Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010 De invloed van gemeentelijke maatregelen op de financiële positie van inwoners met lage inkomens
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010 De invloed van gemeentelijke maatregelen op de financiële positie van inwoners met lage inkomens
Samenvatting Het Nibud heeft voor de gemeente Utrecht berekeningen gemaakt waarbij het effect van gemeentelijke
regelingen,
gemeentelijke
tarieven
en
landelijke
regelingen
op
het
huishoudbudget van een aantal typen huishoudens inzichtelijk wordt gemaakt.
De volgende negen huishoudtypen zijn onderzocht: 1. Alleenstaande, jonger dan 65 jaar 2. Alleenstaande, van 65 jaar of ouder 3. Een echtpaar, jonger dan 65 jaar 4. Een echtpaar, van 65 jaar of ouder 5. Eenoudergezin met twee jonge kinderen (3 en 5 jaar) 6. Eenoudergezin met twee oudere kinderen (14 en 16 jaar) 7. Een echtpaar met twee jongere kinderen (3 en 5 jaar) 8. Een echtpaar met twee oudere kinderen (14 en 16 jaar) 9. Een echtpaar met vier kinderen (6, 8, 12 en 14 jaar)
De berekeningen zijn gemaakt voor bovenstaande typen huishoudens met de volgende inkomenssituaties: WWB of AOW-niveau; 110% van de WWB/AOW; 120% van de WWB/AOW; 130% van de WWB/AOW.
Voor alle huishoudens zijn begrotingen gemaakt met twee veel voorkomende huren, te weten 348 euro en 537 euro. Uiteindelijk levert dit 72 verschillende begrotingen op (9 huishoudens x 4 inkomens x 2 huren).
Bekeken is welke groepen huishoudens in de gemeente goed profiteren van de verschillende inkomensondersteunende maatregelen en welke groepen minder goed. Ook maakt deze rapportage een eventuele armoedeval inzichtelijk. Het doel van een minima-effectrapportage is inzicht te geven in de koopkracht van de armste groepen in de gemeente en in de effecten van landelijke en gemeentelijke maatregelen daarop. De resultaten van de effectrapportage kunnen als basis dienen voor de verdere ontwikkeling van het minimabeleid van de gemeente Utrecht.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
3
Resultaten De gemeente Utrecht voert een ruimhartig minimabeleid. Over het algemeen zijn huishoudens met een laag inkomen in de gemeente Utrecht goed af. Zelfs met een hoge huur zijn de meeste huishoudtypen beter af dan gemiddeld in Nederland. Voor bijna alle huishoudtypen is het inkomen voldoende om de noodzakelijke uitgaven uit het basispakket te bekostigen. Alleen een echtpaar met twee oudere kinderen en een echtpaar met vier kinderen hebben maandelijks een tekort. Wanneer ook naar de bestedingen uit het restpakket wordt gekeken, blijkt echter dat voor de meeste onderzochte huishoudtypen niet alle restpakketen haalbaar zijn. Alleenstaande ouders met jonge kinderen en huishoudens van 65 jaar en ouder kunnen wel elk restpakket bekostigen. In de gemeente Utrecht is een eenoudergezin met jonge kinderen financieel het beste af; een echtpaar met oudere kinderen en het echtpaar met vier kinderen zijn het slechtste af. Dit heeft verschillende oorzaken: In de eerste plaats geven oudere kinderen hogere kosten dan jonge kinderen . Dit geldt niet alleen voor voeding en kleding. Ook de schoolkosten zijn voor oudere kinderen hoger, evenals de zakgeldbedragen. Tegelijkertijd heeft een echtpaar met kinderen nog kosten van een extra volwassene die een alleenstaande met kinderen niet heeft. Hierbij valt te denken aan de kosten van de zorgverzekering, kleding en voeding. Deze extra kosten wegen niet op tegen het hogere bijstandsniveau voor echtparen. Echtparen ontvangen 100 procent van de bijstandsnorm, eenoudergezinnen krijgen 90 procent (70 procent plus een toeslag van 20 procent). Dit verschil van 10 procent is te weinig om alle kosten van een extra volwassene op te vangen. Bovendien hebben alleenstaande ouders recht op alleenstaande ouderkorting en als zij werken ook op aanvullende alleenstaande ouderkorting. Daarnaast heeft een werkende alleenstaande
ouder
met
jonge
kinderen
recht
op
de
inkomensafhankelijke
combinatiekorting. Hier heeft een echtpaar waarvan één ouder werkt geen recht op.
Een verklaring voor het verschil in de financiële positie van echtparen en alleenstaande ouders ligt dus vooral bij de landelijke politiek, die zich in haar minimabeleid met name richt op alleenstaande ouders. Door hen financieel te ondersteunen wordt geprobeerd hen aan het werk te krijgen en te houden. Bij echtparen wordt er veelal van uit gegaan dat minstens één ouder in staat is te werken. Van alle huishoudens met een laag inkomen binnen een gemeente is het aandeel alleenstaande ouders vaak groter dan het aandeel echtparen met kinderen. Niettemin is het goed om als gemeente in de gaten te houden dat echtparen met (oudere) kinderen met een
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
4
laag inkomen het over het algemeen financieel moeilijker hebben dan vergelijkbare alleenstaande ouders. Eventueel kan de gemeente besluiten het eigen minimabeleid hier op aan te passen. Verder zijn in de gemeente Utrecht alleenstaanden en echtparen van 65 jaar en ouder over het algemeen goed af; alleenstaanden onder de 65 kunnen wel met tekorten op de begroting te maken krijgen.
Soms leidt een hoger inkomen tot een beperktere bestedingsruimte. Dit wordt een armoedeval genoemd. Doordat berekeningen zijn gemaakt op verschillende inkomensniveaus, zijn deze armoedevallen zichtbaar geworden. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen armoedevallen vóór invulling van het restpakket (als alleen de basisuitgaven zijn gedaan) en na invulling van het restpakket (als ook uitgaven voor vrije bestedingen, zoals vakantie of hobby’s, zijn gedaan). In dit onderzoek zijn negen verschillende huishoudtypen op vier inkomensniveaus en met twee verschillende huren doorgerekend. Dit leidt tot 72 begrotingen (9 x 4 x 2). Er zijn dus veel momenten waarop zich een armoedeval kan voordoen. In de gemeente Utrecht concentreert de armoedeval zich op twee punten: 1. Tussen WWB-niveau en 110 procent van deze norm is een armoedeval zichtbaar bij alleenstaanden onder de 65 met een hoge huur en bij alle echtparen onder de 65. De extra kosten voor woon-werkverkeer zijn de belangrijkste oorzaak van deze inkomensterugval. Voor huishoudens met alleen een WWB-uitkering zijn geen reiskosten in de begroting opgenomen, voor huishoudens met een inkomen (net) hierboven rekenen we deze kosten wel mee. Vaak worden deze kosten door de werkgever vergoed. Mocht dit niet het geval zijn dan kan de gemeente ervoor kiezen bijzondere bijstand te verstrekken, net zolang totdat het inkomen hoog genoeg is om de extra reiskosten zelf te betalen. De armoedeval zal zich dan niet (of in veel mindere mate) voordoen. 2. Tussen 120 en 130 procent van de geldende bijstandsnorm is sprake van een armoedeval bij alle huishoudens van 65 jaar en ouder. Alleenstaanden en echtparen onder de 65 krijgen alleen bij een hoge huur met deze armoedeval te maken. Hier speelt het wegvallen van de U-pas de belangrijkste rol: ouderen die gebruik moeten maken van een zorgvoorziening verliezen hierdoor de vergoeding van de eigen bijdrage Wmo/AWBZ vanuit de collectieve zorgverzekering en bij alleenstaanden en echtparen onder de 65 is het wegvallen van de vergoeding voor het lidmaatschap van een sportvereniging de belangrijkste oorzaak. Omdat niet alle onderzochte huishoudtypen alle restpakketten kunnen bekostigen én omdat er in sommige gevallen sprake is van een armoedeval, zou de gemeente het minimabeleid op de volgende punten kunnen aanpassen:
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
5
De U-pas is een prima middel om minima te stimuleren deel te nemen aan sociaal-culturele en recreatieve activiteiten. Het Nibud adviseert deze regeling te handhaven en eventueel de vergoeding naar leeftijdscategorie te differentiëren , waarbij de vergoeding voor volwassenen iets verhoogd zou kunnen worden.
De tarieven voor de gemeentelijke heffingen zijn voor ieder huishoudtypen gelijk. Dit betekent dat de lasten voor alleenstaanden relatief zwaarder op de begroting drukken. Het Nibud adviseert daarom de heffingen te variëren naar huishoudtype.
Huishoudens met oudere kinderen zijn slechter af dan vergelijkbare huishoudens met jonge kinderen. Het Nibud adviseert om de school€xtra regeling nog eens kritisch tegen het licht te houden en eventueel de vergoeding voor oudere kinderen te verhogen.
Alleenstaanden en echtparen krijgen te maken met een armoedeval wanneer zij van een uitkeringssituatie naar betaald werk gaan. Dit is met name het gevolg van extra vervoerskosten vanwege woon-werkverkeer en wordt dus niet veroorzaakt door het wegvallen van diverse vormen van inkomensondersteuning. Het Nibud adviseert in deze situatie bijzondere bijstand te verlenen, indien de werkgever geen reisvergoeding verstrekt.
Een aantal huishoudens zijn op 130 procent van het sociaal minimum, ondanks het hogere inkomen, financieel slechter af dan op 120 procent van he t norminkomen. Het gaat om huishoudtypen van 65 jaar of ouder met een zorgvoorziening en om alleenstaanden en echtparen met een hoge huur. Het wegvallen van de vergoedingen vanuit de U-pas speelt hier de grootste rol. Een mogelijkheid om deze armoedevallen te verkleinen is een getrapte afbouw van de gemeentelijke bijdragen, waarbij huishoudens op 130 procent van de geldende bijstandsnorm nog voor een gedeeltelijke vergoeding in aanmerking kunnen komen. Omdat in Utrecht de gemeentelijke inkomensondersteuning grotendeels gekoppeld is aan de U-pas zal dit echter lastig te realiseren zijn. De U-pas biedt ook belangrijke voordelen: Vanwege de beperkte bestedingsruimte van de onderzochte huishoudens is een voorwaarde voor rondkomen dat inwoners in ieder geval hun financiële situatie goed op orde hebben en verantwoord kunnen omgaan met hun beperkte budget. Daarbij is het belangrijk dat inwoners gebruik maken van alle mogelijke inkomensondersteuning. De gemeente kan hier aan bijdragen door voldoende bekendheid te ge ven aan de financiële ondersteuning die er vanuit de gemeente wordt geboden. Tevens is het hierbij van belang dat gemeentelijke regelingen eenvoudig en eenduidig zijn. In de gemeente Utrecht wordt aan deze voorwaarden ruimschoots voldaan, door de gemeentelijke ondersteuning te koppelen aan de U-pas.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
6
Voorwoord Het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) is een onafhankelijke stichting. Het Nibud heeft tot doel particuliere huishoudens inzicht te laten verkrijgen in hun inkomsten en uitgaven, en vaardigheid aan te leren om planmatig met geld om te gaan. Het Nibud probeert dit doel te bereiken door rechtstreeks voorlichting te geven, zowel via de massamedia als via eigen brochures over diverse budgetonderwerpen, zoals kostgeld en alimentatie.
Daarnaast wil het Nibud hetzelfde doel bereiken via professionals die zich bezighouden met vormen van financiële advisering en voorlichting. Dit zijn functionarissen uit zowel de maatschappelijke hulp- en dienstverlening als het financieel bedrijfsleven, en sectoren van het onderwijs. Het Nibud ondersteunt deze groepen met eigen publicaties (Budgethandboek, Prijzengids, Rekenprogramma´s) en door deskundigheids bevordering in de vorm van opleidingen en trainingen.
Bij dit alles gaat het Nibud uit van een standaardmethode van begroten. Dit resulteert in een reeks voorbeeldbegrotingen met referentiecijfers die zijn gebaseerd op empirisch wetenschappelijk
onderzoek.
Het
Nibud
stelt
de
keuzevrijheid
en
de
eigen
verantwoordelijkheid van de huishoudens voorop.
