zorg
Patiëntenzorg
Apothekers rapporteren relatief vaak bijwerkingen die zich uiten op de huid.
Het melden van bijwerkingen in Nederland
Een substantiële bijdrage van de apothekers A.C. van Grootheest, Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb, Den Bosch
E.P. van Puijenbroek, Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb, Den Bosch
L.T.W. de Jong-van den Berg, Afdeling Sociale Farmacologie en Farmaco-epidemiologie, GUIDE, Rijksuniversiteit Groningen .
M
Vermoede bijwerkingen kunnen worden gemeld aan het Lareb door artsen en apothekers. Hoe verhouden zich deze meldingen zich met betrekking tot aantallen, ernst en kwaliteit?
eldingen van vermoede bijwerkingen vormen de basis voor het bewaken van een veilig en verantwoord gebruik van geregistreerde geneesmiddelen. Het optreden van ernstige aangeboren afwijkingen (focomelie) ten gevolge van het gebruik van thalidomide in de jaren zestig (de zogenaamde Softenon®-afaire) vestigde de aandacht op de noodzaak van het in een zo vroeg mogelijk stadium opsporen van tot dan toe onbekende bijwerkingen van medicijnen bij gebruik in de praktijk. Een spontanemeldingssysteem is een belangrijk instrument voor het genereren van signalen die op een mogelijke relatie tussen bijwerkingen en een bepaald
[546]
18 april 2003 • Jaargang 138 Nr. 16 • Pharmaceutisch Weekblad
geneesmiddel wijzen [1]. Onder een signaal wordt verstaan een verzameling gegevens die samen een hypothese vormen die relevant is voor een verantwoord en veilig gebruik van een geneesmiddel voor mensen [2]. Het is inherent aan een spontanemeldingssysteem dat er geen eenduidige conclusies kunnen worden getrokken [3]. Een signaal wordt versterkt als er een voldoende aantal meldingen van vermoede bijwerkingen zijn gedaan, welke goed gedocumenteerd en van goede kwaliteit dienen te zijn. Om het vermoeden van een bijwerking dat door een spontanemeldingssysteem is gesignaleerd te bevestigen, zijn vaak analytische studies, zoals farmaco-epidemiologisch onderzoek, vereist.
Regelgevende instanties kunnen het zich zelden veroorloven de resultaten van farmaco-epidemiologische studies af te wachten Aangezien besluiten van invloed kunnen zijn op de voorwaarden voor toelating van een geneesmiddel en de inhoud van de IB-tekst (de ohciële bijsluitertekst), en mogelijk zelfs kunnen leiden tot het doorhalen van de betrefende registratie, is het van groot belang dat de methodologie en de resultaten van een meldingssysteem aan de hoge eisen voldoen. Meyboom heeft criteria waaraan meldingssystemen dienen te voldoen geformuleerd [6]. Deze maatstaven betrefen niet alleen het aantal en de kwaliteit van de meldingen, maar ook de zorg en zorgvuldigheid waarmee de gegevens zijn verzameld en de manier waarop de ontvangen meldingen zijn geanalyseerd. In een aantal landen speelt de apotheker een belangrijke rol bij het melden van vermoede bijwerkingen. Zo ook in Nederland, waar apothekers de mogelijkheid hebben cruciale gegevens af te leiden over de geschiedenis van het geneesmiddelengebruik van hun patiënten uit de informatie die in hun computersystemen is opgeslagen. Over het algemeen betrekken patiënten in Nederland hun medicijnen van één apotheek. Het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb onderhoudt sinds 1984 een spontanemeldingssysteem voor bijwerkingen ten dienste van artsen en apothekers en in 1995 ontving zij de ohciële status van nationaal meldingscentrum voor bijwerkingen [7]. Lareb wordt geGnancierd door en rapporteert aan het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen. Apothekers vervullen reeds vanaf de oprichting van het meldingscentrum een belangrijke functie, zowel als melders als ook als intermediairs bij het bevorderen van deelname door artsen. Gezien de aanzienlijke bijdrage die zij leveren aan het melden en het verzamelen van gegevens over bijwerkingen in Nederland, en mede gezien de toenemende belangstelling voor spontane meldingssystemen die apothekers in verscheidene landen hebben getoond, hebben wij het aandeel en het belang van de door apothekers aan Lareb gedane meldingen gedurende de periode 1995 en 1999 onderzocht. Het doel van de studie is de kwantiteit en kwaliteit van door Lareb ontvangen meldingen te analyseren, waarbij
Methoden Verschillende kenmerken van de in de databank van Lareb opgenomen meldingen door apothekers zijn geanalyseerd en vergeleken met de meldingen aLomstig van artsen. De onderzochte periode liep van 1 januari 1995 tot 1 januari 2000. De eigenschappen die zijn onderzocht betrefen de verdeling van de bijwerkingen over de verschillende orgaansystemen, de ernst van de gemelde bijwerkingen, en de kwaliteit van de rapportages. Naast deze objectieve informatie is
zorg
onderscheid gemaakt is tussen meldingen van artsen en apothekers.
