DE WERKENDAMMER RIJSWERKERS Een sociaal-pedagogische bijdrage tot de kennis van een unieke beroepsgroep
De uitgifte van dit boek werd mogelijk gemaakt door steun van de Nederlandse Vereniging· Kust- en Oeverwerken.
DE WERKENDAMMER RIJSWERKERS EEN SOCIAAL-PEDAGOGISCHE BIJDRAGE TOT DE KENNIS VAN EEN UNIEKE BEROEPSGROEP
VAN
S. M. OOSTERHOFF INSPECTEUR DER STICHTING PRODUKTIVITEIT RIJSWERKERS- EN STEENZETTERSBEDRIJF EN HOOFD VAN DE
TARIEFTECHNISCHE
DER NEDERLANDSE VERENIGING KUST- EN OEVERWERKEN
DIENST
Ter nagedachtenis aan miJn ouders (Quis est nostrum liberaliter educatus, cui non educatores cum grata recordatione in mente versentur? CICERO)
INHOUD Blz. VooRBERICHT ..........
0
••••
0
0
0
0
•
0
••
0
•
0
0
•
0
0
•
0
•
0
••
0
0
0
•
0
0
0
9
TEN GELEIDE van Professor Dr. Fo W. Prins, hoogleraar aan de N ederlandsche Economische Hoogeschool te Rotterdam, pedagogisch adviseur van de gemeente Rotterdam en leider van de Twentse Academie voor Pedagogiek te Enschede 0
0.
0.
0
0
0
•
0
•
0..
11
HooFDSTUK I
13
TERUGBLIK IN DE HISTORIE VAN WERKENDAM HooFDSTUK II DE WERKENDAMMER RIJSWERKERS
1. Inleiding 2. Hun werk, leefwijze, arbeidsomstandigheden en beloning o
•
0
•
0
in het verleden .
•
0
•••
0
••
0
0
0
•••
•••
0
0
•
0
0
•
0
0
0
0
0
•
0
•
0
0
0
•
0
•
0
0
0
•
0
0
•
0
••
0
•
0
•
0
••••••
0
•
0
•
0
•
•
0
0
•
0
•
26 29
3. Hun werk, leefwijze, arbeidsomstandigheden en beloning thans
o.o.
o
•••
o.o
•••
0
0
•••
0
0.
0
4. Hun vroegere vakopleiding . 5. Hun tegenwoordige vakopleiding 0
0
•
0
0.
0
••
0
•••
0.
0
••
0
•••••••••
0.
0.
0.
0
0
0
•
•
0.
0
••••
35 57 63
HooFDSTUK III DE GEZINNEN DER WERKENDAMMER RIJSWERKERS
1. Het absenteïsme van de "vaders" ....
0
•
0
0
0
0
•
0
••••••
0
•
83
•
2. De ten gevolge van het absenteïsme van de "vaders" ont90
stane sociaal-psychologische en pedagogische aspecten HooFDSTUK IV DE OORZAKEN TEN GEVOLGE WAARVAN HET "KORPS" WERKENDAMMER RIJSWERKERS GEVAAR LOOPT VAN VERGRIJZING ENjOF UITSTERVING ....... o: o
••
o.
o
••
o.
o
••••
o
••
o.o.
•
•
•
•
o
•
o
•
o
••
o
o
•
o
•
o
•
•
96
HooFDSTUK V SLOTBESCHOUWING ....
o
•
o
o
o
GERAADPLEEGDE LITERATUUR ...
••
o
••••
o
•
o
o
•
o
o
o
•
••
o
•
o
••
•
o
•
o
••••••
o
•
o
••
o
BIJLAGEN, WAARNAAR IN DE SOCIAAL-PEDAGOGISCHE BIJDRAGE WORDT VERWEZEN ....... o
••••
o
•
o
••
o
••
o
•
o
••
o
•
o
••••
o
•
o
•••
o
•
102 105
107
7
VOORBERICHT Reeds gedurende vele jaren kom ik, uit de aard van mijn beroep, regelmatig in aanraking met de Werkendammer rijswerkers. Aangezien deze lieden mijns inziens bijzondere aandacht verdienen en het dorp Werkendam kan bogen op een interessante historie, alsmede op een in velerlei opzichten exclusieve dorpsgemeenschap, heeft het mij bijzonder veel genoegen gedaan, dat ik in overleg met en na verkregen toestemming van Professor Dr. F. W. Prins, hoogleraar aan de Nederlandsche Economische Hoogeschool te Rotterdam en tevens pedagogisch adviseur van de gemeente Rotterdam, alsmede leider van de colleges voor opleiding M.O. Pedagogiek aan de Tivo-Academie te Enschede, op zaterdag 25 november 1961 COLLOQUIUM heb mogen houden over en mij verder heb mogen wijden aan een scRIPTIE: DE WERKENDAMMER RIJSWERKERS, een sociaal-pedagogische bijdrage tot de kennis van een unieke beroepsgroep. Ik beschouw het als een grote eer en het stemt mij tot oprechte dankbaarheid, dat Professor Dr. Prins een voorwoord voor deze bijdrage heeft willen schrijven. Veel dank moge ik ook betuigen aan de hooggeleerde heren Professoren (hoogleraren) Dr. F. W. Prins, Dr. H. de Vos en Dr. B. Delfgauw, alsmede aan de weledelzeergeleerde heren Dr. L. van Gelder en Drs. A. W. Haenen, voor de buitengewoon leerzame colleges welke ik bij hen heb mogen volgen. S. M. OOSTERHOFF
Deventer, december 1961. Ceintuurbaan 149.
9
Voor exemplaren van deze scriptie met bijlagen wende men zich tot de schrijver.
TEN GELEIDE Met genoegen voldoe ik aan het verzoek van de heer Oosterhoff zijn geschrift met een enkel woord bij de lezer in te leiden. De auteur is niet alleen geïnteresseerd in het wel en wee van zijn "Brij broeken", maar hij draagt hun bovendien een warm hart toe. De waarde van dit boek is dan ook niet in de eerste plaats gelegen in het bijeenbrengen en ordenen van objectieve gegevens- al zijn die in ruime mate aanwezig - maar wel in de persoonlijke wijze waarop de schrijver ons zijn schat aan ervaringen meedeelt. Het is duidelijk dat de heer Oosterhoff ons introduceert in een sociaal-pedagogisch en didactisch nog vrijwel braak liggend terrein. Des te meer respect moet men hebben voor de wijze waarop de leergang voor de cursus rijswerken is opgebouwd en de werkopdrachten zijn samengesteld. Met de heer Oosterhoff hoop ik van harte, dat het gevaar van uitsterving van deze door hem terecht als uniek getypeerde beroepsgroep, door toenemende zorg voor verbetering van levensomstandigheden en opleiding, in de toekomst zal worden voorkomen. F. W. PRINS
11
HOOFDSTUK I
TERUGBLIK IN DE HISTORIE VAN WERKENDAM Het dorp WERKENDAM maakt deel uit van de gelijknamige gemeente, welke is gelegen op de grens van het Land van Altena. De gemeente Werkendam grenst ten noorden aan de Zuidhollandse gemeenten Hardinxveld-Giessendam en Gorcum (hiervan gescheiden door de Merwede), ten oosten aan de gemeente Woudrichem, ten zuiden aan de gemeenten Almkerk en Dussen, met Munster en Muilkerk, ten zuidwesten aan Made en Drimmelen en Hooge en Lage Zwaluwe en ten westen aan het Hollandsch Diep en de punt van de plaatJacomien. De gemeente bestaat bijna geheel uit eilanden en platen, deel uitmakende van de Biesbosch, zijnde de Biesbosch de landstreek tussen Merwede, Land van Altena, Verlegde Maas en het Eiland van Dordrecht.1) Slechts voor een klein deel bestaat de gemeente Werkendam uit vast land en hierop is het dorp Werkendam, met circa 6.000 inwoners, gelegen. In 1950 werd de gemeente uitgebreid met de tevoren zelfstandige gemeente Sleeuwijk en De Werken. Het dorp WERKENDAM ligt aan de rivier de l\!Ierwede, schuin tegenover Gorcum, aan de mond van het Waterschap "De Werke" en het heeft een haven.met sas (sluis) in de Sasdijk. Deze sas werd in 1738 voor 's lands rekening gebouwd, strekt zich uit naar de Merwede en is zeer geschikt voor vaartuigen van de binnenscheepvaart. Werkendam is door middel van een veer voor voetgangers verbonden met Hardinxveld. Werkendam (een aardrijkskundige naam) 2 ) is genoemd naar de dam in de rivier de Merwede, die oudtijds Werkina heette. Werkina is afgeleid van "werk" ( = vlechtwerk om vis te vangen), dus een afleiding van "weer" (visweer) 3 ). In vroegere eeuwen lag daar waar zich nu de Biesbosch- een aan natuurschoon zeer rijke zoetwater-getijdedelta (op zichzelf een unicum!), waarin zelfs zeehonden worden aangetroffen - bevindt, een prachtig, welbebouwd en goed bevolkt gedeelte van de grote Zuid-Hollandsche Waard. Deze waard was een bedijkt laagveengebied met een oppervlakte van circa 42.500 hectaren, bestaande uit bouw- en weiland en vrijwel geheel gelegen in het toenmalige graafschap Holland. Van oost naar west liep door deze waard een arm van de Maas, welke diende tot boezemwater. 4 ) 1) Aardrijkskundig Woordenboek, Van der Aa. 2) Etymologisch Woordenboek, Dr. De Vries. 3) Vergelijk "werr" (Oudsaksisch) en "wer" (Oudengels). "Wer" = plaats voor visvangst bij de kust. Vergelijk tenslotte nog "vör" = rij stenen aan weerskanten van een landingsplaats. 4) Tussen Merwede en Amer, Dr. Schönhage en Drs. Verhey, blz. 12 e.v.
13
Aangezien in die dagen te veel water in de Merwede terechtkwam, zulks ten gevolge van het samenkomen van Maas en Waal bij Loevestein, konden dijkbreuken niet uitblijven. Reeds acht dijkdoorbraken vonden hier plaats voor 1421, welk jaar een waar rampjaar betekende in de 15e eeuw. Immers, op 18/19 november van ditjaar-toen hoog opperwater en stormvloed samenvielen - speelden wind en water een duivels spel. Het was de tweede St.-Elizabethsvloed (door die benaming wordt deze watervloed bij geschiedschrijvers gewoonlijk onderscheiden van die welke op 19 november 1404 Zeeland en vooral Vlaanderen geteisterd had en gemeenlijk de eerste St.-E1izabethsvloed genoemd wordt) die toen deze mooie landstreek- de grote Zuid-Hollandsche Waard- geheel door de golven bedolf. Door een geweldige storm uit het noordwesten werd het zeewater met ontembare woede over dijken en dammen gejaagd; de over alles heen stuivende baren scheurden genoemde landstreek van Hollands vaste wal af. Honderdduizend mensen kwamen allerjammerlijkst om het leven en een ontelbare menigte vee verdronk. 72 dorpen of parochiën werden onder het water bedolven. 34 hiervan zijn nimmer weer te voorschijn gekomen, doch tot de plaatsen welke aanvankelijk verdronken maar later wel "herrezen" zijn, behoort ook Werkendam. Zoals gezegd liep van oost naar west door de grote Zuid-Hollandsche Waard een arm van de Maas, welke diende tot boezemwater. Bij Hedikhuizen was evenwel in deze arm een dam gelegd en kort voor 1273 werd de Maas bij Maasdam en de Dubbel (een zijtak) bij Dubbeldam door sluizen afgesloten. Daardoor moest het Maaswater zich bij Loevestein met dat van de Waal verenigen, wat het begin van een eeuwenlange lijdensgeschiedenis is geweest. Intussen lopen de met betrekking tot de oorzaak van de door de tweede St.-Elizabethsvloed ontstane overstroming gegeven meningen nogal uiteen. Hier moge worden volstaan met de vermelding dat onderscheidene dijkdoorbraken plaatshadden en dat hoogst waarschijnlijk tot het veroorzaken van een zo grote verwoesting kan meegewerkt hebben het misbruik, hetwelk de inwoners van Wieldrecht (dat aan een zeegat lag en dus zoveel te meer aan de inbrekende zee blootgesteld was, omdat de noodlottige vloedstorm op die plaats een noordelijke richting aannam) hebben gemaakt van de vergunning, door WILLEM vr, graafvan Holland, op 20 februari 1414 aan de heer van Zevenbergen, als ambachtsheer van Wieldrecht verleend, om zeker sluisje naar goedvinden open te laten of te sluiten. Het water toch, dat bij een storm door dit sluisje de grote Zuid-Hollandsche Waard werd ingedreven, kon, bij de ontaarding van de storm in een orkaan op 18/19 november 1421, ook bepaalde dijken welke uit andere richting reeds aan de buitenzijde werden aangevallenvan de binnenzijde teisteren. Reeds voor 1374 was er overstroming geweest, hoewel zeer gering. Dit blijkt uit een brief van hertog A1brecht van 1374. (Deze Albrecht 14
was hertog van Beieren- 1330-1404- en een zoon van keizer Loclewijk IV en Margaretha van Henegouwen. Hij werd in 1358 ruwaard van Holland voor zijn krankzinnige broer Willem V, die hij in 1372 als graaf opvolgde. Hij steunde afwisselend Hoeken en Kabeljauwen en bevorderde de bloei der steden.) 1 ) In genoemde brief beloofde hertog Albrecht namelijk aan Willem, heer van Hoorn en Altena, omdat deze hem had helpen dijken in de Wiel van Werkendam, met de mensen uit de Zuid-Hollandsche Waard ook te hulp te zullen komen bij eventuele dijkdoorbraken te Werkendam.2) In de Handvesten van Dordrecht kan men, van hetjaar 1375 af tot even voor de tweede St.-Elizabethsvloed, verscheidene verordeningen vinden, eerst tot beperking van het "moeren en venen" binnen zekere grenzen van de uiterste dijk, terwijllater dit "moeren en venen" geheel verboden werd. Een Vaderlandsche Kroniek 3 ) vermeldt dergelijke verbodsbepa-. lingen van de 9e juli 1404, uitgevaardigd door hertog Albrecht van Beieren. Later werden deze herhaald en bij overtreding met straf van 's hertogs hoogste ongenade en verbeurte van lijf en goed bedreigd, terwijl zij die voor "loon" hierbij werkten, met verbeurte van de rechterhand gestraft zouden worden. Binnenlandse onenigheden en beroerten (Hoekse en Kabeljauwse twisten) waren oorzaak, dat er meer aan de belangen van de krijg dan aan het behoud der dijken werd gedacht. Zo werd de ramp van het jaar 1421 mogelijk gemaakt. In een V er handeling over den alouden staat van de Hollandsche Waard (1822) van J. Smits, wordt ook van een hoofddijkdoorbraak bij Wieldrecht gesproken, aangezien onder andere in een· brief van hertog Jan van Beieren van 24 aprill423 vermeld staat, dat de Zuid-Hollandsche Waard met zouT water, dus met ZEEWATER, overstroomd werd en wel vanuit de richting Wieldrecht. Verder wordt op bladzijde 445 van D'oude Chronycke ende Historiën van Holland etc. 1620, van Gouthoven, ook geattendeerd op de ernstige gevolgen van de dijkdoorbraak bij Wieldrecht, dat wil zeggen in de oude dijk, gaande van Strijen over Zwaluwe naar Geertruidenberg.4) Maar dan moet (vide bladzijde 80 van de Geschiedkundige Atlas van Nederland 1923 - beschrijving St.-Elizabethsvloed 1421 door Dr. Beekman) eerst de daarvoor liggende dijk, waarschijnlijk bij Broek, be1) 2
)
3)
4)
Elsevier-Encyclopedie. Register Oistervant XII en XIV, Cas E, folio 8, Rijksarchief 's-Hertogenbosch, en Nederland en zijn bewoners, Dr. Blink, eerste deel, blz. 463. Handvesten van Zuid-Holland 1628, J. v. d. Eijck, blz. 146, en Nederland en zijn bewoners, Dr. Blink, eerste deel, blz. 463. Zie in dit verband ook Handvesten van Zuid-Holland 1628, J. v. d. Eijck, blz. 24, en Privilegiën van Dordrecht I, Van der Wall, blz. 470.
15
zweken zijn of een daarin gelegen sluis. Het was echter- aldus Dr. Beekman - tevens hoog opperwater: de Merwededijk bij Werkendam brak ook door en daar de binnenglooiingen daarvan beneden en boven dat punt (van hoog opperwater) werden aangetast en weggeslagen, werd hij zó verzwakt dat hij op veel plaatsen bezweek en voor een groot gedeelte nagenoeg geheel werd opgeruimd. De verwoesting was deze keer zeer groot. Zoals reeds betoogd, woningen, ja gehele dorpen werden vernield, veel vee verdronk en groot was het verlies aan mensenlevens. De overblijvenden waren totaal verarmd. Sommigen van hen, tot wanhoop gebracht, vormden roversbenden in het Land van Altena, waartegen van hogerhand moest worden opgetreden. Wel werden er1 ) pogingen gedaan om het verdronken land te herwinnen. Immers, reeds het volgende jaar (1422) beval Jan van Beieren dat binnen acht dagen met het herdijken begonnen moest worden en dat het land der onwilligen zou worden verbeurd verklaard. Mocht dat niet voldoende zijn, dan zou zelfs hun lijf aangesproken worden. Toch hebben die dreigementen geen succes gehad, want reeds in 1423 klaagde de graaf erover, dat die van Heusden, Altena, Sprang, 's-Gravenmoer en Bezooien onwillig waren om bij de herdijking te hulp te komen. Dat werd ook steeds moeilijker, want de dijken sloegen steeds meer af en vooral de dijk langs de Merwede had het zwaar te verduren. Deze dijk was na enkele jaren nagenoeg verdwenen. Filips de Goede (1396-1467) probeerde om met beloften tot herclijking te komen en loofde er in 1425 zelfs 28.000 kronen voor uit, evenwel zonder succes. De onrustige tijd - Hoekse en Kabeljauwse twisten was er ook niet gunstig voor. Daarna zag men van verdere pogingen tot algehele herdijking af, maar ook wanneer men direct tot samenwerken zou zijn gekomen, moet toch ernstig aan het welslagen van de onderneming getwijfeld worden. Eb en vloed verplaatsten grote hoeveelheden water en de toenmalige techniek zal waarschijnlijk niet in staat zijn geweest om de benodigde werken uit te voeren. Hoe het ook zij, pas in 1461 werd het Land van Altena door een nieuwe dijk, die van Werkendam in de richting van Was pik liep, tegen het water beschermd (in 1552 en 1646 konden westelijker stukken bij het Land van Altena gevoegd worden). Aanvankelijk hadden de landeigenaren na de vloed van 1421 hun vroeger bezit als waardeloos beschouwd, maar de grafelijkheid van Holland ging langzaam het gezag over de watervlakte tot zich trekken en wel als "verlaten land" naar het dijkrecht of als een rivier of stroom naar het Frankische recht.
1)
16
Tussen Merwede en Amer, blz. 14 en 15.
Toen echter (zo vervolgen Dr. Schönhage en Drs. Verheyin "Tussen Merwede en Am er") door aanslibbing opwassen ontstonden en zich in de daartussen liggende killen visserij begon te ontwikkelen, maakten vermeende of werkelijke rechthebbenden zich daar meester van, veelal "onder dexel dat sij seggen willen dat huere voorouders voor den Inbreek over hondert jaren aldaer lant hadden". Keizer Karel V had dan ook als graaf van Holland in 1516 een commissie benoemd om wederrechtelijk gebruik van zijn Groote Waard te keren. Bij gebreke of bevinding van ondeugdelijkheid der titels of bewijzen zouden de visserijen en aanwassen aan de Koninklijke Majesteit vervallen ten behoeve van de grafelijkheid. Grafelijkheid, ambachtsheren, vroegere eigenaren en personen die de opgekomen gronden zonder meer in bezit genomen hadden, streden om dit economisch steeds waardevoller wordend gebied. Talrijke processen getuigen daarvan, want er bieleen zoveel geschillen en kwesties te rijzen, dat het zelfs noodzakelijk werd om de eerder genoemde commissie een periodiek karakter te geven en tot het eind van de grafelijkheid is ze om de 20 jaar opgetreden. Het is niet alleen de tweede St.-Elizabethsvloed geweest (de gevolgen van deze ruim vijf eeuwen achter ons liggende catastrofe zijn we nog niet te boven!)!) en het was niet steeds alleen het water, hetwelk de Werkendammers bedreigde, maar in de loop der eeuwen heeft Werkendam talloze rampen moeten doorstaan en vele malen in gevaar verkeerd. Zo werden in de eerste helft van de 17e eeuw in het dorp Werkendam hevige verwoestingen aangericht door het vuur. De eerste grote brand had plaats in het jaar 1611 (hierbij ging onder meer een oudemannenhuis verloren), de tweede in 1619, de derde op 20 juli 1641. Bij gelegenheid van deze laatste brand werden 82 huizen met bijna even zoveel achterhuizen en schuren een prooi der vlammen. In de jaren 1662 en 1663 woedde de pest in Werkendam. Deze ziekte besmette vele huizen en benam een groot aantal mensen het leven. Ook heeft dit dorp rijkelijk gedeeld in de rampen welke tijdens de vrijheidsoorlog, tegen Spanje gevoerd, het vaderland geteisterd hebben. Zo was 2 ) de gemeente in het tijdvak tussen 1634 en 1639 verstoken van het gebruik van het kerkgebouw en werden de godsdienstoefeningen gehouden in Zevenhuizen (deel van het dorp Werkendam) en wel bij de redoute 3 ) tussen de palissade 4 ). Deze redoute was gelegen over de haven. Tijdens deze godsdienstoefeningen zat een deel van de gelovigen in het land en een ander deel in schuiten. Aldaar werd ook kerkeraadsvergadering gehouden, deels in de open lucht, deels in hutten, welke daar door kapitein T. van Nes waren opgeslagen. 1) 2) 3)
4)
Tussen Merwede en Amer, blz. 14. Aardrijkskundig Woordenboek, Van der Aa, blz. 268-272. Redoute (krijgskunde) is een gesloten, meestal vierhoekige schans (vestingwerk), gebruikt in verdedigingslinies van 17e-19e eeuw. Palissade is een omheining van dicht opeen staande palen.
17
Op 6 juni 1638 vierde men in het achterste deel van de redoute, dat toen ledig was, zelfs het Avondmaal. Een enkele keer werd gedurende dit tijdvak godsdienstoefening gehouden in de kerk, onder bewaking van een konvooi soldaten van kapitein Van Nes. De aanleiding van die retorsie 1) was gelegen in het feit dat de Staten in verzekerde bewaring hadden doen nemen de vier hoofdschouten van de Meijerij van 's-Hertogenbosch en de pastoor van Oss, omdat dezen- "verachtende de bevelen der Staten"- de sloten en grendels van de kerk te Oss (waarin op bevel van de Staten de oefening van de hervormde godsdienst was aangevangen) hadden afgebroken. De tegenpartij had op 29 aprill634 in hechtenis genomen de schout van Werkendam en vele andere officieren, alsmede een aantal predikanten van Oisterwijk, Tilburg, Cuijck, Anclel en uit Maas-Waal. Daar de Heren Staten hiertegen bij retorsie "wederom deden vangen" vele pastoors en monniken, "veroorzaakte zulks dat niet alleen de pastoors en monniken van Brabant en Vlaanderen zijn gevlucht, maar ook vele predikanten in het Land van Heusden, Altena, de Bommelerwaard, Maas en Waal, een tijd lang zich hebben onthouden in de naastgelegene vaste steden", zodat de meeste gemeenten destijds zonder bediening waren. Waarom dan ook Ds. Schevenhusius, predikant te Werkendam, zich enige weken "des nachts onthouden heeft over de rivier", doende evenwel altijd dienst te Werkendam, of in de kerk of bij de redoute, "tot gerief zoo van zijne gemeente als van de andere naast gelegen dorpen, welke aldaar onder zijn gehoor kwamen en hunne kinderen ten doop bragten". Door de eeuwen heen is de bevolking van Werkendam in een voortdurende strijd gewikkeld geweest. Zo heeft de stormvloed van 24 februari 1837 in de plaats en de gemeente Werkendam wederom enorme schade veroorzaakt, zowel aan de kade en beplantingen der buitenpolders als aan de grote voorraad rijshout en andere materialen, terwijl, door het overlopen der kapitale dijken van de vaste wal, vele dijken beschadigd werden, enige instortten, het begaven en waarbij onderscheidene mensen het leven hebben moeten laten. 2 ) Ook bij de ijsgang in januari 1849 heeft Werkendam veel schade geleden, daar toen eerst de V ervoorne- en vervolgens ook andere polders onderliepen. Bij deze ijsgang stortten 8 huizen in en ruim 20 werden onbewoonbaar. Gelukkig kwamen hierbij noch mensen, noch vee om het leven. Zelfs in de hedendaagse eeuw heeft Werkendam nog herhaalde malen het hoofd moeten bieden aan, althans waakzaam moeten zijn bij optredende bijzonder hoge waterstanden en vervaarlijke ijsgang.
1)
2)
18
Retorsie (Lat.) is: a. vergelding; b. door een staat genomen maatregel ter vergelding van daden van een andere staat, welke, hoewel niet in strijd met het volkenrecht, de belangen van de eerste staat ofyan de onderdanen ervan benadelen. Aardrijkskundig Woordenboek, Van der Aa.
Onderstaande tabel, behorende bij het artikel van de hand van Ir. Van Heijst van Rijkswaterstaat in het blad De Ingenieur (no. 5 van 1916) spreekt in dit opzicht duidelijke taal.
Waarnemingspunt:
Dagelijkse vloed- Stormvloed van 13/14 jan. 1916 en ebstanden: Waterstand: Tijdstip:
Gorinchem (Merwede)
L.W. + 0,71
H.W. + 1,64
+ 3,79
11.30 nam.
