Een nieuwe procesvorm: het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad (art. 392-394 nieuw Rv) Mr.
M.M.
Stolp
en
Inleiding Op 7 februari jl. heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel 'Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad', waardoor de rechter de mogelijkheid krijgt om in bepaalde gevallen een rechtsvraag voor te, leggen aan de civiele kamer van de Hoge Raad.^ De nieuwe regeling wordt ingevoerd in titel IOA van het Wetboek yan Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en bestaat uit een drietal wetsartikelen: art. 392 (lid 1-6), art. 393 (hd 1-11) en art. 394 (lid 1-2) nieuw Rv.^ Deze bepalingen treden in werking op 1 juh 2012.^ Deze datum geldt ook voor de inwerkingtreding van de 'Wet versterking cassatierechtspraak', welke wet op 13 maart jl. door de Eerste Kamer is aangenomen.^ Deze laatste wet regelt de kwaliteitseisen voor de cassatiebalie,^ alsmede de 'selectie aan de poort' van aan de Hoge Raad voor te le^en zaken.^ In deze bijdrage wordt de nieuwe prejudiciële procedure in vogelvlucht besproken. Aan het slot wordt kort ingegaan op de belangrijkste kanttekeningen die tot nu toe in de literatuur bij de regeling zijn geplaatst. Achtergrond en strekldng van de regeling De wet 'Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad' is opgesteld overeenkomstig de aanbeveling van het rapport 'Versterking van de cassatierechtspraak' van de commissie normstellende
*
Mr. M.M. Stolp is advocaat in Amsterdam en maakt deel uit van het Team Cassatie van Houthoff Buruma. Mr. J.F. de Groot is advocaat in Amsterdam en maakt deel uit van het Team Cassatie van HouthofF Buruma. 1. Kamerstuk 32 612. Zie tevens Wet prejudiciëie yragen aan de Hoge Raad, Stb. 2012.65. 2. Voorts wordt in de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) een nieuwe bepaling ingevoegd (art. Sla), die luidt: 'De Hoge Raad neemt kennis van door de rechtbanken en de gerechtshoven gestelde prejudiciële vragen.' Vgl. hiertoe art. 118 lid 3 Grondwet (en art. 7') lid 1 Wet RO), waarin is neergelegd dat de Hoge Raad bij de wet ook andere raken kunnen worden opgedragen dan cassatie van rechterlijke uitspraken. 3. Inwerkingtredingsbesluit van 18 april 2012, Stb. 2012,166. 4. Kamerstuk 32 576. 5. Zie art. 9j en 28 Advocatenwet en Verordening vakbekwaamheidseisen civiele cassatieadvocatuur, Stcrt. 2011,20846. 6. Zie art. 80a lid 1 Wet RO. De Hoge Raad kan een cassatieberoep nietontvankelijk verklaren als een partij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij een cassatieberoep of indien de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
mr.
J.F.
de
Groot*
rol Hoge Raad (de commissie-Hammerstein) uit 20,08. De strekking van invoering van de mogelijkheid tot het instellen yan een prejudiciële procedure is om te bewerkstelligen dat belangrijke rechtsvragen die thans in cassatie niet of niet tijdig bij (de civiele kamer van) de Hoge Raad komen, terwijl er wel een maatschappelijke behoefte bestaat aan een richtinggevende uitspraak, (snel) aan de Hoge Raad kunnen worden voorgelegd. Daarmee worden de rechtsontwikkehng en rechtseenheid bevorderd, hetgeen bijdraagt aan de rechtsvormende taak van de Hoge Raad.'' Een vergelijkbaar instrument kennen we tot op heden niet. Sprongcassatie veronderstelt een afgeronde eerste aanleg, en instemming van beide partijen.* Cassatie in het belang der wet veronderstelt uitputting van rechtsmiddelen, een actie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad en kan niet afdoen aan door partijen in de procedure verkregen rechten.' Of in de praktijk veel gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid tot prejudiciële vraagstelling en of zij de voordelen zal kunnen bieden die haar worden toegedicht, valt af te wachten. De wetgever gaat in ieder geval ervan uit dat gemiddeld tien vragen per jaar aan de Hoge Raad zullen worden voorgelegd.^" Onze inschatting is dat, los van het aantal voorgelegde vragen, het aantal door de Hoge Raad daadwerkelijk beantwoorde aantal vragen dit getal niet zal overstijgen. Het toepassingsbereik Prejudiciële vragen kunnen ambtshalve of op verzoek van een van partijen door iedere feitenrechter (zowel in eerste aanleg (enkelvoudige/meervoudige kamer), alsook in appèl) worden gesteld (art. 392 lid 1 nieuw Rv). Hoewel de wet dit niet uitsluit, hjkt het stellen van prejudiciële vragen in kortgedingprocedures - afgezien wellicht van specifieke procesrechtelijke vragen - niet snel aan de orde. Het (spoedeisend) belang bij één of meer van de betrokken procespartijen zal zich er in het algemeen tegen verzetten dat de voorzieningenrechter ervoor
7. 8. 9. 10.
