MONITOR LAGE INKOMENS DELFT 1e meting
Frans Moors en Paul de Graaf Rotterdam, Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Sociaalwetenschappelijke Afdeling (SWA) respectievelijk Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) September 2006 In opdracht van de gemeente Delft.
Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Rotterdam (SoZaWe), Sociaalwetenschappelijke Afdeling (SWA) Teilingerstraat 170, 3032 AW Rotterdam Postbus 1024, 3000 BA Rotterdam Telefoon: (010) 498 29 16 Fax: (010) 498 26 68 E-mail:
[email protected] Internet: http://www.sozawe.rotterdam.nl Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) Goudsesingel 78, 3011 KD Rotterdam Postbus 21323, 3001 AH Rotterdam Telefoon: (010) 489 95 00 Fax: (010) 489 95 01 E-mail:
[email protected] Internet: http://www.cos.rotterdam.nl
Gegevens mogen worden overgenomen, mits met bronvermelding. Verveelvoudiging voor eigen of intern gebruik toegestaan.
INHOUD 0.
Monitor Lage Inkomens Delft: een samenvatting
1.
Inleiding
15
Noten
17
2.
Aantallen huishoudens met lage inkomens
19
2.1
Ontwikkeling van het aantal huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens Aantal huishoudens met een inkomen op het sociaal minimum Nadere analyse van de huishoudens met lage inkomens in 2002 Nawoord: Sociale minima beter bepaald in 2003 Noten
20 21 21 27 28
3.
Huishoudens met een Bijstandsuitkering
29
3.1 3.2
Ontwikkeling van het aantal Bijstandsuitkeringen Nadere analyse van de huishoudens met een Bijstandsuitkering op 1 januari 2006
29 33
4.
De Langdurigheidstoeslag
39
Noten
39
5.
De Bijzondere Bijstand
41
6.
De AV-Delft
45
7.
De Delftpas
47
Noten
51
2.2 2.3 2.3
5
8.
Schuldhulpverlening
53
8.1 8.2 8.3
Ontwikkeling van het aantal cliënten bij de Budgetwinkel Nadere analyse van het cliëntenbestand van de Budgetwinkel op 11 april 2006 Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen Noten
53 54 55 55
9.
Kwijtschelding van gemeentelijke belastingen
57
10.
DUIT
59
11.
Kwijtschelding van Verontreinigingsheffing en Ingezetenenomslag
61
12.
Gebruik van Huursubsidie / Huurtoeslag
63
12.1 12.2 12.3
Ontwikkeling van het Huurtoeslaggebruik Nadere analyse van de ontvangers van Huurtoeslag in 2004/2005 Andere regelingen Noten
63 64 65 65
13.
Aandachtspunten
67
Nawoord: Vergelijking met een aantal andere steden in kengetallen
69
Bijlagen I:
Overzicht van de Delftse wijken
71
II:
Inkomens onder de lage-inkomensgrens in 2000 en in 2002 op wijk- en buurtniveau
73
III:
Aantal sociale minima in 2002 op wijkniveau
77
IV:
Aantal ontvangers van Huurtoeslag in 2001/2002 tot en met 2004/2005 op wijkniveau
79
V:
Bedragen sociale minima en lage-inkomensgrens CBS/SCP per 1 juli 2006
81
4
0.
Monitor Lage Inkomens Delft 2006: een samenvatting
Inleiding In deze samenvatting staan de belangrijkste bevindingen van de eerste Monitor Lage Inkomens van de gemeente Delft. Opdrachtgever en auteurs hebben er bewust voor gekozen om niet, zoals in veel andere gemeenten, te spreken van een armoedemonitor. Het begrip armoede kent vele definities, en heeft ook met veel meer aspecten te maken dan de hoogte van het inkomen alleen: ook de mate van maatschappelijke participatie, opleidingsniveau, gezondheid en zelfredzaamheid zijn factoren die te maken hebben met armoede. De Monitor Lage Inkomens richt zich uitsluitend op personen of huishoudens in de gemeente Delft met een laag inkomen, en het bereik van de gemeentelijke voorzieningen om deze financieel kwetsbare huishoudens te ondersteunen. Of er sprake is van een laag inkomen kan op meer manieren worden vastgesteld. In deze monitor worden twee, deels overlappende, definities gehanteerd: huishoudens met een laag inkomen en huishoudens op het sociaal minimum. 9
Of een huishouden een laag inkomen heeft wordt vastgesteld aan de hand van de lage-inkomensgrens. Deze wordt door het CBS en SCP gehanteerd in de landelijke Armoedemonitor. De grens is gebaseerd op de koopkracht van het sociaal minimum in 1979 en wordt jaarlijks geïndexeerd met de inflatie.
9
Het sociaal minimum is gerelateerd aan de ontwikkeling van het minimumloon, en staat gelijk aan de 100%-norm WWB. Een huishouden op het sociaal minimum heeft een inkomen tot 100% van het minimum. Tot ‘de minima’ wordt in de regel echter ook een groep gerekend met een inkomen vlak boven deze grens. Gezien de doelgroep van het Delftse beleid worden cijfers gepresenteerd over de huishoudens met inkomen tot 130% van het sociaal minimum. Hoewel er verschillen zijn tussen de verschillende huishoudenstypen, bevindt de lage-inkomensgrens zich ruwweg rond de 105% van het sociaal minimum. Er zijn dus meer huishoudens met een laag inkomen dat huishoudens op het sociaal minimum. En er zijn meer minima dan huishoudens met een laag inkomen.
Naast gegevens over deze twee groepen worden ook gegevens gepresenteerd over de huishoudens met een Wwb-uitkering in de gemeente Delft. In het vervolg van deze samenvatting worden de kerngegevens over deze drie groepen op een rij gezet. Daarna wordt ingegaan op het gebruik van de inkomensondersteunende voorzieningen in de gemeente Delft. Bij de gepresenteerde cijfers moet worden aangetekend dat de cijfers over de huishoudens met een laag inkomen en de huishoudens met een inkomen op of rond het sociaal minimum zijn gebaseerd op het Regionaal Inkomensonderzoek van het CBS; de meest recente cijfers van dit onderzoek stammen uit 2002. Gegevens over de bijstandsgerechtigden en het gebruik van inkomensondersteunende voorzieningen zijn gebaseerd op diverse gegevensbestanden van de gemeente Delft per 1 januari 2006. In de tabel
5
hieronder staat allereerst een overzicht van het aantal huishoudens met een laag inkomen en op of rond het sociaal minimum in 2002.
Laag inkomen tot 100%
Sociaal minimum: tot 105%
tot 110%
tot 120%
tot 130%
Delft
4.270
3.700
4.340
4.960
6.400
7.860
% huishoudens
11,0%
9,6%
11,2%
12,8%
16,6%
20,3%
609.340
509.090
610.700
736.350
984.310
1.261.440
9,3%
7,8%
9,3%
11,3%
15,0%
19,3%
Nederland % huishoudens
Bron: CBS, Regionaal Inkomens Onderzoek 2002, bewerking COS.
1.
Huishoudens met een laag inkomen
Volgens de definitie van CBS/SCP hadden in 2002 4.270 Delftse huishoudens het hele jaar een laag inkomen; het gaat dan om 8.690 personen. Het betekent dat 11% van het totaal aantal huishoudens in de gemeente in dat jaar een laag inkomen had; 2% boven het landelijke gemiddelde. Voorlopige cijfers wijzen erop dat dit percentage in 2003 is gedaald tot 10% van het totaal aantal huishoudens. Bij meer dan de helft van de huishoudens met een laag inkomen gaat het om alleenstaanden; bij nog eens 17% betreft het alleenstaande ouders. Bijna een derde van alle Delftse eenoudergezinnen in 2002 had een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Bijna 60% van de huishoudens met een laag inkomen is niet actief op de arbeidsmarkt, en is gepensioneerd of ontvangt een bijstands-, arbeidsongeschiktheidsof werkloosheidsuitkering. Ruim een kwart is werknemer in loondienst, terwijl bijna een tiende zelfstandige is. Met andere woorden: bij ruim een derde van de huishoudens met een laag inkomen gaat het om actieven met een laag inkomen (of ‘werkende armen’) gaat. Dat wil zeggen dat 5% van alle Delftse werknemers een laag inkomen heeft, 14% van alle zelfstandigen, 58% van de uitkeringsgerechtigden en 3% van de gepensioneerden. Huishoudens met een laag inkomen zijn relatief jong (de leeftijdsgroepen tot 35 jaar zijn oververtegenwoordigd) en relatief vaak van buitenlandse herkomst: van alle allochtone huishoudens in Delft heeft bijna een kwart een laag inkomen, tegen nog geen 10% van de huishoudens met een Nederlandse achtergrond.
6
2.
Huishoudens met een inkomen op of rond het sociaal minimum
In 2002 hadden 3.700 Delftse huishoudens een inkomen op het sociaal minimum; dat is bijna 10% van alle Delftse huishoudens. Het aandeel sociale minima lag daarmee rond de 2% hoger dan landelijk. 11% had een inkomen tot 105% van het sociaal minimum (ruim 4.300 huishoudens), 13% tot 110% (bijna 5.000 huishoudens) en 20% had een inkomen tot 130% van het sociaal minimum (bijna 7.900 huishoudens). Bij dit laatste cijfer moet worden aangetekend dat vanaf 2003 het CBS bij de bepaling van het aantal sociale minima het inkomen van 65-plussers wordt vergeleken met de (hogere) bijstandsnorm voor 65-plussers, en niet meer met de ‘gewone’ bijstandsnorm. Dat betekent dat veel meer bejaarden tot de sociale minima worden gerekend: volgens deze nieuwe methode had in 2003 afgerond 33% van de Delftse huishoudens een inkomen tot 130% van het sociale minimum. Het profiel van de groep huishoudens rond het sociaal minimum komt grotendeels overeen met dat van de huishoudens met een laag inkomen; een groot deel van deze groepen overlappen elkaar immers.
3.
Huishoudens met een bijstandsuitkering
Op 1 januari 2006 hebben 2.776 huishoudens in Delft een Wwb-uitkering. Het bijstandsvolume is daarmee het laagst in zes jaar tijd. Vergeleken met de gemeenten die in de benchmark Wwb deel uitmaken van de kring waartoe ook Delft behoort, heeft de gemeente daarentegen een betrekkelijk hoog bijstandsvolume. Dan heeft Delft na Schiedam het hoogste aantal bijstandsuitkeringen per duizend inwoners: van iedere duizend inwoners hebben er afgerond 29 een bijstandsuitkering. Dat aantal is vergelijkbaar met Vlaardingen. Ook in vergelijking met Leiden, dat zich overigens niet in de kring bevindt, ligt het volume hoger. Het ligt ook duidelijk boven het landelijke gemiddelde, dat afgerond 22 per duizend inwoners bedraagt. In de onderstaande grafiek staat een overzicht.
7
Figuur 1
Aantal Bijstandsuitkeringen per duizend inwoners in Delft, in de benchmarkgemeenten, in Den Haag en in Nederland, 1 januari 2006.
0
10
20
30
Delft
80
28,3 22,8
H aarlem
22,8
Leiden
26,2
Schiedam
35,4
Spijkenisse
26
Vlaardingen
29,6 21,1 22,4
D en Haag Nederland
70
19,9
Go uda
Zo eterm eer
60
23,1
Capelle aan den IJssel
Zaanstad
50
29,3
A lkm aar A m ersfo o rt
40
45,7 21,6
Bron: Benchmark Wwb
Bijstandsafhankelijkheid is geconcentreerd in drie wijken: Buitenhof, Voorhof en Vrijenban. In deze wijken vinden we 60% van alle bijstandsuitkeringen. Het profiel van de bijstandgerechtigden komt overeen met dat van de huishoudens met een laag inkomen en, uiteraard, van de sociale minima: relatief veel alleenstaanden en eenoudergezinnen. Bijna 80% van alle uitkeringsgerechtigden behoort tot deze gezinstypen. De huishoudens met kinderen hebben gemiddeld twee kinderen: het wil zeggen dat ruim 1900 kinderen in een huishouden leven dat is aangewezen op een bijstandsinkomen. Ruim een derde van de huishoudens met een bijstandsuitkering heeft de uitkering al meer dan vijf jaar. In deze ‘harde kern’ zijn relatief oudere, autochtone Delftenaren oververtegenwoordigd. Zij staan in de meeste gevallen op grote afstand van de arbeidsmarkt: meer dan driekwart van deze groep is ingedeeld in fase 4.
8
In de groep uitkeringsgerechtigden die nog niet zo lang een bijstandsuitkering hebben zijn juist jonge allochtonen oververtegenwoordigd. Van alle Delftse bijstandsgerechtigden heeft 60% een buitenlandse achtergrond1. Een deel is afkomstig uit de traditionele immigratielanden als Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba, Turkije en Marokko. Opvallender is het relatief grote aandeel bijstandsgerechtigden met een Irakese, Iranese, Somalische of Afghaanse achtergrond: 18 tot 23% van alle Delftenaren met een dergelijke achtergrond heeft een bijstandsuitkering, tegen 2% van de autochtone inwoners van Delft. In de wijken Voorhof en Buitenhof vinden we een bovengemiddeld aandeel van bijstandsgerechtigden van niet-westerse origine terug.
4.
Het gebruik van inkomensondersteunende voorzieningen
De gemeente Delft kent een aantal voorzieningen die erop zijn gericht huishoudens met een laag inkomen in bepaalde omstandigheden financieel of anderszins te ondersteunen. Het gaat dan om de langdurigheidstoeslag, de bijzondere bijstand, de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (de AV-Delft), de Delftpas, de schuldhulpverlening, kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en de dienstverlening van het Delfts Uitkeringen Informatie Team (DUIT). In dit rapport is het gebruik van deze voorzieningen in kaart gebracht, alsmede het gebruik van de Huurtoeslag en de kwijtschelding van de waterschapsbelastingen. Wat het gebruik betreft wordt in het kort het volgende geconstateerd:
De langdurigheidstoeslag In 2005 kregen 843 huishoudens een langdurigheidstoeslag. Ruim 80% van de toeslagen ging naar bijstandsgerechtigden. Het betekent dat 20% van de toeslagen wordt uitgekeerd aan nietbijstandsgerechtigden, waaronder personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO, WAJONG, WAZ), die voor tenminste 80% arbeidsongeschikt zijn verklaard op medische gronden. Van de huishoudens die vijf jaar of langer een bijstandsuitkering ontvingen kreeg 70% de toeslag uitgekeerd.
1
In dit rapport worden, in navolging van het CBS, onder allochtonen verstaan: personen waarvan in elk geval één van de ouders in het buitenland is geboren. Voorts wordt onderscheid gemaakt tussen westerse en niet-westerse allochtonen: personen waarvan in elk geval één van de ouders in een westers (West-Europees, Noord-Amerikaans of Australisch) dan wel niet-westers land is geboren. Bij ‘allochtonen’ gaat het dus met nadruk ook in veel gevallen om in Nederland geboren en getogen inwoners met een Nederlands paspoort.
9
De bijzondere bijstand In 2005 maakten 1.727 huishoudens gebruik van de bijzondere bijstand. 60% van deze huishoudens is bijstandsgerechtigd; de overige 40% behoort tot de niet-bijstandsminima. Aan deze huishoudens werden ruim 8.000 verstrekkingen gedaan. Het gebruik is daarmee sinds 2002 jaarlijks teruggelopen, ook al door het wegvallen van enkele categoriale verstrekkingen als de witgoedregeling. Wonen en woonvoorzieningen, algemene levensbehoeften en medische kosten zijn de drie belangrijkste categorieën waarin meerkosten worden vergoed. Huishoudens met kinderen en ouderen maken vaker gebruik van de voorziening dan kinderloze huishoudens en jongeren. Duur van de uitkering en etniciteit hebben geen invloed op het gebruik door bijstandsgerechtigden.
De AV-Delft Op 1 januari 2006 waren 6.240 Delftenaren aanvullend tegen ziektekosten verzekerd via de AVDelft. De groep verzekerden bestaat voor rond een derde uit Wwb-ers en WIW-ers, voor rond de helft uit overige minima en voor een vijfde uit 65-plussers. Het dekkingspercentage onder bijstandsgerechtigden bedraagt 58%; onder de WIW-ers en overige minima is dit 42%.
De Delftpas In 2005 werden ruim 6.000 Delftpassen verkocht. Ruim de helft hiervan werd aangeschaft door huishoudens (inclusief kinderen) met een minimuminkomen. Het betekent dat de pas evenveel in trek is bij de huishoudens met een minimuminkomen als huishoudens met een bovenminimaal inkomen. In vergelijking met 2004 is de populariteit van de pas onder de minima duidelijk toegenomen; aan de andere kant hebben minder mensen met een bovenminimaal inkomen de Delftpas aangeschaft. 10% van de pashouders heeft een bijstandsuitkering; het wil zeggen dat nog geen kwart van de bijstandsgerechtigden in het bezit is van de Delftpas. Vergeleken met de Rotterdampas is dat een laag aandeel: van de Rotterdamse bijstandsgerechtigden heeft meer dan 40% een pas.
De Budgetwinkel Het aantal huishoudens dat in 2005 voor schuldhulpverlening een beroep deed op de Budgetwinkel nam toe met 12% ten opzichte van het jaar daarvoor; ook in het eerste kwartaal van 2006 nam het aantal klanten fors toe. Begin september 2006 stonden er bijna vierhonderd klanten ingeschreven bij de Budgetwinkel. Rond de 270 van deze hen zaten in een schuldregelingstraject of in budgetbeheer na een geslaagd traject. De overige 122 werden op dat moment nog gescand op mogelijkheden om voor een traject in aanmerking te komen. Ondanks de stijging van het aantal ingeschreven klanten is het aantal klanten dat daadwerkelijk in een schuldregelingstraject zit in het vierde kwartaal van 2005 gedaald. De oorzaak daarvan is de toename van het aantal aanvragers met een meervoudige problematiek. Daarnaast komt het steeds meer voor dat een schuldregeling wordt bemoeilijkt door allerlei juridisch-technische belemmeringen, zoals boetes, fraude of vermogen dat eerst moet worden opgemaakt. Deze factoren zorgen de laatste jaren voor een duidelijke afname van het aantal cliënten dat nog een beroep kan doen op directe verdere hulp. Een deel van deze groep kan overigens later alsnog geholpen worden als eenmaal aan de voorwaarden is voldaan.
10
Bij ruim 40% van de trajectklanten gaat het om een gezin met kinderen. De grootste groep (een derde) is tussen de 35 en 45 jaar oud, maar ook de groepen tussen de 25 en 35 jaar (26%) en tussen de 45 en 55 jaar (27%) zijn substantieel. De meeste trajectklanten (ruim 40%) wonen in de wijken Voorhof en Buitenhof. Verhoudingsgewijs zijn de meeste klanten te vinden in Buitenhof en Voordijkshoorn: ruim 6 op de 1000 inwoners van deze wijken zijn trajectklant bij de Budgetwinkel. Ruim de helft (56%) van de trajectklanten heeft een buitenlandse achtergrond. In 2004 hebben 129 Delftenaren een beroep gedaan op de Wet Sanering Natuurlijke Personen (WSNP). Een minnelijke regeling via de Budgetwinkel was voor deze gevallen niet mogelijk. Van de 129 aanvragen voor de WSNP zijn er uiteindelijk 97 toegelaten.
