Benchmark Minimaeffectrapportages 2012 Een vergelijking van de financiële positie van inwoners met lage inkomens in diverse gemeenten
Benchmark Minimaeffectrapportages 2012 Een vergelijking van de financiële positie van inwoners met lage inkomens in diverse gemeenten
Voorwoord Het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) is een onafhankelijke stichting. Het Nibud heeft tot doel particuliere huishoudens inzicht te laten verkrijgen in hun inkomsten en uitgaven, en vaardigheid aan te leren om planmatig met geld om te gaan. Het Nibud probeert dit doel te bereiken door rechtstreeks voorlichting te geven, zowel via de massamedia als via eigen brochures over diverse budgetonderwerpen, zoals kostgeld en alimentatie.
Daarnaast wil het Nibud hetzelfde doel bereiken via professionals die zich bezighouden met vormen van financiële advisering en voorlichting. Dit zijn functionarissen uit zowel de maatschappelijke hulp- en dienstverlening als het financieel bedrijfsleven, en sectoren van het onderwijs. Het Nibud ondersteunt deze groepen met eigen publicaties (Budgethandboek,
Prijzengids,
Rekenprogramma´s)
en
door
deskundigheids -
bevordering in de vorm van opleidingen en trainingen.
Bij dit alles gaat het Nibud uit van een standaardmethode van begroten. Dit resulteert in een reeks voorbeeldbegrotingen met referentiecijfers die zijn gebaseerd op empirisch wetenschappelijk
onderzoek.
Het
Nibud
stelt
de
keuzevrijheid
en
de
eigen
verantwoordelijkheid van de huishoudens voorop.
Het Nibud geeft gemeenten meer inzicht in het effect van hun minimabeleid. Door middel van een minima-effectrapportage (MER) helpt het Nibud gemeenten het geld bestemd voor minimabeleid, optimaal te besteden.
Dit onderzoek is uitgevoerd door het Nibud, in opdracht van de gemeenten Almere, Best, Breda, Capelle a/d IJssel, Hilversum, Nijmegen, Oss, Roosendaal en Zoetermeer. Met dit benchmarkrapport kunnen gemeenten (de effecten van) hun minimabeleid vergelijken met andere gemeenten en op basis hiervan verbeteringen doorvoeren.
Utrecht, december 2012
Benchmark minima-effectrapportages 2012
6
Inhoud Voorwoord .................................................................................................................... 5 1. Inleiding .................................................................................................................... 9 1.1 Waarom benchmarken? ........................................................................................... 9 1.2 Leeswijzer .............................................................................................................. 10 2. Minimabeleid .......................................................................................................... 11 2.1 Kwijtscheldingsbeleid ............................................................................................. 11 2.2 Collectieve (aanvullende) zorgverzekering ............................................................. 12 2.3 Langdurigheidstoeslag ........................................................................................... 13 2.4 Participatieregelingen ............................................................................................. 14 2.5 Regeling duurzame gebruiksgoederen ................................................................... 16 2.6 Categoriale bijzondere bijstand ouderen en chronisch zieken ................................ 17 2.7 Regelingen voor schoolgaande kinderen ................................................................ 19 2.8 Overige regelingen ................................................................................................. 20 2.9 Kinderopvang en peuterspeelzaal .......................................................................... 20 2.10 Individuele bijzondere bijstand ............................................................................. 21 2.11 Totaaloverzicht ..................................................................................................... 23 3. Koopkracht ............................................................................................................. 27 3.1 Het vergelijken van cijfers ...................................................................................... 27 3.2 Vergelijking huishoudtypen .................................................................................... 29 3.3 Vergelijking gemeenten ......................................................................................... 31 3.4 Vergelijking inkomensniveaus ................................................................................ 34 3.4.1
Vóór invulling van het restpakket ................................................................. 35
3.4.2
Na invulling van het restpakket .................................................................... 35
3.4.3
Langdurigheidstoeslag ................................................................................. 37
3.4.4
Conclusies armoedeval ............................................................................... 38
3.5 Equivalentiefactoren .............................................................................................. 39 4. Samenvatting en conclusies .................................................................................. 43 4.1 Minimabeleid .......................................................................................................... 43 4.2 Maandbegrotingen ................................................................................................. 44
Benchmark minima-effectrapportages 2012
7
Benchmark minima-effectrapportages 2012
8
1. Inleiding 1.1 Waarom benchmarken? In 2012 hebben 15 gemeenten een Minima-effectrapportage (MER) uit laten voeren door het Nibud. Voor veel van deze gemeenten was de directe aanleiding voor een dergelijk onderzoek gelegen in de stapeling van bezuinigingsmaatregelen, die van grote invloed
zijn
(geweest)
op
de
bestedingsruimte
van
huishoudens
met
een
minimuminkomen.
In een MER worden naast landelijke regelingen ook gemeentelijke inkomensondersteunende regelingen en lokale variabelen (zoals de tarieven voor gemeentelijke belastingen)
meegenomen.
Hiermee
wordt
inzichtelijk
gemaakt
hoe
groot
de
bestedingsruimte voor diverse huishoudtypen in elke gemeente is. De resultaten kunnen gemeenten aanleiding geven om hun minimabeleid op bepaalde punten aan te passen.
Behalve inzicht in de effecten van het eigen minimabeleid, zijn gemeenten ook benieuwd naar hun resultaten in vergelijking met andere gemeenten: Doen wij het (relatief) goed? Wat kan beter? Wat kunnen wij leren van andere gemeenten en wat kunnen anderen van ons leren? Naar aanleiding van deze vragen, heeft het Nibud besloten een benchmarkrapport te maken, waarin (de effecten van) het minimabeleid van de deelnemende gemeenten met elkaar worden vergeleken.
In dit rapport vergelijken wij het minimabeleid van de deelnemende gemeenten: wat voor soort (minima)regelingen kent de gemeente, welke bedragen zijn h ieraan gekoppeld en voor wie zijn de regelingen toegankelijk? Daarnaast vergelijken we de koopkrachtberekeningen per huishoudtype. Welke huishoudens zijn goed af en waar doen zich tekorten voor? Ook komt de armoedeval aan bod: in welke gemeenten zijn een of meerdere armoedevallen zichtbaar en bij welk minimabeleid kan een armoedeval voorkomen worden?
Goed benchmarken staat of valt met eenduidige definities. De minima -effectrapportages van het Nibud zijn geen standaardonderzoeken, maar maatwerk toegespitst op de situatie van de betreffende gemeente. Hierdoor zullen niet alle gegevens een -op-een met elkaar te vergelijken zijn. In het onderliggende rapport worden daarom alleen die cijfers naast elkaar gelegd, die eenzelfde uitgangssituatie kennen en die een ee rlijke vergelijking opleveren.
Benchmark minima-effectrapportages 2012
9
1.2 Leeswijzer Het rapport is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 gaat in op de diverse lokale inkomensondersteunende regelingen die de deelnemende gemeenten kennen. In hoofdstuk 3 worden de resultaten van de koopkrachtberekeningen naast elkaar gelegd. Tot slot staan in hoofdstuk 4 de conclusies en aanbevelingen.
Benchmark minima-effectrapportages 2012
10
2. Minimabeleid Iedere gemeente beschikt over mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de financiële positie van inwoners met lage inkomens. Dat kan bijvoorbeeld doo r het kwijtschelden van gemeentelijke heffingen of door bijzondere bijstand. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de diverse inkomensondersteunende regelingen die de benchmarkgemeenten kennen. Gekeken wordt naar het soort en het aantal regelingen, de bedragen die via de regelingen verstrekt kunnen worden en de doelgroep(en) voor wie zijn de regelingen toegankelijk zijn.
2.1 Kwijtscheldingsbeleid In alle deelnemende gemeenten kan kwijtschelding worden aangevraagd voor gemeentelijke heffingen en waterschapsbelasting. Alle deelnemende gemeenten hanteren hierbij een norm van 100 procent van de grondslag WWB. Dat wil zeggen dat afhankelijk van het vermogen, huishoudens met een inkomen op WWB/AOW -niveau in principe geen gemeentelijke heffingen hoeven te betalen. Bij een inkomen hierboven wordt de betalingscapaciteit berekend door het inkomen te verminderen met het norminkomen. Er vindt een correctie plaats voor de eigen uitgaven aan huur en voor nominale ziektekostenpremies. Vanaf 2012 kunnen gemeenten bij de berekening van de kwijtschelding ook rekening houden met de kosten van kinderopvang. De gemeenten Best en Hilversum maken inmiddels van deze mogelijkheid gebruik. Van de betalingscapaciteit dient 80 procent te worden aangewend voor de betaling va n de gemeentelijke heffingen.
In
de
meeste
gemeenten
kan
kwijtschelding
worden
aangevraagd
voor
de
afvalstoffenheffing, de rioolheffing en voor de hondenbelasting ( meestal alleen voor de eerste hond). In de gemeente Roosendaal geldt de kwijtschelding alleen voor belastingen
die
men
in
principe
niet
kan
vermijden:
kwijtschelding
voor
de
hondenbelasting is in deze gemeente niet mogelijk.
Ook de waterschappen hanteren bij de berekening van de kwijtschelding de norm van maximaal 100 procent van de bijstandsnorm. De enige uitzondering hier is de gemeente Best, waar het waterschap de norm van 90 procent van de bijstandsnorm hanteert.
De kwijtschelding voor de gemeentelijke heffingen en voor de waterschapsheffingen kan apart of gezamenlijk worden berekend. Als de gemeente en het waterschap de kwijtschelding apart berekenen, wordt in feite verondersteld dat een huishouden
Benchmark minima-effectrapportages 2012
11
tweemaal over de draagkracht beschikt terwijl dit uiteraard niet zo is. Beter voor de financiële situatie van huishoudens met een laag inkomen is het om de draagkracht eenmalig te berekenen. Met andere woorden, indien er sprake is van (een beperkte) betalingscapaciteit wordt deze alleen ingezet voor de gemeentelijke heffingen en is er recht op vrijstelling van de waterschapslasten (of andersom). De gemeenten die de betalingscapaciteit gezamenlijk met het waterschap berekenen zijn: Breda, Hilversum, Nijmegen, Oss en Roosendaal. In Zoetermeer houdt de gemeente bij de berekening van de betalingscapaciteit rekening met lasten van het waterschap. Het Nibud adviseert de gemeenten Almere, Best en Capelle a/d IJssel om ook de betalingscapaciteit gezamenlijk te berekenen, aangezien dit gunstig uitwerkt voor huishoudens met een inkomen vlak boven bijstandsniveau.