Vgl. MvT, Kamerstukken II 2010/11,32 612, nr. 3, p. 1-5. Art. 398 Rv. Art. 78 Wet RO. MvA, Kamerstukken 12011/12.32 612, C, p. 1; op basis van gemiddeld circa dertien zaken per jaar behandeld door de Cour de cassation in Frankrijk.
Maandblad Vermogensrecht zal Idezen om de procedure 'on hold' te zetten door het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. N u de wet is opgesteld met het oog op beslissingen over maatschappehjk relevante veelvoorkomende juridische problemen, moet de prejudiciële vraag een zaakoverstijgend belang hebben. Daarom is vereist dat het antwoord op de te stellen vraag rechtstreeks van belang is voor (kort gezegd) (1) 'massavorderingen' of (2) beslechting van talrijke andere feitelijk vergelijkbare zaken waarin dezelfde rechtsvraag zich voordoet. Anderzijds mag het geen hypothetische vraag betreffen (uit vrees voor overbelasting van de Hoge Raad). Daarom dient het antwoord (wel) nodig te zijn om op de eis ofhet verzoek te beslissen. Invoering van de mogelijkheid tot het stellen van prejudiciële vragen voor de categorieën genoemd onder 1 en 2 heeft blijkens de toehchting als voordeel dat de prejudiciële procedure daar wordt ingevoerd waar de maatschappelijke behoefte aan een richtinggevende uitspraak van de Hoge Raad vaak het grootst is. Schaalvoordelen doen zich buiten genoemde gevallen nietvoor.^^ Bij massavorderingen (genoemd onder 1) kan worden gedacht aan rampen en gebeurtenissen waardoor meerdere mensen zijn getroffen (de toelichting noemt als voorbeeld de massaschadezaken op grond van de Wet collectieve afwikkehng massaschade (WCAM)). Invoering van de prejudiciële procedure voor deze zaken heeft volgens de toelichting meerdere voordelen. Niet alleen kan een snel antwoord van de Hoge Raad op een rechtsvraag bijdragen aan de bereidheid van een schadeveroorzaker om een schikldng aan te gaan en het breed accepteren van een schikking door benadeelden, maar ook kan het vele individuele procedures overbodig maken, het gevaar van tegenstrijdige uitspraken verminderen en het instellen van rechtsmiddelen voorkomen. Bovendien draagt de prejudiciële procedure bij massavorderingen bij aan de rechtsvormende taak van de Hoge Raad.^^ Ook voor de'tweede categorie, talrijke feitelijk vergelijkbare zaken (genoemd onder 2) geldt dat de rechtseenheid gediend is met een snel antwoord van de Hoge Raad. Hoewel het onderscheid met de eerste categorie niet altijd even helder zal zijn, is de tweede categorie in ieder geval niet beperkt tot vorderingsrechten/geschillen die uit dezelfde oorzaak voortkomen. Als voorbeeld wordt in de toehchting genoemd een rechtsvraag over de uitleg van nieuwe wetgeving.'^ De prejudiciële procedure heeft in geval van een vraag die zich in talrijke feitelijk vergelijkbare zaken voordoet, dezelfde of vergelijkbare voordelen als bij de categorie genoemd onder 1. Om hoeveel ('talrijke') vergelijkbare zaken het moet gaan, valt volgens de toelichting in zijn algemeenheid niet aan te geven. Er is geen minimumaantal geschillen vereist omdat niet alleen het aantal geschillen de maatschappelijke behoefte kleurt, maar ook de omvang van de vorderingen en de maatschappelijke onrust. 11. MvA, Kamerstukken 12011/12,32 612. C, p. 3. 12. MvT, Kamerstukken II2010/11,32 612. nr. 3, p. 3-4. 13. MvT, Kamerstukken II2010/11,32 612, nr. 3,p. 1.