Kwijtschelding van gemeentelijke belastingen In 2005 werd in rond de 16.500 gevallen kwijtschelding verleend van gemeentelijke belastingen. In ruim 5.000 gevallen ging het om kwijtschelding van het gebruikersdeel onroerendezaakbelasting, in ruim 5.500 gevallen om de afvalstoffenheffing en het rioolafvoerrecht. Sinds 2002 is het aantal kwijtscheldingen gestegen van ruim 12.000 naar rond de 16.500 nu. In totaal schold de gemeente in 2005 een bedrag kwijt van bijna 1.700.000 euro. Dat betekent dat de gemiddelde kwijtschelding per huishouden rond de 100 euro op jaarbasis bedroeg; een gemiddelde dat de afgelopen jaren nauwelijks is veranderd.
Het Delfts Uitkeringen Informatie Team (DUIT) In 2005 realiseerde het Delfts Uitkeringen Informatie Team (DUIT) ruim 1550 spreekuurcontacten en bijna 400 huisbezoeken. Het betekent dat in bijna 2000 gevallen burgers met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum werden voorgelicht dan wel geassisteerd bij de aanvraag van inkomensondersteunende voorzieningen of werden doorverwezen naar (financiële) hulpverlening. Ten opzichte van het voorgaande jaar nam het aantal spreekuurcontacten met ruim 600 af, maar nam het aantal huisbezoeken met ruim 100 toe.
Kwijtschelding van waterschapsbelastingen Rond de 1200 huishoudens kregen geheel of gedeeltelijk kwijtschelding van verontreinigingsheffing en ingezetenenomslag van het Hoogheemraadschap van Delfland. Cijfers over het hele operatiegebied van het waterschap suggereren dat er sprake is van een sterke stijging van het aantal kwijtscheldingen. Dit heeft te maken met het feit dat per 1 januari 2005 het Hoogheemraadschap de belastingen zelf int, en niet meer ‘meelift’ in de maandafrekening van het energiebedrijf. De veronderstelling is dat de belastingen, en dus ook de kwijtscheldingsmogelijkheid voor de burgers van Delft zichtbaarder zijn geworden. De verwachting is dat in 2007 het aantal kwijtscheldingen verder zal toenemen; dan wordt immers de kwijtscheldingsgrondslag opgetrokken van 90% naar 100% van het sociaal minimum.
11
De Huurtoeslag Hoewel het niet gaat om een lokale voorziening is er toch voor gekozen om aandacht te besteden aan het gebruik van de Huurtoeslag in de gemeente Delft.2 In het tijdvak 2004-2005 maakten 8.966 Delftse huishoudens gebruik van de Huurtoeslag: dat is 18% van alle huishoudens. Daarmee ligt het gebruik in Delft 3%-punt boven het landelijk gemiddelde. Sinds het tijdvak 20012002 is het gebruik licht toegenomen. Het gebruik van de Huurtoeslag is bovengemiddeld groot in de wijken Buitenhof, Wippolder, Vrijenban en Voorhof. Bijna driekwart van de huishoudens die een Huurtoeslag ontvangen heeft een minimuminkomen.
5.
Aandachtspunten
Met het oog op de thema’s van de Delftse anti-armoedeconferentie kunnen op basis van het onderzoek de volgende aandachtspunten worden geformuleerd:
‘Werkende armen’: Ruim een derde van de huishoudens met een laag inkomen werkt. Ruim een kwart van de hoofden van deze huishoudens is werknemer in loondienst (ruim 1.200 huishoudens), terwijl nog eens 10% zelfstandige is (bijna 400 huishoudens). Dat wil zeggen dat 14% van alle Delftse zelfstandigen in 2003 een laag inkomen had, en 5% van alle werknemers in loondienst.
Kinderen in huishoudens met een laag inkomen Over het aantal kinderen in alle huishoudens in Delft met een laag inkomen zijn geen exacte gegevens beschikbaar. Wel zijn er gegevens over het aantal kinderen in de huishoudens met een Bijstandsuitkering: het gaat om bijna 2000 kinderen. Het grootste deel van hen (68%=1213 kinderen) leeft in een eenoudergezin. Alleenstaande ouders hebben vaak een laag inkomen: 32% van alle Delftse eenoudergezinnen had in 2002 een laag inkomen, tegen 8% van alle paren met kinderen. Een ruwe schatting van het aantal kinderen in de huishoudens met een laag inkomen op basis van het gemiddeld aantal kinderen in de gezinnen met een Bijstandsuitkering levert op dat in 2002 rond de 2.880 kinderen in Delft in een huishouden met een laag inkomen leefden.
2
De Belastingdienst keert nog twee inkomensafhankelijke toeslagen uit die niet specifiek gericht zijn op de lagere inkomens, maar die wel een belangrijke bijdrage vormen aan het inkomen van de huishoudens met een laag inkomen. Het gaat dan om de kinderopvangtoeslag en de zorgtoeslag. In het rapport wordt echter alleen aandacht besteed aan de huurtoeslag: de zorgtoeslag is ingevoerd per 1 januari 2006 en valt dus buiten de onderzoeksperiode. De kinderopvangtoeslag valt toe aan een specifieke groep huishoudens (huishoudens met kinderen die gebruik maken van kinderopvang) en heeft dus een veel kleinere reikwijdte dan de Huurtoeslag.
12
Huishoudens met schulden In het onderzoek wordt vastgesteld dat er in september 2006 bijna vierhonderd Delftenaren voor schuldhulpverlening staan ingeschreven bij de Budgetwinkel. Dit aantal zegt weinig over het totaal aantal Delftenaren met een laag inkomen dat kampt met schuldproblematiek; veel van deze problematiek blijft immers verborgen. De duidelijke toename van het aantal aanvragen bij de Budgetwinkel wijst erop dat het aantal huishoudens met problematische schulden stijgt, maar het is niet meer dan een indicatie. Het kan immers ook zo zijn dat de bekendheid van de schuldhulpverlening is gegroeid. Het aantal aanmeldingen voor schuldhulpverlening groeit, terwijl het aantal huishoudens dat daadwerkelijk een schuldregeling krijgt, daalt. Naar het oordeel van de Budgetwinkel ligt de oorzaak hiervan in het feit dat steeds meer aanvragers meervoudige problematiek kennen, en dat steeds meer aanvragers (daarnaast) schulden hebben die niet eenvoudig te saneren zijn, zoals boetes en fraudeschulden. Het beroep op de schuldhulpverlening wordt dus groter, terwijl de moeilijkheidsgraad van de caseload groeit.
13
14
1.
INLEIDING
De gemeente Delft wil meer inzicht krijgen in de financiële positie van burgers met een laag inkomen of een inkomen op het sociaal minimum in het algemeen, en specifieke categorieën binnen deze populatie in het bijzonder. Daarnaast is behoefte aan een overzicht van het gebruik van de verschillende instrumenten en regelingen die in het kader van het lokale minimabeleid worden toegepast. Daarom wil de gemeente periodiek onderzoek laten verrichten op basis van beschikbare bestandsgegevens, om de ontwikkelingen in de financiële positie van beleidsdoelgroepen en het gebruik van beleidsinstrumenten in beeld te krijgen. Vooralsnog wordt gedacht aan drie metingen, met een tussenperiode van twee jaar. De voorliggende eerste meting in het kader van deze Monitor Lage Inkomens Delft, die een coproductie is van het Centrum voor Onderzoek en Statistiek van de gemeente Rotterdam (COS) en de Sociaalwetenschappelijke Afdeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Rotterdam (SWA), moet (mede) input vormen voor een Anti-Armoedeconferentie van de gemeente Delft in september 2006. Op basis van de uitkomsten van deze conferentie zal een verdere onderzoeksagenda worden bepaald, ter aanvulling op of verdieping van bevindingen uit deze monitor. In een notitie zijn door de gemeente reeds enkele thema’s genoemd. Deze hebben onder meer betrekking op werkenden of zelfstandige ondernemers met een laag inkomen (de zogenaamde ‘werkende armen’), minimahuishoudens met schulden en kinderen die opgroeien in een huishouden met een laag inkomen. In deze rapportage is bewust voor gekozen om niet, zoals in veel andere gemeenten, te spreken van een armoedemonitor. Het begrip armoede kent vele definities, en heeft ook met veel meer aspecten te maken dan de hoogte van het inkomen alleen: ook de mate van maatschappelijke participatie, opleidingsniveau, gezondheid en zelfredzaamheid zijn factoren die te maken hebben met armoede. Statistieken op basis van theoretische algemene inkomensgrenzen, ook al zijn ze dan nog wel gedifferentieerd naar huishoudenssamenstelling, zeggen hier maar weinig over.1 De Monitor Lage Inkomens richt zich uitsluitend op personen of huishoudens in de gemeente Delft met een laag inkomen, en het bereik van de gemeentelijke voorzieningen om deze financieel kwetsbare huishoudens te ondersteunen. Of er sprake is van een laag inkomen kan op meer manieren worden vastgesteld. In deze monitor worden twee, deels overlappende, definities gehanteerd: huishoudens met een laag inkomen en huishoudens op het sociaal minimum. -
Of een huishouden een laag inkomen heeft wordt vastgesteld aan de hand van de lage-inkomensgrens. Deze wordt door het CBS en SCP gehanteerd in de landelijke Armoedemonitor. De grens is gebaseerd op de koopkracht van het sociaal minimum in 1979 en wordt jaarlijks geïndexeerd met de inflatie.
15
-
Het sociaal minimum is gerelateerd aan de ontwikkeling van het minimumloon, en staat gelijk aan de 100%-norm WWB. Een huishouden op het sociaal minimum heeft een inkomen tot 100% van het minimum. Tot ‘de minima’ wordt in de regel echter ook een groep gerekend met een inkomen vlak boven deze grens. Gezien de doelgroep van het Delftse beleid worden cijfers gepresenteerd over de huishoudens met inkomen tot 130% van het sociaal minimum. Hoewel er verschillen zijn tussen de verschillende huishoudenstypen, bevindt de lage-inkomensgrens zich ruwweg rond de 105% van het sociaal minimum. Er zijn dus meer huishoudens met een laag inkomen dat huishoudens op het sociaal minimum. En er zijn meer minima dan huishoudens met een laag inkomen.
Naast gegevens over deze twee groepen worden ook gegevens gepresenteerd over de huishoudens met een Wwb-uitkering in de gemeente Delft. De minimaregelingen die in deze monitor zijn opgenomen, zijn de periodieke bijstand, de Langdurigheidstoeslag, de Bijzondere Bijstand, de AV-Delft, de Delftpas, de schuldhulpverlening en de lokale kwijtscheldingsregelingen, alsmede de Huursubsidie/-toeslag - al is deze niet, evenals de Delftpas, uitsluitend voor minima bedoeld. In het volgende hoofdstuk worden eerst gegevens gepresenteerd over de aantallen huishoudens met een inkomen op het sociaal minimum en onder de zogeheten lage-inkomensgrens van CBS en SCP. Hiertoe zijn gegevensbestanden van het CBS over 2002 uitgebreid geanalyseerd voor een kwalitatieve schets van de onderkant van de Delftse inkomensverdeling. In beginsel is in deze monitor op het niveau van de gehele gemeente Delft geanalyseerd en gerapporteerd. Waar mogelijk wordt daarnaast ook gekeken naar geografische spreiding en concentratie op wijkniveau. Er is naar gestreefd om de meest actuele gegevens in deze monitor op te nemen. Per gegeven (gegevensbron) verschilt die mogelijkheid echter. Gegevens die niet rechtstreeks uit werkprocessen van de gemeente Delft komen maar betrokken moeten worden van anderen, zoals het CBS, zijn vaak wat minder actueel dan gehoopt. Zo zijn met name voor de analyse van de populatie sociale minima en huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens in Delft momenteel nog geen recentere (CBS-) gegevens beschikbaar dan over het jaar 2002. Pas na deze eerste meting van de Monitor Lage Inkomens Delft zullen recentere gegevens hierover beschikbaar komen. Ook voor een vergelijking met andere (vergelijkbare) gemeenten diende soms noodgedwongen te worden teruggevallen op minder recente gegevens, opdat gegevens volgens zelfde definities en over zelfde perioden of meetmomenten naast elkaar konden worden gezet.
16
Deze eerste Monitor Lage Inkomens Delft is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 komen de aantallen huishoudens met lage inkomens volgens de statistieken van het CBS aan de orde, inclusief een nadere analyse van de huishoudens met lage inkomens in 2002. Hoofdstuk 3 gaat over huishoudens met een Bijstandsuitkering, inclusief een nadere analyse van de Bijstandsgerechtigden op 1 januari 2006. De Langdurigheidstoeslag en de Bijzondere Bijstand komen vervolgens in de hoofdstukken 4 en 5 aan de orde. De hoofdstukken 6 en 7 gaan over een tweetal voorzieningen: de AV-Delft en de Delftpas. Hoofdstuk 8 gaat over schuldhulpverlening, hoofdstuk 9 over kwijtschelding van gemeentelijke belastingen en hoofdstuk 10 over het gebruik van Huursubsidie c.q. Huurtoeslag. In hoofdstuk 11 tenslotte komt het Delfts Uitkeringen Informatie Team DUIT aan de orde. Deze monitor kent tevens een vijftal Bijlagen. Allereerst bevat Bijlage I een geografisch overzicht van de Delftse wijken. Daarna bevat Bijlage II gegevens over de aantallen huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens van CBS/SCP in 2000 en in 2002 op wijk- en buurtniveau, Bijlage III gegevens over de aantallen sociale minima in 2002 op wijkniveau en Bijlage IV gegevens over de aantallen ontvangers van huurtoeslag in 2001/2002 tot en met 2004/2005 op wijkniveau. Tenslotte staat in Bijlage V een overzicht van de bedragen die horen bij de lageinkomensgrens en het sociale minimum per 1 juli 2006. Noten in de tekst zijn te vinden aan het eind van het betreffende hoofdstuk c.q. de betreffende Bijlage.
Noten 1.
Zoals SCP en CBS ook in de Armoedemonitor 2005 stellen, is armoede meten méér dan het lokaliseren van de groepen met de laagste inkomens of de geringste consumptiemogelijkheden, of het aanwijzen van degenen die in andere opzichten relatief gedepriveerd zijn. Daarbij wordt gewezen op een kernachtige definitie van Mack en Lansley, die armoede beschouwen als 'an enforced lack of socially necessities' (een gedwongen gebrek aan sociaal gebruikelijke noodzakelijkheden): armoede houdt in dat mensen niet voldoende in hun (sociaal-maatschappelijk gezien) onontbeerlijke behoeften kunnen voorzien. Essentieel hierin zijn de begrippen 'onontbeerlijk', 'tekort', 'maatschappelijk gezien', en 'gedwongen'. Deze benadering maakt het begrip echter nog niet gemakkelijker meetbaar. Zie: Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS): Armoedemonitor 2005; Den Haag, november 2005: blz. 199-200.
17
18
2.
AANTALLEN HUISHOUDENS MET LAGE INKOMENS
De enige betrouwbare gegevens over de inkomenssituatie van personen en huishoudens op gemeentelijk, wijk- en buurtniveau in Nederland zijn die uit het Regionaal Inkomens Onderzoek van het CBS. Deze zijn voornamelijk gebaseerd op een zeer uitgebreide steekproef uit gegevens van de Belastingdienst, die daarna is gekoppeld met nog enkele andere bronnen. Nadeel van deze gegevens is wel, dat ze pas met veel vertraging beschikbaar komen. Tot op heden betreffen de meest recente gegevens (uit medio 2005) nog pas het jaar 2002. Dit is temeer jammer daar het reëel beschikbare inkomen van Nederlandse huishoudens in de periode 2002-2005 ieder jaar is gedaald1. Wel heeft het CBS zich kennelijk een inhaalslag voorgenomen: de eerste gegevens over 2003 zijn sinds juli 2006 beschikbaar, en die over 2004 staan gepland voor december 2006. Over 2003 kunnen op dit moment echter nog geen gedetailleerdere gegevens worden gepresenteerd dan enkele voorlopige totalen op stedelijk niveau. Het Regionaal Inkomens Onderzoek bevat tegenwoordig ook gegevens over aantallen huishoudens met een inkomen op het sociaal minimum (bijstandsniveau) en aantallen huishoudens met een inkomen tot 105%, 110% en 130% van het sociaal minimum. Een inkomensgrens van 110% van het sociaal minimum wordt in Delft meestal aangehouden bij het sociaal beleid; volgens het Collegeprogramma gaat de inkomensgrens voor het kunnen krijgen van Bijzondere Bijstand omhoog naar 130%. Daarnaast bevat het Regionaal Inkomens Onderzoek ook al sinds lange tijd gegevens over aantallen huishoudens met wat het CBS een ‘laag’ inkomen noemt. Hiervoor wordt door het CBS een welvaartsvaste lage inkomensgrens gehanteerd die verschilt met het type huishouden. Deze grens wordt ieder jaar aangepast aan de prijsontwikkeling. Zo vertegenwoordigt deze grens niet alleen voor alle soorten huishoudens, maar ook voor alle jaren een gelijk welvaartsniveau; zulks in tegenstelling tot bijvoorbeeld een afbakening in termen van het jaarlijks politiek bepaalde sociaal minimum. Dit welvaartsniveau komt vrijwel overeen met dat van het sociale minimum in 1979, in welk jaar de koopkracht van het sociaal minimum het hoogste niveau in de afgelopen dertig jaar bereikte. Een overzicht van de bijbehorende maandbedragen staat in Bijlage V. Deze afbakening wordt door CBS en SCP in het bijzonder ook gebruikt in hun periodieke landelijke Armoedemonitor. Deze grens zal hier verder worden aangeduid als 'de lage-inkomensgrens'2. Overigens dient men bij dit soort op jaarbasis berekende gegevens te bedenken, dat zo alleen huishoudens tot een lage inkomensgroep worden gerekend die dat over het gehele jaar gemeten waren. (En die het hele jaar bestonden!) Als op enig peilmoment lage inkomens zouden worden geteld, dan zou een hoger aantal worden gemeten; namelijk ook een aantal nieuwe, voormalige en kortstondige lage inkomens. Een dergelijke relativering past echter wel vaker bij jaarcijfers.
