Een specialistisch vak De positie van de klinisch psycholoog
College Specialismen Gezondheidszorgpsycholoog, Werkgroep Positie klinisch psycholoog
Een specialistisch vak De positie van de klinisch psycholoog
Rapport Werkgroep Positie klinisch psycholoog
Amsterdam, december 2008
Inhoudsopgave I. II.
Inleiding
p.
3
De positie van de klinisch psycholoog:
p.
5
8
Sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen III.
Aanzetten voor een positioneringsprogramma
p.
IV.
Organisatie
p. 13
Bijlage: A.
Samenstelling Werkgroep
I.
Inleiding
Al meer dan veertig jaar geldt de klinisch psycholoog als de psychologisch specialist par excellence op het gebied van de gezondheidszorg. In 2006 werd deze status ook wettelijk bekrachtigd, door de erkenning van de klinische psychologie als specialisme van de gezondheidszorgpsychologie in het kader van de wet BIG. Daarmee heeft de klinisch psycholoog een formele positie verworven die gelijkwaardig is aan die van medisch specialisten. De wettelijke erkenning betekende een belangrijke impuls voor de verdere professionalisering van het vak van klinisch psycholoog. Zo leidde zij tot een forse uitbreiding van de opleiding, zowel wat betreft duur en inhoud als wat betreft opleidingscapaciteit. Inmiddels kent Nederland meer dan 2200 geregistreerde klinisch psychologen. Daarmee is de klinische psychologie qua omvang het derde specialisme in de gezondheidszorg, na de psychiatrie en de interne geneeskunde. Door de erkenning van het beroep als specialisme en de start van de nieuwe specialistenopleidingen staat het beroep inhoudelijk en formeel stevig op de kaart. De maatschappelijke positie van de klinisch psycholoog vraagt om verdere ontwikkeling: voor werkgevers en zorgvragers is de meerwaarde van de klinisch psycholoog vaak niet voldoende bekend, het aanbod van opleidingsplaatsen is beperkt, en de belangstelling van gz-psychologen voor de specialistenopleiding is weliswaar groeiende, maar nog niet zo groot als verwacht zou mogen worden. Om de ontwikkeling van het vak van klinisch psycholoog te stimuleren heeft het College Specialismen Gezondheidszorgpsycholoog het initiatief genomen voor een studie naar de huidige positie van de klinisch psycholoog, uitmondend in aanbevelingen voor gerichte maatregelen ter versterking en verdere ontwikkeling van die positie, zodat in de toekomst optimaal gebruik kan worden gemaakt van de deskundigheid van deze specialistische beroepsgroep. Voor deze taak werd een Werkgroep samengesteld, waarbij naast het College ook de belangrijkste andere partijen zijn betrokken die zich bezighouden met (aspecten van) de positie van de klinisch psycholoog. In concreto waren dit de beide beroepsverenigingen (NIP en NVO), het bestuur van de FGzP, de Registratiecommissie Specialismen Gezondheidszorgpsycholoog en, last but not least, een vertegenwoordiging van de ‘nieuwe’ specialisten, dat wil zeggen degenen die de in 2003 gestarte specialistenopleiding hebben gevolgd. Zie voor de samenstelling van de Werkgroep bijlage A. De Werkgroep kwam voor het eerst bijeen op 26 mei en heeft haar werkzaamheden op 17 december afgerond. In september werd in opdracht van de Werkgroep door Twynstra Gudde een onderzoek uitgevoerd onder een selecte groep van klinisch psychologen en enkele andere betrokkenen naar de positie van de klinisch psycholoog. De resultaten van dit onderzoek zijn samengevat in hoofdstuk II van dit rapport. Zij werden met de respondenten besproken in een tweetal expertmeetings, gehouden op 14 oktober en 20 november. Dit heeft geresulteerd in een aantal gerichte aanbevelingen, die zijn uitgewerkt in de hoofdstukken III en IV.
-3-
II.
De positie van de klinisch psycholoog: sterktes, zwaktes, kansen, bedreigingen
Om nader inzicht te krijgen in de positie van de klinisch psycholoog heeft de Werkgroep een enquête-onderzoek laten uitvoeren door Twynstra Gudde. Gekozen is voor een diepte-onderzoek, dat wil zeggen: een uitgebreide vragenlijst met een combinatie van open en gesloten vragen, afgenomen bij een beperkte groep respondenten. Inhoudelijk was de vragenlijst opgezet volgens het stramien van een SWOT-analyse: een analyse van sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen. Zie bijlage II voor de volledige lijst met vragen. In totaal werden 36 personen benaderd voor deelname aan het onderzoek: 29 klinisch psychologen en 7 betrokken buitenstaanders. Bij de samenstelling van de onderzoeksgroep is gestreefd naar een evenwichtige spreiding naar basisdiscipline (psychologen vs. pedagogen), doelgroep (volwassenen en ouderen vs. kinderen en jeugdigen) en werkveld (GGZ, verslavingszorg, revalidatie etc.). Het onderzoek vond elektronisch plaats: invulling geschiedde via internet. De vragenlijst werd door 28 respondenten beantwoord, van wie 24 geheel en vier gedeeltelijk. Dit is een respons van meer dan 75%.