M v V
2 0 1 2 ,
Verder is niet vereist dat de andere feitelijk vergelijkbare geschillen al via procedures aanhangig moeten zijn.^^ Wanneer men bedenkt dat een prejudiciële beantwoording juist het instellen van vele individuele procedures overbodig kan maken, is dit alleszins logisch. Voor beide categorieën geldt dat het moet gaan om actuele vorderingsrechten of geschillen.^' De rechter heeft een discretionaire bevoegdheid om al dan niet tot het stellen van een prejudiciële vraag over te gaan. Ook als partijen daarom niet hebben gevraagd, kan de rechter ambtshalve een rechtsvraag aan de Hoge Raad voorlegden. Dit is, aldus de toelichtende stukken, niet in strijd met de partijautonomie, nu het hier een middel betreft voor de rechter om te kunnen beslissen over de vordering die partijen aan het oordeel van de rechter hebben onderworpen. In zoverre is de mogelijkheid tot het stellen van een prejudiciële vraag dan ook te vergelijken met het ambtshalve gelasten van een deskundigenonderzoek.^^ Wel wordt overigens opgemerkt dat als beide partijen de rechter te kennen geven de feitelijke procedure te willen voortzetten (omdat zij bijvoorbeeld hechten aan een spoedige uitspraak), niet te verwachten valt dat de rechter een prejudiciële vraag zal stellen. Nadere lezing van de toelichtende stukken leert evenwel dat dit niet valt te beschouwen als een (vuist)regel, maar meer als een advies; het wordt geheel aan de rechter overgelaten om het belang bij beantwoording van een prejudiciële vraag af te wegen tegen het partijbelang.^^ Indien de rechter besluit om geen vraag te stellen, terwijl daar wel om is gevraagd, is de rechter niet gehouden om deze beslissing afeonderiijk te motiveren. N u niet uitgesloten is dat tegen deze beshssing in (opengesteld) tussentijds appèl kan worden geklaagd, zal de rechter er in veel gevallen toch verstandig aan doen om de beshssing om geen prejudiciële vraag te stellen, te motiveren. De te stellen (prejudiciële) vraag De aan de Hoge Raad te stellen vraag moet een rechtsvraag zijn; in de prejudiciële procedure kunnen geen feitelijke vragen beantwoord worden, nu in deze procedure, net als in cassatie, geen plaats is voor een onderzoek naar de feiten.^* De rechtsvraag behoeft echter geen zuivere rechtsvraag te zijn. Ook vragen die tot een zogenoemde gemengde beslissing leiden, kunnen aan de Hoge Raad worden voorgelegd.Bij gemengde beslissingen gaat het om (rechts)beslissingen die (sterk) zijn toegesneden op de feiten en omstandigheden van het concrete geval. Denk bijvoorbeeld aan beslissingen waarbij het gaat om de invulling van open normen en rechtsbegrippen ('de maat14. MvT, Kamerstukken II 2010/11, 32 612. nr. 3, p. 13; MvA, Kamerstukken 12011/12,32 612, C, p. 7. 15. MvT, Kamerstukken II2010/11,32 612, nr. 3, p. 12. 16. MvA, Kamerstukken 12011/12,32 612, C, p. 4. 17. MvT,Kamerstukkenn2010/ll,32612,nr.3,p. 14. 18. MvT, Kamerstukken II2010/11,32 612, nr. 3, p. 9. 19. MvT, Kamerstukken II2010/11, 32 612, nr. 3, p. 10; MvA, Kamerstukken 12011/12,32 612, C,p. 5.