2.2 Collectieve (aanvullende) zorgverzekering Het verzekeren tegen ziektekosten is voor iedereen wettelijk verplicht. Daarom bied en alle deelnemende gemeenten hun inwoners met een laag inkomen een collectieve zorgverzekering aan. De meeste gemeenten verstrekken naast de collectiviteitskorting een bijdrage in de premie en in sommige gemeenten is het eigen risico volledig afgekocht. In onderstaande tabel worden de kosten en voorwaarden van de collectieve zorgverzekering per gemeente weergegeven. Tabel 1. Voorwaarden en kosten collectieve zorgverzekering
Bijdrage Gemeente
gemeente
Totale premie
Afkoop eigen 1
Inkomensgrens
risico
Almere
€ 2,91
€ 145
Ja
Best
€ 25,00
€ 109
Nee
110%
€ 6,00
€ 126
Nee
110%
Capelle ad IJssel
€ 12,00
€ 141
Ja
110%
Hilversum
€ 12,17
€ 136
Nee
110% (was: 130%)
Nijmegen
€ 11,00
€ 126
Nee
120% (2013: 110%)
Oss
€ 16,50
€120
Nee
110%
Roosendaal
€ 18,31
€ 115
Nee
120%
Zoetermeer
€ 11,50
€120
Ja
110%
Breda
1
120% (2013: 110%)
Inclusief bijdrage gemeente
Benchmark minima-effectrapportages 2012
12
De totale premie die in de derde kolom is weergegeven behelst een basisverzekering plus een aanvullende verzekering. Het is goed om hierbij in gedachten te houden dat d e genoemde premies niet een-op-een vergelijkbaar zijn, omdat de pakketten van de aanvullende verzekering per gemeente zullen verschillen. In zijn algemeenheid zullen de duurdere pakketten ook meer kosten vergoeden. De meeste gemeenten hanteren een inkomensgrens van 110 procent, veelal ingegeven door de aanscherping van de WWB per 1 januari 2012, waarin bepaald wordt dat gemeenten hun inkomensondersteuning voor specifieke groepen tot deze g rens moeten beperken. In de gemeenten Almere, Breda, Nijmegen en Oss kunnen huishoudens met een hoger inkomen wel deelnemen aan de collectiviteit, maar zij komen dan niet in aanmerking voor de gemeentelijke bijdrage. In Breda en Nijmegen kan dit tot een inkomensniveau van 130 procent, in Oss geldt dit voor huishoudens met een inkomen tot 120 procent.
2.3 Langdurigheidstoeslag Huishoudens die langdurig van een laag inkomen moeten rondkomen, kunnen in aanmerking komen voor langdurigheidstoeslag. De hoogte van de toeslag en de voorwaarden om voor deze toeslag in aanmerking te komen variëren per gemeente. In onderstaande tabel is een en ander schematisch weergegeven. Tabel 2. Kenmerken langdurigheidstoeslag
Gemeente
Doelgroep
Referte
Bedrag
Inkomens-
periode
per jaar
grens
Almere
23 – 65 jaar
5 jaar
€ 352/ 451/ 502
100%
Best
23 – 65 jaar
5 jaar
€ 357/ 459/ 510
100%
Breda
21 – 65 jaar
3 jaar
€ 250
110%
Capelle ad IJssel
21 – 65 jaar
5 jaar
€ 364/ 465/ 517
100%
Hilversum
23 – 65 jaar
5 jaar
€ 366/ 467/ 519
100%
Nijmegen
21 – 65 jaar
3 jaar
€ 312/ 404/ 445
105%
Oss
23 – 65 jaar
3 jaar
€ 341/ 436/ 486
100%
Roosendaal
21 – 65 jaar
3 jaar
€ 361/ 462/ 516
105%
Zoetermeer
21 – 65 jaar
3 jaar
€ 363/ 465/ 519
100%
De bedragen in bovengenoemde tabel gelden voor respectievelijk alleenstaanden, alleenstaande ouders en (echt)paren. Duidelijk afwijkend is de gemeente Breda, die aan alle huishoudtypen een bedrag van 250 euro per jaar toekent, maar wel als enige
Benchmark minima-effectrapportages 2012
13
gemeente een inkomensgrens van 110 procent hanteert. Ook is de leeftijdgrens hier 21 jaar, waar dat in sommige andere gemeenten 23 jaar is. Bij de overige gemeenten liggen de bedragen relatief dicht bij elkaar, waarbij Nijmegen de laagste bedragen en Hilversum de hoogste bijdrage verstrekt. De inkomensgrens is 100 of 105 procent van de bijstandsnorm en de referteperiode bedraagt 3 of 5 jaar. Ook de doelgroep varieert weinig: om in aanmerking te komen voor langdurigheidstoeslag geldt een leeftijdsgrens van ofwel 21 ofwel 23 jaar. Boven de 65 jaar is geen langdurigheidstoeslag meer mogelijk. In de gemeente Capelle aan den IJssel geldt dat bij uitstroom naar werk met een inkomen van niet meer dan 110 procent van de geldende bijstandsnorm, nog een half jaar langdurigheidstoeslag mogelijk is. In de gemeente Almere wordt vanaf 2012 de langdurigheidstoeslag beschouwd als een voorliggende voorziening voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen. Met andere woorden, wanneer bijzondere bijstand wordt aangevraagd voor duurzame gebruiksgoederen, wordt de ontvangen langdurigheidstoeslag in mindering gebracht op de bijzondere bijstand. Ook in Breda is de langdurigheidstoeslag een voorliggende voorziening voor duurzame gebruiksgoederen.
2.4 Participatieregelingen Met uitzondering van de gemeente Almere kennen alle deelnemende gemeenten een regeling ter bevordering
van maatschappelijke participatie van (schoolgaande)
kinderen. In Best, Breda, Hilversum, Oss en Zoetermeer kunnen ook volwassenen in aanmerking komen voor een bijdrage in de kosten van sociale participatie. In de gemeente Roosendaal kan dit ook, maar hier is dit geregeld via de individuele bijzondere bijstand. Inwoners van de gemeente Capelle aan den IJssel kunnen, naast de vergoeding van de Doe Mee-regeling, een Rotterdampas aanvragen voor korting op sociaal-culturele activiteiten. Voor minima met een inkomen tot 120 procent van het toepasselijk minimum kost de Rotterdampas 5 euro, voor kinderen van deze huishoudens (3 t/m 17 jaar) is de pas gratis.
In tabel 3 wordt een overzicht gegeven van de diverse regelingen, vergoedingen en doelgroepen in de deelnemende gemeenten.
Benchmark minima-effectrapportages 2012
14
Tabel 3. Kenmerken participatieregeling
Gemeente
Regeling
Doelgroep
Max. bedrag
Inkomens-
per jaar pp
grens
Almere
--
--
--
--
Best
Participatie-
4 tot 18 jaar
€ 300,-
110%
regeling
overige leeftijden
€ 150,-
BredaPas
tot 18 jaar
€ 195,-
Breda
110% 2
vanaf 18 jaar
€ 120,-
4 tot 18 jaar
€ 250,-
110%
Activiteiten-
tot 18 jaar
€ 200,-
110%
regeling
vanaf 18 jaar
€ 140,-
Nijmegen
Kinderfonds
4 tot 18 jaar
€ 450,-
120%/ 130%
Oss
Meedoen is
alle leeftijden
€ 200,-
110%
5 tot 18 jaar
€ 100,-
105%
alle leeftijden
€ 246,-
Capelle ad IJssel
Doe-mee regeling
Hilversum
Belangrijk Roosendaal
Participatieregeling
Zoetermeer
Zoetermeerpas
3
110%
In bijna alle gemeenten geldt een inkomensgrens van 110 procent. In de gemeente Capelle aan den IJssel gold een inkomensgrens van 120 procent, maar deze is (naar aanleiding van de aanscherping van de WWB) per 1 augustus 2012 verlaagd naar 110 procent. Alleen de gemeente Nijmegen wijkt af: hier is de inkomensgrens om voor de bijdrage in aanmerking te komen 120 procent van de geldende bijstandsnorm voor huishoudens met een kind en 130 procent van de norm voor huishoudens met twee of meer kinderen. Het Kinderfonds in de gemeente Nijmegen wordt uitgevoerd door de Stichting Leergeld. Deze stichting beoordeelt de inkomenssituatie en verstrekt de vergoedingen. Dat is maatwerk en zou als zodanig dus niet onder de normering van het Rijk vallen.
2
Dit betreft de maximale bedragen voor sport en cultuur, de BredaPas kent daarnaast nog andere voorzieningen die hier niet zijn meegenomen. 3 De Zoetermeerpas werkt met diverse voordeelcheques. Voor deze rapportage hebben we de maximale waarden van verschillende cheques bij elkaar opgeteld. De bedragen variëren per huishouden. Een alleenstaande kan € 246 euro ontvangen, een echtpaar met vier kinderen € 730.
Benchmark minima-effectrapportages 2012
15
Er zijn meer gemeenten die naast (of in plaats van) de eigen participatieregeling samenwerking hebben gezocht met particuliere fondsen, die zich ook bezighouden met participatie van kinderen. De bekendste fondsen zijn Stichting Leergeld en het Jeugdsportfonds/ jeugdcultuurfonds. Het voordeel van deze samenwerking is dat de gemeente de uitvoeringskosten van de regeling niet zelf hoeft te dragen. Bovendien kunnen dergelijke fondsen, indien zij individueel maatwerk leveren, een bredere doelgroep bedienen dan de gemeente, die gebonden is aan de kaders die de landelijke politiek heeft gesteld.
Al met al werken de meeste deelnemende gemeenten samen met een of meer particuliere fondsen. In Almere kunnen dit soort particuliere fondsen subsidie ontvangen vanuit het Stadsfonds van de gemeente. Dit Stadsfonds heeft het doel om kinde ren te laten participeren en zodoende is het alleen mogelijk om subsidie te krijgen als dit ook de doelstelling van de betreffende organisatie is.
2.5 Regeling duurzame gebruiksgoederen Een enkele gemeente verleent bijzondere bijstand voor de vervanging van duurzame gebruiksgoederen.
In de gemeente Hilversum kan een budget worden verstrekt aan personen die drie jaar of langer zijn aangewezen op een inkomen tot maximaal 110 procent van het netto minimuminkomen. Het startbudget voor de bijzondere bijstand
voor
duurzame
gebruiksgoederen is 700 euro voor gezinnen met kinderen en er is een vervolgbudget van 350 euro per jaar. Alleenstaanden en gezinnen zonder kinderen kunnen een startbudget van 500 euro aanvragen en een vervolgbudget van 200 euro per jaar. Omdat het grootste deel van het bestand tot de doelgroep behoort, zijn de toepasselijke bedragen van het vervolgbudget in de begrotingen meegenomen.
In de gemeente Oss kan per huishouden een bedrag van maximaal 480 euro worden aangevraagd voor de aanschaf van een computer. Het Nibud rekent hierbij met een gebruiksduur van vijf jaar. Daarnaast is een vergoeding voor de aanschaf van witgoed mogelijk voor inwoners die minimaal drie jaar op een laag inkomen zijn aangewezen. Het gaat om 480 euro voor de aanschaf van een wasmachine, 280 euro voor een kooktoestel, 330 euro voor een koelkast en 210 euro voor een televisie. Deze vergoeding is ondergebracht bij de individuele bijzondere bijstand en is niet meegenomen in de begrotingen.