19
2.1
Ontwikkeling van het aantal huishoudens met een laag inkomen
Landelijk hadden in 2002 volgens het CBS 609.340 huishoudens het gehele jaar een inkomen onder de lage-inkomensgrens. In Delft was dit aantal 4.270. Als percentage van het aantal huishoudens waarop het CBS dit kon berekenen, is dat landelijk 9,3%, en voor Delft 11,0%. Deze aantallen en percentages zijn gemeten op alleen díe huishoudens die het hele jaar als zodanig bestonden en inkomen hadden; van huishoudens die pas ergens in 2002 ontstonden (bijna 6%!), is niet berekend of hun inkomen onder de lage-inkomensgrens lag. Huishoudens die pas in 2002 ontstonden, zijn dus buiten de berekeningen gehouden; evenals studentenhuishoudens en personen in instellingen en inrichtingen (“institutionele huishoudens”)3. Net als landelijk nam ook in Delft het aantal huishoudens met een laag inkomen tussen 2000 en 2002 flink af: in 2000 waren dit er nog 5.680, ofwel 14,3%. Volgens de eerste voorlopige CBScijfers is het aandeel Delftse huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens in 2003 verder gedaald zijn tot ongeveer 10%.
Figuur 2.1:
Ontwikkeling aantallen huishoudens onder de CBS/SCP, 2000-2003* (2003: voorlopige cijfers).
Delft waarvan ook de voorgaande drie jaar Nederland waarvan ook de voorgaande drie jaar
2000 5.680 = 14,3% 2.400 = 6,0% 825.500 = 12,7% 370.700 = 5,7%
2001 x x x x
lage-inkomensgrens
2002 4.270 = 11,0% x 609.340 = 9,3% x
van
2003* 3.720 = 9,7% x 565.770 = 8,6% x
Bron: CBS, Regionaal Inkomens Onderzoek 2000 respectievelijk 2002 respectievelijk 2003, bewerking COS. Door een nieuwe berekeningswijze zijn de percentages huishoudens onder de lage-inkomensgrens sinds 2001 ongeveer een half procent extra gedaald.
Overigens had van de huishoudens met een laag inkomen in 2000 in Delft bijna de helft, namelijk 6,0% van de huishoudens, ook de voorgaande drie jaar zo’n laag inkomen. Landelijk was dit eveneens bijna de helft (5,7% van de huishoudens). Voor de jaren vanaf 2001 berekent het CBS geen percentages meer van huishoudens met een langdurig inkomen onder de lageinkomensgrens. In Bijlage II zijn de aantallen en percentages huishoudens met een laag inkomen per wijk in 2000 en in 2002 opgenomen. In Buitenhof, Vrijenban en Voorhof is het percentage het hoogst: bijna 14% van de huishoudens. De daling van het aantal huishoudens onder de lage-inkomensgrens vond in alle wijken plaats; in Tanthof-Oost, Hof van Delft en Tanthof-West het minst sterk, en in Voorhof en Wippolder het sterkst. Kijken we naar de gegeven per buurt, dan zien we dat veel Delftse buurten zijn zo klein zijn, dat zulke aantallen uit overwegingen van privacybescherming door het CBS niet worden geleverd. Van de wat grotere buurten kunnen met name Poptahof-Zuid (32%), Het Rode Dorp (28%), Poptahof-Noord (eveneens 28%) en de Gillisbuurt (27%) worden genoemd als buurten met veel inkomens onder de lage-inkomensgrens. Voor verdere onderverdelingen zoals bijvoorbeeld naar soort huishouden is het buurtniveau bijna altijd te klein om aantallen boven de geheimhoudingsgrens op te leveren.
20
2.2
Aantal huishoudens met een inkomen op het sociaal minimum
Landelijk behoorde in 2002 7,8% van de huishoudens die het hele jaar een inkomen hadden op jaarbasis tot de sociale minima. In Delft was dit percentage wat hoger: 9,6%, ofwel 3.700 huishoudens. Voorts zat een groot aantal huishoudens daar niet zó ver boven: 11,2% had een inkomen tot 105% van het sociaal minimum, 12,8% een inkomen tot 110% daarvan (in het algemeen de doelgroep van het Delftse sociale beleid), en 20,3% een inkomen tot 130% daarvan.
Figuur 2.2:
Aantallen sociale minima in 2002. Sociale minima
Delft Nederland
Tot 105% van het Tot 110% van het Tot 120% van het Tot 130% van het sociaal minimum sociaal minimum sociaal minimum sociaal minimum 3.700 = 9,6% 4.340 = 11,2% 4.960 = 12,8% 6.400 = 16,6% 7.860 = 20,3% 509.090 = 7,8% 610.700 = 9,3% 736.350 = 11,3% 984.310 = 15,0% 1.261.440 = 19,3%
Bron: CBS, Regionaal Inkomens Onderzoek 2002, bewerking COS.
In Bijlage III zijn ook de aantallen en percentages sociale minima per wijk in 2002 opgenomen. De wijken met de meeste sociale minima zijn Vrijenban (12,8%), Voorhof (12,3%) en Buitenhof (12,1%). Ook als de grens wordt gelegd bij 110% van het sociaal minimum, zijn dit de wijken met relatief de meeste huishoudens met een inkomen rond het sociaal minimum.
2.3
Nadere analyse van de huishoudens met laag inkomen en sociale minima in 2002
De 4.270 Delftse huishoudens die in 2002 een inkomen onder de lage-inkomensgrens hadden, bestonden voor meer dan de helft uit alleenstaanden: 1.220 alleenstaande mannen en 1.060 alleenstaande vrouwen. Dat betekent dat 15% van de alleenstaande mannen en 13% van de alleenstaande vrouwen in Delft in 2002 een inkomen onder de lage-inkomensgrens had. Relatief bevinden zich echter vooral eenoudergezinnen onder de lage-inkomensgrens: 720 van zulke gezinnen, ofwel 32% van de Delftse eenoudergezinnen. (Echt-)paren met kinderen (680; 8%) hebben relatief iets minder vaak dan andere Delftse huishoudens zo’n inkomen, en (echt-)paren zonder kinderen veel minder vaak (450; 4%). Het zelfde beeld geldt voor sociale minima en voor huishoudens tot 105%, tot 110% of tot 130% van het sociale minimum: relatief vooral eenoudergezinnen en in mindere mate alleenstaanden, en weinig (echt-)paren zonder kinderen. In figuur 2.3 is het aantal huishoudens onder de lage-inkomensgrens en op het sociaal minimum naar huishoudenstype in 2002 weergegeven.
21
Figuur 2.3a:
Aantal huishoudens onder de lage-inkomensgrens van CBS/SCP en aantal sociale minima naar huishoudenstype, 2002.
Alleenstaande man Alleenstaande vrouw (Echt-)paar zonder kinderen (Echt-)paar met kinderen Een-oudergezin Overig Totaal
Aantal meegetelde huishoudens op 1-1-2003 7.950 7.950 10.820 8.320 2.280 1.350 38.670
Aantal hele jaar onder de Aantal hele jaar op sociaal lage-inkomensgrens minimum 1.220 = 15,4% 1.060 = 13,4% 1.060 = 13,4% 840 = 10,6% 450 = 4,1% 390 = 3,6% 680 = 8,2% 470 = 5,6% 720 = 31,7% 790 = 34,6% *) 130 = 9,9% 150 = 10,8% 4.270 = 11,0%
3.700 = 9,6%
Bron: CBS, Regionaal Inkomens Onderzoek 2002, bewerking COS. *) Eenoudergezinnen en ‘overige’ huishoudenstypen op het sociaal minimum kunnen kennelijk boven de lageinkomensgrens uitkomen: er zijn bij deze huishoudenstypen méér sociale minima dan huishoudens onder de lageinkomensgrens
Figuur 2.3b:
Aantal huishoudens onder de lage-inkomensgrens van CBS/SCP en aantal sociale minima naar huishoudenstype, 2002: verdeling.
Overig 3%
Eenoudergezin 17%
Overig 4%
Een-oudergezin 21%
Alleenstaande man 29%
Paar met kind 16%
Paar zonder kind 10%
Alleenstaande man 28%
Paar met kind 13% Alleenstaande vrouw 25%
Paar zonder kind 11%
Bron: CBS, Regionaal Inkomens Onderzoek 2002, bewerking COS.
22
Alleenstaande vrouw 23%
Zoals hierboven al bleek, bestond in 2002 meer dan de helft van de huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens uit slechts één persoon. In 780 gevallen waren er twee personen in het huishouden, in 520 gevallen drie en in 690 gevallen méér dan drie. In totaal woonden 8.690 Delftenaren in een huishouden met een inkomen onder de lage-inkomensgrens; 11% van de bevolking. Op het sociaal minimum woonden in totaal 7.540 Delftenaren (10%). Onbekend is daarbij overigens helaas in de meeste gevallen, hoeveel van de leden van meerpersoonshuishoudens kinderen, en hoeveel volwassenen waren.
Figuur 2.4:
Aantal huishoudens onder de lage-inkomensgrens van CBS/SCP en aantal sociale minima naar aantal leden van het huishouden, 2002.
1 persoon 2 personen 3 personen 4 personen 5 personen 6 of meer personen Totaal Totaal
5 personen 5%
Aantal meegetelde huishoudens op 1-1-2003 15.900 12.510 4.100 4.260 1.350 550
Aantal hele jaar onder de lage-inkomensgrens 2.290 = 14,4% 780 = 6,2% 520 = 12,6% 370 = 8,6% 200 = 15,0% 120 = 21,3%
Aantal hele jaar op sociaal minimum 1.900 = 12,0% 780 = 6,2% 480 = 11,7% 270 = 6,4% 160 = 11,6% 110 = 19,5%
38.670 Aantal meegetelde personen op 1-1-2003 80.590
4.270 = 11,0% Aantal hele jaar onder de lage-inkomensgrens 8.690 = 10,8%
3.700 = 9,6% Aantal hele jaar op sociaal minimum 7.540 = 9,4%
6 of meer personen 3%
6 of meer personen 3% 5 personen 4% 4 personen 7%
4 personen 9%
3 personen 12%
3 personen 13%
1 persoon 53%
2 personen 18%
2 personen 21%
Bron: CBS, Regionaal Inkomens Onderzoek 2002, bewerking COS.
23
1 persoon 52%
De 4.270 huishoudens die in 2002 een inkomen onder de lage-inkomensgrens hadden, bestonden voor meer dan de helft (2.230 huishoudens) uit huishoudens waar een arbeidsongeschiktheids-, werkloosheids- of bijstandsuitkering de belangrijkste inkomensbron was. Dat betekent dat in totaal 58% van dit soort huishoudens een inkomen onder de lageinkomensgrens had. Daarnaast hadden ook 290 huishoudens van gepensioneerden een inkomen onder de lageinkomensgrens; dat is 3% van alle gepensioneerden. Dit relatief lage aantal wordt mede veroorzaakt doordat ook huishoudens met alleen AOW door een aantal fiscale faciliteiten voor 65-plussers boven deze grens uitkomen: het CBS heeft in het Regionaal Inkomens Onderzoek 2002 ook bij bejaarden het inkomen vergeleken met het sociaal minimum voor niet-bejaarden. Per 2003 heeft het CBS dit gewijzigd, en wordt het inkomen van 65-plussers vergeleken met het sociale minimum voor AOW-gerechtigden, dat immers hoger ligt dan de reguliere bijstandsnorm. De gevolgen van deze exercitie staan in paragraaf 2.4 Er bevinden zich ook relatief veel zelfstandigen onder de lage-inkomensgrens: 390 van zulke huishoudens, ofwel 14%. Huishoudens met betaald werk als belangrijkste inkomensbron hebben relatief minder vaak dan andere Delftse huishoudens zo’n inkomen. 160 Delftse huishoudens onder de lage-inkomensgrens tenslotte worden door het CBS gerangschikt onder een restcategorie ‘overig’, die met name bestaat uit huishoudens die een andersoortige uitkering hebben of rentenieren. Het zelfde beeld geldt voor sociale minima en voor huishoudens tot 105%, tot 110% of tot 130% van het sociale minimum: relatief vooral niet-actieven, in mindere mate ook zelfstandigen, en langzaamaan ook meer gepensioneerden. Van de huishoudens van gepensioneerden behoort 3% tot de sociale minima, heeft 6% niet meer dan 105% van het sociaal minimum, 9% niet meer dan 110% daarvan en 24% niet meer dan 130% daarvan. Huishoudens met alleen AOW zitten kennelijk volgens de berekeningswijze van het CBS ergens tussen de 110% en de 130% van het sociale minimum.
24
Figuur 2.5a:
Aantal huishoudens onder de lage-inkomensgrens van CBS/SCP en aantal sociale minima precisering naar voornaamste bron van inkomen van het huishouden, 2002.
Werknemers Zelfstandigen Gepensioneerden Ov. niet-actief (werkl., arb.ong., bijst.) Overig
Aantal meegetelde huishoudens op 1-1-2003 22.790 2.760 8.910 3.880 330
Aantal hele jaar onder de lage-inkomensgrens 1.210 = 5,3% 390 = 14,2% 290 = 3,2% 2.230 = 57,5% 160 = 47,1%
Aantal hele jaar op sociaal minimum 890 = 3,9% 360 = 12,9% 260 = 2,9% 2.050 = 52,8% 140 = 43,0%
38.670
4.270 = 11,0%
3.700 = 9,6%
Totaal
Bron: CBS, Regionaal Inkomens Onderzoek 2002, bewerking COS.
Figuur 2.5b:
Aantal huishoudens onder de lage-inkomensgrens van CBS/SCP en aantal sociale minima precisering naar voornaamste bron van inkomen van het huishouden, 2002: verdeling.
Overig 4%
Overig 4%
Werknemers 28%
Overig nietactief 52%
Werknemers 24%
Overig niet-actief 55%
Zelfstandigen 10%
Zelfstandigen 9% Gepensioneerde 7%
Gepension en 7%
Bron: CBS, Regionaal Inkomens Onderzoek 2002, bewerking COS.
De huishoudens onder de lage-inkomensgrens zijn relatief vaak jong: in de leeftijdscategorie tot 25 jaar heeft ruim een kwart zo’n laag inkomen. Daarbij dient nog te worden aangetekend dat met name bij de jongeren natuurlijk relatief veel huishoudens niet zijn meegeteld omdat ze nog niet het hele jaar bestonden en inkomen hadden. Bij de jongeren is maar liefst 29% niet meegeteld; over alle leeftijdsgroepen tezamen slechts 6%.
25
Onder de bejaarden vinden we relatief weinig huishoudens onder de lage-inkomensgrens; de berekeningstechnische reden hiervoor is reeds eerder genoemd. Zie verder figuur 2.6.
Figuur 2.6a: Aantal huishoudens onder de lage-inkomensgrens van CBS/SCP en aantal sociale minima naar leeftijd, 2002.
15 tot 25 jaar 25 tot 35 jaar 35 tot 45 jaar 45 tot 55 jaar 55 tot 65 jaar 65 tot 75 jaar 75 jaar en ouder
Aantal meegetelde huishoudens op 1-1-2003 980 7.690 8.350 7.610 5.410 4.170 4.460
Aantal hele jaar onder de lage-inkomensgrens 250 = 25,7% 1.100 = 14,2% 1.100 = 13,2% 870 = 11,4% 680 = 12,7% 190 = 4,6% 80 = 1,7%
Aantal hele jaar op sociaal minimum 150 = 15,7% 940 = 12,2% 960 = 11,5% 760 = 10,0% 610 = 11,3% 200 = 4,7% 80 = 1,7%
38.670
4.270 = 11,0%
3.700 = 9,6%
Totaal
Bron: CBS, Regionaal Inkomens Onderzoek 2002, bewerking COS. Met name bij de jongeren zijn natuurlijk relatief veel huishoudens die op 1-1-2003 bestonden niet meegeteld (29%; over het totaal: 6%) omdat ze niet ook al het hele jaar 2002 bestonden en inkomen hadden.
Figuur 2.6b:
65 tot 75 jaar 5%
55 tot 65 jaar 16%
Aantal huishoudens onder de lage-inkomensgrens van CBS/SCP en aantal sociale minima naar leeftijd, 2002: verdeling. 75 jaar en ouder 2%
15 tot 25 jaar 6%
65 tot 75 jaar 5%
55 tot 65 jaar 17%
25 tot 35 jaar 25%
45 tot 55 jaar 20%
45 tot 55 jaar 20% 35 tot 45 jaar 26%
75 jaar en ouder 2%
15 tot 25 jaar 4%
25 tot 35 jaar 25%
35 tot 45 jaar 27%
Bron: CBS, Regionaal Inkomens Onderzoek 2002, bewerking COS.
En tenslotte blijkt ook dat allochtone huishoudens veel vaker dan autochtonen huishoudens een inkomen onder de lage-inkomensgrens hebben: van de autochtone heeft 8% een inkomen onder de lage-inkomensgrens, en van de allochtone 23%.
26
Figuur 2.7a:
Aantal huishoudens onder de lage-inkomensgrens van CBS/SCP en aantal sociale minima naar etniciteit, 2002.
Autochtonen Allochtonen Totaal
Figuur 2.7b:
Aantal meegetelde huishoudens op 1-1-2003 30.520 8.150
Aantal hele jaar onder de lage-inkomensgrens 2.370 = 7,8% 1.900 = 23,3%
Aantal hele jaar op sociaal minimum 2.040 = 6,7% 1.660 = 20,4%
38.670
4.270 = 11,0%
3.700 = 9,6%
Aantal huishoudens onder de lage-inkomensgrens van CBS/SCP en aantal sociale minima naar etniciteit, 2002: verdeling.
Allochtonen 45%
Allochtonen 45%
Autochtonen 55%
Autochtonen 55%
Bron: CBS, Regionaal Inkomens Onderzoek 2002, bewerking COS.
2.4
Nawoord: Sociale minima beter bepaald in 2003
Zoals eerder aangegeven, zijn inmiddels de eerste uitkomsten bekend van het Regionaal Inkomens Onderzoek 2003. Daarin heeft het CBS bij de bepaling van de aantallen sociale minima de inkomens van bejaarden niet meer vergeleken met de “gewone” bijstandsnorm, maar met de (hogere) bijstandsnorm voor bejaarden (die gelijk is aan het AOW-niveau). Figuur 2.8 laat zien hoeveel Delftse huishoudens in 2003 volgens deze meer zuivere bepalingswijze tot de minima of de groepen daar vlak boven behoorden.