Het Nibud geeft gemeenten meer inzicht in het effect van hun minimabeleid. Door middel van een minima-effectrapportage (MER) helpt het Nibud gemeenten het geld bestemd voor minimabeleid, optimaal te besteden.
Deze rapportage is uitgevoerd door het Nibud, in samenwerking met de gemeente Utrecht. De gemeente Utrecht laat dit onderzoek regelmatig (minimaal een keer in de twee jaar) uitvoeren om zicht te houden op de effecten van het bestaande minimabeleid en om dit beleid zo nodig aan te passen.
Utrecht, december 2010
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
7
Inhoud 1.
Inleiding ............................................................................................................... 10
1.1 Centrale vraag ................................................................................................................ 10 1.2 Kern minima-effectrapportage ....................................................................................... 10 1.3 Leeswijzer ....................................................................................................................... 12 2. Onderzoeksmethode: begrotingen ....................................................................... 13 2.1 Inleiding ........................................................................................................................... 13 2.2 Basispakket ..................................................................................................................... 13 2.3 Restpakket ...................................................................................................................... 14 2.4 Inkomsten ........................................................................................................................ 15 2.5 Uitgavensoorten .............................................................................................................. 15 2.6 De begrotingen ............................................................................................................... 16 3. Minimabeleid .......................................................................................................... 17 3.1 Landelijk minimabeleid ................................................................................................... 17 3.2 Lokaal minimabeleid....................................................................................................... 17 3.2.1
Kwijtscheldingsbeleid ......................................................................................... 17
3.2.2
U-pas ................................................................................................................... 18
3.2.3
Computer voor huiswerk (CompU4school) ....................................................... 18
3.2.4
School€xtra ......................................................................................................... 18
3.2.5
Collectieve (aanvullende) zorgverzekeringen .................................................. 19
3.2.6
Woonlastenfonds ................................................................................................ 19
3.2.7
Kinderopvang en peuterspeelzalen ................................................................... 20
3.2.8
Langdurigheidstoeslag en reserveringstoeslag ............................................... 20
3.2.9
Individuele bijzondere bijstand .......................................................................... 21
4. Resultaten .............................................................................................................. 22 4.1 Vergelijking tussen huishoudens onderling .................................................................. 22 4.1.1
Huur ..................................................................................................................... 22
4.1.2
Huishoudsamenstelling ...................................................................................... 22
4.1.3
Inkomensniveau .................................................................................................. 25
4.2 Gemeente Utrecht vergeleken met Nederland gemiddeld .......................................... 30 4.3 Resultaten gemeente Utrecht vergeleken met 2008 ................................................... 31
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
8
5. Conclusies en aanbevelingen ............................................................................... 32 5.1 Regelingen ...................................................................................................................... 32 5.2 Ondersteuning specifieke groep ................................................................................... 35 5.2.1
Echtparen onder de 65 jaar ............................................................................... 35
5.2.2
Alleenstaanden onder de 65 jaar ...................................................................... 36
5.2.3
Huishoudens met een inkomen net boven bijstandsniveau ............................ 36
5.2.4
Huishoudens met een inkomen net boven de grens van het minimabeleid .. 37
5.3 Resumerend .................................................................................................................... 37 Inhoudsopgave bijlagen Bijlage 1: Begrotingen Bijlage 2: Resultaten Bijlage 3: Vergeleken met gemiddeld in Nederland Bijlage 4: Inkomsten Bijlage 5: Verantwoording uitgaven
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
9
Inleiding 1.1 Centrale vraag Iedere gemeente beschikt over mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de financiële positie van inwoners met lage inkomens. Dat kan bijvoorbeeld door het kwijtschelden van gemeentelijke heffingen of door bijzondere bijstand. Het is echter niet direct zichtbaar wat in de praktijk de effecten van die maatregelen zijn op het budget van verschillende groepen huishoudens.
De centrale vraag van dit onderzoek luidt: Wat is het effect van landelijke en lokale inkomensondersteunende regelingen op de financiële positie van huishoudens met een laag inkomen in de gemee nte Utrecht?
Bekeken wordt welke groepen huishoudens in de gemeente goed p rofiteren van de verschillende inkomensondersteunende maatregelen en welke groepen minder goed. Ook maakt deze rapportage een eventuele armoedeval inzichtelijk.
Het doel van een minima-effectrapportage is inzicht te geven in de koopkracht van de armste groepen in de gemeente en in de effecten van landelijke en gemeentelijke maatregelen daarop. De resultaten van de effectrapportage kunnen als basis dienen voor de verdere ontwikkeling van het minimabeleid van de gemeente Utrecht.
1.2 Kern minima-effectrapportage Een
minima-effectrapportage
kent
drie
kerngegevens,
te
weten
huishoudtypen,
inkomensniveaus en huren. In overleg met gemeente Utrecht zijn deze gegevens vastgesteld. In deze rapportage zijn de volgende huishoudtypen onderzocht: Een alleenstaande jonger dan 65 jaar; Een alleenstaande van 65 jaar of ouder; Een echtpaar jonger dan 65 jaar; Een echtpaar van 65 jaar of ouder; Een eenoudergezin met twee jonge kinderen (3 en 5 jaar) ; Een eenoudergezin met twee oudere kinderen (14 en 16 jaar) ; Een echtpaar met twee jonge kinderen (3 en 5 jaar); Een echtpaar met twee oudere kinderen (14 en 16 jaar); Een echtpaar met vier kinderen (6, 8, 12 en 14 jaar).
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
10
De rapportage laat zien welke effecten de landelijke en gemeentelijke maatregelen hebben op de koopkracht van de huishoudtypen bij verschillende inkomensniveaus. Voor elk van de negen huishoudens worden berekeningen gemaakt bij de volgende inkomens:
netto minimum inkomen (WWB of AOW);
110 procent van het netto minimum inkomen;
120 procent van het netto minimum inkomen;
130 procent van het netto minimum inkomen.
Onder netto minimum inkomen verstaan we het toepasselijk minimum inkomen voor een specifiek type huishouden. Voor een alleenstaande onder de 65 jaar is dit gelijk aan 50 procent van het wettelijk minimumloon aangevuld met de maximale toeslag van 20 procent van het wettelijk minimumloon. Voor een alleenstaande van 65 jaar of ouder is dit gelijk aan de hoogte van de AOW. Bij 110, 120 en 130 procent van het netto minimum inkomen vermenigvuldigen we het hierboven beschreven toepasselijk minimum inkomen met
respectievelijk 1,1, 1,2 en
1,3.
Het kan vóórkomen dat een huishouden met een inkomen op 130 procent van het minimum hiervan minder overhoudt dan een huishouden op 120 procent van het minimum, omdat de eerste groep huishoudens soms net buiten de regelingen voor financiële ondersteuning valt. Dit rapport maakt dit effect, de armoedeval, inzichtelijk. Bij ouderen wordt officieel niet gesproken van een armoedeval, omdat ouderen gewoonlijk niet uitstromen van een uitkering naar betaald werk. Toch kan er bij hen ook sprake zijn van een geringere bestedingsmogelijkheid bij een hoger inkomen. Voor het gemak wordt dit ook als armoedeval aangemerkt.
De huur vormt in de meeste huishoudens de hoogste uitgave op de begroting. Om het effect van de hoogte van de huur en van de huursubsidie zichtbaar te maken, worden voor twee huren begrotingen gemaakt. In dit rapport wordt gerekend met een huur van 348 euro en 537 euro. Deze huren zijn in overleg met de gemeente vast gesteld. Hierbij is uitgegaan van de huren zoals deze in 2008 voor Utrecht zijn vastgesteld. Deze zijn verhoogd met de gemiddelde huurstijging van: 2,8 procent (2009) en 1,6 procent (2010).
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
11
1.3 Leeswijzer Het rapport is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 gaat in op de onderzoeksmethode waarbij tevens de methodiek van begroten staat beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een toelichting op de lokale inkomensondersteunende regelingen die worden doorberekend in deze effectrapportage. Vervolgens geeft hoofdstuk 4 de on derzoeksresultaten. Tot slot staan in hoofdstuk 5 de conclusies en aanbevelingen. De begrotingen met toelichting staan in een aantal bijlagen. Ook wordt in de bijlage meer informatie gegeven over bronnen van de referentiecijfers en de inkomensopbouw.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
12
2. Onderzoeksmethode: begrotingen 2.1 Inleiding Om het effect van inkomensondersteunende regelingen op de financiële positie van huishoudens te berekenen, maakt het Nibud gebruik van begrotingen. Uit deze begrotingen zijn de inkomsten en uitgaven van de huishoudens af te lezen.
De begrotingen in deze rapportage zijn gemaakt voor acht verschillende huishoudtypen op drie verschillende inkomensniveaus. Hierbij gaan we er vanuit dat huishoudens in een huurwoning leven. De begrotingen zijn voor groepen van huishoudens. De bedragen in de begrotingen zijn gemiddelden; in werkelijkheid zal de financiële situatie van de individuele huishoudens er anders uitzien. De begroting laat dus niet zien in hoeverre een individueel huishouden een sluitende begroting heeft. Wel wordt duidelijk in hoeverre een groep huishoudens een sluitende begroting heeft. Bij het opstellen van de begrotingen wordt geen rekening gehouden met schulden, omdat daarover niets algemeens te zeggen valt. Schulden komen echter vaak voor onder mensen met lage inkomens.
Alle begrotingen zijn maandbegrotingen, waarbij de inkomsten en uitgaven zijn omgere kend naar gemiddelde maandbedragen. In de praktijk kunnen er flinke verschillen zijn tussen de maanden van het jaar. Vakantiegeld wordt bijvoor beeld jaarlijks uitgekeerd, maar wordt in deze rapportage uitgedrukt in een maandelijks bedrag.
Het inkomen is in iedere begroting een vast gegeven. De uitgavenkant vullen we in volgens de methode van het basispakket en het restpakket.
2.2 Basispakket Het basispakket omvat alle uitgaven die als noodzakelijk kunnen worden beschouwd. Hierin zijn de kosten opgenomen die een huishouden moet maken voor wonen, kleden, voeden, gezondheid, zekerheid (verzekeringen) en informatie (telefoon, internet en tv). Het pakket wordt in overleg met anderen (bijvoorbeeld de Sociale Alliantie) regelmatig aangepast. Vanaf 2006 maakt een computer met internetaansluiting deel uit van het basispakket voor alle huishoudens. Sinds 2002 is een computer al onderdeel van het basispakket voor gezinnen met kinderen vanaf 6 jaar. Voor iedere kostenpost is een minimumprijs genomen. Zie bijlage 5 voor de samenstelling van het basispakket.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
13
Naast de noodzakelijke uitgaven van het basispakket zijn er in individuele gevallen moeilijk of niet-vermijdbare uitgaven. Dit zijn uitgaven die voor een bepaald persoon onontkoombaar zijn. Voorbeelden hiervan zijn: afbetaling van een lening, hoge energiekosten door slechte isolatie of dieetkosten. Voor sommige van deze uitgaven is individuele bijzondere bijstand mogelijk. Dit is niet in de begrotingen opgenomen.
2.3 Restpakket Het bedrag dat overblijft nadat alle uitgaven uit het basispakket zijn gedaan, is bestemd voor vrije bestedingen. Alle vrije bestedingen vormen samen het restpakket. Huishoudens zijn vrij om het restpakket zelf in te vullen. Het geld kan besteed worden aan nieuwe uitgavenposten (vakantie of hobby) of aan extra uitgaven aan posten in het basispakket (extra voeding of kleding).
Om meer inzicht te geven in de financiële situatie van versc hillende inkomensgroepen, is het restpakket op drie verschillende manieren ingevuld. De gekozen restpakketten zijn sober; ze omvatten vrij elementaire uitgaven. Voor elk huishouden is berekend wat de kosten van het betreffende restpakket zijn. In bijlage 5 staan de gekozen restpakketten beschreven.