1.
Algemeen beeld: een zes min
“Als u de positie van de klinisch psychologen in het algemeen een rapportcijfer zou moeten geven, welk cijfer geeft u deze positie dan?” Het antwoord op deze vraag geeft in een notendop de teneur van de resultaten weer. Driekwart van de respondenten waardeerde de positie van de klinisch psycholoog met een vijf, zes of zeven. Het gemiddelde bedroeg een 5,8, oftewel: een “zes min”. Dit is beduidend onder het gemiddelde van 6,5 à 7, dat in de regel bij zo’n algemene vraag gevonden wordt. Anders gezegd: de respondenten zijn niet bijster te spreken over de positie van de klinisch psycholoog. Dit wat mismoedige totaaloordeel is de optelsom van een aantal uitgesproken sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen. Deze worden samengevat in tabel 1. Daarna gaan we nader in op elk van de vier gezichtspunten.
Tabel 1: Overzicht sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen
Kansen
Sterktes
Goede en aantrekkelijke opleiding
Toename van de zorgvraag (o.a. door vergrijzing, grotere erkenning psych. ziektes, meer besef economisch belang ervan)
Wettelijke verankering (wet-BIG)
Voorschrijfrecht
Sterke inhoudelijke identiteit
Belang voor de gezondheidszorg Kans/bedreiging Toename gewicht evidence based behandelmethoden, richtlijnen etc.
Zwaktes Onbekendheid bij werkgevers, patiënten, verzekeraars, politiek/beleid
Marktwerking
Slechte verankering in organisatie van de zorg (werkinhoudelijk, vergoedingen, CAO’s, functiewaardering etc.) Zwakke professionele infrastructuur (sociale infrastructuur, p.r. & communicatie, vertegenwoordiging/belangenbehartiging)
Bedreiging Concurrentie andere beroepsgroepen, ook op kerntaken (specialistische diagnostiek en behandeling/psychotherapie)
-4-
2.
Sterktes
F ig . 2 : o nd er d el en inh. id ent it eit
F ig . 1: St er kt es kli nisch p sycho lo o g
inhoud. Ident it eit
algemeen
kwalit eit opleiding
diagnost iek
aant rekk opleiding
behandeling management
wet t . st at us ( BIG)
wet sch. ondz.
belang voor gez.zor g combinat ie
0
20
40
60
80
100 0
zeer st er k
20
st er k (in %)
40
60
zeer st erk
80
100
st erk ( in %)
“Een inhoudelijk sterk beroep, met een grote betekenis voor de gezondheidszorg, een goede en aantrekkelijke opleiding en een sterke formele positie als wettelijk erkend specialisme”. Aldus laten de sterktes van de klinisch psycholoog zich in één zin samenvatten. Van deze sterktes springen het belang voor de gezondheidszorg en de wettelijke specialistenstatus er het meest nadrukkelijk uit (zie figuur 1): bijna 85% van de respondenten
kwalificeerden deze onderdelen als sterk of zeer sterk. Op korte afstand volgen de kwaliteit en aantrekkelijkheid van de opleiding (meer dan 75% sterk tot zeer sterk). De inhoudelijke identiteit van het vak wordt door meer dan 60% van de respondenten als sterk tot zeer sterk gekwalificeerd. In verband met het belang van deze dimensie voor de verdere profilering van het vak is dit in vervolgvragen uitgesplitst naar de verschillende onderdelen van het inhoudelijk profiel van de klinisch psycholoog (figuur 2). Daarbij blijkt dat vooral de kernonderdelen van het specialisme (diagnostiek en behandeling) als sterke onderdelen van de identiteit worden aangemerkt. De andere twee takenclusters (wetenschappelijk onderzoek en management) scoren beduidend lager: iets minder dan 40% kwalificeert deze als sterk of zeer sterk. Daarentegen wordt de combinatie van taken, en met name het ‘scientist-practitioner’-profiel weer als een sterk onderdeel van de identiteit gezien.
3.
Zwaktes
Evenals de sterktes vallen ook de zwaktes in één zin samen te vatten: naast een inhoudelijk sterk beroep met een grote betekenis voor de gezondheidszorg is de klinisch psycholoog óók te karakteriseren als “een onbekend beroep met een zwakke professionele infrastructuur, dat slecht verankerd is in de gezondheidszorg en waarvan de bijdrage aan de gezondheidszorg door buitenstaanders niet naar waarde voor geschat”. Lichten we ook deze onderdelen apart toe.