Patiëntenzorg
Echter, regelgevende instanties kunnen het zich meestentijds niet veroorloven de resultaten van dergelijke farmaco-epidemiologische studies af te wachten [4]. Uit het oogpunt van de volksgezondheid moeten de verantwoordelijke autoriteiten besluiten nemen zodra de relatie tussen een geneesmiddel en een ernstige bijwerking voldoende is aangetoond. Als gevolg van de snelheid waarmee informatie tegenwoordig via de media en het internet kan worden verspreid, wordt al snel publieke onrust gewekt, waardoor de roep om snel ingrijpen toeneemt. Dit heeft een dringende behoefte aan betrouwbare informatie en duidelijke beslissingen tot gevolg [5].
Kernpunten ●
Apothekers kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de
●
De kwaliteit van de meldingen door apothekers doet slechts in
●
De meldingen van apothekers zijn over het algemeen genomen
●
Meldingen door apothekers hebben vaker betrekking op
kwantiteit en kwaliteit van een spontanemeldingensysteem. geringe mate onder voor die van artsen. goed gedocumenteerd. “externe” orgaansystemen zoals huid- of oogaandoeningen.
Van Grootheest AC, van Puijenbroek EP, de Jong-van den Berg LTW. Een substantiële bijdrage van de apothekers. Het melden van bijwerkingen in Nederland. Pharm Weekbl 2003;138(16): 546-551.
Keywords Adverse drug reaction reporting systems Pharmacists Physicians Abstract A substantial contribution from pharmacists. Reporting side effects in the Netherlands
Purpose. Aim of the study is to get a better view of the contribution of pharmacists to the quantity and the quality of reports and in this way to the quality of a voluntary reporting system of adverse drug reactions. Methods. 15,293 reports, sent to the Netherlands Pharmacovigilance Foundation Lareb between 1995 and 2000 were analysed for the characteristics of pharmacists’ reports and the diferences with reports of physicians. Dispersion of adverse drug reaction was related to the diferent System and Organ Classes, the seriousness of the reports according to the CIOMS criteria and the documentation grade of the reports. 200 reports were at random selected and their quality assessed for the quality of the reports. Results. Pharmacists are responsible for 40% of the reports sent in to Lareb during this period. Their reports more frequently concern adverse efects in relation to skin and the eyes. The seriousness of pharmacists’ reports is less than with physician’s reports as is the case with the documentation grade of reports. The quality of the clinical information of physicians’ reports is higher. Conclusions. The contribution of pharmacists in the voluntary reporting system in the Netherlands is of great importance, both for the number of reports and the quality of reports. Correspondentie kan worden gericht aan drs. A.C. van Grootheest, Lareb, Goudsbloemvallei 7, 5237 MH Den Bosch, e-mail
[email protected].
18 april 2003 • Jaargang 138 Nr. 16 • Pharmaceutisch Weekblad
[547]
Patiëntenzorg
zorg
Figuur 1
schema voor de beoordeling van de kwaliteit van de documentatie (‘documentation grading scheme’)
• Is de datum van de eerste symptomen van de bijwerking bekend? • Is datum van toediening van het
Nee
Score 0
medicijn bekend? Ja • Is ‘rechallenge’ positief?
Nee
Score 1
Ja • Is de reden van behandeling bekend?