Benchmark minima-effectrapportages 2012
16
In de gemeenten Breda en Capelle aan den IJssel geldt de regeling voor duurzame gebruiksgoederen specifiek voor inwoners van 65 jaar of ouder. Dit soort regelingen kunnen als een equivalent van de langdurigheidstoeslag worden beschouwd. Dit is vooral merkbaar in de gemeente Breda: de hoogte van de bijdrage voor duurzame gebruiksgoederen is gelijk aan die van de langdurigheidstoeslag, te weten 250 euro per jaar, per huishouden van 65 jaar of ouder. Bovendien hoeven huishoudens niet de noodzaak van de aanschaf aan te tonen; de bijstand wordt categoriaal verstrekt. In Capelle aan den IJssel bedraagt de vergoeding maximaal 350 euro per huishouden per jaar. Pas na vijf jaar kan voor hetzelfde gebruiksgoed weer bijzondere bijstand worden aangevraagd.
In gemeenten zonder categoriale regeling voor duurzame gebruiksgoederen, kunnen dit soort kosten vergoed worden via de individuele bijzondere bijstand. Vaak gaat het hier om leenbijstand, die in bepaalde omstandigheden kan worden omgezet naar bijstand om niet.
2.6 Categoriale bijzondere bijstand ouderen en chronisch zieken Het is gemeenten toegestaan categoriale bijzondere bijstand te verstrekken aan ouderen en/of chronische zieken en gehandicapten. Vier gemeenten maken van deze mogelijkheid gebruik: 1. De gemeente Nijmegen verstrekt categoriale bijzondere bijstand aan chronisch zieken, gehandicapten en ouderen. De vergoeding bedraagt 200 euro per huishouden per jaar. Om voor de regeling in aanmerking te komen mag het inkomen niet hoger zijn dan 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm en de vermogensgrens van artikel 34 WWB is van toepassing. Er bestaat per huishouden slechts één maal recht op de categoriaal te verstrekken
bijzondere
bijstand
per
jaar.
Meerdere
verstrekkingen
aan
belanghebbenden die tot twee doelgroepen behoren is uitgesloten . Evenmin bestaat recht op meerdere verstrekkingen indien er twee partners zijn die beiden tot de doelgroep behoren. 2. De gemeente Oss kent een voorziening voor ouderen en chronisch zieken en gehandicapten tot en met een inkomen van 110 procent van de toepas selijke bijstandsnorm. Alleenstaanden en alleenstaande ouders hebben recht op een bedrag van 222 euro per jaar. Paren komen in aanmerking voor 158 euro per persoon per jaar.
Benchmark minima-effectrapportages 2012
17
3. In de gemeente Roosendaal kunnen alle inwoners van 65 jaar en ouder met een inkomen dat niet hoger is dan 110 procent van de geldende bijstandsnorm en een vermogen onder de WWB-grens in aanmerking komen voor categoriale bijzondere bijstand. De hoogte van de vergoeding bedraagt 200 euro voor alleenstaanden en 325 euro voor alleenstaande ouders en gezinnen. Daarnaast heeft de gemeente Roosendaal een aparte regeling voor chronisch zieken en gehandicapten. De categoriale bijzondere bijstand voor deze groep is vastgesteld
op
255
euro
per
persoon
per
jaar.
De
inkomens-
en
vermogensgrens zijn gelijk aan die van ouderen. 4. De gemeente Zoetermeer kent een regeling voor 65-plussers die een inkomen hebben van niet meer dan 110 procent van de bijstandsnorm en die voldoen aan de vermogenstoets uit de WWB. Zij kunnen een bedrag van 328 euro per persoon per jaar krijgen. Personen tussen de 18 en 64 met een chronische ziekte of handicap en een inkomen tot 110 procent van de bijstandsnorm kunnen een toeslag van 157 euro per jaar ontvangen. In de overige gemeenten is in voorkomende gevallen individuele bijzondere bijstand mogelijk. Tabel 4. Regelingen voor ouderen/ chronisch zieken en gehandicapten
Gemeente
Nijmegen
Oss
Roosendaal
Doelgroep
Ouderen,
Bedrag
Inkomens-
per jaar
grens
€ 200, - per huishouden
110% +
chronisch zieken en
vermogens-
gehandicapten
grens WWB
Ouderen,
€ 222,- alleenstaanden,
chronisch zieken en
alleenstaande ouders
gehandicapten
€ 158,- pp voor paren
Ouderen
€ 200,- alleenstaanden
110% +
€ 325,- gezinnen
vermogens-
€ 225,- per persoon
grens WWB
€ 328,- per persoon
110% +
Chronisch zieken en
110%
gehandicapten Zoetermeer
Ouderen Chronisch zieken en gehandicapten 18-64 jr
Benchmark minima-effectrapportages 2012
n€ 157,- per persoon
vermogensgrens WWB
18
2.7 Regelingen voor schoolgaande kinderen Schoolgaande kinderen zijn duur. Daarom hebben sommige gemeenten een regeling in het leven geroepen voor ouders met schoolgaande kinderen. Veelal gaat het om een vergoeding voor bijkomende schoolkosten, zoals een schoolreisje. Andere gemeenten vergoeden de aanschaf van een computer, bijvoorbeeld op het moment dat het oudste kind naar het voortgezet onderwijs gaat.
De gemeente Capelle aan den IJssel biedt ouders met kinderen in het basis- en voortgezet onderwijs een regeling voor indirecte studiekosten voor kinderen. Voor kinderen in het basisonderwijs vanaf 9 jaar, of die in het lopende schooljaar deze leeftijd bereiken, bedraagt de vergoeding maximaal 50 euro per kind per schooljaar. Voor kinderen in het voortgezet onderwijs is dit maximaal 125 euro per kind per schooljaar. Deze vergoeding geldt voor kosten die worden gemaakt tot en met het kwartaal waarin het kind 18 jaar wordt.
In de gemeente Hilversum kunnen gezinnen met schoolgaande kinderen vanaf groep 6, met een inkomen dat niet hoger is dan 110 procent van het netto minimuminkomen, in aanmerking komen voor een vergoeding voor de aanschaf of vervanging van een computer. Hiervoor kan eenmaal per vijf jaar een bedrag van 450 euro worden aangevraagd.
In de gemeente Nijmegen kunnen ouders of intermediairs via het Kinderfonds (zie paragraaf 3.4) een aanvraag indienen voor de ouderbijdrage voor school met een maximum van 50 euro voor een kind op het basisonderwijs en 100 euro voor een kind op het voortgezet onderwijs.
De gemeente Oss verstrekt via de regeling “Meedoen is Belangrijk” een vergoeding voor de kosten van schoolgaande kinderen aan huishoudens met een inkomen tot en met 110 procent van de bijstandsnorm. De vergoeding bedraagt 100 euro voor kinderen van 6 tot 12 jaar en 250 euro voor kinderen op het voortgezet onderwijs.
De gemeente Zoetermeer biedt ondersteuning aan kinderen in huishoudens met een inkomen tot 110 procent van de bijstandsnorm. De financiële ondersteuning bestaat uit:
-
een bedrag van 50 euro per jaar per kind dat basisonderwijs volgt;
-
een bedrag van 150 euro per jaar per kind dat voortgezet onderwijs volgt.
De gemeente Breda stelt ieder jaar 150.000 euro extra beschikbaar voor diverse incidentele projecten voor kinderen. Dit geld maakt onderdeel uit van de BredaPas.
Benchmark minima-effectrapportages 2012
19
2.8 Overige regelingen Niet alle minimaregelingen van gemeenten vallen in te delen in een bepaald e categorie. Sommige regelingen zijn uniek en specifiek voor de betreffende gemeenten. Zo kent de gemeente Almere een woonlastenfonds, dat de kwaliteitskorting van de huurtoeslag compenseert. Het fonds is in het leven geroepen met het oog op de relati ef hoge huren in deze gemeente en is bedoeld voor inwoners die drie jaar of langer moeten rondkomen van een inkomen op bijstandsniveau en die recht hebben op huurtoeslag met kwaliteitskorting. De kwaliteitskorting wordt voor 60 procent gecompenseerd, met een maximum van 288 euro per jaar.
Daarnaast verstrekken de meeste gemeenten een toeslag aan voormalig alleenstaande ouders. Een alleenstaande ouder waarvan het jongste kind 18 jaar wordt, ontvangt niet langer de norm voor een eenoudergezin, maar voor een alleenstaande. In veel gemeenten wordt in dit geval een toeslag verstrekt om deze inkomensterugval te ondervangen. De exacte voorwaarden, zoals de duur en/ of de hoogte van de toeslag, zijn per gemeente verschillend. Deze regeling is verder niet in dit rapport meegenomen, omdat deze niet op de onderzochte huishoudtypen van toepassing is.
2.9 Kinderopvang en peuterspeelzaal Op grond van de Wet Kinderopvang kunnen ouders van kinderen tot twaalf jaar e en tegemoetkoming toegekend krijgen voor de kosten van kinderopvang. Vervolgens resteert een eigen bijdrage voor deze kosten. De ontbrekende bijdrage kinderopvang kan door de gemeente worden vergoed. In alle deelnemende gemeenten wordt de eigen bijdrage vergoed voor huishoudens op bijstandsniveau die een re-integratietraject volgen. Huishoudens met een inkomen boven bijstandsniveau betalen de eigen bijdrage zelf, de WKO wordt als een adequate voorliggende voorziening gezien.
(Alleenstaande) ouders zonder werk of echtparen waarvan een van beide partners werkt, maken geen gebruik van de kinderopvang, maar van de peuterspeelzaal. In de minima-effectrapportages
zijn
de
kosten
voor
de
peuterspeelzaal
voor
deze
huishoudtypen meegenomen in de begrotingen. De kosten verschillen per gemeente en zijn bij sommige gemeenten inkomensafhankelijk. In onderstaande tabel zijn de tarieven opgenomen, zoals deze gelden voor de onderzochte inkomensniveaus.
Benchmark minima-effectrapportages 2012
20
Tabel 5. Kosten peuterspeelzaal per gemeente
Gemeente
Tarief peuterspeelzaal per maand twee dagdelen per week
Almere
€ 26,50
Best
€ 43,00 (€ 39,42)*
Breda
€ 17,23 (Gratis voor houders BredaPas)
Capelle ad IJssel
€ 4,80 tot € 20,-
Hilversum
€ 85,00 (€ 77,90)*
Nijmegen
€ 19,19 tot € 38,39 (€ 16,00 tot € 32,00)*
Oss
€ 47,66 (Vergoeding via “Meedoen is belangrijk” mogelijk)
Roosendaal
€ 24,00
Zoetermeer
€ 16,00 tot € 30,00
*Tussen haakjes het maandbedrag als jaarlijks maar 10 of 11 maanden worden gefactureerd
2.10 Individuele bijzondere bijstand Alle gemeenten verstrekken voor bijzondere en noodzakelijke kosten individuele bijzondere bijstand. De individuele bijzondere bijstand is in de minima-effectrapportages niet meegenomen omdat deze sterk afhankelijk is van de persoonlijke situatie en zich daardoor moeilijk in algemene termen laat vergelijken. Voor deze benchmark kan wel een vergelijking worden gemaakt van de wijze waarop gemeenten het recht op individuele bijzondere bijstand berekenen:
Almere: Van het inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm wordt van de eerste 100 euro per maand 5 procent als draagkracht beschouwd. Van het inkomen daarboven geldt 35 procent als draagkracht.