n u m m e r
6
Maandblad Veimogênsrecht staven van redelijkheid en billijkheid' öf'de in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid'). Omdat het prejudiciële antwoord wel èen zaakoverstijgend belang zal moeten dienen en geen uitspraak is over een concreet individueel geschil, zal een prejudiciële beslissing een eigen specifiek karakter hebben. Zo zal beantwoording kunnen bestaan uit de formulering van meer algemene richtinggevende uitgangspunten, subregels of gezichtspunten. Ook is het mogelijk dat de Hoge Raad een van de feiten afliankelijk meervoudig antwoord geeft. Aan de hand van deze door de Hoge Raad geformuleerde uitgangspunten of vuistregels kan het nadien voortgezette feitelijke debat vervolgens worden 'gestroomlijnd' en afgewikkeld. Opmerking verdient hier dat de Hoge Raad bij beantwoording van de rechtsvraag zal (moeten) uitgaan van de feiten die door de feitenrechter zijn vastgesteld. Daarbij moet echter worden bedacht dat een prejudiciële procedure gevoerd kan worden vóórdat twee feitelijke instanties zijn doorlopen. D i t betekent dat, anders dan in de gewone cassatieprocedure, in het kader van de prejudiciële procedure de feitenvaststelling vaak nog niet tot volle wasdom is gekomen. Voor het stellen van een rechtsvraag zal dan ook veelal voldoende zijn dat de feitelijke procedure zodanig is gevorderd dat de rechter de voor de beantwoording relevante feiten voldoende kan afbakenen. De (prejudiciële) uitspraak Het antwoord van de Hoge Raad op de prejudiciële vraag is in beginsel bindend voor de vraagstellende rechter (en voor partijen). 'In beginsel' omdat als de fèiten door de lagere rechter uiteindelijk anders worden vastgesteld dan waarvan de Hoge Raad bij de beantwoording is uitgegaan, het zo kan zijn dat de rechter een andere beshssing neemt dan op grond van de uitspraak van de Hoge Raad viel te eerwachten. Alsdan mist de beslissing relevantie.^" Daarnaast heeft de prejudiciële uitspraak precedentwerking voor alle, met de procedure waarin de vraag wordt gesteld, vergelijkbare zaken. De (prejudiciële) procedure De (feiten)rechter De rechter die een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad wil SteUen, dient daartoe eerst partijen in de gelegenheid te stellen zich daarover uit te laten (art. 392 hd 2 nieuw Rv). Deze uitlating betreft zowel de toepassing van de prejudiciële procedure als de formulering van de vraag.^^ Tegen de beslissing van de rechter om de vraag te stellen en de inhoud van de vraag staat geen voorziening open. D i t zou leiden tot een onwenselijke vertraging.^2 Partijen in feitelijke instantie hebben ook los van 20. Vgl. MvA, Kamerstukken 12011/12,32 612, C, p. 5-6. 21. Opgemerkt zij overigens dat als een partij zich uitlaat over de vraag en daarbij niet de door de rechter vastgestelde feiten bet^vist, dat niet een erkenning van deze feiten inhoudt die in de verdere feitelijke procedure niet meer ter discussie kunnen worden gesteld: MvT, Kamerstukken II 2010/11,32 612, nr. 3. p. 14. 22. Art. 392 lid 3 nieuw Rv (in fine).