F i g . 3 : B e kend hei d kl i ni sc h p sy cho l o o g
F i g . 4 : B i j d r ag e kl i ni sch p sych. aan z o r g
c ollega' s
c ollega' s
wer kgev er s
wer k gev er s
ver wijz er s
v er wijz er s
zor gver z ek .
z or gv er z ek .
polit iek
polit iek pat iënt en
pat iënt en 0
20
z eer onbekend
40
60
0
80
20
40
z eer k lein
onbekend ( in %)
-5-
60
k lein ( in %)
80
Als belangrijkste zwakte wordt door de respondenten het gebrek aan bekendheid van de klinisch psycholoog genoemd (figuur 3). De enige groepen die naar het oordeel van de respondenten enigermate bekend zijn met de klinisch psycholoog zijn de collega’s op de werkvloer en (in mindere mate) de werkgevers. Bij andere groepen wordt een zeer geringe bekendheid verondersteld. Dit geldt niet alleen voor patiënten en politiek/beleid (zo’n 75% onbekend of zeer onbekend) maar ook voor sleutelgroeperingen in het zorgproces: verzekeraars en verwijzers (55-60% onbekend tot zeer onbekend). Deze onbekendheid resulteert bijna vanzelfsprekend in een negatief oordeel over de bijdrage aan de gezondheidszorg van de klinisch psycholoog (figuur 4). Hoewel de klinische psychologie na de psychiatrie en de interne geneeskunde kwantitatief het grootste specialisme in de gezondheidszorg is, wordt de bijdrage aan de zorg volgens de respondenten door belangrijke stakeholders in de gezondheidszorg niet of nauwelijks herkend. Ook hier vormen collega’s de belangrijkste uitzondering.
F i g uur 5: V er anker i ng b er o ep i n d e z o r g
F ig uur 6 : Pr o f essio nele inf r ast r uct uur
kwalit eit
inhoud
ext erne ver t eg. or ganisat ie soc. Inf rast r . ver goedingen
pr/ comm 0
20
40
zeer zwak
60
0
80
20
40 zeer zwak
zwak ( in %)
60
80
zwak ( in %)
Als derde belangrijke zwakte wordt het gebrek aan verankering vaan het specialisme in de gezondheidszorg genoemd (figuur 5). De klinisch psycholoog is naar het oordeel van de respondenten nog vrijwel afwezig in regelingen ten aanzien van vergoedingen (DBC’s, ziektekostenverzekeringen, volgens meer dan 70% zwak tot zeer zwak). Ook in regelingen die betrekking hebben op de organisatie van de zorg (CAO’s, functiewaarderingssystemen, functieomschrijving) en het inhoudelijk werkproces (protocollen, richtlijnen, etc.) is de klinisch psycholoog volgens de respondenten nog onvoldoende terug te vinden (volgens meer dan 50% zwak of zeer zwak). Als vierde zwakke punt komt uit het onderzoek de professionele infrastructuur van de beroepsgroep naar voren (figuur 6). Als zwakste onderdeel hierbinnen geldt de p.r./communicatie-
functie: bijna 80% van de respondenten kwalificeerde de activiteiten op dit vlak als zwak tot zeer zwak. Opmerkelijk is de grote onvrede over de sociale infrastructuur: blijkbaar wordt onvoldoende voorzien in de behoefte aan collegiaal contact en uitwisseling. Over de externe vertegenwoordiging van de beroepsgroep en de zorg voor de kwaliteit van de beroepsuitoefening is het oordeel iets milder, hoewel nog overwegend negatief (ca. 50% zwak tot zeer zwak).
4.
Kansen
Als veruit belangrijkste kans voor de klinische psycholoog komt uit het onderzoek naar voren: de toename van de behoefte aan psychologische zorg als gevolg van demografische, en sociaal-
culturele ontwikkelingen. Als demografische factoren komen hierbij met name de vergrijzing en de multiculturalisering naar voren. Relevante sociaal-culturele factoren zijn volgens de respondenten het afnemend taboe op psychische ziekten, de grotere erkenning ervan en het toenemend besef van het economisch belang ervan: de economische schade die psychische ziekten veroorzaken, en de winst die er te boeken is met een tijdige en effectieve behandeling. Overigens wordt bij dit alles wel opgemerkt dat deze kansen niet specifiek zijn voor de klinisch psycholoog: ook andere beroepsgroepen zouden hiervan kunnen profiteren. Een tweede ontwikkeling die door veel respondenten als kans wordt gezien is het voorschrijfrecht voor (klinisch) psychologen. Men ziet hierin een kans op een betere plaats in de beroepen-
-6-
hiërarchie (de klinisch psycholoog kan bijv. verantwoordelijkheden overnemen van psychiaters) en een betere inrichting van het zorgproces (de klinisch psycholoog kan de hele behandeling voor zijn rekening nemen en daarbij een compleet repertoire aan behandelingsmethoden inzetten).
5.
Kans of bedreiging?