In de gemeente Best geldt een draagkrachtloos inkomen tot en met 110 procent van de netto bijstandsnorm. Boven dit inkomen geldt een draagkracht van 35 procent van het meerdere inkomen.
In de gemeente Breda is de vergoeding vanuit de bijzondere bijstand afhankelijk van
de
reserveringscapaciteit:
een
huishouden
met
een
inkomen
op
bijstandsniveau wordt geacht vijf procent van de toepasselijke norm te kunnen reserveren.
Capelle aan den IJssel: Van het inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm wordt van de eerste 1.000 euro per jaar 20 procent aangerekend als draagkracht.
Voor
het
meerdere
Benchmark minima-effectrapportages 2012
boven
deze
1.000
euro
geldt
een
21
draagkrachtruimte van 50 procent. Er wordt geen maximum inkomensgrens gehanteerd.
In de gemeente Hilversum wordt de draagkracht op nul gesteld bij een inkomen dat niet hoger is dan 110 procent van de bijstandsnorm, inclusief de maximale toeslag. Bij de bepaling van de draagkracht wordt rekening gehouden met het vermogen. Bij een vermogen hoger dan het vrij te laten bescheiden vermogen volgens artikel 34 WWB, wordt met dit vermogen volledig rekening gehouden.
In Nijmegen kan het inkomen dat als draagkrachtloos wordt beschouwd variëren: Voor personen die uitgestroomd zijn uit de bijstand geldt voor een periode van maximaal drie jaar te rekenen vanaf datum uitstroom een draagkrachtloos inkomen van 120 procent van de toepasselijke bijstandsnorm onder de voorwaarde dat men vóór de datum van uitstroom drie jaar of langer aangewezen is geweest op een inkomen op minimumniveau. Voor alleenstaande ouders en gezinnen met één ten laste komend kind wordt het draagkrachtloos inkomen gesteld op 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm, met dien verstande dat als men in de hierboven beschreven periode van drie jaar zit, geldt, gedurende deze periode een draagkrachtloos inkomen van 120 procent van de toepasselijke bijstandsnorm. Voor alleenstaande ouders en gezinnen met twee of meer ten laste komende kinderen wordt het draagkrachtloos inkomen gesteld op 120 procent van de toepasselijke bijstandsnorm Boven de gehanteerde percentages wordt 30 procent van het inkomen als draagkracht beschouwd. Bij personen van 65 jaar of ouder met een inkomen naast de AOW wordt het draagkrachtloos inkomen gesteld op 120 procent van de toepasselijke bijstandsnorm. Van het inkomen boven 120 procent van de toepasselijke bijstandsnorm, wordt 50 procent van het meerdere als draagkracht beschouwd.
In de gemeente Oss kunnen huishoudens met een inkomen tot en met 120 procent van de netto bijstandsnormvolledig
voor bijzondere bijstand in
aanmerking komen. Boven dit inkomen geldt een draagkracht van 50 procent van het meerdere inkomen.
In de gemeenten Roosendaal en Zoetermeer wordt van het inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm 35 procent als draagkracht beschouwd.
Benchmark minima-effectrapportages 2012
22
2.11 Totaaloverzicht In de onderstaande figuren wordt een overzicht gegeven van de bedragen per jaar die verschillende huishoudtypen met een inkomen op bijstandsniveau in de deelnemende gemeenten kunnen ontvangen, als zij gebruik maken van alle inkomensondersteunende regelingen. Het gaat hierbij nadrukkelijk alleen om categoriale regelingen, waarbij het inkomen bepalend is en niet zozeer de bijzondere omstandigheden. Dit is belangrijk om bij het ‘lezen’ van de figuren in gedachten te houden, aangezien bepaalde verstrekking in de ene gemeente categoriaal en in andere gemeenten individueel vergoed worden.
Een voorbeeld is de regeling voor duurzame gebruiksgoederen. In Hilversum is dit een categoriale regeling en dus meegenomen in de figuren. In andere gemeenten kunnen duurzame gebruiksgoederen via de individuele bijzondere bijstand worden vergoed. De bedragen in de figuren zijn dan lager, terwijl inwoners met een laag inkomen feitelijk wel voor een vergoeding in aanmerking komen. In Oss is alleen de vergoeding voor een computer
in
de figuren meegenomen,
de
vergoeding
van
overige
duurzame
gebruiksgoederen worden als individuele verstrekking gezien.
De collectieve zorgverzekering is in dit overzicht niet meegenomen, omdat dit moeilijk is uit te drukken in een vast bedrag per jaar. Dit neemt niet weg dat een dergelijke regeling een (zeer) gunstige invloed kan hebben op het huishoudbudget van inwoners met een laag inkomen. Het aantal kleuren per staaf geeft aan hoeveel regelingen het betreffende huishoudtype aan moet vragen om dit bedrag daadwerkelijk te ontvangen. Figuur 1: Alleenstaande jonger dan 65 jaar, inkomen op bijstandsniveau
Benchmark minima-effectrapportages 2012
23
Figuur 2: Alleenstaande van 65 jaar of ouder, inkomen op bijstandsniveau
Figuur 3: Alleenstaande ouder met jonge kinderen (3 en 5 jaar), inkomen op bijstandsniveau
Benchmark minima-effectrapportages 2012
24
Figuur 4: Echtpaar zonder kinderen, inkomen op bijstandsniveau
Figuur 5: Echtpaar met oudere kinderen (14 en 16 jaar), inkomen op bijstandsniveau
In de gemeente Hilversum kunnen de hoogste bijdragen per jaar worden aangevraagd, vooral vanwege de regeling voor duurzame gebruiksgoederen. Deze regeling is bedoeld voor huishoudens die drie jaar of langer zijn aangewezen op een inkomen tot maximaal 110 procent van het netto minimuminkomen. In de praktijk zal het weinig voorkomen dat de maximale bijdrage jaarlijks wordt verstrekt, maar theoretisch gezien kan een huishouden de bedragen aanvragen zoals deze in de tabellen zijn gepresenteerd.
Benchmark minima-effectrapportages 2012
25
Ook de jaarlijkse verstrekkingen in de gemeente Zoetermeer liggen boven het gemiddelde. Hier speelt de Zoetermeerpas een belangrijke rol. Met deze (gratis) pas is korting mogelijk op een groot aantal sociale en maatschappelijke activiteiten, zoals het lidmaatschap van een vereniging en het abonnement op een krant. Ook is gratis lidmaatschap van de bibliotheek mogelijk en zijn er gratis toegangskaartjes voor dagjes uit. Bovendien kunnen mensen goedkoop een computer of een fiets aanschaffen (tweedehands). De hoogte van het financieel voordeel is dus afhankelijk van de mate waarin men van de pas gebruik maakt. Dit geldt overigens ook voor andere stadspassen, zoals de BredaPas en de Rotterdampas. Huishoudens van 65 jaar en ouder zijn in Zoetermeer het beste af. Naast de Zoetermeerpas kent de gemeente een ouderentoeslag van 328 euro per persoon per jaar. Ook in de gemeente Oss kunnen ouderen voor een bovengemiddeld bedrag in aanmerking komen.
Gezinnen met kinderen zijn ook goed af in de gemeenten Best en Nijmegen; in deze gemeenten zijn hoge vergoedingen voor de sociale participatie van kinderen mogelijk. In zijn algemeenheid geldt dat gezinnen met (oudere) kinderen goed af zijn in de gemeenten die een specifieke regeling voor schoolkosten hebben. Voor alleenstaanden en echtparen zonder kinderen is soms alleen langdurigheids toeslag mogelijk en dan alleen als aan de referte-eis wordt voldaan. Dit maakt de financiële positie van alleenstaanden in de bijstand relatief kwetsbaar. Alleenstaanden in de gemeente Almere kunnen (evenals de overige huishoudens) naast de langdurigheidstoeslag in aanmerking komen voor een vergoeding vanuit het woonlastenfonds. Dit fonds compenseert de kwaliteitskorting van de huurtoeslag en is vooral in het leven geroepen vanwege de relatief hoge huren in de gemeente. Een echte toevoeging aan het huishoudbudget is het daarmee niet.
In de gemeente Roosendaal is de participatieregeling specifiek bedoeld voor schoolgaande kinderen. Echter, volwassenen kunnen dezelfde vergoeding aanvragen via de individuele bijzondere bijstand; iedereen die aan de inkomenseisen voldoet komt voor de regeling in aanmerking. Individuele bijzonder bijstand wordt in dit onderzoek niet meegenomen omdat deze sterk afhankelijk is van de persoonlijke situatie. De regeling in de gemeente Roosendaal staat open voor iedereen. Feitelijk kunnen de gemeentelijke bijdragen zoals gepresenteerd in bovenstaande figuren, in het geval van Roosendaal dus met 100 euro per volwassene worden verhoogd.
Benchmark minima-effectrapportages 2012
26
3. Koopkracht Dit hoofdstuk vergelijkt de koopkrachtberekeningen van de deelnemende gemeenten. Welke huishoudens zijn relatief goed af, wie profiteren er vooral van het minimabeleid en welke huishoudens doen het minder goed? Welke verschil len zijn er tussen de gemeenten en hoe zijn deze verschillen te verklaren? Ook wordt dieper ingegaan op de armoedeval: in welke gemeente zijn een of meerdere armoedevallen zichtbaar en bij welk minimabeleid kan een armoedeval voorkomen worden?
3.1 Het vergelijken van cijfers In dit hoofdstuk wordt de bestedingsruimte van diverse huishoudtypen in de deelnemende gemeenten naast elkaar gezet. Het gaat hier om ‘het bedrag onder de streep’: kunnen huishoudens alle uitgaven van zowel het basispakket als het res tpakket bekostigen? Zo ja, houden zij nog iets over? En hoeveel?
