vraag naar flexibilisering door sterkere internationale concurrentie, veranderingen in de wensen van afnemers, de technologische veranderingen en het kritischer en mondiger worden van consumenten.1 Dit type ondernemer opereert vooral op relatief kleine afzetmarkten, soms gericht op hele specifieke producten of diensten ('niche-markten') of locatie. De bedrijfsprestaties en daarmee ook de inkomens zijn daardoor sterk afhankelijk van de marktomstandigheden. Zij komen dan ook vooral in de problemen wanneer marktomstandigheden tegenzitten. De ZZP'ers kenden in 2009 een gemiddelde omzetdaling van ongeveer 6%. De voornaamste oorzaken voor de omzetdaling zijn de afgenomen omvang per opdracht, een verslechterd betalingsgedrag (langere termijnen en meer wanbetaling) en een verlaging van de tarieven (prijzen) om meer markt uit te lokken, waarmee ze tegelijkertijd hun winstmarges verkleinen. Voor een deel van de groep geldt dat kleine ondernemers (te) sterke concurrentie ondervinden van het grootbedrijf (met name in de handel en de horeca).2 De sterkste omzetdaling was terug te vinden in sectoren met een sterk handelskarakter en daar waar de ZZP'ers voornamelijk pure arbeid leveren. De hoger en middelbaar opgeleide ZZP'ers presteren beter dan de lager opgeleide ZZP'ers, net als de ZZP'ers die actief zijn in de hogere marktsegmenten.
3.3
De allochtone ondernemer met winkel of eetzaak Dit type ondernemer is van buitenlandse afkomst en begint of heeft een onderneming in de horeca of handel. Het gaat dan vaak om een eigen eetzaak of winkel met levensmiddelen, vaak met producten vanuit de eigen etnische achtergrond. Het zijn vooral 1 e generatie Chinezen en Turken, maar ook andere groepen zijn in opkomst (Marokkanen, Surinamers, Antillianen). 3 Zowel allochtone mannen als vrouwen beginnen zulke zaken, waarbij de leeftijd van ondernemers in deze groep varieert van jong tot middelbaar (jonger dan 50 jaar). In 2006 zijn in totaal ruim 130.500 ondernemers actief in de detailhandel. Daarvan zijn er in totaal bijna 20.200 van allochtone afkomst, waarvan de helft nietwesters. Van deze niet-westerse allochtonen behoort een ruime meerderheid (79%) tot de 1e generatie allochtonen die pas na hun 18 e naar Nederland zijn gekomen. 21% behoort tot de 2e generatie. Bij de westerse allochtonen behoort juist een meerderheid tot de 2e generatie allochtonen. De door niet-westerse, allochtone ondernemers gestarte bedrijven hebben de kleinste overlevingskans. Wel wordt deze kans groter, omdat het aandeel 2e generatie allochtonen steeds meer toeneemt en het slagingspercentage onder deze groep hoger ligt dan onder 1e generatie allochtonen.4
16
1
http://zelfstandigondernemen.ZZPnodig.nl/zelfstandige-toekomst.html.
2
EIM. Monitor Inkomens Ondernemers 2009.
3
EIM. Monitor Etnisch Ondernemerschap 2004.
4
CBS. Allochtone ondernemers in de detailhandel. 2008.
De ondernemingen die deze groepen starten zijn over het algemeen relatief kansarm. Dat heeft een aantal redenen1: − In deze sectoren is de concurrentie hoog en zijn dus de winstmarges laag. − De afzetmarkt is vaak beperkt tot de eigen etnische groep of andere groepen van buitenlandse afkomst. Dit hangt samen met het feit dat hun bedrijven vaak zijn gevestigd in bepaalde wijken van grote steden die sociale en economische achterstanden kennen. − Het gemiddelde opleidingsniveau onder deze groepen is relatief laag, gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal komt vaak voor. Mede daardoor zijn ze minder goed op de hoogte van de (fiscale) wet- en regelgeving en maken ze ook relatief weinig gebruik van advies, voorzieningen e.d.2 − Matige of slechte voorbereiding op de start komt vaker voor dan onder autochtone starters.3 Ten slotte blijkt uit onderzoek dat allochtone starters een minder goed aangiftegedrag vertonen dan autochtone starters4. Dit zou erop kunnen duiden dat onder allochtone starters een relatief groter deel van de winst/inkomsten uit onderneming niet is opgegeven.5 Het minder goede aangiftegedrag van allochtone starters kan ook een indicatie zijn dat zij minder goed in staat zijn om aan de administratieve verplichtingen te voldoen, bijvoorbeeld door taalproblemen. Zo redenerend is het denkbaar dat er mogelijk verschillen tussen etnische groepen ontstaan door het wel- of niet-gebruik van de zelfstandigenaftrek (inclusief startersaftrek). De hierboven genoemde redenen waarom allochtone ondernemers kansarmer zijn dan autochtone ondernemers hebben onder andere tot gevolg dat allochtone ondernemers minder goed in staat zijn om financiering aan te trekken. Er zijn genoeg redenen om aan te nemen dat knelpunten rondom de externe financiering voor startende etnische ondernemers nog sterker gelden dan voor autochtonen.6 Voor hen is het vaak moeilijker om bij (inheemse) banken en andere financiële instellingen geld te lenen ten behoeve van een zelfstandige onderneming. Zij zoeken vaak toevlucht tot de eigen familie of vriendenkring voor financiering, en beschikken doorgaans over weinig tot geen eigen vermogen, en ook voldoende formele onderpanden ontbreken vaak om via de reguliere kanalen (banken) financiering te verkrijgen. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat relatief veel allochtone uitkeringsgerechtigden afhaken in het proces tot ondernemerschap. Dit komt onder andere doordat de begeleidingstrajecten lang duren en suboptimaal zijn toegerust op dit type uitkeringsstarters. Uitkeringsgerechtigde allochtonen blijken minder tevreden te zijn over de informatie/dienstverlening van kredietverstrekkers/banken. Uitkeringsstarters starten sowieso met weinig kapitaal, vaak met eigen geld. On1
EIM. Monitor Etnisch Ondernemerschap 2004.
2
EIM. Raad op Maat; ondernemers, vraag en aanbod van advies, 2006.
3
Choenni, A.O. en C.E.S. Choenni. Allochtoon ondernemerschap, in D.P. Scherjon en A.R. Thurik, Handboek Ondernemers en Adviseurs in het midden- en kleinbedrijf, 1998.