Nee
Score 2
Ja
meldingen indienen over een bepaalde SOC in vergelijking met het aantal meldingen voor dezelfde SOC door artsen, gedeeld door de kans op het totaal aantal andere SOC’s door apothekers gerapporteerd in vergelijking met de meldingen door artsen. De OR werd gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht en het jaar waarin de melding heeft plaatsgevonden. De criteria zoals geformuleerd door de Council for International Organizations of Medical Sciences (CIOMS) werden gebruikt om de ernst van de meldingen te evalueren. Deze criteria zijn in 1995 vastgelegd in de “Guideline on expedited reporting of ADR’s” door de International Conference on Harmonization of Technical Requirements for Registration of Pharmaceuticals for Human Use (ICH) en zijn vervolgens overgenomen door de CIOMS Werkgroep IV [9]. Deze criteria waarmee de ernst van een melding wordt bepaald zijn: overlijden, levensbedreigend, ziekenhuisopname of verlenging hiervan, blijvende invaliditeit en aangeboren afwijkingen.
Score 3
kwaliteit van meldingen
tevens een subjectieve analyse uitgevoerd om een zo duidelijk mogelijk beeld te verkrijgen van de kwaliteit van de gegevens over de vermoede bijwerking die in het rapport werd vermeld.
aard en ernst van bijwerkingen Om de verdeling over de verschillende orgaansystemen van de in de Lareb-databank aanwezige bijwerkingen te kunnen analyseren zijn de bijwerkingen allereerst gecodeerd overeenkomstig de door de Wereldgezondheidsraad gehanteerde Adverse Reaction Terminology (WHO-ART) [8]. Van elke melding werd het geneesmiddel of de geneesmiddelen die als verdacht waren aangemerkt vastgesteld en gecodeerd. Aan elke bijwerking een zogenaamde ‘WHO-preferred term’ toegekend. Elke preferred term behoort weer bij speciGek orgaansysteem, de zogenaamde System and Organ Class (SOC). De verschillen in de SOCdistributie van de meldingen door artsen en die van apothekers werden bepaald door de odds ratio (OR) voor de verschillende SOC’s te berekenen samen met het corresponderende 95%-betrouwbaarheidsinterval. De OR is hier gedeGnieerd als de kans dat apothekers
[548]
Om de kwaliteit van de meldingen te onderzoeken, hebben we de meldingen van apothekers middels twee verschillende analysemethoden vergeleken met de meldingen van artsen. De eerste methode is een geautomatiseerde analyse – uitgevoerd over alle in de onderzoeksperiode ontvangen meldingen – met behulp van het ‘documentation grading scheme’ zoals ontwikkeld door de WHO (Gguur 1) [10]. De score die deze beoordelingsmethode oplevert, geeft een indicatie van de kwaliteit van de gegeven informatie. De methode
Tweehonderd meldingen zijn beoordeeld op volledigheid en kwaliteit staat echter geen subjectief oordeel toe, noch wordt andere informatie die mogelijk in de melding wordt gedaan in de beoordeling betrokken. Daarom is een tweede analyse uitgevoerd om de evaluatie van de kwaliteit in een breder perspectief te plaatsen. Tweehonderd meldingen zijn beoordeeld op de mate van volledigheid van de documentatie en de kwaliteit van de klinische gegevens. Het betrof een willekeurige selectie van meldingen uit de Lareb-
resistentie cml omzeild Patiënten met chronische myeloïde leukemie (CML) die in eerste instantie reageren op de tyrosinekinaseremmer (TK-remmer) imatinib (Glivec®) kunnen later resistentie tegen dit middel ontwikkelen. BioMedNet News (www.bmn.com) berichtte op 4 februari 2003 over mogelijkheden om deze resistentie te omzeilen. De activiteit van het kinase Bcr-Abl leidt bij CML tot de uitgroei van tumorcellen. De experimentele kinaseremmer PD180970 actief is tegen mutaties van Bcr-Abl die
18 april 2003 • Jaargang 138 Nr. 16 • Pharmaceutisch Weekblad
resistent zijn tegen imatinib. Helaas kan men deze stof niet goed oplossen en is hij niet geschikt als potentieel geneesmiddel. De onderzoekers hopen meer TK-remmers te
vinden, zodat elke CML-patiënt een aangepaste cocktail van medicijnen kan krijgen. De tot nu toe bekende TK-remmers zijn echter toxisch voor normale cellen. Andere wetenschappers tonen aan dat de resistentie tegen TK-remmers een structuurspecifiek verschijnsel is. Stoffen met andere structuren zouden de resistentie kunnen omzeilen. Een voorbeeld is PD166326, dat tot een andere klasse behoort dan imatinib en in laboratoriumtests effectiever was.