Hoogst bekende vloed: Hoogte:
+ 3,88
Datum: Februari 1867
Ook dejaren 1740, 1741, 1744, 1747, 1751, 1755, 1760, 1775, 1808, 1809, 1820, 1825, 1849, 1853, 1855, 1861 en 1876 staan aangetekend in de geschiedenis als jaren van buitengewoon hoge waterstanden, doorbraken en overstromingen van de Merwede. In 1885 is men begonnen met behulp van ijsbrekers de ijsvorming op de grote rivieren te bestrijden. Van dat jaar af gingen de ijsdammen in de grote rivieren hun angstaanjagend karakter verliezen. Met betrekking tot de hoge ijsgang te Werkendam in 1861, en wel op zaterdag 16 januari van dat jaar, kan worden opgemerkt, dat toen vele huisgezinnen hun woningen moesten ontruimen. In de avond van . die zelfde dag ontstond ook nog brand in een huis, waarvan het benedengedeelte al onder water stond en de bewoners reeds op de zolder waren gevlucht, zodat bijna gelijktijdig de nood- en de brandklok klepten, tot grote schrik en ontsteltenis der ingezetenen. "Bij mensen heugenis" - aldus toen De Watersnoodroep en Wekstem tot Neerlands volk, door W. H. van Leeuwen, bedienaar des Goddelijken Woords te Werkendam, Dordrecht (1861) -"heeft de rivier (de Merwede) zulk een schrikwekkend aanzien nimmer gehad als thans. Bergen ijs zijn opeen gepakt, zoodat het wel een onstuimige oceaan gelijkt; en wel tot een ongekende dikte van bij de 18 voet. Alle middelen van voorzorg zijn dan ook bij het nakend gevaar alrede genomen. De Sassen- en Sleeuwijkerdijk zijn met zware bekistingen voorzien; het landijs in 't zoogenaamde Steurgat wordt overal in stukken gehakt, opdat het water meteen een vrijen afloop hebbe en een paar overstraten van het dorp zijn overal afgekist en voor de deuren veler woningen liggen sloepen en booten om in tijd van nood zich daarin te kunnen redden. Bij de 60 tot 70 menschen zijn dagelijks aan het werk met waterkeeringen te maken en hebben daardoor weer eenige middelen van bestaan in 19
1
dezen schralen en bangen wintertijd; zoodat de spreuk in dezen bewaarheid wordt: "de een zijn dood is den ander zijn brood" ... " Hieruit blijkt ook weer overduidelijk hoeveel hoofdbrekens alleen al de rivier de Merwede, en speciaal wat nu de Nieuwe Merwede is, de Werkendammers heeft gekost. Wat zouden intussen al die figuren uit vroeger tijd, die zo dikwijls met gefronst voorhoofd naar die onberekenbare Merwede zullen hebben getuurd, opkijken als ze de nu (1961) honderdjarige Merwede eens een bezoek konden brengen. (Aldus A.V. in een artikel in het Nieuwsblad voor het Land van Altena, d.d. 30 december 1960.)1) Aan de hand van dit artikel willen we nagaan welke figuren hier bedoeld worden. Te beginnen in de pruikentijd gaan voorop: Professor 's-Gravenzande en Professor Wittichius van de Leidse Universiteit 2 ), ontwerpers van de plannen zoals ze in de jaren dertig van de 18e eeuw in de omgeving van Werkendam zijn uitgevoerd, auteurs van de "Consideratiën over het verbeeteren van de Rivier de Merwede en het voorkomen van inundatiën" ( 1736). Ze worden op eerbiedige afstand gevolgd door drie landmeters, wier namen met betrekking tot de Merwede ten onrechte in het vergeetboek zijn geraakt: Nico1aas Cruquius (1678-1754), waterbouwkundige, cartograaf en auteur, de man van de Cruquiusoverlaat en tevens de man die in 1742 het plan indiende voor droogmaking van de Haarlemmermeer en ook de man die in zijn tijd - let wel! - al plannen ontwierp voor de Nieuwe Waterweg; Melchior Bolstra (1704-1779), waterbouwkundige, die de rivieren in de omgeving van Werkendam in kaart heeft gebracht; Cornelis Velsen, "ordinaris clerq ter secretarije van Holland en geadmitteert landmeter", de man aan wie Werkendam de eerste Sassluis te danken heeft, schrijver van "Rivierkundige verhandeling" (1749). Dan komt Professor Lulofs, die in 1745 tot inspecteur-generaal van 's lands rivieren werd benoemd, een benoeming die ook voor de streek van Werkendam betekenis heeft gehad, vergezeld van Christiaan Brunings, eveneens inspecteur-generaal van 's lands rivieren ( 1736-1805), een man die blijkens zijn geschriften zijn tijd vooruit was. Er is ook een figuur in uniform bij, de geniale generaal Kraijenhoff, achtereenvolgens en ook wel tegelijkertijd geneesheer, commandant van Amsterdam in 1795 en in 1813, generaal, waterbouwkundige, vestingbouwkundige, minister van Oorlog onder koning Loclewijk Napoleon (1809), "de Vader van de Nederlandsche Stafkaart", auteur van belangrijke werken over onze rivieren en, wat het laatste betreft, ook 1) A.V. is, volgensmededelingvan de gemeentesecretaris, de heer W. de Klerk te Werkendam, de met de geschiedenis van deze plaats zo uitzonderlijk goed bekende heer A. Visser, wonende te 's-Gravenhage. 2) 's-Gravenzande is Arent van 's Gravensande (circa 1600-1662), Nederlands architect, ontwerper Lakenhal en Marekerk te Leiden en bouwer St.-Sebastiaansdoelen, Den Haag. Zie Elsevier-Encyclopedie.
20
ontwerper van enkele plannen met betrekking tot de Merwede, die tot uitvoering zijn gekomen. De volgende is Jan Blanken Jzn. (1755-1838), inspecteur-generaal van de Waterstaat, auteur, de man van wie het plan voor de Nieuwe Merwede afkomstig is. De rij wordt afgesloten door de inspecteurs van Waterstaat Ferrand en Van der Kun, volgens wier rapporten de eerste werken tot vorming van de Nieuwe Merwede werden begonnen in 1850. Er werd nogal eens in de plannen gewijzigd, doch tenslotte kreeg de Nieuwe Merwede de huidige trechtervorm, waarmede aan de eisen voor een echte getijderivier werd voldaan. De namen Cruquius, Lulofs, Brunings, Kraijenhoff, Blanken, Ferrand en Van der Kun leven onder andere voort in Haagse straatnamen. In de Nieuwe Merwede is in de loop van de tijd heel veel gebaggerd. Dit bleek vooral nodig aan het benedeneinde bij de uitmonding in het Hollandsch Diep. De veenlaag, waaruit de bodem grotendeels bestond, liet zich door de stroom niet uitschuren. Er moesten baggermolens aan te pas komen. Het baggerwerk werd evenwel ernstig bemoeilijkt door een groot aantal bomen, die in de veenlaag werden aangetroffen en die als het ware een natuurlijk stortebed 1 ) vormden, waarop de stroom geen vat had. In deze bomen mogen we wel een laatste herinnering zien aan de bossen die ons vaderland in oude tijden bedekten. (Heeft Tacitus ons land al niet gezien als een kustgebied met dichte wouden?) Werkendam heeft niet steeds deel uitgemaakt van de tegenwoordige provincie Noord-Brabant. Dorp (en gemeente) veranderden nogal eens van "gewest" in de loop der eeuwen. Immers: "Geen gewest van het Koningrijk der Nederlanden is, sedert de groote gebeurtenissen van 1794 en volgende jaren, zoo dikwijls van naam, grootte, bestanddeden en grensscheidingen veranderd, als dat, hetwelk bij de Grondwet van het Koningrijk der Nederlanden van den 24 Augustus 1815, de eerste provincie des Rijks geworden is, en den naam heeft bekomen van de Provincie Noord-Braband", aldus bladzijde 7 van het Geschiedkundig Mengelwerk over de provincie Noord-Braband, bijeengebragt door C. R. Hermans. Eerste deel. 's-Hertogenbosch 1840. In 1492 werd de gemeente Werkendam, een ambachtsheerlijkheid 2 ) welke weleer de titel van burggraafschap 3 ) voerde, bezeten door Cornelis van der Duijn. In hetjaar 1634 werd de heerlijkheid Werkendam in leen opgedragen aan Johan Oem van Wijngaarden. Na diens overlijden in hetjaar 1685 werd zijn zoon Daniël van Wijngaarden ambachtsheer van deze heerlijkheid. De weduwe van deze, genaamd Catharina van Zuidland, vrouwe van Moermout enz., liet de heerlijkheid weer na aan haar -------·------------------------------------------------------1) 2)
3)
Stortebed is een constructie onder water, beschermend tegen uitspoeling bij sluizen en stuwen. Ambacht is het rechtsgebied van een ambachtsheer (drost). Ambachtsheerlijkheid is de heerlijkheid van een ambachtsheer: a. het aan deze heer toekomende overheidsgezag; b. het gebiedwaarover dat gezag zich uitstrekt. Burggraaf is een adellijke titel, lager dan graaf.
21
zoon Willem van Wijngaarden, heer van Benthuizen enz., na wiens overlijden in het jaar 1702 de heerlijkheid overging aan zijn zuster jonkvrouw J acoba van Wijngaarden, vrouwe van Moermont. Na het overlijden van deze kwam de heerlijkheid1 ) op 19 januari 1723 aan haar zuster Johanna Maria van Wijngaarden, gehuwd met Jacob van der Rijt, heer van Woestwezel, maar zij stond de heerlijkheid direct af aan haar dochter Catharina Jacoba van der Rijt, huisvrouw van Arent J acob van Lij ere, heer van Oisterwijk. In het midden der 18e eeuw werd de heerlijkheid Werkendam bezeten door Jacob baron van Rijt, heer van Woestwezel en De Werken, vrijheer 2 ) van Wijngaarden en Ruigbroek enz. Later behoorde ze aan vrouwe Carolina Frederica Henrietta, geboren gravin van Bentheim Steinfurt, douairière van wijlen graaf van Gronsfeld Diepenbroek, van wie de heerlijkheid Werkendam in het jaar 1788 werd gekocht door Jan Theodoor baron de Roest van Alkemade, door wiens overlijden ze weer kwam aan zijn enig kind, vrouwe Maria Elizabeth Henriette Wilhelmina baronesse de Roest van Alkemade, echtgenote van de heer Jean de Treveij de Charmal, destijds woonachtig te 's-Gravenhage, die nog geruime tijd ambachtsvrouw van Werkendam was. 3 ) Momenteel telt het dorp Werkendam circa 6.000 inwoners. Als middelen van bestaan moeten thans worden genoemd: rijswerk maken, grienden hakken, leveranties van rijshout, aanneming van publieke werken en scheepvaart. In Werkendam hebben heden ten dage (1961) nog 200 binnenschepen hun thuishaven, terwijl er sedert korte tijd aan kleinindustrie zijn gevestigd: een betonfabriek (met 25 à 30 man personeel), een betonmortelfabriek (met circa 10 man personeel), een overhemdenfabriek (hierin werken thans ongeveer 20 vrouwen, deels gehuwd, deels ongehuwd), een coöperatieve aan- en verkoopvereniging, genaamd "Altena en Biesbosch" (waarbij 35 à 40 mensen in dienst zijn), alsmede een scheepswerf, genaamd "Altena" (met een personeelsbezetting van 20 à 25 man) en een kleinere scheepswerf, genaamd "Werkendam" (met een bezetting van ongeveer 6 man personeel). Eenmaal per week, en wel op vrijdag, verschijnt van een te Werkendam gevestigde drukkerij (uitgeverij) het Nieuwsblad voor het Land van Altena. (Thans reeds de 38e jaargang.) Vroeger werd in Werkendam ook veel gedaan aan steur-, elft- en zalmvisserij, maar de riviervisserij heeft er thans - gelet onder meer op de vervuiling van het rivierwater - weinig of geen betekenis meer. Dat er in de omgeving van Werkendam in vroeger jaren met name ook veel
1) 2) 3)
22
Heerlijkheid (hist.) is het uitoefenen van .overheidsgezag, niet als ambtenaar, doch krachtens eigen recht; later ook gebied waarover zich dat gezag uitstrekt. Vrijheer is een Duitse adellijke titel, overeenkomende met baron. Zie Aardrijkskundig Woordenboek, Van der Aa.
zalm werd gegeten, moge onder andere blijken uit het feit dat Dr. Schönhage en Drs. Verhey in" Tussen Merwede en Am er" op bladzijde 17 gewag maken van een mededeling van Van Oudenhoven, inhoudende: "ende wordt geseyt dat de Dienst-boden in haer Huyr plachten te bedingen, datse ma er tweemael in de Weeck Salm wilden eten". In het begin der 17e eeuw telde Werkendam nog ruim 100 vissersvaartuigen, terwijl in die dagenjaarlijks ongeveer 120 mensen ter Groenlandse en haringvisserij trokken. In Werkendam bevinden zich momenteel (1961) twee bijzondere lagere scholen, te weten een gereformeerde en een hervormde school, een openbare lagere school, alsmede een kleuterschool. Voorts een gereformeerde kerk, een christelijk gereformeerde kerk, een hervormde kerk, een kerk van de gereformeerde gemeente, benevens een hervormd evangelisatiegebouw. Tenslotte is er nog een rooms-katholieke kerk, welke "bediend" wordt vanuit Woudrichem. Bijzondere aandacht moge hier worden gevraagd voor de Nederlands hervormde kerk in het dorp Werkendam. Deze kerkl), die reeds in het jaar 1492 bestond, was voor de Reformatie aan de heilige Martinus toegewijd. 2 ) Deze kerk nu had behalve het hoogaltaar 4 andere altaren, welke ter ere van de heilige Petrus, de heilige Anna, de heilige Catharina en het heilige Kruis gesticht waren. De laatste 2 altaren stonden in een afzonderlijk kapelletje of koor. Het kapelletje met het altaar van het heilige Kruis was op 18 november 1492 door Nicolaas van der Stoel en zijn huisvrouw Mechtildus van Hoevel tot stand gebracht en werd druk bezocht. Het daarin opgerichte beneficie werd door iemand uit de bloedverwanten der stichters begeven. Gezegde echtelingen3 ) hadden mede, op hetzelfde tijdstip, "een Armhuis voor drie ongehuwde personen, met eene dienstmaagd, opgerigt en begiftigd". De pastorie stond destijds "ter begeving" van de ambachtsheer. De kerk is in 1783 vergroot en vernieuwd. In 1825 is door een "milddadige godsdienstvriend, die zijn naam niet wilde vermeld hebben", de Avondmaalsdis dezer gemeente van keurig bewerkte zitplaatsen voorzien, een kostbaar kleed benevens een fraai stel zilverwerk, voor de gehele bediening der heilige plechtigheid geschikt, ten geschenke gegeven en voor de bediening van de heilige doop een prachtig bewerkt zilveren doopbekken met deksel geschonken. Tenslotte willen we onder dit hoofdstuk nog de aandacht vragen voor de Corte Beschrijvinghe, mitsgaders Hantvesten, privilegiën, 1) 2)
3)
Aardrijkskundig Woordenboek, Van der Aa. Heilige Martirrus is een heilige, paus van 649-654. Deze veroordeelde het monotheletisme ( = dwaalleer uit de 7e eeuw, welke aan Christus op grond van de vermenging van zijn goddelijke en menselijke natuur één wil toekende en welke leer werd veroordeeld op het 6e Algemeen Concilie van Constan tinopel). Elsevier-Encyclopedie. Aardrijkskundig Woordenboek, Van der Aa, blz. 270.
23
costumen ende ordonnantiën vanden Lande van Zuijt-Hollandt, 1628, in welke "beschrijvinghe" we op bladzijde 5 van Werkendam dit wapen vinden:
V\D en voorts lezen: "Volghen nu de dorpen van Zuijdt-Hollandt: In den eersten het Dorp ende Ambachtsheerlijckheydt (sommighe noement oock Borch-Graefschap) van WERCKENDAM, also ghenoemt van een Water de Wercke, dat aldaer overgaen ende ghedampt is I hebbende een Kercke ende Slot j ofte Borgh I waer op de oude Reeren ofte BarehGraven plachten te woonen I ende nu onlangs wederomme opgebout is I bij lorrekheer Hendrick van Eek, teghenwoordigh Ambachts-Heer, als ghetrout hebbende loffrouw lda van Bronckhorst, Dochter van Heer Laurens van Bronckhorst, Ridder, eerst Weduwe van Meester Otto van Arckel, Licentiaet inden Rechten. Dese Ambachtsheerlijckheid werd te Leene gehouden vande Graeffelijckheijt van Hollandt, als Reeren van den Landen van Althena, ende heeft veel ende schoone achter Leerren I , zijnde de selve Ambachts-heerlijckheyt geleghen aende Noort ende Noort-West zijde vanden voorste Lande van Althena, ghelijck aende Zuijdt-Oost zijde vande selve geleghen is I ende volght het Dorp ende Ambachts-heerlijckheijt vande Dussen." Wanneer we uiteindelijk terugblikken in de historie van Werkendam, dan kan niet worden ontkend, dat de bevolking van dit d01p door de eeuwe~ heen in een voortdurende strijd gewikkeld geweest is, nu gevolgd door nederlagen, dan door overwinningen. Dat deze strijd tegen het woedende element (de zee, het water) en voortdurend alle krachtsinspanningen eisende, op het karakter en de overige eigenschappen van de WerkenJammer bevolking een eigenaardig stempel moest drukken, kan als natuur-noodwendig worden verklaard. Zowel in karakter als leifwijze hebben zich - en met name bij de polderjongens uit Werkendam, waartoe we ook de rijswerkers rekenen - geheel zelfstandige eigenaardigheden ontwikkeld. (Hierop wordt nader teruggekomen.)
24
Nederlands hervormde kerk
25
HOOFDSTUK II
DE WERKENDAMMER RIJSWERKERS 1. INLEIDING
Met gerustheid mag worden beweerd, dat WERKENDAM een der bakermatten is van- wat we noemen- de POLDERJONGENS. We willen mitsdien eerst aandacht vragen voor het begrip "polderjongens". Wie moeten hieronder worden verstaan? Op bladzijde 3 van het Verslag omtrent een onderzoek naar het leven der polderjongens van de Directie van de Arbeid (1910) wordt het begrip "polderjongens" als volgt omschreven: "Vanouds verstaat men onder deze naam de grondwerkers, die, trekkend van de ene plaats naar de andere, gebruikt worden bij de uitvoering van openbare werken." Nu kan onmiddellijk de vraag opgeworpen worden: "Is een rijswerker eigenlijk wel een grondwerker?" Deze vraag kan zowel bevestigend als ontkennend beantwoord worden, maar in eerder gemeld verslag heeft men - en terecht! - het begrip "polderjongens" uitgebreid door er ook de "rijswerkers" en de "steenzetters" in te betrekken. Meteen dringt zich nu de vraag op: "Wat is dan eigenlijk wel een rijswerker?" Ter beantwoording van deze vraag moge worden gerefereerd aan de inhoud van artikel 2 van bijlage F van de Landelijke Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Bouwbedrijf 1960. In dit artikel wordt een alleszins bevredigende omschrijving van het begrip "rijswerker" gegeven, namelijk: "Onder rijswerker wordt verstaan een werkman, die in staat is tot het maken van een rijsbeslag en alle voorkomende werkzaamheden bij het maken en doen zinken van een zinkstuk te verrichten." (Opmerking: Rijsbeslag bestaat uit een laag rijshout, waar overheen vlechttuinen worden aangebracht. Rijsbeslag brengt men aan op een dijktalud, om te beletten dat grond van zodanig talud door het water wordt weggespoeld. Tussen de vlechttuinen kan men het beslag nog bezwaren met natuursteen of puin, terwijl men ter verkrijging van een betere afdichting op de ondergrond ook nog weleens een laag riet (of stro) aanbrengt. Zinkstukken zijn grote matten (matrassen) van rijshout, die gebruikt worden voor de bekleding van onderzeese oevers, ten einde deze oevers tegen uitschuren te beschermen. Ze worden drijvend naar de plaats van bestemming gevoerd, waar men ze laat zinken door ze met stenen te verzwaren.) Gezien de aard van de werkzaamheden welke de rijswerkers verrichten en gelet ook op hun "trekkend" leven, was het dan ook stellig
26
JUISt gezien om deze categorie arbeidskrachten toe te voegen aan het begrip "polderjongens". Immers, ook de rijswerkers - en met name de Werkendammer rijswerkers - vormen tot op de huidige dag nog een soort nomadische bevolking, trekkend van de ene plaats naar de andere en gebruikt bij de uitvoering van openbare werken, zij het ook dat zij weliswaar uitzwermen naar alle mogelijke waterbouwkundige werken en niet alleen in geheel Nederland, doch zelfs tot in de verste uithoeken van de wereld, maar ... hun vaste woonplaats, waaronder moet worden verstaan de plaats waar hun woningen staan en hun gezinnen verblijven, is Werkendam. In vele vreemde landen, ja zelfs in China, traden de Werkendammer rijswerkers - in dienst bij de uitvoering van waterbouwkundige werken door Nederlandse aannemers - op als leermeesters van de buitenlanders (soms inlanders). Door de vorming welke deze rijswerkers ondergaan en ook in het verleden ondergingen, zijn ze in staat om in dienst van grote aannemers en onder leiding van bekwame ingenieurs onze nationale faam op waterbouwkundig gebied hoog te houden en te vergroten. Het is - gelet op het vorenstaande - dan ook geenszins bevreemdend, dat deze rijswerkers heden ten dage (1961) nog deel uitmaken van een soort "kaste", met andere woorden van een min of meer gesloten bevolkingsgroep. Van de geharde polderjongens beschikken de rijswerkers (maar uiteraard ook de steenzetters, doch de bakermat van dezen is Sliedrecht) over de grootste vakkennis. Tussen de Werkendammer rijswerkers en de "gewone" werkman is dit het grote verschil, dat de rijswerkers niet bij hun gezinnen kunnen verblijven, althans dikwijls noodgedwongen gedurende langere of kortere tijd elders moeten vertoeven. Is het dan zo'n wonder, dat maar al te dikwijls verkeerd over deze mensen gedacht wordt? Op bladzijde 28 van meergemeld verslag van de Directie van de Arbeid, alwaar ook het "doen en laten" van de polderjongens (en dus eveneens van de rijswerkers) onder de loep wordt genomen, staat vermeld dat dit "doen en laten" vaak aanleiding heeft gegeven tot overdreven verhalen, namelijk dat de Werkendamroer rijswerkers - bij de dorpskermissen thuis komende - weleens de spaarpenningen van een gehele zomer opmaken, doch in het algemeen doen dit dan de ongehuwden; de huisvaders gaan zich ook dan veelal niet te buiten. "Dan worden" - aldus bedoeld verslag - "door jonggezellen vaak met de vriendinnen hunner jeugd banden aangeknoopt, die wel eens blijken van te innige aard te zijn geweest. Nu pleit het zeker weer in hoge mate voor de mannen, dat deze - niettegenstaande zij ver van huis werkende, allicht elke band met de achterblijvenden gemakkelijk zouden kunnen losmaken - niet aarzelen de gevolgen dezer te innige vriend-
27
schap te aanvaarden en zo goed als altijd onmiddellijk bereid zijn een huwelijk aan te gaan. Toch weten zij, dat het grondvesten van een huishouden voor hen veel zorgen en geen huiselijk geluk zal brengen." Met gerustheid mag worden beweerd dat - een enkele uitzondering daargelaten - de Werkendammer rijswerkers stoere en harde werkers zijn. In de volksmond worden ze dikwijls betiteld met de naam "brijbroeken" (brijeters, papeters). (Deze benaming vinden we onder andere vermeld in Nederlandse Volkskunde op stad en dorp, land en volk, Jozef Cornelissen, De Sikkel, Antwerpen.) Het zijn deze "brijbroek en", die ons - grotendeels beneden de waterspiegel liggend - vaderland in de loop der eeuwen al onschatbare diensten hebben bewezen met hun vakkennis, ijver en werkkracht. In dit verband moge nog eens extra genoemd worden de stormvloed van 1916, die bijna geheel Noord-Holland onder water zette ten gevolge van doorbraken aan de oostkust en welke stormramp mede de stoot gaf tot de aanleg van de Afsluitdijk (welke reeds in 1936 zijn werk deed, door een even hoge stormvloed als in 1916 te keren, zonder dat de bevolking vanN ederland iets merkte). En nog vers in het geheugen ligt de watersnoodramp van 1953. Wie toen getuige is geweest van hetgeen zich door deze ramp(en) in ons land heeft voltrokken en van de inspanning welke met name ook de Werkendammer rijswerkers zich hebben getroost (en stellig niet altijd zonder gevaar!) om de dijken wederom te dichten, zal niet durven ontkennen dat deze mensen terdege bijzondere aandacht verdienen. Dijkbreuken in het "rampjaar" 1953
28
HOOFDSTUK II
DE WERKENDAMMER RIJSWERKERS 2. HUN WERK, LEEFWIJZE, ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN EN BELONING IN HET VERLEDEN
Om het werk, hetwelk de Werkendammer rijswerkers in het verleden reeds verrichtten (en nu nog uitoefenen) zo goed mogelijk te karakteriseren, willen we ons allereerst gaarne refereren aan de kernachtige uitspraak die dienaangaande bij herhaling is gedaan door de in waterbouwkundige kringen alom bekende "Oom Koos". 1 ) Deze toch betoogde bij talloze gelegenheden en besprekingen, dat rijswerkers mensen zijn die deel uitmaken van een OUDVADERLANDS BEDRIJF. En inderdaad, het is een typisch oudvaderlands bedrijf! Immers, eeuwen geleden werden reeds bepaalde rijshoutconstructies vervaardigd en wij mogen ons gelukkig prijzen dat bijvoorbeeld al uit de 16e eeuw veel bekend is geworden, dank zij het boek van Andries Vierlingh: Tractaet van Dijckagie. Deze Vierlingh leefde van omstreeks 1507 tot 1579. Hij stond in wijde omtrek bekend als een deskundige op het gebied van waterbouwkundige werken en overal in de toenmalige lage landen werd zijn advies gevraagd. Zijn ervaringen (met rijswerkers, maar ook met aannemers en dijkgraven) heeft hij uitvoerig te boek gesteld. Door middel van een interessante beschouwing, welke Ir. J. C. van der Lippe op de bladzijden 106-112 in het blad Land en Water (juni 1959) wijdt aan Oeverwerken in het verleden, heeft deze de op schrift gestelde ervaringen van Vierlingh nog eens aan de vergetelheid ontrukt. Hieruit blijkt, dat niet zonder meer vaststaat dat er in de 16e eeuw al "matrassen" (zinkstukken), waarop we hiervoor reeds doelden, werden gemaakt, maar wel werd er ook toen al gewerkt door rijswerkers, die bepaalde rijshoutconstructies vervaardigden. Immers, in bedoeld Tractaet lezen we: "Het aantal weelingen (hiermede werd een bepaalde rijshoutconstructie bedoeld) over het gat geschoren, is zo groot als de voorvorsch breed is en zo breed als men de liggende waesen (ook een rijshoutconstructie) wil maken. Op deze weelingen legt men rijs op rijs wel dicht aan malkander ende dus sommige overdwers, opdatter de rijswerkers op staan mogen en werken. Voorts met staken en tuinen en gaarden wel ineen gebonden." (Ook heden ten dage wordt nog van staken en tuinen bij rijswerk gesproken.)
1)
Oom Koos is de te Werkendam geboren en getogen heer Jac. G. van Oord, hoofddirecteur van de N.V. Aannemings- en Handelsmij. Jac. G. van Oord te Utrecht, ridder in de Orde van Oranje-Nassau en voorzitter van de Nederlandse Vereniging Kust- en Oeverwerken.