Twee ontwikkelingen worden door sommigen als kans en door anderen als bedreiging gezien: de toenemende nadruk of evidence based werken en de toenemende marktwerking. Wat betreft evidence based werken menen sommigen dat dit zou kunnen leiden tot minder maatwerk, en daarmee een afname van de vraag naar specialisten. Maar de meeste respondenten zien hierin toch vooral een kans. De nadruk op evidence based werken sluit aan bij het scientistpractitionerprofiel van de klinisch psycholoog. Wellicht zijn er domeinen in de directe patiëntenzorg die in toenemende mate gedelegeerd zullen worden aan andere beroepsgroepen, maar daar staat tegenover dat de klinisch psycholoog een belangrijke rol kan spelen in de ontwikkeling van richtlijnen. Zoals één respondent het uitdrukt: “Werken volgens het boekje kan worden overgelaten aan minder gekwalificeerden. Maar de bewaking en verbetering van het boekje is typisch iets voor de klinisch psycholoog.” Ook wat betreft de marktwerking zijn er positieve geluiden. In de woorden van één respondent: “DBC’s worden een goudmijn voor professionals, want financieringsplafonds vallen weg. De klinisch psycholoog kan alle multidimensionele complexe problematiek claimen”. Hier overheerst echter toch pessimisme. Een aantal respondenten meent dat marktwerking zal leiden tot een verschuiving van de zorg naar lager gekwalificeerde zorgverleners en kortere behandelingen. Hierdoor zal de ‘core business’ van klinisch psychologen (complexe problematiek) steeds minder aandacht krijgen.
6.
Bedreigingen
De belangrijkste bedreiging voor de klinisch psycholoog laat zich in één woord samenvatten: concurrentie (zie figuur 7). Figuur 7: Mate van concurrentie
diagnostiek behandeling zeer groot
onderzoek
groot (in %)
management scientist/ practitioner 0
20
40
60
80
100
Zorgwekkend is dat deze concurrentie met name als zeer groot wordt ervaren op de kern van het werkgebied van de klinisch psycholoog: diagnostiek en behandeling. Zo’n 70 tot 80% van de respondenten kwalificeert de concurrentie op deze onderdelen als groot of zeer groot. Wat betreft de diagnostiek ervaart men met name concurrentie van gz-psychologen, psychiaters en (in mindere mate) neuropsychologen. Op het gebied van behandeling zijn het vooral de psychotherapeuten, en in mindere mate psychiaters, gz-psychologen en gedragstherapeuten. Opmerkelijk is dat men naast concurrentie op onderdelen ook concurrentie ervaart op het totaalprofiel van de klinisch psycholoog. Blijkbaar zijn er beroepen die naar het oordeel van de respondenten met succes kunnen claimen dat zij over de hele linie kunnen wedijveren met de klinisch psycholoog. Als belangrijkste van deze concurrenten worden de psychiater en de gz-psycholoog genoemd. Het minst groot wordt de concurrentie ervaren op het ‘scientist practitioner’-profiel van de klinisch psycholoog. -7-
III.
Aanzetten voor een positioneringsprogramma
Als vervolg op de enquête werden in oktober en november twee bijeenkomsten georganiseerd, waarin de resultaten met de respondenten werden besproken. Doel van deze bijeenkomsten was om de resultaten te valideren (‘klopt het beeld met de perceptie van de respondenten?’) en werkrichtingen te verkennen voor de versterking van de positie van de klinisch psycholoog. De resultaten van deze sessies laten zich als volgt samenvatten. 1.
De conclusie uit de enquête dat de klinisch psycholoog in potentie een ‘sterk merk’ is wordt unaniem onderschreven. Er is sprake van een beroep met een duidelijke identiteit en een sterke opleiding, dat van grote betekenis is voor de gezondheidszorg. De te verwachten ontwikkelingen binnen de gezondheidszorg geven bovendien reden tot optimisme voor de vooruitzichten voor het beroep: de vraag naar psychologische zorg zal naar verwachting de komende jaren stijgen, en de toenemende nadruk op evidence-based werken sluit goed aan bij de kernkwaliteiten van de klinisch psycholoog.
2.
Tegelijkertijd zijn er zorgelijke aspecten. Vier hiervan komen uit het onderzoek duidelijk naar voren: (1) de bekendheid van de klinisch psycholoog, (2) de waardering voor zijn bijdrage aan de zorg, (3) de verankering in de gezondheidszorg en (4) de organisatie en vertegenwoordiging van de beroepsgroep. Een aspect dat in het onderzoek niet zo duidelijk naar voren komt, maar naar de mening van de respondenten wel van belang is, is de attitude van klinisch psychologen aangaande de positionering van het beroep. In de eerste plaats positioneren veel klinisch psychologen zich niet conform het beroepsprofiel van het vak. In plaats van zich op te werpen als all-round specialist en scientist-practitioner die leiding geeft aan het zorgproces, trekken zij zich terug in hun behandelkamer. En in de tweede plaats zijn pogingen om wel posities te claimen die in overeenstemming zijn met hun profiel en specialistenstatus vaak niet succesvol. Gesignaleerd wordt dat dit kan leiden tot een ‘demoralisering’ van de beroepsgroep, mede vanwege het ontbreken van ‘backing’ vanuit de beroepsorganisaties. Per saldo wordt hierdoor de potentie van de klinisch psycholoog onvoldoende benut.