System Organ Class
Odds ratio (BI95)*
Aantal gemelde bijwerkingen
Huidaandoeningen
0,8 (0,7-0,9)
3385
Spier- en gewrichtsaandoeningen
0,9 (0,7-1,0)
893
Bindweefselaandoeningen
2,4 (0,9-6,0)
25
Aandoeningen van het centrale & perifere zenuwstelsel
1,0 (0,9-1,0)
3227
Aandoeningen van het autonome zenuwstelsel
1,0 (0,7-1,5)
93
Oogaandoeningen en visusstoornissen
0,6 (0,5-0,7)
735
Oor- en evenwichtsorgaanaandoeningen
0,8 (0,6-1,0)
171
Speciale zintuigen (overige)
0,5 (0,4-0,7)
404
Psychische stoornissen
1,8 (1,6-1,9)
2925
Maagdarmstelselaandoeningen
0,9 (0,9-1,0)
4069
Lever- en galaandoeningen
5,0 (3,6-7,0)
307
Voedings- en stofwisselingsstoornissen
0,9 (0,7-1,2)
261
Endocriene stoornissen
1,6 (1,1-2,5)
104
Hart- en vaataandoeningen, algemeen
1,3 (0,9-1,7)
175
Myo-, endo-, pericardische & hartklepaandoeningen
4,1 (1,8-9,1)
46
Hartritmestoornissen
1,2 (1,0-1,5)
515
Bloedvataandoeningen
0,9 (0,7-1,2)
229
Ademhalingsatelselaandoeningen
0,8 (0,7-0,9)
871
Stoornissen met betrekking tot rode bloedcellen
2,2 (1,0-4,6)
36
Stoornissen met betrekking tot witte bloedcellen
5,7 (3,0-11,1)
87
& stollingsstoornissen
0,8 (0,6-0,9)
407
Urinewegstelselaandoeningen
0,8 (0,7-1,0)
322
Voortplantingsstelselaandoeningen, man
2,2 (1,6-3,1)
192
Voortplantingsstelselaandoeningen, vrouw
1,0 (0,8-1,2)
450
Aangeboren afwijkingen
4,3 (1,3-14,4)
23
Neonatale en puerperiumaandoeningen
2,5 (0,8-7,7)
17
Neoplasmata
1,2 (0,4-4,3)
11
Algemene aandoeningen
1,0 (0,9-1,1)
2645
Toedieningsplaatsstoornissen
1,2 (0,9-1,7)
186
Immuunsysteemstoornissen
0,6 (0,3-1,0)
50
‘Secondary terms-events’
0,6 (0,2-1,5)
18
Patiëntenzorg
de verschillen in ‘system organ classes’ tussen apothekers en artsen
zorg
Tabel 1
Stoornissen met betrekking tot bloedplaatjes, bloedings-
* De kans dat apothekers meldingen indienen over een bepaalde SOC in vergelijking met het aantal meldingen voor dezelfde SOC door artsen, gedeeld door de kans op het totaal aantal andere SOC’s door apothekers gerapporteerd in vergelijking met de meldingen door artsen. De OR werd gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht en het jaar waarin de melding heeft plaatsgevonden. BI95: 95%-betrouwbaarheidsinterval
informatiebank en alle meldingen zijn blind onderzocht voor wat betreft de meldingsbron (apotheker of arts). De mate van volledigheid van de documentatie werd subjectief gescoord op zes aspecten. De getoetste aspecten bestonden uit: basisgegevens van de patiënt (leeftijd en geslacht), de datum waarop de bijwerking zich voor het eerst openbaarde, informatie over het geneesmiddel, en over eventueel gelijktijdig gebruikte medicatie, informatie over de periode gedurende welke het medicijn werd gebruikt, en de uitkomst. De kwaliteit van de klinische informatie en de kwaliteit van de follow-up informatie werden beoordeeld middels een vijfpuntsschaal (Visual Analogue Scale). Dertig willekeurig geselecteerde meldingen zijn door vier ervaren beoordelaars getoetst. Verschillen tussen de beoordelaars werden bepaald met Cronbachs alpha. Aangezien er geen signiGcante verschillen tussen deze
werden gevonden, zijn vervolgens de resterende 170 meldingen door de eerste auteur beoordeeld.