de mogehjkheid om zich over een voornemen tot het stellen van een prejudiciële vraag uit te laten, de mogelijkheid om actief te sturen op het stellen van een vraag aan de Hoge Raad. De eisende partij kan dat reeds bij de inleidende dagvaarding; een gedaagde partij kan haar verweer aanmerken als 'zaakoverstijgende rechtsvraag' en op die voet actief sturen op het stellen van een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad. Bij de (tussen)beslissing waarin de rechter de vraag formuleert, moet tevens het onderwerp van het geschil worden vermeld, de door de rechter vastgestelde feiten, de door partijen ingenomen standpunten en een uiteenzetting dat voldaan wordt aan het vereiste dat beantwoording van rechtstreeks belang is voor massavorderingen of voor de beslechting van talrijke andere feitehjk vergelijkbare zaken^^ (art. 392 lid 3 nieuw Rv). Deze beslissing vormt de grondslag van de prejudiciële procedure en moet de Hoge Raad aldus in staat stellen om een antwoord op de vraag te geven.-^'' De (tussen)beslissing wordt vervolgens onverwijld naar de (griffie van de) Hoge Raad gezonden, waarna de rechter de zaak aanhoudt totdat het antwoord van de Hoge Raad is ontvangen (art. 392 lid 5 nieuw Rv). Mocht het antwoord vati de Hoge Raad in een andere lopende procedure van rechtstreeks belang zijn, dan kan ook die rechter zijn besluitvorming aanhouden totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan (art. 392 lid 6 nieuw Rv). Daarom is van belang dat de prejudiciële vragen die aan de Hoge Raad zijn gesteld en in behandeling zijn, op de website van de Hoge Raad zullen worden geplaatst.^' De antwoorden op prejudiciële vragen zullen (net als alle andere uitspraken van de Hoge Raad) op <www.rechtspraak.nl> worden gepubhceerd.^^ Vervolgens start de procedure bij de Hoge Raad. Bij de vormgeving daarvan is zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de regehng van de (reguliere) cassatieprocedure.^^ De Hoge Raad De Hoge Raad is in de eerste plaats de bevoegdheid toegekend om meteen af te zien van beantwoording van een gestelde vraag, zelfs zonder nadere motivering (vergelijkbaar met de toepassing van art. 81 RO in cassatie). Hiertoe kan de Hoge Raad overgaan, nadat de procureur-generaal is gehoord, als hij van oordeel is dat de vraag zich niet leent voor beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing of de vraag van onvoldoende gewicht is om beantw;oording te rechtvaardigen (art. 393
23. Daartoe kan de rechter bijvoorbeeld wijzen op de publiciteit waarin melding wordt gemaakt van een massaschade ofvan geschillen daaromtrent, of op het feit dat er meerdere procedures aanhangig zijn waarin dezelfde rechtsvraag speelt, dan wel door een weergave van eigen ervaring of van gepubliceerde rechtspraak en literatuur: MvT, Kamerstukken I I 2 0 1 0 / 1 1 , 3 2 é l 2 , n r . 3 , p . 13. 24. MvT, Kamerstukken II2010/11,32 612, nr. 3, p. 8. 25. Vgl. art. 3.2 van het reglement prejudiciële vragen van de civiele kamer van de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 4 juni 2012. 26. MvA, Kamerstukken 12011/12,32 612, C, p. 7. 27. MvT, Kamerstukken II2010/11,32 612, nr. 3, p. 2.