29
Wanneer we nu even stilstaan bij de wijze van "aanbesteding" in die tijd, dan zien we dat daarbij twee partijen betrokken waren, namelijk de dijkgraven en de aannemers. En wanneer we nu voetstoots zouden aannemen wat Vierlingh hierover schrijft, dan kunnen we waarlijk geen hoge dunk hebben van deze aannemers. Hij schrijft daarover letterlijk: "Geen grooter boeven, rabouen ende onrechtvaerdiger hoop zijn der uitkomende in de dijckages." De aannemers waren arme "kalissen", die een werk voor het halve geld aannamen. Het werk werd niettemin toch uitgevoerd in een soort regieverband, want er werd betaald per daggeld. Had de aannemer een bestek aangenomen, dan nam hij bij de "zoetelaars" al direct het nodige op de goede afloop. Het moet dan ook herhaaldelijk zijn voorgekomen dat, eer men met het werk begon, reeds een zesde of een kwart van de aanneemsom was verbrast. Kwam de dijkgraaf op zijn dagelijkse ronde om de mensen te tellen, dan huurde de aannemer snel een paar kerels, die wat "rondlummelden" langs de dijk. Hij liet ze zolang een spade of wat rijshout vasthouden en doen alsof er hard werd gewerkt. Voor een jongen, die nog niet in staat was een kruiwagen voort te duwen, werd een vol daggeld gevraagd. De schuld van dit alles lag, volgens Vierlingh, veelal bij de dijkgraven, "die van een zode zooveel verstand hadden als een zeug van met lepelen te eten". Deze mensen waren meestal aangesteld door vriendjespolitiek. Toch sloeg Vierlingh het "ambt" van dijkgraaf zeer hoog aan. Schout en baljuw stonden bij hem daarentegen nauwelijks in aanzien; dat zou een schaapherder ook kunnen doen. Een rentmeester zou het klerkje kunnen zijn dat net van de schoolbanken komt, maar een goede dijkgraaf, daar is "sin en groote arbeijt" voor nodig. Bij de afrekening met de aannemers moesten de zoetelaars aanwezig zijn om de nog openstaande schulden meteen voldaan te krijgen. De dijken werden meestal in percelen van 20 roeden 1 ) besteed aan een ploeg van dertien man. De aannemer was dus meer - wat we momenteel noemen - een putbaas. Het dijkwerkersvolk was gehuisvest op de dijk in keten. In het bedijkingsgebied werd het bier accijnsvrij verklaard, ten einde meer arbeiders te trekken. De beste dijkwerkers - aldus Vierlingh- kwamen uit het stroomgebied van de Lek en uit de omgeving van de Biesbosch. De rijswerkers zochten toen al "langdurig werk te hebben met luttel arbeids", dus graag in daggelden. Als ze in der vimmen werkten - dus per hoeveelheid - vonden ze het niet erg wanneer er een gedeelte wegdreef. Dan kwam er immers weer nieuw werk! De adviezen die zij gaven waren alleen ingegeven door winstbejag ("ieder vist op zijn eigen getij"), maar Vierlingh zegt: "Je kunt ze soms beter een daggeld geven en geen rijswerk maken, alsdat de hele zaak wegspoelt." Een ander bezwaar van de rijswerkers was dat ze te veel van het 1) Roede is een lengtemaat. Amsterdamse en Rijnlandse roede is 3, 76 meter, Nederlandse roede is een decameter. ·
30
rijshout verstookten. Daarom mocht, volgens Vierlingh, ook nimmer hout boven water verwerkt worden, omdat de vissers er anders hun vis op kookten. Vierlingh wijst ook op de noodzakelijkheid dat, wanneer er in daggeld gewerkt werd, de gereedschappen eigendom behoorden te zijn van de arbeiders. Ze zagen er namelijk niet tegenop het gereedschap te vernielen en daarna een dag te gaan zitten wachten op nieuw gereedschap. Het dijkwerk werd in de 16e eeuw gewoonlijk in de maand maart aanbesteed, zodat het zeker vóór augustus klaar zou kunnen komen. Interessant is ook Vierlinghs visie op het werken tijdens vorstperioden, ingeval dergelijke werken door dijkbreuk noodzakelijk waren. Hij stelt voor om dan met schepen en wagens paardemest aan te voeren. Met deze mest moesten dan 's avonds de dijkputten worden afgedekt, zodat 's morgens het rijshout niet bevroren was. Er moest "gewerkt" worden, want: "Wanneer het land riep" - aldus Vierlingh - "dan kwam het niet te pas achter zijn wijfs neers te blijven liggen." Tot zover enkele opmerkingen van Vierlingh, die dus wijzen op het bestaan in de 16e eeuw van rijshoutconstructies en rijswerkers, alsmede op de mentaliteit welke in die dagen heerste. Diefstal van rijshoutconstructies werd vroeger kennelijk zwaar aangerekend, want uit het oud-archief van het Waterschap "'t Oud Land van Altena" (Rijksarchief 's-Hertogenbosch) is ons gebleken dat op 8 september 1759 voor de dijkgraaf en heemraden van dit waterschap heeft "terechtgestaan" een vrouw, genaamd Johanna Tavenier. Met betrekking tot deze berechting staat vermeld: "Gehoord de gedetineerde (gegijzelde) Johanna Tavenier." Vraag 1: "Of zij Gegijzelde op Woensdag, den Sden dezer eenig hout van het Rijswerk van de Langen Hoek aan den Groenen Dijk op dien dag gebrooken heeft." Antwoord: "Zegt ja, ik heb het bekent maar door groote ontsteltenis, 't kan beure dat ik eenige houties heb afgebroken. Ik heb het gedaan maar door geen weelde gedaan, maar door groote armoede, ik bid dat UEdAgtb. mijn ontslaat." Vraag 2: "Of zij gegijzelde daardoor dan niet erkend den waarheid van het Rapport en Getuigenis door den Cipier en Dienaar Nicolaas Fancio, deswegens in des gegijseldes presentie aan ... (onleesbaar!) gedaan?" Antwoord: " Ik ontken het jammers niet. Zegt nader, ik zegt jammers ja, dat ik eenige houties vooraan aan de crib afgebroken hebbe." Het zou te ver voeren hier nog dieper in te gaan op het "grijze verleden" en wanneer we nu terugblikken op de jaren der tegenwoordige eeuw, dan zien we dat WERKENDAM in 1910 een aantal van 160 rijswerkers herbergde, waarvan in dat jaar 70 buiten Europa vertoefden. 31
In die dagen bedroeg hun loon in het buitenland! 50,- per week, terwijl in Nederland de rijswerkers toen gemiddeldjl2,-totfl8,-per week verdienden. Veel zorgen waren in die dagen hun deel. Van genoemdejl2,- totf18,-per week verbruikte de rijswerker 1) voor eigen levensonderhoud bij zijn verblijf op het werk in een keet of ark f 3,- tot f 5,- per week. De rijswerkers werkten in die jaren gemiddeld acht maanden per jaar als rijswerker en de overige vier maanden van het jaar (veelal van november tot maart) bestond hun werk uit griend hakken of hoepels maken. Hiermede verdiende men gemiddeld f 8,- tot f 9,- per week. De arbeidstijd in de grienden duurde van licht tot donker, maar bij het hoepelmaken moest- om tot dit karige weekloon te kunnen komen reeds 's morgens om 5 uur worden begonnen en vrijwel zonder schafttijd worden doorgewerkt tot 's avonds 8 uur. Het aanbod in de grienden was -in tegenstelling met nu - aanmerkelijk groter dan de vraag. Het hoepelmaken ging in 1910 reeds hard achteruit. Al meer en meer werden vaten vervangen door kisten, zodat de hoepels overbodig werden. Het hoepelmaken geschiedde in stukwerk. De betaling van hoepels gebeurde per 40 bos of 1.000 stuks, onderscheiden naar soort. In het genoemde loonbedrag was begrepen bij de hoepelmakers de opbrengst van de spaanders, die voor de arbeiders was en die 20% van het loon vormde, maar ook deze opbrengst ging in 1910 al achteruit, omdat de bakkers die deze spaanders als brandstof gebruikten, al meer en meer heetwaterovens lieten inrichten. De huishuur in die dagen bedroegf 0,50 totf 1,- per week. Bij de huizen met een huur van f l,- per week was veelal een tuintje voor groenten en vruchten, benevens ruimte om een varken te houden. Kortom, het geheel was verre van rooskleurig ! Aan de ene zijde vervulde het hem die deze toestanden van nabij gadesloeg, met grote eerbied voor de trouw aan het gezinsleven dat deze arbeiders sierde en nog siert. Ver van de hunnen verwijderd werkten en werken deze mannen nog op alle mogelijke plaatsen in Nederland, ja zelfs in den vreemde, doch altijd onder zeer ongunstige omstandigheden. Er zijn 2 ) voorbeelden te over van rijswerkers die zich vroeger bij het doen van eigen menage in de keet of ark op het werk zelfs de kosten van warm eten ontzegden en op brood en koffie leefden, ten einde hun grote gezinnen, die zij vaak slechts enkele weken, om niet van dagen te spreken, in het jaar terugzagen, het allernodigste te geven. Zij leefden deugdzaam, ja in alle eer en deugd. 1) 2)
32
Vide blz. 15 Verslag onderzoek leven polderjongens, Directie van de Arbeid, 1910. Vide o.a. blz. 28 Verslag onderzoek leven polderjongens, Directie van de Arbeid, 1910. .
Vroeger leefde de putbaas (voorman) van de rijswerkers dikwijls met zijn vrouw in een apart vertre~e van de keet op het werk. De rijswerkers verbleven dan meestal in een aangrenzend vertrek met ongeveer 16 man. Zij hadden dan vrij gebruik van turf om hun warme maaltijd te kunnen bereiden en van hun karige weekloon betaalden zij dan f 0,15 tot j0,50 aan de keetvrouw (echtgenote van de putbaas) voor bewassing, verzorging van de kleding en bereiding van het eten. Een vanouds bestaande gewoonte was in die dagen, dat de keetvrouw f 0,30 per man per week en bovendien nog f 0, 03 voor het gebruik van de borden, kommen enzovoort ontving en van hen die niet hielpen bij het schillen van de aardappelen nog eens f 0,10 per week. Verder kocht de keetvrouw gewoonlijk de etenswaren voor gemeenschappelijke rekening in, waarbij zij niet zelden een winst te haren bate tot zich trok. Deze winst bedroeg gemiddeld 10% van de inkoopsom. Tot aan de Tweede Wereldoorlog gingen de Werkendammer rijswerkers beslist niet elk weekend naar huis, naar hun gezinnen. Het duurde veelal3, doch ook weleens 6 weken voor en aleer dit bij hier te lande werkende rijswerkers wederom het geval was. In vroegere jaren verkeerden zeer vele keten en/ of arken, welke tot verblijf van de rijswerkers door de aannemers beschikbaar werden gesteld op de werken, in een werkelijk deplorabele toestand. Met betrekking tot de keten voor de griendwerkers in de Biesbosch kan hetzelfde worden gezegd. De eerlijkheid gebiedt hierbij antwoord te geven op de vraag of deze bar slechte huisvesting wel steeds moest worden geweten aan de werkgevers (aannemers, griendeigenaren). In het Tijdschrift voor Geschiedenis, Aard- en Volkenkunde, 23e jaargang, P. Noordhoff, Groningen, 1908, schrijft C. C. Zwets in de maand februari 1908 vanuit Werkendam (Biesbosch) op bladzijde 109 over deze huisvesting onder meer het volgende: "Persoonlijk zijn mij vele griendbazen en eigenaars van grienden bekend en dit zijn goed ontwikkelde, degelijke mensen, die gevoel hebben voor hunne werknemers. Waarom veranderen deze mensen dan die verblijfplaatsen (hierbij wordt gedoeld op de keten voor de griendwerkers in de Biesbosch) niet? Eenvoudig, omdat dit onbegonnen werk is. In het voorjaar wordt de griend1) door een paar man gewied. Zoo mogelijk gaan deze dan naar huis, anders wonen ze in de keet van Maandags tot Zaterdags. Dat wieden duurt van één tot drie maanden en geschiedt eenmaal per jaar. Om de 4 jaar wordt de griend gehakt en komen ploegen van 5 tot 10 man om gedurende eenige weken van November, December en Januari het hout van de struiken te hakken. De
1)
Griend is een vegetatie van houtige gewassen (wilgesoorten, populieren), bestemd om rijs- of hoepelhout te leveren.
33
mannen wonen dan dien tijd m de keeten, die - zoo noodig - eerst worden opgeknapt. Laat ons nu aannemen, dat de eigenaar een steenen keet laat bouwen, voorzien van ramen, een stevige deur, een fermen schoorsteen en een pannen dak met planken onderschoten. Langs de beide zijwanden de slaapplaatsen voor de mannen." De heer Zwets vervolgt dan op bladzij de 11 0 met: "In de eerste plaats mag de eigenaar dan den pachter wel waarschuwen, wanneer die nieuwe keet, die hem circa f 1.000,- (en nu?) zal kosten, gereed is en deze mag dan wel dadelijk dat gebouw door de hakkers laten betrekken. Zij zullen dan zeker eene week in een ongeschonden gebouw wonen. Misschien gaat het nog wel enkele weken, tot de hakkers op een goeden Maandagmorgen de keet vinden zonder dak, zonder deur of zonder ramen. Dieven? vraagt ge. Ja, dieven, diehier van elders komende met een boot of aak - gaarne zoo'n welkomen buit medenemen. De hakkers, die meenden hunne kisten1 ) wel te kunnen laten staan, vinden hun eigendom opengebroken en doorsnuffeld, beroofd van alles wat nog eenige waarde had. De dieven hebben van Zaterdag tot Maandag ruimschoots gelegenheid gehad zich spoorloos uit de voeten te maken en- zoo er eenig onraad vermoed wordt- hun buit te verstoppen tot de gelegenheid, om dien van de hand te doen, wat schooner is." Gedurende de laatste decennia is met betrekking tot "rijswerken" weinig of niets veranderd en we herhalen met "Oom Koos", dat het nog steeds het predikaat draagt van "oudvaderlands bedrijf". De werkmethoden daarentegen hebben zich wel gewijzigd, doch hierop wordt nader teruggekomen.
1)
34
Kisten waarin rijs- enjof griendwerkers enig schoon ondergoed enzovoort, kortom hun bagage, meenemen. ·
HOOFDSTUK II
DE WERKENDAMMER RIJSWERKERS 3. HUN WERK, LEEFWIJZE, ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN EN BELONING THANS
Wanneer we hier nu wat dieper ingaan op datgene wat door de scheppende arbeid van de Werkendammer rijswerkers tot stand komt, dan doen we dit om tweeërlei redenen en wel: Ie. omdat de vervaardiging en aanbrenging van rijswerken een oudvaderlands en daarnaast buitengewoon interessant bedrijf is, waarvanhetgeen niet te verwonderen valt - talloze mensen geen notie hebben; 2e. omdat door een enigszins uitgebreide beschrijving van genoemde arbeid een beter inzicht kan worden verkregen met betrekking tot de tegenwoordige rijswerkersvakopleiding. Gemakshalve willen we ons evenwel beperken tot de arbeid (de werkzaamheden), verbonden aan de vervaardiging, het naar de zinkplaats brengen en tot zinken brengen van een ZINKSTUK. Zinkstukken zijn (dit werd reeds opgemerkt op bladzijde 26) grote matten (matrassen) van rijshout, die gebruikt worden voor de bekleding van onderzeese oevers, ten einde deze oevers tegen uitschuren te beschermen. Soms is in deze matten ook nog riet verwerkt. Ze worden drijvend naar de plaats van bestemming gevoerd, alwaar men ze laat zinken door ze met stenen te verzwaren. Voor de vervaardiging van een zinkstuk zijn in de allereerste plaats benodigd: WIEPEN. Wiepen zijn lange strengen rijshout van fijne, gebleesde takken, waarvoor men bij voorkeur Hollands rijshout1 ) gebruikt. Dit hout wordt onder andere vanaf de Biesbosch en omgeving, alwaar het veelal in grote hoeveelheden opgeslagen ligt, naar het betrokken werkobject vervoerd. De normale dikte van een wiep is 30 cm, doch men kan deze naar behoefte wijzigen. De wiepen worden vervaardigd op een WIEPSTELLING, die de rijswerkers zelf aanbrengen en die bestaat uit op afstanden van 50 cm geplaatste jukken, samengesteld uit staken (paaltjes). Bij het binden of spinnen van een wiep begint men met een vaste bos rijshout en werkt verder met het hout uit losgesneden bossen. 1\!Ien verwerkt daarbij de blezen in de buitenomtrek van de wiep, waardoor deze een glad aanzien verkrijgt. Achter de man die het rijshout in de vorm van de wiep schikt (deze 1)
Hollands rijshout is afkomstig uit rijsbossen, die ten minste voor 90% bestaan uit wilgehout en overigens elze- en essehout mogen bevatten.
35
man noemt men de "spinner") komt een tweede man ("naspinner"), die bij ieder juk van de wiepstelling een knijpband 1 ) om de wiep bindt. Tussen de knijphanden, die dus op afstanden van 50 cm zijn aangebracht, worden door volgende rijswerkers nog 3 wiepbanden 2 ) om de wiep gebonden. Het maken van een lus en knoop in knijp- en wiepbanden vereist een zekere handigheid, die hier niet nader wordt omschreven. (Om al te veel technische details te vermijden, laten we de vervaardigingswijze van wiepen, versterkt met ijzerdraad enzovoort, buiten beschouwing.) Wanneer een voldoende aantal wiepen voorradig is, kan begonnen worden met het "zinkstuk maken". De bij de wiepstelling gereedliggende wiepen (veelal met een lengte van 10 m ofmeer) worden nu naar de zate 3 ) gedragen. De afmetingen van het te maken zinkstuk zijn op deze zate tevoren "uitgezet" en van de naar de zate gedragen wiepen begint men nu het zogenaamde ONDERROOSTER te vervaardigen. Een ONDERROOSTER bestaat - evenals het hierna te noemen bovenrooster- uit evenwijdig en haaks over elkaar gelegde wiepen, op onderlinge afstanden van 90 cm, midden op midden. Op alle kruispunten worden de wiepen stevig aan elkaar bevestigd met een sjorringtouw, dat óf "kant en klaar" is aangevoerd, óf tevoren door rijswerkers is gelust en op maat gemaakt. Elk sjorringtouw is zó lang, dat daarmede later ook de wiepen van het bovenrooster gebonden kunnen worden, zodat elk kruispunt van een onderroosterwerk met een kruispunt van het bovenrooster wordt verbonden. Om het zoekraken van het sjorringtouw in de- hierna te noemen- "vulling" te voorkomen, wordt in ieder kruispunt van het onderroosterwerk een tijdelijke, verticale staak gestoken, waarna men het overschietende eind van het touw boven aan de staak knoopt. Deze staken worden ook weer óf "kant en klaar" aangevoerd, dan wel eerst door rijswerkers "gepunt" en "gekruind". Staken zijn van wilge-, esse- of eikehout. Dat het stevig, op de juiste wijze en met de juiste knopen aanbrengen van de sjorringtouwen terdege moet worden geleerd, behoeft nauwelijks betoog, aangezien een zinkstuk met name tijdens het vervoer en tijdens het tot zinken brengen enorm veel moet kunnen verduren. Wanneer nu het onderroosterwerk gereedgekomen is, wordt begonnen met de zogenaamde VULLING, maar eerst worden nu nog op de plaatsen waar proppen op het zinkstuk moeten worden geplaatst, aan
1) 2) 3
)
36
Knijpbanden zijn taaie wilgeterren met een lengte van 1,50 m, die gesorteerd worden uit de wiepbanden. Wiepbanden zijn taaie wilgetenen, lang 1,30 m. Zate is een in het tijgebied bij laag water droogvallend strand. Bij opkomend water drijft het zinkstuk vanzelf op. Thans zijn er ook "drijvende zaten". Hierop wordt nader teruggekomen.
Opslag van rijshout bij Werkendam
Wiepen binden
37
weerszijden van de onderste wiep bossen haringband1 ) gelegd, die met sjorringtouwen stevig aan die wiep worden bevestigd. De bedoeling hiervan is, dat de palen van de prop 2 ) een stevige steun zullen vinden. Dikwijls legt men ter plaatse van een prop langs de bovenste wiepen van het onderroosterwerk eveneens twee bossen haringband. Voorts brengt men nog - voordat met de vulling wordt begonnen - op vooraf nauwkeurig te bepalen plaatsen op de kruispunten van de tweede wiep van buiten af zinkstroppen 3 ) aan. Aan deze zinkstroppen worden bij het zinken de zinklijnen bevestigd, zoals we later zullen zien. Over het voltooide onderroosterwerk komt de eerste laag rijshout van de vulling, bewerkt als zogenaamde uitschotlaag. Hierbij worden de rijsbossen haaks over de onderste wiepen gelegd, dus tussen de bovenwiepen van het onderroosterwerk. Ze worden van wiep tot wiep "uitgeschoten". Bij gebruik van Gelders hout 4 ) worden de bossen losgesneden, met andere woorden van de daaromheen aangebrachte 2 banden ontdaan. Evenals alle andere aan te wenden materialen is het "vullinghout" tevoren per schip, of eventueel per as, tijdig bij de zate aangevoerd. Het hout staat hier dan opgeschelfd en het zijn wederom de rijswerkers die deze bossen rijshout op of in het stuk dragen. Haaks over de eerste laag, de grondlaag, wordt nu de tussenlaag of kruislaag gelegd en als zogenaamde aftreklaag bewerkt. Op dezelfde wijze legt men haaks over de tussenlaag de derde laag (deklaag). De vulling is nu gereed en vervolgens wordt over de vulling het BOVENROOSTERWERK aangebracht. De onderste wiepen hiervan komen haaks over de bossen van de deklaag. De kruispunten van het bovenroosterwerk komen precies boven die van het onderroosterwerk en worden daaraan met de reeds eerder genoemde sjorringtouwen stevig verbonden, waarbij de vulling van het zinkstuk zoveel mogelijk in elkaar wordt geperst. De tijdelijke staken, waaraan de sjorringtouwen waren gebonden, komen hiermede te vervallen. Deze staken dienden tevens voor het aanduiden van de kruispunten der wiepen van het bovenrooster. Ter plaatse van de proppen worden, evenals bij het onderroosterwerk, wederom bossen haringband aan de wiepen van het bovenroosterwerk gebonden.
1)
2
3
)
)
4)
38
Haringband, ook wellatten of tuinlatten genoemd, zijn wilge-, esse- of eiketakken met een lengte van 2,20 m en een omtrek van 5 tot 7 cm op het midden van de lengte. Prop is een zevental op bepaalde wijze aangebrachte palen, die op een zinkstuk dezelfde functie hebben als de bolder op een schip. Zinkstroppen zijn touwstroppen, waaraan bij het zinken de zinklijnen bevestigd worden. Gelders hout is hout van rijsbossen, bestaande uit wilge-, eike-, elze-, berke-, esse- en hazelaarhout, soms ook nog uit naaldhout.
Wiepen spinnen en binden
Onderroosterwerk
39
Over het voltooide bovenroosterwerk brengt men een betuining aan. Daarbij plaatst men op de twee buitenste wiepen en op de overige wiepen om de andere een VLECHTTUIN. De ruimte tussen de buitenste wiepen wordt GANGBOORD genoemd. Rondom de proppen laat men een ruimte vrij van tuinen, opdat men hier later bij de behandeling der ankertrossen enige bewegingsvrijheid heeft. De tuinen der onderste wiepen worden eerst gevlochten, de andere komen hier overheen. De binnenste tuin van het gangboord wordt over alle einden der andere tuinen gevlochten. De lengte der staken voor de betuining (vlechttuinen) wordt zodanig gekozen, dat de punten niet door het zinkstuk heen steken. Zou dit wel het geval zijn, dan zou het gevaar bestaan dat het stuk niet goed op de bodem zou aansluiten, zodat het water onder het stuk door zou kunnen stromen en ontgronding zou kunnen optreden. Toch houdt men steeds rekening met de mogelijkheid dat er enkele staakpunten door het zinkstuk heen steken. Voor het gezonken zinkstuk is dit geen ernstig bezwaar, doch zolang het stuk op de zate ligt, zou het vlotbrengen van het stuk daardoor bemoeilijkt kunnen worden. Men drijft de tuinpalen (staken) daarom pas neer tijdens het transport van het zinkstuk naar de plaats van zinken. Zoals hiervoren reeds werd opgemerkt1 ), wordt elk zinkstuk ook voorzien van de nodige PROPPEN. Wanneer nu alles klaar is, wordt het gereedgekomen stuk te water gelaten en kan worden overgegaan tot de volgende fase, te weten het TRANSPORT VAN HET ZINKSTUK naar de zinkplaats. Het verslepen van een zinkstuk geschiedt in de richting van de langste zijde. Hierbij legt men dwars voor het stuk aan de korte zijde een met zinksteen geladen zolderbak 2), die in dit geval KOPBAK wordt genoemd. Op de bolders aan de ene zijde van deze bak worden de sleeptrossen van de sleepboot (welke als trekkracht wordt aangewend) bevestigd, terwijl de bolders aan de andere zijde worden verbonden met sleepproppen van het zinkstuk. Indien mogelijk zal men het transport van het zinkstuk steeds met de stroom mee uitvoeren, omdat voor het tegen de stroom optrekken grote kracht nodig is. Bij het verslepen van grote zinkstukken laat men dikwijls een tweede of derde sleepboot aan de achterkant van het stuk meeduwen. Wanneer het TRANSPORT volbracht is, met andere woorden wanneer het zinkstuk is gearriveerd op of bij de plaats van bestemming, dan is de hierop volgende fase ... HET ZINKEN. Ofschoon sedert het laatste jaar nu ook al wordt "gezonken op stroom" (hierop komen we nader terug), vond het zinken tot dat tijd1) 2
)
40
Vide blz. 38. Zolderbak(schuit) is een vaartuig met vast dek, waarop de lading wordt geplaatst.