4
Folkeringa, M., de Jong-'t Hart, P.M., Verhoeven, W.H.J. Nieuwe ondernemers, nieuwe vormen van dienstverlening?, 2007, EIM.
5
EIM. Monitor Inkomens Ondernemers 2009.
6
SER. Etnisch ondernemerschap, 1998.
17
duidelijk is nog of dit vooral een gevolg is van een lage financieringsbehoefte, of het resultaat van 'nul op het rekest' bij de bank (en/of andere bronnen van kapitaal). Uitkeringsgerechtigde allochtonen die een onderneming willen starten, geven aan vooral moeite te hebben met het opbouwen van een klantenkring, het netwerken van een ondernemer en de rompslomp die (kennelijk) hoort bij het ondernemerschap. Ook onder uitkeringsgerechtigde allochtonen die overwegen te starten als zelfstandige vormen deze percepties een drempel. Er zijn aanwijzingen dat uitkeringsgerechtigde allochtonen meer problemen ervaren met het verkrijgen van de benodigde financiering voor de bedrijfsstart, terwijl de financieringsbehoefte over het algemeen minder zou moeten zijn dan onder autochtonen, gezien de sectorkeuze van allochtonen (vooral sectoren waar met relatief weinig kapitaal kan worden gestart: horeca, detailhandel, zakelijke dienstverlening). 1
3.4
De starter Dit type ondernemer behelst de starter die de stap naar het ondernemerschap waagt en zich op de markt begeeft. De startperiode wordt gekenmerkt door grote onzekerheid, waarin moet worden geïnvesteerd om een plaats op de afzetmarkt te veroveren, en waarin de nieuwe ondernemer een nieuw vak betreedt en moet uitvinden welke kwaliteiten nodig zijn om daarin te slagen. Vanwege de hoge investeringskosten, mogelijke financieringsproblemen en de nog onzekere positie op de afzetmarkt, leidt dit ertoe dat de inkomensvorming op korte termijn achterblijft. Starters hebben over het algemeen een gemiddeld lager inkomen dan de doorsnee-ondernemer.2 Dat starters relatief vaak een laag inkomen hebben, kan verschillende achtergronden hebben:3 − Een gebrekkige voorbereiding op de start. Sommige starters schrijven bijvoorbeeld geen of een gebrekkig ondernemingsplan, verdiepen zich niet in de wet- en regelgeving waarmee ze te maken krijgen, volgen weinig starterscursussen, vragen beperkt advies etc. Daarnaast lopen veel starters ook tegen problemen aan. Deels komen deze voort uit onwetendheid met ondernemerschap. Starters weten bijvoorbeeld vooraf niet goed wat de daadwerkelijke kosten (met name verzekeringen en belastingen e.d.) zijn, wat het verschil is tussen inkomsten en winst. Deels heeft deze onwetendheid ook te maken met de achterhaalde wetgeving en gebrekkige kennis van uitvoerende instanties. Deze onduidelijkheden hebben bijvoorbeeld te maken met het urencriterium van de Belastingdienst, de afgifte van de VAR-verklaring en hoe te starten vanuit een uitkering. De vele onduidelijkheden werken niet stimulerend op de start van het eigen bedrijf en hebben een negatieve invloed op het inkomen van ondernemers.4 − Een laag opleidingsniveau en gebrek aan competenties kan hierbij een rol spelen. De drempel om een onderneming te beginnen is in de afgelopen decennia steeds lager geworden, onder andere door het verlagen van de vestigingsver-
18
1
Bruins, A. e.a. Allochtoon ondernemerschap vanuit een uitkering, 2007, EIM.
2
EIM. Monitor Inkomens Ondernemers 2009.
3
EIM. Wordt de spoeling dun?, 2004.
4
ZZP-panel. Startende ZZP'ers hebben het nog steeds moeilijk, 2009.
eisten in bepaalde sectoren zoals de horeca. In de zakelijke en persoonlijke dienstverlening kan met betrekkelijk weinig kapitaal een onderneming worden gestart (input is vooral arbeid). Veel ondernemers starten tegenwoordig zonder een goed beeld te hebben van hun eigen ondernemerskwaliteiten. Indien gedurende het starttraject blijkt dat ze deze niet bezitten of nog moeten aanleren, kan een (tijdelijk) laag inkomen het gevolg zijn. − Er zijn veel starters met groeiambities en gebrek aan kapitaal. Ondernemers in deze groep hebben een relatief grote investeringsbehoefte met betrekking tot hun onderneming en willen snel groeien. De financiering van de onderneming is van groot belang, maar door een beperkt track-record kunnen deze ondernemers soms moeilijk de benodigde financiering krijgen. Op korte termijn staat daarmee de liquiditeit, de winstontwikkeling en inkomenspositie onder druk. − Verder kan meespelen dat het aantal starters dat in 'niche'-markten (kleine segmenten van de markt) opereert is toegenomen. Voor deze in nichemarkten opererende starters geldt relatief vaak dat de concurrentie weliswaar niet groot is, maar dat de vraag naar hun product of dienst ook (nog) niet groot is. De inkomensvorming van deze groep zou op deze wijze achterblijven bij de inkomensvorming van de gemiddelde starter. − Onder de jongere ondernemers bevindt zich een groot aantal starters die bij aanvang van de onderneming relatief vaak een laag inkomen hebben. Overigens is dit lage inkomen voor een deel van de jonge ondernemers een bewuste keuze. In de beginfase van een onderneming moeten relatief veel investeringen worden gedaan, en het duurt een tijd voordat deze investeringen rendement opleveren.1 Er zijn aanwijzingen dat ondernemers die starten vanuit dwingende motieven, zoals dreigende werkloosheid, een hogere kans hebben dat ze niet kunnen rondkomen van het bedrijf dan starters met intrinsieke motieven (kansen zien op de markt, de vrijheid van eigen baas zijn etc.).2 Mogelijk hebben starters die bijvoorbeeld vanuit een uitkering starten een zwakkere positie op de arbeidsmarkt, die ook tot uiting komt in het ondernemerschap. Ondernemers die starten vanuit een baan in loondienst en positieve motieven hebben, stellen wellicht ook strengere eisen aan de slagingskans en het verwachte rendement van een eigen onderneming alvorens hun baan op te geven. De groei van het aantal ondernemers in de periode 1990-2006 blijkt vooral een gevolg van de toename van het aantal starters. Waren er begin jaren negentig circa. 45.000-50.000 starters per jaar, vanaf 2000 ligt dit aantal jaarlijks boven de 60.000. In 2006 werd al een recordaantal starters geregistreerd (90.000), in de jaren daarna steeg het jaarlijkse aantal starters zelfs tot boven de 100.000.