Harde bedragen lijken op het eerste gezicht gemakkelijk vergelijkbaar. Honderd euro is meer dan vijftig euro, of het nu gaat om de gemeente Oss of de gemeente Roosendaal. Toch kunnen ook harde cijfers een vertekend beeld geven. Zo verschilt het bedrag aan huur (zie onderstaande tabel). Tabel 6. Bedrag aan huur
Gemeente
Alleenstaanden/
Eenouder-
Echtpaar met
echtparen
gezinnen
kinderen
Almere
€ 436
€ 491
€ 491
Best
€ 353
€ 395
€ 395
Breda
€ 360
€ 403
€ 403
Capelle ad IJssel
€ 353
€ 395
€ 395
Hilversum
€ 360
€ 410
€ 410
Nijmegen
€ 424
€ 438
€ 438
Oss
€ 356
€ 374
€ 398
Roosendaal
€ 369
€ 408
€ 408
Zoetermeer
€ 400
€ 450
€ 450
Benchmark minima-effectrapportages 2012
27
Iedere gemeente heeft de huur doorgegeven die gemiddeld door de doelgroep wordt betaald. Dit is belangrijk, want de huren in bijvoorbeeld Almere liggen een stuk hoger dan in Best. Zo bezien geven verschillende bedragen voor de huur een getrouw beeld van de werkelijkheid. Bovendien wordt het verschil in huur tot op zekere hoogte gecorrigeerd door de huurtoeslag. Dit neemt niet weg dat de huur voor de meeste huishoudens de grootste uitgave op de begroting vormt, terwijl de invloed van de gemeente op dit vlak gering is. Het is goed om dit bij het vergelijken van bestedingsruimte steeds in het achterhoofd te houden.
Ook de gehanteerde uitgangspunten kunnen per gemeente verschillen. Deze zijn in overleg tussen het Nibud en de gemeente vastgesteld, maar kunnen vergelij ken bemoeilijken. Het huishoudtype waar dit het meeste speelt, is het huishouden met een zorgvraag. Niet alleen kan de inhoud van de zorgvraag per gemeente verschillen, ook het soort huishoudtype dat aan de zorgvraag gekoppeld is varieert. Om deze redenen wordt in de rapportage geen vergelijking gemaakt van huishoudens met een zorgvraag. Het is vrijwel onmogelijk een zorgbehoevende alleenstaande 65-plusser te vergelijken met een gezin waarvan de moeder gebruik maakt van een rolstoel en die om die reden een vervoersvoorziening heeft aangevraagd.
Zo zijn er meer verschillen. Een ander voorbeeld betreft de vergoeding voor de aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen . Een dergelijke vergoeding wordt in de regel alleen toegekend aan huishoudens die a l langere tijd (veelal drie of vijf jaar) van een minimuminkomen moeten rondkomen. Wanneer een gemeente de inschatting maakt dat dit geldt voor het grootste gedeelte van het bestand, is de regeling meegenomen in de begroting. Is er juist veel verloop in het uitkeringsbestand, dan zullen veel minima (nog) niet voor de regeling in aanmerking komen en is deze niet in de maandbegroting opgenomen.
Ook de gehanteerde systematiek bij de berekening van het netto inkomen kan verschillen. Huishoudens van 65 jaar en ouder ontvangen een AOW-uitkering. Op 110 procent is dit inkomen vermenigvuldigd met 1,1. Bij andere gemeenten is er voor gekozen niet het AOW-bedrag, maar
de bijstandsnorm
voor
65-plussers
als
uitgangspunt te nemen. Hierdoor komt het netto inkomen op 110 en 120 procent iets lager uit. Om dit verschil te ondervangen is er voor gekozen dit voor alle deelnemende gemeente gelijk te trekken: het basisinkomen voor huishoudens op 110 en 120 procent staat
nu
voor
alle
deelnemers
gelijk
aan
de
toepasselijke
bijstandsnorm,
vermenigvuldigd met 1,1 en 1,2.
Benchmark minima-effectrapportages 2012
28
Ten slotte heeft iedere gemeente een eigen keuze gemaakt wat betreft de huishoudtypen die zijn doorgerekend. Over het algemeen kunnen de standaard huishoudens goed met elkaar vergeleken worden. Huishoudtypen die hi ervan afwijken (bijvoorbeeld wat betreft de leeftijd van de kinderen), zijn moeilijker of niet te vergelijken.
De onderzochte inkomensniveaus zijn voor de meeste gemeenten gelijk: 100, 110 en 120 procent. De gemeente Breda heeft gekozen voor een inkomensniveau van 125 procent. Dit hebben wij voor deze rapportage omgerekend naar 120 procent. De gemeente Nijmegen heeft ook naar een inkomensniveau van 130 procent gekeken, vooral met het oog op het Kinderfonds dat in bepaalde gevallen uitkeert tot een inkomen van 130 procent. Dit geeft vooral zicht op de verschillen tussen huishoudens binnen de gemeente Nijmegen. In deze benchmark is dit inkomensniveau niet meegenomen, omdat geen van de andere gemeenten dit heeft laten doorrekenen.
De Mer Oss is uitgevoerd in de tweede helft van 2012. De bijstandsbedragen lagen toen iets hoger en ook de kinderbijslag is per 1 juli 2012 iets gewijzigd. Deze bedragen zijn voor deze rapportage aangepast aan de bedragen van januari 2012.
3.2 Vergelijking huishoudtypen In tabel 7 wordt een overzicht gegeven van de saldi van de verschillende huishou dtypen per gemeente, bij een inkomensniveau van 100 procent zonder langdurigheidstoeslag. Acht gemeenten hebben de bestedingsruimte van een alleenstaande jonger dan 65 jaar laten doorrekenen en zeven gemeenten kozen voor het eenoudergezin met kinderen van 3 en 5 jaar. Echtparen met kinderen van 3 en 5 jaar en eenoudergezinnen met kinderen van 14 en 16 jaar komen beide bij vijf gemeenten voor. Alle andere typen van huishoudens komen bij minder dan de helft van het aantal gemeenten voor. Veel huishoudens maar één keer. Een tekort op de begroting is in rood weergegeven. Niet alle bedragen zullen afzonderlijk besproken worden. Wel zullen in het onderstaande de meest opmerkelijke resultaten en algemene tendensen aan de orde komen.
Benchmark minima-effectrapportages 2012
29
Tabel 7. Overzicht saldi na basis- en restpakket, 100 procent Wwb, zonder langdurigheidstoeslag
100% zonder LDT Alleenstaande, 65 Alleenstaande, 65+
Almere
Best
-37
-16
110
131
Breda
Capelle a/d IJssel
Gem Hilversum
Nijmegen
Oss
Roosendaal
Zoetermeer
-32
-16
-56
-2
-35
-5
139
Eenouder, k 14 Eenouder, k 3 en 5
29
Eenouder, k 3 en 6 Eenouder, k 14 en 16
-146
102
83
105 17
17
24
65
83
81
-82
-75
-66
-145
558
558 289
96
Eenouder, k 18 en 22 Eenouder, k 3, 10 en 14
-82
-82
Echtpaar, zonder kinderen
-23
-23
Echtpaar 65+
152
152
Echtpaar, k 14
-180
-180
-209
-209
Echtpaar, k 3 en 5
-111
-180
-142
-156
-93
Echtpaar, k 5 en 11
-151
-151
Echtpaar, k 10 en 14
-199
-199 -244
-264
Echtpaar, k 16 en 19 jaar
-260
-272
148
148
Echtpaar, k 18 en 22
770
770
Echtpaar k 14, 16 en 19
-51 568
-136 -96
-96
Echtpaar, k 14 en 16
193 988
988
Echtpaar, k 3 en 6
60 -102
Eenouder, k 16 en 19
Echtpaar, k 14, 18 en 22
33
81
Eenouder, k 14 en 18
Echtpaar, k 15
-25 121
-51 568
Wat als eerste opvalt, is dat wanneer een huishoudentype een tekort op de begroting heeft, dit huishouden altijd in alle gemeenten een tekort heeft. Wel kan de omvang van het tekort flink verschillen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de alleenstaande onder de 65 jaar, voor het eenoudergezin met kinderen van 14 en 16 jaar en voor echtparen zonder verdienende kinderen.
Huishoudens van 65 jaar en ouder, zowel alleenstaanden als echtparen, zijn relatief goed af. Zij hebben ze na invulling van het restpakket altijd een positief saldo. Dit komt in de eerste plaats doordat de AOW iets hoger is dan de Wwb. Bovendien hebben ouderen lagere voedingskosten en ook wordt de huurtoeslag voor huishoudens van 65 jaar en ouder iets gunstiger berekend.
Een ander opvallend punt is het verschil tussen eenoudergezinnen en echtparen. Echtparen hebben vaker met tekorten op de begroting te maken dan eenoudergezinnen en de tekorten zijn ook groter. Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de verschillende bijstandsnormen van de Wwb: een eenoudergezin ontvangt 90 procent van de norm (70 procent plus de maximale toeslag van 20 procent), terwijl een echtpaar 100 procent ontvangt. Van dit verschil van 10 procent moet een echtpaar alle kosten van een extra volwassene dragen, zoals de kosten van de zorgverzekering, kleding en voeding. De hogere bijstandsnorm voor een echtpaar blijkt veelal niet voldoende om deze extra kosten op te vangen.
Huishoudens met (niet verdienende) oudere kinderen zijn slechter af dan huishoudens met jongere kinderen. Dit geldt zowel voor eenoudergezinnen als voor echtparen. De kosten voor oudere kinderen zijn over het algemeen hoger dan voor jonge kinderen, zoals de kosten voor voeding, kleding, schoolkosten en zakgeld. De hogere kinderbijslag en het kindgebonden budget kunnen dit verschil niet compenseren .
3.3 Vergelijking gemeenten Uit de bovenstaande paragraaf kwam naar voren dat, wanneer het gaat om het vergelijken van huishoudtypen, er trends zijn waar te nemen die voor alle gemeenten opgaan: huishoudens van 65 jaar en ouder doen het relatief goed, eenoudergezinnen zijn beter af dan echtparen en oudere kinderen drukken zwaarder op de begroting dan jonge kinderen. Toch doen zich tussen gemeenten ook de nodige verschillen voor. Deze zullen voor de meest voorkomende huishoudtypen worden besproken.
Alleenstaande onder de 65 jaar De alleenstaande onder de 65 jaar met een WWB-uitkering komt na invulling van het restpakket in alle gemeenten te kort. Dit tekort varieert van 2 euro in de gemeente Oss tot 56 euro in de gemeente Nijmegen. De belangrijkste oorzaak van dit verschil is de huur, die in Nijmegen 68 euro hoger ligt. De huurtoeslag corrigeert dit overigens weer met 47 euro. Daarnaast werken gemeentelijke regelingen in het voordeel van de alleenstaande in de gemeente Oss: de premie voor de ziektekostenverzekering is hier lager vanwege een bijdrage in de premie van 16,50 euro, er is een vergoeding voor de aanschaf van een computer en via de regeling “Meedoen is Belangrijk” is een tegemoetkoming voor sociale participatie mogelijk.
Alleenstaande van 65 jaar en ouder Voor
oudere
alleenstaanden
is
de
spreiding
kleiner.
In
Nijmegen
houdt
de
alleenstaande van 65 jaar en ouder maandelijks 105 euro over als alle uitgaven uit het basis- en het restpakket zijn gedaan, in Breda is dat 139 euro. Ook hier lijkt de huur een belangrijke rol te spelen. De vergoeding voor duurzame gebruiksgoederen voor 65 plussers en de BredaPas werken ook in het voordeel van Breda. Almere heeft net als Nijmegen een wat hogere huur, maar de afkoop van het eigen risico van de zorgverzekering maakt weer wat goed. Best is meer vergelijkbaar met Breda, maar mist de specifieke bijdrage voor 65-plussers.