Vullinghout dragen
Vastmaken van het bovenrooster
41
stip enkel en alleen plaats tijdens de "kentering" (overgang eb-vloed) en we refereren ons hierbij aan de omschrijving die van het zinken wordt gegeven door J. C. Visser in Stam's Bouwtechnische Serie no. 5 (N.V. De Technische Uitgeverij H. Stam, Haarlem-Antwerpen-Djakarta). In deze omschrijving lezen we onder meer het volgende: De plaats waar het zinkstuk moet worden aangebracht, is op de oever vooraf met bakens uitgezet. Men brengt het zinkstuk eerst stroomopwaarts van deze plaats en zet hier ankers uit, waaraan het stuk voorlopig wordt verankerd. Ook de plaat~ der ankers is op de oever met bakens aangegeven. Men viert daarna de ankers zover, dat het stuk ten naaste bij op zijn plaats komt te liggen, doch blijft daarbij steeds enige afstand stroomopwaarts van de definitieve plaats. In normale gevallen wordt het stuk aangevoerd met de lange zijden evenwijdig aan de oever en moet het gezonken worden met de lange zijden loodrecht hierop. Daarom moet het uitzetten van de eerste ankers met veel beleid geschieden, zodat het stuk onder invloed van de stroom op zijn ankertrossen kan zwaaien. Heeft het stuk zijn definitieve plaats ongeveer bereikt, dan worden ook in de overige richtingen ankers aangebracht. Men doet dit met zware roeiboten, ANKERAKEN genaamd, of met een motorvlet. De ankers zijn 100 à 150 kg zwaar en de ankertrossen zijn 100 à 300 m lang, afhankelijk van de diepte en de stroomsterkte ter plaatse. Aan de ankers worden boeitjes bevestigd, opdat men ze later weer kan ophalen. Op het zinkstuk wordt iedere tros aan een prop bevestigd. De trossen worden nu zover doorgehaald dat het stuk bijna op zijn plaats komt te liggen. Nog steeds houdt men het stuk enkele meters bovenstrooms van zijn definitieve plaats, omdat het tijdens het zinken toch iets stroomafwaarts afzakt. Hoe ver men het stuk "boven de raai" 1 ) legt, hangt onder andere af van de stroomsterkte, de diepte ter plaatse, de hoeveelheid te gebruiken zinksteen en de "leeftijd" van het stuk. Een oud stuk ligt bijvoorbeeld dieper in het water en vangt dus meer stroom; er is echter bij het zinken minder zinksteen nodig. Het afwegen van al deze factoren vereist veel ervaring en inzicht en behoort tot de zware verantwoordelijkheid van de zinkbaas. De afstand uit de oevers wordt met behulp van een afstandslijn gemeten. Terwijl men het stuk op zijn plaats brengt (men spreekt hierbij van "in de raai brengen"), worden er rondom het stuk zolderbakken met zinksteen gelegd. Deze bakken worden eveneens verankerd en bovendien worden de tegenover elkaar liggende bakken met touwen (zogenaamde scheerlijnen) verbonden. Door de zinkstroppen van het stuk worden zinklijnen aangebracht, die met een dubbele bocht op de bolders van de steenbakken worden vastgezet. Op de hoeken van het stuk- en bij
1)
42
Raai is de rechte richting waarin wordt gemeten of gepeild.
Het aanbrengen van staken voor de betuining
Aanbrengen van de kruis- of tussenlaag in het zinkstuk
43
lange stukken ook nog op meer punten langs de lange zijde - worden boeien bevestigd. Wanneer de zinkbaas de tijd daarvoor gekomen acht, begint hij het zinkstuk te ballasten. Dit geschiedt van het midden uit. De arbeiders plaatsen zich in rijen op over het stuk gelegde planken en geven de zinksteen van de bakken aan elkaar door. De ballast moet gelijkmatig over het stuk verdeeld worden. Het stuk verdwijnt nu onder het gewicht van de steen langzaam maar zeker onder water en begint daardoor steeds zwaarder aan de ankertrossen te trekken. Men controleert daarom doorlopend de ligging van het stuk ten opzichte van de raai en de afstand van de oever. Zo nodig haalt men een of meer ankertrossen door om de goede positie terug te krijgen. Voordat de proppen onder water verdwijnen, worden de ankertrossen "gesprenkeld". Dit doet men om later, als het stuk gezonken is, de trossen gemakkelijk van de proppen te kunnen lichten. De sprenkel bestaat uit een grote lus (circa 5 m lang), die opengespalkt wordt door een aangeknoopte staak. Na het sprenkelen wordt het ballasten voortgezet, totdat alleen de gangboorden van het stuk nog boven water uitsteken. De zinkbaas laat intussen langs de kanten en op de plechten der zolderbakken hopen zinksteen opstapelen, die straks met weinig moeite in snel tempo overboord gewerkt kunnen worden. Wanneer alles goed geregeld is, is nu de tijd der stroomkentering nabij en kan het stuk worden gezonken. Wanneer de zinkbaas oordeelt dat het geschikte moment voor het zinken is aangebroken, commandeert hij: "In de gangboorden." De steen die langs de rand van de bakken klaargelegd is, wordt nu in snel tempo in de gangboorden van het stuk geworpen. Vervolgens klinkt het commando: "Aan de lijnen." De daarvoor aangewezen rijswerkers stellen zich op bij de zinklijnen en maken het ene deel hiervan los tot op één slag rond de bolder. Na het "Allemaal klaar" klinkt het commando: "Los overal." Alle zinklijnen worden tegelijk losgegooid en het stuk verdwijnt in de diepte. Iedere man bij een zinklijn moet voorzien zijn van een scherp mes om de zinklijn te kunnen doorsnijden wanneer deze mocht vastlopen. Terwijl het stuk naar de bodem zakt, vieren daarvoor aangewezen rijswerkers de boeilijnen uit en werpen tenslotte de boeien overboord. Zodra de zinklijnen losgegooid zijn, worden de bakken boven het stuk gehaald en wordt van de bakken af steen op het stuk gestort. Als alles goed verloopt, komt het midden van het stuk (bij deze wijze van zinken) het eerst op de bodem en volgen de zijkanten. Tot zover het ZINKEN.
Na het zinken volgt nog een "bestorting", doch deze laten we hier buiten beschouwing. De volgende foto's mogen evenwel het vorenstaande nog enigermate verduidelijken.
44
Aanbrengen (slaan) van een "prop"
Voor transport gereedliggend zinkstuk met steenbak, motorvletten, ankeraak enzovoort in de Werkhaven te Bruinisse
45
Het zinkstuk arriveert bij de zinkplaats
Ankers uitbrengen met de ankeraak
46
Verankeren op de proppen van het zinkstuk
Naast (aan) het zinkstuk gemeerde zolderbak met zinksteen en het inslaan van betuiningspalen
47
Begin van het ballasten
Het zinkstuk is gedeeltelijk geballast
48
Het sprenkelen
Het "in de raai" brengen van het zinkstuk
49
Wanneer we nu getracht hebben op de bladzijden 35-49 een inzicht te geven in de arbeid (de werkzaamheden), verbonden aan de vervaardiging, het naar de zinkplaats brengen en het tot zinken brengen van een zinkstuk, dan dient te worden opgemerkt dat bij de gegeven omschrijving van genoemde arbeid is uitgegaan van de conservatieve werkmethoden. Sedert ongeveer een jaar is er in de "rijswerkerswereld" evenwel sprake van een soort "ommekeer". De hoofdredenen welke tot deze ommekeer hebben geleid, zijn: le. het in uitvoering nemen van talloze nieuwe, omvangrijke en buitengewoon belangrijke Waterstaatswerken; 2e. het thans in feite reeds nijpende tekort aan vakbekwame rijswerkers. De hier bedoelde Waterstaatswerken vragen - en dit behoeft wel nauwelijks betoog - meer rijswerk en meer arbeid. Aangenomen mag worden dat de produktie aan rijswerk zich gedurende de laatste jaren heeft bewogen tussen de 400.000 en 600.000 m 2 per jaar, waarbij erop gewezen dient te worden dat het buitengaatse werk de laatste jaren de 200.000 m 2 niet overschreden heeft, terwijl er in het jaar 1957, toen de grote bezinkingen voor de bouwput in het Haringvliet uitgevoerd werden, reeds sprake was van een grote spanning op de arbeidsmarkt. Vanzelfsprekend kunnen slechts globale cijfers worden genoemd met betrekking tot het rijswerk dat in de komende jaren geproduceerd zal moeten worden, aangezien dit voor een zeer groot deel afhankelijk zal zijn van de mate en het tempo waarin Rijkswaterstaat werk aan de markt zal brengen. Bezien we in dit verband allereerst de uitvoering van de Deltawerken. Volgens de tot nu toe bekende gegevens zullen de Deltawerken in 1963 ten minste 300.000 m 2 zinkstuk (rijswerk) vragen. In 1964 en 1965 zal dit waarschijnlijk aanzienlijk meer zijn, terwijl in 1966 en 1967 wellicht wederom met 300.000 m 2 zinkstuk zal moeten worden gerekend. Naast de uitvoering van de Deltawerken zal toch stellig rekening moeten worden gehouden met de afsluiting der Lauwerszee, waarbij eveneens het nodige zinkwerk zal dienen te worden uitgevoerd. Bovendien zijn van blijvende aard de normale onderhoudswerken aan kusten en dijken, terwijl ook bij de verdere uitvoering der Zuiderzeewerken nog op veel zinkwerk (rijswerk) moet worden gerekend. Tenslotte dient eveneens rekening te worden gehouden met bepaalde vernieuwingswerken, zoals Rijnkanalisatie, bochtafsnijdingen, verbetering van de Maas, de werken voor de verbinding met Gent, aanleg binnenhavens Europoort, de IJ mond werken, het Sloeplan, het buitengaatse deel van Europoort enzovoort. Aangenomen mag worden dat een en ander per jaar wederom circa 300.000 tot 400.000 m 2 rijswerk zal vergen.
50
Resumerende kan worden gezegd dat in 1963 mogelijk 600.000 à 700.000 m 2 rijswerk zal moeten worden uitgevoerd. In de jaren 1964 en 1965 zal dit waarschijnlijk aanzienlijk meer zijn, terwijl in 1966 en 1967 wellicht wederom met 600.000 à 700.000 m 2 rijswerk zal moeten worden gerekend. Is het nu verwonderlijk dat men allerwegen is gaan omzien naar middelen en gezocht heeft naar mogelijkheden om het "meerdere" rijswerk en de daarmee gepaard gaande "meerdere" arbeid tóch tot uitvoering te kunnen brengen? Neen, allerminst! Er is thans reeds sprake van een ommekeer in de rijswerkerswereld. In dit verband willen we volstaan met te noemen: Ie. de uitvinding en het op vele werken reeds in gebruik zijn van een wiepenspinmachine, waardoor veel handenarbeid wordt bespaard; 2e. de bouw en het in gebruik nemen van drijvende zaten; 3e. het in gebruik nemen van transportbanden voor houtvervoer vanaf de schelf naar de wiepstelling en vanaf de wiepstelling naar de zate; 4e. het zinken van zinkstukken op stroom (met andere woorden ook zinken buiten de "kentering"); Se. de toepassing van bepaalde nylonconstructies voor "bezinkingen". Wat tot voor korte tijd voor onmogelijk werd gehouden, te weten het zinken van zinkstukken op stroom, is nu reeds werkelijkheid geworden door de proefnemingen welke in de maanden september en oktober 1960 werden uitgevoerd in het Haringvliet door de Maatschappij "WestNederland" in opdracht van Rijkswaterstaat. Het is de firma Gebr. 51
Visser Jzn. uit Werkendam geweest welke als eerste de wiepenspinmachine in gebruik nam. Het zou te ver voeren en het is hier niet de plaats om nog meer in details te treden. We menen het werk en de nog van de rijswerkers verwachte werkzaamheden thans voldoende te hebben belicht en vràgen derhalve nu aandacht voor hun leefwijze, arbeidsomstandigheden en beloning. Op bladzijde 27 hebben we reeds opgemerkt dat de rijswerkers en met name de Werkendamroer rijswerkers - tot op de huidige dag nog een soort nomadische bevolking vormen, trekkend van de ene plaats naar de andere en gebruikt bij de uitvoering van openbare werken, zij het ook dat zij weliswaar uitzwermen naar alle mogelijke waterbouwkundige werken, maar ... hun vaste woonplaats, waaronder moet worden verstaan de plaats waar hun woningen staan en hun gezinnen verblijven, is Werkendam. In bijlage F van de huidige landelijke c.a.o. Bouwbedrijf, bevattende bijzondere bepalingen voor "Kust- en Oeverwerken", staat aangegeven: "De werkgever (aannemer) zal zijn werknemers (rijswerkers) in de gelegenheid stellen naar huis te gaan wanneer de werkweek (van 45 uur) zal zijn voltooid. De werknemers zullen naar huis vertrekken na beëindiging van de wekelijkse werktijd (op vrijdag) en op maandag weer naar het werk vertrekken op een tijdstip dat niet vroeger dan 6 uur ligt, gerekend van het punt van vertrek van autobus of openbaar vervoermiddel." Het is nu dan ook usance, dat de W erkendammer rijswerkers op maandagmorgen om 6 uur met een door hun werkgever gecharterde of aan deze werkgever toebehorende autobus naar hun werk worden gebracht en op vrijdagavond wederom per autobus vanaf hun werk naar Werkendam worden teruggebracht. In het algemeen wordt de arbeid op vrijdag om 4 à 5 uur beëindigd. Zodra de rijswerkers op hun werkobject aankomen, gaan ze zich in de bij of op het werk gelegen keet of woonark in hun werkkleding steken. Deze kleding is bij velen min of meer exclusief~ dat wil zeggen ze bestaat veelal uit een pilo jack (pilo is een grove, gekeperde stof) en een dito broek. Het merendeel der rijswerkers draagt een alpino, ofschoon een gewone pet ook geenszins tot de zeldzaamheden behoort, terwijl sommigen zich tooien met enkel nog de bol van een vilthoed. Het op en bij de zate gedragen schoeisel bestaat meestal uit korte .laarzen, maar bij de wiepstelling worden ook vaak schoenen of klompen gedragen. Begeven de rijswerkers zich evenwel op het water, ten einde de vervaardigde zinkstukken op de daarvoor bestemde plaatsen tot zinken te brengen dan wel om de gezonken stukken te gaan "nabestorten", dan dragen zij zonder uitzondering lange lieslaarzen en over hun normale kleding een lange oliejas of een jas van andere waterdichte stof. Wanneer een rijswerker Zich voor de eerste maal naar een nieuw
52
werkobject begeeft, met andere woorden een object waar hij gedurende meer dagen zal moeten vertoeven, dan gaat hij van huis met - om het in hun vaktaal te zeggen - "bult en kist". Met "bult" wordt hier bedoeld: een bed en dekens; met "kist" wordt bedoeld: een kist waarin iedere rijswerker, naast enige kleding om zich zo nodig te kunnen verschonen, zijn brood, eventueel ook broodbeleg, alsmede enig eetgerei kan bewaren. De kisten van de rijswerkers zijn bijna alle groen geschilderd met, op een der buitenwanden, in witte letters de naam en woonplaats van de betrokkene. De afmetingen en indeling van de kisten zijn vrijwel gelijk. De kisten van de rijswerkers worden door hen in de keet of woonark altijd opgesteld langs de wanden en deze kisten dienen hun dan meteen tot zitplaatsen. Op grond van het zogenaamde "Ketenbesluit" en dergelijke moeten in een woonkeet of woonark weliswaar andere zitgelegenheden aanwezig zijn, maar de rechtgeaarde rijswerkers prefereren kennelijk hun kist. Hier geldt een soort gewoonterecht, zou men kunnen zeggen. Naar gelang van het aantal op een zelfde object werkzaam zijnde rijswerkers, fungeren hiervan een of meer hunner als "kok" en "kamerwacht". Veelal wordt deze functie uitgeoefend door een reeds vrij bejaarde rijswerker, dan wel door een zogenaamd "kneusje". Wat nu deze koks betreft, zij zorgen voor het bereiden van de warme maaltijden en voor het zetten van koffie en thee. Zij kopen alle benodigde levensmiddelen in (iedere rijswerker geeft zelf op wat hij aan melk, broodbeleg, brood, boter enzovoort wenst en dit wordt aan het einde van de week verrekend) en tenslotte zorgen de koks voor het schoonhouden van woon- en slaapvertrekken in de keet of woonark. Op de kleinere werken, waar weinig rijswerkers arbeiden en er dientengevolge niet voldoende koksemplooi is voor een aparte man, wordt het koken enzovoort overgelaten aan een rijswerker die daarnaast nog rijswerk verricht, maar in dit geval worden de voor de volgende dag benodigde aardappelen 's avonds tevoren door alle rijswerkers gezamenlijk even geschild. Kortom, dan geldt: "Vele handen maken licht werk." De homogeniteit in een ploeg Werkendammerrijswerkers is dikwijls zeer groot. Onderlinge onenigheid komt sporadisch voor. Werken ze evenwel samen met rijswerkers uit andere plaatsen, dan is het niet steeds "rozegeur en maneschijn" en heerst er weleens een "verkeerd begrijpen", ofschoon regelrechte twisten tot de uitzonderingen behoren. We komen nu nog even terug op het leven van de rijswerkers in hun keet of woonark. Reeds werd gezegd dat iedere rijswerker zijn eigen "bult" en "kist" meeneemt, maar wat óók privé is, is het zogenaamde vetpannetje. Iedere rijswerker heeft zijn eigen vetpannetje. Aardappelen en groenten worden door de kok uit gemeenschappelijke pannen - en zoveel als een ieder maar belieft, want er is steeds eten in
53
overvloed - opgediend, maar zodra de slager aan de keet of woonark vlees en vet heeft bezorgd, wordt dit onderling eerlijk verdeeld en een ieder doet het hem toekomende in zijn eigen vetpannetje, dat hij bij elke maaltijd te voorschijn haalt. Wanneer men uit de aard van zijn beroep veelvuldig en door geheel Nederland met rijswerkers uit Werkendam in aanraking komt, dan moet men hen leren kennen als stoere en harde werkers. Ja, de "brijbroeken" verdienen bijzondere aandacht. Evenals in het verleden wordt thans nog in menige keet of ark, waarin de rijswerkers zijn ondergebracht, 's avonds door een der mannen uit de bijbel gelezen, daarbij aandachtig beluisterd door zijn collega's. Het merendeel der Werkendamroer rijswerkers behoort tot de rechtzinnige richting der Nederlandse Hervormde Kerk. De door hen gebezigde taal is stellig niet altijd parlementair, doch vloeken of godslasteringen worden zelden geuit en zodra dit wel gebeurt, wordt er toch doorgaans terstond tegen geageerd. Ofschoon de tot bewoning door de rijswerkers dienende woonketen enjof -arken tot dusverre nog veelal "sober" zijn ingericht, komt hierin allengs - op grond van de desbetreffende wettelijke bepalingen - een aanmerkelijke verbetering. Op vele grote rijswerken hebben de rijswerkers thans reeds de beschikking over keurig meubilair en een gemeenschappelijke kantine, waarin radio en televisie zelfs niet ontbreken. Ook aan behoorlijke wasgelegenheden (douches), alsmede aan warm en koud stromend water wordt nu al op veel plaatsen gedacht. Het zal heel wat oudere rijswerkers intussen nog wel moeilijk vallen hun zitplaats op de kist te verplaatsen naar een normale stoel. Er bestaan nu eenmaal bij de Werkendamroer rijswerkers bepaalde ingewortelde gewoonten, waarvan - en met name door de oudere garde - moeilijk afscheid kan worden genomen. De rijswerkers maken over het algemeen lange dagen, hetgeen enerzijds zijn oorzaak vindt in het feit dat op vrijdagmiddag de 45-urige werkweek moet zijn voltooid, maar anderzijds moet bij het uitvoeren van rijswerk en met name bij het tot zinken brengen van de door de rijswerkers vervaardigde zinkstukken in water hetwelk onderhevig is aan getijbeweging, juist op die momenten het "zinkwerk" worden uitgevoerd wanneer er sprake is van "kentering" der getijbeweging dan wel van een maximaal voor het zinken toelaatbare stroomsterkte. Gelet derhalve op het feit dat het eigenlijke zinken gebonden is aan bepaalde omstandigheden en tijdstippen, valt het ook niet te verwonderen dat de rijswerkers meermalen overwerk moeten verrichten en dit thans zelfs graag doen. Immers, het overwerk wordt extra gehonoreerd. Voor overuren worden namelijk de volgende toeslagen op het uurloon betaald 1) : 1)
54
Vide art. 8 der eerder genoemde bijlage F voor "Kust- en Oeverwerken".
voor uren vallende tussen 17 uur en 22 uur: 25%; voor uren vallende tussen 22 uur en 5 uur: 50% en voor uren vallende tussen zaterdag 24 uur en maandag 5 uur: 100%. Dit laatste komt praktisch alleen voor in geval van nood. In het verleden was het met de beloning voor overwerk niet zo bijster goed gesteld. Nog niet zo'n groot aantal jaren geleden schijnt het zelfs te zijn voorgekomen- en we citeren nu hetgeen een thans rustende rijswerker vertelde - dat een bepaalde werkgever aan een aantal rijswerkers, die reeds een lange dagtaak achter de rug hadden, een appel beloofde als beloning voor nog een paar uurtjes overwerk. Zoiets behoort thans voorgoed tot het verleden, want met vrijmoedigheid mag worden getuigd dat de huidige werkgevers (aannemers) het personeel dat zijn plicht doet ook gaarne volledig recht laten wedervaren, ja soms nog wel meer zouden willen betalen dan volgens geldende loonvoorschriften toelaatbaar is. Het huidige grondloon (basisloon) van een gehuwde rijswerker en van een ongehuwde rijswerker van 23 jaar en ouder bedraagt f 83,per week. Naast (boven) dit grondloon genieten deze functionarissen een reisurenvergoeding (maximaal 33 / 4 reisuren, zijndej6,49), alsmede een uitrustingstoeslag van f 2,50 per week en - wanneer 's avonds niet naar huis wordt gegaan, wat doorgaans het geval is- een voedings- en scheidingstoelage ten bedrage van f 10,- per week. Voorts krijgen ze nog een prestatietoeslag, gebaseerd op bepaalde tarieven. Al met al kan niet worden ontkend dat de rijswerkers thans alleszins behoorlijk betaald worden voor hun werkkracht, maar hierbij mag ook niet uit het oog verloren worden dat ze - globaal genomen - om het nu maar eens populair te zeggen - niet te beroerd zijn om te werken en zelfs onder de meest barre omstandigheden. Met name door hun prestaties (werkkracht en werkijver) komen ze talloze malen aan een weekloon dat, uit bepaalde oogpunten bezien, als exorbitant zou kunnen worden betiteld. Bij de relevering van de beloning hebben we expres de sociale lusten en lasten buiten beschouwing gelaten. Wel moge hier nog even terloops aandacht worden gevraagd voor de zo juist genoemde tarieven. Werd tot 1955 een min of meer willekeurig tarief gesteld door de betrokken aannemer, thans heeft "Kust- en Oeverwerken" een eigen tarieftechnische dienst, welke dienst zogenaamde gemeten of semigemeten tarieven vaststelt voor de door de rijswerkers verrichte werkzaamheden. Deze tarieven worden bepaald aan de hand van het zogenaamde Bedaux-systeem en het zijn erkende arbeidsanalisten die dit systeem op de werken hanteren, zij het onder volledige verantwoordelijkheid van het hoofd van deze dienst. Dat de arbeidsanalisten, zodra de tarieftechnische dienst een aanvang met de tariefmetingen (door middel van een chronometer) nam, 55
op enorm veel wanbegrip stuitten en niet alleen bij de werknemers, doch zelfs bij een enkele werkgever, laten we verder buiten beschouwing, maar in de loop der jaren is er toch reeds veel ten goede veranderd, ja vragen de werknemers soms zelf al om tariefmeting. Niettemin trachten bepaalde elementen zich zo voor en na toch nog weleens te verzetten tegen de huidige manier van tariefbepaling. Zij kunnen zich nog niet voldoende losmaken uit het verleden en op menig werkobject is vaak nog heel wat overredingskracht nodig om de arbeidsanalist op onbelemmerde wijze zijn taak te doen vervullen. De hiervoren bedoelde - tot op zekere hoogte onwillige - elementen beschouwen helaas en zeer ten onrechte de op hun werk verschijnende arbeidsanalist nog maar al te vaak als de man die de lonen drukt. We willen dit hoofdstuk besluiten met de opmerking dat de tegenwoordige rijswerkers, althans velen hunner, nog vrij sceptisch staan tegenover de hiervoren reeds omschreven "nieuwigheden" als drijvende zaten, wiepenspinmachines enzovoort. Ook kan niet worden ontkend dat thans van de zijde der rijswerkers - wellicht mede ten gevolge van de momenteel heersende hoogconjunctuur en de spanning op de arbeidsmarkt- herhaaldelijk wordt aangedrongen op een elke avond naar huis terugkeren, hetgeen in vele gevallen toch onmogelijk, althans nauwelijks te realiseren valt.