3
In 2010-2011 is dit wat gedaald tot ongeveer 80.000 per jaar. Uit onderzoek komt overigens naar voren dat starters uit 2008 als gevolg van de crisis in 2010 niet somber gestemd zijn over de ontwikkeling van de omzet en de
1
EIM. Monitor Inkomens Ondernemers 2009.
2
Bosch, L.H.M., H. Bosselaar en W.S. Zwinkels (1997), Zelfstandigen en armoede, in: Engbersen, G., J.C. Vrooman en E. Snel, De kwetsbaren; Het tweede jaarrapport armoede en sociale uitsluiting.
3
EIM. Monitor Inkomens Ondernemers 2009.
19
winstgevendheid. Ook verwachten zij niet minder te gaan investeren dan in eerdere jaren.1
3.5
De tijdelijk 'gevelde' ondernemer Dit type ondernemer betreft de kleine ondernemer die te maken krijgt met een gebeurtenis waardoor deze tijdelijk of langdurig weinig of geen inkomsten kan genereren uit de ondernemersactiviteiten. Voorbeelden van dergelijke gebeurtenissen zijn (langdurige) ziekte, arbeidsongeschiktheid, zwangerschap etc. Op korte termijn heeft dit grote financiële gevolgen voor de ondernemer, terwijl op langere termijn het voortbestaan van de onderneming in gevaar kan komen.2 Voor sommige inkomensrisico's, zoals ziekte en arbeidsongeschiktheid, kunnen ondernemers zich aanvullend particulier verzekeren, maar veel ondernemers doen dit niet vanwege de hoge kosten.3 Daarmee lopen deze ondernemers een hoger financieel risico. Wanneer ziekte of arbeidsongeschiktheid onverhoopt plaatsvindt, gaat de inkomenspositie er flink op achteruit. De vooruitzichten op een herstel van de financiële positie is dan sterk afhankelijk van de aard van de gebeurtenis. Zwangere onderneemsters hebben sinds 2008 weer recht op een uitkering tijdens de zwangerschap. In principe kan elke ondernemer met een dergelijke gebeurtenis te maken krijgen. Maar over het algemeen zijn de gevolgen voor alleenstaanden een stuk groter dan voor ondernemers met een (verdienende) partner. Deze partner kan de eerste klappen opvangen met een eigen inkomen, indien nodig. Alleenstaanden hebben een dergelijke buffer uiteraard niet.
20
1
Bruins, A., Snel, D. Starters en de markt, 2010, EIM.
2
EIM. Monitor Inkomens Ondernemers 2009.
3
EIM. Ondernemers en voorzieningen tegen onvoorziene inkomensrisico's, 2003.
4
Maatregelen ter verbetering van het inkomen
In het vorige hoofdstuk is ingegaan op de vijf typen ondernemers met lage inkomens en hun kenmerken. Op basis van deze typologie zijn ook globaal de mogelijke oorzaken aangegeven per type. Gekoppeld aan deze oorzaken kunnen per type (mogelijke) maatregelen worden ontwikkeld om de inkomenspositie te verbeteren. Het gaat daarbij wel om maatregelen die doelmatig zijn, dat wil zeggen de inkomens- of financiële ondersteuning moet gericht zijn op verhoging van de overlevingskansen van de onderneming en er moet sprake zijn van een levensvatbaar bedrijf. Afgewogen moet worden of het lage inkomen gevolg is van het ondernemersrisico of van factoren die buiten de beïnvloedingssfeer van de ondernemer liggen. In het laatste geval kunnen maatregelen wenselijk zijn, maar voor subsidiëring van niet-levensvatbare bedrijven geldt het tegenovergestelde. Dit hoofdstuk beschrijft eerst beknopt mogelijke opties voor ondernemers om de inkomenspositie te verbeteren. Dit betreft zowel intern gerichte opties, wat kan de ondernemer zelf doen, als extern gerichte opties, van welke bestaande regelingen kunnen ondernemers gebruikmaken. Vervolgens wordt beschreven in hoeverre ondernemers met lage inkomens in de huidige situatie gebruikmaken van bestaande regelingen. Deze inventarisatie is tot stand gekomen via de deskresearch en telefonische interviews met administratiekantoren, waarin is gevraagd naar oplossingen die zij voor ogen hebben. De genoemde maatregelen moeten niet als allesomvattend worden beschouwd, gegeven de kleine schaal van dit onderzoek. Daarvoor is een grootschaliger onderzoek vereist.
4.1
Maatregelen per type ondernemer
4 . 1 . 1 D e t ra d it io ne l e a g ra r isch e on d er ne me r M a a tr e ge l en o m h e t ink o m en te v e rb et e r en Met een dergelijke sterke terugval in het inkomen wordt het belang van inkomen buiten het bedrijf verdienen verder bevestigd. Een in gang zijnde ontwikkeling is dat steeds meer primaire land- en tuinbouwbedrijven een deel van de omzet uit activiteiten halen die niet rechtstreeks verbonden zijn aan de agrarische sector. Hierbij kan worden gedacht aan glastuinbouwbedrijven die elektriciteit opwekken en verkopen aan het energienet en verbredingsactiviteiten richting horeca. Voor de zelfstandigen van met name de kleinere bedrijven biedt de toenemende vraag naar 'plattelandsdiensten' - zoals natuurbeheer, recreatie en zorg - kansen om hun inkomenspositie te versterken. In dit kader kan ook gedacht worden aan het opzetten van zorgboerderijen, educatiecentra op boerderijen en kinderboerderijen. De overheid zou meer kunnen stimuleren dat agrarische bedrijven meer activiteiten gaan verrichten naast hun kernactiviteit in het bedrijf. De overheid kan dit faciliteren door onder andere betere voorlichting hierover te geven en stimuleringsregelingen specifiek hierop gericht in het leven te roepen. Het behoud van een bedrijf is tenslotte ook behoud van werkgelegenheid. Mogelijk beleid sluit aan op bestaande regelingen die de leefbaarheid van het platteland bevorderen.