De kosten van het restpakket nemen toe, naarmate het inkomen stijgt. In de eerste plaats komt dit door hogere vervoerskosten. Iemand met een inkomen (net) boven het sociaal minimum zal een laagbetaalde baan hebben en kosten voor woon-werkverkeer maken. Soms worden deze kosten door de werkgever vergoed, maar in deze rapportage wordt daar niet a priori vanuit gegaan. Het restpakket wordt ook duurder door hogere recreatiekosten. Deze recreatiekosten zijn namelijk gelijk gesteld aan het bijbehorende vakantiegeld en bij een hoger inkomen hoort een hogere vakantietoeslag. Ten slotte worden de kosten voor participatie verminderd met het bedrag dat de gemeente hiervoor beschikbaar stelt. Veel gemeenten kennen een bijdrage voor sociaal-culturele uitgaven. Deze
bijdrage
wordt
verstrekt
tot
een
bepaald
inkomensniveau.
Boven
dit
inkomensniveau vervalt de bijdrage, waardoor de kosten van participatie hoger uitvallen en het restpakket dus duurder wordt.
Het basispakket en de restpakketten zijn op bepaalde punten verschillend voor de diverse huishoudtypen. Een alleenstaande staat immers voor andere kosten dan bijvoorbeeld een gezin met kinderen.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
14
2.4 Inkomsten In deze rapportage worden op vier inkomensniveaus begrotingen opgesteld voor de betreffende voorbeeldhuishoudens: het minimuminkomen (WWB/AOW -uitkering), 110 procent van het netto minimuminkomen, 120 procent van het netto minimuminkomen en 130 procent van het netto minimuminkomen.
Uitgangspunt in deze rapportage is het totaal besteedbaar maandinkomen. Dat inkomen bestaat uit alle inkomsten van het huishouden, zoals netto salarissen, uitkeringen, kortingen op de belasting, huurtoeslag, vakantiegeld en kinderbijslag. Hoe deze regelingen doorwerken in de begrotingen en wat de invloed is op het inkomen van de verschillende huishoudens is te zien in bijlage 1 en 2.
In de rapportage wordt verondersteld dat de huishoudens maximaal gebruik maken van alle regelingen die op hen van toepassing zijn. In bijlage 4 staat aanvullende informatie over de gekozen uitgangspunten bij de inkomens.
2.5 Uitgavensoorten In alle begrotingen onderscheidt het Nibud drie soorten uitgaven:
Vaste lasten Dit zijn uitgaven die regelmatig terugkomen. Er ligt meestal een contract aan ten grondslag. Voorbeelden zijn de huur, energiekosten en verzekeringen.
Reserveringsuitgaven Dit zijn uitgaven die niet regelmatig voorkomen en waarvan de hoogte vooraf niet precies bekend is. Er moet in principe een bedrag voor gereserveerd worden. Voorbeelden hiervan zijn de kosten voor inventaris en kleding.
Huishoudelijke uitgaven Dit zijn de steeds terugkerende uitgaven, zoals uitgaven aan voeding, reiniging, persoonlijke verzorging.
In deze rapportage wordt gerekend met minimale bedragen die huishoudens nodi g hebben om deze uitgaven te kunnen betalen. Voor de uitgaven is waar mogelijk uitgegaan van lokale tarieven. Voorbeelden hiervan zijn de tarieven voor heffingen, sportclubs en de bibliotheek. De landelijke bedragen zijn gebaseerd op berekeningen van het Nibud. Meer informatie over de uitgaven staat in bijlage 5.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
15
2.6 De begrotingen Volgens de methodiek die hierboven staat beschreven, worden de begrotingen opgesteld op basis van het basispakket. Deze begrotingen staan in bijlage 1. Er resteert dan een bedrag dat kan worden besteed aan een restpakket. De resultaten per restpakket staan in bijlage 2. Deze resultaten geven weer wat de koopkracht is van de huishoudens bij de verschillende inkomensniveaus, rekening houdend met de landelijke en de lokale inkomensondersteunende regelingen.
Voor alle huishoudtypen met een inkomen op minimumniveau (WWB/AOW -niveau) is een vergelijking gemaakt met een gemiddelde voor Nederland. Deze begrotingen staan in bijlage 3. Hierbij worden de uitgaven in het basispakket van huishoudens in de gemeente Utrecht vergeleken met die voor een zelfde huishouden (zelfde type en inkomen) in Nederland.
Met uitzondering van het kwijtscheldingsbeleid worden bij het gemiddelde voor Nederland geen inkomensondersteunende regelingen meegenomen. Het is namelijk niet mogelijk om een gemiddelde te berekenen van verschillende inkomensondersteunende regelingen die in andere gemeenten gelden.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
16
3. Minimabeleid In
dit
hoofdstuk
worden
diverse
landelijke
en
gemeentelijke
regelingen
voor
inkomensondersteuning van minima beschreven. Alleen de regelingen die in de berekeningen zijn meegenomen komen in dit hoofdstuk aan bod. Paragraaf 3.1 beschrijft de landelijke regelingen; in paragraaf 3.2 komen de lokale inkomensondersteunende regelingen aan bod. Per regeling wordt een korte beschrijving gegeven van de belangrijkste kenmerken en voorwaarden, zoals deze gelden in 2010..
3.1 Landelijk minimabeleid Bij het opstellen van de begrotingen worden de landelijke heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting, (aanvullende) alleenstaande ouderkorting en de (alleenstaande) ouderenkorting), landelijke toeslagen (zorgtoeslag,
huurtoeslag,
kinderopvangtoeslag,
kindgebonden
budget)
en
de
kinderbijslag in de berekeningen opgenomen.
3.2 Lokaal minimabeleid Naast de landelijke inkomensondersteunende maatregelen heeft de gemeente Utrecht speciaal voor huishoudens met een laag inkomen ook een lokaal minimabeleid. De regelingen die worden opgenomen in de berekeningen komen in de volgende paragrafen aan bod.
3.2.1
Kwijtscheldingsbeleid
De gemeente Utrecht hanteert voor de kwijtschelding een norm van 100 procent van de grondslag WWB. Dat wil zeggen dat afhankelijk van het vermogen, huishoudens met een inkomen op WWB/AOW-niveau in principe geen gemeentelijke heffingen hoeven te betalen. Bij een inkomen boven WWB/AOW -niveau wordt de betalingscapaciteit berekend door het inkomen te verminderen met het norminkomen. Er vindt een correctie plaats voor de eigen uitgaven aan huur en voor de premie basisverzekering en de aanvullende verzekering. Van de betalingscapaciteit dient 80 procent te worden aangewend voor de betaling van de gemeentelijke heffingen.
In de gemeente Utrecht is kwijtschelding mogelijk voor de afvalstoffenheffin g, rioolrechten en de hondenbelasting (voor maximaal twee honden). Bij
het
waterschap
is
kwijtschelding
mogelijk
voor
de
zuiveringsheffing,
de
verontreinigingsheffing en de watersysteemheffing.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
17
De berekening van de kwijtschelding van de gemeentelijke heff ingen en van het waterschap gebeurt gezamenlijk. De betalingscapaciteit wordt dus maar een keer ingezet. Als er betaalcapaciteit is voor het waterschap en een gedeelte voor de gemeentelijke heffingen, wordt het verzoek om kwijtschelding alleen bij het wate rschap afgewezen en volgt bij de gemeente een volledige toekenning. Als een huishouden alleen een gedeeltelijke betaalcapaciteit bij het waterschap heeft, wordt het verzoek gedeeltelijk toegekend bij het waterschap en volledig toegekend bij de gemeente.
3.2.2
U-pas
De U-pas is een kortingspas die recht geeft op kortingen bij een groot aantal organisaties binnen de gemeente, zoals de bibliotheek, sportverenigingen, bioscopen, theaters, zwembaden, musea, etc. Voor kinderen tot en met 16 jaar is het lidmaatschap van een sportvereniging gratis; vanaf 17 jaar geldt een korting van 50 procent. Daarnaast kunnen U-pashouders gebruik maken van speciale aanbiedingen met extra hoge kortingen. De Upas geldt voor alle inwoners van de gemeente Utrecht met een laag inkom en tot een bepaald belastbaar inkomen. Deze inkomensgrenzen staan in tabel 1. De kortingen die U-pashouders krijgen worden in het restpakket doorberekend. Tabel 1: Inkomensgrenzen* U-pas Tot 65 jaar
Vanaf 65 jaar
Alleenstaande
€ 19.100
€ 17.200
Alleenstaande ouder
€ 21.500
€ 21.200
Gehuwden/samenwonenden (met of zonder kinderen)
€ 25.700
€ 23.200
*: (fiscaal) loon volgens jaaropgave
3.2.3
Computer voor huiswerk (CompU4school)
Tegenwoordig kunnen scholieren niet meer zonder computer. Wanneer een kind voor het eerst naar het voortgezet onderwijs gaat is het mogelijk een computer te krijgen. Er wordt dan een computer met toebehoren, inclusief een eenmalige bijdrage in de kosten voor internet verstrekt. Wel moet het huishouden in het bezit zijn van een U-pas en moet het kind deelnemen aan de door de gemeente aangeboden cursus.
3.2.4
School€xtra
Voor huishoudens met kinderen van 4 tot en met 16 jaar die in het bezit zijn van een U pas zijn er vergoedingen mogelijk voor schoolactiviteiten, zoals een schoolkamp, excursies of workshops. Voor kinderen op de basisschool geldt een vergoeding van 50 euro per schooljaar, voor kinderen in het voortgezet onderwijs is deze vergoeding jaarlijks 100 euro. De vergoeding wordt via de school verrekend. In de begroting wordt dit doorberekend in het basispakket onder de schoolkosten/kinderopvang.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
18
3.2.5
Collectieve (aanvullende) zorgverzekeringen
Het verzekeren tegen ziektekosten is voor iedereen wettelijk verplicht. Daarom biedt de gemeente Utrecht een collectieve zorgverzekering bij Agis aan voor h uishoudens met een laag inkomen, de Optimaal Basis Utrecht. Voorwaarde is wel dat het huishouden in het bezit is van een U-pas. De premiekosten voor de Optimaal Basis zijn 123,20 euro per maand (85,95 euro per maand voor de basisverzekering en 37,25 euro per maand voor de aanvullende verzekering). De premie voor de Optimaal Basis met Tand Extra bedraagt 130,10 euro. Hiervoor is ook het eigen risico van 165 euro op jaarbasis meeverzekerd. Huishoudens die niet deel (kunnen) nemen aan het collectief betalen 95,50 euro voor de basisverzekering, 14,15 euro voor de aanvullende verzekering (de zogenoemde. compleetpolis) en 21 euro voor de tandverzekering. Totaal
bedragen de kosten dan
130,65 euro. De kosten liggen dus nauwelijks hoger dan bij de collectieve verzekering. Echter, via de collectieve verzekering worden meer kosten vergoed, er zijn geen onderdelen die maar gedeeltelijk worden vergoed en het eigen risico is volledig afgekocht. Uiteindelijk zijn huishoudens met de Optimaal Basis Utrecht daarom beter af. In de begrotingen is te zien dat de collectieve aanvullende verzekering duurder is dan de aanvullende verzekering voor huishoudens buiten het collectief. Voor huishoudens die zich collectief kunnen verzekeren is de post ‘extra ziektekosten’ verminderd met het gemiddelde bedrag dat men in 2010 kwijt was aan het eigen risico (112 euro per jaar, oftewel 9,33 euro per maand). Voor huishoudens van 65 jaar en ouder wordt de eigen bijdrage Wmo/AWBZ vergoed via het aanvullende pakket van de collectieve verzekering. Huishoudens met een inkomen boven de 125 procent van het sociaal minimum kunnen geen gebruik maken van de collectieve verzekering: voor hen is de eigen bijdrage Wmo/AWBZ in het basispakket opgenomen onder de post ‘extra ziektekosten’. Ouderen die geen gebruik hoeven te maken van zorgvoorzieningen hebben deze kosten uiteraard niet. Zij houden maandelijks dus meer over dan uit de begroting valt af te lezen. (Voor alleenstaanden 65 -plussers is dit 47 euro per maand, voor echtparen 72 euro per maand.)
