Monitor Inkomens Ondernemers Editie 2014
ISBN
: 978-90-371-1138-5
Rapportnummer
: A201433
Dit onderzoek is gefinancierd door het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap (www.ondernemerschap.nl) Panteia BV
Panteia BV
Bredewater 26
P.o. box 7001
2715 CA Zoetermeer
2701 AA Zoetermeer
079 322 22 00
The Netherlands
www.panteia.nl
+31 79 322 22 00
drs. J.P. Vendrig, drs. J. Snoei
Zoetermeer , december 2014 De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Panteia. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van Panteia. Panteia aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with Panteia. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of Panteia. Panteia does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave Samenvatting
5
1
Inleiding
9
1.1 1.2 1.3
Doel Definities Leeswijzer
9 9 10
2
Ondernemerschap en inkomen
2.1 2.2 2.3 2.4
Ondernemerschap De betekenis van inkomen voor ondernemers Het inkomensniveau van ondernemers Inkomensontwikkeling 1990-2012
3
Inkomensverschillen
3.1 3.2 3.3 3.4
Demografische kenmerken Typen huishoudens met ondernemers Starters en gevestigde ondernemers Verschillen tussen sectoren
4
Ondernemers met lage inkomens
4.1 4.2 4.3
Zelfstandigen met een laag inkomen Kenmerken van zelfstandigen met een laag inkomen Nuanceringen
5
Regionale inkomensverschillen
5.1 5.2
Verschillen tussen provincies Inkomens in de grote steden
Bijlage 1 Bijlage 2
Inkomenspanelonderzoek CBS Literatuur
11 11 12 14 18
23 23 26 28 32
47 47 49 51
53 53 58
67 69
3
Samenvatting Dit rapport is de zesde in de serie Monitor Inkomens Ondernemers die sinds 2009 jaarlijks zijn uitgegeven. Het doel van deze monitor is om op systematische wijze cijfermatige ontwikkelingen in kaart te brengen over de inkomenspositie van ondernemers. In deze uitgave zijn de meest recente data uit het Inkomenspanelonderzoek van het CBS gebruikt, en daarmee biedt het rapport inzicht in de ontwikkeling van de inkomens van ondernemers tot en met 2012. Ondernemerschap en inkomen In de Monitor Inkomens wordt onderscheid gemaakt naar zelfstandige ondernemers en directeur-grootaandeelhouders (dga’s). Zelfstandige ondernemers zijn in principe gedefinieerd als personen die gebruik maken van de zelfstandigenaftrek en in enkele andere gevallen als personen die een winst uit onderneming (ongelijk aan 0) opvoeren bij de aangifte inkomstenbelasting. Een directeur-grootaandeel verricht werkzaamheden in onderneming (meestal een besloten vennootschap) tegen een vergoeding, maar zijn privévermogen is gescheiden van het ondernemingsvermogen. In enkele vergelijkingen is ook de werknemer in de marktsector opgenomen als referentie. Ten aanzien van ondernemerschap en het inkomen blijkt het volgende:
Het totaal aantal ondernemers is in de periode 1990-2012 bijna verdubbeld. De laatste jaren groeit het aantal zelfstandige ondernemers, maar daalt het aantal dga’s.
De belangrijkste inkomensbron voor zelfstandige ondernemers is de winst die zij behalen met activiteiten uit de eigen onderneming. Per zelfstandige verschilt het belang van dit inkomen uit eigen onderneming, omdat een groot gedeelte ook andere inkomensbronnen (loondienst) heeft of bijvoorbeeld kan terugvallen op het inkomen van de partner. Gemiddeld heeft de zelfstandige in 2012 een inkomen van € 35.640 uit eigen onderneming en € 3.730 inkomen uit arbeid (loondienst). Het gemiddeld bruto-inkomen komt uit op € 41.200.
Directeur-grootaandeelhouders behalen het grootste deel van het inkomen uit arbeid. Gemiddeld heeft de dga in 2012 € 60.760 inkomen uit arbeid en € 2.730 inkomen uit eigen onderneming. Het gemiddeld bruto-inkomen komt uit op € 69.040.
De gemiddelde werknemer in de marktsector behaalt in 2012 een bruto-inkomen van € 52.110, voor het overgrote deel inkomen uit arbeid.
Wanneer de inkomensverdeling binnen deze drie groepen met elkaar vergeleken worden, blijkt de inkomensverdeling bij zelfstandige ondernemers en dga’s erg ongelijk in vergelijking met de werknemers in de marktsector. Verklaringen hiervoor zijn te vinden in het fluctuerend karakter van het winstinkomen, de heterogeniteit onder ondernemers en de opkomst van een groep ondernemers waarvan het inkomen uit eigen onderneming van minder groot belang is.
Door de jaren heen maken de zelfstandige ondernemers en de dga’s, ten aanzien van de inkomensongelijkheid, een andere ontwikkeling door. De inkomensongelijkheid van zelfstandige ondernemers is de laatste jaren gedaald en terug op het niveau van begin jaren negentig. Bij dga’s is dit aanzienlijk stabieler en bevindt het zich sinds 2008 weer op een constant niveau.
Over de langere termijn blijkt dat de ontwikkeling van het gemiddeld besteedbaar inkomen van zelfstandigen zich meebeweegt met de ontwikkeling van het Bruto Binnenlands Product (BBP). In tijden van hoogconjunctuur stijgt het gemiddeld besteedbaar inkomen, in tijden van crisis en laagconjunctuur daalt het.
5
Inkomensverschillen De inkomens en inkomensontwikkeling blijken te verschillen per type ondernemer , huishoudsamenstelling, leeftijd van de onderneming en sector waarin men actief is :
Het gemiddeld besteedbaar inkomen van oudere ondernemers ligt aanzienlijk hoger dan dat van hun jongere collega’s, waarbij het verschil bij dga’s groter is dan bij de zelfstandigen.
Het gemiddeld besteedbaar inkomen van westerse tweede generatie allochtonen ligt zowel bij zelfstandigen als bij dga’s hoger dan dat van autochtonen en andere herkomstgroepen.
Het gemiddeld besteedbaar inkomen van mannelijke ondernemers is hoger dan dat van hun vrouwelijke collega’s. Het verschil bij dga’s is groter dan bij de zelfstandigen. Het verschil wordt door de jaren heen wel kleiner.
Het gemiddeld besteedbaar inkomen van paren met kinderen is het hoogst, wat vooral verklaard wordt door de mogelijkheid die zij hebben om twee inkomens te verdienen en de verschillende kosten te delen. Over de periode 2001-2012 blijkt het inkomen van paren zonder kinderen met een zelfstandige als kostwinner gemiddeld het sterkst te zijn gestegen.
Het gemiddeld besteedbaar inkomen van gevestigde zelfstandigen blijkt in 2012 bijna 16% hoger te zijn dan dat van startende zelfstandigen. In de periode 1990-2012 blijkt het besteedbare inkomen van deze twee groepen zich redelijk gelijk te ontwikkelen.
De verschillen tussen de sectoren met de hoogste en laagste gemiddelde inkomens zijn groot. In 2012 ligt het gemiddelde inkomen van een zelfstandige in de gezondheids- en welzijnszorg vier keer zo hoog als in de milieu, cultuur, recreatie en overige dienstverlening. Bij dga’s zijn de verschillen iets kleiner, maar nog altijd verdient een dga in de gezondheids- en welzijnszorg gemiddeld twee keer zoveel als een dga in de landbouw, bosbouw en visserij.
Ondernemers met lage inkomens De omvang van de groep ondernemers met een laag inkomen is relatief groot als deze wordt vergeleken met bijvoorbeeld werknemers:
Sinds 1996 ligt het percentage huishoudens met een laag inkomen bij zelfstandigen hoger dan het gemiddelde percentage in Nederland. In 2012 blijkt het onder zelfstandigen te gaan om 114.000 huishoudens, bijna 14% van het totaal. In Nederland ligt dit percentage huishoudens met een laag inkomen op circa 9% van het totaal aantal huishoudens.
Vooral zelfstandige hoofdkostwinners van 24 jaar of jonger, zelfstandigen met een eenpersoonshuishouden, eerste generatie allochtonen en startende zelfstandigen herbergen relatief grote aandelen zelfstandigen met een laag inkomen.
Zelfstandigen verkeren weliswaar relatief vaak in een armoedepositie, maar enkele nuanceringen zijn op zijn plaats. Zo kunnen zelfstandigen met lage inkomens een aanzienlijk vermogen hebben, fluctueert het inkomen van zelfstandigen sterk, kent armoede vele verschijningsvormen en heeft een deel mogelijk inkomsten die niet worden meegenomen in de belastingaangifte.
Regionale inkomensverschillen Ook tussen regio’s en steden blijken verschillen te bestaan in de inkomens van ondernemers:
In 2012 blijken zelfstandigen uit de provincies Gelderland, Utrecht en Drenthe gemiddeld de hoogste, en die uit Limburg gemiddeld de laagste besteedbare inkomens te hebben. Bij dga’s zijn dit respectievelijk Utrecht, Noord-Holland, Zuid-Holland en Groningen (hoogst), en Friesland (laagst).
6
Ook de spreiding van inkomens verschilt sterk per provincie. Friesland en Zeeland zijn provincies waar de inkomens van zelfstandigen en dga’s gelijkmatiger verdeeld zijn dan in de andere provincies.
Limburg, Friesland en Zeeland zijn provincies waar de gemiddelde besteedbare inkomens van zowel startende als gevestigde ondernemers achterblijven bij het gemiddeld landelijk besteedbaar inkomen.
Het percentage huishoudens met lage inkomens (met zelfstandigen als hoofdkostwinner) ligt in 2012 het hoogst in de provincie Groningen en het laagst in de provincie Drenthe.
Het gemiddeld besteedbaar inkomen in drie van de vier grote steden ligt in 2012 lager dan het landelijk gemiddelde. In Amsterdam, Rotterdam en Den Haag ligt het percentage zelfstandigen met lage inkomens hoger dan het landelijk gemiddelde.
7
1 1.1
Inleiding Doel Het doel van deze monitor is om op systematische wijze cijfermatige ontwikkelingen in kaart te brengen over de inkomenspositie van ondernemers. Er bestaat een voortdurende vraag naar deze informatie vanuit de overheid, het bedrijfsleven en de maatschappij. In 2008 heeft Panteia daarom een monitor ontwikkeld om in deze vraag te voorzien. De belangrijkste databron voor de monitor is het Inkomenspanelonderzoek (IPO) van het CBS 1. Daarnaast is gebruikgemaakt van informatie uit aanvullende secundaire bronnen. De monitor wordt jaarlijks gevuld met de meest recente beschikbare gegevens en beschrijft een groot aantal aspecten van de inkomensverdeling en trends met betrekking tot het inkomen van ondernemers. Het meest recente jaar waarover gegevens beschikbaar zijn, is 2012. Het besteedbare inkomen is een belangrijke maatstaf om de welvaart van burgers mee uit te drukken. Inkomen kan als maatstaf worden gebruikt om de welvaartspositie van diverse groepen in de samenleving (bijvoorbeeld werknemers, uitkeringsgerechtigden, verschillende typen huishoudens) te vergelijken. Daarnaast is het (winst)inkomen van ondernemers een belangrijke indicator van de bedrijfsprestaties van de ondernemer. De ondernemer moet voldoende toegevoegde waarde en winst creëren om het bedrijf levensvatbaar te houden. Het inkomen moet op zijn minst toereikend zijn om in de levensbehoeften van de ondernemer en zijn huishouden te kunnen voorzien. Waar nodig kan de overheid ingrijpen om de inkomenspositie van ondernemers te verbeteren (bijvoorbeeld v ia fiscale maatregelen).
1.2
Definities In de monitor worden de volgende definities gehanteerd voor zelfstandigen en directeur-grootaandeelhouders (dga’s):
Zelfstandig ondernemers zijn eigenaren van bedrijven zonder rechtspersoonlijkheid. In de meeste gevallen zijn het eenmanszaken, maar ook samenwerkingsverbanden zoals de vennootschappen onder firma (vof’s) en maatschappen vallen in deze categorie. Zelfstandigen zijn persoonlijk aansprakelijk voor de door hen aangegane financiële verplichtingen. Er bestaat dus geen formele scheiding tussen het privévermogen van de ondernemer en het ondernemingsvermogen. Daarnaast geldt dat de bedrijfswinsten (en eventueel inkomen uit andere bronnen) binnen de inkomstenbelasting worden belast. 1. In het rapport zijn zelfstandig ondernemers in principe gedefinieerd als personen die gebruik hebben gemaakt van de zelfstandigenaftrek (de 'zelfstandigenaftrekdefinitie'). Het belangrijkste argument om deze definitie te gebruiken, is dat op deze manier zelfstandigen worden geselecteerd voo r wie de werkzaamheden in de onderneming hoofdactiviteit zijn. Om gebruik te mogen maken van de zelfstandigenaftrek moet er namelijk worden voldaan aan het urencriterium, dat erop neerkomt dat men per jaar minimaal 1.225 uur in de onderneming werkzaam moet zijn.
1
Zie bijlage I voor een beschrijving van het IPO.
9
2. In sommige cijferopstellingen wordt gebruikgemaakt van de winstdefinitie (zoals gehanteerd door het CBS). Volgens de winstdefinitie is een persoon een zelfstandige als deze bij winst uit onderneming een bedrag ongelijk aan nul opvoert bij de aangifte voor de inkomstenbelasting. Deze definitie impliceert dat ook personen worden meegenomen voor wie het voeren van een onderneming slechts een bijverdienste is, waarvan men niet afhankelijk is.
Een kleinere groep ondernemers kan als directeur-grootaandeelhouder (dga) worden gekenschetst. Dit zijn directeuren/eigenaren van ondernemingen met rechtspersoonlijkheid, meestal besloten vennootschappen (bv's). Voor een dga geldt dus dat er een formele scheiding is aangebracht tussen het privévermogen van de ondernemer en het ondernemingsvermogen van de bv waarvan de ondernemer directeur is. Een dga verricht werkzaamheden in de onderneming tegen een vergoeding. Het maakt daarbij geen verschil of de werkzaamheden al dan niet worden verricht op grond van een met de vennootschap gesloten arbeidsovereenkomst. De uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende bruto inkomsten worden in dat geval aangemerkt als vergoeding. De ondernemingswinst wordt binnen de vennootschapsbelasting belast, de vergoeding aan de dga (loon, maar ook dividend etc.) binnen de inkomstenbelasting.
In het rapport zijn dga's gedefinieerd als personen die loon ontvangen als directeur van een besloten vennootschap/naamloze vennootschap en die niet verplicht verzekerd zijn voor werknemersverzekeringen. Om niet verplicht verzekerd te hoeven zijn voor werknemersverzekeringen, moet de dga voldoen aan een of meer criteria 2.
1.3
Leeswijzer Het rapport start met een beschrijving van de algemene ontwikkelingen ten aanzien van ondernemerschap en inkomen (hoofdstuk 2). Vervolgens gaat hoofdstuk 3 in op inkomensverschillen tussen verschillende typen ondernemers. Hoofdstuk 4 zoomt in op de groep ondernemers met lage inkomens. Ten slotte beschrijft hoofdstuk 5 de inkomensverschillen tussen ondernemers uit verschillende regio’s en de vier grote steden in Nederland.
2
Het gaat om een of meer van de volgende vier criteria:
Het eerste criterium is dat de dga, al dan niet met zijn partner, ten minste de helft van de aandelen bezit. Het tweede is dat de dga niet kan worden ontslagen zonder zijn medewerking.
Het derde is dat de dga samen met de andere dga's een gelijk of nagenoeg gelijk aantal stemmen kan uitbrengen.
Het vierde criterium is, dat ten minste twee derde deel van de aandelen wordt gehouden door zijn bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad.
10
2
Ondernemerschap en inkomen Dit hoofdstuk beschrijft de algemene ontwikkelingen ten aanzien van ondernemerschap en inkomen. Daarbij komen achtereenvolgens de ontwikkeling van ondernemerschap, de betekenis van het inkomen voor ondernemers, de structuurkenmerken van de inkomenspositie en de belangrijkste trendmatige ontwikkelingen aan de orde.
2.1
Ondernemerschap In 2012 zijn in Nederland ruim 1 miljoen zelfstandigen actief en circa 240.000 directeur-grootaandeelhouders. Het aantal zelfstandigen groeit vanaf 2009 jaarlijks met ruim 3%, het aantal dga’s daalt daarentegen sinds dat jaar met 0,5 tot ruim 1% per jaar. figuur 1 toont de ontwikkeling van het aantal zelfstandige en ondernemers en dga’s sinds 1990. Hieruit blijkt dat het totaal aantal ondernemers in deze periode bijna is verdubbeld (van 644.000 naar 1.254.000, een toename van bijna 95%). figuur 1
Ontwikkeling aantal zelfstandige ondernemers en dga's, 1990-2012*
1.400
1.254
1.200 1.014 1.000 800
600 400 240
200 0
zelfstandigen
*)
dga's
totaal ondernemers
Zelfstandigen volgens de winstdefinitie, dus alle belastingplichtigen met winst uit onderneming. Dga 's zijn gedefinieerd als personen die loon ontvangen als directeur van een bv/nv en die niet verplicht verzekerd zijn voor werknemersverzekeringen.