56
HOOFDSTUK II
DE WERKENDAMMER RIJSWERKERS 4. HUN VROEGERE VAKOPLEIDING
WERKENDAM is wel bij uitstek de plaats waar sedert onheuglijkejaren de lieden wonen die het rijshout de vaak kunstige bewerking tot zinkstukken en dergelijke doen ondergaan. Nagenoeg tot aan de Tweede Wereldoorlog is deze kunst erfelijk geweest van vader op zoon, zij het dat daarnaast nog weleens rijswerkers werden gerekruteerd uit landarbeiders en grondwerkers, maar de zoon van een rijswerker onderging bijna steeds - met betrekking tot zijn toekomstig vak - een autoritaire opvoeding. Hij had niet te kiezen of te delen. De zoon (het kind) was zo heel erg "middel", middel voor eigen opvoedersdoeL De jongen moest al op zeer jeugdige leeftijd zijn vader behulpzaam zijn bij het binden der wiepen. Heel veel jongens hoopten - toen ze eenmaal niet anders konden evenals vader een ervaren rijswerker te worden, doch sommigen zullen mogelijk, gelijk Spinoza, weleens de zucht geslaakt hebben: "Kind zijn is ongelukkig!" De wijsgerige uitspraak van Socrates, luidende: "Waar kunnen wij mensen vinden die grotere weldaden van anderen hebben genoten dan kinderen van hun ouders," zouden deze jongens - als zij deze uitspraak gekend hadden- stellig niet steeds hebben onderschreven. Immers, hoe ging het vroeger en met name vóór de invoering van de Leerplichtwet? Van het naar school gaan kwam nagenoeg niets terecht. Zodra de zoons van de rijswerkers 9 à 10 jaar oud waren, ja soms nog jonger, werden ze al op de een of andere manier ingeschakeld bij de uitvoering of de vervaardiging van rijswerk (en). Het behoorde geenszins tot de zeldzaamheden dat deze jeugdige kinderen gedurende vele weken achtereen met hun vaders "ergens in den lande", op een plaats waar rijswerk moest worden uitgevoerd, verbleven, zonder dat ze in die tijd regelmatig naar de huiselijke haard terugkeerden. Op een zodanige plaats vonden vader en zoon(s) dan met andere rijswerkers onderdak in een bij het werk gemeerd liggende woonark dan wel in een aldaar geplaatste houten keet, welke verblijven allerminst aan ideale eisen voldeden. De rijswerkers werkten in die dagen voor een karig loon van de vroege morgen tot de late avond, ja zolang het dag was en het waren de hiervoren bedoelde kinderen die toen reeds op zo jeugdige leeftijd werden geconfronteerd met de hardheid van het leven. Alle mogelijke karweitjes moesten door hen- ook dikwijls onder barre omstandighedenop de werken worden verricht. Zij moesten zorgen voor het schoonhouden
57
van de dag- en nachtverblijven, de kachel stoken, kachelhoutjes hakken, aardappelen schillen, borden wassen, boodschappen doen, enzovoort. Maar daarnaast werden ze belast met het lussen van touwtjes (voor het zinkwant der zinkstukken), het aanpunten (scherpen) van paaltjes (staken), het lussen van knijpbanden en dergelijke bijkomstige werkzaamheden. Een enkele maal mochten ze ook al eens een tijdje behulpzaam zijn bij het binden der wiepen, maar de vakopleiding van deze jeugdige kinderen was allerminst een voortdurende "vaktraining". Dit zou ook niet gekund hebben, want voor talloze onderdelen van een rijswerk moet men over een ferme lichaamskracht beschikken. In dit verband willen we noemen: wiepen dragen, vullinghout aanbrengen, proppen slaan, vastbinden onder- en bovenroosterwerk, zinkstukken ballasten, enzovoort. Het laat zich dan ook gemakkelijk verklaren dat deze kinderen gedurende vele jaren niets anders deden dan kleine karweitjes. Slechts zeer geleidelijk werden ze - bij toeneming van hun lichaamskracht voor verdere onderdelenvervaardiging van een rijswerk ingeschakeld. Blijkens mededelingen van oudere rijswerkers kan worden gezegd, dat ze gemiddeld niet voor hun 18e levensjaar de trap van min of meer volwaardig rijswerker hadden bereikt. Kortom, de opleiding in die dagen duurde "jaren" en van een bepaald opleidingssysteem (een soort leerplan) was vanzelfsprekend geen sprake. Wanneer men nu de werkelijk vergrijsde rijswerkers confronteert met de huidige - van overheidswege ingestelde - rijswerkersvakopleiding, dan schudden ze meewarig het hoofd, want een omscholing van landarbeider, grondwerker en dergelijke tot rijswerker in nota bene slechts drie maanden tijds is wel ál te kras. (We komen hierop nader terug.) Na de invoering van de Leerplichtwet op 1 januari 1901 veranderde er wel iets met betrekking tot de zeer jeugdige kinderen van de rijswerkers op de werken, maar deze verandering was toch minimaal. De bepalingen van de Arbeidswet 1919 betekenden een ietwat grotere verbetering, maar in feite bleef de wijze van vakopleiding der rijswerkers, tot het moment waarop de overheid zich ermee ging bemoeien, ongewijzigd. Tot voor korte tijd was het voor een buitenstaander (landarbeider, grondwerker of dergelijken) uitermate moeilijk zich rechtstreeks op enig werk door rijswerkers te laten opnemen en omscholen tot rijswerker. Een vreemde eend in de bijt werd node geduld! En bovendien: tegenover een buitenstaander die ambities had in de richting van het rijswerkersvak, werd vrijwel nooit anders betoogd dan dat er jaren mee gemoeid waren voor en aleer men het vak zou kennen. Nu mag intussen hieruit niet geconcludeerd worden dat er geen onderdelen van het rijswerkersvak bestaan waarvoor niet een veeljarige praktijk nodig is, want wanneer we denken aan de uitermate grote verantwoordelijkheid welke rust op de schouders van een zinkbaas, dan moet onmiddellijk worden toegegeven dat de uitoefening van deze func-
58
tie zeer veel vakmanschap vereist. Hij toch is niet alleen de man die erop moet toezien dat elk te zinken rijswerkstuk volgens de regelen van de kunst wordt vervaardigd, maar hij is ook degene die verantwoordelijk is voor het vervoer (slepen) van het stuk naar de zinkplaats en voor het op de juiste plaats "aan de grond" brengen van een zodanig stuk. In dit verband gelieve men even te bedenken dat een tamelijk groot zinkstuk een waarde heeft van honderden, ja soms duizenden guldens. Wat het verloren gaan van een zodanig stuk betekent (en toch gebeurt het weleens!) behoeft derhalve nauwelijks betoog. Zeer weinig rijswerkers brengen het in hun leven tot zinkbaas en dit komt niet alleen doordat er in verhouding niet veel van deze functionarissen zijn, maar ook doordat hiervoor een uitzonderlijke vakbekwaamheid wordt vereist. Niettemin worden de zinkbazen wel degelijk enkel en alleen gerekruteerd uit de ervaren en alleszins vakbekwame rijswerkers. Menige rijswerkerszoon die al op zeer jeugdige leeftijd met zijn vader naar de waterbouwkundige werken ging, zal stellig de heimelijke hoop gekoesterd hebben ook eenmaal zinkbaas te worden, maar in dit opzicht hebben tallozen de hoop in een illusie zien vervliegen. Niettemin heoben toch vele zoons van rijswerkers, die - zoals we hiervoren reeds opmerkten- reeds op zeer jeugdige leeftijd werden geconfronteerd met de hardheid van het leven en destijds eenvoudig niet te kiezen of te delen hadden omdat zij een autoritaire opvoeding ondergingen, zich weten te ontplooien tot ervaren, hard werkende en voor hun vak enthousiaste krachten, ja tot kerels voor wie men (en met name als men in de gelegenheid is geweest hen onder de meest barre en ook veelal gevaarvolle omstandigheden te zien werken) alle respect moet hebben. Waren er echter wel zoveel bezwaren tegen een patriarchale opvoeding? Onzes inziens terdege! In dit verband mogen we de aandacht vragen voor het verslag van een in de maand november 1960 in het Arnhemse Provinciehuis gehouden bijeenkomst van -wat we zouden willen noemen - "vaderonderzoekers". De psychiater Dr. C. ]. B. J. Trimbos heeft op deze bijeenkomst, waar de vragen aan de orde kwamen: "Hoe moet een vader zijn en aan welke eisen moet hij voldoen?" onder meer het volgende betoogd: "Hij moet beginnen enthousiast en trots te zijn als hij - met de schrik nog in zijn benen - voor het eerst het rimpelig gezichtje van zijn pasgeboren kind ziet. Als zijn dochter 2 jaar is, moet hij als rekstok kunnen fungeren en voor zijn 4-jarige zoon moet hij als paard optreden. Hij dient, zonder te storen, de eerste vreemdeling te zijn in de oereenheid moeder-kind. In een latere fase wordt van hem verwacht dat hij gewone breuken herleidt tot 10-delige en dat hij opnieuw de verschrikking ondergaat van de onregelmatige Griekse werkwoorden. Hij moet kunnen loven en prijzen als het past en de tuchtmeester kunnen spelen eveneens. Hij moet aannemelijk kunnen maken dat hij als enige straffeloos met de 59
vuist op tafel mag slaan. Hij moet zijn bloedeigen leven in centjes omzetten en wel zó hartstochtelijk dat hij alleen nog de weekeinden vrij heeft om al die andere dingen te zijn. Hij moet als man een rol spelen in het leven van zijn dochters en voor hen de weg effenen om verliefd te worden op een wildvreemde indringer. En tenslotte moet hij bij dat alles toch ouderwets en niet meer van deze tijd schijnen." En precies als Professor Banning de dag tevoren, verwierp Dr. Trimbos daarmee de almachtige patriarch van weleer, die het vaderschap als een gewichtig ambt uitoefende, maar wie de kroon der heerlijkheid nu van het hoofd is gestoten. Heel veel verder ging de eensgezindheid van deze beide geleerden niet, hetgeen, gezien de verschillende levensbeschouwelijke richtingen van de socialistische hoogleraar en de katholieke dokter, ook niet verwacht mocht worden. Dichter bij de opvattingen van Dr. Trimbos stond de protestantschristelijke Professor H. R. van Wijngaarden, die sterk twijfelde aan de veel gehoorde stelling, dat in de eerste levensjaren de moeder voor het kind het belangrijkste is en dat het accent later, zo tegen het 12e jaar, aan de kant van de vader komt te liggen. Hoe zou een vader dat halen, als hij van tevoren al niet op zijn kinderen ingesteld is geweest? Een andere zaak is, dat er veel mannen bestaan die geen tijd hebben om vader te zijn. Zij missen werkelijke belangstelling voor het gezin en dat leidt bij kinderen tot een gemis van doelgerichtheid. De teenagers van vandaag zeggen nogal eens tegen elkaar: "Wij hebben geen last van onze ouders." En dat is dan, zonder dat ze het weten, een ernstig verwijt. Kinderen moeten met hun vader kunnen botsen, wat niet betekent dat de vader autoritair moet zijn, maar autoriteit moet hebben. De dictatuur is een karikatuur van het vaderschap. Er zijn veel wijze dingen gezegd in deze kring (op deze bij eenkomst) en het is alleen maar jammer dat niet alle goedwillende vaders het hebben kunnen horen om er hun voordeel mee te doen en zich te bezinnen. Niet dat de geleerde heren het nu zo bijzonder duister inzagen en het ware vaderschap als een verloren zaak beschouwen. Integendeel. De vader van de toekomst maakt beste kansen en is bepaald een verbeterde uitgave van zijn voorvaderen. Wanneer we nu de patriarchale opvoeding verder buiten beschouwing laten en nogmaals speciale aandacht gaan wijden aan de rijswerkersvakopleiding in het verleden, dan kan worden gezegd dat deze opleiding toch ook nog wel iets voor had op de huidige opleiding. Immers, wat toch is het geval? Bij de huidige vakopleiding (hierop wordt ook nog nader teruggekomen) wordt veelvuldig "gewerkt" met ietwat oudere mensen, in casu met landarbeiders, grondwerkers en dergelijken, die wensen omgeschoold te worden tot rijswerker. Bij de werkelijk jonge mensen is thans helaas weinig of geen ambitie ineer te bespeuren voor dit toch zo nuttige
60
beroep. De nu door middel van omscholing tot rijswerkers gepromoveerde lieden hebben evenwel tevoren vrijwel nimmer in teamverband gewerkt en de omschakeling in die richting is niet voor een ieder steeds even gemakkelijk, waarbij nog komt dat deze "nieuwelingen" ook nog terdege moeten gewennen aan de ietwat aparte, doch allerminst slechte mentaliteit van de Werl<:endammer rijswerkers. Zij vormen nu eenmaal vanouds een bepaalde "kaste", waarin een buitenstaander niet zo heel spoedig eigen wordt. De hier geuite bezwaren golden natuurlijk niet, of althans nauwelijks, voor de zoons van de Werkendamroer rijswerkers die in het verleden werden opgeleid. Immers, zij waren geboren en getogen in het merkwaardige dorp Werkendam, zij kenden de in dit dorp geldende zeden en gewoonten en van jongsaf werden zij geleidelijk gewend aan het leven en werken in groepsverband. Dit gewennen werd nog vergemakkelijkt door het feit dat zij niet kwamen te verkeren tussen vreemde lieden, doch bij hun vaders en andere hun reeds door en door vertrouwde, bekende mensen, te weten rijswerkers uit Werkendam. De hier bedoelde rijswerkerszoons werden ook door de andere rijswerkers terstond volledig geaccepteerd en derhalve in de groep opgenomen. Dat dit met de nieuwelingen van de tegenwoordige opleiding niet het geval is, mag niet worden beweerd, doch aan een bepaalde wederzijdse aanpassing kan toch niet worden ontkomen. Men zou nu de vraag kunnen stellen: "Is dit teamverband nu wel zo gewichtig?" Hierop mag niet anders dan met een volmondig "ja" worden geantwoord, want wanneer het teamverband bij een groep rijswerkers zou ontbreken, dan zou de uitvoering van rijswerk tot de onmogelijkheden behoren. De arbeidscyclus in deze beroepssector kent een grote variatie en men moet bij een rijswerk nu eenmaal gezamenlijk werken aan een project, waarvan men de realisering geleidelijk tot stand ziet komen. Enerzijds dient men zich dan ook te houden aan de (informele) regels van het spel en zo zal niemand het in zijn hoofd halen (en de praktijk heeft dit uitgewezen!) het werk te staken als het 6 uur geweest is, terwijl bijvoorbeeld het zinkstuk nog gezonken moet worden. Anderzijds ervaart men het genoegen en de steun van de gezamenlijke prestatie en ontstaat er op zo'n manier een groepsverband en een groepssolidariteit. De rijswerker is er daarom in de regel op gesteld, om ieder jaar met dezelfde ploeg "naar buiten" te gaan of, wanneer dit niet mogelijk is, dan toch minstens met dezelfde "maat". 1 ) Niet iedereen is geschikt voor het rijswerkersberoep. Niet zozeer vanwege de zwaarte van de arbeid, als vanwege de mentale instelling die dit werk vereist, bestaande uit een dosis "teamspirit" en een zich
1)
Vide Werkgelegenheid en beroep in de gemeente Werkendam, Economisch Technologisch Instituut voor Noord-Brabant, juni 1957.
61
vrij gemakkelijk voegen naar de groepsdiscipline, zonder welke deze arbeid niet efficiënt kan plaatsvinden. In deel II van Het sociale leven in al zijn facetten (uitgave Van Gorcum en Comp. N.V., Assen, MCMLvm) geeft Professor Dr. A. Oldendorff op bladzijde 663 en volgende een beschouwing over het groepsmoreel en daarin lezen we onder meer het volgende: "De beste technische voorzieningen, de meest geraffineerde loonsystemen, de duidelijkste werkschemata baten niet, indien zij niet door het personeel (de groep) worden "aanvaard". De mens heeft hier steeds het laatste woord!" en "Het kwam vast te staan, dat "weerstand tegen verandering" niet alleen een algemeen psychologisch verschijnsel was, maar dat men te maken had met een specifieke groepsreactie. Deze "rigiditeit" bemoeilijkte elke verandering en dus ook elke verbetering." We willen nu dit onderdeel van hoofdstuk II besluiten met de opmerking, dat de Werkendammer rijswerkerszoons vroeger niet alleen van jongsaf werden opgeleid voor het eigenlijke rijswerkersvak, maar dat ze daarnaast gedurende de wintermaanden (waarin op de werken weinig of geen emplooi voor rijswerkers was te verkrijgen) reeds op zeer jeugdige leeftijd werden ingeschakeld bij het hakken van rijshout in de Biesbosch. We komen hierop terug in hoofdstuk IV.
62
HOOFDSTUK II
DE WERKENDAMMER RIJSWERKERS 5. HUN TEGENWOORDIGE VAKOPLEIDING
Wanneer we thans aandacht vragen voor de huidige - van overheidswege ingestelde - rijswerkersvakopleiding, dan rijst onwillekeurig de vraag: "Welke redenen hebben ertoe geleid dat de overheid zich met deze opleiding is gaan bemoeien?" Om een enigszins bevredigend antwoord op deze vraag te geven, moeten we beginnen met in gedachten terug te gaan naar de eerste naoorlogse jaren. Er was toen geen sprake van een normale, doch wel van een typisch naoorlogse situatie. Waterbouwkundige projecten van beduidende omvang kwamen in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog slechts langzaam op gang en de activiteit beperkte zich in die dagen tot de direct noodzakelijke herstel- en onderhoudswerken. Een krachtige impuls kreeg deze waterbouwkundige activiteit sinds 1 februari 1953, het tijdstip van de watersnoodramp. Alhoewel de gemeente Werkendam ook de kwalijke gevolgen ervan ondervonden heeft, betekende deze ramp anderszins toch het begin van een gouden tijd, althans voor de groep der oude zowel als de sindsdien opgekomen ondernemers van waterbouwkundige werken en voor een grote groep dijk- en rijswerkers. Vooral sinds 1953 is de vraag naar dijken rijswerkers sterk toegenomen. Niet alleen dat men toen in het rampgebied handen te kort kwam, maar vele normale waterbouwkundige projecten van omvang waren op dat tijdstip reeds flink op gang gekomen (men denke alleen maar eens aan de werken van de Dienst Zuiderzeewerken). Het bestaande potentieel aan rijswerkers was in die dagen op geen stukken na toereikend om aan de vraag naar vakbekwame rijswerkers te kunnen voldoen. Noodgedwongen namen de aannemers toen buitenstaanders (als landarbeiders, grondwerkers en dergelijken) in dienst om behulpzaam te zijn bij de uitvoering van rijswerken, doch uit deze lieden zijn bitter weinig mensen voortgekomen die werkelijk rijswerker zijn geworden enjof gebleven. Immers, toen de bij de watersnoodramp vernielde dijken wederom waren gedicht, begon voor de rijswerkers opnieuw het normale zwervende bestaan, waaraan de W erkendammer rijswerkers van kindsbeen af gewend waren, doch de eerder genoemde buitenstaanders waren hierop geenszins ingesteld en zegden vrijwel unaniem het rijswerkersvak vaarwel. Intussen wachtten vele, reeds eerder genoemde, grote waterbouwkundige projecten op uitvoering van rijswerken, maar ... de vraag naar vakbekwame rijswerkers overtrof nu in niet geringe mate het aanbod.
63
Dit is dan ook de reden geweest, dat in de maand september 1958 vanwege de afdeling Rijksarbeidsbureau van het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid een enquête werd uitgevoerd naar het bestand van het rijswerkerspotentieeL En wat bleek toen? 1e. dat de aanwas van jeugdigen niet voldoende was om het verloop in de top op te vangen; 2e. dat de conjuncturele omstandigheden de gesignaleerde tendens nog versterkt hadden, zodat met een toenemend verloop rekening zou moeten worden gehouden; 3e. dat een voorzichtige schatting leerde dat het beschikbare potentieel met 15 à 20 geschoolde krachten per jaar zou afnemen. Een globaal onderzoek naar de oorzaken van het toenemende verloop toonde aan dat een complex van factoren in hogere of geringere mate van invloed was. Zonder aanspraak te maken op volledigheid konden worden genoemd: 1e. de algemeen waarneembare tendens om de ambachtelijk gerichte beroepen de rug toe te keren; 2e. de neiging van jeugdigen om na het verlaten van de lagere school voortgezet onderwijs te gaan volgen (hierdoor komt het ontwikkelingsniveau boven dat van rijswerker te liggen); 3e. het sociale milieu waarin het rijswerkersbedrijf wordt uitgeoefend, want dit steekt ongunstig af bij het merendeel van de fabriekmatige en diensten verlenende bedrijven; 4e. de geringe continuïteit van de dienstbetrekking als rijswerker; Se. het inconveniënt van het veelvuldig van huis zijn; 6e. de geringe maatschappelijke waardering van het rijswerkersberoep (dit hangt nauw samen met het onder 3e genoemde). Op grond nu van vorenstaande motieven werd door de overheid een vakopleiding voor rijswerker in het leven geroepen, zij het ook dat deze opleiding pas in het voorjaar van 1961 een aanvang nam. (Ambtelijke molens malen langzaam!) Dat de voorbereiding voor deze vakopleiding de nodige tijd vroeg, behoeft intussen nauwelijks betoog, want de overheid had op dit gebied geen enkele ervaring en de lieden die men voor deze vakopleiding wilde aantrekken, waren niet uitgerekend de zoons van de Werkendammer rijswerkers (ook voorhenzou er wel plaats zijn), maarvolwassen mensen, als dijkwerkers, losse arbeiders en dergelijken, die men wilde omscholen tot rijswerkers. De hiervoor geschikte krachten moesten derhalve met zorg worden uitgekozen en de opleiding zou moeten geschieden aan de hand van een perfect leerplan. Door een nauwe samenwerking tussen de afdeling Vakopleiding en de afdeling Rijksarbeidsbureau van het Ministerie van Sociale Zaken 64
en Volksgezondheid enerzijds en de Stichting Produktiviteit Rijswerkers- en Steenzettersbedrijf anderzijds kon deze opleiding tenslotte worden gerealiseerd. Het hoofd van genoemde afdeling Vakopleiding (van de Directie voor de Arbeidsvoorziening) verzocht namelijk aan het bestuur der gemelde stichting een leerplan voor de rijswerkersvakopleiding te willen doen ontwerpen door de inspecteur dezer stichting en de afdeling Rijksarbeidsbureau van genoemd ministerie schakelde intussen haar arbeidsbureaus in voor de werving van cursisten. Bij de hier bedoelde - destijds door de overheid in het leven geroepen -stichting (waarvan het dagelijks bestuur wordt gevormd door een vertegenwoordiger van het Ministerie van Waterstaat, een vertegenwoordiger van het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid, benevens een vertegenwoordiger van de Nederlandse Vereniging Kust- en Oeverwerken), had men intussen reeds gedurende vele jaren een ruime ervaring opgedaan met betrekking tot de vakopleiding voor steenzetters (dat zijn de lieden die de dijken met natuur- of kunststeen bekleden) en deze stichting (haar benaming zegt het reeds) beoogt - mede door de vakopleiding voor rijswerkers en steenzetters - bevordering van de produktiviteit in het rijswerkers- en steenzettersbedrijf. In dit verband moge even worden opgemerkt, dat een tekort aan vakbekwame steenzetters zich reeds enige jaren geleden zodanig duidelijk manifesteerde, dat toen onverwijld van overheidswege een vakopleiding voor steenzetters in het leven werd geroepen en dat nog voortdurend mensen voor dit vak worden opgeleid. Verwacht mag worden dat de rijswerkersvakopleiding gedurende de eerste jaren gelijke tred zal houden met de steenzettersvakopleiding. Wanneer we nu verder speciaal aandacht vragen voor het LEERPLAN (en alles wat daarmede samenhangt) voor de RIJSWERKERSVAKOPLEIDING, dan vermenen we goed te doen eerst nog even op te merken: 1e. dat de werving van cursisten geschiedt door en via de in den lande gevestigde arbeidsbureaus; 2e. dat de gegadigden voor deze vakopleiding medisch worden gekeurd door een dis trictsarts van een arbeidsbureau; 3e. dat de cursisten gedurende de opleiding een loondervings-, scheidings-, voedings- en kledingtoelage genieten1); 4e. dat de cursisten gedurende de opleiding officieel ressorteren onder de Regionale Werkplaats voor Vakopleiding voor Volwassenen te Bergen op Zoom; 5e. dat de opleiding evenwel geschiedt aan en op de Grevelingen te Bruinisse; 6e. dat de aan de opleiding verbonden kosten deels worden gedragen 1)
De noodzakelijk te maken reiskosten- en ook eventueel reisuren-worden eveneens vergoed.