Resultaten Tussen januari 1995 en januari 2000 ontving Lareb 15.293 meldingen waarbij 25.183 bijwerkingen werden gemeld. Ongeveer 40% van alle meldingen waren aLomstig van apothekers, in meerderheid openbare apothekers; het aandeel van ziekenhuisapothekers was minder dan 1%. De verschillen in orgaansystemen (SOC’s) waarvoor bijwerkingen werden gerapporteerd zijn weergegeven in tabel 1. Vergeleken met apothekers hebben artsen statistisch gezien een signiGcant groter aantal bijwerkingen gemeld die gerelateerd zijn aan hart- en vaatziekten, leverstoornissen en psychische aandoeningen, terwijl apothekers een signiGcant
18 april 2003 • Jaargang 138 Nr. 16 • Pharmaceutisch Weekblad
[549]
Patiëntenzorg
zorg
Tabel 2
de percentages ernstige meldingen door apothekers en artsen Meldingsjaar
Aantal ernstige meldingen door apothekers
Odds ratio (BI95)*
1995
Aantal ernstige meldingen door artsen 26
13
1,2 (0,6-2,3)
1996
88
21
3,7 (2,3-6,1)
1997
124
30
3,4 (2,3-5,2)
1998
255
55
4,2 (3,1-5,2)
1999
327
59
4,6 (3,5-6,1)
* odds-ratio is gedefiniëerd als de kans op ernstige bijwerkingen gedeeld door de kans op minder ernstige bijwerkingen. B195: 95%-betrouwbaarheidsinterval
groter aantal bijwerkingen meldde betrefende ‘externe’ orgaansystemen zoals huid- en oogaandoeningen. Tabel 2 geeft de ernst van de meldingen weer. Het percentage meldingen dat als serieus werd aangeduid was tweemaal zo hoog voor artsen als voor apothekers. Tijdens de onderzochte periode nam het aantal ernstige meldingen dat artsen instuurde meer toe dan het aantal dat door apothekers was ingediend. Met betrekking tot de kwaliteit van de documentatie vonden we voor beide groepen dat het aantal meldingen dat adequaat was gedocumenteerd geleidelijk toenam. Dit efect was echter sterker voor de meldingen van artsen, waarvan ongeveer 60% met een score van 2 of hoger was beoordeeld, dan voor de meldingen van apothekers, waarvan minder dan 40% een vergelijkbare beoordeling had gekregen. De kwaliteit van de documentatie was hoger voor medisch specialisten dan voor huisartsen (Gguur 2). De subjectieve kwaliteitsbeoordeling van de 200 onderzochte meldingen leverde geen statistisch signiGcant verschil op tussen apothekers of artsen voor wat betreft de volledigheid van de informatie (respectievelijk 5,39 en 5,35; p>0,05). Voor de kwaliteit van de klinische documentatie vonden we echter wel een signiGcant verschil (apothekers: 3,24, artsen: 3,85; p <0,001). Figuur 2
kwaliteitsbeoordeling van de documentatie van de meldingen van apothekers, huisartsen en specialisten 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 apothekers score 0
[550]
huisartsen score 1
18 april 2003 • Jaargang 138 Nr. 16 • Pharmaceutisch Weekblad
specialisten score 2
score 3
Beschouwing De bevindingen laten zien dat de bijdrage die apothekers leveren aan het vrijwillig meldingssysteem voor bijwerkingen in Nederland aanzienlijk is, zowel in termen van de kwaliteit als de kwantiteit van de meldingen. Het aandeel van apothekers in het aantal meldingen van bijwerkingen aan het spontanemeldingssysteem is substantieel. De Koning maakte eerder al melding van hun omvangrijke bijdrage aan de Stichting Lareb tot 1993 [11]. In de periode van ons onderzoek bleek dat van alle jaarlijks ontvangen meldingen ongeveer 40% aLomstig was van apothekers. In tegenstelling tot Nederland is het aantal meldingen dat in het Verenigd Koninkrijk door apothekers wordt ingediend gering. Green e.a. hebben de eerste ervaringen die daar zijn opgedaan met het melden van bijwerkingen door ‘community pharmacists’ beschreven [12]. Alhoewel 93% van de apothekers aangaf dat ze ervan op de hoogte waren dat ze konden melden, deden slechts weinigen dit ook daadwerkelijk. Ze bleken zich ook bewust van het belang van het melden van bijwerkingen en de belangrijke rol die zij hierin konden vervullen. Green e.a. concludeerden dat er meer onderzoek nodig was naar welke