Eenoudergezin met twee jonge kinderen (3 en 5 jaar) Het eenoudergezin met twee jonge kinderen heeft in iedere deelnemende gemeente voldoende inkomsten om naast de uitgaven uit het basispakket, de uitgaven uit het restpakket te kunnen bekostigen. Dit gezin houdt in de gemeente Hilversum 24 per maand over, terwijl in Breda ruim 100 euro overblijft nadat alle uitgaven uit het basis - en restpakket zijn voldaan. In Capelle aan den IJssel en Zoetermeer resteert 83 euro. Deze verschillen worden vooral veroorzaakt door de kosten voor de peuterspeelzaal. In Breda is de peuterspeelzaal gratis voor houders van de BredaPas, in Capelle aan de IJssel zijn deze kosten voor een huishouden op bijstandsniveau minimaal en ook in Zoetermeer liggen de kosten voor de peuterspeelzaal onder het gemiddeld e. De gemeente Hilversum kent geen inkomensafhankelijke bijdrage, hier geldt voor ieder huishouden de reguliere ouderbijdrage van 85 euro per maand. Als de kosten voor de peuterspeelzaal niet in de begroting waren meegerekend, dan zouden de saldi van de deelnemende gemeenten veel dichter bij elkaar liggen.
Benchmark minima-effectrapportages 2012
32
Eenoudergezin met twee oudere kinderen (14 en 16 jaar) Eenoudergezinnen met oudere kinderen hebben onvoldoende bestedingsruimte om alle uitgaven uit het restpakket te kunnen bekostigen. In Oss komt dit eenoudergezin met een bijstandsuitkering 66 euro te kort, terwijl in Almere en Roosendaal er een tekort is van respectievelijk 146 en 145 euro. Evenals bij de alleenstaande spelen zowel de relatief lage huur als de gemeentelijke regelingen in de gemeente Oss hier een rol. Naast de eerder genoemde regelingen, ontvangt dit huishouden ook een vergoeding voor de schoolkosten van de kinderen op het voortgezet onderwijs. De gemeenten Best en Hilversum doen het met een tekort van respectievelijk 82 euro en 75 euro beter dan Almere en Roosendaal. In Best is de relatief hoge vergoeding voor sociale participatie van kinderen van 4 tot 18 jaar de belangrijkste oorzaak, in Hilversum speelt ook de regeling voor duurzame gebruiksgoederen een rol.
Echtpaar met twee jonge kinderen (3 en 5 jaar) Ook het echtpaar met twee jonge kinderen kan de uitgaven uit het restpakket niet bekostigen. Een belangrijke oorzaak van dit tekort is al eerder genoemd: een echtpaar moet de kosten van twee volwassenen dragen, terwijl de bijstandsnorm voor een echtpaar maar 10 procent hoger ligt dan de norm voor een eenoudergezin. Dit is veelal niet voldoende om de uitgaven van een extra volwassene te bekostigen. Voor alle onderzochte gemeenten zijn het de kosten voor sociale participatie die het tekort veroorzaken. De kosten uit het basispakket kunnen wel uit de bijstandsnorm voldaan worden. Net zoals bij het eenoudergezin met jonge kinderen is het tekort in de gemeente Hilversum het grootst (180 euro) en in Zoetermeer het kleinst (93 euro). Dit hangt voor een groot deel samen met de kosten voor de peuterspeelzaal. Ook in Best (hier is het oudste kind zes jaar) ligt het tekort onder de 100 euro . Zowel Best als Zoetermeer kennen een gunstige participatieregeling, wat eveneens bijdraagt aan de lagere tekorten.
Echtpaar met twee oudere kinderen (14 en 16 jaar) Het echtpaar met twee oudere kinderen heeft van alle onderzochte huishoudtypen de minste bestedingsruimte. De combinatie van twee volwassenen binnen het huishouden en de relatief dure oudere kinderen maakt de inkomenspositie van dit specifieke huishoudtype zeer precair. Dit huishoudtype is in drie gemeenten onderzocht, te weten in Capelle aan den IJssel, Best en Hilversum. In de twee laatstgenoemde gemeenten was er al een (klein) tekort na bekostiging van het basispakket, in Capelle ontstaat het tekort pas na invulling van
Benchmark minima-effectrapportages 2012
33
het restpakket. Deze laatste gemeente heeft het eigen risico van de zorgverzekering volledig afgekocht. Ook de vergoeding van indirecte schoolkosten heeft een gunstig effect op de begroting. Beide posten vallen onder het basispakket. In Best is premie voor zorgverzekering het laagst en de vergoeding voor sociale participatie het hoogst. Ook in Hilversum werkt de gemeentelijke inkomensondersteuning in het voordeel van dit huishouden, met een activiteitenregeling waar vier personen van kunnen profiteren plus de computerregeling voor gezinnen met schoolgaande kinderen vanaf groep 6. Dit is echter niet voldoende om de ongunstige uitgangssituatie van dit gezin te compenseren.
Huishoudens met meerderjarige kinderen Voor een aantal gemeenten is gekeken naar de financiële situatie van huishoudens met meerderjarige
verdienende
kinderen.
Dit
is
gebeurd
naar
aanleiding
van
de
huishoudinkomenstoets die per 1 januari 2012 ingevoerd zou worden. Omdat deze inkomenstoets uiteindelijk niet is ingevoerd, wordt in deze rapportage het inkomen van het verdienende kind niet verrekend met de uitkering van de ouder(s). Wel gaan we er vanuit dat de inkomsten van het meerderjarige kind daadwerkelijk bijdra gen aan de uitgaven van het huishouden en niet volledig vrij te besteden zijn. In die situatie kunnen huishoudens met verdienende kinderen in de meeste gevallen goed rondkomen. Dit lukt niet als er naast een verdienend kind ook meerdere niet verdienende kinderen deel uit maken van het huishouden, zoals bijvoorbeeld is onderzocht voor Zoetermeer. Een vergelijking tussen gemeenten is hier verder niet mogelijk, omdat iedere gemeenten gekozen heeft voor kinderen van verschillende leeftijden, met verschillende inkomsten.
3.4 Vergelijking inkomensniveaus Voor elk huishoudtype zijn verschillende inkomensniveaus doorgerekend. Naast het minimum inkomen zijn inkomens op 110 en 120 procent van het netto minimuminkomen gespecificeerd. Soms leidt een hoger inkomen tot een beperktere bestedingsmogelijkheid. Dit komt doordat landelijke en gemeentelijke inkomensondersteunende maatregelen, zoals huurtoeslag en kwijtschelding van gemeentelijke heffingen, er niet op voorhand toe leiden dat een huishouden meer te besteden heeft bij een hoger inkomen. In dat geval is sprake van een armoedeval.
Benchmark minima-effectrapportages 2012
34
Bij alle gemeenten doen zich een of meer armoedevallen voor. In het onderstaande wordt hiervan een overzicht gegeven. Ook wordt bekeken welke factoren bijdragen aan een armoedeval, dan wel een armoedeval kunnen voorkomen. Ook in dit onderdeel worden de huishoudens met een zorgvraag buiten beschouwing gelaten.
3.4.1
Vóór invulling van het restpakket
Na invulling van het basispakket (en vóór invulling van het restpakket) doen zich een paar armoedevallen voor.
In Capelle aan den IJssel hebben alle onderzochte huishoudtypen te maken met een armoedeval als zij van een inkomensniveau van 110 naar 120 procent gaan. Belangrijke reden voor de armoedeval is het wegvallen van de collectiviteitskort ing op de zorgverzekering en de vergoeding van het eigen risico. Deze regeling loopt tot 110 procent van de geldende bijstandsnorm. Ook vervalt bij dit inkomensniveau het recht op volledige kwijtschelding van gemeentelijke heffingen. Huishoudens met oudere kinderen komen daarnaast niet meer in aanmerking voor de vergoeding voor indirecte schoolkosten.
In de gemeente Oss heeft het eenoudergezin met jonge kinderen op 110 procent van het minimum minder te besteden dan op 100 procent het geval is. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de kosten van kinderopvang waar het huishouden mee geconfronteerd wordt.
In Zoetermeer hebben echtparen met (jonge of oudere) kinderen te maken met een armoedeval op 120 procent van de bijstandsnorm. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn een lagere huurtoeslag en het volledig wegvallen van gemeentelijke ondersteuning in de vorm van een collectieve ziektekostenverzekering. Op 110 procent is er in deze gemeente een armoedeval bij het eenoudergezin met kinderen van 16 en 19 jaar. Het wegvallen van de huurtoeslag en kwijtschelding veroorzaken deze armoedeval.
3.4.2
Na invulling van het restpakket
Na invulling van het restpakket worden meer armoedevallen zichtbaar. In alle gemeenten zien we dat diverse huishoudens bij een inkomen op bijstandsniveau meer overhouden dan bij inkomen op 110 procent van deze norm. De belangrijkste oorzaak van deze armoedeval zijn de kosten voor woon-werkverkeer. Bij een inkomen gelijk aan het bijstandsniveau gaan we er vanuit dat niemand binnen het huishouden werkt en dat
Benchmark minima-effectrapportages 2012
35
er
dus
ook
geen reiskosten
zijn; bij
een
inkomen boven het WWB-niveau
veronderstellen we dat er sprake is van een (kleine) baan. Vanzelfsprekend is het mogelijk dat de werkgever voorziet in een vergoeding van de reiskosten, maar zolang dat niet het geval is zal dit huishouden geconfronteerd worden met kosten voor woon werkverkeer. Behalve de extra reiskosten valt in alle gemeenten het recht op kwijtschelding volledig of gedeeltelijk weg op 110 procent van het netto minimuminkomen. Ook dit verklaart voor een deel de daling van de bestedingsruimte op 110 procent. Hierbij moet worden opgemerkt dat gemeentelijk heffingen en waterschapsbelastingen onderdeel uitmaken van het basispakket en niet van het restpakket. Echter, vóór invulling van he t restpakket is de stijging van het inkomen op 110 procent veelal groot genoeg om het wegvallen van de kwijtschelding op te vangen. Pas als ook de uitgaven in het restpakket toenemen ontstaat een armoedeval.
In de gemeenten Almere, Nijmegen, Oss en Roosendaal doen zich geen armoedevallen voor als er geen sprake is van reiskosten voor woon-werkverkeer (of als deze kosten door de werkgever of de gemeente worden vergoed). In de overige gemeenten zijn er, naast de ‘reiskosten-armoedeval’, nog een of meer andere armoedevallen zichtbaar.
In de gemeente Best wordt een armoedeval zichtbaar als echtparen met (jonge of oudere) kinderen van een inkomensniveau van 110 procent naar 120 gaan. Naast het wegvallen van collectieve zorgverzekering in het basispakket, verval t ook de vergoeding voor sociale participatie in het restpakket. Voor dit type huishoudens, met twee volwassenen
en
twee
kinderen,
komt
het
wegvallen
van
de
gemeentelijke
inkomensondersteuning extra hard aan. Dit speelt vooral omdat de genoemde vergoedingen per persoon en niet per huishouden worden verstrekt.