3.
De toenemende marktwerking in de zorg verleent extra urgentie aan de positionering van de klinisch psycholoog. De gezondheidszorg is momenteel sterk in beweging; die bewegingen zullen de komende jaren eerder sterker worden dan afvlakken. Krachtige, goed gepositioneerde beroepen zullen hiervan kunnen profiteren, beroepen die zwak staan kunnen gemakkelijk het onderspit delven. De klinisch psycholoog is extra gevoelig voor deze ontwikkelingen, omdat zijn werkveld sterk overlapt met dat van aanpalende beroepsgroepen, zoals de psychiater, de psychotherapeut en de gz-psycholoog. Inhoudelijk is dit de kracht van het vak: door de combinaties van competenties kan de klinisch psycholoog het hele beroepsveld overzien, en de verbinding leggen tussen meerdere disciplines. Maar voor de positie van de klinisch psycholoog kan het een probleem zijn: hij heeft geen scherp afgebakend ‘eigen’ terrein en zal dus niet ‘vanzelf’ zijn deel krijgen van het toenemend zorgvolume. Integendeel: als hij zich in de ogen van de buitenwereld niet weet te bewijzen, is de kans reëel dat het beroep ‘uit de markt gedrukt’ zal worden.
4.
De marktwerking biedt dus zowel kansen als bedreigingen. Om de kansen te optimaliseren en de bedreigingen het hoofd te bieden is het van belang om de kracht van het beroep te mobiliseren en de zwakke punten te versterken. In concreto ziet de Werkgroep drie werkrichtingen die hiervoor cruciaal zijn: ♦
‘Gezicht’: het vergroten van de bekendheid van de klinisch psycholoog;
♦
‘Verankering’: het verstevigen van de positie van de klinisch psycholoog;
♦
‘Empowerment’: het ondersteunen en stimuleren van klinisch psychologen in de verbetering van hun positie.
-8-
Werkrichting 1: ‘Gezicht’ Doelstelling: het vergroten van de bekendheid van de klinisch psycholoog
Als grootste manco van de klinisch psycholoog kwam uit de enquête naar voren: zijn onbekendheid. Dat is een niet te onderschatten handicap voor de klinisch psycholoog in zijn streven naar een betere positie. Een beroep dat iedereen kent en waarvan een maatschappelijke bijdrage algemeen erkend wordt heeft qua positionering de wind stevig in de rug. Denk aan de medisch specialisten, de juristen, etc. Een beroep dat onbekend is en zich bovendien moeizaam onderscheidt van aanpalende beroepen heeft het op dit punt veel zwaarder. Vergroting van de bekendheid van het vak heeft dan ook hoge prioriteit. De status van wettelijk erkend specialisme kan hierbij een steun in de rug zijn; het geeft aan dat er sprake is van een ‘echt’, want door de overheid als zodanig erkend beroep. Boodschap Vergroten van de bekendheid van de klinisch psycholoog is pas mogelijk als er sprake is van een duidelijk profiel: wat doet de klinisch psycholoog, wat is zijn specifieke bijdrage aan de gezondheidszorg? Als eerste aanzet hiertoe stelt de Werkgroep de volgende ‘kernboodschap’ voor: “De klinisch psycholoog is de all-round topspecialist en scientist practitioner op psychologisch gebied binnen de gezondheidszorg, met als kerntaken: ♦
De diagnostiek en behandeling van meervoudige en/of complexe psychische problemen, waarvoor geen standaard-zorgprogramma’s, behandelingsprotocollen of richtlijnen bestaan.
♦
Het leidinggeven aan multidisciplinaire zorgteams en zorgorganisaties en de begeleiding en supervisie van gz-psychologen en andere hulpverleners.
♦
De ontwikkeling, implementatie en evaluatie van evidence-based behandelmethoden en zorgprogramma’s.”
Uiteraard zal deze kernboodschap verder ‘aangekleed’ moeten worden, zo mogelijk in samenspraak met communicatiedeskundigen. Met name zou het goed zijn als de patiëntgerichte kerntaak nader aangegeven zou kunnen worden aan de hand van voorbeelden van concrete problemen en ziektebeelden. Boodschapper(s) Essentieel voor de bekendheid van een beroep is dat het beschikt over mediagenieke en tot de verbeelding sprekende representanten. Dit is bij de klinisch psycholoog onvoldoende het geval. Gezocht zou moeten worden naar een publiek ‘boegbeeld’: iemand die met regelmaat namens de beroepsgroep naar buiten treedt op congressen, aan onderhandelingstafels en in de media. Daarnaast is het voor de bekendheid van het beroep van belang dat klinisch psychologen meer in de media optreden, bijvoorbeeld als deskundige of commentator bij actuele gebeurtenissen. Een beroepsorganisatie zou hierin een bemiddelende en stimulerende rol kunnen spelen bijvoorbeeld door de inrichting van een ‘databank’ van deskundigen. Van belang is ook dat het beroep en zijn vertegenwoordigers ‘vindbaar’ zijn voor informatiezoekers (website, herkenbare organisatie, etc.). Doelgroepen Extern Het is de vraag of het zinvol is om een gerichte campagne te ontwikkelen ter vergroting van de algemene bekendheid en reputatie van de klinisch psycholoog. Eerder dient het een permanent punt van aandacht te zijn, door collega’s te stimuleren voor het voetlicht te treden én zich daarbij kenbaar te maken als klinisch psycholoog.