factoren apothekers motiveerden en welke hen ervan weerhielden te melden. In de Verenigde Staten hebben Syed Rizwanuddin Ahmad e.a. het aandeel van apothekers onderzocht in de door de Food and Drug Administration (FDA) ontvangen ernstige meldingen [13]. Van alle door beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg ingediende ernstige meldingen bleek 68% aLomstig te zijn van apothekers. De auteurs concludeerden dat de kwaliteit van de meldingen van apothekers en artsen gelijkwaardig was. De criteria aan de hand waarvan de kwaliteitsevaluatie had plaatsgevonden bestond onder andere uit het aanwezig zijn van een goede beschrijving van de bijwerkingen, anamnese, relevante laboratoriumresultaten en, indien mogelijk, een biopsie- of autopsieverslag. Artsen bleken overlijden als gevolg van een bijwerking vaker te melden. Ziekenhuisopname naar aanleiding van een bijwerking van een geneesmiddel bleek in 95% van de gevallen door apothekers te zijn gemeld. Hierbij dient echter wel te worden vermeld dat de meerderheid (85%) van de meldingen die de FDA ontvangt aLomstig zijn van farmaceutische bedrijven. Dit wordt verklaard door het feit dat deze branche
zorg
drugs’ (OTC)] en met name bij alternatieve medicatie. Hannaford e.a. vonden dat apothekers gemotiveerd zijn deze rol op zich te nemen [14]. Deze aspecten zijn niet in het huidige onderzoek geëvalueerd aangezien de databank van Lareb weinig gegevens bevat over dergelijke OTC-producten en alternatieve medicijnen. Onderzoek naar de rol van apothekers in Nederland in deze context is gewenst. Ook onderzoek naar de reden van de relatief geringe bijdrage van de ziekenhuisapothekers verdient nader onderzoek. Onlangs is door de NVZA en Lareb een rapport uitgebracht hoe de bijdrage van de ziekenhuisapothekers te verbeteren [15].
Patiëntenzorg
wettelijk verplicht is alle informatie die zij ontvangt vanuit de sector gezondheidszorg, wat in de Amerikaanse situatie overwegend artsen inhoudt, door te geven. De ernstige meldingen die de FDA van apothekers ontvangt zijn over het algemeen ingediend door ziekenhuisapothekers. Dit is vooral het gevolg van het gegeven dat de ziekenhuizen in de Verenigde Staten wettelijk verplicht zijn een meldingssysteem voor bijwerkingen te onderhouden. Soms wordt de validiteit van apothekersmeldingen in twijfel getrokken aangezien zij geen klinische informatie kunnen verschafen. Om aan deze tekortkoming tegemoet te komen, dient een apotheker in het Verenigd Koninkrijk alleen dan een melding doen als overleg met de behandelend geneesheer heeft plaatsgehad [12]. In Nederland is een dergelijk consult niet verplicht. Ziekenhuisapothekers zijn daarentegen wel goed in staat de noodzakelijke klinische gegevens in hun meldingen op te nemen. Aangezien in Nederland de ziekenhuisapothekers in toenemende mate actief betrokken zijn bij de behandeling van patiënten, zullen zij steeds beter in staat zijn goed gedocumenteerde meldingen van bijwerkingen op te stellen. In onze studie hebben we meerdere parameters onderzocht om ons ervan te verzekeren dat we een zo nauwkeurig mogelijk beeld zouden krijgen van de kwaliteit van de meldingen die door apothekers in Nederland ingediend worden. We hebben geen signiGcante verschillen kunnen ontdekken tussen apothekers en artsen wat betreft het aantal bijwerkingen per melding. Een groot aantal bijwerkingen per melding kan er op wijzen dat symptomen zijn gerapporteerd en niet een duidelijke diagnose is gesteld. Om de ernst van de meldingen te bepalen hebben we het aantal meldingen dat als ernstig werd beoordeeld volgens de CIOMS criteria geanalyseerd. We vonden voor dit aspect dat het aandeel van artsen tweemaal zo hoog was als dat van apothekers. Dit ligt wellicht voor de hand aangezien artsen eerder in aanraking zullen komen met een ernstige bijwerking. Aangaande de verdeling van meldingen over de verschillende orgaansystemen, bleken apothekers