3.2.6
Woonlastenfonds
Het woonlastenfonds is bedoeld voor huishoudens met een laag inkomen die in verhouding tot hun inkomen een te hoge huur betalen. Dit is van toepassing als zij meer dan een bepaald gedeelte van hun (reken)inkomen aan huurlasten kwijt zijn, het zogenaamde huurquotum. De hoogte van de huurtoeslag, woonkos tentoeslag, huur en inkomen bepalen het bedrag dat wordt vergoed. De tegemoetkoming uit dit fonds is meegenomen bij het besteedbaar inkomen en staat apart vermeld in de begrotingen.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
19
3.2.7
Kinderopvang en peuterspeelzalen
De ouder die werk en de zorg voor kinderen combineert, kan op grond van de Wet Kinderopvang een tegemoetkoming toegekend krijgen. Voor diegenen die niet onder de doelgroep vallen, maar voor wie kinderopvang wel noodzakelijk is, kan een (vaak tijdelijke) vergoeding vanuit de bijzondere bijstand worden gegeven. Deze vergoeding bedraagt 3,40 euro per uur voor het eerste kind en 1 euro per uur voor ieder volgend kind, met een maximum van 5,40 euro per uur. Wanneer een kinderdagverblijf een hogere uurprijs hanteert dan het wettelijk maximum, wordt voor bepaalde doelgroepen (WWB-ers met een reïntegratietraject of met deeltijd arbeid) dat bovenwettelijke deel vergoed vanuit het participatiebudget, tot een maximum van 0,25 euro boven de wettelijke uurprijs. De maandelijkse ouderbijdrage voor de peuterspeelzaal bedraagt 6 euro voor ouders met een gezinsinkomen tot bruto 1.598 euro per maand, 8,50 euro voor ouders met een inkomen tot bruto 2.067 euro per maand en 13,50 euro voor ouders met een inkomen tot bruto 2.572 euro per maand. Dit geldt voor kinderen vanaf 2 jaar en voor maximaal twee dagdelen per week.
3.2.8
Langdurigheidstoeslag en reserveringstoeslag
De langdurigheidstoeslag is bedoeld voor huishoudens tussen de 21 en 65 jaar die gedurende drie jaar of langer over een inkomen beschikken dat niet hoger is dan 110 procent van het wettelijk sociaal minimum en die niet beschikken over in aanmerking te nemen
vermogen.
Zowel
werkenden
als
uitkeringsgerechtigden
kunnen
dus
in
aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag. Studenten met een inkomen uit WSF of Wtos zijn van het recht op langdurigheidstoeslag uitgesloten. Dit geldt ook voor personen in verpleeghuizen en daklozen. Jaarlijks krijgen (echt)paren 518 euro, eenoudergezinnen 466 euro en alleenstaanden 363 euro. Voor
huishoudens
van
reserveringstoeslag.
65 jaar
De
en ouder
hoogte
van
geldt een soortgelijke regeling, de deze
toeslag
bedraagt
voor
eenpersoonshuishoudens 200 euro per jaar en voor meerpersoonshuishoudens 300 euro per jaar.
Bij de resultaten van deze rapportage wordt een vergelij king gemaakt tussen huishoudens
die
in
aanmerking
komen
voor
de
langdurigheidstoeslag
of
de
reserveringstoeslag en huishoudens die hier geen recht op hebben.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
20
3.2.9
Individuele bijzondere bijstand
De gemeente Utrecht verstrekt voor diverse kosten in specifieke gevallen individuele bijzondere bijstand. De bijzondere bijstand wordt in dit onderzoek niet meegenomen omdat deze sterk afhankelijk is van de persoonlijke situatie.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
21
4. Resultaten Dit hoofdstuk bevat de resultaten van het onderzoek. Eerst komen de verschillen tussen de huishoudtypen in de gemeente Utrecht aan bod. Daarna volgt een vergelijking tussen de huishoudens met een minimum inkomen in Utrecht en vergelijkbare huishoudens gemiddeld in Nederland.
4.1 Vergelijking tussen huishoudens onderling 4.1.1 In
dit
Huur onderzoek
wordt
bekeken
wat
het
effect
is
van
landelijke
en
lokale
inkomensondersteunende regelingen op de bestedingsruimte van huishoudens met een lage en een hoge huur. In de gemeente Utrecht gaat het om een lage huur van 348 euro en een hoge huur van 537 euro per maand. Niet alle huishoudtypes met een duurdere huurwoning hebben minder te besteden te dan vergelijkbare huishoudens met een goedkopere huurwoning.
Dit geldt voor de
alleenstaande onder de 65 en voor het eenoudergezin, zowel met jonge als met oudere kinderen. Bij een inkomen op WWB-niveau is het bedrag dat beschikbaar is voor het restpakket bij deze huishoudtypen hoger als zij een duurdere huurwoning hebben. De belangrijkste verklaring is dat deze huishoudtypen in aanmerking komen voor een bijdrage uit het woonlastenfonds. Door deze bijdrage in combinatie met een hogere huurtoeslag hebben huishoudens met een hoge huur iets lagere netto woonlasten dan huishoudens met een lage huur.
4.1.2
Huishoudsamenstelling
Voor invulling restpakket Voor bijna alle huishoudtypen is het inkomen voldoende om de noodzakelijke uitgaven uit het basispakket te bekostigen. Alleen een echtpaar met twee oudere kinderen en een echtpaar met vier kinderen hebben maandelijks een tekort. In een goedkope huurwoning is er voor het echtpaar met vier kinderen een tekort zichtbaar bij een inkomen tot en met 110 procent van de geldende bijstandsnorm. Het echtpaar met twee kinderen kan alleen bij 110 procent niet rondkomen, op WWB-niveau lukt dat wel. Als er recht is op langdurigheidstoeslag is het inkomen voor deze echtparen wel voldoende. De genoemde echtparen met een duurdere huurwoning kunnen op geen van de onderzochte inkomensniveaus rondkomen. Zij kunnen ook geen aanspraak maken op een bijdrage uit het woonlastenfonds, maar hebben wel de hoge kosten van twee volwassenen en meerdere (oudere) kinderen.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
22
Na invulling restpakket Wanneer naar de bestedingen in het restpakket wordt gekeken blijkt dat voor de meeste onderzochte huishoudtypen niet alle restpakketten haalbaar zijn. Alleen alleenstaande ouders met jonge kinderen kunnen bij elk onderzocht inkomensniveau de drie restpakketten betalen. Alleenstaanden van 65 jaar of ouder en echtparen van 65 jaar of ouder kunnen alleen het restpakket waarin de kosten van een auto zijn opgenomen niet betalen.
Alleenstaande ouders Voor een alleenstaande ouder met oudere kinderen en een inkomen op WWB-niveau is geen enkel restpakket haalbaar. Alleen als er naast de WWB-uitkering ook recht bestaat op langdurigheidstoeslag is het minst uitgebreide restpakket (pakket C) mogelijk. Bij een lage huur is op 110 procent van de norm pakket C mogelijk en met een inkomen vanaf 120 procent kunnen ook de pakketten B en A bekostigd worden. Bij een hoge huur is een inkomen op minimaal 120 procent nodig om de pakketten B en C te bekostigen. Pakket A behoort voor dit huishoudtype helemaal niet tot de mogelijkheden.
Alleenstaanden onder de 65 jaar Alleenstaanden onder de 65 jaar zijn slechter af dan alleenstaande ouders. Zowel bij een lage als hoge huur is bij alle onderzochte inkomensniveaus het meest uitgebreide restpakket niet haalbaar. Voor het minst uitgebreide pakket bestaat bij een lage huur wel financiële ruimte, alleen op WWB-niveau komt men te kort. Pakket B kan alleen bij een inkomensniveau van 130 procent bekostigd worden (en bij 110 procent met langdurigheidstoeslag). Bij een hoge huur is alleen het meest sobere restpakket mogelijk bij een inkomen vanaf 120 procent van het minimum en wanneer men naast de WWB-uitkering de langdurigheidstoeslag ontvangt.
Echtparen onder de 65 jaar Ook echtparen onder de 65 jaar, zowel met als zonder kinderen, kunnen niet alle restpakketten bekostigen. Echtparen met twee oudere kinderen en echtparen met vier kinderen zijn het slechtste af; voor hen is geen enkel restpakket haalbaar. Dit geldt bij een lage en hoge huur en bij alle inkomensniveaus. Een echtpaar met twee oudere kinderen in een duurdere huurwoning komt bij een inkomen op 130 procent van het minimum maandelijks 363 euro te kort om het meest sobere restpakket te bekostigen. Voor het meest uitgebreide restpakket is het tekort zelfs
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
23
481 euro. Op bijstandsniveau is er een tekort van 224 euro bij pakket C en van 337 euro bij pakket A. In de meeste minima-effectrapportages die het Nibud heeft uitgevoerd heeft het gezin met oudere kinderen de minste bestedingsmogelijkheden. Voor de gemeente Utrecht is ook naar een echtpaar met vier kinderen gekeken. De financiële situatie van dit huishoudtype is vergelijkbaar met die van het echtpaar met twee oudere kinderen. De tekorten zijn hier zelfs nog iets groter en kunnen oplopen tot 524 euro per maand (bij het meest uitgebreide restpakket en een inkomensniveau van 130 procent).
Echtparen met jonge kinderen en echtparen zonder k inderen zijn net iets beter af dan paren met oudere kinderen, maar het meest uitgebreide restpakket is bij beide huishoudtypen niet betaalbaar. Echtparen zonder kinderen kunnen de twee andere pakketten betalen bij een inkomen van 130 procent van de geldende bijstandsnorm, mits de huur laag is. Ook een WWBuitkering inclusief langdurigheidstoeslag is dan voldoende. Bij een hoge huur is geen van de restpakketten haalbaar. Echtparen met jonge kinderen kunnen de pakketten B en C betalen, als zij een WWBuitkering inclusief langdurigheidstoeslag ontvangen. Bij een lage huur is pakket C ook mogelijk bij een inkomen op 130 procent van de norm.
Dat paren met oudere kinderen slechter af zijn dan paren met jonge kinderen, komt door de hogere kosten van oudere kinderen. Dit geldt niet alleen voor voeding en kleding, ook de schoolkosten en de zakgeldbedragen zijn hoger.
Huishoudens van 65 jaar en ouder De huishoudens van 65 jaar en ouder hebben het relatief goed: Een AOW -uitkering is iets hoger dan een WWB-uitkering en bovendien liggen de huishoudelijke uitgaven voor ouderen iets lager. Deze huishoudtypen kunnen alle restpakketten bekostigen, behalve restpakket D, waarin de kosten van een auto zijn opgenomen. Alleen echtparen van 65 jaar of ouder met een lage huur en een inkomen van 120 procent van het minimum, houden na aftrek van de kosten van een auto nog een positief saldo over.
Samengevat maken de begrotingen inzichtelijk dat in de gemeente Utrecht een eenoudergezin met jonge kinderen financieel het beste af is en een echtpaar met vier kinderen het slechtste af. De relatief grote bestedingsruimte van eenoudergezinnen ontstaat doordat zij recht hebben op 90 procent van de bijstandsnorm (en niet 70 procent, zoals een
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
24
alleenstaande). Daarnaast hebben alleenstaande ouders recht op alleen staande ouderkorting en als zij werken ook op aanvullende alleenstaande ouderkorting. Bovendien heeft een werkende alleenstaande ouder met jonge kinderen recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Hier heeft een echtpaar waarvan één oud er werkt (waar vanuit wordt gegaan bij de berekeningen) geen recht op. Tegelijkertijd heeft een echtpaar met kinderen nog kosten van een extra volwassene die een alleenstaande met kinderen niet heeft. Hierbij valt te denken aan de kosten van de zorgverzekering, kleding en voeding. Deze extra kosten wegen niet op tegen het hogere bijstandsniveau voor echtparen (100 procent ten opzichte van 90 procent). 4.1.3
Inkomensniveau
Voor elk huishoudtype zijn vier inkomensniveaus doorgerekend. Naast het minimum inkomen zijn inkomens op 110, 120 en 130 procent van het minimum gespecificeerd. Soms leidt een hoger inkomen tot een beperktere bestedingsmogelijkheid. D eze situatie ontstaat
wanneer
gemeentelijke
het
inkomen
(licht)
toeneemt
inkomensondersteunende
en
maatregelen,
tegelijkertijd zoals
landelijke
huurtoeslag
en en
kwijtschelding van gemeentelijke heffingen, (gedeeltelijk) komen te vervallen.