21
F in a nc i ë l e re g e li ng en Er zijn diverse regelingen vanuit de ministeries van LNV en EZ waarbij de overheid ondernemers uit de land- en tuinbouwsector financieel ondersteunt bij investeringen op het terrein van energie of innovatieprojecten. De ondernemers in de land- en tuinbouw geven over het algemeen de voorkeur aan subsidieregelingen boven fiscale maatregelen, omdat subsidieregelingen beter zichtbaar zijn en direct cash genereren. Bij fiscale maatregelen moet er eerst winst worden gemaakt voordat het geld terugkomt. Aangezien de inkomens in de land- en tuinbouw op een vrij laag niveau liggen, sorteren fiscale maatregelen minder effect. Zo biedt de MEI-regeling (Marktintroductie Energie-Innovaties), ruimte om een grote groep tuinbouwbedrijven mee te krijgen in innoverende technieken.1 4 . 1 . 2 D e k l ei n e Z Z P 'e r M a a tr e ge l en o m h e t ink o m en te v e rb et e r en De kleine schaal waarop de ZZP'ers opereren leidt ertoe dat de gevolgen van een omzetdaling voor de inkomenspositie groot kunnen zijn. De overlevingskansen van de ZZP'ers hangen onder andere af van een adequate afdekking van risico's. Hierdoor kiest een deel van de ZZP'ers ervoor deels in loondienst te blijven, zodat zij goede verzekeringen kunnen afsluiten. Daarnaast kiezen ZZP'ers ervoor het hoofd boven water te houden door bezuinigingsstrategieën te hanteren, zoals het verminderen van (privé-)uitgaven en het beknibbelen op inkomensverzekeringen e.d. Onderzoek wijst uit dat ZZP'ers zelfs bezuinigen op noodzakelijk levensonderhoud als het bestaan van de onderneming in het geding is.2 Omdat de overheid duidelijke voordelen ziet in het zelfstandig ondernemerschap vanwege de vergroting van de economische dynamiek en flexibiliteit, voert zij een stimuleringsbeleid op fiscaal gebied met aftrekposten, zoals de zelfstandigenaftrek, starterskredieten en leningen.3 Uit onderzoek is naar voren gekomen dat ZZP'ers niet altijd over de juiste en volledige informatie beschikken over de mogelijkheden op het gebied van inkomens, sociale zekerheid en pensioen. ZZP'ers blijken het meeste behoefte te hebben aan informatie over de Belastingwetgeving of de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR). Dit is vaak complexe materie, maar juist enorm belangrijk voor zelfstandige ondernemers, omdat zij vaak te maken hebben met de onduidelijke scheidslijn tussen werknemerschap en ondernemerschap. Verder bestaat er met de BBZ al instrumentarium dat zich richt op (vooral) kleine ondernemers. Het gaat daarbij doorgaans om tijdelijke maatregelen ten tijde van bedrijfsstart of tijdelijk zwaar weer. In het algemeen is door de zzp'ers zelf een keuze gemaakt om ondernemer te worden, en daarmee impliciet ook voor onderwerping aan de tucht van de markt. Uitzonderingen daargelaten lijkt verdere structurele ondersteuning van zzp'ers niet wenselijk.
22
1
H. van der Meulen, G. Jukema, Financieringsmaatregelen voor Landbouw en MKB, LEI Wageningen UR, 2009.
2
EIM (2007), Voor het gewin of voor het gezin?.
3
http://zelfstandigondernemen.ZZPnodig.nl/zelfstandige-toekomst.html
4 . 1 . 3 D e a l lo cht on e on de r nem e r me t w ink e l of e et za a k M a a tr e ge l en o m h e t ink o m en te v e rb et e r en Acties om de slaagkansen van (startende) allochtone ondernemers te vergroten zijn: − coaching; − verbeteren van de financieringsmogelijkheden; − het toegankelijk maken van reguliere ondernemersnetwerken; − het stimuleren van administratieve kwaliteit; − voorlichting over hygiënecodes.1 Organisaties als VNO-NCW en MKB-Nederland zijn bezig bovengenoemde beleidsacties concreet te maken. Zij promoten en stimuleren actief de ondernemersnetwerken. Door het uitwisselen van ervaring en kennis kunnen etnische ondernemers elkaar helpen in de professionalisering, efficiëntie en groei (zowel nationaal als internationaal) van hun bedrijven.2 Specifiek voor allochtone starters vanuit een uitkering worden de volgende aanbevelingen gedaan: − de communicatie verbeteren tussen de begeleidende partijen; − tijdens het traject voor meer contactmomenten met verschillende, relevante mensen zoals medeondernemers, lotgenoten en rolmodellen zorgen; − de aspirant-starters toestaan om de eigen zwakke punten te compenseren door de actieve steun van goede partners (vanuit de eigen kring van vrienden en familie).3 4 . 1 . 4 D e s ta r t er M a a tr e ge l en o m h e t ink o m en te v e rb et e r en Er bestaat een aantal faciliteiten voor startende ondernemers waar zij vooraf of tijdens hun start gebruik van kunnen maken. Ondernemers die nog niet zijn gestart met hun bedrijf kunnen van het UWV een starterskrediet krijgen. De voorwaarde hiervoor is dat een aanvrager een arbeidsongeschiktheids- of ZWuitkering moet hebben, het bedrijf nog niet gestart is en dat het werk past bij de mogelijkheden en ervaring van de starter.4 Op fiscaal gebied is de startersaftrek de bekendste faciliteit voor starters. De starter kan hier maximaal 3 achtereenvolgende jaren van profiteren. Voor arbeidsongeschikte starters geldt overigens een aanvullende startersaftrek. Tevens kunnen ondernemers investeringen afschrijven naar rato van de economische waardevermindering. Voor startende ondernemers bestaat de mogelijkheid om bij de inkomstenbelasting willekeurig (versneld) af te schrijven, zodat daardoor in de startjaren de fiscale winst wordt verlaagd en zodoende minder belasting hoeft te worden betaald. In combinatie met de verliesrekening is het
1
SER, Niet de afkomst maar de toekomst, publicatienummer 1, 2007.
2
www.mkbservicedesk.nl
3
Bruins, A. e.a., Allochtoon ondernemerschap vanuit een uitkering, EIM, juni 2007.
4
UWV, Verhoging starterskrediet voor ondernemers met een uitkering, januari 2009.