-9-
Naast deze ‘algemene bekendheid’ zijn er enkele groepen te noemen die voor de positie van de klinisch psycholoog van specifiek belang zijn: werkgevers in de zorg, verzekeraars, verwijzers, patiënten, politiek/beleidsmakers. Uit de SWOT-analyse bleek dat de beroepsgroep sceptisch is over de bekendheid van de klinisch psycholoog bij deze groepen. Aan te bevelen is om dit eerst via een omgevingsonderzoek nader te onderzoeken: wat voor beelden en opvattingen bestaan er bij deze groepen over de klinisch psycholoog? Vervolgens kan een specifiek p.r.-beleid ontwikkeld worden: Welke van deze groepen verdienen prioriteit? Wat is de ‘boodschap’ voor deze groepen? Op welke wijze zijn zij te benaderen? Intern Het is niet alleen van belang dat de buitenwereld de klinisch psycholoog kent. Ook het ‘intern gezicht’ is van belang: de identificatie van de leden van de beroepsgroep met hun vak. Voelt men zich klinisch psycholoog? Kent en onderschrijft men het profiel van de klinisch psycholoog? Heeft men een duidelijk beeld van wat van een klinisch psycholoog verwacht wordt of mag worden? Ook dit is slechts deels een kwestie van gerichte communicatie, en voor een veel belangrijker deel een kwestie van het opbouwen van een infrastructuur. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een jaarlijkse KP-dag of congres, naar voorbeeld van de congressen van medische specialistenverenigingen. Goed voor onderling contact, identiteitsvorming, herregistratie-punten, maar ook voor het extern gezicht: kan aanleiding zijn voor media-aandacht.
Werkrichting 2: Verankering Doelstelling: beter verankeren positie klinisch psycholoog binnen de zorg
Naast onbekendheid kwam als tweede zwakte van de klinisch psycholoog uit het onderzoek naar voren: onvoldoende verankering van het beroep binnen de zorg. Hierbij kan gedacht worden aan de ‘aanwezigheid’ van de klinisch psycholoog in de omschrijving van werkprocessen en zorgprogramma’s, functieomschrijvingen, formatie-opbouw, FWG, CAO’s, DBC’s, richtlijnen en protocollen etc. Verankering en positionering van beroepen in de gezondheidszorg vindt voor een belangrijk deel plaats in allerlei bestuurlijke gremia en beleidscircuits: DBC-stuurgroepen, richtlijnencommissies, CAO-onderhandelingen, commissies van werkgeversorganisaties zoals GGZ-Nederland. Ze vindt zijn neerslag in allerlei documenten en regelingen, variërend van richtlijnen voor behandeling tot CAO’s en polisvoorwaarden van verzekeraars. Een belangrijk strategisch doel is daarom: meer invloed uitoefenen in dit soort gremia. Eén manier om deze invloed te krijgen is door het bezetten van formele posities in het beleidscircuit en de werkorganisatie. De wettelijke status van het beroep kan hierbij een steun in de rug vormen: voor een erkend beroep is het makkelijker om een plaats te claimen. Stappen voor verdere uitwerking: 1.
Inventarisatie van relevante gremia, belang hiervan voor de positie van de klinisch psycholoog, en huidige vertegenwoordiging van de beroepsgroep (m.n. vanuit het NIP, resp. de sector G);
2.
Prioriteitsstelling: welke gremia hebben prioriteit, wat wil de beroepsgroep hier bereiken?
3.
Actie: toegang krijgen tot deze gremia (al dan niet via bestaande organisaties).