Bron: Panteia, o.b.v. Inkomenspanelonderzoek CBS, 2014
De ondernemerspopulatie vertoont steeds meer diversiteit. Onder de stroom nieuwe ondernemers bevinden zich vele groepen die in kenmerken afwijken van de 'traditionele' ondernemers van decennia terug. De monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap 2013 (Panteia, 2014) laat zien dat het aandeel van vrouwen in het aantal ondernemers in de periode 2007-2011 licht is gestegen (tot ongeveer een derde). Ook het aantal etnische ondernemers is in deze periode gestegen van 14% in 2007 naar 16% in 2011.
11
Ook is er een toename in de populariteit van het zzp-schap (zelfstandigen zonder personeel) en zijn er nieuwe vormen van ondernemerschap ontstaan, zoals het hybride ondernemerschap (combinatie van eigen bedrijf met andere activiteiten, zoals werken in loondienst). Starters en opheffingen De verandering van het aantal ondernemers is het saldo van het aantal starters en het aantal opheffingen. Per saldo stijgt het aantal ondernemingen, ook in de periode waarin het aantal oprichtingen afnam. De reden hiervoor is dat er ieder jaar meer bedrijven worden opgericht dan opgeheven. Als we kijken naar de ontwikkelingen in de afgelopen decennia, dan stijgt het aantal oprichtingen in de jaren tachtig en negentig voortdurend. In de periode 2001-2003 daalde het aantal startende bedrijven een aantal jaren om vervolgens weer de stijgende lijn in te zetten. Tot en met 2008 blijft het aantal oprichtingen jaarlijks toenemen, in de jaren 2008 en 2009 blijft het redelijk stabiel (op een niveau van circa 100.000). In 2010 en 2011 is er sprake van een relatief forse toename van het aantal oprichtingen van bedrijven (ruim 121.000 en bijna 133.000 bedrijven), in 2012 blijft het aantal startende bedrijven steken op bijna 111.000. In de periode 1998 t/m 2003 neemt het aantal opheffingen van bedrijven jaarlijks toe. Dan volgen enkele jaren waarin het aantal opheffingen van bedrijven jaar op jaar ongeveer gelijk blijft. Vanaf 2006 neemt het jaarlijkse aantal opheffingen van bedrijven weer toe: van ca. 66.000 naar ruim 97.000 opheffingen in 2012. De stijging van het aantal opheffingen hangt voor een belangrijk deel samen met de sterke stijging van het aantal oprichtingen in de afgelopen jaren. Meer starters betekent op termijn meer opheffingen. In de laatste jaren speelt ook de verslechterde economische situatie van Nederland een rol bij de toename van het aantal opheffingen. Opkomst zzp’ers De toename van het aantal zelfstandigen komt praktisch volledig voor rekening van de zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). Deze groep omvat in 2012 ruim twee derde van alle zelfstandigen 3.
2.2
De betekenis van inkomen voor ondernemers Uit de ontwikkeling van het aantal ondernemingen blijkt dat ondernemerschap een steeds belangrijkere plaats inneemt in de samenleving. Daarbij is niet alleen de kwantiteit van belang, ook de kwaliteit van het ondernemerschap krijgt meer aandacht. Dit blijkt onder andere uit het de aandacht die het onderwijs geeft aan ondernemerschap als mogelijke carrièreperspectief voor de leer lingen en studenten (zie bijvoorbeeld Gibcus e.a., 2010). Twee derde van het MKB is ook van mening dat ondernemend gedrag en ondernemerschap bij jongeren via het onderwijs bevorderd moeten worden. Daarbij hebben zij de verwachting dat jongeren daar ook daadwerkelijk ondernemender van worden en er meer ondernemers zullen komen (Van der Linden en Gibcus, 2011). Maar wat levert het voeren van een onderneming nu daadwerkelijk op voor ondernemers? Het is daarbij van belang om de 'opbrengsten' voor de ondernemer niet louter te interpreteren in termen van winsten of andere financiële opbrengsten. Voor ondernemers zijn immateriële opbrengsten ook heel belangrijk, zoals de voldoening van de werkzaamheden in de onderneming, het kunnen indelen van de eigen tijd en de vrijheid van handelen.
3
12
‘
Bedrijvendynamiek en Werkgelegenheid 1998-2012’, Bangma, Snel, Bruins en Timmermans (2013). Zie www.ondernemerschap.nl.
Motieven om te starten Wanneer ondernemers wordt gevraagd naar hun startmotieven, blijkt dat financiële motieven (bijvoorbeeld meer kunnen verdienen dan in loondienst, de beschikbaarheid van eigen financiële middelen) wel belangrijk zijn, maar in de meeste gevallen niet doorslaggevend (zie onder andere Van den Berg, 2009 en Panteia, 2008). De belangrijkste motieven om een eigen bedrijf te beginnen, zijn de 'uitdaging' en de 'wens om eigen baas te zijn' (zie onder andere Van der Linden en Gibcus, 2011). Vergelijkbare motieven komen ook naar voren uit onderzoek onder zelfstandigen zonder personeel. Uit deze onderzoeken komt het beeld naar voren dat eigen baas willen zijn en onafhankelijkheid in het maken van keuzes een belangrijke reden vormt om een eigen bedrijf te beginnen. Tegelijkertijd is onder zelfstandigen zonder personeel een groep zichtbaar die start vanwege gebrek aan baanmogelijkheid of (dreigende) werkloosheid (De Vries e.a., 2011). De werkzaamheden die de zzp’er en de ondernemer verricht en de tevredenheid die hij of zij daaraan ontlenen, moeten dus ook als opbrengsten voor de zelfstandigen worden beschouwd. Desondanks moet het belang van het inkomen uit de onderneming zeker niet worden onderschat. Dit belang kan het beste wo rden geïllustreerd door vier belangrijke kenmerken van het ondernemersinkomen toe te lichten: 1. Het inkomen van ondernemers heeft meerdere bronnen. Slechts een kwart van de ondernemers is enkele jaren na de start van de onderneming volledig afhankelijk van de inkomsten uit het bedrijf om in het eigen levensonderhoud en dat van het gezin te kunnen voorzien. Bijna een kwart (24%) is dit voor een groot deel, 21% voor een klein deel en 30% zo goed als niet (Bruins, 2011). Ongeveer de helft van de ondernemers die niet volledig afhankelijk zijn van de inkomsten uit het bedrijf, heeft andere inkomstenbronnen. In de meeste gevallen is dit een baan in loondienst. 2. Het inkomen van ondernemers heeft meerdere functies. In vergelijking met het inkomen van werknemers heeft het inkomen van ondernemers nog andere functies dan consumptie. Ondernemers zullen een deel van de winst (inkomen) reserveren voor investeringen en om de continuïteit en groei van de onderneming te kunnen waarborgen (m.b.v. financiële buffers). Banken vragen om zekerheden wanneer zij een financieringsaanvraag krijgen, waarbij uit onderzoek naar voren komt dat dit ook kan gaan om de privébezittingen van bijvoorbeeld dga’s (zie bijvoorbeeld Braaksma e.a., 2011). 3. Het inkomen van ondernemers fluctueert. Het inkomen van ondernemers is sterk afhankelijk van ontwikkelingen in de markt. Voor een deel kan de ondernemer zelf invloed uitoefenen op de hoogte van het inkomen door beter te presteren (nieuwe klanten werven, kwalitatief goede producten en diensten aanbieden, kostenbeheersing). Er zijn echter ook factoren die buiten zijn of haar beïnvloedingssfeer liggen, zoals conjuncturele ontwikkelingen, de toetreding van nieuwe aanbieders en de lancering van nieuwe producten of diensten. Met het zich afhankelijk stellen van de markt, neemt een ondernemer bewust financiële risico's. Deze risico's zijn over het algemeen groter in de beginfase van de onderneming. Eigenaars van gevestigde bedrijven zullen gemiddeld genomen meer financiële armslag hebben dan die van jongere bedrijven, waardoor ze beter in staat zijn de risico's te spreiden. 4. De sociale zekerheidspositie van ondernemers verschilt van die van anderen, bijvoorbeeld werknemers. Dit speelt zowel ten aanzien van ziekte en arbeidsongeschiktheid als rondom pensioenen, oudedagsvoorziening. Door ziekte of arbeidsongeschiktheid kan inkomensderving ontstaan. Tussen 1998 en 2004 was de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ) van kracht; een verplichte verzekering die ondernemers het recht gaf op een uitkering. In 2004 is de WAZ afgeschaft.
13
De financiële gevolgen van inkomensderving kunnen voor ondernemers veel groter zijn dan voor werknemers. Bovendien kan het voorbestaan van de onderneming in gevaar komen indien de ondernemer voor een lange periode niet in staat is te werken. Zelfstandigen zijn, als zij door ziekte en/of arbeidsongeschiktheid niet in staat zijn hun werkzaamheden te verrichten, sinds 2004 aangewezen op inkomensvoorzieningen die zij zelf hebben getroffen. Veel zelfstandigen kiezen ervoor om zich niet te verzekeren tegen inkomensderving door ziekte of arbeidsongeschiktheid. Zo blijkt van de zzp’ers bijna twee derde (64%) geen arbeidsongeschiktheidsverzekering te hebben (De Vries en Van der Linden, 2014) en MKB-ondernemers ongeveer de helft (49%; Bangma en Snoei, 2013). De belangrijkste reden die genoemd wordt om geen arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten is de prijs ofwel de hoogte van de premies. Van de MKB-ondernemers vindt daarnaast ruim een kwart dat deze verzekering overbodig is. Ook ten aanzien van de pensioenopbouw verschilt de positie van de zelfstandige van die van de werknemer. Om op de oude dag in het levensonderhoud te kunnen voorzien zullen ondernemers naast de AOW zelf voor een aanvullende voorziening moeten zorgen. Veel zelfstandigen zijn in het bezit van een eigen woning (zie bijvoorbeeld De Vries e.a., 2013) en verwachten uit de waardeontwikkeling ervan een aanvullend inkomen op de oude dag (Bangma en Snoei, 2013).
2.3
Het inkomensniveau van ondernemers In deze paragraaf komt het gemiddelde bruto-netto inkomenstraject van zelfstandigen, dga’s en werknemers aan de orde. Dit traject beschrijft de wijze waarop het besteedbare, netto inkomen wordt opgebouwd en welke sociale zekerheids- en fiscale regelingen daarop van invloed zijn via premies en uitkeringen. Door dit brutonettotraject te bezien en te vergelijken met dat van andere sociaaleconomische groepen, kunnen veel van de structuurkenmerken van de inkomensverdeling van ondernemers worden blootgelegd. Voor zelfstandigen loopt h et bruto-nettotraject van winst uit onderneming tot besteedbaar inkomen, voor dga's en werknemers loopt dit van loon tot besteedbaar inkomen.
2 . 3 . 1 B ru to -n e t to t r aj e c t Besteedbaar inkomen van dga’s hoger dan van zelfstandigen Uit tabel 1 blijkt dat het gemiddeld besteedbaar inkomen in 2012 ruim 10.000 euro hoger ligt dan dat van zelfstandigen. Het verschil tussen de dga’s en zelfstandigen wordt de laatste jaren echter steeds kleiner. In 2007 was het gemiddeld besteedbaar inkomen nog bijna twee keer zo hoog als het besteedbare inkomen van zelfstandigen. In 2012 is dat aandeel afgenomen naar nog geen driekwart van dat inkomen. Dga's verdienden dat jaar een inkomen van € 39.560, terwijl zelfstandig ondernemers een besteedbaar inkomen hadden van € 29.260. Inkomen zelfstandigen vooral inkomen uit eigen onderneming De gemiddelde winst van zelfstandigen in 2012 was € 35.640. Voor de zelfstandigen is het inkomen uit eigen onderneming daarmee verantwoordelijk voor 87% van het bruto inkomen. Bij de dga’s en werknemers bestaat het inkomen voornamelijk uit inkomen uit arbeid, respectievelijk voor 88% en 99% van het bruto inkomen.
14
Werknemers betalen gemiddeld een veel hoger bedrag aan premies voor inkomensverzekeringen dan de zelfstandigen en dga’s. Dit wordt verklaard door het al eerder genoemde aspect dat veel zelfstandigen afzien van het afsluiten van bijvoorbeeld de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Door de hogere premieafdrachten van werknemers hebben zij gemiddeld een lager besteedbaar inkomen dan dga’s en zelfstandigen. tabel 1
Gemiddeld bruto-nettotraject zelfstandigen, dga's en werknemers, 2012 zelfstandigen*
dga’s
werknemers markt**
Inkomensposten inkomen uit arbeid
Bedragen in euro’s, afgerond op tientallen 3.730
60.760
51.330
inkomen uit eigen onderneming
35.640
2.730
310
inkomen uit vermogen
-2.060
-840
-2.880
37.420
62.760
50.480
2.720
5.510
1.050
uitkering sociale voorzieningen
620
710
420
ontvangen gebonden overdrachten
100
10
50
40
nb
30
41.200
69.040
52.110
80
610
70
premie i.v.m. inkomensverzekeringen
3.990
6.210
12.280
premie ziektekostenverzekeringen
3.210
5.570
5.760
belasting op inkomen en vermogen
4.560
16.980
6.090
Besteedbaar inkomen
29.260
39.560
26.190
Belastbaar inkomen
25.240
67.780
40.100
695
240
4.318
Primair inkomen uitkering inkomensverzekeringen
ontvangen inkomensoverdrachten Bruto inkomen betaalde inkomensoverdrachten
aantal (x 1.000) *) Zelfstandigen volgens de zelfstandigenaftrekdefinitie
**) Werknemers exclusief overheid met loonverdiensten boven het wettelijk minimumloon Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia
Objectief gezien is een inkomensvergelijking tussen zelfstandigen en dga ’s zinvol, maar dit betekent niet dat beide groepen langs dezelfde meetlat kunnen worden gelegd. De inkomensvorming verschilt namelijk principieel tussen beide groepen. Op enkele verschillen gaan we nader in.
15
Uit de CBS-gegevens blijkt dat dga’s door de jaren heen gemiddeld genomen een veel hoger besteedbaar inkomen genieten dan zelfstandigen. Dit is voor het grootste deel een selectie-effect. Vooral ondernemers met grotere bedrijven en hogere winsten kiezen met name uit fiscale overwegingen voor de rechtsvorm bv. 4 Dit heeft te maken met het progressieve belastingsysteem van de inkomstenbelasting. Bij hogere winsten is voor de hoogte van de af te dragen belasting de vennootschapsbelasting met het standaardtarief dat geldt voor bv's aantrekkelijker dan de tarieven van de inkomstenbelasting. De hoogte van de winst bepaalt dus welke rechtsvorm fiscaal het meest aantrekkelijk is. De directeur-grootaandeelhouder heeft ook de mogelijkheid om de winstuitkering te herinvesteren in het bedrijf, waardoor belastingheffing wordt uitgesteld. Bij de keuze voor een rechtsvorm spelen daarnaast nog andere dan fiscale overwegingen een rol, waaronder zeggenschap en aansprakelijkheid. Belang van inkomen uit eigen onderneming verschilt Gemiddeld is dus 87% van het bruto inkomen van ondernemers afkomstig uit de eigen onderneming. De mate waarin ondernemers afhankelijk zijn van het inkomen om in het eigen en gezinsonderhoud te kunnen voorzien, verschilt echter per ondernemer. Ongeveer een kwart van de startende ondernemers blijkt enkele jaren na de start (Bruins, 2011) volledig afhankelijk van het inkomen uit eigen onderneming. Ruim een derde heeft andere inkomstenbronnen, zoals een baan in loondienst. Uit tabel 1 blijkt dat inkomen uit arbeid bij zelfstandigen gemiddeld ruim € 3.700 is. Dit is niet alleen van belang voor het inkomen op dit moment, maar ook om risico’s van ziekte en arbeidsongeschiktheid te spreiden. Daar kan ook het inkomen van een ander lid van het huishouden (in de meeste gevallen de partner) aan bijdragen. Inkomen dga’s vooral inkomen uit arbeid Uit tabel 1 blijkt dat bij dga’s het bruto inkomen vooral (voor 88%) bestaat uit inkomen uit arbeid. Het betreft hier de vergoeding die dga’s ontvangen voor de werkzaamheden die zij verrichten voor de onderneming die zij besturen en waar zij aandeelhouder van zijn. Een klein deel van de dga's heeft naast inkomen uit arbeid ook inkomsten uit een onderneming (ondernemingsresultaten die in de IB-sfeer worden afgerekend), wat zichtbaar wordt bij het gemiddeld inkomen uit eigen onderneming. Voor een deel zijn dit dga's die naast een bv ook een andere onderneming, zonder rechtspersoonlijkheid, drijven. Daarnaast gaat het o m een aantal dga’s die in de loop van het fiscale jaar het bedrijf zonder rechtspersoonlijkheid hebben omgezet in een bv. Bij de belastingopgave over het gehele jaar moeten zij dan het inkomen uit beide bronnen opgeven. 2 . 3 . 2 I n k o men sv erd e lin g Ongelijke inkomensverdeling ondernemers en dga’s Uit tabel 2 blijkt dat er grote verschillen bestaan tussen de hoogste en laagste inkomens van zelfstandigen en dga’s ten opzichte van de werknemers. Relatief veel zelfstandigen hebben een laag inkomen (de eerste 10% verdient onder de € 7.540) en tegelijkertijd hebben relatief veel zelfstandigen een hoger inkomen (meer dan € 54.370).