Voor invulling restpakket Na invulling van het basispakket (en vóór invulling van het restpakket) hebben niet alle onderzochte huishoudens meer bestedingsruimte naarmate hun inkomen toeneemt. Dit geldt voor alle echtparen onder de 65 (met en zonder kinderen) en voor de huishoudens van 65 jaar en ouder.
Bij echtparen onder de 65 jaar, zowel met als zonder kinderen, is een armoedeval zichtbaar tussen een inkomen op WWB-niveau en 110 procent van deze norm. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door het wegvallen van de kwijtschelding van gemeentelijke heffingen bij een inkomen op 110 procent. Ook de lagere huur - en zorgtoeslag speelt een rol. Deze armoedeval doet zich voor bij zowel een hoge als een lage huur. Bij een hoge huur is ook nog een andere armoedeval zichtbaar, namelijk tussen 120 en 130 procent van de geldende bijstandsnorm. De belangrijkste verklaring is dat echtparen onder de 65 bij een inkomen van 130 procent geen recht meer hebben op huurtoeslag. Daarnaast neemt de zorgtoeslag af naarmate het inkomen toe neemt en is er op 130 procent
van
de
geldende
bijstandsnorm
geen
recht
meer
op
de
collectieve
zorgverzekering (en dus ook niet op een afgekocht eigen risico).
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
25
Bij echtparen met kinderen is de armoedeval groter dan bij echtparen zonder kinderen. Dit komt doordat echtparen met kinderen op 130 procent ook te maken hebben met het een hogere eigen bijdrage voor de peuterspeelzaal (bij jonge kinderen) en met het wegvallen van de school€xtra regeling. Hierdoor is er niet alleen sprake van een armoedeval tussen 120 en 130 procent van het sociaal minimum, maar houden echtparen met kinderen op 130 procent zelfs minder over dan op 100 procent van de toepasse lijke bijstandsnorm.
Huishoudens van 65 jaar en ouder hebben te maken met een (lichte) armoedeval tussen 120 en 130 procent van het sociaal minimum, die vooral veroorzaakt wordt door de eigen bijdrage Wmo/AWBZ. Huishoudens met een inkomen tot en met 125 procent van het minimum kunnen gebruik van de collectieve zorgverzekering en deze vergoedt de eigen bijdrage. Op 130 procent valt dit voordeel weg, wat resulteert in een lager besteedbaar inkomen. Daar komt bij dat de eigen bijdrage bij een inkomen op 130 procent van het minimum hoger is dan bij een lager inkomen het geval is. Huishoudens die geen gebruik hoeven te maken van zorgvoorzieningen hebben deze kosten niet en krijgen daardoor ook niet met een armoedeval te maken.
Bij de overige huishoudtypen (alleenstaanden onder de 65 jaar en eenoudergezinnen) doen
zich
vóór
invulling
van
het
restpakket
geen
armoedevallen
voor.
De
bestedingsruimte neemt alleen niet altijd evenredig toe met het inkomen. Met name bij alleenstaande ouders met jonge kinderen is de toename in beschikbare ruimte voor het restpakket veel groter tussen het minimum en 1 10 procent van het minimum, dan bij inkomensstijgingen vanaf 110 procent van het toepasselijk minimum. De sterke toename bij 110 procent wordt veroorzaakt door de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Deze heffingskorting bestaat uit een vast bedrag van 77 5 euro per jaar en een inkomensafhankelijk gedeelte, waarbij de korting (tot een maximum) toeneemt met het inkomen. Door deze bijdrage heeft een alleenstaande ouder maand elijks 166 euro meer te besteden als hij/zij gaat werken. Bij een inkomensstijging van 1 10 naar 120 procent van het toepasselijk minimum is de toename van de inkomensafhankelijke combinatiekorting kleiner (26 euro), doordat het alleen nog toeneemt met de inkomensafhankelijke component.
Na invulling restpakket Na invulling van het restpakket doen zich op meer plaatsen armoedevallen voor. Bij echtparen met een lage huur zijn nu ook armoedevallen zichtbaar tussen WWB-niveau en 120 procent van deze norm. Een echtpaar met vier kinderen houdt ook op 130 procent
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
26
minder over dan op WWB-niveau (of beter gezegd: heeft op 130 procent een groter tekort dan op WWB-niveau). Ook bij een hoge huur hebben echtparen na invulling van het restpakket te maken met een extra armoedeval tussen WWB-niveau en 120 procent van de norm. Daarnaast krijgen alleenstaanden onder de 65 jaar met een hoge huur nu te maken met een armoedeval tussen 100 en 110 procent en tussen 120 en 130 procent van het sociaal minimum. Hieronder worden de diverse armoedevallen beschreven.
Vóór invulling van het restpakket hadden echtparen met een lage huur al te maken met een armoedeval tussen 100 en 110 procent. Bij deze armoedeval ging het echter om een relatief laag bedrag van 16 euro per maand. Na invulling van het restpakket is de armoedeval veel groter, ruim 80 euro. Dit heeft te maken met de kosten van het restpakket. Deze kosten zijn op 110 procent van de geldende bijstandsnorm hoger dan op 100 procent door de extra reiskosten in verband met woon-werkverkeer. Bij een inkomen gelijk aan het bijstandsniveau gaan we er van uit dat iemand niet werkt en dus ook deze kosten niet heeft. Maar bij een inkomen boven het WWB-niveau veronderstellen we dat een van de partners een (kleine) baan heeft. Vanzelfsprekend is het mogelijk dat de werkgever voorziet in een vergoeding van de reiskosten, maar daar wordt in deze rapportage niet vanuit gegaan. Door deze extra reiskosten komt ook het besteedbaar inkomen op 120 procent lager uit dan dat op WWB-niveau.
De kosten van het restpakket zijn op 130 procent weer hoger dan op 120 procent. Dit wordt vooral veroorzaakt door het wegvallen van het recht op een U-pas. Hierdoor krijgt een huishouden met een inkomen op 130 procent van de geldende bijstandsnorm te maken met hogere kosten voor sport en cultuur. Omdat kinderen met een U-pas gratis kunnen sporten, komt het wegvallen van deze pas het hardst aan bij gezinnen met meerdere kinderen. Specifiek voor dit onderzoek is dit het echtpaar met vier kinderen. Al vóór de invulling van het restpakket heeft dit huishoudtype te maken met het wegvallen van gemeentelijke tegemoetkomingen, zoals het afgekocht eigen risico van de zorgverzekering en de school€xtra regeling. (Vooral dit laatste speelt bij grotere gezinnen een belangrijke rol.) Het extra inkomen op 130 procent is dan nog genoeg om dit verlies aan inkomensondersteuning uit het basispakket te compenseren. Maar na invulling van het restpakket, waarin ook uitgaven aan sociale participatie meegenomen worden, lukt dit niet meer. Door het wegvallen van de U-pas wordt het tekort op de begroting bij 130 procent van het minimum daardoor nog hoger dan op WWB-niveau.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
27
De financiële gevolgen van de armoedeval zijn relatief groot. Een echtpaar met vier kinderen en hoge huur heeft bij een inkomen op WWB-niveau al een groot tekort. Bij een inkomen van 130 procent van de norm heeft men nog eens 172 euro per maand hogere kosten. Ontvangt ditzelfde huishouden naast de bijstandsuitkering langdurigheidstoeslag, dan is het verschil zelfs 265 euro per maand (bij pakket C liggen deze bedragen iets lager, op respectievelijk 167 euro en 259 euro).
Ook de alleenstaande onder de 65 jaar met een hoge huur krijgt na invulling van het restpakket te maken met armoedevallen die zich voor invulling van het rest pakket nog niet voordeden. In de eerste plaats is er sprake van een armoedeval tussen een inkomen op WWB -niveau en 110 procent van deze norm. Evenals bij de echtparen heeft dit te maken met de extra kosten voor woon-werkverkeer, waar iemand met een inkomensniveau van 110 procent mee te maken krijgt, maar die een alleenstaande met een bijstandsuitkering niet heeft. Ten tweede is het besteedbaar inkomen van de alleenstaande na invulling van het restpakket op 130 procent iets lager dan op 120 procent. Ook deze armoedeval is op dezelfde manier te verklaren als bij de echtparen: door het wegvallen van de U -pas zijn er iets hogere kosten voor de sport en cultuur. Voor een alleenstaande gaat het om veel lagere bedragen dan voor een gezin met kinderen. De armoedeval is hier dan ook veel kleiner. Dat beide armoedevallen zich alleen voordoen bij een hoge huur en niet bij een lage huur, heeft te maken met het besteedbaar inkomen vóór invulling van het restpakket. Bij een hoge huur heeft een alleenstaande met een WWB-uitkering nog recht op een bijdrage uit het woonlastenfonds. Hierdoor is het verschil met een inkomensniveau van 110 procent kleiner bij een hoge dan bij een lage huur. Als dan de kosten uit het restpakket (in casu: de kosten van het woon-werkverkeer) gaan spelen, slaat dit bij een hoge huur om in een negatief verschil, oftewel een armoedeval. Bij een lage huur was het verschil tussen 100 procent en 110 procent voor de invulling van het restpakket al zo groot, dat ook na aftrek van de kosten woon-werkverkeer er op 110 procent meer te besteden is dan op 100 procent van de bijstandsnorm. Iets soortgelijks speelt bij de armoedeval tussen 120 en 130 procent. Bij een hoge huur heeft een alleenstaande op 120 procent nog recht op kwijtschelding van gemeentelijke heffingen. Hierdoor is er vóór invulling van het restpakket maar een klein (positief) verschil tussen beide inkomensniveaus. Met het wegvallen van de vergoedingen van de U-pas slaat dit om naar een klein negatief verschil.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
28
Eenoudergezinnen hebben geen last van armoedevallen, omdat alleenstaande ouders met betaald werk recht krijgen op aanvullende alleenstaande ouderkorting en bij jongere kinderen ook op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Deze fiscale voordelen wegen sterk op tegen de extra reiskosten en het wegvallen van gemeentelijke inkomensondersteuning. Dit speelt vooral bij alleenstaande ouders met jonge kinderen bij een inkomen net boven bijstandsniveau (zie ook pagina 21). Alleenstaande ouders met oudere kinderen en een inkomen op 130 procent van de norm profiteren alleen van de aanvullende alleenstaande ouderkorting . Hierdoor hebben zij weliswaar niet te maken met een armoedeval, maar het verschil tussen een inkomen op 120 procent en 130 procent is na invulling van het restpakket nog maar vijf eu ro.
Langdurigheidstoeslag In het voorafgaande is een opsomming gegeven van de huishoudtypen die te maken hebben met een armoedeval. Hierbij zijn ook de betreffende inkomensniveaus benoemd en ook zijn de achterliggende oorzaken van de armoedevallen besproken. Wat in deze opsomming niet is meegenomen zijn de inkomensterugvallen die zich voordoen wanneer er recht op langdurigheidstoeslag (LDT) bestaat. Het besteedbaar inkomen van een huishouden met recht op LDT ligt in een aantal gevallen hoger dan het daaropvolgende inkomensniveau zonder LDT. Uiteraard wordt dit in de meeste gevallen niet uitsluitend veroorzaakt door de extra toeslag voor huishoudens die langdurig op van een minimuminkomen moeten rondkomen. Het wegvallen van landelijke en gemeentelijke inkome nsondersteuning en de extra kosten uit het restpakket zijn de belangrijkste oorzaken. De LDT, in feite ook een gemeentelijke tegemoetkoming, zal het vóórkomen van een armoedeval wel versterken.
Bij de volgende huishoudtypen is er sprake van een armoedeval tussen een inkomen op WWB-niveau (inclusief LDT) en 110 procent van de norm (exclusief LDT): Alleenstaande onder de 65, lage en hoge huur;
Eenoudergezin met oudere kinderen, hoge huur;
Echtpaar onder de 65, lage en hoge huur;
Echtpaar met jonge kinderen, lage en hoge huur;
Echtpaar met oudere kinderen, lage en hoge huur;
Echtpaar met vier kinderen, lage en hoge huur.