27
Figuur 2.8:
Aantallen sociale minima in 2003. Sociale minima
11 Binnenstad 12 Vrijenban 13 Hof van Delft 14 Voordijkshoorn 16 Delftse Hout 22 Tanthof-West 23 Tanthof-Oost 24 Voorhof 25 Buitenhof 26 Abtswoude 27 Schieweg 28 Wippolder 29 Ruiven Delft totaal Nederland
580 = 13,0% 610 = 15,8% 670 = 12,4% 380 = 11,8% x 330 = 9,7% 240 = 8,4% 1.120 = 21,3% 1.070 = 18,6% --x 440 = 12,0% x 5.500 = 14,3% 922.950 = 14,1%
Tot 105% van het Tot 110% van het Tot 120% van het Tot 130% van het sociaal minimum sociaal minimum sociaal minimum sociaal minimum 630 = 14,1% 700 = 15,7% 870 = 19,5% 1.050 = 23,5% 770 = 19,9% 960 = 24,9% 1.190 = 30,8% 1.510 = 39,1% 720 = 13,4% 820 = 15,2% 1.040 = 19,3% 1.410 = 26,2% 480 = 14,9% 570 = 17,6% 850 = 26,3% 1.070 = 33,1% x x x x 370 = 10,9% 420 = 12,4% 560 = 16,5% 710 = 20,9% 270 = 9,4% 340 = 11,8% 420 = 14,6% 490 = 17,1% 1.460 = 27,8% 1.610 = 30,6% 2.020 = 38,4% 2.420 = 46,0% 1.470 = 25,6% 1.690 = 29,4% 2.290 = 39,9% 2.830 = 49,3% --------x x x x 570 = 15,5% 690 = 18,8% 890 = 24,2% 1.210 = 32,9% x x x x 6.820 = 17,7% 7.860 = 20,4% 10.210 = 26,5% 12.810 = 33,2% 1.110.300 = 17,0% 1.343.140 = 20,5% 1.790.090 = 27,4% 2.286.910 = 35,0%
Bron: CBS, Regionaal Inkomens Onderzoek 2003, bewerking COS. Aantallen kleiner dan 70 worden uit overwegingen van privacybescherming en betrouwbaarheid door het CBS niet gepubliceerd, en zijn in deze tabel aangegeven met ‘x’.
Helaas is het op dit moment nog niet mogelijk, uitgebreidere uitkomsten uit het Regionaal Inkomens Onderzoek 2003 met betrekking tot aantallen sociale minima te presenteren.
Noten 1.
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS): Reëel beschikbaar inkomen vier jaar achtereen gedaald; in: http://www.cbs.nl, Webmagazine, 14 augustus 2006.
2.
In feite onderscheidt deze grens dus mensen die een inkomen hebben waarmee ze minder koopkracht hebben dan zo iemand op bijstandsniveau in 1979 had. Het SCP is zelf inmiddels overigens ook bezig met een herziening van deze benadering, en zal in de toekomst werken met een lage-inkomensgrens die is gekoppeld aan de ontwikkeling van de aller-noodzakelijkste kosten van levensonderhoud (geijkt aan de voorbeeldbegrotingen van het Nibud). Hiermee blijft echter nog steeds de benadering beperkt tot meting van slechts de hoogte van het inkomen ten opzichte van een algemene grens, al wordt die inkomensgrens nu meer inhoudelijk gedefinieerd. Met deze nieuwe grens zou overigens ongeveer één op de drie nu nog "arme" huishoudens niet meer "arm" zijn. Zie: Sociaal en Cultureel Planbureau (Arjan Soede): Naar een nieuwe lage-inkomensgrens? Basisbestedingen als maatstaf voor een tekortschietend inkomen; Den Haag, augustus 2006.
3.
Voor Delft waren de berekeningen over inkomens onder de lage-inkomensgrens gebaseerd op 38.670 huishoudens. Aan het eind van 2002 waren er volgens de CBS-definitie in Delft 41.020 particuliere huishoudens; 2.350 daarvan (bijna 6%) waren dus “nieuw”. Bovendien zijn hier studentenhuishoudens en personen in instellingen en inrichtingen (“institutionele huishoudens”) niet meegeteld. Het totale beeld ziet er dan ook als volgt uit: 4.270 particuliere huishoudens met het hele jaar een inkomen onder de lage-inkomensgrens ) 4.270 = 11,0% > onder de 34.400 + particuliere huishoudens met het hele jaar een inkomen boven de lage-inkomensgrens 38.670 particuliere huishoudens met het hele jaar een inkomen ) lageinkomensgrens 2.350 + particuliere huishoudens die op 1 januari 2003 bestonden, maar niet in heel 2002 41.020 particuliere huishoudens op 1 januari 2003 8.120 + studentenhuishoudens op 1 januari 2003 49.150 950 + institutionele huishoudens op 1 januari 2003 50.110 alle Delftse huishoudens op 1 januari 2003
28
3.
HUISHOUDENS MET EEN BIJSTANDSUITKERING
3.1
Ontwikkeling van Bijstandsuitkering
het
aantal
huishoudens
met
een
Op 1 januari 2006 hadden 2.776 huishoudens in Delft een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand (Wwb).3 Het Bijstandsvolume was daarmee het laagst in zes jaar tijd.
Figuur 3.1:
Huishoudens met een Bijstandsuitkering in Delft op 1 januari, 2000-2006.
Huishoudens met een Bijstandsuitkering
2000 2.950
2001 2.850
2002 2.800
2003 2.850
2004 2.870
2005 2.850
2006 2.776
3000 2950
2950 2900
2870
2850
2850
2850
2850 2800
2800
2776
2750 2700 2650 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Bron: CBS/GWS4All, bewerking SWA.
3
Het aantal huishoudens met een bijstandsuitkering is niet gelijk aan het aantal bijstandsgerechtigden. In geval van samenwoning staat in de regel alleen het hoofd van het gezin geregistreerd als bijstands-gerechtigde, terwijl de (niet-geregistreerde) partner ook bijstandsgerechtigd is. In dit hoofdstuk wordt het huishouden gebruikt als analyse-eenheid; als er wordt gesproken van ‘het aantal bijstands-uitkeringen’ staat dit gelijk aan het aantal huishoudens met een bijstandsuitkering.
29
In het vorige hoofdstuk bleek, dat in 2002 volgens het CBS 3.700 Delftse huishoudens het hele jaar tot de sociale minima behoorden, waaronder 2.050 huishoudens met een Bijstands-, WW- of WAO-uitkering. Op 1 januari 2003 waren er volgens de eigen gemeentelijke gegevens 2.850 huishoudens met een Bijstandsuitkering. Als daarvan (net als momenteel; zie verderop in dit hoofdstuk) ongeveer driekwart die uitkering al ten minste een jaar zou hebben, zouden er zo’n 2.100 à 2.200 huishoudens met een bijstandsuitkering in die 3.700 sociale minima van het CBS moeten zitten; dat is zelfs al iets méér dan de 2.050 huishoudens van ‘overige niet-actieven’ van het CBS waarin ook nog WW- of WAO-huishoudens waren meegeteld. Vergelijking is dan ook niet goed mogelijk, omdat de huishoudensdefinitie van het CBS en die van de Wet werk en bijstand in de praktijk niet overeenkomen - en overigens de inkomensdefinitie ook niet helemaal. Door het Bijstandsvolume uit te drukken in het aantal bijstandsuitkeringen per 1.000 inwoners kan een vergelijking worden gemaakt met andere gemeenten. We gebruiken hiervoor de gemeenten die in de Benchmark Wwb van de landelijke Beheerorganisatie Benchmark WIZ in de kring van Delft zijn opgenomen. Daarnaast wordt het Bijstandsvolume van Leiden, Den Haag en Nederland tegen de Delftse cijfers afgezet. Het resultaat staat in de onderstaande figuur.
Figuur 3.2:
Aantal Bijstandsuitkeringen per duizend inwoners in Delft, in de benchmarkgemeenten, in Leiden, Den Haag en in Nederland, 1 januari 2006. 0
10
20
30
Delft
80
28,3 22,8
Haarlem
22,8
Leiden
26,2
Schiedam
35,4 26
Spijkenisse
29,6
Vlaardingen 21,1 22,4
45,7
Den Haag Nederland
70
19,9
Gouda
Zoetermeer
60
23,1
Capelle aan den IJssel
Zaanstad
50
29,3
Alkmaar Amersfoort
40
21,6
Bron: Benchmark Wwb. In het Nawoord wordt een verdere vergelijking van Delft met de benchmarkgemeenten gepresenteerd.
30
Het aantal Bijstandsuitkeringen per duizend inwoners is in Delft aanzienlijk hoger dan het landelijk gemiddelde. Vergeleken met de benchmarkgemeenten heeft Delft na Schiedam het hoogste bijstandsvolume; het is vergelijkbaar is met dat van Vlaardingen. Ook in vergelijking met Leiden, dat zich overigens niet in de kring bevindt, ligt het volume hoger. Het aandeel Bijstandsuitkeringen in Den Haag ligt ruim anderhalf keer zo hoog als in Delft. Kijken we naar de ontwikkeling van het aantal Bijstandsuitkeringen per duizend inwoners sinds 2000, dan zien we een vergelijkbare ontwikkeling als landelijk en het gemiddelde van de benchmarkgemeenten, maar dan wel op een hoger niveau. Daarnaast valt op dat de ontwikkeling van het Bijstandsvolume in deze periode in Delft wat vlakker verloopt dan het gemiddelde van de benchmarkgemeenten; het volume reageert in Delft wat minder sterk op dalende en stijgende trends dan in vergelijkbare gemeenten. Dat wordt geïllustreerd in de volgende figuur.
Figuur 3.3:
Ontwikkeling van het aantal Bijstandsuitkeringen per duizend inwoners in Delft en in Nederland en het gemiddelde voor de benchmarkgemeenten op 1 januari, 2000-2006.
32 30 28
Benchmark Delf t
26
Nederland 24 22 20 2000
2001
2002
2003
2004
Bron: CBS / GWS4All / Benchmark Wwb.
31
2005
2006
Wijk- en buurtniveau Bijstandsafhankelijkheid is geconcentreerd in drie wijken: Buitenhof, Voorhof en Vrijenban: in deze drie wijken vinden we in totaal 60% van alle huishoudens met een Bijstandsuitkering; zie onderstaand overzicht.
Figuur 3.4:
Huishoudens met een Bijstandsuitkering naar wijk, 1 januari 2006. Aantal 728 520 396 233 218 184 164 147 126 45 10 5 2.776
Buitenhof Voorhof Vrijenban Hof van Delft Wippolder Voordijkshoorn Binnenstad Tanthof-West Tanthof-Oost Onbekend Schieweg Ruiven Totaal
Percentage 26,2% 18,7% 14,3% 8,4% 7,9% 6,6% 5,9% 5,3% 4,5% 1,6% 0,4% 0,2% 100,0%
Binnenstad 800 700
Ruiven
Vrijenban
600 500 400
Wippolder
Hof van Delft
300 200 100 0
Schieweg
Voordijkshoorn
Buitenhof
Tanthof-West
Voorhof
Tanthof-Oost
Bron: GWS4All.
32
3.2
Nadere analyse van de huishoudens met een Bijstandsuitkering op 1 januari 2006
Aan de hand van enkele kenmerken wordt in deze paragraaf nader ingegaan op de Delftse huishoudens met een Bijstandsuitkering.
Huishoudenssamenstelling Bij meer dan de helft van de huishoudens met een Bijstandsuitkering gaat het om alleenstaanden. Bijna een kwart is alleenstaande ouder; hiervan is het overgrote deel (94%) vrouw. Dat betekent dat bijna 80% alleenstaand of alleenstaande ouder is. De overige 20% is gehuwd of samenwonend, al dan niet met kinderen. Van de samenwonenden is in de meeste gevallen de man als klant geregistreerd.
Figuur 3.5:
Huishoudens met een Bijstandsuitkering naar huishoudenssamenstelling en geslacht in aantallen en procenten, 1 januari 2006. Man
Alleenstaand Alleenstaand ouder Paar zonder kinderen Paar met kinderen Onbekend Totaal
Vrouw
Totaal
811 41 180 170 4
67,2% 3,4% 14,9% 14,1% 0,3%
711 635 81 142 1
45,3% 40,4% 5,2% 9,0% 0,1%
1.522 676 261 312 5
54,8% 24,4% 9,4% 11,2% 0,2%
1.206
100,0%
1.570
100,0%
2.776
100,0%
Bron: GWS4All.
Van de huishoudens met een Bijstandsuitkering maken op 1 januari 2006 in totaal 1.941 kinderen deel uit. De huishoudens met kinderen hebben gemiddeld twee kinderen; ouderparen hebben gemiddeld meer kinderen dan alleenstaande ouders. De verdeling is te zien in de onderstaande tabel.
Figuur 3.6:
Huishoudens met een Bijstandsuitkering naar aantal kinderen en gezinsvorm in aantallen en procenten, 1 januari 2006.
Aantal kinderen 1 2 3 4 5 6 7 8 Totaal Gemiddeld aantal kinderen
Gehuwd/samenwonend met kinderen 91 29,2% 103 33,0% 74 23,7% 23 7,4% 13 4,2% 5 1,6% 2 0,6% 1 0,3% 312 100,0% 2,3
Alleenstaande ouder 317 230 90 33 2 4 0 0 676 1,8
46,9% 34,0% 13,3% 4,9% 0,3% 0,6% 0,0% 0,0% 100,0%
Bron: CBS / GWS4All.
33
Alle huishoudens met kinderen 408 41,3% 333 33,7% 164 16,6% 56 5,7% 15 1,5% 9 0,9% 2 0,2% 1 0,1% 988 100,0% 2,0
Leeftijd De helft van personen die aan het hoofd staan van een huishouden met een Bijstandsuitkering is tussen de 30 en 50 jaar oud. Het aandeel jongeren bedraagt nog geen 5%. Het aandeel 65plussers met een aanvullende Bijstandsuitkering maakt 7% uit van het totale bestand.
Figuur 3.7:
Huishoudens met een Bijstandsuitkering naar leeftijdscategorie in aantallen en procenten, 1 januari 2006. Aantal 112 325 640 754 453 295 196 1 2.776
tot 23 jaar 23 tot 30 jaar 30 tot 40 jaar 40 tot 50 jaar 50 tot 58 jaar 58 tot 65 jaar 65 jaar en ouder Onbekend Totaal
Percentage 4,0% 11,7% 23,1% 27,2% 16,3% 10,6% 7,1% 0,0% 100,0%
Bron: CBS / GWS4All.
Als het aantal Bijstandsuitkeringen wordt gerelateerd aan de leeftijdsopbouw van de Delftse bevolking, dan zien we dat bijstandsafhankelijkheid is geconcentreerd in de leeftijdscategorieën van 30 tot 58 jaar. Het aantal Bijstandsuitkeringen per duizend inwoners bedraagt in deze leeftijdscategorieën rond de 50. Dit aandeel bedraagt in de leeftijdscategorie tot 23 jaar 12: in dit cijfer vinden we de beleidsinspanningen van de laatste jaren om jongeren tot 23 jaar uit de bijstand te houden verbeeld.
Figuur 3.8:
Aantal Bijstandsuitkeringen per duizend inwoners naar leeftijdscategorie, 1 januari 2006.
15,6
65+
44,6
58-64
47,8
50-57 40-49
54,4 45,8
30-39 24,6
23-29 17-23
11,9
0-16 0 0
10
20
30
34
40
50
60
Uitkeringsduur De gemiddelde duur van alle Bijstandsuitkeringen bedraagt 3,5 jaar. In figuur 3.9 staat een onderverdeling van de uitkeringsduur in klassen. Figuur 3.9: Tot en met 1 jaar 1-2 jaar 2-3 jaar 3-5 jaar Meer dan 5 jaar Onbekend Totaal
Bijstandsuitkeringen naar uitkeringsduur in jaren, 1 januari 2006. Aantal 671 414 337 377 976 1 2.776
Percentage 24,2% 14,9% 12,1% 13,6% 35,2% 0,0% 100,0%
<= 1 jaar; 24% > 5 jaar; 35%
1-2 jaar; 15%
3-5 jaar; 14%
2-3 jaar; 12%
Bron: GWS4All.
Ruim een derde van de huishoudens met een Bijstandsuitkering heeft al meer dan vijf jaar een Bijstandsuitkering. Tussen de klanten die langer of korter dan vijf jaar in de uitkering zitten zien we geen opvallende verschillen. Uiteraard is er wel een verband met de factor leeftijd: de gemiddelde leeftijd van de langdurig Bijstandsgerechtigden is vijftig jaar, tegen veertig jaar bij de groep die tot vijf jaar Bijstandsafhankelijk is. Door het leeftijdseffect zijn autochtone Delftenaren onder de langdurig Bijstandsgerechtigden oververtegenwoordigd; onder de relatief kortdurend Bijstandsgerechtigden zien we een oververtegenwoordiging van niet-westerse allochtonen.
Fase-indeling De fase-indeling drukt de nabijheid van de Bijstandscliënt tot de arbeidsmarkt uit. Fase 1-clienten zijn direct bemiddelbaar naar de arbeidsmarkt. Klanten in fase 2 zijn met de inzet van arbeidsmarktinstrumentarium binnen een jaar terug te brengen naar de arbeidsmarkt. Ook fase 3clienten zijn bemiddelbaar na de inzet van instrumentarium, maar zullen meer dan een jaar nodig hebben om terug te stromen. Tenslotte zijn fase 4-klanten moeilijk bemiddelbaar en kan niet verwacht worden dat zijn binnen afzienbare tijd terugkeren op de reguliere arbeidsmarkt. Zij zijn aan-
35
gewezen op zorg en/of sociale activering. In de onderstaande tabel is te zien hoe de klanten van WIZ Delft volgens deze definiëring op 1 januari 2006 waren ingedeeld. Rond de 65% van de klanten is ingedeeld in fase 4; uitstroom naar een reguliere baan wordt voor deze klanten, in elk geval binnen een afzienbare termijn, niet mogelijk geacht. Rond een kwart van de klanten bevindt zich in fase 3, terwijl 15% zich in fase 1 of 2 bevindt. Van 6% van de klanten moest de faseindeling nog worden bepaald. Uiteraard is deze indeling een momentopname: klanten kunnen immers doorschuiven naar een hogere fase als zij, bijvoorbeeld door trajectbegeleiding, beter bemiddelbaar worden.
Figuur 3.10:
Bijstandsgerechtigden naar fase, 1 januari 2006. Aantal 112 248 669 466 1.057 69 155 2.776
Fase 1 Fase 2 Fase 3 Fase 4 - Sociale activering Fase 4 - Zorg Fase 4 Nader te bepalen Totaal
Percentage 4,0% 8,9% 24,1% 16,8% 38,1% 2,5% 5,6% 100,0%
Bron: GWS4All.
Etniciteit Van de Delftse Bijstandsgerechtigden is 60% van buitenlandse herkomst. Een deel is afkomstig uit de traditionele immigratielanden als Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba, Turkije en Marokko. Opvallender is het relatief grote aantal Bijstandsgerechtigden met een Irakese of Afghaanse achtergrond: 23 respectievelijk 20 op de honderd inwoners van deze groepen heeft een Bijstandsuitkering. Ook het aandeel klanten van Iranese of Somalische herkomst is relatief groot. Een overzicht staat in onderstaande tabel.
Figuur 3.11:
Bijstandsgerechtigden naar etniciteit, 1 januari 2006.