4
16
Daarnaast speelt de fiscale ondergrens van het salaris van dga's een rol. Sinds 1997 zijn dga's wettelijk verplicht zichzelf een fictief salaris toe te kennen, ook wanneer zij geen normaal salaris ontvangen. Over dit fictieve salaris ('gebruikelijk loon') wordt belasting geheven en deze verplichting geldt ook wanneer het loon (of een deel van het loon) niet wordt uitgekeerd. Van het ‘gebruikelijk loon’ kan slechts in uitzonderlijke, door de inkomstenbelastingplichtige beargumenteerde situaties, worden afgeweken. In 2012 was de grens van het gebruikelijk loon door de Belastingdienst gesteld op € 42.000. Omdat de CBS-data gebaseerd zijn op fiscale gegevens, wordt in dergelijke gevallen meestal de ondergrens genomen.
Daarbij dient ook te worden aangetekend dat hierbij de definitie van zelfstandigen (met zelfstandigenaftrek) een belangrijke rol speelt, en deeltijdondernemers in deze berekening niet (eens) zijn inbegrepen. Bij de dga’s valt met name de relatief grote groep op met hoge inkomens (meer dan € 68.330). De relatief scheve inkomensverdeling onder zelfstandigen en dga ’s blijkt, door te kijken naar de inkomensongelijkheid. Een maatstaf voor de inkomensongelijkheid in een inkomensverdeling is de ratio tussen hogere en lagere percentielen. Hoe verder die percentielen uiteen liggen, des te groter de ratio en daarmee dus de inkomensongelijkheid. Wanneer waarden van de ratio van het 75 e en 25 e percentiel tussen de verschillende groepen worden vergeleken, is te zien dat de inkomensongelijkheid onder ondernemers anderhalf keer zo groot is als onder werknemers. In de uitersten van de inkomensverdelingen zijn de verschillen nog groter. De ratio van het 90 e en 10 e percentiel ligt bij zelfstandigen en dga’s respectievelijk 2,9 en 2,3 keer hoger dan bij werknemers. De inkomensverdeling van zelfstandigen en dga's staat in contrast met die van werknemers. Over het algemeen zijn de inkomensverschillen tussen werknemers onderling veel kleiner dan de inkomensverschillen tussen ondernemers onderling. In de regel verdienen jonge werknemers minder en oudere werknemers meer. Dit is gegeven de salarisopbouw gebaseerd op functieniveaus en ervaring binnen de meeste bedrijven niet verrassend. tabel 2
Inkomensverdeling (op basis van besteedbaar inkomen) van zelfstandigen, dga's en werknemers, 2012 zelfstandigen
dga’s
Werknemers markt
Indeling in inkomensklassen o.b.v. besteedbaar inkomen
Bedragen in euro’s, afgerond op tientallen
e
7.540
11.880
15.780
e
15.030
21.860
18.420
e
50 percentiel (mediaan)
24.790
33.050
22.690
75 e percentiel
36.550
46.170
29.140
90 e percentiel
54.370
68.330
39.200
gemiddelde
29.260
39.560
26.190
2,4
2,1
1,6
ratio 90 percentiel /10 percentiel
7,2
5,8
2,5
aantal (x 1.000)
695
240
4.318
10 percentiel 25 percentiel
ratio 75 e percentiel /25 e percentiel e
e
Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia
17
Verklaringen voor inkomensverschillen Er zijn verschillende redenen aan te wijzen voor de grote inkomensverschillen onder ondernemers: 1. Het fluctuerende karakter van het winstinkomen speelt een belangrijke rol. Met het zich afhankelijk stellen van de markt neemt een ondernemer bewust (financiële) risico's. De mate waarin verschillende ondernemers risico’s nemen, verschilt sterk en is onder meer afhankelijk van de risicohouding, de situatie in het huishouden, de investeringsgeneigdheid en de groeiambities van de ondernemer. 2. De heterogeniteit onder ondernemers is groot. Deze heterogeniteit is de afgelopen jaren toegenomen onder andere door de opkomst van de zelfstandige zonder personeel. Zelfstandige ondernemers starten gemiddeld op jongere leeftijd, maar ook ouderen (gepensioneerden) beginnen vaker een eigen bedrijf. Daarnaast komen er meer vrouwelijke en etnische ondernemers. Ook starten steeds meer mensen vanuit een werkloosheids- of uitkeringssituatie een eigen bedrijf. 3. De opkomst van een groep zelfstandig ondernemers waarvoor het inkomen uit onderneming van minder groot belang is, deels vanuit de hierboven genoemde groepen. Ondernemers werken vaker in deeltijd en hebben bijvoorbeeld een partner die bijdraagt aan het huishoudinkomen. Ook is er een opmars van hybride ondernemers (ondernemers die mede een deeltijdbaan in loondienst hebben). Een eigen onderneming: loon naar werken? Het gemiddeld besteedbaar inkomen van de zelfstandige is 12% hoger dan dat van werknemers. Gezien de risico’s die zelfstandigen nemen, mag je ook een hoger loon verwachten dan in loondienst. Het gemiddelde inkomen van zelfstandigen lag echter in eerdere jaren zelfs lager dan het gemiddelde van werknemers (zie Folkeringa e.a., 2007a en figuur 4). Correcties ten aanzien van sector, aantal gewerkte uren, e.d. worden hierbij niet gemaakt, maar ook uit internationaal onderzoek (waarbij wel gecorrigeerd wordt voor sector, opleiding en ervaring) komt geen eenduidig beeld naar voren of nu zelfstandigen of juist werknemers gemiddeld meer verdienen. Of een eigen onderneming nu loon naar werken oplevert, is niet eenduidig aan te geven.
2.4
Inkomensontwikkeling 1990-2012 Deze paragraaf gaat in op de langetermijnontwikkeling van het gemiddelde inkomen van ondernemers over de periode 1990-2012. Er wordt achtereenvolgens stilgestaan bij de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen, de inkomensongelijkheid en de ratio inkomens zelfstandigen/werknemers. Besteedbaar inkomen ondernemers Uit figuur 2 blijkt dat de besteedbare inkomens van zelfstandigen en dga’s in de jaren 2011 en 2012 een tegengestelde ontwikkeling laten zien. Het gemiddeld besteedbaar inkomen van zelfstandigen groeide licht in 2010-2011 en daalde licht in 2011-2012, voor dga’s geldt een sterke daling in 2010-2011 en een lichte stijging in 2011-2012.
18
figuur 2
Besteedbaar inkomen zelfstandigen en dga's, in indexcijfers, 1990-2012 (1990=100)
120
5,0 4,0 3,0
80
2,0 1,0
60 0,0 40
-1,0
groei BBP (%)
indexcijfers (1990=100)
100
-2,0 20 -3,0 0
-4,0
zelfstandigen
dga's
Bruto Binnenlands Product (BBP, economische groei)
Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia
Over de langere termijn blijkt dat de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen van zelfstandigen meebeweegt met de ontwikkeling van het Bruto Binnenlands Product (BBP). In tijden van hoogconjunctuur (bijvoorbeeld 1998-2000 en 2004-2008) steeg het gemiddeld besteedbaar inkomen, in jaren van crisis (2002-2003, 2009) daalden zowel het BBP als het inkomen van ondernemers. Ook de sterke terugval in 2012 van het BBP is zichtbaar bij de zelfstandigen. Over de periode 1990-2012 bezien, lijkt 2003 het omslagjaar voor het inkomen van zelfstandigen. Tot dat jaar daalden de inkomens van zelfstandigen en dga’s vrijwel jaarlijks, sinds 2003 lijkt dit (met uitzondering van de crisis in 2009) omgezet te zijn naar een trendmatige stijging. Inkomensongelijkheid door de jaren heen In paragraaf 2.3 is al stilgestaan bij inkomensverschillen die tussen de ondernemers onderling bestaan. Daarbij is aangegeven dat de ratio van het 90 e en het 10 e percentiel een goede indicatie geeft van de mate van ongelijkheid. In figuur 3 is de ontwikkeling van deze ratio voor zelfstandigen en dga’s weergegeven voor de periode 1990-2012. De mate van inkomensongelijkheid onder zelfstandigen is in 2009 sterk gestegen, maar is in de jaren 2010, 2011 en 2012 aanzienlijk gedaald. Daarmee is de ratio van de zelfstandigen terug op het niveau van begin jaren negentig. Ten aanzien van de dga’s is een andere ontwikkeling zichtbaar. Lange tijd lag de ratio op een niveau van circa 5, in de jaren 2000-2006 circa 7 om in 2007 sterk te stijgen naar bijna 13. Deze stijging hangt samen met een eenmalige tariefverlaging van inkomsten uit aanmerkelijk belang (box II). Daardoor ontstonden inkomensverschillen tussen dga’s die zich veel dividend konden uitkeren en dga’s die dat niet konden.
19
Sinds 2008 is de ratio weer vrijwel stabiel rond de 6. De toename van de inkomensongelijkheid in rond 2001 hangt waarschijnlijk samen met een definitiewijziging in de statistieken van het CBS 5. figuur 3
Inkomensongelijkheid (ratio 90e percentiel/10e percentiel) zelfstandigen en dga's o.b.v. besteedbaar inkomen, 1990-2012
20,0
6,0 5,0
16,0
4,0
12,0
2,0 1,0
8,0
0,0 -1,0
4,0
-2,0 -3,0
0,0
-4,0
zelfstandigen
dga's
Bruto Binnenlands Product (BBP, economische groei)
Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia
Ook bij de mate van inkomensongelijkheid valt de samenhang met de conjunctuur op. In tijden van hoogconjunctuur neemt de inkomensongelijkheid af, bij een periode van laagconjunctuur neemt de inkomensongelijkheid juist toe. De inkomensongelijkheid onder zelfstandigen hangt daarbij sterker samen met de conjunctuur dan bij dga’s. Besteedbaar inkomen zelfstandigen en besteedbaar inkomen werknemers vergeleken In figuur 4 staat de ontwikkeling van de ratio van het gemiddelde besteedbaar inkomen van zelfstandigen en het gemiddeld besteedbaar inkomen van werknemers in de periode 1990-2012. Wat opvalt is de dalende inkomenstrend onder zelfstandigen tussen 1990 en 2003. Het gemiddeld besteedbaar inkomen van werknemers bleef in de periode stabiel, maar het gemiddeld besteedbaar inkomen van zelfstandigen nam in de periode af. In de jaren 1998, 2002, 2003 en 2004 lag het gemiddeld besteedbaar inkomen van zelfstandigen zelfs lager dan dat van werknemers (ratio lager dan 1). In de jaren 2005 tot en met 2008 nam het inkomen van zelfstandigen sterker toe dan dat van werknemers waardoor de ratio weer toenam. In 2009 daalde de ratio echter weer sterk om in de jaren 2010 tot en met 2012 weer wat hoger te worden.
5
20
Vanaf statistiekjaar 2001 heeft het CBS een grondige revisie doorgevoerd van de databestanden van het Inkomenspanelonderzoek. Voor 2001 rekende het CBS inkomsten uit aanmerkelijk belang niet tot het besteedbaar inkomen, in de jaren na 2001 wel. Daardoor neemt de inkomensongelijkheid onder dga's naar verwachting toe, omdat dit voor sommige dga's een belangrijke bron van inkomsten is. Daarnaast zijn er verschillende keuzen te maken voor de dga, zoals het wel of niet laten uitkeren van het dividend. Bij uitkering vindt in feite dubbele belastingheffing plaats (zowel vennootschapsbelasting als inkomstenbelasting), bij herinvestering in het bedrijf levert dit dus fiscale voordelen op. Ook deze keuzes van dga’s leiden in zekere zin tot verschillen in besteedbaar inkomen en verhogen daarmee de inkomensongelijkheid.
groei BBP (%)
3,0
figuur 4
Ratio besteedbaar inkomen zelfstandigen/werknemers, 1990-2012
1,50
1,25
1,00
0,75
0,50
0,25
0,00
Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia
Mogelijke oorzaken lager gemiddeld besteedbaar inkomen zelfstandigen Duidelijk is geworden dat de inkomens van zelfstandigen door de jaren heen aan schommelingen onderhevig zijn. Daarnaast is ook de trend zichtbaar dat het inkomen van zelfstandigen ten opzichte van werknemers een lagere ratio laat zien. Een drietal verklaringen komt hiervoor regelmatig naar voren: 1. De toename van het aantal startende bedrijven (oprichtingen). Starters hebben in het algemeen een lager inkomen dan gevestigde ondernemers en daarnaast zorgt de toetreding van starters voor concurrentie en een druk op de inkomens van gevestigde ondernemers. 2. De toename van de heterogeniteit onder ondernemers. Het aandeel van bijvoorbeeld vrouwelijke en etnische ondernemers in de totale ondernemerspopulatie neemt toe. Deze groepen blijken gemiddeld lagere omzetten en bedrijfsresultaten te behalen ten opzichte van respectievelijk mannelijke en autochtone collega’s (Span e.a., 2014). 3. Mogelijk speelt ook de kwaliteit van het ondernemerschap een rol. Door ondernemerschap te stimuleren en toetredingsdrempels te verlagen zijn mogelijk ook minder capabele starters toegetreden. Zij kunnen zorgen voor een drukkend effect op het gemiddeld besteedbaar inkomen van zelfstandigen, al ontbreken op dit moment nog de harde bewijzen voor deze laatste verklaring.
21
3
Inkomensverschillen Dit hoofdstuk beschrijft de inkomensverschillen die bestaan tussen verschillende typen ondernemers. Er wordt specifiek ingegaan op demografische en huishoudenskenmerken, verschillen tussen startende en gevestigde ondernemers en verschillen tussen sectoren.
3.1
Demografische kenmerken De inkomenspositie van zelfstandigen en dga’s met verschillende demografische kenmerken varieert. Deze paragraaf gaat in op de verschillen naar de belangrijkste demografische kenmerken leeftijd, geslacht en herkomst. I nk o me n on de rn em e rs na a r l e ef t i jd Uit figuur 5 blijkt dat er duidelijke verschillen zijn tussen ondernemers in verschillende leeftijdscategorieën. Het inkomen van oudere ondernemers ligt aanzienlijk hoger dan dat van hun jongere collega's. Bij dga's is dit verschil overigens groter dan bij zelfstandigen (zowel in absolute als in relatieve zin). Oudere ondernemers beschikken over meer ervaring, beter ontwikkelde capaciteiten, een groter netwerk dan de jongeren en zodoende genereren zij een hoger besteedbaar inkomen. Mogelijk renderen in deze groep ook eerder gedane investeringen. Daarnaast bevinden zich onder de jongere ondernemers ook relatief veel starters, van wie het besteedbaar inkomen gemiddeld lager is dan dat van de gevestigde ondernemer s. figuur 5
Besteedbaar inkomen zelfstandigen* en dga's naar leeftijd, herkomst en geslacht, 2012
€ 70.000
zelfstandigen
dga's
€ 60.000 € 50.000 € 40.000 € 30.000 € 20.000 € 10.000 €0
* Zelfstandigen volgens zelfstandigenaftrekdefinitie. NB: Het aantal waarnemingen van dga's jonger dan 35 is dusdanig laag dat geen betrouwbaar cijfer kan worden gegeven van het gemiddelde besteedbare inkomen. Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia.
23
Bij dga's neemt het gemiddelde besteedbare inkomen in iedere volgende leeftijdscategorie toe, echter het gemiddelde besteedbare inkomen van 55-plussers is niet veel hoger dan dat van hun collega's van 45 tot 55 jaar. Ook onder zelfstandigen neemt het gemiddelde besteedbare inkomen toe met de leeftijd. Het gemiddelde besteedbare inkomen van de 45 tot 55 jarigen is echter nauwelijks verschillend van dat van hun collega's van 35 tot 45 jaar. Het besteedbare inkomen is tot slot in vrijwel alle leeftijdsgroepen voor dga's hoger dan dat voor zelfstandigen (uitgezonderd de leeftijdsgroep tot 25 jaar) en ook neemt het relatieve en absolute verschil toe met de leeftijd. I nk o me n on de rn em e rs na a r h erk om st In figuur 5 is ook het verschil in besteedbaar inkomen tussen verschillende herkomstgroepen weergegeven 6. Het inkomen van westerse tweede generatie allochtone zelfstandigen ligt net iets hoger dan dat van autochtone zelfstandigen. Het inkomen van de westerse eerste generatie allochtone en niet-westerse allochtone zelfstandigen is daarentegen gemiddeld genomen lager. Ook bij dga’s hebben tweede generatie allochtone ondernemers gemiddeld genomen het hoogst besteedbare inkomen en ligt het inkomen van met name niet-westerse tweedegeneratie allochtonen en westerse eerste generatie allochtone ondernemers op een gemiddeld lager niveau. Bij de lagere inkomenspositie speelt mogelijk het gemiddeld lagere opleidingsniveau van niet-westerse allochtone en eerste generatie allochtone ondernemers een rol (zie Span e.a., 2014). Dit kan een rol spelen in het succes van ondernemerschap en daarmee bij de hoogte van het besteedbare inkomen. Ook is de groep niet-westerse allochtone ondernemers vooral werkzaam in sectoren die gekenmerkt worden door lage toe- en uittredingsdrempels en een hoge mate van concurrentie, zoals de detailhandel en de horeca (zie Span e.a., 2014). Daarnaast kan de lagere inkomenspositie van eerste generatie allochtonen onder andere worden verklaard uit het feit dat zij zich doorgaans minder goed voorbereiden op het ondernemerschap dan autochtonen en tweedegeneratie allochtonen (zie Panteia, 2010). Dit kan bijvoorbeeld komen doordat er niet bewust wordt gekozen voor ondernemerschap, maar gedwongen om in het eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. I nk o me n on de rn em e rs na a r g es la cht Het gemiddelde besteedbare inkomen van mannelijke ondernemers is hoger dan dat van hun vrouwelijke collega's. Mannelijke zelfstandigen verdienen gemiddeld ongeveer een kwart meer dan vrouwelijke zelfstandigen. Onder dga's is dit verschil nog groter, hier is het inkomen van mannen 58 procent hoger dan dat van vrouwen. Vrouwelijke ondernemers werken ten opzichte van mannelijke ondernemers vaker parttime, mogelijk speelt dit een rol in het inkomensverschil tussen mannen en vrouwen (Panteia, 2014).