Ook bij een inkomensniveau van 110 procent van de norm is er recht op LDT. In één geval doet zich een armoedeval voor tussen een inkomensniveau van 110 procent inclusief LDT en 120 procent exclusief LDT, namelijk bij de alleenstaande onder de 65 jaar met een lage huur.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
29
4.2 Gemeente Utrecht vergeleken met Nederland gemiddeld Bij de vergelijking met de gemiddelde inkomsten en uitgaven in Nederl and is beperkt rekening gehouden met gemeentelijke regelingen die doorwerken in het basispakket. Het is namelijk lastig om een gemiddelde bijdrage te berekenen voor de gemeentelijke inkomensondersteunende regelingen, omdat die per gemeente verschillen. Wel is de kwijtschelding van gemeentelijke heffingen en de waterschapsheffingen meegenomen.
Een aantal regelingen van de gemeente Utrecht werkt door in het basispakket. Het gaat hier om de bijdrage uit het woonlastenfonds, de school€xtra regeling en de collectieve zorgverzekering. De collectieve ziektekostenverzekering (basispremie en aanvullende premie samen) in Utrecht is per maand 11 euro duurder dan de landelijk gemiddelde premie voor een ziektekostenverzekering. Hiervoor worden echter meer voorzieningen vergoed dan gemiddeld het geval is. Bovendien is het eigen risico volledig afgekocht. Dit scheelt per persoon een bedrag van 9,33 euro per maand ( bij een gemiddelde eigen risico van 112 euro per jaar in 2010), wat verwerkt is in de post ‘extra ziektekosten’.
In de begrotingen is uitgegaan van twee huurtarieven die veel voorkomen in de gemeente Utrecht (348 en 537 euro). De landelijke gemiddelde huur voor Nederland is 420 euro en ligt hier dus tussenin. Alle onderzochte huishoudtypen met een inkomen op bijstandsniveau en een lage huur zijn in de gemeente Utrecht beter af dan vergelijkbare huishoudens gemiddeld in Nederland. Met een hoge huur zijn alleenstaanden van 65 jaar en ouder en echtparen zonder kinderen, zowel onder als boven de 65 slechter af. Dit komt doordat deze huishoudtypen niet in aanmerking komen voor een bijdrage uit het woonlastenfonds en de extra huur ook niet volledig gecompenseerd wordt door meer huurtoeslag. De netto huurlasten liggen bij een hoge huur dus hoger. Het verschil in netto woonlasten is wel groter dan het verschil in beschikbare bestedingsruimte nadat alle noodzakelijke uitgaven uit het basispakket zijn gedaan. Dit toont het positieve effect van de gemeentelijke tegemoetkomingen.
Huishoudens met kinderen en alleenstaanden in een duurdere huurwoning zijn beter af dan gemiddeld Nederland. De reden is dat deze huishoudens van al eerder genoemde gemeentelijke regelingen gebruik kunnen maken: de bijdrage uit het woonlaste nfonds en het afgekochte eigen risico van de zorgverzekering. Voor huishoudens met (jonge of oudere) kinderen komt daar de school€xtra regeling nog bij.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
30
4.3 Resultaten gemeente Utrecht vergeleken met 2008 De gemeente Utrecht heeft al diverse malen een Minima-effectrapportage laten uitvoeren. De laatste keer was in 2008. De resultaten van die rapportage zijn naast de onderliggende rapportage gelegd.
Een belangrijk verschil met 2008 is dat in 2010 een extra inkomensniveau is onderzocht, namelijk 120 procent van het sociaal minimum. Hierdoor zijn er in 2010 meer armoedevallen zichtbaar, te weten tussen 120 en 130 procent van de geldende bijstandsnorm. Op 120 procent ligt het inkomen uiteraard hoger dan op 110 procent, waardoor het verschil met 130 procent kleiner wordt. Na het wegvallen van de inkomensondersteuning vanuit de U-pas kan het besteedbaar inkomen op 130 procent lager komen te liggen dan op 120 procent. Deze armoedeval doet zich voor bij huishoudens die werk hebben en daarmee een inkomen van 120/ 130 procent van het sociaal minimum verdienen. Het gaat hier dus niet om huishoudens die vanuit de bijstand uitstromen naar betaald werk.
In 2008 deden zich geen armoedevallen voor tussen 110 en 130 procent, terwijl in de huidige rapportage wel enkele armoedevallen zichtbaar zijn bij deze inkomensniveaus. Dit is het geval bij echtparen met kinderen en een hoge huur. Dat dit in 2008 niet het geval was, komt omdat de begroting voor gezinnen met kinderen er toen anders uitzag dan in 2010. De kinderbijslag was iets hoger en er was nog sprake van de tegemoetkoming schoolkosten. In 2010 is er het kindgebonden budget en zijn de schoolkosten lager. De huur- en zorgtoeslag liggen in 2010 ook lager, de zorgverzekering is duurder en ook de voedingskosten liggen in 2010 hoger. Het zijn dus vooral landelijke regelingen die ertoe leiden dat de begrotingen in 2008 verschillen van die in 2010.
Een ander verschil met 2008 is dat in 2010 echtparen met twee oudere kinderen en echtparen met vier kinderen bij een hoge huur niet genoeg inkomsten hebben om alle uitgaven uit het basispakket te doen. Dit geldt bij alle onderzochte inkomensniveaus. In 2008 konden alleen echtparen met vier kinderen, een hoge huur en enkel een bijstandsuitkering het basispakket niet betalen. Over het algemeen lag het besteedbaar inkomen in 2008 hoger dan in 2010. De enige uitzondering is het eenoudergezin met jonge kinderen. Dit huishoudtype heeft in 2010 een hoger besteedbaar inkomen, wat voornamelijk veroorzaakt wordt door hogere (landelijke) heffingskortingen. Andere huishoudtypen zijn in 2010 juist slechter af: de meeste uitgaven liggen in 2010 (iets) hoger dan in 2008, terwijl de inkomsten niet navenant gestegen zijn.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
31
5. Conclusies en aanbevelingen Dit hoofdstuk beschrijft, naar aanleiding van de resultaten in het vorige hoofdstuk, de conclusies. Daarnaast worden er verschillende adviezen gegeven voor de aanpassing van regelingen in het kader van minimabeleid van de gemeente Utrecht.
5.1 Regelingen De diverse vormen van inkomensondersteuning in de gemeente Utrecht hebben een positief effect op de bestedingsruimte van de inwoners. Voor veel onderzochte huishoudens heeft het wegvallen van deze regelingen bij een inkomen op 130 procent van het minimum dan ook een merkbaar effect op de portemonnee.
Veel huishoudens in de gemeente Utrecht krijgen op een bepaald moment te maken met een armoedeval. Ondanks een hoger netto inkomen valt hun uiteindelijke besteedbare inkomen lager uit. Dit is niet alleen het geval wanneer iemand uitstroomt naar betaald werk. Veelal doet de armoedeval zicht juist voor tussen inkomensniveaus boven het sociaal minimum. Veel inkomensondersteunende regelingen lopen immers door tot 120 of 125 procent van de bijstandsnorm. De huurtoeslag kan zelfs nog langer doorlopen. Het is dan ook belangrijk om op te merken is dat een armoedeval zeker niet alleen veroorzaakt wordt doordat het recht op één of meerdere gemeentelijke inkomensondersteunende maatregelen vervalt. Vooral landelijke tegemoetkomingen spelen hier een belangrijke rol bij. De hoogte van de huurtoeslag en zorgtoeslag neemt namelijk af met het inkomen. Met name bij echtparen onder de 65 jaar (met of zonder kinderen) is het effect van de afname in huurtoeslag sterk. Bij een inkomen op 130 procent van het toepasselijk minimum hebben zij helemaal geen recht meer op huurtoeslag. Bij een lage huur is de huurtoeslag bij een inkomen op 120 procent van het minimum al nihil.
Ook de (landelijke) heffingskortingen spelen een grote rol: het eenoudergezin met twee jonge kinderen is in absolute zin het beste af van alle onderzochte huishoudtypen. Ook heeft dit huishouden op geen enkel moment te maken met een armoedeval. Een verklaring is dat de landelijke politiek zich in haar minimabeleid met name richt op alleenstaande ouders. Door hen financieel te ondersteunen wordt geprobeerd hen aan het werk te krijgen en te houden. Bij echtparen wordt er veelal van uit gegaan dat minstens één ouder in staat is te werken.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
32
Van alle huishoudens met een laag inkomen binnen een gemeente is het aandeel alleenstaande ouders vaak ook groter dan het aandeel echtparen met kinderen. Niettemin is het goed om als gemeente in de gaten te houden dat echtparen met (oudere) kinderen met een laag inkomen het over het algemeen financieel moeilijker hebben dan vergelijkbare alleenstaande ouders.
Om voor kwijtschelding van gemeentelijke heffingen en waterschapslasten in aanmerking te komen werkt de gemeente samen met het waterschap. Als er betaalcapaciteit is voor het waterschap en een gedeelte voor de gemeentelijke heffingen, wordt het verzoek om kwijtschelding alleen bij het waterschap afgewezen en volgt bij de gemeente een volledige toekenning. Als een huishouden alleen een gedeeltelijke betaalcapaciteit bij het waterschap heeft, wordt het verzoek gedeeltelijk toegekend bij het waterschap en volledig toegekend bij de gemeente. Het Nibud adviseert deze berekeningsmethode te handhaven, aangezien dit gunstig uitwerkt voor huishoudens met een inkomen vlak boven bijstandsniveau. De tarieven voor de waterschapsheffingen variëren naar huishoudgrootte (aantal vervuilingseenheden), voor de gemeentelijke heffingen geldt dit echter niet. Als er geen recht op kwijtschelding bestaat, zijn de lasten voor iedereen huishoudtype gelijk. Relatief gezien drukken deze lasten dan zwaarder op de eenpersoonshuishoudens. Het Nibud adviseert daarom de gemeentelijke heffingen te differentiëren naar huishoudgrootte.
Met de U-pas creëert de gemeente Utrecht voor inwoners met een inkomen tot en met 125 procent van het toepasselijke minimum een extra mogelijkheid om deel te nemen aan sociaal-culturele, recreatieve en sportieve activiteiten. Zo kan tegen gereduceerd tarief gebruik worden gemaakt van de bibliotheek en is voor kinderen tot en met 16 jaar het lidmaatschap van een sportvereniging gratis. Dit werkt met name gunstig uit voor gezinnen met oudere en met meerdere kinderen. Toch zijn echtparen met en zonder kinderen niet in staat om alle uitgaven uit de restpakketten, waartoe de uitgaven aan sociale participatie behoren, te bekostigen. Daarom adviseert het Nibud de gemeente Utrecht nog eens kritisch te kijken naar de hoogte van de vergoedingen. Omdat sporten voor kinderen tot en met 16 jaar al gratis is en juist echtparen erg moeilijk rond kunnen komen, zou de gemeente er voor kunnen kiezen om aan volwassenen een hoger bedrag te verstekken.
De gemeente Utrecht kent naast een langdurigheidstoeslag een soortgelijke regeling voor huishoudens van 65 jaar en ouder, de zogenoemde reserveringstoeslag. Deze toeslag bedraagt 200 euro per jaar voor eenpersoonshuishoudens en 300 euro per jaar voor
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
33
meerpersoonshuishoudens. Alleenstaanden en echtparen boven de 65 jaar hebben daarmee voldoende bestedingsruimte. Zij kunnen alle restpakketten bekostigen, behalve het pakket waarin de kosten van een auto zijn opgenomen.
De collectiviteitskorting op de zorgverzekering heeft een positieve invloed op de bestedingsmogelijkheden van huishoudens met een inkomen tot en met 125 procent van het minimum. Hoewel de premie voor de collectieve zorgverzekering ongeveer gelijk is aan de gemiddelde premie in Nederland, vergoedt de collectieve verzekering meer kosten. Bovendien is met de collectieve verzekering het eigen risico volledig afgekocht, wat gemiddeld ruim negen euro per persoon per maand scheelt.