Ook Breda heeft met twee armoedevallen op 120 procent te maken, en wel bij de huishoudens met jonge kinderen, zowel het eenoudergezin als het echtpaar. En ook hier is het wegvallen de collectieve zorgverzekering en de participatievergoeding (de BredaPas) de belangrijkste oorzaak.
De gemeente Capelle aan den IJssel had al met armoedevallen op 120 procent te maken na invulling van het basispakket, deze blijven bestaan na invulling van het restpakket. Nu per 1 augustus 2012 de inkomensgrens van de participatieregeling is verlaagd naar 110 procent, zijn de bestaande armoedevallen wel groter geworden.
Benchmark minima-effectrapportages 2012
36
Ook in Hilversum zijn twee armoedevallen zichtbaar op 120 procent: het eenoudergezin met jonge kinderen en het echtpaar met oudere kinderen hebben hier mee van doen. Het wegvallen van gemeentelijke inkomensondersteuning is ook hier de boosdoener. Dat het eenoudergezin met jonge kinderen wel en het eenoudergezin met oudere kinderen niet met een armoedeval te maken krijgt, heeft te maken met de kosten voor kinderopvang. Het echtpaar met jonge kinderen heeft deze kosten niet (alleen de kosten voor de peuterspeelzaal). Voor het echtpaar met oudere kinderen komt het wegvallen van de gemeentelijke regelingen iets harder aan dan voor de andere huishoudtypen: twee volwassenen en twee oudere kinderen komen voor een hogere vergoeding in aanmerking dan de overige onderzochte huishoudens.
Ten slotte wordt de armoedeval die echtparen met kinderen in Zoetermeer al hadden na invulling van het basispakket, na invulling van het restpakket nog eens vergroot: behalve het wegvallen van het recht op deelname aan de collectieve zorgverzekering, vervallen nu ook de voordelen van de Zoetermeerpas.
3.4.3
Langdurigheidstoeslag
Huishoudens die langdurig van een laag inkomen moeten rondkomen, kunnen in aanmerking komen voor langdurigheidstoeslag. In tabel 2 op pagina 13 staat een overzicht van de voorwaarden van de deelnemende gemeenten. De meeste gemeenten hanteren een inkomensgrens van 100 procent van de bijstandsnorm, Nijmegen en Roosendaal leggen de grens bij 105 procent en in Breda loopt het recht op de toeslag door tot en met 110 procent. Alle bestaande armoedevallen die zich voordoen bij de inkomensgrens die ook geldt voor de langdurigheidstoeslag worden (als men voor de toeslag in aanmerking komt) versterkt. Daarnaast kunnen door het wegvallen van het recht op langdurigheidstoeslag nieuwe armoedevallen ontstaan. Zo heeft een echtpaar met een kind van 15 jaar in de gemeente Almere op geen enkel inkomensniveau met een armoedeval te maken. Ontvangt dit echtpaar echter langdurigheidstoeslag, dan heeft het echtpaar op 100 procent meer te besteden over dan op 110 procent. Dit verschijnsel doet zich in de meeste gemeenten voor, behalve i n Breda, Hilversum en Roosendaal.
In
deze
gemeenten
worden
bestaande
armoedevallen
door
de
langdurigheidstoeslag versterkt, maar er ontstaan geen nieuwe armoedevallen.
Benchmark minima-effectrapportages 2012
37
3.4.4
Conclusies armoedeval
In de meeste gemeenten wordt een armoedeval zichtbaar op 110 procent van de geldende bijstandsnorm, als gevolg van kosten voor woon-werkverkeer. Het wegvallen van de kwijtschelding speelt hierbij een versterkende rol. In de praktijk zal het regelmatig voorkomen dat reiskosten door de werkgever vergoed worden. Mo cht dit niet het geval zijn, dan kan de gemeente overwegen om hier (individuele) bijzondere bijstand te verstrekken, net zolang totdat het inkomen hoog genoeg is om de extra reiskosten zelf te betalen. Op deze manier vallen de extra vervoerskosten voor de uitstromer naar werk weg, wat ook een positieve invloed zal hebben op de re -integratie van de desbetreffende personen. Dergelijke ondersteuning is vooral noodzakelijk als ook het recht op langdurigheidstoeslag vervalt.
Bij de overige armoedevallen speelt het wegvallen van gemeentelijke ondersteuning een rol. Een gunstige collectieve zorgverzekering (vooral als ook het eigen risico is afgekocht) en/ of een relatief hoge bijdrage voor sociale participatie kunnen tot een armoedeval leiden bij het inkomensniveau waarbij men niet meer voor deze regeling(en) in aanmerking komt. Hierbij moet in het oog gehouden worden dat een armoedeval meestal het gevolg is van een combinatie van factoren, waarbij het wegvallen van een bepaalde regeling net de doorslag kan geven. De afbouw van landelijke toeslagen (zoals huurtoeslag, zorgtoeslag, kinderopvangtoeslag) leidt er veelal toe dat de bestedingsruimte tussen de verschillende inkomensniveaus niet evenredig met het inkomen toeneemt. Wanneer dan ook nog de gemeentelijke inkomensondersteuning vervalt, kan dit tot gevolg hebben dat men bij een hoger inkomensniveau een lager bedrag overhoudt.
Met de in de WWB vastgelegde verplichting om categoriale bijzondere bijstand alleen nog maar toe te kennen tot een inkomensgrens van 110 procent van het minimum, hebben de gemeenten minder ruimte om armoedevallen tegen te gaan, bijvoorbeeld door de ene regeling langer door te laten lopen dan de andere. Getrapt afbouwen mag nog wel, maar niet boven de 110 procent. De ‘oplossing’ zal daarom vooral gezocht moeten worden via de individuele bijzondere bijstand. Gemeenten hebben hier meer beleidsvrijheid, zowel bij het vaststellen van de inkomensgrens als bij de te hanteren draagkrachtberekening.
Individuele
bijzondere
bijstandsverlening
betekent
meer
individueel maatwerk, maar ook meer uitvoeringskosten en (waarschijnlijk) een lager bereik. Wellicht dat een verkorte of versnelde standaardprocedure, die openstaat voor iedereen die aan de (inkomens)eisen voldoet, deze nadelen weer enigszins teniet kan doen.
Benchmark minima-effectrapportages 2012
38
3.5 Equivalentiefactoren In tabel 7, paragraaf 4.2, wordt een overzicht gegeven van de saldi die de verschillende huishoudtypen per gemeente overhouden nadat alle uitgaven uit het basis - en het restpakket zijn voldaan. Dit maakt een vergelijking tussen de gemeenten mogelijk, maar de verschillende huishoudtypen kunnen op deze manier niet met elkaar vergeleken worden, omdat bijvoorbeeld een saldo van 100 euro voor een alleenstaande een andere koopkracht is dan 100 euro voor een echtpaar met twee kinderen. Immers om bij iedereen in een huishouden een ijsje van een euro toe te voegen is de alleenstaande één euro kwijt, het gezin met twee kinderen vier euro. Daar staat tegenover dat de televisie voor alle huishoudens even duur is, of er nu een alleenstaande of vier personen in het huishouden zijn. Hier is de alleenstaande dus relatief duurder uit.
Een equivalentiefactor geeft aan in welke verhouding de koopkracht van verschillende typen van huishoudens verschilt, gegeven een bepaald pakket van goederen en diensten die alle huishoudens consumeren. In deze koopkrachtberekeningen zijn dat het basis- en restpakket, deze zijn inhoudelijk qua welzijnsbeleving voor alle huishoudens gelijk. Alleen heeft een groter huishouden meer euro’s nodig om hetzelfde pakket te kunnen consumeren als een alleenstaande.
Het
CBS
4
heeft
equivalentiefactoren
berekend
die
aangeven
hoe
de
koopkrachtverschillen tussen huishoudens kunnen worden vergeleken. In de volgende tabel zijn de saldi herrekend met deze equivalentiefactoren (zie de kolom EF), zodat we nu de huishoudens onderling met elkaar kunnen vergelijken. De equivalentiefactor voor een alleenstaande is 1, de overige bedragen zijn uitgedrukt in de koopkracht van een alleenstaande.
Toelichting op de tabel: Equivalentiefactor = √ [A+0,8*B], waarin: A = aantal volwassenen en B = aantal kinderen in een huishouden. Een volwassene is iemand van 18 jaar of ouder. Voor een huishouden met één volwassene is de factor dus 1 (√(1 + (0,8 * 0)), voor een huishouden met twee volwassenen en twee kinderen 1,9 (√(2 + 0,8*2) = √3,6). Hieruit volgt dat een huishouden met twee kinderen een even groot welzijn beleeft aan 1900 euro als een alleenstaande aan 1000 euro. Beide huishoudens kunnen daar gemiddeld hetzelfde pakket van goederen en diensten voor kopen. Hetzelfde geldt bij een tekort. Een tekort van 190 euro voor een paar met twee kinderen komt overeen met een tekort van 100 euro voor een alleenstaande: beide huishoudens moeten daar hetzelfde pakket voor laten staan. 4
Equivalentiefactoren 1995 – 2000, Voorburg/ Heerlen 2004
Benchmark minima-effectrapportages 2012
39
Tabel 8. Overzicht saldi na basis- en restpakket, 100 procent Wwb, zonder langdurigheidstoeslag, gecorrigeerd met equivalentiefactoren (alleenstaande = de standaard)
100% zonder LDT
Almere
Best
All., 65 -
-37
-16
All., 65+
110
131
Breda
Capelle a/d IJssel
Hilversum
Nijmegen
Oss
Roosendaal
Zoetermeer
gemiddeld
EF
-32
-16
-56
-2
-35
-5
-25
1,00
121
1,00
13
1,34
37
1,61
50
1,61
-64
1,61
333
1,67
115
1,67
570
1,73
-45
1,84
139
105
Eenouder, k 14 Eenouder, k 3 en 5
13 18
Eenouder, k 3 en 6 Eenouder, k 14 en 16
63
52
15
40
-91
-51
-47
-41
-90
333
Eenouder, k 16 en 19
173
57
Eenouder, k 18 en 22
570
Eenouder, k 3, 10 en 14
-45
Echtpaar, zk
-16
Echtpaar 65+
107
Echtpaar, k 14
-108 -125
Echtpaar, k 3 en 5
-58
Echtpaar, k 3 en 6
-95
-75
-82
-49
-51
Echtpaar, k 5 en 11
-80
Echtpaar, k 10 en 14
-105
Echtpaar, k 14 en 16
-129
-139
Echtpaar, k 16 en 19
-143
76
Echtpaar, k 18 en 22
385
Echtpaar k 14, 16 en 19 Echtpaar, k 1 4, 18 en 22
51
50
Eenouder, k 14 en 18
Echtpaar, k 15
20
-24 259
-16
1,41
107
1,41
-108
1,67
-125
1,67
-72
1,90
-51
1,90
-80
1,90
-105
1,90
-137
1,90
76
1,95
385
2,00
-24
2,14
259
2,19
De equivalentiefactoren voor huishoudens groter dan één persoon zijn groter dan één, zodat alle oorspronkelijke saldi van de meerpersoonshuishoudens kleiner worden. De algemene conclusies uit paragraaf 4.2 blijven gehandhaafd, maar de verhoudingen zijn nu kleiner en onderling vergelijkbaar. Een alleenstaande jonger dan 65 jaar, eenoudergezinnen met oudere kinderen onder de 18 jaar en paren onder de 65 jaar met of zonder kinderen onder de 18 jaar houden een negatief saldo. De equivalentie factor verandert daar niets aan. Huishoudens met inwonende verdienende kinderen houden de grootste overschotten. Huishoudens van 65 jaar en ouder houden een positief saldo. Zij zijn met de eenoudergezinnen met jonge kinderen het beste af. Zoals al eerder is uitgelegd, worden de uitkomsten voor een groot deel veroorzaakt door landelijke regelingen, met name de 70-90-100 verhouding van de Wwb-uitkering voor respectievelijk alleenstaanden, eenoudergezinnen en paren.