6
24
De definitie van allochtonen die is gebruikt, is conform de CBS-definitie. Het CBS rekent personen tot de allochtonen als de persoon zelf of ten minste één ouder in het buitenland is geboren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen personen die zelf in het buitenland zijn geboren (eerste generatie) en personen die in Nederland zijn geboren (tweede generatie). De herkomstgroepering wordt bepaald aan de hand van het geboorteland van de persoon (eerste generatie) of dat van de moeder (tweede generatie), tenzij de moeder in Nederland is geboren. In dat geval is de persoon ingedeeld naar het geboorteland van de vader.
I nk o me ns ont w ik k e li ng na a r l e ef t i jd e n h e rk o ms t In tabel 3 is de inkomensontwikkeling opgenomen van zelfstandigen in de periode 2001-2012, naar leeftijd en herkomst. Voor alle leeftijdsgroepen is het gemiddelde besteedbare inkomen in de genoemde periode gestegen. Wel bestaan er tussen de leeftijdsgroepen verschillen wat betreft de gemiddelde inkomensontwikkeling. De oudere zelfstandigen kenden de hoogste groei van het inkomen. Over de totale periode is hun inkomen met ruim 33 procent gestegen. Met uitzondering van de leeftijdsgroep tot 25 jaar is ook het inkomen van de meeste overige groepen sterk gestegen. De inkomensontwikkeling van de jongste groep zelfstandigen blijft acht er bij die van de overige leeftijdsgroepen. Hun inkomen is in de periode 2001-2012 met zo’n 5% toegenomen. tabel 3
Besteedbaar inkomen zelfstandigen* naar leeftijd en herkomst, 2001-2012 (in euro's)
demografische groep
2001
2012
mutatie
gemiddelde
2001-2012
jaarlijkse mutatie
leeftijd 24 of jonger
17.570
18.530
5,4%
0,8%
25-35
20.570
25.390
23,4%
3,1%
35-45
23.960
29.070
21,3%
2,8%
45-55
25.390
29.170
14,9%
2,0%
55 of ouder
24.280
32.380
33,4%
4,2%
autochtoon
23.880
29.770
24,6%
3,2%
westerse allochtoon
23.920
28.300
18,3%
2,4%
niet-westerse allochtoon
21.360
24.940
16,8%
2,2%
577
695
herkomst
aantal (x 1.000)
* Zelfstandigen volgens zelfstandigenaftrekdefinitie . Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia.
In de ontwikkeling van het gemiddelde besteedbare inkomen van zelfstandigen naar herkomst zijn eveneens verschillen te zien. De stijging bij de autochtone zelfstandige is groter dan die van de westerse en niet-westerse allochtone zelfstandige. Dat geldt zowel voor de totale periode 2001-2012, als voor de gemiddelde jaarlijkse mutatie. O ntw ik k e l in g b es te e dba a r in k om en ze l fst a nd i ge n na a r ge s la ch t Hoewel het inkomensverschil tussen mannen en vrouwen onder zelfstandigen nog steeds groot is, wordt dit verschil met de jaren wel kleiner (zie figuur 6). Tussen 1990 en 2003 is het gemiddelde inkomen van zowel mannelijke als vrouwelijke zelfstandig e ondernemers gedaald, maar de daling onder mannen is groter dan die onder vrouwen. Daarna is het inkomen van beide groepen weer gestegen (met uitzondering van 2009).
25
Ten opzichte van 1990 is het inkomen van mannelijke zelfstandigen in 20 12 met 5 procent gedaald, terwijl het inkomen van vrouwelijke zelfstandigen met iets meer dan 26 procent gestegen is. In 1990 was het inkomensverschil tussen mannen en vrouwen gemiddeld nog 40 procent, in 2012 is dit relatieve inkomensverschil afgenomen tot 20 procent. Een verklaring voor deze afname kan zijn dat steeds meer hoger opgeleide vrouwen een eigen onderneming beginnen en dat zij zich beter voorbereiden op de start dan in het verleden. Vanaf het begin van dit millennium is het gemiddelde inkomen van beide groepen ongeveer even hard gegroeid, waardoor het verschil min of meer constant is gebleven. figuur 6
Besteedbaar inkomen zelfstandigen* naar geslacht, in indexcijfers, 1990-2012 (mannen 1990=100, in euro's)
indexcijfers (mannen 1990=100)
120
100
80
60
40
20
0
mannen
vrouwen
* Zelfstandigen volgens zelfstandigenaftrekdefinitie. Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia.
3.2
Typen huishoudens met ondernemers Deze paragraaf gaat in op de inkomenspositie van verschillende typen huishoudens. Naast individuen zijn huishoudens een belangrijke inkomenseenheid. Zo kunnen ondernemers bijvoorbeeld de financiële risico's die gepaard gaan met ondernemerschap deels afdekken met het inkomen van hun partner. Daarnaast biedt dit eveneens meer mogelijkheden om te investeren. Verder hebben ondernemers me t een partner bijvoorbeeld ook voordelen op fiscaal gebied, aangezien een fiscaal partnerschap kan worden aangegaan. Hierdoor kunnen gemeenschappelijke inkomensbestanddelen, zoals een eigen woning en uitgaven voo r kinderopvang, worden verdeeld 7.
7
26
Dit voordeel wordt groter indien het marginale belastingtarief tussen partners sterk verschilt.
Bruto-nettotraject huishoudens met zelfstandige als hoofdkostwinner In totaal worden vier soorten huishoudens onderscheiden 8. Een overzicht van het bruto-nettotraject van elk type huishouden is weergegeven in tabel 4. Indien naar het besteedbare inkomen wordt gekeken, is te zien dat paren met kinderen gemiddeld het hoogste inkomen hebben; ruim tweemaal zo hoog als dat van een gemiddeld eenpersoonshuishouden. Ook paren zonder kinderen hebben een relatief hoog besteedbaar inkomen. tabel 4
Bruto-nettotraject huishoudens met zelfstandige* als hoofdkostwinner (huishoudinkomen) naar huishoudensituatie, 2012, in euro’s
gestandaardiseerd type huishouden
primair
bruto
besteedbaar
besteedbaar
inkomen
inkomen
inkomen
inkomen
eenpersoonshuishouden
31.300
37.300
24.500
24.500
paar zonder kinderen
64.200
78.700
49.300
36.000
paar met kinderen
85.400
95.300
59.900
31.100
eenoudergezin
38.900
48.400
33.800
23.200
63.700
73.000
46.100
29.400
totaal
* Zelfstandigen volgens winstdefinitie. Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia.
Om een goede vergelijking van het inkomen van huishoudens te maken, is het echter beter om te kijken naar het gestandaardiseerde besteedbare inkomen 9. Meerpersoonshuishoudens staan bijvoorbeeld voor hogere kosten, maar genieten ook het effect van schaalvoordelen met betrekking tot consumptie. Het gestandaardiseerde besteedbare inkomen corrigeert voor deze verschillen. Dit maakt het mogelijk om inkomens tussen verschillende huishoudens met elkaar te vergelijken. Wat betreft het gestandaardiseerde besteedbare inkomen zijn het de paren met kinderen die het hoogste inkomen hebben. Op zich is dit niet verwonderlijk, aangezien er de mogelijkheid is om van twee inkomens te genieten, terwijl de kosten (gedeeltelijk) kunnen worden verdeeld over beide partners. Paren met kinderen beschikken in mindere mate over deze voordelen, aangezien het minder vaak voorkomt dat beide partners fulltime werken. Daarnaast moet het inkomen word en verdeeld over meerdere personen. De welvaartspositie van alleenstaanden (zowel eenpersoonshuishoudens als eenoudergezinnen) ligt ver beneden dat van paren zonder kinderen.
8
9
'
Overige meerpersoonshuishoudens' en 'niet-particuliere huishoudens' worden ook onderscheiden. Door een gebrek aan voldoende waarnemingen kan echter geen betrouwbaar beeld worden gegeven van de inkomenspositie van deze twee typen huishoudens en zijn ze derhalve niet opgenomen in de resultaten. Voor verschillende typen meerpersoonshuishoudens wordt een opslagfactor toegepast, met behulp van equivalentiefactoren. Equivalentiefactoren worden toegepast om inkomens van verschillende typen huishoudens vergelijkbaar te maken. Voor een uitgebreide toelichting over equivalentiefactoren, zie CBS (1993). De opslagfactor is gebaseerd op de feitelijke extra kosten die een dergelijk huishouden (bijv. meerpersoonshuishoudens met/zonder kinderen) meebrengt. Daarbij wordt tevens rekening gehouden met de schaalvoordelen die deze huishoudens hebben met betrekking tot de consumptie (bijv. op het gebied van huisvesting en consumptie). Het resulterende inkomen wordt het gestandaardiseerde huishoudensinkomen genoemd.
27
I nk o me ns ong e l i jk h e i d tu ss en a ll e en sta a n d e z e lf sta nd i ge n en z e lf sta n di g en m e t ee n pa r tn e r v e rg e le k e n Hierboven is reeds geconstateerd dat de welvaartspositie van alleenstaande zelfstandigen achterblijft bij die van zelfstandigen met een partner. Het blijkt dat dit verschil de laatste jaren is toegenomen. In tabel 5 is de ontwikkeling van het gestandaardiseerde besteedbare inkomen over de periode 2001-2012 voor elk type huishouden weergegeven. Het valt op dat het gemiddelde inkomen van zelfstandigen met een partner harder is gegroeid dan dat van zelfstandigen zonder partner. Vooral de groei van het inkomen van eenpersoonshuishoudens is beperkt geweest. Het inkomen van paren met kinderen is het sterkst gegroeid in de periode 2001 -2012. tabel 5
Gestandaardiseerd besteedbaar inkomen huishoudens met zelfstandige* als hoofdkostwinner, 2001-2012, in euro’s
type huishouden
2001
2012
mutatie 2001-
gemiddelde
2012
jaarlijkse mutatie
eenpersoonshuishouden
22.835
24.500
7,3%
1,0%
paar zonder kinderen
31.289
36.000
15,1%
2,0%
paar met kinderen
24.543
31.100
26,7%
3,4%
eenoudergezin
21.365
23.200
8,6%
1,2%
26.235
29.400
12,1%
1,6%
totaal * Zelfstandigen volgens winstdefinitie.
Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia.
3.3
Starters en gevestigde ondernemers B eg r i ps be pa l in g De inkomensverdeling onder ondernemers wordt steeds sterker beïnvloed door de stroom nieuwe ondernemers die de laatste jaren op gang is gekomen. Het gaat daarbij vooral om de opkomst van de zelfstandige zonder personeel (zzp’er). In deze paragraaf wordt de inkomenspositie van startende en gevestigde ondernemers behandeld, waarbij tevens onderscheid wordt gemaakt naar enkele demografische kenmerken. Een persoon wordt daarbij als startende ondernemer beschouwd wanneer deze gebruikmaakt van de startersaftrek. Gevestigde ondernemers zijn ondernemers die wel van de zelfstandigenaftrek gebruikmaken, maar niet van de startersaftrek. Dga's vallen buiten beschouwing, aangezien verreweg het grootste deel van de groep starters een onderneming begint in de vorm van een eenmanszaak. Ook worden nieuwe BV's vaak opgericht door ondernemers die in eerste instantie een eenmanszaak zijn begonnen. Vervolgens wordt geschetst in hoeverre er inkomensverschillen bestaan tussen de groep nieuwe ondernemers en de groep reeds gevestigde ondernemers. Ten slotte wordt de lange termijnontwikkeling van het gemiddelde inkomen van starters en gevestigde ondernemers behandeld (1990 -2012). I nk o me ns po s it i e va n de sta rt en d e en g ev es t ig de z el fs ta n d ig en Startende ondernemers moeten in de beginfase van hun onderneming een plaats zien te veroveren op de afzetmarkt, waarbij relatief veel investeringen moeten worden gedaan om het bedrijf van de grond te krijgen. Relatief vaak is de starter in de beginfase aangewezen op de inbreng van eigen geld.
28
Om deze redenen is te verwachten dat het inkomensniveau van startende ondernemers gemiddeld lager zal zijn dan dat van gevestigde ondernemers. Uit tabel 6 blijkt dat in 2012 het gemiddelde besteedbare inkomen van gevestigde zelfstandigen bijna 16 procent hoger ligt dan dat van startende zelfstandigen. Deze ontwikkeling duidt op een toenemend gewicht van andere inkomensposten (vooral inkomen uit arbeid in loondienst). In 2012 hadden starters gemiddeld een besteedbaar inkomen van € 26.070, wat neerkomt op € 2.170 per maand, versus € 30.190 voor de gevestigde zelfstandige, wat € 2.515 per maand betekent. tabel 6
Gemiddeld bruto-nettotraject starters* en gevestigde zelfstandigen**, 2012
startende zelfstandigen inkomensposten
gevestigde zelfstandigen
bedragen in euro's, afgerond op tientallen
inkomen uit arbeid
7.130
2.740
inkomen uit eigen onderneming
28.060
37.850
inkomen uit vermogen
-2.390
-1.960
33.030
38.700
1.800
2.990
uitkering sociale voorzieningen
620
620
ontvangen gebonden overdrachten
150
90
0
20
320
130
36.130
42.690
50
90
premie i.v.m. inkomensverzekeringen
3.200
4.220
premie ziektekostenverzekeringen
3.070
3.250
belasting op inkomen en vermogen
3.520
4.860
besteedbaar inkomen
26.070
30.190
belastbaar inkomen
20.470
26.630
157,1
537,6
primair inkomen uitkering inkomensverzekeringen
ontvangen inkomensoverdrachten secundair inkomen, onbekend bruto inkomen betaalde inkomensoverdrachten
aantal (x 1.000) *
Starters zijn belastingplichtigen met startersaftrek.
**
Gevestigde zelfstandigen zijn belastingplichtigen met zelfstandigenaftrek, maar geen startersaftrek.
NB Het aantal starters is dusdanig laag dat geen betrouwbaar cijfer kan worden gegeven van het gemiddelde bedrag van de ontvangen inkomensoverdrachten. Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia.
Een blik op het gemiddeld bruto-netto inkomenstraject (zie tabel 6) biedt inzicht in structuurverschillen tussen starters en gevestigde ondernemers. Uit de tabel blijkt dat voor de groep starters inkomsten uit arbeid (loondienstbetrekking) een belangrijke rol spelen. Gemiddeld genomen hebben starters ruim 2,5 keer zoveel inkomsten uit een baan, ten opzichte van de gevestigde ondernemers.
29
Relatief gezien is het aandeel inkomsten uit arbeid in de totale inkomsten nog groter voor startende zelfstandigen (22% om 7% van het primair inkomen) . Betrekkelijk veel starters kiezen voor een hybride starttraject, waarbij ze vanuit een (parttime) baan een eigen bedrijf beginnen. Zo kunnen zij nog aanspraak maken op de financiële regelingen binnen de werknemersverzekeringen. Op die manier kunnen zij de financiële risico's van het ondernemerschap verminderen, die bovengemiddeld zijn in de eerste jaren van de start. Wanneer de onderneming van de grond komt, kan alsnog worden besloten tot voltijdondernemerschap. Als gevolg van het lagere aantal uren dat aan de onderneming wordt besteed, is het gemiddelde bedrag aan winst uit onderneming lager onder starters. Verschillen in premies en belastingen Het valt op dat het inkomensverschil tussen starters en gevestigde ondernemers hoger is bij het bruto inkomen dan bij het besteedbare inkomen. Dit komt doordat startende ondernemers aanzienlijk minder premies en belastingen afdragen dan gevestigde ondernemers. De gemiddelde starter betaalt in 2012 € 1.200 minder aan premies (premies inkomens- en/of ziektekostenverzekeringen) en ruim € 1.300 minder aan inkomstenbelasting dan de gemiddelde gevestigde zelfstandig ondernemer. Door de gemiddeld lagere winst en het gebruik van de startersaftrek ligt het belastbare inkomen van starters gemiddeld een stuk lager dan dat van gevestigde ondernemers. Vergelijking besteedbaar inkomen startende en gevestigde zelfstandigen naar leeftijd, geslacht en herkomst In Figuur 7 is een uitsplitsing gemaakt onder startende en gevestigde zelfstandigen naar drie demografische kenmerken. Er komt daarbij een aantal opvallende zaken naar voren. Figuur 7
Besteedbaar inkomen starters* en gevestigde zelfstandigen**, naar een aantal demografische kenmerken, 2012
€ 40.000 € 35.000 € 30.000 € 25.000
€ 20.000 € 15.000 € 10.000 € 5.000 €0
starters
*
gevestigde zelfstandigen
Starters zijn belastingplichtigen met startersaftrek.
** Gevestigde zelfstandigen zijn belastingplichtigen met zelfstandigenaftrek, maar geen startersaftrek. Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia.