Voor huishoudens van 65 jaar en ouder vergoedt de collectieve verzekering de eigen bijdrage Wmo/AWBZ. Huishoudens met een hoger inkomen hebben dit voordeel niet. Bovendien ligt de eigen bijdrage voor deze huishoudens al een stuk hoger dan op AOW niveau. Dit leidt tot een armoedeval bij een inkomensniveau van 130 procent. Omdat een inkomensstijging bij ouderen niet vaak voor zal komen, zullen weinig ouderen daadwerkelijk te maken krijgen met een daling van de bestedingsruimte. Bovendien hebben ouderen op alle onderzochte inkomensniveaus voldoende bestedingsruimte. Het Nibud raadt de gemeente aan om wel rekening te houden met het feit dat ouderen op 130 procent van het minimum die gebruik maken van een zorgvoorziening slechter af zijn dan op 120 procent, zeker met het oog op eventuele verdere ontwikkelingen rond de AWBZ. Voor huishoudens met schoolgaande kinderen kent de gemeente Utrecht de school€xtra regeling. Dit is een bijdrage in de schoolkosten van 50 euro per jaar voor kinderen die naar de basisschool gaan en 100 euro per jaar voor kinderen in het voortgezet onderwijs. Naast de school€xtra regeling, is het voor kinderen die voor het eerst naar het voortgezet onderwijs gaan mogelijk een computer te krijgen (CompU4school). Omdat met name gezinnen met oudere kinderen (zowel echtparen als alleenstaande ouders) te maken krijgen met hoge schoolkosten, raadt het Nibud aan om beide regelingen te handhaven. Eventueel kan bekeken worden of het mogelijk is de vergoedingen te verhogen. De regeling ondersteunt immers die huishoudens die het volgens deze rapportage het hardst nodig hebben.
Huishoudens die in verhouding tot hun inkomen een te hoge huur betalen, kunnen in aanmerking komen voor een bijdrage uit het woonlastenfonds. De huur van de woning moet minimaal 357 euro bedragen. Voor dit onderzoek betekent dit dat alleen de huishoudens met een hoge huur (537 euro) voor de bijdrage in aanmerking kunnen
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
34
komen. Dit blijkt het geval te zijn voor alleenstaanden onder de 65 jaar en voor eenoudergezinnen.
Door
de
bijdrage
uit
het
woonlastenfonds
houden
deze
huishoudtypen met een hoge huur meer over voor het restpakket dan dezelfde huishoudtypen met een lagere huur. Op zich is het een goede zaak dat huishoudens met een iets hogere huur gecompenseerd kunnen worden via het woonlastenfonds. Niet ieder huishouden heeft immers de mogelijkheid te kiezen voor een goedkopere huurwoning; de invloed die men kan uitoefenen op het huurbedrag is relatief gering. Het zullen vooral de grotere gezinnen zijn die in een duurdere (ruimere) woning terecht komen. Echtparen met meerdere kinderen komen echter niet voor de bijdrage uit het woonlastenfonds in aanmerking. De norm voor een echtpaar is daarvoor net te hoog. Het Nibud adviseert om bij
de
berekening
van
de
woonlasten
ook
rekening
te
houden
met
de
huishoudsamenstelling, zodat ook de grotere gezinnen van deze regeling kunnen profiteren.
5.2 Ondersteuning specifieke groep 5.2.1
Echtparen onder de 65 jaar
Echtparen onder de 65 jaar, met en zonder kinderen, hebben in de gemeente Utrecht de minste bestedingsruimte. Het Nibud ziet dit bij meer gemeenten; de kosten voor een extra volwassene aan bijvoorbeeld voeding, kleding en de zorgverzekering wegen vaak niet op tegen de extra inkomsten ten opzichte van het eenoudergezin (100 tegenover 90 procent van de bijstandsnorm).
Vooral echtparen met twee oudere kinderen en echtparen met vier kinderen hebben het moeilijk: voor deze huishoudens is geen enkel restpakket haalbaar en bij een hoge huur is er zelfs te weinig ruimte voor het basispakket. Om de bestedingsruimte voor huishoudens met kinderen te verruimen kent de gemeente Utrecht de school€extra regeling en ook de U-pas werkt positief door voor gezinnen met kinderen. Desondanks heeft het echtpaar met vier kinderen de minste bestedingsruimte. Zoals hierboven al vermeld, adviseert het Nibud om de bijdragen vanuit de U-pas nog eens tegen het licht te houden en deze te differentiëren naar leeftijd. Bijvoorbeeld door volwassenen een hogere bijdrage te verstrekken, waardoor het verschil in besteedbaar inkomen ten opzichte van eenoudergezinnen wordt verkleind, én door oudere kinderen voor een hoger bedrag in aanmerking te laten komen dan jonge kinderen. De school€xtra regeling werkt ook gunstig door op de begroting van gezinnen met kinderen. Desondanks blijven de maandelijkse uitgaven voor deze huishoudens hoog. Juist om gezinnen met oudere kinderen en gezinnen met meer kinderen te ondersteunen, is de school€xtra regeling een krachtig instrument. Het verhogen van de betreffende
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
35
vergoedingen zou een goede manier zijn om de gemeentelijke ondersteuning daar terecht te laten komen, waar het het hardst nodig is.
Echtparen met jonge kinderen zijn iets beter af. Zij kunnen het basispakket wel bekostigen, maar niet alle restpakketten zijn haalbaar. Hier spelen vooral de kosten van een extra volwassene een rol. De kosten van jonge kinderen liggen (veel) lager dan die voor oudere kinderen.
Echtparen zonder kinderen zijn financieel iets slechter af dan echtparen met jonge kinderen.
Zij
profiteren
minder
van
de
(categoriale)
inkomensondersteunende
maatregelen van de gemeente Utrecht, waardoor de kosten van het restpakket voor hen relatief hoger zijn. Bij een inkomensniveau van 130 procent, wanneer de gemeentelijke regelingen niet meer van toepassing zijn, zijn echtparen zonder kinderen weer iets beter af.
5.2.2
Alleenstaanden onder de 65 jaar
Alleenstaanden onder de 65 jaar kunnen zowel bij een lage als bij een hoge huu r het meest uitgebreide restpakket niet bekostigen. Bij een hoge huur behoort ook pakket B niet tot de mogelijkheden, behalve op WWB-niveau inclusief langdurigheidstoeslag. Met een lage huur is pakket B alleen te bekostigen bij een inkomensniveau van 130 procent en bij 110 procent met langdurigheidstoeslag. Een alleenstaande heeft minder inkomsten dan een eenoudergezin of een echtpaar en profiteert bovendien het minst van de gemeentelijke inkomensondersteuning; alleen de bijdrage uit het woonlastenfonds (bij een hoge huur) en de U-pas zijn op de alleenstaande van toepassing. Omdat een alleenstaande onder de 65 wel met tekorten op de begroting te maken krijgt, adviseert het Nibud de mogelijkheden voor inkomensondersteuning voor deze specifieke groep nader te onderzoeken.
5.2.3
Huishoudens met een inkomen net boven bijstandsniveau
Alleenstaanden en echtparen (met en zonder kinderen) onder de 65 jaar hebben op 110 procent een lager besteedbaar inkomen dan op WWB-niveau. De belangrijkste oorzaak zijn de extra kosten voor het woon-werk verkeer die ontstaan wanneer iemand vanuit een bijstandsuitkering doorstroomt naar werk. In de praktijk zal het regelmatig voorkomen dat deze reiskosten door de werkgever vergoed worden. Mocht dit niet het geval zijn, dan kan de gemeente overwegen om hier bijzondere bijstand te verstrekken, net zolang totdat het inkomen hoog genoeg is om de extra reiskosten zelf te betalen.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
36
Op deze manier vallen de extra vervoerskosten voor de uitstromer naar werk weg, waarmee het tekort op de begroting voor een groot deel kan worden opgevangen. Ook is dan geen sprake meer van een armoedeval, wat een positieve invloed zal hebben op de re-integratie van de desbetreffende personen. Mogelijk dat het huidige re -integratie beleid binnen de gemeente Utrecht al voldoende voorziet in de vergoeding van reiskosten. Dergelijke voorzieningen zijn in dit onderzoek echter niet meegenomen.
5.2.4
Huishoudens met een inkomen net boven de grens van het minimabeleid
Een aantal onderzochte huishoudtypen houden na invulling van het restpakket op 130 procent van het toepasselijk minimum minder over dan op 120 procent van de norm, ondanks een hoger netto inkomen. Dit geldt voor huishoudens van 65 jaar en ouder en voor alleenstaanden en echtparen met een hoge huur. Een en ander wordt veroorzaakt door het wegvallen van de U-pas: ouderen verliezen hierdoor de vergoeding van de eigen bijdrage Wmo/AWBZ vanuit de collectieve zorgverzekering, bij alleenstaanden en echtparen is het wegvallen van de vergoeding voor het lidmaatsc hap van een sportvereniging de belangrijkste oorzaak van de genoemde armoedeval. Om deze armoedevallen te voorkomen zou de gemeente Utrecht kunnen overwegen een draagkrachtberekening te hanteren, zodat huishoudens op 130 procent van het minimum nog wel voor een gedeeltelijke vergoeding in aanmerking komen. Omdat de vergoedingen verbonden zijn aan het bezit van een U-pas zal dit echter lastig te realiseren zijn.
5.3 Resumerend In dit onderzoek zijn begrotingen gemaakt voor negen verschillende huishoudtyp en, op vier inkomensniveaus met twee verschillende huren. Dit resulteert in 72 (9 x 4 x 2) begrotingen. Deze begrotingen geven het volgende beeld:
Voor bijna alle huishoudtypen is het inkomen voldoende om de noodzakelijke uitgaven uit het basispakket te bekostigen. Alleen een echtparen met twee oudere kinderen en een echtparen met vier kinderen hebben maandelijks een tekort.
Wanneer naar de bestedingen in het restpakket wordt gekeken blijkt dat voor de meeste huishoudtypen niet alle restpakketten haalbaar zijn. Alleen alleenstaande ouders met jonge kinderen en alleenstaanden en echtparen van 65 jaar of ouder kunnen bij elk onderzocht inkomensniveau de drie restpakketten betalen.
Soms leidt een hoger inkomen tot een beperktere bestedingsmogelijkheid. In de gemeente Utrecht doet deze situatie zich voornamelijk voor tussen WWB-niveau en 110 procent van deze norm (door extra uitgaven voor woon – werkverkeer) en tussen 120 en 130 procent van de norm (door het wegvallen van de voordelen van de U-pas).
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
37
Inhoudsopgave bijlagen Bijlage 1: Begrotingen Bijlage 2: Resultaten Bijlage 3: Vergeleken met gemiddeld in Nederland Bijlage 4: Inkomsten Bijlage 5: Verantwoording uitgaven
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
38
Bijlage 1: Begrotingen In onderstaande tabellen zijn de begrotingen van de verschillende huishoudtypen opgenomen. De huur vormt het uitgangspunt van de begrotingen: alle begrotingen met nummer 1 gaan uit van een huur van 348 euro. Alle begrotingen met nummer 2 gaan uit van een huur van 537 euro. Vervolgens is bij de gegeven huur het soort huishouden toegevoegd. Zo gaan de begrotingen 1a en 2a over een alleenstaande onder de 65 jaar. Voor dat huishouden wordt op een rij gezet hoe het budget er bij de verschillende inkomensniveaus uit ziet. In totaal zijn er dus achttien begrotingen, waarin steeds de financiële situatie van een bepaald soort huishouden bij verschillende inkomens wordt vergeleken.
Een aantal inkomensondersteunende regelingen werkt door in het basispakket. Hieronder worden ze kort beschreven.
Kwijtschelding van heffingen In de begrotingen is de kwijtschelding van de gemeentelijke- en waterschapsheffingen verwerkt bij de heffingsbedragen. Dit wordt aangegeven met • achter het resterende bedrag.
Collectieve ziektekostenverzekering De gemeente Utrecht biedt inwoners de mogelijkheid zich te verzekeren via een collectieve ziektekostenverzekering. Huishoudens kunnen gebruik maken van een basisverzekering en een aanvullende verzekering. Bij de uitgavenposten ‘basispremie zk-verzekering’ en ‘aanvullende zk-verzekering’ hebben we de maandelijkse bedragen van de collectieve zorgverzekering gebruikt. Dit is in de begroting aangegeven met •• achter het bijbehorende bedrag. Voor huishoudens die gebruik maken van de collectieve zorgverzekering is bovendien het eigen risico afgekocht. Het gemiddelde eigen risico bedraagt 112 euro per jaar (9,33 euro per maand). Dit is verrekend in de post ‘extra ziektekosten’ en wordt aangegeven met ••• in de begroting.