Nederland Irak Suriname Ned. Antillen / Aruba Iran Turkije Marokko Somalië Afghanistan Koeweit vm. Ned. Indië / Ned. Nieuw-Guinea Overig niet-westers *) Overig westers Onbekend Totaal
Aantal
Percentage
Bevolking
1.108 240 199 166 146 121 96 89 84 51 48 308 75 45 2.776
39,9% 8,6% 7,2% 6,0% 5,3% 4,4% 3,5% 3,2% 3,0% 1,8% 1,7% 11,1% 2,7% 1,6% 100,0%
71,9% 1,1% 2,4% 1,6% 0,9% 2,4% 1,3% 0,5% 0,5% 0,0% 2,4% 10,0% 4,9%
Aandeel per etnische groep 2% 23% 9% 11% 18% 5% 8% 18% 20% 0% 2% 3% 2%
100,0%
3%
Bron: GWS4All. *) De groep ‘overig niet-westers’ is een heterogene groep, waarvan de meesten afkomstig zijn uit China, Vietnam, de voormalige Sovjet Unie en Polen.
36
De huishoudenssamenstelling kan sterk verschillen per etnische groep. Zo zien we bij de Irakese groep relatief veel mannen tussen de 30 en 57 jaar, waarvan het merendeel gehuwd of samenwonend is, in de meeste gevallen met kinderen. In de groep van Iranese herkomst zien we veel meer vrouwen, en zien we tegelijkertijd dat meer dan driekwart van de klanten alleenstaand of alleenstaand ouder is. Bij de Iraniërs is het aandeel huishoudens met kinderen dan ook veel lager dan onder de Irakezen. Tenslotte bestaat de klantgroep met een Iranese achtergrond voor 20% uit 65-plussers met een onvolledige AOW. Onder de Irakezen is deze groep relatief maar half zo groot. In de Antilliaanse groep zien we een oververtegenwoordiging van alleenstaande moeders: meer dan 45% van alle Antilliaanse huishoudens is van dit gezinstype. De Turkse en Marokkaanse groepen zijn vergelijkbaar wat betreft leeftijdsopbouw en huishoudenssamenstelling: relatief veel samenwonenden, al dan niet met kinderen. Het meest in het oog lopende verschil is dat de Marokkaanse huishoudens gemiddeld kinderrijker zijn dan de Turkse huishoudens: Turkse gezinnen hebben gemiddeld minder dan één kind, terwijl Marokkaanse gezinnen gemiddeld 1,1 kinderen hebben. Tenslotte wijzen we op de relatief jonge groepen Somaliërs en Koeweiti, waarvan meer dan de helft jonger is dan veertig jaar. In onderstaande grafiek is het verschil in de opbouw van de totale bevolking en de opbouw van de Bijstandsgerechtigden naar herkomst per wijk in beeld gebracht. In heel Delft is 23% van de bevolking van niet-westerse origine. Van de Delftse bijstandsgerechtigden is 56% van nietwesterse herkomst: het verschil bedraagt 32%-punt. Dit verschil is uitgedrukt in de gele balk. Westerse allochtonen zijn heel licht ondervertegenwoordigd (rode balk; 1%-punt verschil), en autochtonen (“Nederlanders”) (blauwe balk) zijn sterk ondervertegenwoordigd: 40%, tegen 72% van de bevolking (zoals in figuur 3.12 al bleek).
Figuur 3.12:
Saldo van bevolkingsaandeel en aandeel Bijstandsgerechtigden naar etniciteit per wijk, 1 januari 2006. Delft
-1% -31%
32%
Wippolder
17% 55%
Schieweg Buitenhof
41% 38%
Voorhof Tanthof-Oost
27%
Tanthof-West
29%
Voordijkshoorn
33%
Hof van Delft
19% 15%
Vrijenban Binnenstad
-80%
-60%
-40%
-20% Nederlands
12%
0% Westers
Bron: GWS4All
37
20% Niet-westers
40%
60%
80%
Duidelijk is te zien dat in de wijken Voorhof en Buitenhof een bovengemiddeld aandeel van de Bijstandsgerechtigden van niet-westerse origine is. Dit is ook in Schieweg het geval, maar daar betreft het slechts zeer kleine aantallen bewoners en Bijstandsgerechtigden.
38
4.
DE LANGDURIGHEIDSTOESLAG
Voor langdurige minima van 23 tot 65 jaar zonder arbeidsmarktperspectief (al vijf jaar ononderbroken een inkomen op Bijstandsniveau en in die tijd geen inkomsten uit of in verband met arbeid)1 bestaat sinds 2003 de zogeheten Langdurigheidstoeslag. Deze toeslag bedraagt momenteel (2006) €473 voor (echt-)paren, €425 voor alleenstaande ouders en €331 voor alleenstaanden, en wordt eenmaal per twaalf maanden uitgekeerd.
Figuur 4.1:
Aantal huishoudens met een Langdurigheidstoeslag, 2004-2005. 2004 575 .
Aantal huishoudens met een Langdurigheidstoeslag waarvan Bijstandsgerechtigd
2005 843 683
In 2005 kregen 843 huishoudens een Langdurigheidstoeslag. 683 van deze huishoudens (81%) waren Bijstandsgerechtigd. Dat wil zeggen dat rond de 20% van de toeslagen wordt uitgekeerd aan niet-bijstandsminima. Van alle bijstandsgerechtigden ontving in 2005 precies een kwart een Langdurigheidstoeslag; van de huishoudens die vijf jaar of langer op een Bijstandsuitkering zijn aangewezen (976) kreeg 70% in 2005 de toeslag uitgekeerd.
Noten 1.
Gemeenten hebben sinds juli 2006 wettelijk meer ruimte om een Langdurigheidstoeslag te geven aan mensen die langer dan vijf jaar van een uitkering op bijstandsniveau moeten rondkomen; het recht op de toeslag zal dan niet meteen hoeven te verdwijnen als bijstandsgerechtigden in een zeer korte periode een zeer klein bedrag met werk hebben verdiend.
39
40
5.
DE BIJZONDERE BIJSTAND
Voor individuele noodzakelijke kosten door bijzondere omstandigheden waarvoor geen beroep kan worden gedaan op voorliggende voorzieningen, kan de gemeente burgers met een inkomen rond het minimum financiële steun geven via de Bijzondere Bijstand. Met het aantal Bijstandsgerechtigden is de afgelopen jaren ook het aantal verstrekkingen in het kader van de Bijzondere Bijstand teruggelopen, al werd die afname ook gedeeltelijk veroorzaakt door het vervallen van categoriale regelingen.
Figuur 5.1:
Aantal verstrekkingen Bijzondere Bijstand, 2002-2005. 2002
Verstrekkingen Bijzondere Bijstand: eenmalig periodiek armoedebeleid 1
):
2
):
2003 1
4.368 4.830 + 9.198 1.473 + 10.671
3.570 5.423 + 8.993 1.437 + 10.430
2004
2005
3.697 4.840 + 8.537 2 244 + 8.781
3.191 4.321 + 7.512 404 + 7.916
De toename van de eenmalige verstrekkingen Bijzondere Bijstand in 2003 werd mede veroorzaakt doordat in dat jaar de Langdurigheidstoeslag werd verstrekt in het kader van de Bijzondere Bijstand. Per 1 januari 2004 zijn de Witgoedregeling en de Regeling Bijkomende Studiekosten als categoriale regeling vervallen.
In 2005 werden ruim 8.000 verstrekkingen in het kader van de Bijzondere Bijstand gedaan. In de onderstaande tabel en figuur zijn deze verstrekkingen ingedeeld in vijftien categorieën. Hieruit blijkt dat het bij ruim tweederde van het totale aantal verstrekkingen om tegemoetkomingen in het kader van wonen en woonvoorzieningen, algemene levensbehoeften en medische kosten gaat.
Figuur 5.2a:
Aantal verstrekkingen Bijzondere Bijstand in vijftien categorieën, 2005.
Wonen en woonvoorzieningen Algemene levensbehoeften Medisch/paramedisch Financiële transacties Studie kinderen Huishoudelijke voorzieningen Opvang Vervoer Werkervaring en scholing Maatschappelijke zorg Computer Begrafeniskosten Overig
Aantal 2.223 1.605 1.559 726 400 396 321 222 211 170 140 9 62
Percentage 27,7% 20,0% 19,4% 9,0% 5,0% 4,9% 4,0% 2,8% 2,6% 2,1% 1,7% 0,1% 0,8%
Totaal
8.044
100,0%
41
Figuur 5.2b:
Aantal verstrekkingen Bijzondere Bijstand in vijftien categorieën, 2005. Overig; 14%
Huisho udelijke vo o rzieningen; 5%
Wo nen en wo o nvo o rzieningen; 28%
Studie kinderen; 5%
Financiële transacties; 9% A lgem ene levensbeho eften; 20% M edisch/param edis ch 19%
Bron: GSW4All.
In de onderstaande tabellen zijn de grotere categorieën verder uitgesplitst.
Figuur 5.3:
Aantal verstrekkingen Bijzondere Bijstand, verdere uitsplitsingen, 2005.
Algemene levensbehoeften Aanvullende Bijstand < 21 Kleding / schoeisel Overige algemene levensbehoeften Maaltijdvoorziening Kleding / schoeisel (baby-uitzet) Verwarmings- en verlichtingskosten Eenmalig levensonderhoud Toeslag boven norm N = 1.605
Medisch / paramedisch Tandarts Dieetkosten Bril Geneesmiddelen Hulpmiddelen, niet zijnde bril Specialist Intra- / semimurale verpl. / verz. kosten i.v.m. geboorte Verpleging aan huis Kosten fysiotherapie Huisarts Overige medische / paramedische hulp N = 1.559
29% 22% 19% 14% 5% 5% 5% 3% 100%
18% 12% 10% 10% 7% 4% 2% 2% 1% 1% 0% 34% 100%
42
Wonen en woonvoorzieningen Woonkosten tot huurgrens Verhuiskosten, o.a. verf / behang Alarmsysteem Kosten inrichting / huisraad Voorzieningen i.v.m. handicap Overige kosten woonvoorziening Woonkosten boven huurgrens N = 2.210
41% 18% 16% 13% 7% 4% 1% 100%
Opvang Kinderopvang Voorschool Opvang / huisv. pension / hotel Overige opvang N = 321
52% 32% 5% 11% 100%
Het aantal verstrekkingen staat niet gelijk aan het aantal huishoudens dat gebruik maakt van de Bijzondere Bijstand; één huishouden kan in een jaar immers meerdere vergoedingen krijgen, eventueel verspreid over een aantal maanden of het hele jaar. Het bestand Bijzondere Bijstand kent 1.727 unieke huishoudens, waarvan er 1.014 ook een reguliere Bijstandsuitkering hebben. Dat betekent dat bijna 60% van de gebruikers van de Bijzondere Bijstand ook een reguliere Bijstandsuitkering ontvangt, en rond de 40% niet. Andersom: dat betekent dat 37% van de bijstandsgerechtigden (ook) gebruik maakte van de Bijzondere Bijstand in 2005. Een analyse van de Bijstandsgerechtigden die gebruik maken van de Bijzondere Bijstand levert op, dat gebruik van de voorziening vooral samenhangt met de aanwezigheid van kinderen in een huishouden en leeftijd: huishoudens met kinderen en ouderen doen veel vaker een beroep op de Bijzondere Bijstand dan kinderloze huishoudens en jongeren. Factoren als duur van de uitkering en etniciteit hebben geen invloed op het gebruik van deze voorziening.
43
44
6.
DE AV-DELFT
De gemeente Delft biedt in het kader van het minimabeleid sinds 2001 (Bijstandsgerechtigden: sinds 1 maart 2000) gratis een extra aanvullende ziektekostenverzekering bij zorgverzekeraar DSW voor mensen met een Bijstandsuitkering, een WIW-baan of een inkomen tot 110% van het sociaal minimum. Op 1 januari 2006 waren 6.240 mensen middels deze AV-Delft aanvullend tegen ziektekosten verzekerd. Over het aantal verzekerden in de jaren daarvoor bleken geen cijfers beschikbaar. Wel beschikken we over de dekkingspercentages onder de Bijstandsgerechtigden en overige minima in de periode 2003-2005. Een overzicht is te zien in de onderstaande tabel.
Figuur 6.1:
Totaal aantal personen met een AV-Delft in 2006 en het dekkingspercentage onder Bijstandsgerechtigden en overige minima, 2003-2005. 2003
2004
2005
2006 6.240
56% 35%
54% 37%
58% 42%
. .
Aantal klanten Dekkingspercentage AV-Delft: Bijstandsgerechtigden WIW-ers en overige minima
In onderstaande tabel is te zien wat voor soort inkomen de personen met zo’n aanvullende verzekering op 1 januari 2006 hadden.
Figuur 6.2:
Aantal personen met een AV-Delft naar soort inkomen, 1 januari 2006. Aantal
Percentage
Wwb/WIW Overige minima 65-plussers Zak- en kleedgeld Zelfstandig ondernemers
1.964 2.962 1.276 20 18
31,5% 47,5% 20,5% 0,3% 0,3%
Totaal
6.240
100,0%
Het gebruikersbestand bestaat voor ruim een vijfde uit 65-plussers, en voor bijna 30% uit minderjarigen. De verdeling van de overige leeftijdsklassen is weergegeven in onderstaande grafiek.
45
Figuur 6.3:
Personen met een AV-Delft naar leeftijdsklasse in procenten, 1 januari 2006.
65+; 21% < 18; 28%
58-64; 8% 18-22; 2% 50-57; 11%
23-29; 5% 30-39; 12% 40-49; 15%
46
7.
DE DELFTPAS
De Delftpas is een kortingspas die reductie biedt op een groot aantal activiteiten om inwoners van Delft te stimuleren tot deelname aan verschillende maatschappelijke activiteiten. Door nauwe samenwerking met de Rotterdampas kunnen Delftpashouders ook profiteren van aanbiedingen in Rotterdam. De pas is voor iedereen te koop, maar kent op basis van inkomen, leeftijd en gezinssituatie verschillende tarieven. De tarieven zijn als volgt opgebouwd: - € 0,00 voor inwoners van Delft die in het jaar van aanschaf 18 jaar worden. (Categorie F.) - € 5,00 voor huishoudens (ook 65+) met een minimuminkomen1. De pas is bij gelijktijdige aanschaf gratis voor kinderen van 3 t/m 17 jaar. (Categorie A en E.) - €10,00 voor personen met een bovenminimaal inkomen die bij aanschaf van de pas korter dan één jaar in Delft woonachtig zijn. (Categorie N.) - €10,00 voor kinderen van 3 tot 18 jaar in een bovenminimaal huishouden. (Categorie K). - €20,00 voor 65-plussers met een bovenminimaal inkomen. (Categorie B.) - €20,00 voor studenten tot 28 jaar die staan ingeschreven bij een Delftse onderwijsinstelling. (Categorie S.) - €55,00 voor alle andere kopers. (Categorie C.) Het aantal verkochte Delftpassen is sinds de invoering in 2001 flink toegenomen; onder meer door de invoering van het speciale kindertarief in 2003 en een flinke toename van het aantal nietminima in 2004. In 2005 schaften 6.165 personen de pas aan. In onderstaande tabel en grafiek is te zien dat in de periode 2002-2004 het gebruik van de pas sterk is toegenomen; daarna is het gebruik gestabiliseerd op rond de 6.000 passen. Tegelijkertijd nam het gebruik onder niet-minima tussen 2002 en 2004 toe, om in 2005 weer af te nemen. De stabilisering van het gebruik is door voor een deel toe te schrijven aan de minder grote populariteit van de pas onder huishoudens met een bovenminimaal inkomen. Overigens loopt het aantal verkochte passen in 2006 naar schatting op naar rond de 6.400. Het aandeel niet-minima zou daarin weer enigszins zijn toegenomen.
Figuur 7.1a:
Aantal verkochte Delftpassen, 2001-2005.
Aantal verkochte passen waarvan aan minima (incl. kinderen)
2001 3.837 68,0%
2002 3.699 63,7%
Bron: Kwartaalrapportages WIZ.
47
2003 4.750 54,2%
2004 6.089 41,4%
2005 6.165 50,8%
Figuur 7.1b:
Aantal verkochte Delftpassen, 2001-2005.
7.500
6.089
6.165
5.000 4.750 3.837 2.500
3.699 3.132
2.609
2.356
2.575
2.521
2003
2004
0 2001
2002
Aantal verkochte passen
2005
W aarvan aan minima
Bijna een derde van de Delftpassen werd in 2005 aangeschaft door volwassenen met een minimuminkomen; daarnaast was nog eens 20% in het bezit van de kinderen in deze huishoudens. Dat betekent dat, zoals we hierboven al zagen, rond de helft van alle Delftpassen werd gekocht door leden van een huishouden met een minimuminkomen. De verdeling van de andere passen is te zien in onderstaande tabel en figuur.
Figuur 7.2a:
Aantal verkochte Delftpassen naar categorie, 2005. Aantal
Percentage
A Volwassenen met een minimuminkomen B 65-plussers boven de inkomensgrens C Volwassenen boven de inkomensgrens E Kinderen 3 t/m 17 jaar wier ouders een A-pas kopen F 18-jarigen met een cheque van de burgemeester K Kinderen 3 t/m 17 jaar wier ouders een B-pas, C-pas of N-pas kopen N Mensen die korter dan een jaar in Delft wonen S Delftse student
1.911 811 502 1.223 234 1.282 137 65
31,0% 13,2% 8,1% 19,8% 3,8% 20,8% 2,2% 1,1%
Totaal
6.165
100,0%
48
Figuur 7.2b:
Aantal verkochte Delftpassen naar categorie, 2005. N S 2%1%
A 31%
K 21% F 4% E 20%
C 8%
B 13%
Bron: Rotterdampas.
51% van de pashouders behoort tot een huishouden met een minimuminkomen, en 42% tot een huishouden met een bovenminimaal inkomen. De overige 7% vormen specifieke categorieën waarvan het inkomen niet bekend is. Voorts is ruim 40% van de pashouders jonger dan 18 jaar, en bijna 20% 65 jaar of ouder. De overige 40% is tussen de 18 en 65 jaar oud.
Figuur 7.3:
Aantal verkochte Delftpassen naar leeftijd, 2005.
65+; 24%
< 18; 51%
18-64; 25%
Bron: Rotterdampas.
In onderstaande tabel en figuur zien we de spreiding van de Delftpashouders over de gemeente verbeeld.
49
Figuur 7.4:
Aantal verkochte Delftpassen naar wijk, 2005. Aantal
Percentage
Buitenhof Voorhof Hof van Delft Voordijkshoorn Vrijenban Wippolder Tanthof-West Binnenstad Tanthof-Oost Schieweg Ruiven Abtswoude Delftse Hout Buiten Delft Onbekend
1.365 859 765 594 568 566 514 487 290 62 7 3 1 65 19
22,1% 13,9% 12,4% 9,6% 9,2% 9,2% 8,3% 7,9% 4,7% 1,0% 0,1% 0,0% 0,0% 1,1% 0,3%
Totaal
6.165
100,0%
Bron: Rotterdampas.