30
Leeftijd Naar leeftijd bezien blijkt dat het inkomensniveau van gevestigde ondernemers toeneemt naarmate de ondernemer ouder is (zie Figuur 7). Dit kan onder andere worden verklaard door de grotere ervaring en beter ontwikkelde capaciteiten van oudere ondernemers. Oudere ondernemers hebben vaak meer jaren ondernemerschap meegemaakt dan jongere ondernemers. Deze ervaring en hun vaak grotere netwerken hebben een positief effect op het inkomen. Bij startende zelfstandigen blijkt het beeld iets anders. Het blijkt niet zo te zijn dat het inkomen van starters toeneemt met de leeftijd. Zo lag het inkomen van starters van 45 tot en met 54 jaar in 2012 lager dan het inkomen van starters in de leeftijdscategorieën van 35-45 jaar en 55 jaar of ouder. Geslacht Mannelijke ondernemers hebben gemiddeld een hoger besteedbaar inkomen dan hun vrouwelijke collega's. Dit geldt zowel onder startende als onder de gevestigde zelfstandigen. Het relatieve inkomensverschil tussen mannen en vrouwen is onder startende en gevestigde zelfstandigen vergelijkbaar. In beide groepen verdienen vrouwen circa 20% minder dan mannen. De verschillen in de inkomenspositie kunnen worden verklaard uit het verschillende ondernemersprofiel van mannen en vrouwen (zie ook paragraaf 3.1). Ten opzichte van mannelijke ondernemers zijn vrouwelijke ondernemers bijvoorbeeld vaker geneigd om parttime te werken. Herkomst Uit Figuur 7 blijkt dat het gemiddeld besteedbaar inkomen onder starters bij autochtonen hoger is dan dat van allochtonen. Het inkomen van de westerse allochtonen ligt iets hoger dan dat van de niet-westerse allochtonen. Over de hele linie is het besteedbare inkomen van gevestigde ondernemers hoger dan dat van de starters, waarbij met name de gevestigde westerse zelfstandigen het aanzienlijk beter doen dan hun startende collega’s. Opvallend is verder dat het inkomen van de westerse allochtoon van de 2 e generatie hoger is dan van de autochtone gevestigde ondernemers. Bij de hiervoor beschreven uitkomsten hoort een aantal kanttekeningen die de verschillen die ontstaan, kunnen verklaren. Zo maakt het wel of niet gebruiken van de zelfstandigenaftrek (inclusief startersaftrek) een verschil. Het is denkbaar dat onder allochtonen het gebruik van de fiscale faciliteiten lager ligt, als gevolg van taal - en communicatieproblemen en minder goede kennis van wet- en regelgeving. Ook blijkt uit eerder onderzoek dat allochtone starters een minder correct aangiftegedrag vertonen dan autochtone starters (Folkeringa e.a., 2007a, 2007b). Dit zou erop kunnen duiden dat onder allochtone starters een relatief groter deel van de winst (inkomsten) uit onderneming niet is opgegeven. Ontwikkeling gemiddeld besteedbaar inkomen in de periode 1990-2012 In Figuur 8 is de ontwikkeling van het gemiddelde besteedbare inkomen van starters en gevestigde zelfstandigen weergegeven. In de periode 1990-2012 is te zien dat het besteedbare inkomen van de twee groepen zich redelijk gelijk heeft ontwikkeld. Opvallend is dat de daling tot 2002 onder starters minder groot is geweest dan onder gevestigde zelfstandigen. Tussen 1996 en 2002 steeg het inkomen van starters, terwijl het inkomen va n gevestigde ondernemers er gemiddeld op achteruitging.
31
Na de scherpe daling van het inkomen van starters in 2003 was de ontwikkeling van het inkomen van beide groepen tot 2007 weer vergelijkbaar. Na 2008 werd het verschil in de gemiddelde besteedbare inkomens weer groter. In 2011 is het gemiddeld besteedbaar inkomen van starters fors gedaald, maar dit heeft zich in 2012 weer hersteld. Bij de gevestigde zelfstandigen ligt de daling een jaar later. Per saldo is in de periode 1990-2012 het gemiddeld besteedbaar inkomen van de startende zelfstandige met 13% en dat van de gevestigde zelfstandige met 17% afgenomen. Figuur 8
Gemiddeld besteedbaar inkomen starters* en gevestigde zelfstandigen**, in indexcijfers, 19902012 (1990=100, in euro's)
120
indexcijfers (1990=100)
100
80
60
40
20
0
starters
*
gevestigde zelfstandigen
Starters zijn belastingplichtigen met startersaftrek.
** Gevestigde zelfstandigen zijn belastingplichtigen met zelfstandigenaftrek, maar geen startersaftrek. Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia.
3.4
Verschillen tussen sectoren Niet alleen demografische kenmerken maar ook de sector waarin een ondernemer werkzaam is, is van invloed op de hoogte van het gemiddelde inkomen van een ondernemer. Vanuit bij het CBS beschikbare bronnen is het mogelijk een sectoraal beeld te schetsen van het gemiddeld fiscale loon van dga's en het gemiddelde winstniveau van de zelfstandige ondernemer (zie Figuur 9).
32
3.4.1
W in st en fi sc a a l lo o n n a ar sec to r De laagste winsten van zelfstandigen zijn te vinden in de sectoren m ilieu, cultuur, recreatie en overige dienstverlening, horeca en handel en reparatie. Bij de dga’s zijn dat vooral de sectoren landbouw, bosbouw en visserij, horeca, bouwnijverheid en handel en reparatie. Ondernemers in de gezondheids- en welzijnszorg genieten gemiddeld het hoogste inkomen. Hogere inkomens zijn ook te vinden bij ondernemers die werkzaam zijn in de financiële sector en de zakelijke dienstverlening. Bij de dga’s komt daarnaast in de industrie en het onderwijs een (licht) bovengemiddeld fiscaal loon voor. De verschillen tussen de sectoren met de hoogste en laagste gemiddelde inkomens zijn groot. In 2012 ligt voor zelfstandigen het gemiddelde inkomen in de gezondheids en welzijnszorg (€ 54.400) ruim 4 keer zo hoog als het gemiddelde inkomen van een zelfstandige in de sector milieu, cultuur, recreatie en overige dienstverlening (€ 12.300). Dga's in de gezondheids- en welzijnszorg (€ 81.700) verdienen gemiddeld gezien bijna twee keer zoveel als hun collega's in de landbouw, bosbouw en visserij (€ 47.400). Figuur 9
Winst zelfstandigen en fiscaal loon dga's (x 1.000 euro) naar sector, 2012
Totaal economische activiteiten Landbouw, bosbouw en visserij Industrie Bouwnijverheid Handel en reparatie Horeca Vervoer, opslag en communicatie Financiële instellingen Verhuur en zakelijke dienstverlening Onderwijs Gezondheids- en welzijnszorg Milieu, cultuur, recr., ov. dienstv. 0
20 winst zelfstandigen
40
60
80
fiscaal loon dga's
Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia.
Het inkomen van dga's is in de periode 2000-2012 gemiddeld genomen toegenomen, terwijl het inkomen van zelfstandigen in de zelfde periode is afgenomen (zie
33
Figuur 10). In alle sectoren is het inkomen van dga's gemiddeld gezien toegenomen, het sterkst in het onderwijs (2,8%) Voor het inkomen van zelfstandigen is dit alleen het geval in de sector vervoer, opslag en communicatie (1,5%) en de financiële instellingen (2,3%). In alle andere sectoren is het gemiddelde inkomen van zelfstandigen in de periode 2000-2012 gedaald. Het is opvallend dat de gemiddelde jaarlijkse groei in deze laatste sector zelfs iets hoger is dan bij de dga’s.
34
Figuur 10
Gemiddelde jaarlijkse procentuele groei winst zelfstandigen en fiscaal loon dga's naar sector, 2000-2012, in euro's
Totaal economische activiteiten Landbouw, bosbouw en visserij Industrie Bouwnijverheid Handel en reparatie Horeca Vervoer, opslag en communicatie Financiële instellingen Verhuur en zakelijke dienstverlening Onderwijs Gezondheids- en welzijnszorg Milieu, cultuur, recr., ov. dienstv. -5%
-3%
-1% winst zelfstandigen
1%
3%
5%
fiscaal loon dga's
Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia.
Bij de financiële instellingen en de gezondheids- en welzijnszorg is het verschil tussen de gemiddelde winsten van zelfstandigen en het fiscale loon van dga’s het relatief het kleinst. Zo verdienen dga’s in de financiële instelling 1,4 keer zoveel als zelfstandigen, in de gezondsheids- en welzijnszorg is de verhouding 1,5. In andere sectoren is het relatieve verschil aanzienlijk groter. Zo verdient een dga in de sector milieu, cultuur, recreatie en overige dienstverlening 4,7 keer de winst van zelfstandigen in deze sector. Bij het onderwijs is de verhouding 3,9. Hierna zal nader worden ingegaan op de inkomenspositie en –ontwikkeling zelfstandigen en dga’s in de verschillende sectoren. Landbouw, bosbouw en visserij Zelfstandigen in deze sector hebben in 2012 gemiddeld een winst van € 25.300 behaald. Dit ligt iets boven het gemiddelde van zelfstandigen (€ 24.700). De sector is wat betreft het inkomen van ondernemers ook afhankelijk van externe factoren, zoals weersomstandigheden en ziekten (MKZ-crisis, vogelpest, blauwtong), die de afzet sterk beïnvloeden. Een dga in de landbouw, bosbouw en visserij genoot in 2012 een gemiddeld fiscaal loon van € 47.400.
35
Figuur 10 laat zien dat over de periode 2000-2012 de winst van zelfstandigen in deze sector met 1,8% per jaar is gedaald. Het fiscale loon van dga's kende in dezelfde periode een gemiddelde groei van 3% per jaar. Eén van de redenen voor deze positie is de aanhoudende prijzenoorlog in de supermarkten geweest. Dit heeft een drukke nd effect gehad op zowel de verkoop- als inkoopprijzen en derhalve op de winstmarges van agrarische ondernemers. Daarnaast speelt ook de matige groei van de economie in met name 2002 en 2003, en de economische crisis sinds 2008 en daarmee samenhangend de dalende koopkracht van consumenten een rol (zowel in Nederland als in belangrijke exportlanden). Verder heeft de sterke positie van de euro een negatief effect op de export van producten naar het buitenland gehad.
36
Industrie De gemiddelde winst van zelfstandigen in de industrie ligt met € 20.500 in 2012 iets lager dan het gemiddelde over alle sectoren. De fiscale winst van dga's bedroeg in datzelfde jaar € 65.700, net iets onder de gemiddelde fiscale winst over alle sectoren (€ 64.700). De gemiddelde jaarlijkse groei van de winst van zelfstandigen over de periode 2000-2012 ligt in deze sector met -2,2% beneden het gemiddelde over alle sectoren (-1,2%). Dat geldt niet voor de dga; de gemiddelde jaarlijkse groei van het fiscaal loon van dga’s ligt met 2,2% net iets boven het gemiddelde van alle sectoren van 2,0%. Bouwnijverheid In 2012 hadden zelfstandigen in de bouwnijverheid een gemiddelde winst van €22.300, terwijl dga's een fiscaal loon van € 58.300 hadden. In de bouw zijn re latief veel ondernemers met kleinere bedrijven te vinden. De bouw is de afgelopen jaren sterk getroffen door de economische crisis, waardoor de winstmarges onder druk zijn komen te staan. De winst van zelfstandigen en het fiscale loon voor dga’s liggen daardoor onder het gemiddelde van alle sectoren. De jaarlijkse procentuele groei van het inkomen toont aan dat het gat tussen het inkomen van zelfstandigen en dga's in de periode 2000-2012 groter geworden is: de gemiddelde winst van zelfstandigen is jaarlijks gedaald (met 3,8%), terwijl het fiscale loon van dga's in dezelfde periode juist is gestegen (met 2,0%). Handel en reparatie De gemiddelde winst van zelfstandigen in de handel en reparatie is relatief laag. In 2012 noteerden zelfstandigen een gemiddelde winst van € 19.100. In datzelfde jaar lag het gemiddelde fiscale loon van dga's op € 59.800. Het betreft hier de inkomens van ondernemers in zowel de detailhandel als de groothandel. Vooral de detailhandel heeft de laatste jaren te maken met toenemende concurrentie. Met name de grote supermarkten verdringen de kleinere ondernemingen, zoals de slager, groenteman en slijter. Er is over het algemeen sprake van een tendens naar schaalvergroting. Verder zijn de grote ondernemingen vaak gevestigd op aantrekkelijke locaties en zijn de kleine ondernemingen, mede als gevolg van de stijgende huurprijzen op die locaties, gedwongen zich op minder aantrekkelijke locaties te vestigen. Ook de opkomst van internetverkopen heeft gevolgen voor onder andere de prijzen in de handel. Over de gehele periode 2000-2012 is de gemiddelde winst van zelfstandigen gedaald. Het gemiddelde fiscale loon van dga's is juist gestegen. Horeca De zelfstandige horecaondernemer had in 2012 een gemiddelde winst van € 16.500, aanzienlijk lager dan het gemiddelde. Ook het gemiddelde fiscale loon van dga’s blijft in 2012 met € 50.500 achter op het gemiddelde over alle sectoren. De winstmarges op maaltijden en dranken zijn relatief laag, waardoor er in eet- en drankgelegenheden hoge omzetten behaald moeten worden om een enigszins redelijke winst te realiseren. Daarnaast is er in de horeca sprake van grote concurrentie. Niet alleen tussen horecaondernemingen onderling, maar ook vanuit de detailhandel in voedingsmiddelen. De supermarkten bieden een steeds groter assortiment aan buitenlandse ingrediënten en kant-en-klaarmaaltijden. Tot slot is het mogelijk dat een deel van de winst niet is waargenomen, omdat deze niet is opgegeven (zwarte inkomsten). In de horeca wordt namelijk een relatief groot deel van de afgenomen producten contant afgerekend, wat het eenvoudiger maakt voor de ondernemer om een deel van zijn inkomsten niet op te geven. Voor zelfstandigen zien we in de periode 2000-2012 het gemiddelde inkomen dalen met 3,7% (gemiddeld per jaar).
37
In tegenstelling tot het inkomen van zelfstandige ondernemers in de horeca is voor dga's juist een stijging van het gemiddelde inkomen waarneembaar (+2,1%). De stijging ligt iets boven de gemiddelde groei voor dga’s over alle sectoren. Vervoer, opslag en communicatie De gemiddelde winst van de zelfstandige ondernemer in deze sector bedroeg in 2012 € 22.800, iets beneden het gemiddelde (van € 24.700). Ook het gemiddeld fiscale loon van dga's loopt met € 60.000 achter bij het gemiddelde van de sectoren (€ 64.700) De meeste ondernemingen in deze sector zijn grootschalig, zoals in de zeevaart, het personenwegvervoer en de luchtvaart. De kleinschaliger ondernemingen zien we vooral terug in het goederenwegvervoer (de zogenaamde 'eigen rijders'), de taxibranche en de binnenvaart. Deze ondernemingen hebben te maken met grote concurrentie waardoor inkomens onder druk komen te staan, omdat er veelal op prijs wordt geconcurreerd. Toch is in de periode 2000-2012 de gemiddelde winst van zelfstandigen in deze sector - in tegenstelling tot de winst van zelfstandigen in de overige sectoren –met 1,5% toegenomen. Ook het gemiddeld fiscale loon van dga’s is in dezelfde periode gegroeid (met jaarlijks 2,2%). De sector vervoer, opslag en communicatie is daarmee, met de financiële instellingen, een van de weinige sectoren waarin het inkomen van zowel de zelfstandigen als dat van dga’s in de periode 2000 2012 gegroeid is. Financiële instellingen Vooral voor zelfstandige ondernemers is het inkomensniveau bij financiële instellingen bovengemiddeld. Deze bedroeg in 2012 gemiddeld € 47.900. Ook het gemiddelde fiscale loon van dga's was dat jaar met ongeveer € 67.500 bovengemiddeld. De relatief goede inkomenspositie van ondernemers in deze sector hangt onder andere samen met de toenemende vraag naar financieel kapitaal, maar ook met het gemiddeld hoge opleidingsniveau. Ook besteden veel grotere bedrijven financiële taken steeds meer uit aan kleinere, zelfstandige bureaus. Over de periode 2000-2012 zien we dat zowel de gemiddelde winst van zelfstandige ondernemers als het gemiddelde fiscale loon van dga's is gegroeid, met respectievelijk gemiddelde jaarlijkse groeicijfers van 2,3% en 2,0%. Verhuur en zakelijke dienstverlening In deze sector liggen de inkomens van ondernemers iets boven het gemiddelde niveau over alle sectoren. De gemiddelde winst van zelfstandige ondernemers was in 2012 € 27.600. Ook het gemiddelde fiscale loon van dga's in deze sector lag in 2012 met € 70.400 boven het gemiddelde van alle sectoren. De zakelijke dienstverlening is een brede omschrijving voor tal van verschillende activiteiten. Deze sector heeft vooral geprofiteerd van de opkomst van de informatie- en communicatietechnologie (ICT). Veel mensen binnen deze sector hebben besloten de overstap naar ondernemerschap te maken. Dit heeft overigens niet automatisch geleid tot een grote mate van concurrentie, omdat er steeds weer nieuwe markten worden aangeboord. Als gevolg daarvan zijn de winstniveaus in deze sector relatief hoog. Daarnaast is ook de vraag naar zakelijke diensten fors toegenomen. Bedrijven besteden steeds meer bedrijfsactiviteiten uit aan dienstverlening, zoals systeembeheer of marketingactiviteiten. In de periode 2000-2012 zijn de winsten voor zelfstandigen met 0,3% per jaar gedaald, en voor de dga’s met 1,9% per jaar gestegen.