Maandblad Vermogensrecht
lid 1 jo. lid 8 nieuw Rv). Daarmee heeft de Hoge Raad het dus volledig in eigen hand om een hem voorgelegde vraag al dan niet in behandehng te nernen.^* Voorbeelden waarin de vraag zich niet voor beantwoording leent, betreffen het geval waarin onvoldoende feiten zijn vermeld of (te) veel feiten zijn betwist,^' waarin het antwoord kan worden afgeleid uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad, waarin de vraag al in een cassatieprocedure aanhangig is, waarin te weinig andere vorderingsrechten/geschillen bestaan of waarin de vraag de rechtsvormende taak van de Hoge Raad te buiten gaat (en verwezen moet worden om tot een nadere normering bij wet te komen) .^^ Schriftelijke opmerkingen Als de Hoge Raad niet meteen afziet van beantwoording, dan stelt hij partijen in de gelegenheid om binnen een door hem te bepalen termijn schriftelijke opmerkingen te maken (art. 393 lid 1 nieuw Rv). Met betrekking tot de te hanteren termijnen in de prejudiciële procedure geldt dat de Hoge Raad hiertoe een procesreglement heeft opgesteld. Uit art. 7.1 van dit reglement volgt dat een termijn van zes weken wordt verleend voor het indienen van de schriftelijke opmerkingen. Partijen wordt vervolgens twee weken gegund om te reageren op de schriftelijke opmerkingen van de andere partij.^^ Van belang is dat de Hoge Raad ook anderen dan partijen in de gelegenheid kan stellen om schriftelijke opmerkingen te maken (art. 393 lid 2 nieuw Rv).^^ Dit omdat het juist in zaken als hier aan de orde, waarbij de uitspraak van de Hoge Raad een zaakoverstijgend belang heeft, vaak van wezenlijk belang is dat de Hoge Raad een zo compleet mogelijk beeld heeft van de juridische en maatschappehjke context van het geschil. De schriftelijke opmerkingen moeten door een advocaat bij de Hoge Raad worden opgesteld en ingediend (art. 393 hd 3 nieuw Rv). De reden hiervoor is dat deze advocaat ervaring heeft met procederen bij de Hoge Raad en met de grenzen waarbinnen de Hoge Raad moet opereren. Met name ook is deze advocaat op de hoogte van de problematiek rond de gemengde beslissingen en zal hij volgens de toelichting beter in staat zijn tot schifting van alleen relevante informatie die door anderen dan partijen aan de Hoge Raad is verstrekt en tot het sturen bij het uitlaten over de (her)formulering van de rechtsvraag.^^
28. De toelichting spreekt van 'maximale vrijheid': MvT, Kamerstukken II 2010/11,32 612, nr.3, p . u . 29. MvT, Kamerstukken II2010/11,32 612, nr. 3, p. 11. 30. Vgl. MvA, Kamerstukken 12011/12,32 612, C, p. 6-7. 31. Art. 9.3 van het reglement. 32. Dit kan aanstonds dan wel nadat partijen schriftelijke opmerkingen hebben ingediend. Daartoe wordt derden in beginsel een termijn van vier weken verleend: art. 8.1 reglement. Zie voorts art. 8.2 van hec reglement voor de wijze waarop derden bij de prejudiciële procedure kunnen worden betrokken (op uitnodiging van de Hoge Raad dan wel bij openbare oproep via de website van de Hoge Raad). 33. MvT,KamerstukkenII2010/ll,32612,nr.3,p. 18.