65
door het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid en deels door de eerder genoemde stichting, welke stichting wordt gefinancierd door Rijkswaterstaat en de Nederlandse Vereniging Kust- en Oeverwerken; 7e. dat de leeftijdsgrenzen voor toelating tot de opleiding zijn gelegen tussen 18 en 42 jaar (in bijzondere gevallen kan hiervan worden afgeweken); 8e. dat de cursisten die - gezien de afstand tussen hun woonplaats en Bruinisse- niet dagelijks naar huis kunnen terugkeren, vanaf maandagmorgen tot vrijdagavond worden gehuisvest in een woonark te Bruinisse; 9e. dat bepaalde door de cursisten vervaardigde rijswerkstukken tegen een hiervoor vastgestelde prijs worden overgedaan (verkocht) aan aannemers die in de Grevelingen waterbouwkundige werken uitvoeren; lüe. dat als leermeester (werkmeester-instructeur) voor deze opleiding is ingeschakeld, met andere woorden beschikbaar is gesteld, een ervaren rijswerker, die zich bij de Nederlandse Vereniging Kust- en Oeverwerken heeft opgewerkt tot arbeidsanalist; 11 e. dat de supervisie bij deze opleiding berust in handen van de inspecteur van genoemde stichting, die hiervoor nauw samenwerkt met een inspecteur van de afdelingVakopleiding van de Directie voor de Arbeidsvoorziening van het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid. Was het in het verleden zó gesteld dat de rijswerkerszoons pas na verloop van vele jaren (we releveerden dit bereids uitvoerig) volledig rijswerker werden, thans moest - bij de samenstelling van een leerplan worden gestreefd naar een zo kort mogelijke, doch niettemin toch nog vrij volledige opleiding, met andere woorden een opleiding waarin de leerlingen in elk geval worden geconfronteerd met de volledige - op rijswerk toepasselijke - arbeidscyclus, alsmede met de bij de uitvoering van rijswerken geldende arbeidsomstandigheden, welke omstandigheden zozeer afwijken van die van ontelbare andere beroepen. Tot op zekere hoogte was de nu officiële vakopleiding nog een experiment en toen na afloop van de eerste cursus bleek dat aan de verwachtingen was beantwoord, werd én van de zijde van de Rijkswaterstaat, én van de zijde van het particuliere bedrijfsleven hierover voldoening uitgesproken. Immers, beide instanties waren (zijn) ten zeerste geïnteresseerd bij een voldoende potentieel aan rijswerkers. Wat nu in concreto het leerplan betreft, zij verwezen naar de als bijlage opgenomen volledige Leergang Cursus RiJswerken, op welke we de volgende toelichting geven. Evenals bij de opleiding voor andere beroepen aan een Regionale Werkplaats voor Vakopleiding voor Volwassenen (voorheen Rijkswerkplaatsen genaamd), bestaat de Leergang Cursus Rijswerken uit een bepaald aantal opdrachten. Elke opdracht is gebonden aan een zeker aantal uren. De instructeur bespreekt telkens elke door de cursisten uit te voeren opdracht met zijn leerlingen, doet hen met de voor de uitvoering van de opdracht benodigde materiàlen voor HOE ze het moeten doen en
66
geeft daarna ieder hunner een schriftelijk exemplaar van deze opdracht. Op papier kunnen ze dan nog eens precies lezen, wat van hen verlangd wordt en aan eventueel bij deze schriftelijke opdracht gevoegde tekeningen kunnen ze verder nog precies zien wat gemaakt moet worden. Zodra een bepaalde opdracht is uitgevoerd, met andere woorden een bepaalde les is beëindigd, overhandigt de leerling zijn schriftelijke opdracht aan de instructeur (werkmeester), die hierop zijn beoordeling (resulterende in een kwaliteits-, tempo- en prestatiecijfer) vermeldt. De leerling ontvangt hierna zijn opdracht terug, maar op vastgestelde dagoverzichten houdt de instructeur aantekening van de door hem gegeven beoordelingen. (Exemplaren van de eerder genoemde tekeningen, alsmede exemplaren van de tijdens een leergang door de instructeur-werkmeester in te vullen dagoverzichten zijn eveneens als bijlagen opgenomen.) Voor de gehele leergang is een duur van dertien weken gepland. Behalve de theorielessen (waarop we nader terugkomen) worden in feite alle opdrachten uitgevoerd in de open lucht en wanneer nu de weersomstandigheden ongunstig zijn, met andere woorden regenverlet optreedt, dan spreekt het vanzelf dat de tijdsduur van dertien weken noodzakelijkerwijze moet worden overschreden. De leer(werk)week is gebaseerd op een vijfdaagse werkweek, met andere woorden vanaf maandag tot en met vrijdag, en het aantal leer(les)uren komt ook overeen met het aantal uren dat een rijswerker in de praktijk moet maken op grond van de voor deze functionaris geldende c.a.o. Bezien we de Leergang Cursus Rijswerken nader, dan staat voor de maandag van de 1e week als dagprogramma aangegeven: Kennismaking, administratie, bezichtiging werkterrein, huisvesting, theorie. Wat houdt dit nu precies in? Welnu, het volgende. Zodra de leerlingen zich, overeenkomstig de daarvoor door hen ontvangen schriftelijke oproeping, vervoegen op de in die oproeping vermelde plaats (te Bruinisse), kunnen ze niet alleen met elkaar kennismaken, doch zij treffen aldaar dan aan: de met de supervisie over de opleiding belaste inspecteur, de directeur der Regionale Werkplaats voor Vakopleiding voor Volwassenen (uit Bergen op Zoom), alsmede de met het geven van onderricht belaste instructeur (werkmeester). Alle betalingen die aan de cursisten moeten worden gedaan voor loonderving, reiskosten enzovoort lopen over de administratie van de desbetreffende regionale werkplaats en het is de directeur van deze werkplaats die op de eerste dag van de cursus de voor bedoelde administratie benodigde gegevens betreffende de leerlingen verzamelt, hun rentekaarten inneemt enzovoort. Iedere cursist wordt vervolgens nog een gedrukt formulier voorgelegd, waarop hij bepaalde vragen schriftelijk moet beantwoorden. Het zou jammer zijn wanneer we een bepaald voorval, dat bij de 67
invulling van een zodanig formulier heeft plaatsgevonden, niet even aan de vergetelheid ontrukten. Immers, wat heeft zich daadwerkelijk eens voorgedaan? Een nieuwe cursist werd een formulier als hierboven bedoeld ter invulling ter hand gesteld. De vragen, betrekking hebbende op naam, voornamen, geboorteplaats enzovoort leverden kennelijk niet de minste moeite op, maar op dit algemeen gebruikte vragenformulier gaf de vraag met betrekking tot de "burgerlijke staat" alvast de eerste moeilijkheid, want prompt werd hierop als antwoord neergeschreven: "Gewone burger". De volgende vraag, luidende: "Geslacht?", wist deze man evenwel niet anders te beantwoorden dan met: "Eén varken"! Toen deze cursist door de inspecteur gevraagd werd of dit wel juist was, antwoordde eerstgenoemde met een doodernstig gezicht: "]a, meneer mag het wel navragen. Wij slachten nooit meer dan één varken. Het is de zuivere waarheid!" Naar het intelligentiequotiënt van deze man werd geen onderzoek ingesteld, doch de eerlijkheid gebiedt om te verklaren dat uit deze cursist een ijverig en goed vakman is gegroeid. Wanneer op de eerste dag nu ook de administratiekwestie is afgehandeld, wordt gezamenlijk het werkterrein in ogenschouw genomen en vervolgens gaan allen naar de voor de huisvesting aangewezen - en bereids ter plaatse gemeerd liggende - woonark. De cursisten die niet elke avond naar huis gaan, brengen hierin nu hun meegebrachte "bult en kist", waarover we reeds uitvoerig hebben uitgeweid. In deze woonark zijn alle mogelijke materialen, als pannen, potten, koffie- en theekannen, een butagasstel enzovoort aanwezig en er wordt nog even gezamenlijk koffiegedronken. De cursisten worden hierbij in de gelegenheid gesteld nog eventuele vragen naar voren te brengen. Intussen is dan de voormiddag van de eerste dag verstreken en gaan de leerlingen zich - na een korte lunchpauze - in hun eigenlijke werkkleding steken. Ze zijn nu al enigszins vertrouwd met hun omgeving en met de mensen waarmede ze te maken hebben (krijgen). Nu is het moment aangebroken waarop een aanvang wordt gemaakt met de theorie. Gelet op de veelal minimale schoolontwikkeling der cursisten wordt de theorie in zo eenvoudig mogelijke bewoordingen gegeven. Onwillekeurig rijst nu de vraag: "Waarover wordt theorie gegeven?" Zonder in alle mogelijke details te vervallen, kan worden gezegd dat voor de leerlingen gedurende de leergang onder meer wordt uiteengezet: 1e. de reden (en) waarom zinkstukken en dergelijke worden vervaardigd en aangebracht; 2e. de reden(en) waarom deze rijswerken op een bepaalde wijze (en niet anders) worden samengesteld; 3e. de oorzaak waardoor eb- en vloedstanden optreden en wanneer;
68
4e. de reden(en) waarom de verankering van een te zinken rijswerkstuk op een bepaalde wijze dient te geschieden, enzovoort. Daarnaast worden de cursisten tijdens de theorielessen en het daarbij tonen van voorbeelden vertrouwd gemaakt met de verschillende bij een rijswerk te pas komende houtsoorten, alsmede met verschillende onderdelen van een rijswerk, zoals palen, latten, sprenkeltouw enzovoort. De ervaring heeft intussen geleerd, dat de betrokkenen deze theorielessen behoorlijk weten te verwerken. Intussen geven de eenvoudige lessen met betrekking tot oppervlakteen omtrekberekeningen (elk zinkstuk heeft een tevoren bepaalde oppervlakte en omtrek) nog weleens moeilijkheden bij sommigen, doch het merendeel heeft hiermede weinig of geen moeite. Tenslotte worden de cursisten tijdens de theorie-uren ook nog bekendgemaakt met de verschillende soorten steen welke aangewend worden bij het doen zinken en bij het zogenaamde nabestorten van zinkstukken en dergelijke. Op de 2e, 3e en 4e dag van de eerste week worden de opdrachten uitgevoerd zoals uitvoerig omschreven in een der bijlagen. Voor de vrijdag van deze leweek staat, naast theorie, aangegeven "zwemmen", met andere woorden zwemonderricht. Dit zwemonderricht (waarvoor inschakeling van een volleerd zwemleraar noodzakelijk is) kan gedurende het koude jaargetijde worden gegeven in het overdekte zwembad te Etten (gemeente Etten en Leur) en gedurende de warmere periode in een open zwembad. De overheid achtte het namelijk niet verantwoord als geen gelegenheid aan de cursisten werd gegeven om zich te bekwamen in de zwemkunst. En wat hebben we nu in dit opzicht moeten ervaren? Van de le opleidingscursus voor rijswerker bleken slechts 2 van de 16leerlingen (allen tevoren landarbeiders of grondwerkers) te kunnen zwemmen, ja zelfs volleerde zwemmers te zijn, doch de overige 14 (van 35 jaar en ouder) waren van hun leven nog niet in het water geweest om de zwemkunst machtig te worden en ze weigerden terstond en bloc zich te lenen voor zwemonderricht. Het gevolg is dan ook geweest, dat dit vak nu als facultatief moet worden aangemerkt op de lesrooster. Wanneer de hier bedoelde weigering om zwemonderricht te ontvangen aanleiding moge geven tot een zekere verbazing, dan is het stellig van belang thans op te merken, dat talloze Werkendamroer rijswerkers per se niet kunnen zwemmen en ook tijdens hun gehele leven geen enkele moeite hebben gedaan om de zwemkunst machtig te worden. Een oude, ervaren rijswerker, naar de reden hiervan gevraagd, antwoordde volkomen serieus: "Het is voor een rijswerker eigenlijk een ramp als hij kan zwemmen. Immers, waar kan een rijswerker bij ongeluk in het water terechtkomen? Dat is doorgaans ergens op zee of op een zeearm, waar sprake is van werkelijk diep en onstuimig water. De rijswerker
69
is dan altijd gekleed in min of meer zwaar oliegoed met hoge lieslaarzen. Als zo'n man nu wel kan zwemmen en in dit water terechtkomt, dan betekent zwemmen niet anders dan een verlenging van het lijden. Zijn zware oliekleding en lange lieslaarzen hebben onherroepelijk tot gevolg dat de man verdrinkt. Er is dan beslist geen redden meer aan. Hij zinkt binnen de minuut." We laten deze bewering gaarne voor. rekening van de betrokkene, maar ze typeert onzes inziens wel heel duidelijk de in dit opzicht heersende opvattingen van de- met name oudere garde- Werkendamroer rijswerkers. (Bij de jongere garde bevinden zich echter velen die wel degelijk kunnen zwemmen.) We willen niet afdalen in alle mogelijke details van de als bijlage toegevoegde leergang met werkopdrachten, aangezien deze opdrachten nauwkeurig en duidelijk zijn omschreven en derhalve in feite geen nadere toelichting behoeven, doch voor bepaalde dagen zien we op het lesprogramma onder meer aangegeven "roeien en wrikken", alsmede "bezichtiging van en hulp bij werk (rijswerk) in uitvoering" en "E.H.B.O.". Deze drie lesonderdelen verdienen stellig enige nadere toelichting. Wat het leervak "roeien en wrikken" betreft, hierover kunnen we kort zijn. Dit roeien (en wrikken) geschiedt op zee, dat wil zeggen op de zeearm Grevelingen en soms ook onder ferme windomstandigheden, zodat het menigmaal - populair gezegd- geenszins een lolletje is. Integendeel! Alle mankracht en stuurmanskunst zijn dan nodig om de als roeiboot aangewende zware ankeraak wederom behouden aan wal te krijgen en de all-round instructeur draagt hierbij een grote verantwoording. De wijze waarop het roeionderricht wordt gegeven, is geheel en al afgestemd op de praktijk, waarbij het er ook talloze keren - wat men noemt op aan komt. Ongelukken (we bedoelen hier speciaal het oplopen van min of meer ernstige verwondingen) behoren bij de uitvoering van rijswerken niet tot de zeldzaamheden. V erdrinkingsgevallen komen echter zelden voor. Dat derhalve bij de opleiding voor rijswerkers ook aandacht moest worden geschonken aan het vak "eerste hulp bij ongelukken", behoeft wel nauwelijks betoog. Een gediplomeerd E.H.B.O.'er onderwijst dit vak. Het lesprogrammaonderdeel "bezichtiging van en hulp bij een in uitvoering zijnd rijswerk" moet ook als buitengewoon belangrijk worden aangemerkt. Ofschoon de leerlingen bij de uitvoering van de verschillende opdrachten ook al in een teamverband moeten werken, is hiervan echter pas terdege sprake wanneer ze - onder toezicht van hun instructeur worden ingeschakeld naast een groot aantal ervaren rijswerkers (de meesten afkomstig uit Werkendam) bij de uitvoering van een "echt" rijswerk. Bij deze inschakeling beperkt de instructeur van de leerlingen zich in feite tot toezien en hebben de leerlingen zich- evenals de ervaren 70
rijswerkers - te voegen naar de bevelen van de voorlieden-rijswerkers en hun zinkbaas. De leerlingen staan tegenover de door hen bij deze werkuitvoering te verrichten werkzaamheden niet meer geheel onwennig, maar het acclimatiseren tussen een groep Werkendammer rijswerkers gaat in den beginne weleens met moeilijkheden gepaard, alhoewel - tegen de verwachtingin-inmiddels reeds is gebleken dat deze Werkendammers de nieuwelingen van stonde af aan welwillend tegemoet zijn getreden. Het werken in teamverband vereist volledige inzetting door iedere, van een zodanig verband deel uitmakende, persoon en een algehele aanpassing. Bevindt zich bij een team iemand die in dit opzicht in gebreke blijft, dan moet deze erop rekenen dat hij het zwaar te verduren kan krijgen. In zijn boekwerk De psychologie van het Sociale Leven, 4e druk, uitgeverij Erven Bijleveld te Utrecht, vermeldt Professor Dr. A. Oldendorff op bladzijde 137 in dit opzicht onder meer het volgende: "Er zijn verschillende interessante onderzoekingen gedaan naar het gedrag van de groep ten opzichte van het afwijkende groepslid. Bij deze studies kwam telkens weer de tendenz tot uniformering van de opvattingen der groepsleden naar voren; het individu dat er een afwijkende opinie (en hetzelfde geldt ook stellig voor een afwijkende gedraging) op nahoudt, wordt door de overigen onder druk gezet. Hoe groter de cohesie van de groep is en hoe belangrijker de kwestie-onder-discussie voor de groep wordt geacht, des te sterker is de druk welke op de "nonconformist" of "deviant" wordt uitgeoefend." Naast de configuratie van de groep is van uitzonderlijk groot belang het groepsmoreel of de "esprit de corps". In eerder genoemd boekwerk betoogt Professor Dr. Oldendorff op bladzijden 169 en volgende met betrekking tot het groepsmoreel onder meer het volgende: "Het moreel van een groep is o.m. herkenbaar in de psycho-sociale configuratie, de functionering en de flexibiliteit van een groep. Bij een hoog moreel vinden we een sterke cohesie, een krachtige tendenz tot interne samenhang, welke niet het gevolg is van een pressie van buiten-af, maar opwelt uit de krachten van de groep zelf. Er bestaat een uitgesproken verlangen de groep in deze vorm en samenstelling te handhaven. De sociometrische test zal een betrekkelijk hoog percentage van wederkerige keuzen vertonen, een gering aantal rejecties en weinig geïsoleerden. De leden zijn bereid offers te brengen voor de groep en staan altijd klaar voor elkander in te springen. De groep zal goed functioneren, de productiviteit is hoog en stabiel. De doeleinden van de groep worden door de leden als gemeenschappelijke doeleinden ervaren. Het kan voorkomen dat een werkgroep in een bedrijf gekenmerkt wordt door uitstekende onderlinge verhoudingen, maar dat de leden allen volstrekt onverschillig zijn of zelfs antagonistisch staan tegen over de hun opgedragen taak. Als informele organisatie kan deze groep een hoog moreel hebben: de leden denken in termen van "onze" groep en "onze" doeleinden, welke laatste ge71
legen zijn in het saboteren van hun officiële taak. Als formele groep is het moreel uiteraard laag. Een hoog moreel is ook kenbaar aan de flexibiliteit van de groep, d.w.z. een goed ontwikkeld aanpassingsvermogen aan de uitwendige en de innerlijke veranderingen. Dit ligt wel voor de hand. Goede onderlinge verhoudingen en een positieve instelling ten aanzien van het groepsdoel verhogen de bereidheid de moeilijkheid van een verandering te overkomen. De groep met een laag moreel reageert met wantrouwen op elke verandering en grijpt de moeilijkheden van de overgang aan als excuus voor lijntrekkerij. Een hoog groepsmoreel leidt inderdaad tot een hoge productiviteit, maar omgekeerd zal een verhoging van de productiviteit - door welke oorzaak ook - in vele gevallen het groepsmoreel bevorderen. Er bestaat dus een zekere wederkerige afhankelijkheid tussen productiviteit en moreel! Bovendien is het groepsmoreel lang niet de enige oorzaak van een hoge productiviteit. De mogelijkheid tot het bereiken van een hoog loon is een belangrijke prikkel tot opvoering der individuele productiviteit." Professor Oldendorff zegt voorts, dat het wel gewenst is de produktiviteit als graadmeter nog te combineren met de frequentie van het arbeidsverzuim en de labour-turnover. "Bij een goed moreel is het arbeidsverzuim laag; de groepsleden grijpen niet elk voorwendsel aan om verstek te laten gaan. Ook de turnover zal laag blijven; als de geest van de werkgroep goed is, neemt men niet gemakkelijk ontslag. Een combinatie van productiviteit, absenteïsme en turnover verschaft ons dus een tamelijk exacte sleutel tot de meting van het moreel." Op de vraag, welke de voornaamste determinanten van het groepsmoreel zijn, met andere woorden welke factoren in het algemeen genomen een gunstige invloed uitoefenen op het moreel van de groep, betoogt Professor Oldendorff onder meer, dat de groep in de eerste plaats moet hebben een POSITIEF DOEL, een magnetische pool, waardoor de aspiratie van de groepsleden wordt gewekt en dat het vooRAL DE LEIDING is welke een doorslaggevende invloed op het moreel kan uitoefenen. Wanneer we hier ietwat uitvoerig zijn geweest met betrekking tot de "esprit de corps", dan is dit opzettelijk gebeurd, omdat bij de uitvoering van rijswerken altijd in groepsverband moet worden gewerkt en het aanwezig zijn van een hoog groepsmoreel voor de produktiviteit derhalve van buitengewoon belang is. Aangezien onder de Werkendammer rijswerkers op de werken doorgaans een goede teamgeest heerst en er daarnaast vrijwel steeds sprake is van een zeer goed groepsmoreel, moest bij de samenstelling van het leerplan voor de huidige rijswerkersvakopleiding (welke opleiding een infiltratie impliceert van "vreemde werkkrachten" onder de be-
72
staande rijswerkers) toch bepaald rekening worden gehouden met de belangrijke factoren: teamgeest en groepsmoreel. Vandaar dan ook dat in het leerplan werd opgenomen "bezichtiging van en hulp bij een in uitvoering zijnd rijswerk". Voor en aleer de leerlingen als hulpkrachten bij een zodanig rijswerk worden ingeschakeld, is hun er tijdens de theorielessen al herhaalde malen op gewezen, dat van hen verwacht wordt dat ze zich volledig zullen aanpassen aan de goede teamgeest en het moreel van de ijverige, onderling goed samenwerkende Werkendammer rijswerkers. Tijdens de bezichtiging van het rijswerk, waarbij ze later als hulpkrachten worden ingedeeld, hebben ze zich reeds kunnen overtuigen van de goede onderlinge samenwerking en moeten ze onwillekeurig ook al wel bespeurd hebben, dat onder deze rijswerkers een goede geest heerst. (Van de zijde van de cursusleiding wordt er intussen angstvallig voor gewaakt dat de leerlingen - met name gedurende hun opleiding beslist niet terechtkomen bij of tussen een ploeg niet-homogene rijswerkers (voor zover een zodanige ploeg eventueel mocht bestaan). Kortom, er wordt door de cursusleiding, voordat de leerlingen bij een in uitvoering zijnd rijswerk worden ingeschakeld, gepeild naar het WEZENLIJKE van de beoogde groep.) Met betrekking tot het wezenlijke van de groep willen we in dit verband ons nog gaarne refereren aan de van 1890-1947 geleefdhebbende Amerikaanse socioloog en psycholoog KURT LEWIN, die de dynamiek van het menselijk gedrag onderzocht. Deze heeft betoogd1): "Het wezenliJke van een groep bestaat niet in de onderlinge overeenkomst van de leden, maar in hun wederziJdse afhankelijkheid. Een groep kan als een "dynamisch geheel" worden opgevat, wat wil zeggen dat een toestandsverandering in één deel een toestandsverandering in andere delen met zich meebrengt. De mate van interdependentie die tussen de groepsleden bestaat, varieert van een losse verzameling tot een compacte eenheid." De ervaring heeft intussen geleerd, dat de opgeleide leerlingen van hun kant ook werkelijk unaniem van den beginne af alles hebben gedaan om zich bij de bestaande gemeenschap, in casu een bepaalde groep, aan te passen. Deze aanpassing heeft onzes inziens wel heel duidelijk aangetoond, dat - gelijk de Amerikaanse Professoren Edward A. Strecker en Kenneth E. Appel op bladzijde 66 in hun boek Psychologie van het dagelijks leven betogen - het groepscomplex, de wens of de drang om een erkend volwaardig lid van de gemeenschap te zijn, zeer krachtig is bij de meeste mensen. 1)
Zie Sociale psychologie in drie dimensies, Dr. J. A. A. van Leent, blz. 132, uit de Aula-reeks: Het wetenschappelijk pocketboek, onder hoofdredactie van Professor Dr. F.J.J. Buijtendijk.
73
Zoals gezegd hebben de opgeleide leerlingen zich weten aan te passen aan - wat we zouden willen noemen - "de groep", doch met betrekking tot een ander punt heeft een ook in dit opzicht verlangde aanpassing bij menigeen enige moeite gekost. Wat is namelijk het geval? De tot rijswerker omgeschoolde (om te scholen) lieden werden (worden) vrijwel zonder uitzondering gerekruteerd uit landarbeiders, grondwerkers en dergelijken. De voorheen door hen verrichte arbeid werd nimmer gemeten en toen dan ook de werkmeester (instructeur), die- zoals reeds werd opgemerkt - tevens arbeidsanalist is, ertoe overging (overeenkomstig de hem daartoe verstrekte opdracht) de gedurende de laatste vier weken van de opleiding door de cursisten geleverde prestaties te meten door middel van een chronometer, ten einde aan de hand van de hierdoor verkregen prestatiecijfers te kunnen beoordelen of en zo ja in hoeverre de betrokkenen reeds konden voldoen aan de normale prestatie-eisen die aan een ervaren rijswerker mogen worden gesteld, raakten vele leerlingen echt even de kluts kwijt. Ze werden zenuwachtig en dientengevolge ietwat onzeker in hun handelingen. Na verloop van enkele dagen hadden ze zich evenwel volledig hersteld en daarnaast volkomen verzoend met de toegepaste tijdmeting. Tot dit herstel heeft in niet geringe mate meegewerkt een tijdens een theorieles gegeven uiteenzetting over het doel van tijdmetingen en tarifiëring. Bij de overgang naar het bedrijfsleven waren (zijn) ze nu meteen gewend aan het "klokken" van de bij de uitvoering van rijswerken ingezette arbeidsanalisten. Valt het nu zo te verwonderen dat dit klokken de leerlingen niet bepaald welgevallig was? Neen, allerminst! Ook vele ervaren rijswerkers staan nog heden ten dage zeer sceptisch tegenover het werk van de arbeidsanalisten. Zij zien nog steeds, althans maar al te dikwijls, in deze functionarissen" belagers" en "loondrukkers". Zij werkten vroeger zonder "klokken" en op hun manier, met andere woorden: waarvoor nu deze "poespas"? Dat van de zijde van de werkgever alles wordt gedaan om zo efficiënt mogelijk te laten werken, ontgaat veelal aan hun brein, althans dit interesseert hen niet. Bevordering van de efficiency in een bedrijf is nu niet bepaald iets waarvoor iedere werknemer enthousiast is en zeker niet de oudere garde van de Werkendammer rijswerkers. Het is dan ook stellig niet ten onrechte, dat de als hoogleraar in de psychologie aan de universiteit van Londen verbonden Dr. H. J. Eysenck op bladzijde 142 van zijn boek, getiteld Gebruik en misbruik van de Psychologie (Aula-boek, onder hoofdredactie van Professor Dr. F. ]. ]. Buijtendijk), onder meer schrijft: "Voor zover de industriële psychologie zich bezighoudt met de verbetering van arbeidsomstandigheden, het opvoeren van de productiviteit en de problemen van het vinden van de juiste wijze om de arbeid te stimuleren, zal zij altijd een zekere verguizing moeten overwinnen die een gevolg is van haar eerste en prille escapades. Onder de trotse naam van "wetenschappelijk verantwoord personeelsbeleid" is zij erin ge-
74
slaagd de arbeiders in zo sterke mate tegen zich in te nemen, dat de zogenaamde "efficiency expert" tegenwoordig een van de meest gehate figuren in het bedrijfsleven is. Deze haat is, historisch bezien, alleszins begrijpelijk." Om misverstand te voorkomen zij hierbij terstond opgemerkt, dat Professor Eysenck allerminst een tegenstander is van "wetenschappelijk verantwoord personeelsbeleid". Bij de samenstelling van de bijgevoegde leergang met werkopdrachtenis-we hopen dit voldoende te hebben aangetoond- terdege rekening gehouden met vele bij de uitvoering van rijswerken optredende aspecten, doch vóór alles is ernaar gestreefd om de juiste didactiek, met andere woorden de meest systematische overdracht van kennis en vaardigheid bij de uitvoering van het leerplan (de leergang) toe te passen. In de eerste plaats is bij de samenstelling der werkopdrachten dan ook gezocht naar de juiste methode en we refereren ons hierbij gaarne aan hetgeen vermeld staat op bladzijde 29 van Vernieuwingsvragen over onderwijs en opvoeding, 5e druk, J. B. Wolters, Groningen. Professor Dr. F. W. Prins betoogt hier onder meer het volgende: "Primair is de rol van de juiste methode en secundair die van oefenen in het leerproces. Zeker, training is nodig, maar geeft niet zo veel, als men zich niet eerst de juiste methode van doen eigen heeft gemaakt. Van de methode hangt veel, zeer veel af!" Tot besluit van dit hoofdstuk vragen we nog gaarne aandacht voor de volgende foto's. Het vissersvaartuig Bruinisse 2 op het drooggevallen strand (de zate van de rijswerkersvakschool te Bruinisse)
75
De woonark, dienende tot onderkomen van leerling-rijswerkers te Bruinisse
Houtvoorraad van de rijswerkersvakschool
76
Een der eerste nakoefeningen van een leerling-rijswerker
Palen punten door een leerling, onder het wakend oog van de instructeur
77
De instructeur geeft een leerling aanwijzingen inzake het aanbrengen van een wiepband
Leerlingen vervaardigen een wiep
78
Wiepen spinnen en binden
Overzicht van de zate te Bruinisse
79
Door de leerlingen op de zate aangebrachte tuinen
Het breien van een tuin (op de voorgrond)
80
Gezicht op de werkhaven en een gedeelte van de zate
Leerlingen beoefenen op de zate het in de raai brengen
81
Leerling-rijswerkers ingeschakeld bij het ballasten van een zinkstuk in de Grevelingen
Autoriteiten "bewonderen" een door de leerlingen vervaareligel onderroosterwerk Van links naar rechts de heren J. ]. van Seventer (voorzitter Stichting Produktiviteit Rijswerkers en Steenzettersbeclrijf), J. Oorebeek (afdeling Comptabiliteit Directie van Waterstaat) op de rug gezien, Chr. Buitenelijk (secretaris College van Rijksbemiddelaars), Mr. E. Kwakernaak (secretaris Nederlandse Vereniging Kust- en Oeverwerken), Oom Koos (Jac. G. van Oord, voorzitter Nederlandse Vereniging Kust- en Oeverwerken), P. Winkster (afdeling Arbeidsbureau van het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid) en een waker van Rijkswaterstaat
82
HOOFDSTUK III
DE GEZINNEN DER WERKENDAMMER RIJSWERKERS 1. HET ABSENTEÏSME VAN DE "VADERS"
Op bladzijde 24 besloten we hoofdstuk I onder andere met de opmerking, dat zich - zowel in karakter als in leefwijze - bij de polderjongens uit Werkendam (waartoe we ook de rijswerkers rekenen) geheel zelfstandige eigenaardigheden hebben ontwikkeld. Hierop is onzes inziens ook stellig van invloed geweest het absenteïsme van de "vaders" in de gezinnen van de Werkendammer rijswerkers. In legio gezinnen te Werkendam zijn de vaders vanaf maandagmorgen tot vrijdagavond elders in den lande en deze typische omstandigheid van afwezigheid verleent de samenleving in dit dorp een bepaald karakter, maar is ook heel goed merkbaar in het gezinsleven van de rijswerkers. Het bijna voortdurende absenteïsme van de vaders heeft tot gevolg gehad, dat het besturen van de huishouding en ook de verzorging en opvoeding van de kinderen in de gezinnen van de Werkendammer rijswerkers de exclusieve taak is geworden van de vrouwen (moeders). Wanneer men op een door-de-weekse dag in Werkendam komt, moet het een ieder onmiddellijk opvallen dat men heel weinig mannen op straat ontmoet, doch des te meer vrouwen. De afwezigheid van de vaders is voor Werkendam normaal, zo ook de gevolgen daarvan voor het gezinsleven, alsmede voor de opvoeding van de kinderen. Ofschoon er gedurende de laatste paar jaren een zekere tendens merkbaar is, waaruit blijkt dat de Werkendammer rijswerkers een "elke avond thuiskomen" appreciëren, zouden we de vraag of dit nu werkelijk het geval is niet gaarne met een volmondig "ja" willen beantwoorden. We refereren ons hierbij liever aan het rapport dat in juni 1957 werd uitgebracht door het Economisch Technologisch Instituut voor NoordBrabant met betrekking tot Werkgelegenheid en beroep in de gemeente Werkendam. In dit rapport wordt namelijk onder meer betoogd: "Aangenomen mag worden dat meerdere huisvrouwen in deze sector (rijswerkersvak) NIET op een wijziging van deze situatie (vorenbedoeld absenteïsme) gesteld zijn, zoals ook meerdere buitenwerkers (rijswerkers) niet graag voor langere tijd thuis zijn, omdat zij dan met zichzelf niet goed raad weten, omdat het water dan weer sterk trekt. Het is in dit verband relevant te vermelden, dat men ook tijdens de ,week-ends, vooral in het zomerseizoen, niet alle rijswerkers thuis treft. Velen brengen dan een aanzienlijk deel van hun vrije tijd buiten het gezin door. 83
Met begrip voor de overdrijving die aan iedere typering vastzit, kan gesteld worden dat de Werkendamroer bevolking, jeugd en volwassenen, 's zomers op straat lerift". Wanneer men in het naburige dorp Sleeuwijk zijn oor te luisteren legt en informeert naar het doen en laten van de Werkendammers, dan krijgt men nagenoeg steeds hetzelfde antwoord: "In Werkendam woont heel ander volk. Ze werken buitenaf, ze leven op straat en ze verteren veel." Gezien het bijna voortdurende absenteïsme van de mannen en de hierdoor stellig vermeerderde zorgen voor de vrouwen, zou men onwillekeurig tot de conclusie moeten komen, dat de voor de vrouwen te Werkendam georganiseerde cursussen en wel speciaal de voor hen belegde voorlichtingsbijeenkomsten (op huishoudelijk gebied en dergelijke) als zeer waardevol door hen worden beschouwd. Dit is - zoals ons van meer dan een zijde werd gezegd- beslist niet het geval. Men bezoekt wel graag zodanige bijeenkomsten enzovoort, maar minder om de daar gegeven wordende adviezen ("We laten ze maar praten!") dan wel om het gezellig samenzijn met andere huisvrouwen. (Deze conclusie is ook te vinden in meergemeld rapport van eerder genoemd Economisch Technologisch Instituut.) De hier omschreven houding van de vrouwen der Werkendamroer rijswerkers typeert reeds in zekere zin hun mentaliteit (die we intussen niet gaarne als "slecht" zouden willen aanmerken), maar dat- ten gevolge van het absenteïsme van de vaders in de gezinnen der Werkendammer rijswerkers - bepaalde sociaal-psychologische en pedagogische aspecten zijn ontstaan, laat zich gemakkelijk verklaren. Op deze aspecten komen we uitvoerig terug, maar om enig beeld te geven van het min of meer wonderlijke dorp, waarin sprake is van een aparte bevolking en een uitzonderlijke samenleving, vragen we eerst nog gaarne aandacht voor de volgende foto's van WERKENDAM.