Een voorbeeld van de effectiviteit van deze aanpak is het beleid van de sectie PAZ (psychologen in algemene en academische ziekenhuizen) om als klinisch psychologen een plaats te claimen in de medische staf. Naast het verwerven van een formele positie is het van belang de informele invloedslijnen te versterken. Een startpunt zou kunnen zijn het in kaart brengen van bestaande contacten en potentiële bondgenoten, bijvoorbeeld in het parlement, op het ministerie, bij GGZ-Nederland, Zorgverzekeraars Nederland, de Inspectie en binnen grotere instellingen. Zowel bij de formele als de informele lijn is samenwerking met de beroepsverenigingen van groot belang. Als officiële vertegenwoordigers van de beroepsgroep zijn NIP en NVO op vele plaat-
- 10 -
sen aanwezig, en beschikken zij over een groot netwerk van contacten. Daarnaast is ook de beroepsvereniging zelf een belangrijk gremium, waar soms voor de klinisch psycholoog relevante zaken worden gedaan. Het is van belang hierbij als klinisch psycholoog ‘present’ te zijn. Bij een eerste inventarisatie van prioriteiten komen als belangrijke inhoudelijke beleidsdoelen naar voren: •
salariëring. Klinisch psychologen worden in de GGZ nog vaak ingeschaald in schaal 70 (gelijk aan psychotherapeuten). Als specialist zouden ze minimaal automatisch in schaal 75 moeten komen. Daarnaast zou bezien moeten worden of inschaling volgens de AMS-schalen een optie is, conform de medisch specialisten. Ook in andere opzichten zou in CAO meer geregeld kunnen worden: vergoeding herregistratie-inspanningen, evt. taak/functieomschrijving.
•
DBC's. Binnen de DBC's wordt geen specificatie gemaakt voor klinisch psychologen. Daarmee blijft het vak binnen deze steeds belangrijker financieringssystematiek onzichtbaar. Dit kan op termijn verreikende gevolgen hebben voor hun plaats binnen het werkproces: als ‘dure’ krachten vallen ze buiten de boot als hun aandeel binnen het zorgproces niet duidelijk gemarkeerd is.
Werkrichting 3: ‘Empowerment’ Doelstelling: het ondersteunen en stimuleren van klinisch psychologen in de verbetering van hun positie
Met de toenemende deregulering en marktwerking binnen de gezondheidszorg wordt de positie van een beroepsgroep in toenemende mate bepaald ‘op de werkvloer’, dat wil zeggen: in interactie van de individuele klinisch psycholoog met het management, collega’s, verwijzers, verzekeraars en patiënten. Het succes van de beroepsgroep is daarmee voor een belangrijk deel afhankelijk van de weerbaarheid van individuele beroepsbeoefenaren in hun werkomgeving. Een structurele maatregel die de weerbaarheid van klinisch psychologen zou kunnen vergroten is de organisatie van klinisch psychologen in de instellingen binnen een eigen vakgroep of ‘Board of Clinical Psychologists’, vergelijkbaar met medische vakgroepen. Dit is zeer bevorderlijk voor onderling contact en afstemming wat betreft positie, taken en opleidingszaken. Ook de opleiding kan een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van een weerbare opstelling. Eisen vanuit de opleiding kunnen voor klinisch psychologen een steun in de rug vormen bij de versteviging van hun positie en taken. Binnen de GGZ kunnen P-opleiders hierbij een belangrijke rol vervullen. Bovendien hebben zij een goed overzicht over de klinisch psychologen in hun instelling, en kunnen zij door hun sleutelpositie in de instelling helpen bij initiatieven als bovengenoemd. Een derde structurele maatregel is de instelling van praktijkvisitaties, naast de reeds bestaande opleidingsvisitaties. Ervaringen hiermee binnen de sectie PAZ van het NIP wijzen uit dat visitatie, net als opleidingsvisitaties, kunnen bijdragen aan versterking van de positie van de klinisch psycholoog. Naast deze structurele maatregelen zijn talrijke ‘zachte’ instrumenten denkbaar: ♦
Aanreiken van een duidelijk ‘verhaal’, dat men kan gebruiken in de eigen werkomgeving;
♦
Rolmodellen en successtories: aan de hand van concrete voorbeelden van succesvolle collega’s laten zien hoe een ideaaltypische functie van een klinisch psycholoog eruit ziet, en op welke manier die gerealiseerd kan worden;
♦
Stimuleren van uitwisseling binnen de beroepsgroep over positioneringskwesties, bijv. via de organisatie van een jaarlijkse ‘KP-dag’ of congres, een (besloten) website; intervisiegroepen;
♦
Ondersteuning: coaching van jonge collega’s, een telefonisch adviespunt van en door collega’s etc.
De ervaring leert dat vooral de beleids- en managementcompetenties van klinisch psychologen niet goed uit de verf komen. In enkele opleidingen is het gebruikelijk dat opleidelingen de
- 11 -
opdracht krijgen om een concreet project uit te voeren volgens een welomschreven planning-andcontrol cyclus. Hieraan zou meer bekendheid kunnen worden gegeven, bijvoorbeeld via uitwisseling van de resultaten/verslagen van dit soort projecten. (In het kader van hetzelfde deel van de opleiding kan wellicht als managementopdracht een onderzoek worden uitgevoerd naar de vraag waarom klinisch psychologen in sommige instellingen wel een duidelijke positie hebben, en in andere veel minder.)