Bijdrage in de kosten van onderwijs Huishoudens met schoolgaande kinderen op het voortgezet onderwijs of het Middelbaar beroepsonderwijs, komen in aanmerking voor een bijdrage in de schoolkosten (de school€xtra regeling). Voor kinderen op de basisschool geldt een vergoeding van 50
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
bijlage 1
euro per schooljaar, voor kinderen in het voortgezet onderwijs is deze vergoeding jaarlijks
100
euro.
Deze
vergoeding
is
verrekend
met
de
uitgavenpost
‘schoolkosten/kinderopvang’ en wordt aangegeven met ## in de begroting.
Ouders die aan de voorwaarden voldoen met een kind dat voor het eerst naar het voortgezet onderwijs gaat kunnen daarnaast in aanmerking komen voor een computer met toebehoren, inclusief een eenmalige bijdrage in de kosten voor internet. Dit is niet in de begrotingen bij deze rapportage meegenomen. De leeftijd van de kinderen in de onderzochte huishoudtypen geven hier geen aanleiding toe.
Algemene opmerking De posten die horen bij een restpakket zijn niet in de basisbegroting opgenomen: ze zijn met een * gemerkt. De optellingen in de begroting en de restpakketten kunnen soms niet exact kloppend lijken. Dit komt doordat we bij de berekeningen met niet-afgeronde bedragen rekenen, terwijl de uiteindelijke begrotingen in gehele euro´s zijn weergegeven.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
bijlage 1
Bijlage 2: Resultaten In deze bijlage (tabellen 3 en 4) staan de resultaten van de drie verschillende combinaties van het restpakket per type huishouden en inkomen. Zie voor de inhoud van de gekozen restpakketten bijlage 5. In tabel 3 staan de huishoudens met een huur van 348 euro en in tabel 4 staan de huishoudens met een huur van 5 37 euro.
Zo is bijvoorbeeld in tabel 3a in de tweede kolom te zien dat een alleenstaande onder de 65 jaar met een WWB-uitkering 79 euro per maand beschikbaar heeft voor het restpakket. Dit bedrag komt uit de voorbeeldbegroting van de alleenstaande. In de tweede regel van tabel 3a is af te lezen dat de totale kosten voor restpakket combinatie A 180 euro per maand zijn. Wanneer dit bedrag wordt afgetrokken van het beschikbare bedrag, resteert een negatief saldo van 101 euro per maand. Dit is af te lezen in de derde regel bij het saldo.
Een huishouden tussen de 21 en 65 jaar dat drie jaar of langer een inkomen heeft op bijstandsniveau of op 110 procent van deze norm en geen uitzicht heeft op een hoger inkomen, ontvangt de langdurigheidstoeslag. De resultaten hiervan zijn af te lezen uit de derde en de vijfde kolom. Voor huishoudens van 65 jaar en ouder bestaat een soortgelijke regeling, de reserveringstoeslag. Deze is opgenomen in de derde en vijfde kolom van de tabellen van de betreffende huishoudens.
Uit tabellen 3 en 4 blijkt dat niet elk huishouden zonder meer kan kiezen voor elke combinatie. Het is mogelijk dat het bedrag dat beschikbaar is voor het restpakket, te laag is om een bepaalde combinatie (volledig) te bekostigen. Als het huishouden desondanks toch voor die (te dure) combinatie kiest, ontstaat er dus een tekort op de begroting.
Resultaten na invulling van de restpakketten
Huur 348 euro: 3 a t/m i
Huur 537 euro: 4 a t/m i
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
bijlage 2
Bijlage 3: Vergeleken met gemiddeld in Nederland Deze bijlage bevat de begrotingen van huishoudens met een WWB/AOW inkomen in vergelijking tot het gemiddelde in Nederland.
Er wordt geen rekening gehouden met inkomensondersteunende regelingen die gelden in andere gemeenten, omdat daar geen gemiddelde voor berekend kan worden.
De gemiddelde huur in Nederland bedraagt 420 euro per maand (Bron: CBS huurenquête, juli 2009).
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
bijlage 3
Bijlage 4: Inkomsten Inkomsten Het inkomen in de begrotingen is inclusief vakantietoeslag en de heffingskortingen die op de loonstrook staan (bijvoorbeeld de algemene heffingskorting en de arbeidskorting). De heffingskortingen die via de voorlopige teruggaaf moeten worden aangevraagd (bijvoorbeeld de combinatiekorting) worden daarna bij het inkomen geteld. Het uitgangspunt is dat huishoudens alle kortingen waar ze recht op hebben ook daadwerkelijk aanvragen.
Langdurigheidstoeslag en reserveringstoeslag Huishoudens in de gemeente Utrecht die voorafgaand aan de peildatum gedurende drie jaar over een inkomen beschikken dat niet hoger is dan 110 procent van de voor belanghebbende(n) geldende bijstandsnorm, hebben recht op de langdurigheidstoeslag. De regeling is bedoeld voor huishoudens tussen de 21 en 65 jaar die langdurig op het minimum leven en die geen uitzicht hebben op hoger inkomen. Voor huishoudens van 65 jaar en ouder geldt een soortgelijke regeling, de reserveringstoeslag.
De
hoogte
van
deze
toeslag
bedraagt
voor
eenpersoonshuishoudens 200 euro per maand en voor meerpersoonshuishoudens 300 euro per maand. Huishoudens die in aanmerking komen voor de toeslag worden vergeleken met de huishoudens die hier geen recht op hebben. In de tabellen 3 en 4 van deze bijlage zijn de langdurigheidstoeslag en reserveringstoeslag verwerkt.
Algemene opmerking Naast bovenstaande inkomensondersteunende maatregelen wordt bij de inkomsten rekening gehouden met de zorgtoeslag, de huurtoeslag, de kinderbijslag en het kindgebonden budget.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
bijlage 4
Bijlage 5: Verantwoording uitgaven Het Nibud gebruikt diverse bronnen voor de referentiecijfers. Hieronder volgt een korte verantwoording van keuzes en bronnen uitgesplitst naar het basis - en het restpakket.
1. Basispakket Huur Er wordt gerekend met een lage en hoge huur van 348 euro en 537 euro.
Energie Dit is 90 procent van de prijs van gemiddeld gebruik naar huishoudtype met een opslag voor huishoudens van 65 jaar of ouder (gasverbruik). Daarbij hanteert het Nibud de pri js van het gemiddelde verbruik.
Heffingen Dit zijn de gemeentelijke en waterschapsheffingen verminderd met de eventuele kwijtschelding.
Telefoon en internet Het bedrag is gebaseerd op het bellen met een vaste telefoon inclusief een kabelverbinding voor het internet. Een prepaidtelefoon voor 15 euro per maand is opgenomen in het restpakket.
Zorgverzekeringen Dit betreft de nominale premie van de basis- en aanvullende verzekering inclusief de minst uitgebreide tandartsverzekering. Voor
huishoudens
die voldoen aan de
voorwaarden is de collectiviteitskorting van toepassing.
Overige verzekeringen Dit betreft een aansprakelijkheidsverzekering, een inboedelverzekering en voor volwassenen in huishoudens onder de 65 jaar een uitvaartverzekering.
Schoolkosten Deze bedragen zijn gebaseerd op onderzoek van het Nibud, en betreffen de mediaanbedragen exclusief reiskosten.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
bijlage 5
Kinderopvang Dit zijn de kosten inclusief de landelijke vergoeding die wordt gegeven en (indien van toepassing) de vergoeding via de bijzondere bijstand. Voor het eenoudergezin met jonge kinderen met inkomen op WWB-niveau en het echtpaar met jonge kinderen gaan we uit van 2 dagdelen peuterspeelzaal. Voor het eenoudergezin op 120 en 130 procent van het minimuminkomen gaat het Nibud uit van 31,5 uur kinderopvang per week (3 dagen van 10,5 uur).
Kabel Dit is het lokale maandbedrag voor kabelaansluiting.
Kleding en schoeisel Deze bedragen zijn gebaseerd op het Nibud-basispakket voor kleding.
Inventaris en onderhoud Bedragen zijn gebaseerd op het Nibud-basispakket voor inventaris en onderhoud.
Extra ziektekosten In het basispakket zitten kosten die elk huishouden heeft. De kosten betreffen de huisapotheek met pleisters, aspirines e.d. Voor huishoudens die niet deel kunnen nemen aan de collectieve zorgverzekering is in deze post ook het bedrag opgenomen dat een huishouden gemiddeld kwijt is aan het eigen risico van de zorgverzekering. Voor de huishoudens ouder dan 65 jaar die niet deel kunnen nemen aan het collectief is de eigen bijdrage AWBZ opgenomen.
Voeding De bedragen zijn gebaseerd op de aanbevolen hoeveelheden voor een gezonde voeding van het Voedingscentrum en de prijzen van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Reiniging Dit is een bedrag per huishouden en een bedrag per perso on op basis van Nibudonderzoek.
Persoonlijke verzorging Uitgegaan is van een bedrag per persoon op basis van Nibud-onderzoek.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
bijlage 5
Diversen Dit is een bedrag per huishouden en een bedrag per persoon voor diverse uitgaven.
Strippenkaart en fiets Voor ieder lid van het huishouden zijn dit de kosten van een fiets en één strippenkaart.
2. Restpakket In dit onderzoek zijn drie combinaties van restpakketten doorberekend: het meest uitgebreide en duurste pakket A, een iets goedkopere combinatie B, het minst uitgebreide en goedkoopste pakket C. De onderstaande tabel geeft aan wat in welk pakket zit.
A
B
C
(openbaar) vervoer
X
X
X
lidmaatschap van een sport- of hobbyclub
X
X
X
lidmaatschap en gebruik van de bibliotheek
X
X
X
een krant
X
X
X
zakgeld (voor de kinderen)
X
X
X
recreatie
X
X
X
prepaid telefoon
X
X
X
één tijdschrift
X
X
huisdier
X
X
één roker
X
extra kleding (voor de volwassenen)
X
Voor huishoudens van 65 jaar en ouder is een extra restpakket o pgenomen (pakket D), waarin de kosten van een auto zijn verwerkt. Voor het overige is dit pakket gelijk aan pakket C.
Openbaar vervoer In de huishoudens waar iemand werkt is een extra bedrag voor het openbaar vervoer opgenomen, namelijk de kosten voor woon-werkverkeer.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
bijlage 5
Sport of hobbyclub Voor ieder lid van het huishouden van 5 jaar en ouder zijn de kosten van één sport - of hobbyclub meegenomen. De gehanteerde jaarbedragen zijn gebaseerd op de lokale bedragen. Voor de huishoudens die recht hebben op een gemeentelijke vergoeding is dit in deze post verrekend.
Lidmaatschap bibliotheek Voor ieder lid van het huishouden zijn de maandelijkse kosten van een jaarabonnement van de lokale bibliotheek opgenomen. Voor de huishoudens die recht hebben op een gemeentelijke vergoeding is dit in deze post verrekend.
Krant Dit zijn de maandkosten van een abonnement op een landelijk of regionaal dagblad. Voor de huishoudens die recht hebben op een gemeentelijke vergoeding is dit in deze post verrekend.
Zakgeld kinderen Deze bedragen zijn gebaseerd op regulier onderzoek van het Nibud.
Recreatie Voor deze post is een bedrag opgenomen dat gelijk is aan het vakantiegeld van het betreffende huishouden.
Tijdschrift Voor deze post is een gemiddeld maandbedrag voor een abonnem ent meegenomen.
Huisdier Dit zijn de gemiddelde maandkosten voor een hond inclusief de hondenbelasting.
Roken Het betreft hier de uitgaven per maand gebaseerd op een gemiddelde roker.
Extra kleding Voor de volwassenen in het huishouden is een extra bedrag opgenomen voor kleding gebaseerd op de minimale kledingpakketten van het Nibud.
Minima-effectrapportage gemeente Utrecht 2010
bijlage 5