38
Onderwijs De winsten van zelfstandigen in het onderwijs liggen onder het gemiddelde van alle sectoren. Een zelfstandige ondernemer in deze sector had in 2012 een gemiddelde winst van € 16.700. Dit terwijl een dga een gemiddeld fiscaal loon van € 70.400 had, wat bovengemiddeld is. Het gaat hier met name om bedrijven die particuliere opleidingen aanbieden. In de periode 2000-2012 is de gemiddelde winst van de zelfstandige ondernemers in deze sector jaarlijks gedaald met 2,4 %. Het gemiddelde fiscale loon van dga's is juist gegroeid met 2,8%. Gezondheids- en welzijnszorg Ondernemers in de gezondheids- en welzijnszorg hebben gemiddeld het hoogste inkomen van alle sectoren. Dit geldt zowel voor de zelfstandige ondernemers als de dga's. De gemiddelde winst van een zelfstandige lag in 2012 op € 54.400. Dga's hadden in dat jaar een gemiddeld fiscaal loon van € 81.700. De hoge winstniveaus onder zelfstandigen in deze sector zijn voornamelijk afkomstig van zelfstandige medische beroepsoefenaars, zoals tandartsen, huisartsen en fysiotherapeuten. Om als medisch beroepsoefenaar een bedrijf op te starten is een hoog, veelal universitair opleidingsniveau vereist. Daarnaast is het aantal specialisten relatief gering, waardoor er weinig concurrentie is en de winstmarges zodoende hoog gehouden kunnen worden. Verder profiteert deze sector van de toenemende vraag naar zorg als gevolg van de vergrijzing. Wel zijn over de periode 2000-2012 de winsten van zelfstandigen enigszins gedaald (met 1,3%) Het fiscaal loon van dga's is over dezelfde periode toegenomen (met 1,6%). Milieu, cultuur recreatie en overige dienstverlening Het gaat binnen deze sector om ondernemers die werkzaam zijn in de persoonlijke verzorging, zoals kappers en schoonheidssalons, maar ook om werkzaamheden als reiniging van kleding en textiel, uitvaartverzorging en fitnesscentra. Ook ondernemers in cultuur, sport en recreatie (waaronder journalisten) behoren tot deze sector. Het gemiddelde winstniveau van zelfstandigen is met € 12.300 het laagst van alle sectoren. Dit wordt onder andere verklaard door het grote aantal parttime ondernemers in deze sector. Het gemiddelde fiscale loon van dga's ligt in 2012 op € 58.200, ook dat is benedengemiddeld. In de periode 2000 -2012 is de winst van zelfstandigen in deze sector met 2,4% gedaald, maar het gemiddelde fiscale loon van dga’s is met 1,9% gestegen. Hierboven zijn de belangrijkste verschillen en trends in inkomen van ondernemers tussen sectoren besproken. Het hiernavolgende gaat in op verschillen binnen en tussen sectoren naar enkele relevante demografische kenmerken. Er wordt een overzicht gegeven van de meest recente situatie (2010 en 2012), alsmede de ontwikkeling over de laatste jaren (2000-2010 / 2010-2012). Het restant van deze paragraaf gaat alleen in op het gemiddelde winstniveau van zelfstandigen. Het fiscale loon van dga's blijft dus buiten beschouwing.
39
3 .4 . 2
W in st en fi s c a a l lo o n n a ar g es l ac h t Gemiddelde winst mannelijke en vrouwelijke zelfstandigen In alle sectoren is te zien dat het gemiddelde winstniveau van mannelijke zelfstandigen groter is dan dat van de vrouwelijk zelfstandige ondernemers. Zoals eerder gezegd, komt dit onder andere doordat vrouwen meer geneigd zijn parttime te werken. Figuur 11
Gemiddelde winst zelfstandigen naar sector en geslacht (x 1.000 euro), 2012
Totaal economische activiteiten Landbouw, bosbouw en visserij Industrie Bouwnijverheid Handel en reparatie Horeca Vervoer, opslag en communicatie Financiële instellingen Verhuur en zakelijke dienstverlening Onderwijs Gezondheids- en welzijnszorg Milieu, cultuur, recr., ov. dienstv. 0
20
40 mannen
60
80
100
vrouwen
Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia
De verschillen tussen de gemiddelde winst bij mannen en vrouwen zijn relatief klein in de sectoren horeca, financiële instellingen en onderwijs. Relatief grote verschillen zijn te zien in de bouwnijverheid. De gezondheids- en welzijnszorg spant echter de kroon, zowel wat betreft het absolute als het relatieve verschil in het gemiddelde winstniveau tussen mannelijke en vrouwelijke zelfstandige ondernemers. De mannen hebben een gemiddeld winstniveau dat meer dan 260 procent boven dat van de vrouwen ligt. De voornaamste reden is dat vrouwen in deze sector hele andere (minder winstgevende) beroepen vervullen dan de mannen. Onder de mannelijke ondernemers zijn relatief veel specialisten, zoals huisartsen en fysiotherapeuten, terwijl de vrouwen relatief vaak werken als verpleegkundige of in de thuiszorg. Uit
40
Figuur 12 blijkt dat het gemiddelde winstniveau van vrouwelijke zelfstandigen in de periode 2000-2010 iets minder gedaald is dan dat van mannelijke zelfstandigen. In bijna elke sector zien we een grotere daling c.q. kleinere stijging bij vrouwen, behalve in de sector onderwijs. Het verschil in winstontwikkeling tussen mannen en vrouwen springt met name naar voren in de sector vervoer, opslag en communicatie. De mannelijke zelfstandigen in deze zeker zagen de winsten gemiddeld toenemen, de vrouwen zagen het afnemen.
41
Figuur 12
Gemiddelde jaarlijkse procentuele groei winst zelfstandigen naar sector en geslacht, 2000-2010, in euro's
Totaal economische activiteiten Landbouw, bosbouw en visserij Industrie Bouwnijverheid Handel en reparatie Horeca Vervoer, opslag en communicatie Financiële instellingen Verhuur en zakelijke dienstverlening Onderwijs Gezondheids- en welzijnszorg Milieu, cultuur, recr., ov. dienstv. -10% -8% -6% -4% -2% mannen
0%
2%
4%
6%
8% 10%
vrouwen
Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia.
3 .4 . 3
W in st en fi sc a a l lo o n n a ar h erk o ms t Niet-westerse allochtone zelfstandigen doen het relatief goed in de gezondheids - en welzijnszorg en de industrie. Over alle sectoren is het beeld dat autochtone en westerse allochtone zelfstandigen gemiddeld ongeveer een even hoog inkomen genieten, terwijl niet-westerse allochtone zelfstandigen gemiddeld gezien qua inkomen daarvan afwijken (zie
42
Figuur 13). Met name in de sectoren landbouw, bosbouw en visserij, handel en reparatie en het onderwijs blijven de niet-westerse allochtonen achter bij de andere twee groepen.
43
Figuur 13
Winst zelfstandigen naar sector en herkomst (x 1.000 euro), 2012
Totaal economische activiteiten Landbouw, bosbouw en visserij Industrie Bouwnijverheid Handel en reparatie Horeca Vervoer, opslag en communicatie Financiële instellingen* Verhuur en zakelijke dienstverlening Onderwijs Gezondheids- en welzijnszorg Milieu, cultuur, recr., ov. dienstv. 0 autochtonen
10
20
westerse allochtonen
30
40
50
60
niet-westerse allochtonen
Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia.
Figuur 14 laat de jaarlijks procentuele groei van de winst van zelfstandigen binnen sectoren voor verschillende herkomstgroepen over de periode 2000 -2012 zien. Hierbij valt direct de neergang van het gemiddelde winstniveau van niet -westerse allochtone zelfstandigen op, ten opzichte van de lichtere gemiddelde daling van de winst van autochtone en westerse allochtone ondernemers. Figuur 14
Gemiddelde jaarlijkse procentuele groei winst zelfstandigen naar sector en herkomst, 2000-2012 (in euro's 2012)
Totaal economische activiteiten Landbouw, bosbouw en visserij Industrie Bouwnijverheid Handel en reparatie Horeca Vervoer, opslag en communicatie Financiële instellingen* Verhuur en zakelijke dienstverlening Onderwijs Gezondheids- en welzijnszorg Milieu, cultuur, recr., ov. dienstv. -12% autochtonen
-8%
-4%
westerse allochtonen
* Voor de Financiële instellingen is geen data beschikbaar. Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia.
44
0%
4%
8%
12%
niet-westerse allochtonen
Binnen de sectoren verschilt de inkomensontwikkeling van de diverse groepen. Zo blijft de gemiddelde inkomensontwikkeling van niet-westerse allochtone zelfstandigen met name in de sectoren landbouw, bosbouw en visserij, horeca, onderwijs en milieu, cultuur, recreatie en overige dienstverlening achter op de inkomensontwikkeling van westerse allochtone en autochtone zelfstandigen. In de sector vervoer, opslag en communicatie is het zelfs zo dat in de periode 2000-2012 de gemiddelde winst voor niet-westerse allochtonen iets gedaald is, terwijl in dezelfde sector de gemiddelde winst van autochtonen en westerse allochtonen juist gestegen is. De industrie is de enige sector waarin de inkomenspositie van de niet-westerse allochtonen sneller vooruitgegaan is dan die van autochtonen en westerse allochtonen en ook in de gezondheids- en welzijnszorg ontwikkelt de groep zich in de periode 2000-2012 positiever (met een kleinere jaarlijkse afname) dan de beide andere herkomstgroepen.
45
4
Ondernemers met lage inkomens Dit hoofdstuk gaat nader in op de ondernemers met een laag inkomen. Doordat inkomens van ondernemers sterk fluctueren is de omvang van de groep ondernemers met een laag inkomen relatief groot als deze wordt vergeleken met bijvoorbeeld werknemers. Het hoofdstuk start met een beschrijving van welke ondernemers tot deze groep gerekend worden. Vervolgens komen de kenmerken van deze groep ondernemers aan bod, om daarna het hoofdstuk af te sluiten met enkele nuanceringen.
4.1
Zelfstandigen met een laag inkomen Om aan te geven welke ondernemers tot de groep met lage inkomens behoren wordt de volgende definitie gehanteerd: “De lage inkomensgrens is de grens die voor alle jaren en voor alle huishoudens eenzelfde koopkracht vertegenwoordigt. De hoogte ervan is geënt op het bijstandsniveau van een alleenstaande in 1979. Voor de jaren daarna is de grens gecorrigeerd voor de prijsinflatie waardoor het mogelijk is om vergelijkingen in de tijd te maken 10”. Figuur toont de ontwikkeling van het percentage huishoudens met een laag inkomen onder zelfstandigen en onder de totale Nederlandse bevolking. Hieruit wordt direct zichtbaar dat het percentage huishoudens van zelfstandigen met een laag inkomen sinds 1996 boven het gemiddelde percentage in heel Nederland ligt. De laatste jaren (sinds 2008-2009) neemt het percentage huishoudens van zelfstandigen met een laag inkomen toe. In 2012 spreken we over ruim 114.000 huishoudens, bijna 14% van het totaal. Ontwikkeling percentage lage inkomens en economische groei In de figuur is ook de ontwikkeling van de economische groei opgenomen (Bruto Binnenlands Product). Hiermee wordt zichtbaar dat het percentage huishoudens met een laag inkomen onder zelfstandigen toeneemt in jaren van laagconjunctuur (soms met wat vertraging) en afneemt in jaren van hoogconjunctuur. Dit is te verklaren door het feit dat zelfstandige ondernemers voor de afzet van hun producten en/of diensten afhankelijk zijn van de vraag (veelal van consumenten). Wanneer de vraag terugloopt, lopen afzet en omzet terug en komen winsten onder druk te staan. Hierdoor zal het percentage huishoudens met een laag inkomen onder zelfstandigen toenemen.
10
Om te bepalen of een huishouden een laag inkomen heeft, wordt het besteedbaar inkomen van een huishouden (exclusief gebonden overdrachten zoals huursubsidie/huurtoeslag) omgerekend tot het gestandaardiseerde inkomen. Vervolgens wordt dit gestandaardiseerde inkomen (met het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie) herleid naar het prijspeil in 2000. Het resulterende inkomen is laag wanneer het minder is dan 9.250 euro. Deze grens komt ongeveer overeen met de koopkracht van een bijstandsuitkering voor een alleenstaande in 1979, toen deze op zijn hoogst was. Het gestandaardiseerde inkomen is het besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden (CBS, www.cbs.nl, begrippen, 2014).
47
figuur 15
Ontwikkeling percentage lage inkomens onder zelfstandigen* en de Nederlandse bevolking, 19902012
25%
6 5
3 2
15%
1 0 10%
-1 -2
5%
-3 -4
0%
-5
zelfstandigen
totaal Nederland
Bruto Binnenlands Product (BBP, economische groei)
* Zelfstandigen volgens de winstdefinitie Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia
Toename van het aantal 'werkende armen' Het aantal zelfstandigen met een laag inkomen is in de afgelopen jaren sterk gegroeid. In 1990 waren er nog zo'n 52.500 huishoudens met zelfstandigen met een inkomen onder de lage-inkomensgrens, in 2012 is dit aantal gegroeid naar 114.080. Ook onder werknemers groeit het aantal 'werkende armen'. Een reden h iervoor kan zijn dat het beroep op de bijstand is gedaald door de verhoging van de drempel voor het krijgen van een uitkering en de toegenomen nadruk op toeleiding naar werk (SCP/CBS, 2007). De uitkering kan zijn verruild voor een laagbetaalde baan met weinig (inkomens)perspectief. Voor uitkeringsgerechtigden die voor een eigen bedrijf kiezen, kan een vergelijkbare redenering gelden. Mogelijk beginnen zij bedrijven die weinig perspectief hebben en te weinig inkomen genereren om boven de lageinkomensgrens te komen. Uitkeringsgerechtigden worden bovendien door de overheid gestimuleerd om een eigen bedrijf te starten. Verder kunnen de flexibilisering van de arbeidsmarkt en de groei van het aantal deeltijdwerkers en zzp’ers voor een toename van het aantal werkende armen zorgen. Ongeveer 6 à 7% van zelfstandigen heeft structureel laag inkomen Folkeringa en Vroonhof (2004) hebben onderzocht in hoeverre huishoudens met zelfstandigen structureel te maken hebben met een laag inkomen. Het blijkt dat jaarlijks zo'n 6 à 7 procent van de zelfstandigen op structurele basis te weinig inkomsten uit onderneming en andere activiteiten genereert. Daarbij is het hebben van een structureel laag inkomen gedefinieerd als een situatie waarin het huishouden in het lopende jaar en de drie jaren ervoor minimaal drie jaren een laag inkomen had. Het percentage zelfstandigen met een structureel laag inkomen fluctueert maar nauwelijks in de tijd. Ook de conjuncturele situatie lijkt geen invloed te hebben op dit percentage. Dat betekent dus dat jaarlijks ongeveer 45.000 – 55.000 huishoudens met zelfstandigen als kostwinner op structurele basis een laag inkomen hebben.
48
groei BBP (%)
4
20%
In een onderzoek waarin ondernemers in casestudies is gevraagd naar de achtergrond van hun winstverdeling, komt een beeld naar voren hoe zelfstandigen met een structureel laag inkomen het hoofd boven water houden (zie Folkeringa e.a., 2007). De bevraagde ondernemers stellen in algemene zin duidelijke prioriteiten: de onderneming is voor hen van levensbelang. In tijden dat het minder goed zou gaan met het bedrijf en/of weinig winst wordt behaald, zouden zij zelf s eerder bezuinigen op het noodzakelijke levensonderhoud 11 dan op de noodzakelijke investeringen in de onderneming. Aan de ene kant kan dit de positie van de onderneming ten goede komen. De andere kant is dat de sociale positie in de maatschappij van deze zelfstandigen en hun gezinnen wordt verzwakt.
4.2
Kenmerken van zelfstandigen met een laag inkomen Deze paragraaf gaat in op de achtergrond van de zelfstandigen met een laag inkomen. Daarbij komen aspecten als leeftijd, type huishouden, herkomstgroepering en levensfase van de onderneming kort aan de orde. Leeftijd Uit tabel 7 blijkt dat van het aandeel huishoudens met een laag inkomen zelfstandigen in alle leeftijdscategorieën een groter percentage van het totaal uitmaken. Het verschil met het aandeel in Nederland is het grootst in de leeftijdscategorieën van 24 jaar of jonger (+6.1%) en van 45-54 jaar (+4,0%). Type huishouden Ook wanneer onderscheid wordt gemaakt naar type huishouden valt op dat het aandeel lage inkomens bij zelfstandigen hoger ligt dan gemiddeld in Nederland. Van de zelfstandigen met een eenpersoonshuishouden is het aandeel zelfs bijna 28% tegenover landelijk gemiddeld 15,1%. Deze groep is extra kwetsbaar omdat zij niet terug kunnen vallen op het inkomen van andere gezinsleden. Herkomstgroepering Het aandeel huishoudens met een laag inkomen blijkt het laagst onder autochtonen. Dit is zowel onder zelfstandigen als gemiddeld in Nederland het geval. Bij de groepen westers en niet-westers valt op dat over Nederland bezien de eerste generaties aanzienlijk hogere aandelen lage inkomens hebben dan de twee generaties. Onder zelfstandigen is het opvallen dat dit verschil er wel is bij de westerse zelfstandigen, maar niet onder de niet-westerse. Hieruit kan worden afgeleid dat ook de tweede generatie niet-westerse zelfstandigen moeite heeft een hoger inkomen te verwerven. In 2012 is het aandeel huishoudens met een laag inkomen onder niet -westerse zelfstandigen zelfs hoger dan gemiddeld in Nederland. Leeftijdsfase onderneming Uit de analyse naar levensfase van de onderneming blijkt dat het aandeel met een laag inkomen iets hoger ligt onder startende zelfstandigen dan onder gevestigde zelfstandigen. In hoofdstuk 5 zal hier nog nader op worden ingegaan wanneer de verschillen tussen startende en gevestigde zelfstandigen in de provincies worden besproken.