Buiten Delft
Binnenstad 25%
Vrijenban
20% Ruiven
Hof van Delft
15% 10%
Wippolder
Voordijkshoorn
5% 0%
Schieweg
Delftse Hout
Abtswoude
Tanthof-West
Buitenhof
Tanthof-Oost Voorhof
50
602 pashouders zijn klant van Werk, Inkomen en Zorg (WIZ); dat wil zeggen dat 10% van de pashouders Bijstandsgerechtigde is. Andersom: 22% van de Bijstandsgerechtigden is in het bezit van een Delftpas. Vergeleken met Rotterdam, op de pas waarvan de Delftpas is gebaseerd, is dit een laag aandeel: daar is 41% van de Bijstandsgerechtigden in het bezit van een pas. Het gebruik van een pas wordt met name beïnvloed door de aanwezigheid van kinderen in een gezin: blijkbaar is met name de reductie op activiteiten voor kinderen een belangrijke reden om een pas aan te schaffen.
Noten 1.
Sinds 2002 geldt het minimatarief voor iedereen met een inkomen tot 120% van de Bijstandsnorm. Daarmee is een minimuminkomen hier momenteel een gezamenlijk netto inkomen tot €1.400 voor meerpersoonshuishoudens, tot €1.300 voor alleenstaande ouders en tot €1.050 voor alleenstaanden.
51
52
8.
SCHULDHULPVERLENING
8.1
Ontwikkeling van het aantal cliënten bij de Budgetwinkel
Voor schuldhulpverlening aan inwoners die kampen met ernstige financiële problemen kent Delft, als onderdeel van de Sector Werk, Inkomen en Zorg, een Budgetwinkel. De afgelopen jaren neemt het aantal huishoudens dat een beroep doet op de diensten van de Budgetwinkel fors toe. De instroom van het aantal aanvragers is in 2005 met 12% toegenomen ten opzichte van 2004, en in het eerste kwartaal van 2006 nam de instroom wederom fors toe. Op jaarbasis wordt nu een toename van minimaal 20% verwacht1. Ook het aantal afgehandelde aanvragen nam in 2005 en in het eerste kwartaal van 2006 fors toe; voor 2006 wordt hiervan een toename met 30% verwacht.
Figuur 8.1:
Instroom Uitstroom 1 waarvan geslaagd
Ontwikkeling in- en uitstroom Budgetwinkel, 2003-2006. 2003
2004
370 282 48,5%
429 436 46,0%
2005, 1e kw. 108 124 .
2005, 2e kw. 166 124 .
2005, 3e kw. 131 97 .
2005, 4e kw. 124 111 .
2005 479 456 41,7%
2006, 1e kw. 154 173 .
Bron: Budgetwinkel / Kwartaalrapportages WIZ. 1
):
Geslaagde bemiddeling, geslaagde sanering, doorverwijzing WSNP, afronding kort begeleidingstraject en einde begeleiding waarbij klant definitief finale kwijting van zijn schulden krijgt na drie jaar aflossen bij een bemiddelingstraject. In de Kwartaalrapportages van WIZ worden veel lagere aantallen geslaagde trajecten gepresenteerd, omdat daarin alleen geslaagde bemiddelingen en saneringen worden meegeteld.
Ondanks de stijging van het aantal ingeschreven klanten is het aantal klanten dat daadwerkelijk in een schuldregelingstraject zit in het vierde kwartaal van 2005 gedaald. De oorzaak daarvan is de toename van het aantal aanvragers met een meervoudige problematiek. Daarnaast komt het steeds meer voor dat een schuldregeling wordt bemoeilijkt door allerlei juridisch-technische belemmeringen, zoals boetes, fraude of vermogen dat eerst moet worden opgemaakt. Deze factoren zorgen de laatste jaren voor een duidelijke afname van het aantal cliënten dat nog een beroep kan doen op directe verdere hulp. Een deel van deze groep kan overigens later alsnog geholpen worden als eenmaal aan de voorwaarden is voldaan. Door een veranderde wijze van registratie is de toename van het totale aantal klanten echter niet in de cijfers van de Kwartaalrapportages van WIZ terug te zien.
Figuur 8.2: Klanten: schuldregeling budgetbeheer
Ontwikkeling aantallen klanten bij de Budgetwinkel, 2002-2006. 31-12-2002 31-12-2003 31-12-2004 31-03-2005 30-6-2005 30-09-2005 31-12-2005 31-03-2006 200 232 277 261 261 295 243 200 149 168 201 182 191 221 170 130 51 64 76 79 70 74 73 70
Bron: Budgetwinkel / Kwartaalrapportages WIZ. In deze aantallen is echter lang niet iedereen geregistreerd: volgens de nieuwe, volledige wijze van registratie waren er op 6 september 2006 in totaal 396 klanten, waarvan ongeveer 150 in een schuldregeling en ongeveer 120 in budgetbeheer. De rest, 122 klanten, wordt door de poortwachtergroep gescand op mogelijkheden om voor schuldsanering in aanmerking te komen.
53
8.2
Nadere analyse van de trajectklanten van de Budgetwinkel op 11 april 2006
Op 11 april 2006 zaten 180 Delftenaren in een schuldregelingstraject of in budgetbeheer na een geslaagd schuldbemiddelingstraject. Een groot deel daarvan kwam uit de Buitenhof: 43 trajectklanten, ofwel 6,2 van iedere 1.000 huishoudens in die wijk; bijna twee keer zo veel als elders in de stad. Relatief zelfs nog net iets meer kwamen er uit Voordijkshoorn: 23; dat is 6,3 per 1.000 huishoudens. 42% van de trajectklanten bestond uit een gezin met kinderen (75 trajectklanten, met in totaal 141 kinderen).
Figuur 8.3:
11 Binnenstad 12 Vrijenban 13 Hof van Delft 14 Voordijkshoorn 16 Delftse Hout 22 Tanthof-West 23 Tanthof-Oost 24 Voorhof 25 Buitenhof 26 Abtswoude 27 Schieweg 28 Wippolder 29 Ruiven Onbekend Delft totaal
Aantallen trajectklanten bij de Budgetwinkel op 11 april 2006. Aantal huishoudens op 1 januari 2005 7.640 4.860 7.290 3.680 40 3.760 3.080 6.720 6.930 10 540 5.280 140 --49.970
Aantal trajectklanten 6 17 17 23 0 14 7 30 43 0 1 20 0 2 180
Idem per 1.000 huishoudens 0,8 3,5 2,3 6,3 0,0 3,7 2,3 4,5 6,2 0,0 1,9 3,8 0,0 --3,6
Aantal trajectklanten met kinderen 1 8 6 8 0 2 2 18 24 0 0 5 0 1 75
Bron: Budgetwinkel, bewerking COS. Vergelijking met het aantal huishoudens in 2006 was zuiverder geweest, maar is nog niet mogelijk, en zal ook niet tot een ander beeld leiden.
Een derde van de trajectklanten van de Budgetwinkel is tussen de 35 en 45 jaar oud. In onderstaande grafiek staat de leeftijdsverdeling van de trajectklanten verbeeld.
Figuur 8.4:
Leeftijdsverdeling van de trajectklanten van de Budgetwinkel op 11 april 2006. < 2 5 , 5,1%
6 5 - 7 5 , 3,4% 5 5 - 6 5 , 6,2%
2 5 - 3 5 , 25,8% 4 5 - 5 5 , 27,0%
3 5 - 4 5 , 32,6%
54
De meerderheid van de trajectklanten van de Budgetwinkel (56%) is allochtoon: slechts 44% is van Nederlandse afkomst. Na de Nederlanders (79 trajectklanten) zijn de grootste etnische groepen de Antillianen/Arubanen (23 trajectklanten), de Surinamers (11), de Irakezen (9) en de Marokkanen (eveneens 9). Volgens de nota Op weg naar een samenhangend opvang- en integratiebeleid zou het cliëntenbestand van de Budgetwinkel een aantal jaren geleden overigens nog maar voor 30% uit allochtonen hebben bestaan3. Slechts een deel van de Delftenaren met problematische schulden behoort ook inderdaad tot de cliënten van de Budgetwinkel. Hoe groot het bij de Budgetwinkel bekende topje van de ijsberg is, valt moeilijk te zeggen. Ongetwijfeld zoeken ook velen hun toevlucht elders, zoals bij de Kredietbank Den Haag, banken of particuliere schuldhulpverlening - áls ze al ergens hulp zoeken.
8.3
Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen
De Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) is een aanvulling op de Faillissementswet en biedt burgers met financiële problemen een extra perspectief op een schuldenvrije toekomst. De rechter beslist daarbij over het doorgaan van de sanering, de hoogte van het aflossingsbedrag en de duur van de sanering. Belangrijke voorwaarden voor toelating zijn dat de schulden te goeder trouw zijn ontstaan en dat een vrijwillig akkoord over afbetaling niet meer mogelijk is. De Budgetwinkel heeft de afgelopen jaren de volgende aantallen WSNP-aanvragen verstrekt.
Figuur 8.5:
Ontwikkeling aantallen WSNP-aanvragen, 2002-2005.
Verstrekte aanvragen
2002 62
2003 56
2004 100
2005 129
Bron: Budgetwinkel.
In 2005 hebben 129 Delftenaren een beroep gedaan op de Wet Sanering Natuurlijke Personen (WSNP). Een minnelijke regeling via de Budgetwinkel was voor deze gevallen niet mogelijk. Van de 129 aanvragen voor de WSNP zijn er uiteindelijk 97 toegelaten; dat is 75%. De indruk bestaat dat van deze 75% weer eenderde afvalt gedurende de drie jaar van schuldsanering, zodat uiteindelijk de helft van alle mensen die een aanvraag indienen na drie jaar schuldenvrij zijn.
Noten 1.
Sector WIZ: Rapportage 1de Kwartaal 2006; Delft, 2006: paragraaf 3.2.
2.
Gemeente Delft: Op weg naar een samenhangend opvang- en integratiebeleid; Delft, 1999.
55
56
9.
KWIJTSCHELDING VAN GEMEENTELIJKE BELASTINGEN
Delftenaren met een inkomen tot 100% van de Bijstandsnorm konden in 2005 kwijtschelding krijgen van de volgende gemeentelijke belastingen en tarieven: gebruikersdeel Onroerende-zaakbelasting (OZB); Afvalstoffenheffing; Rioolafvoerrecht; leges huisvestingsvergunning; leges identiteitskaart (maximaal kwijtscheldingsbedrag € 22,99 per pas); leges paspoort (maximaal kwijtscheldingsbedrag € 25,62 per pas).
In onderstaande tabel staat het aantal kwijtscheldingen naar gemeentelijke belastingsoort in de periode 2002-2005.
Figuur 9.1:
Aantal kwijtscheldingen gemeentelijke belastingen naar soort; 2002-2005. 2002 3.777 4.239 4.214
2003 4.453 5.048 5.196
2004 4.649 5.419 5.307
2005 5.141 5.733 5.600
12.230
14.697
15.375
16.474
Gebruikersdeel OZB Afvalstoffenheffing Rioolafvoerrecht Totaal
6.000 5.500 5.000 Gebruikersdeel OZB 4.500
Afvalstoffenheffing Rioolafvoerrecht
4.000 3.500 3.000 2002
2003
2004
Bron: Gemeente Delft, afdeling Belastingen
57
2005
Figuur 9.2:
Aantal kwijtscheldingen naar soort kwijtschelding; 2005. Gebruikersdeel OZB
Afvalstoffenheffing
Rioolafvoerrecht
Totaal
Regulier verzoek Automatische kwijtschelding Meerjarige kwijtschelding Beroep Herhaald verzoek
2.204 1.611 1.106 135 85
2.664 1.645 1.173 145 106
2.561 1.632 1.162 141 104
7.429 4.888 3.441 421 295
Totaal
5.141
5.733
5.600
16.474
Bron: Gemeente Delft, afdeling Belastingen
In 2005 schold de gemeente Delft ruim anderhalf miljoen euro aan gemeentelijke belastingen kwijt. Aan dit bedrag is de laatste jaren nauwelijks iets veranderd, getuige de navolgende tabel.
Figuur 9.3:
Totaal bedrag aan kwijtschelding in euro per gemeentelijke belasting, 2002-2005. 2002
2003
2004
2005
Onroerende-zaakbelasting
€
358.489
€
409.821
€
406.433
€
Afvalstoffenheffing
€
810.570
€
974.790
€
989.296
€ 1.081.366
Rioolafvoerrecht
€
97.193
€
120.642
€
122.741
€
Totaal kwijtscheldingen
€ 1.266.252
€ 1.505.252
€ 1.518.470
478.583 133.200
€ 1.693.149
Bron: Gemeente Delft, afdeling Belastingen
Dat betekent dat de gemiddelde kwijtschelding van de huishoudens die kwijtschelding ontvingen de afgelopen jaren schommelde rond de honderd euro op jaarbasis.
Figuur 9.4:
Gemiddeld kwijtscheldingsbedrag gemeentelijke belastingen per huishouden met kwijtschelding, 2002-2005. 2002
2003
2004
2005
Onroerende-zaakbelasting
€ 95
€ 92
€ 87
€ 93
Afvalstoffenheffing
€ 191
€ 193
€ 183
€ 189
Rioolafvoerrecht
€ 23
€ 23
€ 23
€ 24
Totaal kwijtscheldingen
€ 104
€ 102
€ 99
€ 103
Bron: Gemeente Delft, afdeling Belastingen
Per 1 januari 2006 hoeven huurders geen Onroerende-zaakbelasting meer te betalen.
58
10.
DUIT
Het Delfts Uitkeringen Informatie Team (DUIT) geeft voorlichting over inkomensondersteunende maatregelen aan burgers met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm. Naast een voorlichtende functie heeft DUIT ook een assisterende en verwijzende functie: burgers kunnen worden geholpen met het aanvragen en invullen van formulieren voor inkomensvoorzieningen, of worden doorverwezen naar instanties die ondersteuning kunnen bieden aan huishoudens met financiële problemen. De medewerkers van DUIT houden wekelijks een spreekuur, maar gaan, als de klant hierom vraagt, ook op huisbezoek. In 2005 werden ruim 1.500 spreekuurcontacten gerealiseerd en bijna 400 huisbezoeken. Dat brengt het aantal klantcontacten op bijna 2.000 op jaarbasis. Ten opzichte van het voorgaande jaar is het totaal aantal klantcontacten afgenomen, maar nam het aantal huisbezoeken toe. Voor een overzicht wordt verwezen naar de onderstaande figuur.
Figuur 10.1:
Ontwikkeling aantallen spreekuurcontacten en huisbezoeken DUIT, 2004-2005. 2004 2.304 278
Aantal spreekuurcontacten Aantal huisbezoeken
2005 1.559 391
3.000 2.582 2.500
278 1.950
2.000
391 1.500 1.000
Huisbezoek Spreekuur
2.304 1.559
500 2004
2005
Bron: Kwartaalrapportage WIZ, 4e kwartaal 2005
59
60
11.
KWIJTSCHELDING VAN WATERSCHAPSLASTEN
Delftenaren met een inkomen tot 90% van het sociale minimum kunnen kwijtschelding aanvragen van de Verontreinigingsheffing en de Ingezetenenomslag die worden geheven door het Hoogheemraadschap van Delfland. De meerderheid van de aanvragen hiervoor is de afgelopen jaren echter altijd afgewezen; waarschijnlijk omdat veel minima zich niet zullen hebben gerealiseerd dat met een inkomen van 100% van het sociale minimum bij het Hoogheemraadschap nog geen recht op kwijtschelding bestaat. In onderstaande tabel staat het aantal verzoeken om kwijtschelding in 2005 weergegeven, en het aantal gehele of gedeeltelijke toekenningen.
Figuur 11.5:
Aantal kwijtscheldingen Verontreinigingsheffing en Ingezetenenomslag; 2005. Aantal 2.827
Verzoek om kwijtschelding waarvan: geheel toegekend gedeeltelijk toegekend
Percentage
913 316
32,3% 11,1%
Toekenningspercentage
43,4%
Bron: Hoogheemraadschap van Delfland.
Ruim 40% van de aanvragen is het afgelopen jaar toegekend. Het wil zeggen dat meer dan helft van de aanvragen werd afgewezen. Cijfers over de ontwikkeling van het aantal kwijtscheldingen voor inwoners van de gemeente Delft in de afgelopen jaren zijn helaas niet beschikbaar. Wel zijn deze beschikbaar over het hele operatiegebied van het Hoogheemraadschap. Daarin is te zien dat het aantal verzoeken om kwijtschelding en het aantal toekenningen in 2005 explosief zijn toegenomen. In de onderstaande tabel en grafiek is dat goed te zien.
Figuur 11.6:
Aantal kwijtscheldingen Verontreinigingsheffing en Ingezetenenomslag in het hele gebied van het Hoogheemraadschap van Delfland; 2002-2005.
Verzoek Geheel toegekend Gedeeltelijk toegekend
2002 4.749 728 130
2003 5.490 983 230
2004 4.633 458 205
2005 32.219 10.582 3.964
Bron: Hoogheemraadschap van Delfland.
In onderstaande grafiek zijn deze aantallen geïndexeerd, waarbij die voor het jaar 2002 op 100 zijn gesteld.
61
Grafiek 11.7:
Aantal kwijtscheldingen Verontreinigingsheffing en Ingezetenenomslag in het hele gebied van het Hoogheemraadschap van Delfland; 2002-2005, geïndexeerd: 2002=100.
Index (2002=100)
1500
1000
500
0 2002
2003 Verzoek
2004
Geheel toegekend
2005
Gedeeltelijk toegekend
Bron: Hoogheemraadschap van Delfland.
De belangrijkste verklaring voor deze ontwikkeling is dat per 1 januari 2005 de waterschapsbelastingen door het Hoogheemraadschap zelf worden geïnd, en niet meer ‘meeliften’ in de maandafrekening van het energiebedrijf. Hierdoor zijn de belastingen, en ook de kwijtscheldingsmogelijkheden, veel “zichtbaarder” geworden voor de trajectklanten van het Hoogheemraadschap. Verwacht mag worden dat het aantal kwijtscheldingen vanaf 2007 verder zal toenemen, omdat per 1 januari van dat jaar de kwijtscheldingsgrondslag wordt opgetrokken van 90% naar 100% van het sociale minimum. Verondersteld mag worden dat de geschetste ontwikkeling ook zal opgaan voor de inwoners van de gemeente Delft.
62
12.
GEBRUIK VAN HUURSUBSIDIE / HUURTOESLAG
Een inkomensondersteunende regeling waar in Nederland op grootschalige wijze gebruik van wordt gemaakt is de Huursubsidie; sinds januari 2006 ‘Huurtoeslag’ geheten. Landelijk maken de laatste jaren ruim één miljoen huishoudens gebruik van deze regeling (15% van alle huishoudens, oftewel ongeveer één op de drie huurders). Een Huurtoeslag brengt het verschuldigde huurbedrag terug tot een inkomensafhankelijke normhuur, die voor minima momenteel (sinds 1 juli 2006) bijna €200 per maand bedraagt (in lichte mate afhankelijk van het huishoudenstype). Bij huren boven de zogeheten kwaliteitskortingsgrens (momenteel €339,08) komt ook een deel van het meerdere voor eigen rekening. De regeling staat open voor iedereen wiens huur een onevenredig groot deel van het inkomen uitmaakt, dus niet alleen voor minima. In de praktijk komt het geld echter vooral bij de laagste inkomens terecht: landelijk had in het laatste tijdvak waarover gegevens bekend zijn (het tijdvak 2004/2005) 68% een minimuminkomen, en de meeste andere gebruikers zaten daar niet ver boven.