84
Gemeentehuis van Werkendam, op de hoek van de Hoogstraat en de Merwestraat
De Hoogstraat, gezien vanuit de richting van het Plein
85
Gereformeerde kerk
Kerk der christelijk-gereformeerde gemeente
86
Sleeuwijkse dijk
Merwestraat, met links de Coöperatieve Boerenleenbank, daarnaast het politiebureau en rechts de gereformeerde kerk
87
Gezicht op de "uitbreiding"
Overslagbedrijf "De Eendracht" aan de Biesboseh-haven
88
Gezicht op de Scheepswerf "Altena" aan de Biesboseh-haven
89
HOOFDSTUK III
DE GEZINNEN DER WERKENDAMMER RIJSWERKERS 2. DE TEN GEVOLGEVAN HET ABSENTEÏSMEVAN DE "VADERS" ONTSTANE SOCIAAL-PSYCHOLOGISCHE EN PEDAGOGISCHE ASPECTEN
In voorgaande hoofdstukken hebben we reeds uitvoerig gewezen op het feit dat de Werkendammer rijswerkers, ten gevolge van de hun geboden traditionele werkgelegenheid, vrijwel voortdurend buitenafwerken en dat hierdoor een absenteïsme van de "vaders" in de gezinnen is ontstaan. Van een normaal gezinsleven kan derhalve niet meer worden gesproken. Dit absenteïsme brengt voor het gezinsleven, doch met name ook met betrekking tot de opvoeding van de kinderen, consequenties mee. En wel niemand zal durven ontkennen dat de vrouwen in de gezinnen van de Werkendammer rijswerkers in feite veelal voor een dubbele taak worden gesteld. Wanneer Professor Dr. F. J. J. Buijtendijk in een existentieel-psychologische studie, vervat onder de titel De Vrouw, op bladzijde 8 betoogt: "De wereld van de vrouw is te kenmerken als de wereld van het zorgen, die van de man als de wereld van het arbeiden", dan is deze uitspraak wel voor honderd procent van toepassing op de rijswerkersechtelieden te Werkendam. Het eerder genoemde absenteïsme heeft stellig vele negatieve gevolgen voor het gezinsleven en - we herhalen het - voor de opvoeding van de kinderen. Nu doet zich evenwel het merkwaardige feit voor, dat de Werkendammer rijswerkers deze negatieve gevolgen voor het merendeel niet duidelijk en markant als negatief ervaren. Met betrekking tot de vrouwen dezer rijswerkers kan hetzelfde worden gezegd. "Een verklaring hiervoor" -en nu citeren we even uit het hiervoren reeds genoemde rapport van het Economisch Technologisch Instituut- "ligt vrijwel voor de hand." Op de eerste plaats immers hebben we hier te maken met een verschijnsel dat een historisch-institutioneel karakter heeft. Het eigenlijke Werkendammer rijswerkersgezin is namelijk met deze situatie vertrouwd geraakt. Reeds vele generaties werkt de Werkendammer rijswerker buitenaf. Waarom heeft men dan eigenlijk geen ander vak gekozen? Op deze vraag hebben wij in een voorgaand hoofdstuk reeds het antwoord gegeven. De zoons van de Werkendammer rijswerkers hadden vroeger immers geen andere keuze. De normale gang van zaken is altijd geweest, dat de zoons - zo gauw ze daartoe enigszins in staat waren - met de vader mee buitenaf gingen.
90
Het behoeft derhalve geen betoog, dat ook de huisvrouwen in de rijswerkerssector niet beter weten dan dat de echtgenoten van huis zijn. Dit verschijnsel heeft een traditioneel karakter gekregen. Het wordt als vanzelfsprekend beschouwd en dientengevolge wordt ook niet scherp negatief gereageerd op het genoemde absenteïsme. Tot aan de Tweede Wereldoorlog gingen de Werkendamroer rijswerkers (we hebben dit reeds eerder betoogd) geenszins elke week naar huis. Tot aan dat tijdstip behoorde het allerminst tot de zeldzaamheden als zo'n rijswerker slechts eenmaal in de zoveel weken naar zijn gezin terugkeerde. Na de oorlog is hierin allengs een grote verbetering gekomen en er kan nu worden gesproken van een regelmatige weekpendeL Het gevolg hiervan is geweest, dat deze weekpendel als sterk positief argument ten aanzien van het buitenaf werken tot gelding is gekomen. "Het positieve argument" - aldus wederom genoemd rapport "ligt in de hoogte der arbeidsbeloning. Het minder negatieve en het positieve aspect van de weekpendel ten aanzien van het gezinsleven is bijgevolg gelegen in het materiële vlak. Is dit objectief zo, dan valt op te merken dat ook subjectief, dus in de waardering der mensen zelf, de beoordeling van de weekpendel samenvalt met het materiële voordeel dat daaraan vastzit." Men zou namelijk verwachten dat in deze subjectieve waardering tegenover het materiële aspect geplaatst zou worden: het sociaal-psychologische en pedagogische aspect van dit verschijnsel. Tegenover het economische voordeel dus het sociale en psychologische nadeel. Dit is echter niet het geval. Het is althans niet zo, dat beide factoren in de waardering van het buitenaf werken en de weekpendel ten aanzien van het gezin een concurrerende rol spelen. Men hecht in de meeste gevallen veel meer waarde aan het economische voordeel dan aan het sociale nadeel. Subjectief, dat wil zeggen in de Werkendamroer dimensie, is dit wel weer voor een goed deel verklaarbaar. Men realisere zich hier wederom het feit, dat dit verschijnsel in de lange reeks van jaren tot een instituut is geworden waaraan zich het gezinsleven heeft aangepast. Beter kan men het wellicht zo formuleren, dat het Werkendamroer rijswerkersgezin vanwege de traditie en thans daarenboven om wille van het geldelijke voordeel een plaats heeft ingeruimd voor enige minder gunstige gevolgen van de weekpendeL Dit compromis realiseert men zich echter niet meer. Men is zich van deze nadelige gevolgen niet meer scherp bewust. Het arbeidspatroon en de afwezigheid van huis zijn voor Werkendam normaal en zo ook de gevolgen daarvan voor het gezinsleven. Hoe is intussen de situatie in de gezinnen van een goed deel der autochtone Werkendamroer rijswerkers? In meergemeld rapport van het Economisch Technologisch Instituut voor Noord-Brabant wordt deze situatie (op de bladzijden 28 tot
91
en met 30) vrij uitvoerig geschetst. Afgaande op de inhoud van dit rapport (een deel hiervan citeren we woordelijk), aangevuld met andere, ons door "ingewijden" verstrekte inlichtingen, kan het volgende worden gezegd. De besteding van het gezinsinkomen komt geheel neer op de schouders der huisvrouw. Het gevolg hiervan is, dat deze besteding in talloze gevallen niet op rationele en oordeelkundige wijze plaatsvindt. Spaarzin schijnt in deze gezinnen ver te zoeken te zijn. Het behoort geenszins tot de uitzonderingen dat het gehele weekloon van de man aanstonds verteerd wordt. Het meeste geld wordt besteed aan voeding, kleding en vermaak. Dat een relatief zeer groot deel van het inkomen aan voeding besteed wordt, vindt zijn oorzaak zeker niet alleen in het feit dat de rijswerkersgezinnen "twee ver leven", zoals dat heet, waarmee bedoeld wordt dat de voeding een dubbele uitgavenpost te zien geeft, één voor de vader en de eventuele zoons die buitenaf werken en één voor de moeder en de overige kinderen thuis, hetgeen voor deze gezinnen de uitgaven voor voeding relatief hoger maakt. Maar hierbij mag niet uit het oog worden verloren, dat de buitenaf werkende rijswerkers tenslotte toch ook nog weer een bepaalde voedings- en scheidingstoelage genieten. Voor een betrekkelijk groot deel blijken de voedingsuitgaven echter ook hun weg te vinden naar artikelen die, zeker in de Werkendamroer opvatting, eerder tot de post "vermaak" dan tot de post "voeding" te rekenen zijn. Banket, snoep, frites en ijs worden veelvuldig gekocht. De posten voeding en vermaak vallen dan ook voor een goed deel samen. Iets dergelijks is, misschien in wat mindere mate, ook het geval met de posten kleding en vermaak. Kortom, er is dikwijls, ja maar al te vaak, sprake van een onverstandige besteding van het gezinsinkomen. Vanzelfsprekend bestaan er op deze regel ook zeer gunstige uitzonderingen, zodat we stellig niet mogen en willen generaliseren. Wanneer we nu het sociaal-psychologische aspect aan een beschouwing onderwerpen, dan zien we dat behalve de inkomstenbesteding de overige huishouding en met name de verzorging ert opvoeding der kinderen in de gezinnen der Werkendamroer rijswerkers eveneens de exclusieve taak der vrouwen is. In het gezinsleven is de functie van de man nagenoeg gereduceerd tot het kostwinnerschap. Bij de regeling der huishoudelijke zaken, alsook bij de opvoeding der kinderen speelt hij vaak geen of slechts een relatief onbeduidende rol. Door de voortdurende afwezigheid van huis is het verklaarbaar dat hij niet in de gelegenheid is zich geregeld en in belangrijke mate met de eigenlijke gezinsaangelegenheden bezig te houden. Maar door dat absenteïsme is de reductie van de vaderrol eveneens institutioneel geworden. In feite zijn dus de huishouding en de opvoeding in hoofdzaak de taak der vrouwen. Dezen hebben zich met deze situatie als het ware ook verzoend. Op hen is dan ook stellig van toepassing het
92
vermelde op bladzijde 11 m De Vrouw (Professor Dr. Buijtendijk), namelijk dat zelfs dikwijls de vrouw van de "homo faber" alleen zijn arbeid vraagt. Afgaande op het oordeel van de Franse existentialiste Sirnone de Beauvair moge de vrouw dan "le deuxième sexe" blijven (vide bladzijde 23 van De Vrouw), met betrekking tot de vrouwen van de Werkendammer rijswerkers zijn wij evenwel geneigd het predikaat "le premier sexe" toe te kennen. Zij toch zien zich maar al te dikwijls alleen geplaatst voor talloze problemen en met name voor die welke verband houden met de verzorging en opvoeding der kinderen. Is het nu zo'n wonder dat zij in dit opzicht dikwijls falen? Onzes inziens allerminst. Wat zich evenwel met betrekking tot de vrouwen der Werkendammer rijswerkers minder goed laat verklaren, is het feit dat in vele gevallen de huishoudelijke taak schijnt te prevaleren boven de opvoedende taak. Immers, vele huisvrouwen schijnen het schoonmaken van het huis dermate belangrijk te vinden dat ze, om aan deze behoefte te kunnen voldoen, de kinderen nogal eens op straat laten gaan of sturen, opdat het huis niet ontijdig zijn properheid en ordelijkheid zal verliezen. Hierbij kan ook nog worden opgemerkt dat er door velen een zogenaamde goede-kamercultus op na wordt gehouden, waarvan het resultaat is, dat het ruimste en meest bewoonbare vertrek ongebruikt blijft en dat men veelal huist in de kleine keuken. Niet slechts om tegemoet te komen aan de schoonmaakzucht van diverse huisvrouwen echter bevindt de jeugd zich vaak buitenshuis. De verklaring hiervoor moet in belangrijke mate gezocht worden in het feit dat vele moeders de verzorging en opvoeding der kinderen niet goed schijnen aan te kunnen, vooreerst omdat zij zich altijd alleen voor deze taak gesteld zien, maar ook omdat zij veelal niet voldoende begrip schijnen te bezitten voor wat een doelmatige verzorging en opvoeding der kinderen eigenlijk inhoudt. Men schijnt bij de opvoeding en verzorging der kinderen nogal eens gemakzuchtig te zijn, ja zelfs bij de voeding en verzorging van de kleinere kinderen, aldus een ons door een gewezen wijkverpleegster gedane mededeling. De in dit opzicht gegeven adviezen worden maar al te dikwijls in het geheel niet opgevolgd. Maar laten we vooral niet vergeten, dat de vrouwen der Werkendammer rijswerkers in velerlei opzichten in feite alleen staan. Wij willen ons dan ook stellig niet refereren aan Plato, die de goden dankt omdat hij niet als slaaf en niet als vrouw geschapen is en in het vijfde boek van zijn Politeia niet veel goeds over het andere geslacht zegt, ja erger, in zijn Timaios zelfs beweert, dat zij die als man worden geboren en laf waren en hun leven in onrechtvaardigheid doorbrachten, zich naar alle waarschijnlijkheid bij hun tweede geboorte in vrouwen veranderen. Neen, van de vrouwen der Werkendammer rijswerkers kan ook stellig veel goeds worden gezegd. Het motto van een vrouwenclub in Amerika, luidende "Men are God's trees, women are his flowers" (vide 93
bladzijde 60 van De Vrouw), zou ook in velerlei opzichten kunnen gelden voor genoemde vrouwen. Nogmaals: voor hoevele opgaven zien deze vrouwen zich immers zo talloze malen en in menig opzicht alleen gesteld? Zouden zij nimmer in angst en vrees leven wanneer stormwinden gieren en zij daarbij de wetenschap hebben, dan wel het vermoeden koesteren, dat hun mannen (en zoons) soms juist dán - als dijken bezwijken of dreigen te bezwijken met vereende krachten vechten tegen de woedende elementen van het water, de zee? Na tuurlijk, vanzelfsprekend! Wij willen ons derhalve liever refereren aan het Oude Testament, waarin de goede vrouw geëerd wordt. Het morgengebed der Joden, waarin zij God danken geen vrouw te zijn, komt in het Oude Testament niet voor. (Vide ook bladzijde 51 van De Vrouw.) De Werkendammer rijswerkers kunnen globaal trots op hun vrouwen zijn en omgekeerd. Zeker, deze vrouwen schieten dikwijls te kort, maar ondanks een bepaalde mate van "onwil", of -liever gezegd - "ongeïnteresseerdheid", moet men hen in velerlei opzicht ook bewonderen. Gezien het feit dat de moeders in de gezinnen der W erkendammer rijswerkers bijna altijd alleen staan, valt het geenszins te verwonderen dat de grotere kinderen geleidelijk ook aan het gezag der moeders ontsnappen en het ontzag der kinderen voor de moeder wordt des te gemakkelijker ondergraven, naarmate het gezag der vrouwen minder gesteund wordt door het gezag van de man (vader). Het gezag van de vaders in vele rijswerkersgezinnen is meestal een fictie. De vader is immers meestal weg en wanneer hij thuis is, wordt begrijpelijkerwijs de serie deugnieterijen niet meer gereleveerd. Deze gezagskwestie - we citeren wederom uit gemeld rapport is enerzijds mede oorzaak en anderzijds mede gevolg van het feit dat de kinderen te veel zakgeld ontvangen en daardoor ook erg snoeplustig schijnen te zijn. Een stimulans tot deze snoeplust is ook stellig het veelvuldig kopen van gebak en dergelijke door de moeders. Het hoge inkomen, de schoonmaakzucht en het daardoor onvoldoende aandacht schenken aan de kinderen bewerken maar al te dikwijls dat men met de kinderen een compromis sluit door middel van zakgeld enfof snoepgeld, om de minimale goodwill en gehoorzaamheid te bewerkstelligen. Dat een zodanig compromis vaak juist een averechtse uitwerking heeft en daarenboven tot maatschappelijke onhebbelijkheden voert, laat zich gemakkelijk verklaren. De waarnemingen aan de zijde van het onderwijs laten in dezen aan duidelijkheid niet veel te wensen. Met name de kinderen uit buitenafwerkers-gezinnen (rijswerkers) zijn vrijer, brutaler en ongezeglijker en beschikken maar al te vaak over te veel zakgeld (onder meer duidelijk te constateren bij schoolreisjes) en snoepgoed. Het gebrek aan normale discipline alsook de veeleisendheid van vele kinderen blijkt vervolgens duidelijk uit de tafel- en eetgewoonten.
94
Volgens diverse insiders treden de kinderen tijdens de maaltijden, vooral in het buitenaf-werkers-gezin, vaak op als tafelpresidenten en komen de moeders hen daarbij tegemoet in allerlei vaak onredelijke wensen, ja soms eisen. Kortom, vanwege het absenteïsme van de vaders vertonen de gezinsverhoudingen defecten. De consequenties hiervan kunnen ook buiten het gezinsverband, met name in het maatschappelijk groeps- en organisatieleven, duidelijk worden waargenomen. De traditionele Werkendammer werkgelegenheid (rijswerk) met het daaraan inherente absenteïsme van de vaders tast op directe wijze de gezinsverhoudingen aan!
95
HOOFDSTUK IV
DE OORZAKEN TEN GEVOLGE WAARVAN HET "KORPS" WERKENDAMMER RIJSWERKERS GEVAAR LOOPT VAN VERGRIJZING ENfOF UITSTERVING Op bladzijde 64 hebben we reeds een complex van factoren genoemd die in hogere of geringere mate van invloed zijn (waren) op het toenemende verloop bij het rijswerkerspotentieeL We noemden: 1e. de algemeen waarneembare tendens om de ambachtelijk gerichte beroepen de rug toe te keren; 2e. de neiging van jeugdigen om na het verlaten van de lagere school voortgezet onderwijs te gaan volgen, waardoor het ontwikkelingsniveau boven dat van rijswerker komt te liggen; 3e. het sociale milieu waarin het rijswerkersbedrijf wordt uitgeoefend, dat ongunstig afsteekt bij het merendeel van de fabriekmatige en diensten verlenende bedrijven; 4e. de geringe continuïteit van de dienstbetrekking als rijswerker; Se. het inconveniënt van het veelvuldig van huis zijn; 6e. de geringe maatschappelijke waardering van het rijswerkersberoep, wat nauw samenhangt met het onder 3e genoemde. Bovendien vermeldden we reeds, dat bij een vanwege de afdeling Rijksarbeidsbureau van het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid in de maand september 1958 uitgevoerde enquête reeds bleek: 1e. dat de aanwas van jeugdigen niet voldoende was om het verloop in de top op te vangen; 2e. dat de conjuncturele omstandigheden de gesignaleerde tendens nog versterkt hadden, zodat met een toenemend verloop rekening zou moeten worden gehouden; 3e. dat een voorzichtige schatting toen reeds leerde dat het beschikbare potentieel met 15 à 20 geschoolde krachten per jaar zou afnemen. Voorts hebben we op bladzijde 50/51 reeds globale cijfers genoemd met betrekking tot het rijswerk dat in de komende jaren geproduceerd zal moeten worden, zij het ook dat dit voor een zeer groot deel afhankelijk zal zijn van de mate en het tempo waarin Rijkswaterstaat werk aan de markt zal brengen. Bij het uitvoeren van zeer veel waterbouwkundige werken is rijswerk onontbeerlijk, maar zonder de benodigde mankracht (rijswerkersvaklieden) zal deze uitvoering onherroepelijk stagneren. Zoals gezegd, een voorzichtige schatting, gebaseerd op de eerder genoemde enquête, leerde reeds dat het beschikbare potentieel aan rijswerkers met 15 à 20 geschoolde krachten per jaar zou afnemen. Dat reeds op grond hiervan van overheidswege een vakopleiding voor rijswerkers 96
in het leven werd geroepen, behoeft nauwelijks betoog. En om nu ietwat concreter aan te tonen dat talloze waterbouwkundige werken, waarbij ook rijswerk te pas komt, op uitvoering wachten, willen we thans aandacht vragen voor een gedeelte van de toelichting op de begroting-1962 van Verkeer en Waterstaat. Zowel in- als outsiders zullen bij deze toelichting vele werken ontdekken die moeten worden aangemerkt als een uitbreiding van waterbouwkundige werken, waarbij van een vermindering van mankracht (rijswerkers) geen sprake zal mogen zijn. Voor de WATERWEGEN wordt voor 1962 aangevraagd op de gewone dienst van Verkeer en Waterstaat een bedrag van f 50,1 miljoen en op de buitengewone dienstf 109 miljoen, te zamenf 159,1 miljoen. Van dit bedrag is bijna een derde deel bestemd voor werken verband houdende met de ontwikkeling van de zeehavens Amsterdam en Rotterdam. Voor de verruiming van het kanaal Gent-Terneuzen is voorts een groot bedrag nodig, evenals voor bepaalde andere voorzieningen aan binnenscheepvaartwegen. Met inbegrip der kosten van de werken ten behoeve van de veerhaven 't Horntje en Den Helder, de handelshavens Dordrecht en Breskensen de kosten van voorbereiding der verbetering van de vissershaven van Scheveningen, zal ongeveer f 65 miljoen worden geïnvesteerd in havenwerken met inbegrip van hun aan- en afvoerwegen. Daarenboven wordt in het kader van de bevordering van de regionale industrialisatie nog f 3,5 miljoen bestemd voor de aanleg van een industriehaven in het Zuider Sloe. Om het steeds toenemende verkeer langs de grote binnenscheepvaartwegen het hoofd te kunnen bieden, is het voorts noodzakelijk verschillende kostbare voorzieningen te treffen. Als gevolg van de zeer lange wachttijden voor de sluizen in de vaarweg Julianakanaal-Maas is het een gebiedende eis de werken ter vergroting van de schutcapaciteit in deze route met kracht voort te zetten. Voor dat doel wordt f 22 miljoen aangevraagd. Daarnaast zullen verschillende andere werken, zoals die voor de Rijnkanalisatie, het Amsterdam-Rijnkanaal, het Zwolle-IJsselkanaal, het Bernskanaal en dergelijke worden voortgezet. Voor onderhoud en verbetering van RIVIEREN en RIVIERWERKEN wordt uitgetrokken op de gewone dienstf 13,4 miljoen en op de buitengewone dienst f 30 miljoen, totaal f 43,4 miljoen, onderverdeeld in hier niet nader te noemen posten. DELTAWERKEN. De uitvoering der werken tot afsluiting van Haringvliet, Volkeraken Grevelingen wordt in 1962 in onverminderd tempo voortgezet. De afdamming van het in 1961 afgesloten Veersche Gat zal worden afgewerkt; daarbij zal tevens een begin worden gemaakt met de aanleg van een bekken voor het nemen van proeven inzake oestercultuur en verwatering van mosselen. Begonnen wordt met de afsluiting van het Brouwershavensche Gat.
97
Voor verhoging van zeeweringen buiten het eigenlijke Deltagebied wordt een bedrag uitgetrokken van f 25 miljoen tegenover f 20 miljoen in 1961 enf12,5 miljoen in 1960. LAUWERSZEE. Voor de voortzetting van de bedijking van de Lauwerszee wordtf8 miljoen uitgetrokken tegenover f3 miljoen in 1961.
Voor de bedijking van het Zuider Sloe wordt uitgetrokken f 2,5 miljoen tegenover f 1 miljoen in 1961. De verdediging van de kusten van Texel en van Noord-Holland bij Den Helder blijft grote aandacht vragen. Aan enige met de zorg voor de kustverdediging belaste waterschappen zullen subsidies worden verleend. ZUlDER SLOE.
ZUIDERZEEWERKEN. De Meerdijk van Oostelijk Flevoland zal verder worden afgewerkt en in zijn definitieve toestand worden gebracht. Voor Zuidelijk Flevoland wordt erop gerekend de aanleg van enige dijkvakken langs het IJ- en Bernmeer aan te besteden en een begin te maken met de bouw van het gemaal aan het Oostvaardersdiep en van de schut- en uitwateringssluizen bij Nijkerk.