23
hierdoor ook mogelijk om belasting over eerder genoten inkomen (bijv. uit loondienst van het voorgaande belastingjaar) terug te ontvangen.1 De informatiebehoefte van pre-starters richt zich behalve op de Belastingwetgeving en de VAR, vooral op informatie over het starten van een bedrijf. Ook blijken starters vaker behoefte te hebben aan informatie over aansprakelijkheidsen inkomensverzekeringen. De meeste informatie wordt digitaal gezocht. De instanties waar de meeste informatie wordt gezocht of verkregen zijn de Kamer van Koophandel, de boekhouder/accountant en in mindere mate de belastingdienst en banken. Uit bovenstaande komt naar voren dat de groep starters nog veel te maken heeft met behoefte aan informatie die te maken heeft met de voorbereiding op de start en de start zelf. Deze informatiebehoefte ligt vooral op administratief en fiscaaljuridisch terrein en op het gebied van sociale zekerheid (inkomensverzekeringen - en voorzieningen). Wellicht kan deze informatie nog beter gestructureerd worden aangeboden, zodat de starters zich eerder en beter kunnen concentreren op het uitvoeren van hun ondernemerschap. De Kamer van Koophandel zou hierbij een belangrijke rol kunnen spelen, omdat zij het meest blijken te worden geraadpleegd. 4 . 1 . 5 D e t i j de l i jk ' ge ve l d e' k le i n e on de rn em e r M a a tr e ge l en o m ink om en sp os i t ie t e ve r be te r en of r i s ic o' s t e ge n t e gaan De ondernemer die kortere of langere tijd zonder inkomsten zit als gevolg van ziekte, arbeidsongeschiktheid of zwangerschap, kan daardoor in financiële moeilijkheden komen. Dit kan zelfs leiden tot het faillissement van het bedrijf. Als zelfstandigen daartoe financieel in staat zijn, is het mooi als zij een financiële buffer opbouwen voor als zij tijdelijk te maken hebben met minder inkomsten. Daarnaast zijn er meerdere mogelijkheden voor zelfstandigen om zich tegen deze risico's in te dekken.
Z w a ng e rs cha p Sinds juni 2008 bestaat er voor vrouwelijke zelfstandigen een wettelijk recht op een zwangerschaps- en bevallingsuitkering van minimaal zestien weken. De hoogte van de uitkering uit de Zelfstandig en Zwanger-regeling (ZEZ-regeling) hangt af van de inkomsten van de zelfstandige in het jaar voor de uitkering wordt uitgekeerd. De uitkering bedraagt maximaal 100% van het wettelijk minimumloon. Deze regeling vermindert de financiële noodzaak voor zelfstandigen om tijdens de zwangerschap lange tijd door te werken en na de bevalling weer snel te beginnen. De regeling geldt ook voor de meewerkende echtgenoot van een zelfstandige. Als een zwangere zelfstandige zich in de periode dat zij recht heeft op de uitkering laat vervangen door iemand anders, dan kan de zwangerschapsuitkering worden gebruikt voor de kosten die dat met zich mee brengt. De regeling wordt uitgevoerd door het UWV.2
24
1
www.inzakengaan.nl/fiscus/faciliteiten.html
2
www.minszw.nl
Z i ek t e - en a r be i ds on ges ch ik th e id Het risico voor inkomensverlies bij arbeidsongeschiktheid is op verschillende manieren op te vangen. Hierbij zijn er voor startende ondernemers, vooral in de eerste drie maanden na de start, meer mogelijkheden dan voor gevestigde ondernemers.
V a n gn et ve r zek e r in g Zelfstandigen die vanwege een verhoogd arbeidsongeschiktheidsrisico niet of moeilijk geaccepteerd worden voor een reguliere verzekering, kunnen binnen drie maanden na de start ook terecht bij die verzekeraar voor de vangnetverzekering. Voorwaarde is wel dat er binnen deze termijn een offerte is aangevraagd voor een (normale) arbeidsongeschiktheidsverzekering. Per 1 november 2008 zijn de condities van de vangnetverzekering verbeterd. De belangrijkste verbeteringen zijn:
− wachttijd is verkort van twee jaar naar een jaar; − uitkering richt zich niet alleen op volledige duurzame arbeidsongeschiktheid, maar ook op gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.1
V r i j w i l l ig e z i ek t ew et ve rz ek e r in g en /o f WI A -v erz ek e r in g (U W V) De Ziektewet (ZW), de WAO en de Wet WIA bieden ex-werknemers die voor zichzelf beginnen de mogelijkheid deze verzekeringen vrijwillig voort te zetten bij het UWV. De vrijwillige verzekering staat open voor startende zelfstandigen die daarvóór als werknemer minstens één jaar verplicht verzekerd waren en voor degenen die starten als zelfstandigen en voorafgaand een uitkering op grond van de werknemersverzekeringen ontvingen. De zelfstandige moet zich binnen drie maanden (dertien weken) na het einde van de verplichte verzekering aanmelden. 2
C o l l ec t ie v e v e rz ek e r ing Voor zowel starters als niet-starters is het mogelijk een collectieve verzekering af te sluiten. Dit kan via branche- en beroepsorganisaties, maar ook via organisaties voor zelfstandigen, zoals CNV Zelfstandigen en FNV Zelfstandigen. Zij bieden hun leden de mogelijkheid om een individuele verzekering af te sluiten tegen collectieve voorwaarden. Bij een collectiviteit sluit men samen met anderen een verzekering af. Hierbij geldt feitelijk de macht van het getal: doordat meerderen zich verzekeren, betalen allen een lagere premie of krijgen zij extra voordelen.3 Voor deelnemers met een verhoogd risico is het voordeel extra groot.
P a rt i cu l i er e v er z ek e r in g Voor alle zelfstandigen is het mogelijk particuliere verzekeringen tegen ziekteen arbeidsongeschiktheid af te sluiten, die worden aangeboden door private verzekeraars. Voor de 'hoge risico's' geldt in de praktijk dat een groot deel van de risico's niet verzekerd kan worden, of alleen verzekerd kan worden tegen zeer hoge kosten.
1
www.uwv.nl
2
www.uwv.nl
3
Zelfstandig ondernemer? Heb jij goed nagedacht over arbeidsongeschiktheid?, ministerie van SZW, 2008.
25
De producten variëren van eenvoudige basispakketten met een vaste uitkering tot uitgebreidere varianten die meer flexibiliteit bieden. Variatie is er onder andere ten aanzien van de hoogte van de uitkering; het verzekerd inkomen, de wachttijd of eigenrisicotermijn en de maximale uitkeringsperiode.