Uitvoering Uiteraard is hiermee slechts een eerste schets gegeven van een programma gericht op versterking van de positie van de klinisch psycholoog. Een en ander zal nader uitgewerkt moeten worden tot specifieke acties, met een duidelijke prioriteitsstelling, duidelijke uitkomstdoelen en een realistisch tijdpad. Dat overschrijdt de opdracht en de mogelijkheden van de Werkgroep. In het volgende hoofdstuk wordt aangegeven hoe en door wie deze verdere uitwerking ter hand genomen zou kunnen worden.
- 12 -
IV.
Hoe verder: organisatie
In het vorige hoofdstuk hebben we een drietal werkrichtingen geschetst die kunnen bijdragen aan een versterking van de positie van de klinisch psycholoog. Thans is de vraag aan de orde wie deze werkrichtingen verder vorm en inhoud kan geven. Enerzijds is dat een vraag naar formele bevoegdheden en verantwoordelijkheden met betrekking tot de positionering van de klinisch psycholoog. Anderzijds is ook de operationele slagvaardigheid en effectiviteit van belang: wie is in staat om uitvoering te geven aan zo’n programma? In een eerder stadium hebben de besturen van NIP en NVO zich op het standpunt gesteld dat de verantwoordelijkheid voor de positionering van de gz-psycholoog en de specialismen berust bij beide besturen. Naar de mening van de Werkgroep is dit qua formele verantwoordelijkheid zeker een verdedigbaar standpunt. Vanuit het oogpunt van operationele slagvaardigheid en effectiviteit is het echter geen gelukkige constructie gebleken. De ervaring leert ons inziens dat de besturen van NIP en NVO op te grote afstand staan om daadkrachtig vorm te kunnen geven aan de positionering van de klinisch psycholoog. Naar de mening van de Werkgroep is de ontwikkeling en uitvoering van een succesvolle strategie voor de verbetering van de positie van klinisch psychologen alleen denkbaar, indien hiervoor een ‘zenuwcentrum’ bestaat, waarin vertegenwoordigers van de beroepsgroep van specialisten zélf een belangrijke rol spelen. Reeds voordat de Werkgroep haar onderzoek startte werd door enkele groepen van recent afgestudeerde klinisch psychologen overwogen om te komen tot een werkverband van klinisch psychologen. Naar de mening van de Werkgroep moet dit worden gestimuleerd. Inbedding binnen NIP- en/of NVO-verband verdient daarbij de voorkeur boven een ‘Alleingang’. Op deze manier kan synergie ontstaan en optimaal geprofiteerd worden van de expertise, faciliteiten en invloedslijnen van NIP en NVO. Van belang is dat het initiatief daadwerkelijk de ruimte krijgt. Om die reden stellen wij voor dat er op korte termijn een initiatiefgroep wordt gevormd van actieve klinisch psychologen, die een aantal concrete activiteiten op de rails kan zetten. De sector G heeft zich reeds bereid verklaard voorlopig onderdak te geven aan zo’n te vormen groep. Uiteraard zal op termijn moeten worden nagedacht over een meer structurele bestuurlijke inbedding van de positionering van klinisch psychologen. Naar de mening van de Werkgroep is dit echter een complex vraagstuk dat de nodige tijd zal vergen. Voorkomen moet worden dat dit de daadwerkelijke start van een gerichte positioneringscampagne vertraagt. Om deze reden pleiten wij met kracht voor de interim-oplossing van een initiatiefgroep zoals hierboven geschetst.
- 13 -
Bijlage A
Samenstelling Werkgroep
Lid
Namens
Drs. A. Alberink, klinisch psycholoog
Specialisten nieuwe stijl (Nijmegen)
Drs. H. van Dis, voorzitter sector Gezond-
NIP
heidszorg NIP Drs. L.J.J.M. Geertjens, klinisch psycholoog,
College Specialismen Gezondheidszorgpsycholoog
P-opleider Symfora groep Drs. E.M.J. Graafsma, klinisch psycholoog,
Registratiecommissie Specialismen Gezondheids-
P-opleider GGZ Noord-Holland Noord, Dage-
zorgpsycholoog
lijks Bestuur Landelijk P-opleidersoverleg Drs. A.M. van Schagen, klinisch psycholoog
Specialisten nieuwe stijl (Utrecht)
Drs. J.A.J.M. Schepman, gezondheidszorg-
NIP
psycholoog en kinder- & jeugdpsycholoog NIP, lid bestuur Sector Jeugd NIP en Algemeen Bestuur NIP Drs. H.H.W. de Veen (voorzitter), klinisch
College Specialismen Gezondheidszorgpsycholoog
psycholoog, lid Raad van Bestuur Parnassia Bavo Groep A.M. van Zijl
Bestuur Federatie van Gezondheidszorgpsychologen
Vacature
NVO
Secretaris: drs. P. van Drunen
- 14 -
Federatie van Gezondheidszorgpsychologen Postbus 9519 1006 GA Amsterdam T 0900 235 3497 (0900 BEL FGZP) E
[email protected] I www.fgzp.nl