Niettegenstaande het feit dat zo enorm veel rijswerken in uitvoering zijn en nog veel werk in de toekomst mag worden verwacht, is er thans bij de jongere generatie in Werkendam geen of althans zeer onvoldoende belangstelling meer voor het rijswerkersberoep. We noemden reeds een complex van factoren welke hierop van invloed zijn, maar naast deze factoren gelden nog andere motieven. Wat is namelijk het geval? In het verleden is het altijd zó geweest, dat de rijswerkers gedurende de wintermaanden veelvuldig in de grienden gingen werken. Het hakken van griendhout behoorde als het ware bij het rijswerkersvak en de situatie is nu zó dat dit griendhout hakken niet alleen de jongere garde afschrikt om rijswerker te worden, maar dat zelfs de ervaren rijswerkers de voorheen aan hun vak verbonden nevenarbeid (het hakken van griendhout) eenvoudig niet meer wensen te verrichten. Dat dit bepaalde ernstige consequenties heeft, laat zich gemakkelijk verklaren. Rijshout (uit de grienden) is vandaag de dag nog hard nodig. Al eeuwenlang zijn hiervan zinkstukken gemaakt. Rijshout heeft bewezen dat het betrouwbaar is - eeuwenlang. Gedurende de laatste jaren zijn wel reeds proeven genomen met andere materialen dan rijshout en voor bepaalde objecten zullen bijvoorbeeld nylon en andere kunststoffen stellig als bruikbaar kunnen worden beschouwd, doch vooralsnog mag worden betwijfeld of het rijshout onder alle omstandigheden gemist kan worden. Met betrekking tot het griendhout hakken is zo langzamerhand een soort noodtoestand ontstaan. We onderschrijven derhalve gaarne een uitspraak, afkomstig van 98
de in waterbouwkundige kringen bekende "Oom Frans" 1 ). Deze, geboren en getogen in de grienden en lid van het Landbouwschap, afdeling griend en riet, verklaarde in 1960 tegenover een redacteur van het weekblad De Spiegel: "Over vijfjaar is het afgelopen. Dan is het hele bedrijf doodgebloed. En dat zal te wijten zijn aan de wachtgeldregeling. Dat is de nekslag. De mensen werkten vanuit Werkendam vroeger aan de dijken en 's winters, als dat werk stillag, gingen ze de grienden en rietgorzen in om te oogsten. Maar bij de wachtgeldregeling van 1952 zijn de rijswerkers bij de bouwbedrijfsvereniging ingedeeld en het gevolg is dat ze nu 's winters achter de kachel zitten. Als die regeling niet verandert is het over vijf jaar met de grienden gedaan." Kortom, ten gevolge van de goede sociale voorzieningen tijdens perioden waarin het rijswerk stilligt, bestaat bij de oudere garde vrijwel geen enkele animo meer voor het griend hakken. En wat de jonge garde rijswerkers betreft, deze verstaat zelfs het griendhakkersvak niet en ambieert dit ook niet. 2 ) Hieruit volgt dat in feite reeds een onderdeel van het rijswerkersberoep nagenoeg is uitgestorven. We mogen dan ook met gerustheid beweren dat de tegenwoordige Werkendammer rijswerkers - een enkele uitzondering daargelaten enkel en alleen rijswerk verrichten en zich niet meer lenen voor de grienden. De bestaande "garde" rijswerkers zal het rijswerkersvak niet gemakkelijk de rug toekeren, wijl ze als het ware met dit vak vergroeid is en het water, de zee, niet kan missen, doch aanvulling van het "korps" Werkendammer rijswerkers met jeugdige werkkrachten uit Werkendam vindt gedurende de laatste jaren nagenoeg niet meer plaats, althans in zeer onvoldoende mate, zodat er inderdaad groot gevaar bestaat dat het korps Werkendammer rijswerkers niet alleen vergrijst, doch ook uitsterft. Dit gevaar wordt intussen nog vergroot door de hedendaagse pendelmogelijkheden en de zuigkracht van vele industriële bedrijven in de onmiddellijke omgeving en op niet te verre afstand van het dorp Werkendam. Wel heel speciaal oefenen industriële bedrijven in de gemeente Rotterdam en daaraan grenzende gemeenten een sterke aantrekkingskracht uit op jonge werkkrachten en laten deze naar en van het werk pendelen met voor dit doel beschikbaar gestelde autobussen. De beeldgrafiek op bladzijde 100- gebaseerd op terzake geldende statistische gegevens - vertoont de dagelijkse pendelstromen naar ROTTERDAM in 1960. Tot voor enkele maanden waren de Werkendammers die hun werk hadden "boven de Moerdijk", aangewezen op de veerpontverbinding Gorinchem-Sleeuwijk. 1) 2)
Oom Frans is de heer Frans Hakkers, lid van de firma Gebr. Hakkers te Werkendam (ridder in de Orde van Oranje-Nassau). Zie ook Werkgelegenheid en beroep in de gemeente Werkendam, blz. 11.
99
ROTTERDAM 34.940 Buiten de provincie Zuid-Holland: 10.230
Delft: 1.075
V!aO
~-----
Gorinchem: 730
Lisse: 450
Leiden: 910
Den Haag: 3.350
Brug over de Boven-Merwede tussen Gorinchem en de provincie Noord-Brabant
100
4.450
Het pendelen wordt nu evenwel in niet geringe mate vergemakkelijkt door de grote verkeersbrug over de Boven-Merwede tussen Gorinchem en de Brabantse oever. Naast de mogelijkheid om te gaan pendelen naar werken in de gemeente Rotterdam en omgeving, moet zo langzamerhand - ofschoon in veel mindere mate - ook nog rekening worden gehouden met de invloed welke uitgaat - en wel in toenemende mate -van de arbeid in het buitenland. Het in werking treden van de E.E.G.-verordeningen heeft het gaan werken in andere E.E.G.-landen bevorderd en dit geldt met name voor West-Duitsland. We willen dit hoofdstuk besluiten met de opmerking, dat het al meer en meer vergrijzen en uitsterven van het korps Werkendammer rijswerkers een ernstig verlies betekent voor de waterbouwkundige wereld, doch daarnaast gevaar kan opleveren voor ons - voor zo'n groot deel beneden de waterspiegel liggend - vaderland.
101
HOOFDSTUK V
SLOTBESCHOUWING We vermenen deze sOCIAAL-PEDAGOGISCHE BIJDRAGE tot de kennis van de WERKENDAMMER RIJSWERKERS en hun gezinnen, alsmede met betrekking tot de oorzaken ten gevolge waarvan het korps W erkendammer rijswerkers gevaar loopt van vergrijzing enjofuitsterving, thans te mogen besluiten met de volgende slotbeschouwing.
I. Terugblikkende in de historie van Werkendam, kan niet worden ontkend, dat de bevolking van dit dorp door de eeuwen heen in een voortdurende strijd gewikkeld geweest is, nu gevolgd door nederlagen, dan door overwinningen. Deze strijd tegen het woedende element (de zee, het water), welke strijd voortdurend alle krachtsinspanningen eiste, moest op het karakter en de overige eigenschappen van de Werkendamroer bevolking een eigenaardig stempel drukken, wat als natuurnoodwendig kan worden verklaard. Zowel in karakter als leefwijze hebben zich - en met name bij de polderjongens uit Werkendam, waartoe we ook de rijswerkers rekenen - geheel zelfstandige eigenaardigheden ontwikkeld. I I. De W erkendammer rijswerkers vormen een groep van de bevolking welke- zonder dat we hierbij aan andere bevolkingsgroepen te kort willen doen - bijzondere aandacht verdient en aan welke een bijzonder woord van lof voor talloze, soms onder groot gevaar verrichte prestaties niet mag worden onthouden. III. De Werkendamroer rijswerkers beoefenen een vak dat reeds eeuwen oud is. In het verleden hebben ze dikwijls op of bij waterbouwkundige werken op zeer primitieve wijze geleefd en moeten leven. Hun toenmalige arbeidsomstandigheden mogen gerust als hard worden aangemerkt. Toch was hierbij sprake van een goede plichtsbetrachting, een uitstekende teamgeest en- globaal genomen- een alleszins eerbaar leven. Gezien hun prestaties in die dagen en gelet op de talloze ontberingen welke zij moesten doorstaan, was er toch dikwijls sprake van een karige beloning. Zij waren - met hun voor het rijswerkersvak opgelei4 wordende zoons - doorgaans vele weken achtereen van huis. De zoons genoten een patriarchale opvoeding. IV. De werkzaamheden welke de hedendaagse Werkendamroer rijswerkers verrichten, verschillen tot dusverre nog bitter weinig van die welke in het verleden werden verricht, zij het ook dat de tegenwoordige rijswerkers zich in feite niet meer beschikbaar stellen voor arbeid in de grienden (dit deden de rijswerkers in het verleden wel!) en dat sedert korte tijd de wiepenspinmachine al meer en meer wordt aangewend 102
voor de vervaardiging van de bij de uitvoering van een rijswerk onontbeerlijke wiepen, terwijl daarnaast door verscheidene hiervoor ingestelde studiediensten en studiecommissies naarstig wordt gezocht naar en proefnemingen worden gedaan met andere constructies en andere materialen. De leefwijze van de hedendaagse Werkendammer rijswerkers vertoont weliswaar in velerlei opzichten nog overeenkomst met die uit het verleden, doch de onderkomens van de rijswerkers op of bij de huidige waterbouwkundige werken zijn - vergeleken bij vroeger - aanzienlijk verbeterd en worden nog steeds meer verbeterd. Bijna geen enkele rijswerker is thans langer achtereen van huis dan vanaf maandagmorgen tot vrijdagavond. Hun tegenwoordige beloning is alleszins redelijk, ja soms - vooral ten gevolge van de overuren die noodzakelijkerwijs veelvuldig verricht moeten worden - bepaald hoog, althans in verhouding tot vele andere beroepen, doch men mag onzes inziens niet uit het oog verliezen dat de zo dikwijls gevaarlijke arbeid van de rijswerkers een hogere beloning stellig wettigt. V. De in het verleden door de Werkendammer rijswerkers genoten vakopleiding heeft weliswaar ontelbare uitstekende rijswerkers opgeleverd, doch het gehele proces duurde veel te lang. Van enige didactiek was hierbij allerminst sprake. De omstandigheden waaronder het vak moest worden geleerd, waren - populair gezegd - bar en boos. De pedagogiek kwam bij de vroegere opleiding stellig niet aan bod. VI. De huidige rijswerkersvakopleiding is "uit de nood der tijden" geboren. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid mag worden aangenomen dat zich voor de tegenwoordige vakopleiding geen of althans bitter weinig gegadigden uit het dorp Werkendam zullen aanmelden. Bij de hedendaagse jeugd van Werkendam bestaat nagenoeg geen belangstelling meer voor het rijswerkersvak. Bij de samenstelling van het leerplan voor de hedendaagse rijswerkersvakopleiding is er ernstig naar gestreefd de vereiste didactiek toe te passen. De pedagogiek mag bij deze vakopleiding per se niet verwaarloosd worden. Bij het technisch onderwijs wordt hieraan in het algemeen veel te weinig aandacht besteed. Terecht wordt door Professor Dr. Ph. J. Idenburg in Paedagogische Studiën, maandblad voor onderwijs en opvoeding, februari 1961, no. 2 (uitgave Wolters, Groningen) dan ook onder de titel Technisch onderwijs in een veranderde maatschappij op bladzijde 56 betoogd: "De pedagogiek van het technisch onderwijs is een vrijwel braakliggend terrein." VII. In de gezinnen van de Werkendammer rijswerkers is sprake van een ernstig absenteïsme van de vaders. Vanwege dit absenteïsme vertonen
103
de gezinsverhoudingen defecten en de consequenties hiervan zijn ook buiten het gezinsverband- en met name in het maatschappelijk groepsen organisatieleven-duidelijk merkbaar. Het hier bedoelde absenteïsme heeft vele negatieve gevolgen voor het gezinsleven, alsmede voor de opvoeding van de kinderen. VIII. Het korps Werkendammer rijswerkers loopt ernstig gevaar van vergrijzing en/ of uitsterving. Gezien het feit dat het overgrote deel van het huidige rijswerkerspotentieel afkomstig is uit Werkendam of althans daar woont en mitsdien deel uitmaakt van het korps Werkendammer rijswerkers, bij welk korps reeds een vergrijzing enjof uitsterving duidelijk waarneembaar begint te worden, zal het- met het oog op de uitvoering van waterbouwkundige werken - onzes inziens niet alleen gewenst, doch zelfs noodzakelijk zijn dat de opleiding voor het rijswerkersvak gedurende de eerstkomende jaren met kracht wordt voortgezet. De rekrutering van rijswerkersleerlingen (cursisten) zal naar onze mening in de eerste plaats moeten geschieden in die streken, waar mensen wonen die al enigermate met het water bekend zijn. Gezien de huidige conjuncturele omstandigheden is het evenwel geenszins uitgesloten, dat niet dan met veel moeite de benodigde gegadigden voor de rijswerkersvakopleiding zullen kunnen worden verkregen. In verband hiermede zal het bedrijfsleven in de waterbouwkundige sector - hierbij ook nog gelet op de vele beoogde, uitermate belangrijke waterbouwkundige werken - schromelijk te kort schieten, wanneer van de zijde van dit bedrijfsleven niet alles wordt gedaan om het steeds nijpender wordende tekort aan rijswerkers zoveel mogelijk te ondervangen. In dit opzicht denken we aan een voortschrijdende mechanisatie in de bedrijven, het in gebruik nemen van drijvende zaten, het aanwenden van mechanische transportbanden voor verschillende "draagwerkzaamheden" die tot dusverre door de rijswerkers zonder enig hulpmiddel werden verricht, het zoveel mogelijk benutten van de gelegenheid om ook "op stroom te zinken", een in nog grotere mate in gebruik nemen van wiepenspinmachines, het motoriseren van de bij het zinken en nabestorten gebruikte zolderbakken enzovoort. Door het aanwenden van de hier bedoelde hulpmiddelen is een arbeidsbesparing mogelijk, terwijl daarnaast inschakeling van niet-rijswerkers te verwezenlijken valt. Tenslotte zullen de van overheidswege ingestelde studiediensten, alsmede de van de zijde van het bedrijfsleven in het leven geroepen studiecommissies naarstig moeten doorgaan met het doen van onderzoekingen en proefnemingen met betrekking tot het verkrijgen van resultaten die ertoe leiden dat alle benodigde waterbouwkundige werken niet alleen in de kortst mogelijke tijd, doch ook zo efficiënt mogelijk zullen kunnen worden uitgevoerd.
104
GERAADPLEEGDE LITERATUUR 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33.
Van der Aa. Aardrijkskundig Woordenboek. Begroting-1962 van Verkeer en Waterstaat, Toelichting op de-. Dr. Beekman. Geschiedkundige Atlas van Nederland 1923. Dr. Blink. Nederland en zijn bewoners. Professor Dr. F. J. J. Buijtendijk. De Vrouw. Een existentieel-psychologische studie (Aula). Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Bouwbedrijf 1960, Bijlage F van de Landelijke - . Jozef Cornelissen. Nederlandse Volkskunde op stad en dorp, land en volk (De Sikkel, Antwerpen). Corte Beschrijvinghe, mitsgaders Hantvesten, privilegiën, costumen ende ordonnantiën vanden Lande van Zuijt-Hollandt 1628. Directie van de Arbeid 1910. Verslag omtrent een onderzoek naar het leven der polderjongens. J. van der Eijck. Handvesten van Zuid-Holland. Elsevier-Encyclopedie. Economisch Technologisch Instituut voor Noord-Brabant, juni 1957. Werkgelegenheid en beroep in de gemeente Werkendam. Dr. H. J. Eysenck. Gebruik en misbruik van de psychologie (Aula). Ir. Van Heijst. De Ingenieur, 1916, no. 5. C. R. Hermans. Geschiedkundig Mengelwerk over de provincie NoordBraband. Bijeengebragt door- (le deel, 's-Bosch 1840). Professor Dr. Ph. J. Idenburg. Paedagogische Studiën, februari 1961, no. 2 (Wolters, Groningen). Dr. J. A. A. van Leent. Sociale psychologie in drie dimensies. W. H. van Leeuwen. De Watersnoodroep- en wekstem tot Neerlands Volk. Dordrecht 1861. Ir. J. C. van der Lippe. Oeverwerken in het verleden. Land en Water, juni 1959. Professor Dr. A. Oldendorff. Het Sociale leven in al zijn facetten, 2e deel (Van Gorcum N.V., Assen). Professor Dr. A. Oldendorff. De psychologie van het Sociale leven, 4e druk (Erven Bijleveld, Utrecht). d'Oude Chronycke ende Historiën van Holland etc. 1620. Gouthoven. Professor Dr. F. W. Prins. Verleden en heden (Wolters, Groningen). Professor Dr. F. W. Prins. Vernieuwingsvragen voor onderwijs en opvoeding, Se druk (Wolters, Groningen). Professor Dr. Edward A. Strecker en Kenneth E. Appel. Psychologie van het dagelijks leven. Register Oistervant XII en XIV. Rijksarchief 's-Hertogenbosch. Dr. Schönhage en Drs. Verhey. Tussen Merwede en Amer. J. Smits. Verhandeling over den alouden staat van de Hollandsche Waard, 1822. Sociale Zaken en Volksgezondheid, Ministerie van - . (Enquêteresultaten naar het bestand van het rijswerkerspotentieel, september 1958, Afdeling Rijksarbeidsbureau.) De Spiegel. Weekblad. Verslag bijeenkomst Provinciehuis Arnhem, november 1960. Vierlingh. Tractaet van Dijckagie. A. V. (A. Visser). Nieuwsblad voor het Land van Altena, 30 december 1960.
105
34.
J.
C. Visser. Stam's Bouwtechnische Serie no. 5 (N.V. de Technische Uitgeverij H. Stam, Haarlem, Antwerpen, Djakarta). 35. Van der Wall. Privilegiën van Dordrecht. 36. Dr. J. de Vries. Etymologisch Woordenboek. 37. Waterschap "'t Oud Land van Altena", Oud-archiefvan het-. Rijksarchief 's-Hertogenbosch. 38. C. C. Zwets. Tijdschrift voor Geschiedenis, Aard- en Volkenkunde, 23e jaargang (P. Noordhoff, Groningen 1908).
106
LEERGANG CURSUS RIJSWERKEN (DAGPROGRAMMA)
Opdracht no.
Aantal cursisten
Ie week Maandag Dinsdag
"
" "
"
"
" Woensdag
" "
" "
"
Donderdag
" "
" Vrijdag 2e week Maandag Dinsdag
"
"
" Woensdag "
1 2 3 4 5 6 7
1 2 2 1 1 2 2
(1) 8 (3) 9 10 (5)11 (6)12 13
1 2 1 1 2 2
( 10) 14 15 ( 1) 16 17
1 1 1
18 (15)19 20 (2)21 (18)22 23
+
1 1
+2 1 1
"
24 (20)25 26 27
+ +1
"
28 (26)29
2 1
" Donderdag
" " Vrijdag
2
Kennismaking, administratie, bezichtiging werkterrein, huisvesting, theorie enzovoort. Knijpband lussen ................. Paaltjes slaan ..................... Zichtoefeningen, richten en uitzetten .. Dragen van bossen rijshout ......... Knijp- en wiepband aanbrengen ..... Toepassing knijper ................ Toepassing trekker bij versterking wiep met metaaldraad .................. Knijpband lussen .................. Zichtoefeningen, richten en uitzetten .. Wiepen spinnen ................... Knijp- en wiepband aanbrengen ..... Toepassing knijper ................ Toepassing trekker bij versterking wiep metmetaaldraad .................. Wiepen spinnen ................... Paaltjes punten en kruinen .......... Knijpband lussen .................. Wiepen maken en weer afbreken ..... Theorie, zwemmen.
Theorie, zwemmen. Zinkwant lussen Paaltjes punten en kruinen .......... Wiepen maken .................... Paaltjes slaan ..................... Zinkwant lussen ................... Sjorring om kruispunt wiepen van onderroosterwerk aan staak ............ Wiepenstelling maken .............. Wiepen maken .................... Zinkstroppen aanbrengen aan staak .. Propkussen aanbrengen op onderraasterwerk ............... , .......... Uitzetten haakse hoek, 3, 4 en 5 steek .. Zinkstroppen aanbrengen aan staak .. Theorie, zwemmen. •••••
0
0
•••••••••••
1,5 3 1 1 1
uur uur uur uur uur uur
1 uur 1 uur 3 uur 2,5 uur 1 uur 1 uur 1 2 2 1 4,5
uur uur uur uur uur
2 uur 2 uur 4,5 uur 1 uur 2 uur 2 uur 5,5 uur 4 uur 1 uur 2 uur 1,5 uur 1 uur
107
Opdracht no.
3e week Maandag Dinsdag
" " " Woensdag
" " " Donderdag
"
"
(20)30 31 (27)32
Aantal cursisten
+ 2 2
(23)33 (31 )34 35 36 37
+
(20)38 (35)39 (23)40
+ +1
2
+ 2
Vrijdag
4e week Maandag Dinsdag
41
Woensdag
42
Donderdag
(20)43
+ + +
Vrijdag
5e week Maandag Dinsdag
" Woensdag Donderdag
44 45 46 47
"
48 49
6e week Maandag Dinsdag
50
" Vrijdag
Woensdag
108
+ + +2 2
+
+
Roeien en wrikken, zwemmen. Wiepen maken ................... . Uitzetten onderroosterwerk ........ . Propkussen aanbrengen op onderroosterwerk ......................... . Sjorring om kruispunt wiepen van onderroosterwerk aan staak ........... . Uitzetten onderroosterwerk ........ . Tuinen maken en opruimen ........ . Ankertros sprenkelen . . . . . . . . . . . . . . Onderroosterwerk uitleggen en opruimen ............................ . Wiepen maken ................... . Tuinen maken en opruimen ........ . Sjorring om kruispunt wiepen van onderroosterwerk aan staak ........... . Roeien en wrikken, zwemmen.
Roeien en wrikken, zwemmen. Onderroosterwerk uitleggen en voltooien .......................... . Rijshoutvullingen aanbrengen (3 lagen) ............................ . Wiepen maken ................... . Theorie ........................ . Roeien en wrikken ................ . Roeien en wrikken, zwemmen.
Roeien en wrikken, zwemmen. Bovenrooster uitleggen ............ . Verbinding onder- en bovenroosterwerk ........................... . Tuinen maken ................... . Propkussen aanbrengen bovenroosterwerk ........................... . Proppalen slaan .................. . Anker uitbrengen en weer bergen .... . E.H.B.O., zwemmen.
E.H.B.O., zwemmen. Proefstuk afbreken, rijshout tot bossen binden, alle materialen soort bij soort opslaan ......................... . Bezichtiging van en hulp bij werk in uitvoering ...................... .
4,5 uur 1,5 uur 2
uur
uur 1,5 uur 4 uur 2 uur 2 uur 4,5 uur 3,5 uur 1,5 uur
9,5 uur 9,5 uur 5 uur 1 uur 3,5 uur
2
uur
7,5 uur 9,5 uur 2,5 uur 2,5 uur 4,5 uur
9,5 uur 9,5 uur
Opdracht no. Donderdag
(20)51 (49)52
"
Aantal cursisten
+ +
Vrijdag 7e week Maandag Dinsdag Woensdag Donderdag Vrijdag
l
Be week Maandag Dinsdag
" " Woensdag
53
+
2
(36)54 (49)55
+
56 (50)57
+ +
9e week Maandag Dinsdag
58
+
Vrijdag
Woensdag
" Donderdag " Vrijdag lle week Maandag Dinsdag
4
uur
Proefstuk maken ................... 28,5 uur Roeien en wrikken, zwemmen.
Vrijdag
JOe week Maandag Dinsdag
5,5 uur
Roeien en wrikken, zwemmen.
Donderdag
Woensdag ( Donderdag)
Wiepen maken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Anker uitbrengen, ankerboei aanbrengen, anker en ankerboei bergen E.H.B.O., zwemmen.
59
+
60 61 63
+ + + +
64
+
62
E.H.B.O., zwemmen. Ankertros sprenkelen . . . . . . . . . . . . . . . Anker uitbrengen, ankerboei aanbrengen, anker en ankerboei bergen ..... . Proefstuk afhalen en meren . . . . . . . . . . Proefstuk afbreken, rijshout tot bossen binden, alle materialen soort bij soort opslaan ......................... . Bezichtiging van en hulp bij werk in uitvoering ...................... . Theorie, zwemmen.
2
uur
4,5 uur 3 uur
9,5 uur 9,5 uur
E.H.B.O., zwemmen. Bezichtiging van en hulp bij werk in uitvoering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9,5 uur Proefstuk maken en weer afbreken, rijshout tot bossen binden, materialen soort bij soort opslaan . . . . . . . . . . . . . . 19 uur Theorie, zwemmen.
Theorie, zwemmen. Inkassing maken voor rijsbeslag, 5 à 6 meter .......................... . Rietlaag aanbrengen ............. . 2 rijslagen aanbrengen ............. . Kieltuin maken .................. . Tuinen aanbrengen .............. . E.H.B.O., zwemmen.
Roeien en wrikken, zwemmen. Rijsbeslag afbreken, rijshout tot bossen binden, materialen soort bij soort opslaan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
9,5 uur 2,5 uur 7 uur 2 uur 7,5 uur
9,5 uur 109
Opdracht no. Woensdag l Donderdag) Vrijdag
12e week Maandag Dinsdag ~ Woensdag Donderdag Vrijdag
Aantal cursisten Rijsbeslag maken, weer afbreken en materialen soort bij soort opslaan . . . . . 19 Theorie, zwemmen.
65
uur
E.H.B.O., zwemmen.
66
+
13e week Maandag Dinsdag 67 + Woensdag l Donderdag ) 68 + Vrijdag einde cursus
Zinkstuk op tij maken
28,5 uur
Roeien en wrikken, zwemmen.
Theorie, zwemmen. Zolderschuit ankeren. . . . . . . . . . . . . . .
9,5 uur
Zinkstuk in raai brengen en meren . . . 19 Rijshout tot bossen binden, materialen soort bij soort opslaan, gereedschap enzovoort opbergen.
uur
Opmerkingen: 1.
Het tussen haakjes vermelde nummer verwijst naar de opdracht waarbij de werkzaamheden voor het eerst worden uitgevoerd.
2.
+=
groepsopdracht.
Bij de originele scriptie werden 68 in extenso uitgewerkte (omschreven) betrekking hebbende op de Leergang Cursus Rijswerken, overgelegd, alsmede alle in de scriptie bedoelde - door de werkmeester (instructeur) in te vullen - dagoverzichten. Bovendien werden bij de originele scriptie tekeningen gevoegd (ten getale van 8), waarvan in de scriptie eveneens gewag wordt gemaakt. WERKOPDRACHTEN,
110