12.1
Ontwikkeling van het Huurtoeslaggebruik
In Delft ontvingen in het tijdvak 2004/2005 8.966 huishoudens, ofwel 18% van alle huishoudens, een Huurtoeslag; relatief iets méér dus dan landelijk. Net als landelijk neemt het gebruik van Huurtoeslag ook in Delft iets toe: van 16,4% in 2001/2002 via 17,1% in 2002/2003 en 17,6% in 2003/2004 tot 17,9% in 2004/2005.
Figuur 12.1:
Ontwikkeling aantallen ontvangers van Huurtoeslag, 2001/2002 - 2004/2005.
Delft Nederland (x 1.000)
2001/2002 8.114 = 16,4% 963 = 13,9%
2002/2003 8.584 = 17,1% 1.002 = 14,3%
2003/2004 8.833 = 17,6% 1.015 = 14,4%
2004/2005 8.966 = 17,9% 1.033 = 14,6%
9.200 9.000 8.800 8.600 8.400 8.200 8.000 7.800 7.600 2001/2002
2002/2003
2003/2004
2004/2005
Bron: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Huurtoeslag), bewerking COS. Leesvoorbeeld: rechtsboven: in Delft ontvingen in het tijdvak 2004/2005 8.966 huishoudens Huurtoeslag. Dat is 17,9% van alle Delftse huishoudens.
63
In Bijlage IV zijn ook de aantallen en percentages Huurtoeslagontvangers per wijk in de periode 2001/2002 - 2004/2005 opgenomen. Het gebruik van Huurtoeslag is vooral groot in de wijken Buitenhof (29%), Wippolder (26%), Vrijenban (20%) en Voorhof (eveneens 20%). De toename van het Huurtoeslaggebruik in de afgelopen jaren was het sterkst in de Buitenhof. Op buurtniveau zijn geen gegevens over het gebruik van Huurtoeslag bekend.
12.2
Nadere analyse van de ontvangers van Huurtoeslag in 2004/2005
In onderstaande tabel is een aantal kenmerken van de ontvangers van Huurtoeslag in het tijdvak 2004/2005 weergegeven.
Figuur 10.2:
Delft Nederland (x 1.000)
Kenmerken van ontvangers van Huurtoeslag in 2004/2005. Aantal ontvangers van Huurtoeslag in 2004/2005 8.966 = 17,9% 1.033 = 14,6%
Ontvangers met een minimuminkomen
Alleenstaanden
Bejaarden
6.493 = 72,4% 703 = 68,0%
5.010 = 55,9% 560 = 54,2%
2.413 = 26,9% 381 = 36,9%
Bron: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Huurtoeslag), bewerking COS. Leesvoorbeeld: eerste regel: van de Huurtoeslagontvangers in Delft had 72,4% een minimuminkomen, was 55,9% een eenpersoonshuishouden en was 26,9% een bejaardenhuishouden.
Relatief nog vaker dan elders in Nederland behoren de Huurtoeslagontvangers in Delft tot de laagste inkomensgroepen: 72% heeft een minimuminkomen. Net als elders in Nederland bestaat een kleine meerderheid van de Huurtoeslagontvangers uit alleenstaanden: 56%. 65-plussers zijn in Delft bescheiden vertegenwoordigd: slechts 27% is 65 jaar of ouder, terwijl dat landelijk 37% is. 1.712 Delftse gebruikers zijn alleenstaande én 65 jaar of ouder; zij maken daarmee 19% uit van alle gebruikers (landelijk: 26%). In Bijlage IV zijn ook de aantallen en percentages Huurtoeslagontvangers per wijk in de periode 2001/2002 - 2004/2005 opgenomen. Vooral in de Binnenstad en in de Wippolder behoren de Huurtoeslagontvangers in Delft vaak tot de laagste inkomensgroepen: meer dan 80% heeft daar een minimuminkomen. Ook springt de Binnenstad er uit door het grote aantal alleenstaanden met Huurtoeslag: eveneens meer dan 80%. Ook in Tanthof-Oost zijn veel Huurtoeslagontvangers alleenstaande. In Voorhof en Buitenhof daarentegen bestaat de meerderheid uit meerpersoonshuishoudens. Relatief de meeste bejaarden onder de Huurtoeslagontvangers vinden we nog in de Voorhof: 33%. In Binnenstad, Tanthof-West en Wippolder is zelfs minder dan 20% boven de 65. Gemiddeld ontvingen de Delftse Huurtoeslagontvangers overigens €1.506, ofwel €125,50 per maand, en hadden zij een maandelijkse huur van €347. De Huurtoeslag bracht hun zelf te betalen deel van de huur dus terug tot gemiddeld iets meer dan €220.
64
Verdere gegevens over het soort huishouden van Huurtoeslagontvangers zijn niet bekend, omdat die voor de aanvraag ook niet relevant zijn. In het bijzonder is ook niet bekend hoeveel huishoudens met kinderen (één- dan wel twee-oudergezinnen) Huurtoeslag ontvangen. Waarschijnlijk is het gebruik onder eenoudergezinnen hoog, en onder twee-oudergezinnen laag. Onderzoek in Rotterdam op gekoppelde bestanden uit de tijd dat de gemeente nog met de uitvoering van de regeling van doen had, toonde een aantal jaar geleden in ieder geval aan dat het gebruik onder eenoudergezinnen daar op 1 januari 2002 twee keer zo groot was als gemiddeld (45% in plaats van 24%) en het gebruik onder twee-oudergezinnen half zo groot als gemiddeld (14% in plaats van 24%)1.
12.3
Andere regelingen
Behalve deze (tegenwoordig door de Belastingdienst uitgevoerde) Huurtoeslagregeling bestaan voor huishoudens met te hoge woonlasten ook mogelijkheden via de Bijzondere Bijstand: de zogeheten Woonkostentoeslag. Deze regeling is met name bedoeld voor gevallen waarbij om formele redenen (nog) geen Huurtoeslag wordt verstrekt. We zagen in het hoofdstuk over de Bijzondere Bijstand dat ruim 900 huishoudens in 2005 een beroep op deze regeling hebben gedaan. Een derde regeling op dit terrein, de Vangnetregeling Huursubsidie, die was bedoeld voor huishoudens met een inmiddels fors lager inkomen dan het “oude” inkomen waar de Huursubsidie op gebaseerd werd, is per 1 januari 2006 opgeheven, omdat de Huurtoeslag sindsdien wordt gebaseerd op het actuele inkomen. De Belastingdienst keert nog twee inkomensafhankelijke toeslagen uit die niet specifiek gericht zijn op de lagere inkomens, maar die wel een belangrijke bijdrage vormen aan het inkomen van de huishoudens met een laag inkomen. Het gaat dan om de kinderopvangtoeslag en de zorgtoeslag. In het rapport wordt echter alleen aandacht besteed aan de huurtoeslag: de zorgtoeslag is ingevoerd per 1 januari 2006 en valt dus buiten de onderzoeksperiode. De kinderopvangtoeslag valt toe aan een specifieke groep huishoudens (huishoudens met kinderen die gebruik maken van kinderopvang) en heeft dus een veel kleinere reikwijdte dan de Huurtoeslag.
Noten 1.
Centrum voor Onderzoek en Statistiek (P.A. de Graaf): Huursubsidie en Vangnetregeling Rotterdam ’00/’01 en ’01/’02; Rotterdam, september 2003: blz. 35.
65
66
13.
AANDACHTSPUNTEN
Met het oog op de thema’s van de Delftse anti-armoedeconferentie kunnen op basis van het onderzoek de volgende aandachtspunten worden geformuleerd:
‘Werkende armen’: Ruim een derde van de huishoudens met een laag inkomen werkt. Ruim een kwart van de hoofden van deze huishoudens is werknemer in loondienst (ruim 1.200 huishoudens), terwijl nog eens 10% zelfstandige is (bijna 400 huishoudens). Dat wil zeggen dat 14% van alle Delftse zelfstandigen in 2003 een laag inkomen had, en 5% van alle werknemers in loondienst.
Kinderen in huishoudens met een laag inkomen Over het aantal kinderen in alle huishoudens in Delft met een laag inkomen zijn geen exacte gegevens beschikbaar. Wel zijn er gegevens over het aantal kinderen in de huishoudens met een Bijstandsuitkering: het gaat om bijna 2000 kinderen. Het grootste deel van hen (68%=1213 kinderen) leeft in een eenoudergezin. Alleenstaande ouders hebben vaak een laag inkomen: 32% van alle Delftse eenoudergezinnen had in 2002 een laag inkomen, tegen 8% van alle paren met kinderen. Een ruwe schatting van het aantal kinderen in de huishoudens met een laag inkomen op basis van het gemiddeld aantal kinderen in de gezinnen met een Bijstandsuitkering levert op dat in 2002 rond de 2.880 kinderen in Delft in een huishouden met een laag inkomen leefden.
Huishoudens met schulden In het onderzoek wordt vastgesteld dat er in september 2006 bijna vierhonderd Delftenaren voor schuldhulpverlening staan ingeschreven bij de Budgetwinkel. Dit aantal zegt weinig over het totaal aantal Delftenaren met een laag inkomen dat kampt met schuldproblematiek; veel van deze problematiek blijft immers verborgen. De duidelijke toename van het aantal aanvragen bij de Budgetwinkel wijst erop dat het aantal huishoudens met problematische schulden stijgt, maar het is niet meer dan een indicatie. Het kan immers ook zo zijn dat de bekendheid van de schuldhulpverlening is gegroeid. Het aantal aanmeldingen voor schuldhulpverlening groeit, terwijl het aantal huishoudens dat daadwerkelijk een schuldregeling krijgt, daalt. Naar het oordeel van de Budgetwinkel ligt de oorzaak hiervan in het feit dat steeds meer aanvragers meervoudige problematiek kennen, en dat steeds meer aanvragers (daarnaast) schulden hebben die niet eenvoudig te saneren zijn, zoals boetes en fraudeschulden. Het beroep op de schuldhulpverlening wordt dus groter, terwijl de moeilijkheidsgraad van de caseload groeit.
67
68
NAWOORD: VERGELIJKING MET EEN AANTAL ANDERE STEDEN IN KENGETALLEN Tot slot van deze eerste Monitor Lage Inkomens Delft worden in het schema op de volgende bladzijde nog een aantal kengetallen voor Delft nvergeleken met die voor een aantal andere, vergelijkbare gemeenten. Deze kengetallen komen uit de Kernkaart Werk en Bijstand 2005 van het Ministerie van SZW.
69
Delft
Alkmaar
Amersfoort
Capelle a/d IJssel
Gouda
Haarlem
Leiden
Schiedam
Spijkenisse
Vlaardingen
Zaanstad
Zoetermeer
Aantal inwoners
94.770
94.293
137.236
65.692
71.426
146.916
118.111
75.399
74.482
72.246
140.138
116.990
Aantal Bijstandsuitkeringen (2004)
2.860
2.360
2.810
1.900
1.885
3.415
3.195
2.720
1.870
2.415
2.925
2.570
Aantal Bijstandsuitkeringen (2005)
2.695
2.175
2.740
1.925
1.630
3.395
3.095
2.655
1.950
2.160
3.005
2.600
Index 2004=100
94,2
92,2
97,5
101,3
86,5
99,4
96,9
97,6
104,3
89,4
102,7
101,2
Aantal Bijstandsuitkeringen per 1.000 inwoners
28,4
23,1
20,0
29,3
22,8
23,1
26,2
35,2
26,2
29,9
21,4
22,2
Aantal nieuw toegekende Bijstandsuitkeringen
630
500
945
495
435
880
1400
650
565
570
810
835
Aantal nieuw toegekende Bijstandsuitkeringen (%)
23%
23%
34%
26%
27%
26%
45%
24%
29%
26%
27%
32%
Aantal beëindigde Bijstandsuitkeringen
790
685
1015
465
695
900
1500
715
480
820
730
805
Aantal beëindigde Bijstandsuitkeringen (%)
23%
24%
27%
20%
30%
21%
33%
21%
20%
28%
20%
24%
Aantal fraudeurs
320
140
260
300
140
390
40
330
200
180
50
140
Aantal fraudeurs (%)
12%
6%
9%
16%
9%
11%
1%
12%
10%
8%
2%
5%
Saldo instroom/uitstroom
-160
-185
-70
30
-260
-20
-100
-65
85
-250
80
30
-5,9%
-8,5%
-2,6%
1,6%
-16,0%
-0,6%
-8,4%
-2,4%
4,4%
-11,6%
2,7%
1,2%
Overschot/tekort uitgaven Bijstandsuitkeringen
€ 1.100.113
€ 6.071.590
€ 2.772.032
- € 1.912.564
110.465
€ 3.004.339
€ 6.458.099
€ 2.430.549
€ 1.504.223
Overschot/tekort uitgaven arbeidsre-integratie
€ 7.160.499
€ 4.081.973
192.765
€ 1.385.921
€ 1.789.631
€ 12.488.347
€ 5.938.378
€ 4.414.719
Totaal uitgaven Bijzondere Bijstand
€ 1.379.955
€ 1.434.280
€ 2.993.210
€ 1.814.223
€
636.827
€ 2.086.224
€ 3.992.006
€ 1.081.908
Totaal uitgaven Langdurigheidstoeslag
€
€
€
€
€
209.761
€
€
€
Saldo instroom/uitstroom (%)
6.587
253.225
-€
739.784
577.278
€
252.890
453.500
338.169
366.385
€ 1.268.797
€
€ 3.694.139
€ 3.084.407
€ 4.220.143
€ 1.831.980
€ 1.215.895
€
522.039
€ 1.910.723
€ 2.013.547
€
€
275.407
€
€
468.406
-€
330.622
855.452
241.402
Werkhervattingspercentage
7%
6%
7%
4%
10%
5%
7%
6%
6%
7%
5%
7%
Aantal terugval
125
160
265
75
95
225
640
95
95
125
155
130
12.000
14.200
16.200
8.600
9.600
23.700
18.500
13.000
8.900
11.900
18.700
12.000
13%
15%
12%
13%
13%
16%
16%
17%
12%
16%
13%
10%
Aantal inkomens in 2e, 3e en 4e deciel Aantal inkomens in 2e, 3e en 4e deciel (%)
Bron: Ministerie van SZW / Kernkaart Werk en Bijstand 2005.
70
BIJLAGE I: OVERZICHT VAN DE DELFTSE WIJKEN
71
72
BIJLAGE II: INKOMENS ONDER DE LAGE-INKOMENSGRENS IN 2000 EN IN 2002 OP WIJK- EN BUURTNIVEAU In onderstaand schema is te zien hoeveel huishoudens in de diverse Delftse wijken op jaarbasis een inkomen onder de lage-inkomensgrens van CBS/SCP hadden.
11 Binnenstad 12 Vrijenban 13 Hof van Delft 14 Voordijkshoorn 16 Delftse Hout 22 Tanthof-West 23 Tanthof-Oost 24 Voorhof 25 Buitenhof 26 Abtswoude 27 Schieweg 28 Wippolder 29 Ruiven Delft totaal Nederland
Aantal huishoudens op 1-1-2003 4.650 4.000 5.350 3.230 x 3.420 2.780 5.190 5.750 --490 3.650 130 38.670 6.542.500
2000
2001
650 = 13,3% 680 = 17,3% 630 = 11,7% 410 = 12,9% x 300 = 8,8% 270 = 9,5% 1.040 = 19,3% 1.030 = 16,9% x x 590 = 15,4% x 5.680 = 14,3% 825.500 = 12,7%
x x x x x x x x x x x x x x x
2002 450 = 9,6% 550 = 13,8% 550 = 10,3% 310 = 9,5% x 250 = 7,2% 230 = 8,5% 710 = 13,7% 790 = 13,7% --x 400 = 11,0% x 4.270 = 11,0% 609.340 = 9,3%
Bron: CBS, Regionaal Inkomens Onderzoek 2000 respectievelijk 2002, bewerking COS. De genoemde aantallen huishoudens betreffen de aantallen waarop het CBS dit soort inkomens kon berekenen: particuliere huishoudens met het hele jaar inkomen (zie hoofdstuk 2, noot 3). Aantallen kleiner dan 70 worden uit overwegingen van privacybescherming en betrouwbaarheid door het CBS niet gepubliceerd, en zijn in deze tabel aangegeven met ‘x’.
11,0% van de meegetelde Delftse huishoudens had in 2002 op jaarbasis een inkomen onder de lage-inkomensgrens van CBS/SCP. In Vrijenban, Voorhof en Buitenhof is dit percentage het hoogst: bijna 14% van de huishoudens. In Tanthof-Oost, Hof van Delft en Tanthof-West was de afname het minst sterk; in Voorhof en Wippolder het sterkst.
Buurtniveau In onderstaand schema is te zien hoeveel huishoudens in de diverse Delftse buurten op jaarbasis een inkomen onder de lage-inkomensgrens van CBS/SCP hadden.