11
Overigens gaven de bevraagde ondernemers met kinderen aan, dat het hun kinderen aan niets mag ontbreken. In zekere zin geven zij hun kinderen dus een hogere prioriteit dan de onderneming, als het gaat om besteding van de winst.
49
Andere factoren Mogelijk spelen ook factoren als sectorkeuze en opleiding nog een belangrijke rol in de omvang van de groepen zelfstandigen met een laag inkomen. Deze factoren zijn hier echter niet nader onderzocht. tabel 7
Kenmerken van huishoudens met zelfstandigen* als hoofdkostwinner met een laag inkomen, 2012 Aantal huishoudens
Aandeel huishoudens met een laag
met zelfstandigen
inkomen (percentage)
als kostwinner met een laag inkomen
Zelfstandigen
Nederland
Leeftijdsklasse (hoofdkostwinner) 24 jaar of jonger
1,6
34,1%
28,0%
25-34 jaar
18,6
15,0%
11,5%
35-44 jaar
33,7
14,9%
11,3%
45-54 jaar
35,4
14,4%
10,4%
55 jaar of ouder
24,9
11,3%
8,2%
Eenpersoonshuishouden
39,2
27,9%
15,1%
Paar zonder kinderen
17,9
7,6%
3,4%
Paar met kinderen
45,6
11,3%
6,6%
Eenoudergezinnen met kinderen
***
***
25,3%
Overige meerpersoonshuishoudens
***
***
8,5%
Type huishouden
Herkomstgroepering (hoofdkostwinner) Autochtoon
84,3
12,4%
6,9%
Westers land, 1e generatie
9,2
23,2%
16,6%
Westers land, 2e generatie
5,5
13,8%
9,1%
Niet-westers land, 1e generatie
12,1
23,3%
30,6%
Niet-westers land, 2e generatie
3
23,3%
19,5%
13,8
11,6
-
44
11,1
-
114,1
13,9
7,4
Starter vs gevestigde ondernemer** (hoofdkostwinner) Starter Gevestigde ondernemer
Totaal *
Zelfstandigen volgens winstdefinitie.
**
Zelfstandigen volgens de zelfstandigenaftrekdefinitie.
***
Geen data beschikbaar.
Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia
50
4.3
Nuanceringen Uit het voorgaande is duidelijk geworden dat zelfstandigen relatief vaak in een armoedesituatie verkeren. Enkele nuanceringen zijn hier echter op zijn pla ats: 1. Vermogenspositie. Zelfstandigen met lage inkomens kunnen tegelijkertijd de beschikking hebben over een aanzienlijk vermogen, waardoor het discutabel is of er sprake is van een armoedesituatie (SCP/CBS, 2001; Panteia/CBS, 2012). Daarbij gaat het niet zozeer om vermogen dat 'vastzit' in de onderneming, zoals de waarde van het bedrijfsgebouw, machines en inventaris, maar vooral om vermogensposten die 'verkapte' consumptie uitdrukken. Voorbeelden zijn het privégebruik van een bedrijfsauto en een huis dat zowel voor het bedrijf als voor eigen bewoning wordt gebruikt. 2. Fluctuerend karakter winstinkomen. Van de zelfstandigen met een laag inkomen in een bepaald jaar heeft de meerderheid het jaar daarop een hoger inkomen dan de lageinkomensgrens. In paragraaf 4.1 is aangegeven dat circa 6 à 7 procent van de zelfstandigen te maken heeft met een situatie van structurele armoede. Voor sommige zelfstandigen is een laag inkomen dus incidenteel. De oorzaak kan bijvoorbeeld liggen in een ziekteperiode, in een (tijdelijke) situatie van arbeidsongeschiktheid of in een minder gunstige economische periode. 3. Dimensies van armoede. Armoede kent meerdere verschijningsvormen. Zo is het eigenlijk ook nodig om een beeld te verkrijgen van de uitgaven (Bosch e.a., 1997) en niet alleen te kijken naar het inkomen. De hoogte van de vaste lasten en consumptiepatronen zijn van belang, maar ook de genoemde verkapte consumptie kan het beeld vertroebelen. Aanvullende indicatoren kunnen ook het hebben van financiële problemen en het oordeel over de eigen financiële situatie zijn (zie SCP/CBS, 2007). 4. Zwarte inkomsten. Het is mogelijk dat zelfstandigen een deel van hun inkomen niet opgeeft bij de belastingaangifte (zwarte inkomsten), waardoor een deel van het inkomen niet is waargenomen in de IPO-gegevens. De winsten van zelfstandigen blijken in de sectoren horeca, handel en reparatie en overige dienstverlening tot de laagste van alle sectoren behoren. Tegelijkertijd zijn dit juist sectoren waarin zwarte inkomsten een belangrijke rol kunnen spelen in verband met de relatief omvangrijke contante geldstromen. Of dit daadwerkelijk speelt in deze sectoren of dat zwarte inkomsten juist in andere sectoren vaker voorkomen, is onduidelijk. Gezien de moeilijkheid om de omvang van zwarte inkomsten te meten bestaat er nog steeds weinig inzicht in de mate waarin dergelijke inkomsten voorkomen en welke bedragen ermee zijn gemoeid.
51
5
Regionale inkomensverschillen In dit hoofdstuk wordt het besteedbare inkomen van zelfstandigen, dga's en starters op regionaal niveau geschetst. Daarbij wordt onderscheid aangebracht naar provincie. Er wordt ingezoomd op verschillen tussen starters en gevestigde zelfstandigen in de diverse provincies en het aandeel ondernemers met een laag inkomen wordt uitgesplitst naar regio. Ook wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de inkomenspositie van ondernemers in de vier grote steden (Den Haag, Utrecht, Amsterdam en Rotterdam).
5.1
Verschillen tussen provincies Verschillen in de regionale economische groei en de sectorstruc tuur zijn in grote mate bepalend voor de inkomensverschillen naar regio. Daarnaast spelen prijsverschillen een rol, zowel in de consumptiesfeer als in de bedrijfssfeer. Indien het prijsniveau van consumptiegoederen of exploitatieactiviteiten in bepaalde regio's lager ligt, zullen ondernemers in die regio's kunnen volstaan met een lager inkomen om hetzelfde welvaartsniveau te behalen, in vergelijking met ondernemers die in 'duurdere' regio's wonen. Ook de omvang van relevante markten (aanwezigheid van consum enten en producenten) per regio kunnen zorgen voor regionale inkomensverschillen. Besteedbaar inkomen zelfstandigen en dga's per provincie Uit figuur 16 blijkt dat de zelfstandige ondernemers uit de provincies Gelderland, Utrecht en Drenthe in 2012 het hoogste gemiddelde besteedbare inkomen hebben (boven de € 30.000). In Limburg hebben zelfstandige ondernemers in 2012 gemiddeld het minst te besteden: € 27.800. Het gemiddeld besteedbare inkomen voor dga's is in de provincies Utrecht, NoordHolland, Zuid-Holland en Groningen het hoogste (boven de € 40.000). In Friesland is dat het laagst (ruim € 34.000). In Utrecht en Groningen is het verschil tussen het gemiddelde besteedbare inkomen van zelfstandigen en dga's, met bijna € 13.000 het grootst. In de provincies Gelderland en Drenthe is het verschil het kleinst, respectievelijk bijna € 5.000 en ruim € 6.000.
53
figuur 16
Gemiddeld besteedbaar inkomen zelfstandigen* en dga's naar provincie, 2012
€ 60.000 € 50.000 € 40.000 € 30.000 € 20.000 € 10.000 €0
zelfstandigen
dga's
* zelfstandigen volgens de zelfstandigenaftrekdefinitie Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia
Spreiding in inkomensverdeling tussen provincies groot De spreiding in de inkomensverdeling verschilt sterk tussen de provincies (zie figuur 17). Het gebruik van andere maatstaven geeft een wat genuanceerder beeld van de inkomensverschillen. Wanneer de mediaan (middelste inkomen) van de inkomensverdeling als 'gemiddelde' wordt gehanteerd, zijn er een paa r verschuivingen in de ranglijst van provincies naar inkomen. Vooral voor zelfstandig onderne mers in Friesland en Zeeland geldt dat het mediane inkomen vlak bij het gemiddelde inkomen ligt. In deze provincies zijn de inkomens van zelfstandigen dus gelijkma tiger verdeeld, terwijl er in de overige provincies relatief veel zelfstandigen actief zijn met een hoog inkomen. Voor dga’s geldt dat het mediane inkomen het kleinste verschil kent met het gemiddelde inkomen in de provincies Zeeland, Friesland en Flevoland. De dga’s in Noord-Holland hebben de grootste afwijking ten opzichte van het gemiddelde. Toelichting bij de figuur: de spreiding van inkomens is hier uitgebeeld door de inkomensgrenzen die horen bij het 1e en 3e kwartiel en door de mediaan (vet gedrukte streep). Het 1e kwartiel geeft aan dat 25% van de ondernemers een inkomen heeft onder een bepaalde grens. Voor bijvoorbeeld Flevoland, bedraagt voor zelfstandigen het 1e kwartiel € 14.316 en het derde kwartiel € 36.548. De oranje balk geeft aan dat 50% van de ondernemers een inkomen heeft tussen de twee aangegeven grenzen.
54
figuur 17
Spreiding besteedbaar inkomen zelfstandigen* en dga's naar provincie, 2012
zelfstandigen Flevoland Zuid-Holland Utrecht Noord-Holland Gelderland Overijssel Zeeland Noord-Brabant Drenthe Groningen Friesland Limburg €0
€ 10.000
€ 20.000
€ 30.000
€ 40.000
€ 50.000
dga's Flevoland Zuid-Holland Utrecht Noord-Holland Gelderland Overijssel Zeeland Noord-Brabant Drenthe Groningen Friesland
Limburg €0
€ 10.000
€ 20.000
€ 30.000
€ 40.000
€ 50.000
€ 60.000
* Zelfstandigen volgens zelfstandigenaftrekdefinitie. Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia.
Besteedbaar inkomen starters vergeleken met gevestigde zelfstandigen per provincie Hoe verschillen de inkomens van startende en gevestigde zelfstandigen tussen de verschillende provincies? Uit figuur 18 blijkt dat dit per provincie verschilt. Over Nederland bezien, is het gemiddeld besteedbaar inkomen van een startende zelfstandige in 2012 € 25.540 en dat van gevestigde zelfstandigen € 30.100. Het is dan ook opvallend dat startende zelfstandigen in de provincie Drenthe een iets hoger besteedbaar inkomen hebben dan de gevestigde ondernemers; het inkomen van starters komt in 2012 op € 30.360 en dat van gevestigde zelfstandigen op € 30.120. In de andere provincies lag het gemiddeld besteedbaar inkomen van starters lager dan dat van gevestigde ondernemers. Naast de provincie Drenthe hebben ook startende zelfstandigen in de provincies Noord-Brabant, Gelderland, Noord-Holland, Utrecht en Flevoland een hoger dan gemiddeld besteedbaar inkomen voor starters. Verklaringen voor deze verschillen zijn niet onderzocht, maar mogelijk is het startersklimaat in deze provincies gunstiger dan in de andere provincies. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de concurrentie in de andere provincies sterker is of dat er minder afzetmogelijkheden zijn.
55
Bij de gevestigde zelfstandigen is het de provincie Gelderland die het hoogste gemiddelde besteedbaar inkomen kent: € 31.700. Ook de gevestigde zelfstandigen in de provincies Groningen, Drenthe, Overijssel, Noord-Holland, Utrecht en Zuid-Holland hebben een hoger gemiddeld besteedbaar inkomen dan gemiddeld in Nederland. Provincies waar beide groepen achterblijven bij het gemiddeld landelijk besteedbaar inkomen zijn Limburg, Friesland en Zeeland. figuur 18
Besteedbaar inkomen startende* en gevestigde zelfstandigen** naar provincie, 2012
€ 40.000 € 35.000 € 30.000 € 25.000 € 20.000 € 15.000 € 10.000 € 5.000 €0
startende zelfstandigen
gevestigde zelfstandigen
* Starters zijn belastingplichtigen met startersaftrek. ** Gevestigde zelfstandigen zijn belastingplichtigen met zelfstandigenaftrek, maar geen startersaftrek. Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia.
Percentage lage inkomens per provincie Uit
56
Figuur 19 blijkt dat het percentage lage inkomens onder huishoudens met zelfstandigen als hoofdkostwinner in 2012 het hoogst ligt in de provincies Groningen (16,8%), Friesland (15,0%), Noord-Holland (15,4%), Zeeland (15,2%) en Limburg (15,2%). Landelijk heeft gemiddeld 13,9% van de huishoudens met zelfstandigen als hoofdkostwinner een inkomen onder de lage-inkomensgrens. De provincies Drenthe en Gelderland kennen de laagste armoedepercentages, met respectievelijk 11,4% en 11,7%.
57
Figuur 19
Percentage lage inkomens onder huishoudens met zelfstandigen* als hoofdkostwinner in de provincies, 2012
20%
18% 16% 14% 12% 10%
8% 6% 4% 2% 0%
* Zelfstandigen volgens winstdefinitie. Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia.
5.2
Inkomens in de grote steden Deze paragraaf gaat in op de inkomens van ondernemers in de vier grote steden in Nederland (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht). In de vorige paragraaf was te zien dat de hoogte van inkomens van ondernemers verschilt tussen provincies. Inkomensverschillen bestaan bijvoorbeeld tussen dichtbevolkte gebieden (zoals de Randstad) en meer landelijke provincies (bijvoorbeeld de provincies in het noorden). Het ondernemersklimaat in de grote steden kan heel anders zijn dan op een hoger regionaal niveau of landelijk niveau. Daarom wordt hier ingegaan op inkomensverschillen tussen ondernemers uit de grote steden en ondernemers uit meer landelijke regio's of kleinere steden. Gemiddeld besteedbaar inkomen zelfstandigen in de vier grote steden Het gemiddelde inkomen van zelfstandigen in de grote steden ligt in 2012 lager dan het landelijke gemiddelde (€ 29.260; zie tabel 2), met uitzondering van Utrecht (zie
58
Figuur 20). In Utrecht is het gemiddelde besteedbaar inkomen met € 29.560 het hoogst, in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag is het gemiddeld besteedbaar inkomen van zelfstandigen € 26.430, € 26.130 en € 28.320. De spreiding van inkomens van zelfstandigen laat zien dat in Rotterdam relatief veel zelfstandigen met lagere inkomens te vinden zijn (zie
59
Figuur 21).
60
Figuur 20
Besteedbaar inkomen zelfstandigen* en dga's in de vier grote steden, 2012
* Zelfstandigen volgens zelfstandigenaftrekdefinitie. Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia.
In Den Haag verdienen directeuren-grootaandeelhouders (dga's) met € 48.100 gemiddeld het hoogste besteedbaar inkomen van de grote steden. Opvallend is dat een kwart van de dga’s in Den Haag gemiddeld meer verdienen dan € 60.740 (zie
61
Figuur 21). Ook het inkomensniveau van dga's in Amsterdam en Rotterdam (€ 41.840 en € 41.300) is boven het gemiddelde van heel Nederland (€ 39.560 in 2012, zie tabel 2), maar in Utrecht is het met € 36.150 beneden het gemiddelde inkomen.
62
Figuur 21
Spreiding besteedbaar inkomen zelfstandigen* en dga's in de vier grote steden, 2012
zelfstandigen
Amsterdam
Den Haag
Rotterdam
Utrecht
Amsterdam
dga's
Den Haag
Rotterdam
Utrecht 0
10.000
20.000
30.000
40.000
50.000
60.000
70.000
Toelichting: de spreiding van inkomens is hier uitgebeeld door de inkomensgrenzen die horen bij het 1e en 3e kwartiel en door de mediaan (vetgedrukte streep). Het 1e kwartiel geeft aan dat 25% van de ondernemers een inkomen heeft onder een bepaalde grens. Voor Amsterdam bijvoorbeeld bedraagt voor zelfstandigen het 1e kwartiel € 12.890. De oranje balk geeft aan dat 50% van de ondernemers een inkomen heeft tussen de twee aangegeven grenzen. * Zelfstandigen volgens zelfstandigenaftrekdefinitie. Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia.
Percentage ondernemers met lage inkomens in de grote steden Uit
63
Figuur 22 blijkt dat vooral in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag relatief veel zelfstandigen actief zijn die het hoofd, financieel gezien, moeilijk boven water kunnen houden. Het percentage zelfstandigen met een laag inkomen in deze steden ligt op respectievelijk 16,1%, 15,6% en 15,3%. Alleen in Utrecht (10,4 procent) ligt het percentage lage inkomens onder het landelijke percentage van 14,4%.
64
Figuur 22
Percentage lage inkomens onder zelfstandigen* in de grote steden, 2011*
18%
16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% Utrecht
Amsterdam
*
Zelfstandigen volgens zelfstandigenaftrekdefinitie.
**
Data voor 2012 is nog niet beschikbaar.
Den Haag
Rotterdam
Bron: Inkomenspanelonderzoek CBS, bewerking Panteia.