4.2
Feitelijk gebruik bestaande instrumentarium A f s lu it en va n v e rz ek e rin g en te g en i nk o me ns r isi c o' s Ondanks de mogelijkheden die er voor zelfstandigen bestaan om zichzelf te verzekeren tegen inkomensrisico's, blijken relatief weinig zelfstandigen dit te doen. Zo blijkt ongeveer de helft van de agrariërs niet verzekerd te zijn voor arbeidsongeschiktheid en bouwt ongeveer driekwart van hen geen pensioen op. De kosten vormen de belangrijkste reden om af te zien van voorzieningen. De meeste agrariërs verwachten het vermogen dat ze opbouwen in hun bedrijf te kunnen gebruiken om een periode met een laag inkomen te overbruggen. Ook van ZZP'ers is bekend dat zij door de tegenvallende inkomens de laatste jaren minder hebben geïnvesteerd in inkomensvoorzieningen. Vooral op pensioensopbouw is gekort: bijna 15% van de ZZP'ers legde hiervoor in 2009 minder geld opzij dan in 2008 en voor de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen was dit percentage 7%. Overigens steekt 40 à 50% van de ZZP'ers nooit geld in dergelijke inkomensvoorzieningen.1 Het is de vraag in welke mate deze ondernemers hun risico's in kaart hebben gebracht en in hoeverre zij zich bewust zijn van de risico's die zij nemen door ervoor te kiezen geen verzekering af te sluiten.
G e br u ik va n B i j sta n d bes l u it z e lf sta n d ig e n(B B Z ) Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) regelt bijstand voor mensen met een uitkering die een eigen bedrijf willen beginnen, voor zelfstandigen met tijdelijke financiële problemen en voor oudere zelfstandigen met een nietlevensvatbaar bedrijf. Ook zelfstandigen die hun niet-levensvatbaar bedrijf willen beëindigen kunnen een beroep doen op deze regeling. Indien de zelfstandige aan bepaalde voorwaarden voldoet, kan hij of zij tijdelijk in aanmerking komen voor een periodieke uitkering (voor aanvulling van het gezinsinkomen tot het sociaal minimum) of bedrijfskapitaal. De belangrijkste voorwaarden zijn dat het zelfstandig bedrijf of beroep na ondersteuning in beginsel weer levensvatbaar is, dat wordt voldaan aan het urencriterium uit de Wet op de Inkomstenbelasting en dat hulp via een bank of een borgstellingsfonds niet meer mogelijk is. Verder staat vermogen dat verbonden is aan het zelfstandig beroep of aan de door de zelfstandige zelf bewoonde eigen woning een Bbz-uitkering in principe niet in de weg, maar de hoogte ervan is wel bepalend voor de vraag of bijstand wel of niet in de vorm van een lening wordt verstrekt. Wel dient men al het vermogen waarover men redelijkerwijs kan beschikken aan te wenden voor de instandhouding van het zelfstandige bedrijf of beroep. Ondanks de slechte inkomenspositie van veel zelfstandigen kloppen echter zeer weinig ondernemers aan bij de gemeente om gebruik te maken van deze bij-
1
26
Bangma, K.L., P.J.M. Vroonhof, N.E. de Vries, Een kwestie van ondernemen; ZZP'ers in de crisis, EIM, 2010.
standsvoorziening. In 2009 zijn 3.420 ondernemers in de Bbz beland tegenover 2.760 in 2008.1 Hierbij dient te worden vermeld dat ruim de helft van de aanvragen voor het Bbz worden afgewezen. Als wordt gekeken naar de groep agrariërs maken jaarlijks 200 à 300 agrariërs gebruik van het Bbz. In verhouding tot de jaarlijks grote aantallen agrarische bedrijven met negatieve inkomens en agrarische bedrijven met een gemiddeld inkomen onder de armoedegrens, is dit feitelijke gebruik BBZ beperkt. Uit onderzoek blijkt verder dat kleine ZZP'ers relatief weinig gebruikmaken van bijstandsvoorzieningen van gemeenten23 (waaronder Bbz). Wellicht speelt hierbij mee dat er verschillen in beleid blijken te zijn ten aanzien van de Bbz tussen gemeenten. Veelal bij kleinere gemeenten ontbreekt de expertise om met deze complexe materie om te gaan en komen ZZP'ers vaker in de WWB terecht.4 ZZP Nederland pleit voor een algemene landelijke regeling, waardoor ongelijkheid tussen gemeenten kan worden uitgesloten.5 Daarnaast lijkt de BBZ nog niet altijd het vangnet waarvoor het is bedoeld: veel aanvragen worden afgewezen. Ook het aantal afwijzingen verschilt sterk per gemeente. Bovenstaande pleit voor het geven van meer voorlichting aan kleine zelfstandigen over het belang van het treffen van voorzieningen op het terrein van sociale zekerheid. Daarnaast verdient het aanbeveling de BBZ-regeling op een aantal punten aan te passen, zodat het een beter vangnet vormt voor ZZP'ers die zich in een lastige inkomenssituatie bevinden. Om de toegankelijkheid van het Bbz verder te verruimen, wordt een aantal suggesties ter verbetering aangedragen. Er zijn namelijk knelpunten ervaren op het gebied van vrijstelling van pensioenvoorziening en recht op bijstand, beschikbare bedragen binnen het bijstandsbesluit, inkomen van de partner en recht op bijstand en aanvraagmogelijkheden. Op het gebied van pensioenvoorziening wordt voorgesteld een vrijstelling op te nemen voor pensioenvoorzieningen die ondernemers in eigen beheer hebben getroffen in de vorm van een koopsom/lijfrente. Specifiek voor agrariërs met levensvatbare bedrijven die bedrijfskapitaal nodig hebben, blijkt het maximum van 173.000 euro te beperkt. Aanbevolen wordt om dit bedrag te verhogen. Verder wordt aanbevolen het inkomen van de partner bij aanvragen van het Bbz door agrariërs buiten beschouwing te laten. Bij een inkomen van de partner op of boven de bijstandsnorm vervalt reeds het recht op Bbz en daarmee het recht op bedrijfskapitaal. De inkomensbijdrage van de partner staat echter niet in verhouding tot het benodigde kapitaal dat nodig is voor de overbrugging van tijdelijk financiële problemen. Verder moet er worden gewerkt aan een betere informatievoorziening over het bestaan en de aanvraagmo-
1
'ZZP'ers te vaak voor BBZ-uitkering afgewimpeld, uit: ZZP-Nederland.nl, mei 2010.
2
Naast het Bbz bestaan ook nog het IOAZ (ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen) en het WWIK (kunstenaars).