Per gemeente zijn de gecorrigeerde saldi nu vergelijkbaar. Bijvoorbeeld: uitgedrukt in de koopkracht van een alleenstaande hebben in Zoetermeer de twee eenoudergezinnen ongeveer 60 euro per maand meer te besteden dan de alleenstaande jonger dan 65 jaar. Omdat alle gemeenten andere huishoudtypen hebben laten onderzoeken, is het lastig om algemene tendensen te beschrijven wat betreft de verhouding in koopkracht tussen de diverse huishoudens. Enkele opmerkingen:
De gemeenten Best, Capelle aan den IJssel, Hilversum, Oss, Roosendaal en Zoetermeer hebben de koopkracht van zowel het eenoudergezin als van het echtpaar met jonge kinderen laten doorrekenen. Hoewel de bestedingsruimte van het eenoudergezin varieert van 15 euro in Hilversum tot 52 euro in Capelle aan den IJssel, ligt het verschil in koopkracht met het echtpaar in alle genoemde gemeenten rond de 100 euro.
Het verschil in koopkracht tussen een echtpaar met oudere en een echtpaar met jongere kinderen is in Best en Capelle aan den IJssel ongeveer 80 euro, terwijl dit verschil in Hilversum nog geen 50 euro bedraagt. Het is vooral de lagere bestedingsruimte van het gezin met jonge kinderen in Hilversum dat dit verschil verklaart.
Ook het verschil tussen eenoudergezinnen met jonge en oudere kinderen is in de gemeenten Hilversum het kleinst, namelijk 62 euro. In Almere en Roosendaal is dit verschil respectievelijk 109 en 110 euro. Oss zit hier tussenin met een verschil van 81 euro. In dit geval is het juist de relatief gunstige positie van eenoudergezinnen met oudere kinderen die het kleinere verschil in Hilversum verklaart. Ook in Oss is dit huishouden relatief goed af. Omdat hier ook de
eenoudergezinnen met jonge kinderen meer overhouden dan in de andere genoemde gemeenten, is het verschil tussen beiden huishoudtypen groter dan in Hilversum.
Het verschil in koopkracht tussen een alleenstaanden onder de 65 jaar en een 65-plusser is in Almere en Best precies even groot, namelijk 146 euro per maand, hoewel ook hier weer de bedragen verschillen. Ook in Nijmegen is de koopkracht van beide alleenstaanden onderzocht, hier is het verschil veel groter, te weten 161 euro. Dat Nijmegen een categoriale regeling voor ouderen heeft en de andere twee gemeenten niet, is de belangrijkste verklaring voor dit grotere verschil.
Benchmark minima-effectrapportages 2012
42
4. Samenvatting en conclusies In 2012 hebben 15 gemeenten een minima-effectrapportage laten uitvoeren door het Nibud. Een aantal van deze gemeenten heeft gevraagd de resultaten van deze rapportages onderling te vergelijken. Uiteindelijk hebben negen gemeenten aan deze opdracht meegedaan.
Het vergelijken van de koopkracht van de armste inwoners van een gemeente is geen eenvoudige opgave. Veel factoren spelen een rol. Het gemeentelijke minimabeleid is een van die factoren, maar het is zeker niet de enige factor en zelfs niet altijd de bepalende factor. De huur drukt bijvoorbeeld zwaar op de maandbegroting en deze kan per gemeente nogal variëren. Dit geldt ook voor de tarieven van de peuterspeelzaal, die hun invloed hebben op de financiële mogelijkheden van gezinnen met jonge kinderen.
Ook het minimabeleid zelf is lastig vergelijken. Verschillende regelingen, verschillende doelgroepen, verschillende inkomensgrenzen, het is moeilijk te zeggen welke gemeente goed ‘scoort’ en welke gemeente het minder doet. Ook als we naar de bestedingsruimte kijken, zijn geen eenduidige conclusie te trekken: een gemeente kan het voor een alleenstaande heel goed doen, terwijl gezinnen met kinderen het in de andere gemeenten beter doen. Een ranking van gemeenten is daardoor niet te maken. Wel zullen in het onderstaande wat algemene conclusies beschreven worden.
4.1 Minimabeleid Alle deelnemende gemeenten bieden inwoners met een laag inkomen de volgende regelingen aan: kwijtschelding gemeentelijke heffingen, een collectieve zorgverzekering en langdurigheidstoeslag. Met uitzondering van de gemeente Almere, heeft iedere gemeente
ook
een
participatieregeling.
Almere
kent
weer
als
enige
een
woonlastenfonds, dat de kwaliteitskorting van de huurtoeslag compenseert. Daarnaast zijn regelingen voor ouderen en gezinnen met schoolgaande kinderen mogelijk en vergoeden een aantal gemeenten onder bepaalde voorwaarden de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen.
Wanneer de bedragen van de gemeentelijke regelingen per huishoud en bij elkaar worden opgeteld, komt de gemeente Hilversum het hoogste uit. Hier speelt de regeling voor duurzame gebruiksgoederen een belangrijke rol. Ook Zoetermeer doet het over de gehele linie goed, evenals Oss en Best. Breda en Roosendaal blijven wat achter. Dit geldt ook voor Nijmegen, hoewel huishoudens met kinderen hier juist goed af zijn.
Benchmark minima-effectrapportages 2012
43
Bij dit optellen van gemeentelijke verstrekkingen is de collectieve zorgverzekering niet meegenomen, omdat dit gaat om een bedrag dat men moet betalen en niet een bedrag dat men kan ontvangen. Weliswaar kan de gemeente een bijdrage in de premie verstrekken, maar ook dit bedrag is niet te vergelijken omdat in andere gemeenten juist weer een hogere collectiviteitskorting van toepassing is. Bovendien is in sommige gemeenten het eigen risico volledig afgekocht, wat ook zijn weers lag heeft op de maandbegroting. Voor huishoudens met een laag inkomen adviseren wij namelijk het complete eigen risico te reserveren voor het geval dit nodig mocht zijn. Is het eigen risico afgekocht, dan kan deze post in zijn geheel van de maandbegroting worden geschrapt en dit werkt zeer positief uit. De gemeenten Almere en Capelle aan den IJssel werden in bovenstaande opsomming niet genoemd, maar verruimen de bestedingsruimte van deelnemers aan de collectieve zorgverzekering wel degelijk. Hier staat tegenover dat afkoop van het eigen risico voor de gemeente een dure aangelegenheid is, terwijl niet ieder huishouden met een laag inkomen hier gebruik van zal maken.
4.2 Maandbegrotingen Zoals hierboven aangegeven wordt het uiteindelijke saldo op de maandbegr otingen bepaald door tal van factoren. Dat in gedachten houdend, is in tabel 7 een overzicht gegeven van de saldi van alle huishoudens die in de minima-effectrapportages zijn onderzocht. In tabel 8 zijn deze bedragen gecorrigeerd met equivalentiefactoren. Dit levert de volgende resultaten op:
Een alleenstaande onder de 65 jaar, komt na invulling van het basis- en het restpakket het minste tekort in de gemeenten Oss en Zoetermeer (respectievelijk 2 en 5 euro). Een alleenstaande in Nijmegen heeft het grootste tekort (56 euro). Het feit dat Nijmegen geen participatievergoeding aan volwassenen verstrekt is een belangrijke oorzaak van dit tekort.
Een alleenstaande van 65 jaar en ouder doet het vooral goed in Breda. De regeling voor duurzame gebruiksgoederen voor ouderen speelt hier een belangrijke rol. Ook Nijmegen kent een categoriale regeling voor ouderen, maar door de hogere huur, een hogere premie voor de zorgverzekering en het ontbreken van een vergoeding voor sociale participatie houdt een oudere hier uiteindelijk minder over dan in de andere gemeenten. Desalniettemin is er ook hier sprake van een positief saldo, en wel van 10 5 euro in de maand.
Benchmark minima-effectrapportages 2012
44
Het eenoudergezin met jonge kinderen houdt het meeste over in Breda, terwijl in Hilversum slechts 15 euro per maand overblijft. Dit verschil kan vooral toegeschreven worden aan de kosten voor de peuterspeelzaal, die in Hilversum hoger liggen dan in de andere gemeenten. In Breda is de peuterspeelzaal voor houders van de BredaPas gratis.
Het eenoudergezin met oudere kinderen heeft het kleinste tekort in de gemeente Oss. Dit wordt vooral veroorzaakt door de relatief hoge vergoedingen die verstrekt kunnen worden via de regeling “Meedoen is belangrijk”. Dit zijn zowel vergoedingen voor sociale participatie als voor schoolkosten.
Het echtpaar met jonge kinderen doet het goed in Zoetermeer en Best en houdt het minst over in de gemeente Hilversum. Dit geldt ook voor het echtpaar met oudere kinderen, hoewel het verschil hier veel kleiner is. Omdat de kosten van de peuterspeelzaal hier geen meer rol spelen, moet er dus nog iets anders spelen. Een andere belangrijke factor is de lagere premie voor de zorgverzekering in de gemeente Best. Voor huishoudens met twee volwassenen telt dit twee keer zo zwaar, vandaar dat met name echtparen hier voordeel van hebben.
Al met al kan geconcludeerd worden dat er niet één gemeente aan te wijzen is die het beter doet dan de anderen. Wel zijn er factoren aan te wijzen die een gunstige invloed hebben op de financiële positie van inwoners met een laag inkomen, zoals een participatieregeling die ook open staat voor volwassenen en een gunstige premie voor de zorgverzekering. Dergelijke regelingen werken met name positief uit voor die huishoudtypen die hun begroting niet rond krijgen, zoals alleenstaanden en echtparen. Ook gezinnen met (oudere) kinderen zijn kwetsbaar. Voor deze huishoudens is een regeling voor schoolgaande kinderen aan te bevelen.
Benchmark minima-effectrapportages 2012
45