Bijna een kwart van de huishoudens onder de lage-inkomensgrens bevindt zich (in 2011) in de grote steden (SCP/CBS, 2013). Vooral Amsterdam, Rotterdam en Den Haag kenden een hoog aandeel huishoudens met een laag inkomen , ook hier is het aandeel in Utrecht het kleinst. De hogere percentages lage inkomens in de grote steden kan voor een deel te maken met de concentratie (Panteia, 2004) van etnische ondernemers in de grote steden. Eerder in dit rapport was al te zien dat het inkomen van etnische ondernemers enigszins achterblijft bij dat van autochtone ondernemers. Uit onderzoek blijkt verder dat de lage inkomens in de grote steden zich concentreren in bepaalde wijken (zie bijvoorbeeld SCP/CBS, 2008). In Rotterdam gaat het bijvoorbeeld om de wijken Delfshaven, Noord, Kralingen-Crooswijk, Charlois en Feyenoord. In Den Haag zijn de Schildersbuurt, Moerwijk, Laakkwartier en Spoorwijk wijken waar veel huishoudens een laag inkomen hebben. Mogelijk zijn het vooral de etnische ondernemers die in die wijken actief zijn, die een laag inkomen genereren.
65
Bijlage 1
Inkomenspanelonderzoek CBS In deze bijlage wordt een beschrijving gegeven van de gebruikte data bron : het Inkomenspanelonderzoek. De toelichting in deze bijlage is afkomstig van het CBS. Doel Een beeld geven van de samenstelling en verdeling van het inkomen van personen en huishoudens in Nederland. De populatie is de bevolking van Nederland in particuli ere huishoudens op 31 december van een onderzoeksjaar. Uitgezonderd personen die in instellingen, inrichtingen en tehuizen verblijven en (personen in) particuliere huishoudens waarvan geen inkomensgegevens vastgesteld konden worden. Verder zijn studentenhuishoudens en huishoudens die niet het gehele jaar inkomen hebben, in publicaties over het risico van armoede van de doelpopulatie uitgesloten. Beschrijving onderzoek Het IPO is een panel(steekproef)onderzoek. Het panel van steekproefpersonen wordt jaarlijks aangevuld met een steekproef van 0,61 procent uit immigranten en nuljarigen. De informatie over het inkomen is verzameld voor iedereen die deel uitmaakt van het huishouden van de personen die tot het panel van steekproefpersonen behoren. In 2004 omvat de totale steekproef circa 250 duizend personen in circa 88 duizend huishoudens. Bij de ophoging van de steekproef naar de bevolking wordt gecorrigeerd voor het verschil in trekkingskans. De kans dat een persoon wordt opgenomen in de steekproef is omgekeerd evenredig met het aantal personen in het huishouden. Ophoging gebeurt met behulp van Horvitz-Thomson schatters. Om de nauwkeurigheid van de uitkomsten te verbeteren worden deze herwogen. Vanaf 2000 wordt herwogen naar onderstaande kenmerken. Personen:
Geslacht en leeftijd (17 klassen)
Geslacht en leeftijd (7 klassen) en provincie
Geslacht en leeftijd (4 klassen) en burgerlijk staat (ongehuwd, gehuwd, verweduwd, gescheiden)
Geslacht en leeftijd (2 klassen) en woonvorm (particulier huishouden en bevolking in instellingen, inrichtingen en tehuizen)
Huishoudens:
Huishoudensomvang (5 klassen)
Provincie
Leeftijd van het hoofd (12 klassen)
De gewichten worden zodanig bepaald dat alle personen in een huishouden hetzelfde gewicht hebben. De herweging geschiedt met behulp van de methode van lineair wegen. Nauwkeurigheid Zoals bij alle steekproefonderzoeken zijn de uitkomsten een schatting van de werkelijke, maar onbekende waarden. Bij de interpretatie van de gegevens dient hiermee rekening gehouden te worden.
67
De afwijkingen worden voor een deel veroorzaakt, doordat informatie over enkele bestanddelen van het inkomen ontbreekt. Het gaat hier onder meer om gegevens over (ontvangen en betaalde) kinderalimentatie en over inkomensoverdrachten tussen ouders en hun uitwonende (studerende) kinderen. Het inkomen van de betreffende groep huishoudens wordt daardoor onder- of overschat. Afwijkingen ten opzichte van de werkelijke waarde zijn ook het gevolg van steekproeffouten. Deze ontstaan, doordat de steekproef door toevalligheden niet geheel representatief is voor de populatie. De mogelijke afwijking van het waargenomen inkomen ten opzichte van de werkelijke waarde is groter naarmate de spreiding in het inkomen groter is en het aantal waarnemingen kleiner is. In publicaties zijn voor groepen die uit minder dan 20 duizend personen bestaan, geen gegevens opgenomen. Bij publicaties over koopkrachtontwikkelingen is een grens van 10 duizend personen gehanteerd. Afwijkingen kunnen ook ontstaan door non-respons. De administratieve non-respons bij het Inkomenspanelonderzoek bedraagt circa 1 procent van de geselecteerde steekproefpersonen. Volgtijdelijke vergelijkbaarheid Bij vergelijking in de tijd moet rekening gehouden worden met wijzigingen, waaronder:
Door de verbeterde waarneming van personen in inrichtingen, instellingen en tehuizen (de institutionele bevolking) treedt met ingang van 2013 een trendbreuk op in de ontwikkeling van het aantal particuliere eenpersoonshuishoudens. Circa 35 duizend personen die voorheen als zelfstandig wonend in een eenpersoonshuishouden getypeerd waren, maken vanaf 2013 deel uit van de institutionele bevolking.
Met ingang van 2012 is de ontvangen studiefinanciering (basisbeurs en aanvullende beurs) volledig gebaseerd op waarneming. Tot en met 2011 zijn bedragen geschat op basis van minder gedetailleerde gegevens. Ook is vanaf 2012 de waarneming van rente op bankrekeningen met kleine tegoeden verbeterd. Hierdoor worden voor meer huishoudens rente-inkomsten waargenomen.
Vanaf 2010 is de methode waarop particuliere huishoudens bepaald worden, verbeterd. Hierdoor zijn zo'n 50 duizend huishoudens anders getypeerd dan daarvoor.
Vanaf 2008 worden steeds meer werknemers als ambtenaar getypeerd. Dit wordt in belangrijke mate veroorzaakt door de verbeterde waarneming van het soort inkomen bij werkgevers in het onderwijs. Hierdoor is de vaststelling van de reële ontwikkeling van het aantal met (voornamelijk) loon als ambtenaar of als werknemer alleen mogelijk voor het totaal van deze categorieën maar niet voor de afzonderlijke.
Verder zijn de uitkomsten vanaf 2000 niet geheel vergelijkbaar met die voor de jaren 1990-2000. Dit komt door een revisie waarbij onder meer verbeteringen zijn aangebracht in de afleiding van het inkomen en van diverse kenmerken van huishoudens en personen. Het betreft o.a. de volgende zaken:
voor het vaststellen van inkomsten uit vermogen zijn aanvullende bronnen gehanteerd; de methode van ophogen is herzien, waardoor de aansluiting op de Huishoudensstatistiek is verbeterd; waar in eerdere publicaties werd ingedeeld naar kenmerken van het hoofd, is deze vervangen door de hoofdkostwinner; de indeling naar samenstelling van het huishouden en voornaamste inkomensbron van het huishouden is herzien.
68
Bijlage 2
Literatuur Bangma, K.L., Bruins, A., Snel, D. en N.G.L. Timmermans, Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. 1998-2012, Panteia, Zoetermeer, 2013 Bangma, K.L. en J. Snoei, Oudedagsvoorziening in het MKB. Vormen van pensioenopbouw en de verwachtingen van MKB-ondernemers in beeld gebracht, Panteia, Zoetermeer, 2013 Berg, N. van den, Mevissen, J.W.M en N. Tijsmans, Zzp'ers en hun marktpostitie. Onderzoek naar de mate waarin zzp’ers investeren in en ondersteuning (kunnen) krijgen bij het behouden en vergroten van hun marktpositie, Regioplan Beleidsonderzoek, 2009 Bleeker, D., Bruins, A. en R. Braaksma, Monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap 2010, Panteia, Zoetermeer, 2011 Bosch, L.H.M., H. Bosselaar en W.S. Zwinkels, Zelfstandigen en armoede, in: Engbersen, G., J.C. Vrooman en E. Snel, De kwetsbaren; Het tweede jaarrapport armoede en sociale uitsluiting, Den Haag, 1997. Braaksma, R., Smit, L. en W.H.J. Verhoeven, Financieringsmonitor 2011. Onderzoek naar de financiering van het Nederlandse bedrijfsleven, Panteia, Zoetermeer, 2011 Braaksma, R., Innovatie in het MKB. Ontwikkelingen in de periode 2002-2014, Panteia, Zoetermeer, 2014 Bruins, A., Inkomenspositie van startende ondernemers, Panteia, Zoetermeer, 2011 Bruins, A., Vries, N.E. de en P.J.M. Vroonhof, Ondernemen zonder personeel. Resultaten zzp-panel meting I van 2012, 2012 European Commission (DG Enterprise and Industry). Statistical Data on Women Entrepreneurs in Europe, 2014 Folkeringa, M. en P.J.M. Vroonhof, Armoede onder zelfstandige ondernemers, Panteia, Zoetermeer, 2004 Folkeringa, M. en P.M. de Jong-'t Hart, Een eigen bedrijf: loon naar werken? Cijfers en achtergronden over inkomens van ondernemers 1990-2004, Panteia, Zoetermeer, 2007a Folkeringa, M., P.M. de Jong-'t Hart en W.H.J. Verhoeven, Nieuwe ondernemers, nieuwe vormen van dienstverlening?, Panteia, Zoetermeer, 2007b Gibcus, P., M. Overweel, S. Tan en M. Winnubst, Onderwijs en ondernemerschap, Eenmeting 2010, Panteia, Zoetermeer 2010 Linden, B. van der en P. Gibcus, MKB ziet wel brood in ondernemerschapsonderwijs. MKB-ondernemers over ondernemen in het reguliere onderwijs, Panteia, Zoetermeer, 2011
69
Panteia, Monitor Etnisch Ondernemerschap, Zoetermeer, 2004 Panteia/CBS, Inkomen, vermogen en dynamiek van zelfstandigen zonder personeel. Verschillen tussen zelfstandigen zonder personeel en nieuwe zelfstandigen , Nardo de Vries en Nicole Braams, Zoetermeer, 2012 SCP/CBS, Armoedemonitor, Den Haag/Heerlen, 2007 SCP/CBS, Armoedesignalement 2013, Den Haag, 2013 SCP, Armoedebericht 2008, Den Haag/Heerlen, 2008 Span, T., Doove, S. en Smit, L., Monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap 2013, Panteia, Zoetermeer, 2014 Vries, N.E. de en P.J.M. Vroonhof, Stand van Zaken Zonder Personeel. Structurele karakterschets van zzp’ers: resultaten meting I, voorjaar 2010, zzp -panel, Panteia, Zoetermeer, 2010 Vries, N.E. de en P.J.M. Vroonhof, Ondernemen voor de toekomst. Innovatie en pensioenen van zzp’ers: resultaten zzp-panel meting II, najaar 2010, 2011 Vries, N.E. de, W. Liebregts en P.J.M. Vroonhof, Zelfbewust een Zelfstandige Positie. Economische zelfstandigheid van zzp’ers: resultaten zzp-panel meting I van 2011, 2011 Vries, N.E. de, W. Liebregts en P.J.M. Vroonhof, Hoe ondernemend zijn zzp’ers? Resultaten zzp-panel meting II van 2011, 2012 Vries, N.E. de, Bruins, A. en P.J.M. Vroonhof, Ambities en vermogensopbouw van zzp’ers. Resultaten zzp-panel meting II van 2012, 2013 Vries, N.E. de, Opleiding en scholing van zzp’ers. Resultaten zzp-panel meting I van 2013, 2013 Vries, N.E. de en B. van der Linden, Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen van zzp’ers. Resultaten zzp-panel meting II 2013, 2014
70
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in tw ee reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.ondernemerschap.nl.
Recente Publieksrapportages A201430
17-12-2014
Topsectoren in beeld - Ontwikkelingen van de innovativiteit van de topsectoren 2012-2014
A201429
11-12-2014
A201428
11-12-2014
Een innovatieve blik op de toekomst - Verwachtingen van het innovatieve mkb Succesvolle studentbedrijven. Met "kennis" en "kunde" naar "kassa"
A201427
12-11-2014
Innovatie in het MKB
A201426
17-12-2014
Business Angels in Nederland: alive and kicking!
A201425
23-10-2014
MKB-ondernemers en arbeidsbeperkten
A201424
27-10-2014
Stemming onder ondernemers in het MKB
A201423
30-09-2014
Kennisstromen in het MKB. Inzicht op basis van een MKB-
A201422
15-09-2014
Bedrijfsfinanciering, zo kan het ook - Update 2014
A201421
12-08-2014
MKB: Een belangrijke speler in internationale waardeketens
A201420
27-05-2014
Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2014 en
A201419
21-05-2014
De financiële positie van het MKB in 2014 en 2015
A201418
29-07-2014
Beelden van bedrijfscriminaliteit. Empirisch onderzoek op
A201417
25-04-2014
Entrepreneurship in the Netherlands, The top sectors
A201416
01-05-2013
Omvang en prestaties van het MKB in de topsectoren
A201415
16-04-2014
Monitor Inkomens Ondernemers Editie 2013
A201414
01-04-2014
Financieringsproblemen in de binnenvaart
A201413
03-04-2014
Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen van zzp'ers,
A201412
07-04-2014
A201411
13-03-2014
A201410
06-03-2014
Ondernemendheid in de culturele sector
A201409
27-02-2014
Topsectoren in beeld – Beleving van het
A201408
18-02-2014
Monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap 2013
A201407
25-02-2014
Inkomens Zelfstandigen 2013
A201406
11-03-2014
Samenwerken bij vernieuwing in de topsectoren
A201405
13-02-2014
Lokale lasten voor bedrijven
A201404
08-02-2014
De effecten van de topsectoren op de bredere economie
A201403
04-02-2014
Wat drijft MKB ondernemers
A201402
20-02-2014
Gebruikersinnovatie in het MKB
A201401
27-02-2014
Topsectoren in beeld. Ontwikkeling van de innovativiteit van
A201374
14-01-2014
A201373
07-01-2014
kennis-input/outputmodel
2015
basis van 37 cases
Resultaten zzp-panel meting II 2013 Innovatie in de agrarische sector. De verschillende innovatievormen in beeld Bedrijfsoverdrachten in een periode van recessie en vergrijzing
ondernemingsklimaat - meting voorjaar 2013 -
de topsectoren in najaar 2012-voorjaar 2013 MKB Rating: Smaakt naar meer, onderzoek naar bekendheid en gebruik van ratings door MKB-bedrijven Vertrouwen in eigen bedrijf keldert: ondernemersvertrouwen door de jaren heen
71
A201372
10-04-2014
A201371
17-3-2014
Aankomende en opkomende challengers in de topsectoren
A201370
19-12-2013
A201369
23-12-2013
Ondernemen in de horecasector 2013
A201368
23-12-2013
Ondernemen in de groothandelsector 2013
A201367
23-12-2013
Ondernemen in de overige dienstverlening 2013
A201366
23-12-2013
Ondernemen in de bouwsector 2013
A201365
23-12-2013
Ondernemen in de transportsector 2013
A201364
23-12-2013
Ondernemen in de autosector 2013
A201363
19-12-2013
Bijdrage van buitenlandse werknemers aan innovatie in het
A201362
23-12-2013
Ondernemen in de zakelijke dienstverlening 2013
A201361
23-12-2013
Ondernemen in de metaalelektro 2013
A201360
23-12-2013
Ondernemen in de voedings- en genotmiddelenindustrie
A201359
23-12-2013
Ondernemen in de detailhandel 2013
A201358
17-12-2013
De grijze ondernemer. Internationale vergelijking van de
Samenwerkingskenmerken van challengers in de topsectoren Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2013 en 2014
MKB
2013
grijze ondernemer A201357
11-02-2014
Nulmeting studentbedrijven
A201356
18-03-2014
Toekomst van de maakindustrie. Knowledge based capital!
A201355
10-12-2013
Opleiding en scholing van zzp’ers – Resultaten zzp-panel meting I van 2013
A201354
26-11-2013
Internationale benchmark ondernemerschap 2013.
A201353
19-11-2013
Topsectoren: beeld en ontwikkeling. Update oktober 2013
A201352
28-01-2014
Technologische en sociale innovatie in een concurrerende
A201351
21-11-2013
Innovatie en internationalisering in het MKB
A201350
12-11-2013
Innovatie in het MKB, ontwikkelingen in de periode 2002-2013
A201349
31-10-2013
Fulfilment van online verkoop
A201348
15-10-2013
De overheid als klant van het MKB
A201347
26-09-2013
Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2013 en
A201346
08-10-2013
De innovativiteit van het MKB in 2013
A201345
19-09-2013
Monitor buitenlandse investeringen MKB
A201344
14-11-2013
Sectorale veranderingen in de Nederlandse economie
A201343
03-04-2013
Geen vertrouwen ondernemers in het economische beleid -
Tabellenboek
markt
2014
Najaar 2013 A201342
12-09-2013
Verschillen tussen uitzendondernemingen
A201341
17-10-2013
Economische effecten verlaging van de administratieve
A201340
19-08-2013
Exportindex MKB. Ontwikkelingen 2008-2011
A201339
22-08-2013
Topsectoren: beeld en ontwikkeling. Update augustus 2013
A201338
12-09-2013
Bedrijfsfinanciering: zó kan het ook!
A201337
03-09-2013
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid 1998-2012
A201336
27-11-2013
Inkomens Zelfstandigen 2012
lasten voor het bedrijfsleven
72