3
Vroonhof, P.J.M. en N.E. de Vries. Stand van Zaken Zonder Personeel. Structurele karakterschets van zzp'ers: resultaten meting I, voor jaar 2010, zzp-panel. EIM. 2010.
4
'Helft van de door crisis getroffen ondernemers krijgt geen steun', in Volkskrant, 11 mei 2010.
5
'ZZP'ers te vaak voor BBZ-uitkering afgewimpeld, uit: ZZP-Nederland.nl, mei 2010.
27
gelijkheden van het Bbz. Dit kan via de Kamers van Koophandel en lokale LTOafdelingen en gemeentelijke sociale diensten.1 Bij allochtonen speelt mee dat contacten met de overheid als gezichtsverlies worden beschouwd. Dit is zeker het geval bij het aanvragen van het BBZ. Daarnaast hebben allochtonen bij de aanvraag hiervan te maken met een kennisachterstand (de aanvraag is te moeilijk voor deze groep), maar ook met aspecten als trots en de voorkeur voor informeel contact. Dat deze groep verder minder goed op de hoogte is van wet- en regelgeving blijkt ook uit een minder goed aangifte- en betalingsgedrag onder etnische starters (t.o.v. autochtone starters). 2
28
1
Meulen, H. van der, ea., Hoe landbouwers voorzien in hun sociale zekerheid, LEI Wageningen UR, 2009.
2
EIM (2007), Nieuwe ondernemers: nieuwe vormen van dienstverlening?
5
Conclusies en aanbevelingen
Zelfstandige ondernemers hebben vaker een laag inkomen dan andere groepen in de Nederlandse economie. 6 à 7% van alle zelfstandigen blijkt zelfs structureel te maken te hebben met een laag inkomen. Een laag inkomen kan grote gevolgen hebben voor het voortbestaan van de onderneming en de sociale positie van de ondernemer. Vanuit die achtergrond bestond er behoefte aan inzicht in de typen zelfstandigen met een laag inkomen en hun kenmerken. Als bekend is welke typen zelfstandigen specifiek met een laag inkomen te maken hebben, is het mogelijk om beleid op te stellen voor die groepen die inkomensbevorderende maatregelen het hardst nodig hebben. In het onderzoek is als doel gesteld om te komen tot een typologie van ondernemers met lage inkomens. Na een uitgebreide deskresearch heeft dit geleid tot de volgende 5 typen ondernemers met een laag inkomen: − de traditionele agrariër − de kleine ZZP'er − de allochtone ondernemer met winkel of eetzaak − de starter − de tijdelijk 'gevelde' kleine ondernemer. De onderscheiden types zijn niet bedoeld als uitsluitende categorieën, dat wil zeggen dat een ondernemer in meerdere types kan vallen. Zoals eerder aangegeven, is de crisis, en zijn de daardoor in zwaar weer verkerende zelfstandigen, niet meegenomen in dit onderzoek. Per type zelfstandige is bekeken welke maatregelen kunnen bijdragen aan het verbeteren van het inkomen - voor zover maatschappelijk gezien wenselijk. Het gaat daarbij wel om maatregelen die doelmatig zijn, dat wil zeggen de inkomensof financiële ondersteuning moet gericht zijn op verhoging van de overlevingskansen van de onderneming en er moet sprake zijn van een levensvatbaar bedrijf. Hier volgen de belangrijkste resultaten. Voor de traditionele agrarische ondernemer liggen de beste kansen hiervoor in het verdienen van inkomen aan activiteiten buiten de kernactiviteit van het bedrijf. Hierbij kan worden gedacht aan een glastuinbouwbedrijf dat elektriciteit opwekt en verkoopt, het opzetten van educatiecentra op boerderijen of een inkomen buitenshuis verdienen. Kleine ZZP'ers blijken vaak niet voldoende op de hoogte te zijn van de inkomensen fiscale regelingen waar zij gebruik van kunnen maken. Zij zullen in elk geval gebaat zijn bij een betere informatievoorziening hierover. Dit voorkomt wellicht dat zij verkeerde bezuinigingen gaan doorvoeren, zoals het niet verzekeren tegen inkomensrisico's. De allochtone ondernemer met een winkel of eetzaak heeft te maken met specifieke belemmeringen, waardoor een laag inkomen wordt verdiend. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een kennisachterstand op het gebied van financiële regelingen, een minder gunstige afzetmarkt en vestigingsplaats en een matige voorbereiding op de start van het bedrijf. Daarnaast lijken startende allochtonen vanuit een uitkering onder andere moeite te hebben met het begelei-
29
dingstraject en de administratieve rompslomp die bij de start van een eigen bedrijf komt kijken. Maatregelen om de inkomenspositie van allochtone ondernemers te vergroten kunnen ook specifiek op deze doelgroep worden toegerust. Hierbij worden activiteiten voorgesteld als coaching van allochtone ondernemers, het toegankelijk maken van reguliere ondernemersnetwerken en het verbeteren van financieringsmogelijkheden. In het bijzonder voor allochtone uitkeringsstarters is het van belang dat er een goede communicatie plaatsvindt tussen de betrokken partijen in het traject dat leidt naar het ondernemerschap. Veel starters van een onderneming blijken nog niet goed op de hoogte te zijn van alle financiële regelingen waar zij als ondernemer - en soms specifiek als starter - gebruik van kunnen maken. Het verdient aanbeveling de informatiebehoefte die op dit terrein bestaat goed in kaart te brengen en te bekijken op welke wijze de informatie beter kan worden aangeboden. Elke ondernemer kan te maken krijgen met een kortdurende of langdurende periode waarin geen inkomsten kunnen worden verdiend als gevolg van bijvoorbeeld ziekte, arbeidsongeschiktheid of zwangerschap. Er blijken voldoende mogelijkheden te zijn om het hierdoor geleden inkomensverlies (gedeeltelijk) op te vangen. Hier blijkt echter relatief weinig gebruik van te worden gemaakt. Wellicht speelt hier ook de beperkte informatievoorziening een rol en kan een betere voorlichting hierover aan de kleine zelfstandigen worden verbeterd. Daarnaast blijken ook in verhouding tot het aantal ondernemers met een laag inkomen het gebruik van het Bbz gering. Er blijken echter relatief veel aanvragen te worden afgewezen. Er worden suggesties gedaan om de voorwaarden om toegang te krijgen tot het Bbz te verbeteren. Het onderzoek was exploratief, wat wil zeggen dat grootschalig vervolgonderzoek gewenst is om de omvang van elke groep goed in beeld te krijgen en ook te onderzoeken welke specifieke maatregelen het meest kansrijk en gewenst zijn om in te zetten als inkomensbevorderende maatregelen voor een of meer onderscheiden types. Op basis van de resultaten uit het onderzoek lenen de volgende thema's zich goed voor een vervolgonderzoek: − Hoe vaak komen de onderscheiden typen voor? − Op welke agrarische ondernemers moeten de maatregelen zich specifiek richten? − Hoe kan de informatievoorziening aan starters en kleine ZZP'ers worden verbeterd (inhoudelijk, vorm, kanaal, etc.)? − Op welke wijze worden allochtone ondernemers met een winkel of eetzaak het meest geholpen om meer inkomen te verwerven? − Hebben gemeenten voldoende kennis van ondernemerschap om het Bbz doelmatig toe te kunnen passen? − Hoe kunnen kennis en (waar relevant) gebruik van het Bbz worden bevorderd aan de kant van de ondernemers? − Heeft de crisis de gesignaleerde groepen harder getroffen dan andere zelfstandigen?