11 Binnenstad 0 Bedrijventerrein Wateringseweg 1 Centrum-Noord 2 Centrum-West 3 Centrum-Oost 4 Centrum 5 Stationsbuurt 6 Centrum-Zuidwest 7 In de Veste 8 Centrum-Zuidoost 9 Zuidpoort
Aantal huishoudens op 1-1-2003 4.650 --440 860 1.000 900 x 450 450 320 200
73
2000
650 = 13% --70 = 14% 120 = 14% 120 = 12% 170 = 17% x 60 = 13% 50 = 10% x x
2002
450 = 10% --70 = 16% x 90 = 9% 110 = 13% x x x x x
12 Vrijenban 0 Bedrijventerrein Haagweg 1 Indische Buurt-Noord 2 Indische Buurt-Zuid 3 Sint Joris 4 Koepoort 5 Bomenwijk 6 Biesland 7 Heilige Land 8 Bedrijventerrein Delftse Poort-West 13 Hof van Delft 0 Bedrijventerrein Altena 1 Agnetapark 2 Ministersbuurt-West 3 Ministersbuurt-Oost 4 Wilhelminapark 5 Olofsbuurt 6 Krakeelpolder 7 Westerkwartier 14 Voordijkshoorn 0 Kuyperwijk-Noord 1 Kuyperwijk-Zuid 2 Ecodus 3 Marlot 4 Westlandhof 5 Hoornse Hof 16 Delftse Hout 0 De Bras 1 Hertenkamp 2 De Grote Plas 3 Bedrijventerrein Delftse Poort-Oost 4 Hoflaan 22 Tanthof-West 0 Bedrijventerrein Tanthof-West 1 Westflank 2 Derde Wereldbuurt 3 Latijns Amerikabuurt 4 Zuidflank 23 Tanthof-Oost 0 Bedrijventerrein Tanthof-Oost 1 Boerderijbuurt 2 Dierenbuurt 3 Vogelbuurt-West 4 Vogelbuurt-Oost 5 Bosrand 24 Voorhof 0 Poptahof-Noord 1 Poptahof-Zuid 2 Bedrijventerrein Voorhof 3 Mythologiebuurt 4 Aart van der Leeuwbuurt 5 Roland Holstbuurt 6 Voorhof-Hoogbouw 7 Multatulibuurt 8 Bedrijventerrein Vulcanusweg 25 Buitenhof 0 Reinier de Graaf 1 Buitenhof-Noord 2 Juniusstraat 3 Gillisbuurt 4 Fledderusbuurt 5 Het Rode Dorp 6 Pijperring 7 Verzetstrijdersbuurt 8 Vrijheidsbuurt 9 Buitenhof-Zuid 26 Abtswoude 0 Abtswoude
4.000 x 200 900 100 720 560 470 910 80 5.350 x 530 540 840 250 1.400 610 1.190 3.230 930 810 360 170 410 560 x --x x ----3.420 90 930 830 720 850 2.780 --500 430 900 650 310 5.190 630 380 170 540 550 1.250 1.010 650 x 5.750 270 1.580 230 600 500 480 370 790 680 250 -----
74
680 = 17% x x 110 = 13% x 100 = 16% 130 = 22% 120 = 23% 160 = 19% x 630 = 12% x x 70 = 13% 90 = 10% x 130 = 9% 110 = 18% 180 = 16% 410 = 13% 210 = 25% 140 = 17% x x x x x --x x ----300 = 9% x 50 = 5% 110 = 13% 70 = 10% 70 = 9% 270 = 10% --x x 120 = 12% 100 = 15% x 1.040 = 19% 220 = 34% 150 = 41% x 90 = 16% 60 = 12% 140 = 10% 190 = 18% 170 = 25% x 1.030 = 17% 50 = 16% 300 = 18% x 240 = 33% x 160 = 31% 60 = 16% 110 = 12% x x -----
550 = 14% x x 100 = 11% x 80 = 11% 100 = 18% 90 = 19% 130 = 14% x 550 = 10% x x x 70 = 8% x 80 = 6% 100 = 16% 170 = 14% 310 = 9% 160 = 17% 90 = 11% x x x x x --x x ----250 = 7% x x 110 = 13% x x 230 = 8% --x x 70 = 8% 80 = 12% x 710 = 14% 170 = 28% 120 = 32% x 80 = 15% x 70 = 5% 120 = 12% 120 = 18% x 790 = 14% x 230 = 15% x 160 = 27% x 140 = 28% 70 = 18% 70 = 9% x x -----
27 Schieweg 0 Hooikade 1 Bedrijventerrein Zuideinde 2 Bedrijventerrein Schieweg-Noord 3 Bedrijventerrein Schieweg-Zuid 4 Schieweg-Polder 28 Wippolder 0 Zeeheldenbuurt 1 Julianalaan 2 Wippolder-Noord 3 Wippolder-Zuid 4 Bedrijventerrein Rotterdamseweg-Noord 5 TU-wijk 6 Professorenbuurt 7 Delftech-Noord 8 Pauwmolen 29 Ruiven 0 Bedrijventerrein Rotterdamseweg-Zuid 1 Delftech-Zuid 2 Ackersdijk Delft totaal Nederland
490 350 110 x x x 3.650 630 70 870 830 230 250 770 x --130 70 --x 38.670 6.542.500
x x x x x x 590 = 15% 80 = 13% x 90 = 10% 210 = 23% x 100 = 26% 120 = 15% x --x x --x 5.680 = 14% 825.500 = 13%
x x x x x x 400 = 11% x x 70 = 8% 140 = 17% x x 70 = 10% x --x x --x 4.270 = 11% 609.340 = 9%
Bron: CBS, Regionaal Inkomens Onderzoek 2000 respectievelijk 2002, bewerking COS. De genoemde aantallen huishoudens betreffen de aantallen waarop het CBS dit soort inkomens kon berekenen: particuliere huishoudens met het hele jaar inkomen (zie hoofdstuk 2, noot 3). Aantallen kleiner dan 70 worden uit overwegingen van privacybescherming en betrouwbaarheid door het CBS niet gepubliceerd, en zijn in deze tabel aangegeven met ‘x’. N.B.: Een ‘x’ betekent dat het aantal te laag was (namelijk minder dan 70 huishoudens); niet per sé dat het percentage laag is! (Bijvoorbeeld: als het aantal huishoudens niet hoger is dan 480, dan kan het percentage nog best (afgerond) 15% zijn!)
Veel Delftse buurten zijn zó klein dat zulke aantallen uit overwegingen van privacybescherming door het CBS niet worden gepubliceerd. (De geheimhoudingsgrens ligt op 70 huishoudens.) Van de wat grotere buurten kunnen met name Poptahof-Zuid (32%), Het Rode Dorp (28%), PoptahofNoord (eveneens 28%) en de Gillisbuurt (27%) worden genoemd als buurten met veel inkomens onder de lage-inkomensgrens.
75
76
BIJLAGE III: AANTAL SOCIALE MINIMA IN 2002 OP WIJKNIVEAU In onderstaand schema is te zien hoeveel huishoudens in de diverse Delftse wijken het hele jaar tot de sociale minima behoorden.
Aantal huis-
Sociale minima
houdens op
Tot 105% van het
Tot 110% van het
Tot 120% van het
Tot 130% van het
sociaal minimum
sociaal minimum
sociaal minimum
sociaal minimum
1-1-2003 11 Binnenstad
4.650
370 = 7,9%
420 = 9,1%
500 = 10,8%
630 = 13,5%
760 = 16,4%
12 Vrijenban
4.000
510 = 12,8%
590 = 14,8%
650 = 16,4%
850 = 21,3%
1.070 = 26,9%
13 Hof van Delft
5.350
450 = 8,4%
530 = 9,8%
590 = 10,9%
740 = 13,8%
970 = 18,1%
14 Voordijkshoorn
3.230
240 = 7,5%
310 = 9,7%
390 = 12,0%
550 = 17,0%
640 = 19,9%
16 Delftse Hout
x
22 Tanthof-West
3.420
230 = 6,8%
270 = 7,9%
290 = 8,4%
23 Tanthof-Oost
2.780
200 = 7,3%
220 = 8,0%
240 = 8,8%
290 = 10,4%
330 = 12,1%
24 Voorhof
5.190
640 = 12,3%
760 = 14,6%
840 = 16,2%
1.070 = 20,6%
1.260 = 24,3%
25 Buitenhof
5.750
700 = 12,1%
810 = 14,0%
920 = 16,0%
1.250 = 21,7%
1.550 = 26,9%
26 Abtswoude
x
---
27 Schieweg
490
28 Wippolder
3.650
x
x
x 360 = 10,5%
---
---
---
---
x
x
x
x
320 = 8,7% x
370 = 10,3% x
480 = 13,1% x
590 = 16,2% x
x 430 = 12,6%
--x 740 = 20,2%
29 Ruiven
130
Delft totaal
38.670
3.700 = 9,6%
4.340 = 11,2%
4.960 = 12,8%
6.400 = 16,6%
7.860 = 20,3%
x
Nederland
6.542.500
509.090 = 7,8%
610.700 = 9,3%
736.350 = 11,3%
984.310 = 15,0%
1.261.440 = 19,3%
Bron: CBS, Regionaal Inkomens Onderzoek 2002, bewerking COS. De genoemde aantallen huishoudens betreffen de aantallen waarop het CBS dit soort inkomens kon berekenen: particuliere huishoudens met het hele jaar inkomen (zie hoofdstuk 2, noot 3). Aantallen kleiner dan 70 worden uit overwegingen van privacybescherming en betrouwbaarheid door het CBS niet gepubliceerd, en zijn in deze tabel aangegeven met ‘x’.
De wijken met de meeste sociale minima in 2002 zijn Vrijenban (12,8%), Voorhof (12,3%) en Buitenhof (12,1%). Ook als de grens wordt gelegd bij 110% van het sociaal minimum, zijn dit de wijken met relatief de meeste lage inkomens. Het buurtniveau is bijna altijd te klein om aantallen boven de geheimhoudingsgrens op te leveren.
77
78
BIJLAGE IV: AANTAL ONTVANGERS VAN HUURTOESLAG IN 2001/2002 TOT EN MET 2004/2005 OP WIJKNIVEAU In onderstaand schema is te zien hoeveel huishoudens in de diverse Delftse wijken in de periode 2001/2002 - 2004/2005 Huurtoeslag (Huursubsidie) ontvingen.
11 Binnenstad 12 Vrijenban 13 Hof van Delft 14 Voordijkshoorn 16 Delftse Hout 22 Tanthof-West 23 Tanthof-Oost 24 Voorhof 25 Buitenhof 26 Abtswoude 27 Schieweg 28 Wippolder 29 Ruiven Delft totaal Nederland (x 1.000)
Aantal huishoudens op 1 januari 2005 7.640 4.860 7.290 3.680 40 3.760 3.080 6.720 6.930 10 540 5.280 140 49.970 7.091
2001/2002
2002/2003
2003/2004
2004/2005
726 = 9,8% 858 = 17,9% 712 = 9,9% 596 = 16,9% 0 = 0,0% 441 = 11,8% 409 = 13,2% 1.363 = 20,3% 1.744 = 25,1% 0 = 0,0% 20 = 3,6% 1.239 = 24,0% 6 = 4,3% 8.114 = 16,4% 963 = 13,9%
800 = 10,6% 881 = 17,9% 784 = 10,8% 633 = 17,5% 0 = 0,0% 451 = 11,9% 414 = 13,4% 1.447 = 21,1% 1.876 = 26,6% 0 = 0,0% 14 = 2,6% 1.278 = 24,1% 6 = 3,8% 8.584 = 17,1% 1.002 = 14,3%
870 = 11,5% 900 = 18,3% 771 = 10,6% 650 = 17,6% 0 = 0,0% 473 = 12,6% 420 = 13,5% 1.461 = 21,5% 1.943 = 27,8% 0 = 0,0% 21 = 4,0% 1.316 = 24,7% 8 = 6,2% 8.833 = 17,6% 1.015 = 14,4%
842 = 11,0% 992 = 20,4% 803 = 11,0% 662 = 18,0% 0 = 0,0% 493 = 13,1% 419 = 13,6% 1.341 = 20,0% 2.015 = 29,1% 0 = 0,0% 29 = 5,4% 1.362 = 25,8% 8 = 5,7% 8.966 = 17,9% 1.033 = 14,6%
Bron: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Huurtoeslag) en CBS (huishoudens), bewerking COS. Leesvoorbeeld: rechtsboven: in de Binnenstad ontvingen in het tijdvak 2004/2005 842 huishoudens Huurtoeslag. Dat is 11,0% van alle huishoudens. Een tijdvak eerder was dit 11,5% (van het toenmalige aantal huishoudens).
Het gebruik van Huurtoeslag is vooral groot in de wijken Buitenhof (29%), Wippolder (26%), Vrijenban (20%) en Voorhof (eveneens 20%). De toename van het Huurtoeslaggebruik in de afgelopen jaren was het sterkst in de Buitenhof. In onderstaand schema is een aantal kenmerken van de ontvangers van Huurtoeslag in het tijdvak 2004/2005 op wijkniveau weergegeven.
11 Binnenstad 12 Vrijenban 13 Hof van Delft 14 Voordijkshoorn 16 Delftse Hout 22 Tanthof-West 23 Tanthof-Oost 24 Voorhof 25 Buitenhof 26 Abtswoude 27 Schieweg 28 Wippolder 29 Ruiven Delft totaal Nederland (x 1.000)
Aantal huis- Aantal ontvangers houdens op van Huurtoeslag in 1 januari 2005 2004/2005 7.640 842 = 11,0% 4.860 992 = 20,4% 7.290 803 = 11,0% 3.680 662 = 18,0% 40 0 = 0,0% 3.760 493 = 13,1% 3.080 419 = 13,6% 6.720 1.341 = 20,0% 6.930 2.015 = 29,1% 10 0 = 0,0% 540 29 = 5,4% 5.280 1.362 = 25,8% 140 8 = 5,7% 49.970 8.966 = 17,9% 7.091 1.033 = 14,6%
Ontvangers met een minimuminkomen 703 = 83,5% 716 = 72,2% 558 = 69,5% 437 = 66,0% --328 = 66,5% 308 = 73,5% 915 = 68,2% 1.388 = 68,9% --19 = 65,5% 1.116 = 81,9% 5 = 62,5% 6.493 = 72,4% 703 = 68,0%
Alleenstaanden
Bejaarden
702 = 83,4% 579 = 58,4% 425 = 52,9% 351 = 53,0% --304 = 61,7% 299 = 71,4% 577 = 43,0% 934 = 46,4% --18 = 62,1% 816 = 59,9% 5 = 62,5% 5.010 = 55,9% 560 = 54,2%
153 = 18,2% 260 = 26,2% 253 = 31,5% 213 = 32,2% --93 = 18,9% 93 = 22,2% 444 = 33,1% 634 = 31,5% --10 = 34,5% 256 = 18,8% 4 = 50,0% 2.413 = 26,9% 381 = 36,9%
Bron: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Huurtoeslag) en CBS (huishoudens), bewerking COS. Leesvoorbeeld: eerste regel: van de Huurtoeslagontvangers in de Binnenstad had 83,5% een minimuminkomen, was 83,4% een eenpersoonshuishouden en was 18,2% een bejaardenhuishouden.
79
Vooral in de Binnenstad en in de Wippolder behoren de Huurtoeslagontvangers in Delft vaak tot de laagste inkomensgroepen: meer dan 80% heeft daar een minimuminkomen. Ook springt de Binnenstad er uit door het grote aantal alleenstaanden met Huurtoeslag: eveneens meer dan 80%. Ook in Tanthof-Oost zijn veel Huurtoeslagontvangers alleenstaande. In Voorhof en Buitenhof daarentegen bestaat de meerderheid uit meerpersoonshuishoudens. Een andere landelijke “veelgebruikersgroep” is in Delft slechts bescheiden vertegenwoordigd: slechts 27% is 65 jaar of ouder, terwijl dat landelijk 37% is. Relatief de meeste bejaarden onder de Huurtoeslagontvangers vinden we nog in de Voorhof: 33%. In Binnenstad, Tanthof-West en Wippolder is zelfs minder dan 20% boven de 65. Op buurtniveau zijn geen gegevens over het gebruik van Huurtoeslag bekend.
80
BIJLAGE V: BEDRAGEN SOCIALE MINIMA EN LAGE-INKOMENSGRENS CBS/SCP PER 1 JULI 2006 Sinds 1 juli 2006 luiden de netto inkomens van huishoudens op het sociaal minimum en op de lage-inkomensgrens van CBS/SCP als volgt. Het betreft hier netto maandinkomens, inclusief een toegerekend deel van het jaarlijkse vakantiegeld en een toegerekend deel van de per kwartaal uitbetaalde Kinderbijslag. Van deze netto inkomens moet de nominale zorgverzekeringspremie nog betaald worden. Ook de Zorgtoeslag die huishoudens met lage inkomens hiervoor kunnen ontvangen is in onderstaand schema niet opgenomen. Bij het bedrag voor de lage-inkomensgrens volgens de huidige definitie van CBS/SCP is tevens aangegeven hoe dit bedrag zich verhoudt tot de hoogte van het sociaal minimum.
Bedragen sociaal minimum en lage-inkomensgrens per 1 juli 2006 Alleenstaande: maandbedrag vakantiegeld totaal Een-oudergezin, 1 kind maandbedrag vakantiegeld Kinderbijslag totaal Een-oudergezin, 2 kinderen maandbedrag vakantiegeld Kinderbijslag totaal (Echt-)paar, geen kinderen maandbedrag vakantiegeld totaal (Echt-)paar, 1 kind maandbedrag vakantiegeld Kinderbijslag totaal (Echt-)paar, 2 kinderen maandbedrag vakantiegeld Kinderbijslag totaal Alleenstaande, 65+ maandbedrag vakantiegeld totaal (Echt-)paar, geen kinderen, 65+ maandbedrag vakantiegeld totaal
Sociaal minimum
105% van het 110% van het 120% van het 130% van het sociaal sociaal sociaal sociaal minimum minimum minimum minimum
Lageinkomensgrens 1 CBS/SCP
€ 804,11 € 41,43 € 845,54
€ 887,82
€ 930,09
€1.014,65
€1.099,20
€ 882,68 (104%)
€1.033,85 € 53,27 € 72,71 €1.159,83
€1.217,82
€1.275,81
€1.391,80
€1.507,78
€1.173,97 (101%)
€1.033,85 € 53,27 € 145,42 €1.232,54
€1.294,17
€1.355,79
€1.479,05
€1.602,30
€1.332,85 (108%)
€1.148,72 € 59,19 €1.207,91
€1.268,31
€1.328,70
€1.449,49
€1.570,28
€1.209,27 (100%)
€1.148,72 € 59,19 € 72,71 €1.280,62
€1.344,65
€1.408,68
€1.536,74
€1.664,81
€1.474,08 (115%)
€1.148,72 € 59,19 € 145,42 €1.353,33
€1.421,00
€1.488,66
€1.624,00
€1.759,33
€1.659,44 (123%)
€ 873,61 € 45,01 € 918,62
€ 964,55
€1.010,48
€1.102,34
€1.194,21
€ 882,68 ( 96%)
€1.207,69 € 62,23 €1.269,92
€1.333,42
€1.396,91
€1.523,90
€1.650,90
€1.209,27 ( 95%)
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Bij Kinderbijslag is verondersteld dat de kinderen 6 tot 12 jaar oud zijn. 1
):
Schatting COS, met tussen haakjes het percentage dat dit bedrag uitmaakt van het betreffende sociaal minimum.
81
De lage-inkomensgrens van CBS/SCP ligt voor een alleenstaande onder de 65 jaar momenteel zo’n 4% boven het sociaal minimum, voor een eenoudergezin met één kind 1% daarboven, enzovoorts. Voor bejaarden ligt de lage-inkomensgrens momenteel onder het sociaal minimum: voor alleenstaanden 4% daaronder, en voor (echt-)paren zonder kinderen 5% daaronder. Zulke bejaarden zitten met alleen AOW standaard dus al boven de lage-inkomensgrens! De verschillen in de verhouding tussen lage-inkomensgrens en sociaal minimum zijn veroorzaakt doordat sinds 1979 (het ijkpunt van de lage-inkomensgrens) veel maatregelen zijn genomen die voor verschillende huishoudenstypen verschillend uitpakten, zoals veranderingen in de Kinderbijslag en fiscale aftrekposten voor bejaarden.
82