relatief vaker oog- en huidziekten te rapporteren evenals andere aandoeningen van meer algemene aard. Dit wordt mogelijk verklaard door het feit dat deze aandoeningen eerder door de patiënten zelf zullen worden opgemerkt en zij eerder geneigd zijn dit soort bijwerkingen met hun apotheker te bespreken. Bovendien kunnen dergelijke symptomen eenvoudiger aan het betrokken orgaansysteem worden toegeschreven. Voor ernstiger klachten zullen patiënten echter de voorkeur geven aan een medisch consult. Hoewel de evaluatie van de kwaliteit van 200 willekeurig geselecteerde meldingen een klein maar niet signiGcant verschil opleverde met betrekking tot de documentatiescores (dat wil zeggen gemiddeld hogere scores voor artsenmeldingen), bleken de meldingen voor de twee beroepsgroepen qua volledigheid en kwaliteit van de informatie vergelijkbaar. Apothekers nemen een aparte plaats in bij het melden van vermoede bijwerkingen van vrij verkrijgbare medicinale producten [‘over-the-counter
Conclusie Onze analyse van de meldingen die de Stichting Lareb tussen 1995 en 2000 heeft ontvangen laten zien dat de bijdrage die apothekers leveren aan het Nederlandse spontanemeldingssysteem belangrijk is. Ondanks de bevinding dat hun meldingen over het algemeen genomen van iets mindere kwaliteit waren dan de meldingen door artsen ingediend en het feit dat hun aandeel in het aantal ernstige meldingen kleiner was, bleken apothekers – naast hun aanzienlijke kwantitatieve bijdrage – ook informatie te verschafen die de meldingen van artsen complementeerden. De bevindingen, gebaseerd op de ervaringen in Nederland, tonen dat apothekers inderdaad een belangrijke rol kunnen vervullen bij het melden van mogelijke bijwerkingen van geneesmiddelen ●
literatuur 1 Edwards IR, Lindquist M, Wiholm BE, et al. Quality criteria for early signals of possible adverse drug reactions. Lancet 1990;336(8708):156-8. 2 Meyboom RH, Egberts AC, Edward IR, et al. Principles of signal detection in pharmacovigilance. Drug Saf 1997;16(6):355-65. 3 Abenhaim L, Moore N, Bégaud B. The role of pharmacoepidemiology in pharmacovigilance. Pharmacoepidemiol Drug Saf 1999;8:S1-7. 4 Rawlin MD. The challenge to pharmacoepidemiology. Pharmacoepidemiol Drug Saf 1995;4:5-9. 5 Effective communications in pharmacovigilance, the Erice report. Uppsala: WHO Uppsala Monitoring Centre; 1998. 6 Meyboom RHB. Good practice in the postmarketing surveillance of medicines. Pharmacy World Science 1997;19:186-90. 7 Broekmans AW, Lekkerkerker JFF, De Koning GHP, et al. Nieuwe regels voor het melden van bijwerkingen na 1995. Ned Tijdschr Geneesk 1996;140(22):1166-7. 8 WHO Adverse Drug Reaction Dictionary. Uppsala: WHO Uppsala Monitoring Centre; 1995. 9 CIOMS Working Group IV. Benefit-Risk Balance for Marketing Drugs: Safety Signals. Geneve: CIOMS; 1998. 10 WHO Adverse Reaction Database users’ manual. Uppsala: WHO Uppsala Monitoring Centre; 1996. 11 De Koning GPH. A regionalized spontaneous surveillance program for adverse drug reactions as a tool to improve pharmacotherapy [dissertatie].Utrecht: Utrecht University, Faculty of Pharmaceutical Sciences, 1993. 12. Green CG, Mottram DR, Raval D, et al. Community pharmacists’ attitudes to adverse drug reaction reporting. Int J Pharm Pract 1999;7:92-9. 13. Ahmad SR, Freiman JP, Graham DJ, et al. Quality of adverse drug experience reports submitted by pharmacists and physicians to the FDA. Pharmacoepidemiol Drug Saf 1996;5:1-7. 14. Hannaford PC, Bond CM, Sinclair HK. Supporting the safe use of over-the counter medicines in the UK – a pilot pharmacovigilance study of OTC ibuprofen. Pharmacoepidemiol Drug Saf 2000;9:S73. 15. Het melden van bijwerkingen in ziekenhuizen – de rol van de ziekenhuisapotheker. Den Haag/Den Bosch: NVZA en Lareb, 2001.
Dit artikel verscheen eerder in Pharmacoepidemiology and Drug Safety 2002;11:205-10.
18 april 2003 • Jaargang 138 Nr. 16 • Pharmaceutisch Weekblad
[551]