30
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.ondernemerschap.nl.
Recente Publieksrapportages A201205
28-6-2012
Kleinschalig Ondernemen 2012
A201204
30-5-2012
Hoe ondernemend zijn zzp'ers?
A201203
22-5-2012
Duurzaam ondernemen in het kantoorhoudende
A201202
16-4-2012
A201201
4-4-2012
A201113
22-11-2011
Ondernemen in de Sectoren 2011
A201112
22-11-2011
Zelfbewust een Zelfstandige Positie
A201111
21-9-2011
Kerngegevens MKB 2011
A201110
25-8-2011
Financieringsmonitor 2011
A201109
22-8-2011
Arbeidsproductiviteitstrends in klein-, midden- en
A201108
14-7-2011
MKB Vergrijzing en ondernemerschap Hoe werken bedrijven samen in projecten?
grootbedrijf 1995-2015 Global Entrepreneurship Monitor 2010 The Netherlands A201107
19-5-2011
Ondernemen voor de toekomst
A201106
27-4-2011
Trendstudie MKB en Ondernemerschap: Synthese
A201105
20-4-2011
Uitvinders in Nederland
A201104
28-4-2011
Kleinschalig Ondernemen 2010
A201103
10-3-2011
Trendstudie MKB en Ondernemerschap
A201102
8-3-2011
A201101
5-1-2011
Monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap 2010 Startende ondernemers
A201012
8-12-2010
A201011
16-11-2010
A201010
9-11-2010
A201009
14-10-2010
De arbeidsmarkt van Midden-Nederland
A201008
14-10-2010
Monitor Inkomens Ondernemers
A201007
30-9-2010
Stand van Zaken Zonder Personeel
A201006
23-6-2010
Internationale benchmark ondernemerschap
A201005
31-5-2010
Bedrijfsbeëindigingen in het kleinbedrijf
A201004
april 2010
Octrooien in Nederland
A201003
12-4-2010
Ondernemen voor anderen!
A201002
15-2-2010
Een kwestie van ondernemen
A201001
11-1-2010
Innovatief ondernemerschap in detailhandel, ho-
A200918
1-12-2009
Slim en gezond afslanken
A200917
2-11-2009
Ondernemen in de Sectoren
A200916
30-10-2009
A200915
17-8-2009
Criminaliteitspreventie door kleine bedrijven
A200914
16-6-2009
Global Entrepreneurship Monitor 2008
A200913
15-5-2009
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid Global Entrepreneurship Monitor 2009 The Netherlands Ondernemen in de sectoren 2010 - 10 brochures
2010
reca en ambacht
Springen over de Grens
The Netherlands Internationale benchmark ondernemerschap 2009
31
A200912
20-5-2009
Kleinschalig Ondernemen 2009
A200911
3-4-2009
Kopstaartbedrijven
A200910
1-4-2009
Ondernemerschap in de wijk
A200909
27-3-2009
A200908
half juni 2009
A200907
24-3-2009
Monitor Inkomens Ondernemers
A200906
19-3-2009
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200905
17-3-2009
Afhankelijkheid in de metaalsector
A200904
12-3-2009
Beter inzicht in multicultureel ondernemerschap
A200903
5-2-2009
A200902
13-1-2009
Toekomst concurrentiepositie MKB
A200901
13-1-2009
MKB in regionaal perspectief
A200815
19-12-2008
Succes met samenwerking
A200814
16-12-2008
Tijdelijke samenwerkingsverbanden in het Neder-
Van werknemer tot ondernemer Review: Internationalisering van het Nederlandse MKB
Ten years entrepreneurship policy: a global overview
landse MKB A200813
8-12-2008
Sociaal ondernemerschap
A200812
8-12-2008
Ondernemen in de Sectoren
A200811
28-10-2008
A200810
23-9-2008
Ondernemerschap in de zorg In- en uitstroom in de detailhandel
A200809
8-9-2008
Internationale benchmark ondernemerschap
A200808
3-9-2008
Nalevingskosten van wetgeving voor startende
A200807
september 2008
A200806
18-9-2008
A200805
8-7-2008
bedrijven Stimulering van ondernemerschap in middelgrote gemeenten HRM-beleid in het MKB Global Entrepreneurship Monitor 2007 The Netherlands A200804
14-7-2008
Kleinschalig Ondernemen 2008
A200803
26-6-2008
Ondernemerschap in de regio
A200802
27-3-2008
Herstructurering van winkelgebieden
A200801
25-2-2008
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200714
21-12-2007
Technologiebedrijven in het MKB
A200713
19-12-2007
MKB in regionaal perspectief
A200712
15-11-2007
Voor het gewin of voor het gezin?
A200711
7-11-2007
A200710
25-10-2007
A200709
13-9-2007
A200708
21-6-2007
Kleinschalig Ondernemen 2007
A200707
21-6-2007
Global Entrepreneurship Monitor 2006 Nederland
A200706
13-6-2007
Een eigen bedrijf: loon naar werken?
A200705
10-5-2007
Internationale benchmark ondernemerschap
A200704
5-4-2007
Dat loont!
A200703
5-3-2007
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid
A200702
1-3-2007
Flexibele arbeid in het MKB
A200701
8-1-2007
Entrepreneurship in the Netherlands;
Van onbemind tot onmisbaar Ondernemen in de Sectoren Ondernemerschap in het primair en voortgezet onderwijs
High growth enterprises; Running fast but still keeping control A200613
32
8-1-2007
Geef richting, geen regels!