168
•
M v V
2 0 1 2 ,
Het is van belang de zaak in de schriftelijke opmerkingen zo volledig en nauwkeurig mogelijk uiteen te zetten omdat er geen recht bestaat op een nadere schriftelijke of mondelinge toelichting. Zo is het aan de Hoge Raad overgelaten om hiertoe gelegenheid te bieden (ambtshalve of op verzoek) als het belang van de zaak dit naar zijn oordeel geraden doet voorkomen. In de toelichting wordt erop gewezen dat dit vooral aan de orde kan zijn (vanuit het beginsel van hoor en wederhoor) als derden schriftelijke opmerkingen hebben ingediend.^^ Conclusie P-G Vervolgens neemt de procureur-generaal (meestal: een advo¬ caat-generaal) een conclusie (art. 393 hd 6 nieuw Rv). Deze ( conclusie zal (net als in cassatiezaken) een analyse bevatten van de aan de orde zijnde rechtsvraag met een bespreking van de relevante jurisprudentie en literatuur. Het verschil is dat de conclusie niet adviseert over de gegrondheid van het cassatiemiddel, maar over de beantwoording van de gestelde vraag. Hoewel dit niet expliciet in de nieuwe regeling is opgenomen, hebben partijen vervolgens de mogelijkheid om binnen veertien dagen schriftelijk op de conclusie te reageren.^' Uitspraak Nadat de conclusie is genomen, bepaalt de Hoge Raad de dag waarop hij uitspraak zal doen. Daarbij kan de Hoge Raad de gestelde vraag herformuleren (art. 393 lid 7 nieuw Rv). Dit laatste is opgenomen nu de ervaring leert dat het stellen van goede prejudiciële vragen vaak niet eenvoudig is, vooral niet voor de rechter die daar niet veel mee te maken krijgt. Om adequate beantwoording mogelijk te maken, is herformulering dan ook soms nodig.^^ Ook over de herformulering kunnen partijen schriftehjke opmerkingen maken, tenzij dit van ondergeschikte betekenis is.^^ O f partijen (en de procureurgeneraal) deze gelegenheid geboden krijgen, is dus overgelaten aan het oordeel van de Hoge Raad. Voor het nemen van een prejudiciële beslissing is geen termijn in de wet opgenomen. Dit werd niet wenselijk geacht en bovendien heeft de Hoge Raad zelf al aangegeven dat een prejudiciële procedure hoge prioriteit heeft en heeft hij de verwachting uitgesproken dat een prejudiciële procedure tussen de zes en twaalf maanden zal duren.^* Dit ligt uiteraard anders , als de Hoge Raad op zijn beurt prejudiciële vragen moet stel- \ len aan (bijvoorbeeld) het H o f van Justitie van de Europese Unie. Zoals hiervóór al werd aangehaald, kan de uitspraak van de Hoge Raad inhouden dat hij afziet van beantwoording nu de vraag zich daartoe niet leent dan wel van onvoldoende gewicht 34. MvT. Kamerstukken II2010/11,32 612, nr. 3, p. 19. 35. Vgl. MvT, Kamerstukken II2010/11,32 612, nr. 3, p. 19 en art. 13.3 van het reglement. 36. MvT, Kamerstukken II2010/11,32 612, nr. 3, p. 20. 37. Volgens art. 14.1 van het reglement wordt daartoe een termijn van twee weken verleend. 38. N V II, Kamerstukken II2010/11,32 612. nr. 6. p. 4.
n u m m e r
6
Maandblad Vermogensrecht is om beantwoording te rechtvaardigen (art. 393 hd 8 nieuW Rv). Hoewel met deze verkorte motivering kan worden volstaan, ligt het voor de hand dat de Hoge Raad als het gehele traject is doorlopen, aangeeft waarom niettemin afgezien wordt van beantwoording. Aldus kunnen meer concrete afwijzingsgronden worden ontwikkeld, die handvatten bieden voor de praktijk. Door verschillende omstandigheden kan het zijn dat het antwoord op de vraag niet meer nodig is voor de feitelijke procedure, bijvoorbeeld als partijen inmiddels een schikking hebben getroffen. Desondanks kan de Hoge Raad toch antwoord geven als hem dit geraden voorkomt (art. 393 lid 9 nieuw Rv). Dit is te rechtvaardigen nu het antwoord immers wel van belang bhjft voor vele anderè geschillen; hier toont zich de bijdrage aan de rechtsvormende taak van de Hoge Raad in optima forma. Kosten en griffierechten De kosten die partijen hebben moeten maken in de prejudiciële procedure worden door de Hoge Raad in zijn uitspraak begroot (art. 393 lid 10 nieuw Rv), zodat de feitenrechter bij zijn proceskostenveroordehng daarop kan afgaan. Griffierechten zijn voor een prejudiciële procedure niet verschuldigd.^' Terug naar de (feiten)rechter Nadat de Hoge Raad de vraag heeft beantwoord dan wel van beantwoording heeft afgezien, wordt een afschrift hiervan gezonden naar de (feiten)rechter en aan partijen (tezamen met de schriftelijke opmerkingen, eventuele schriftelijke toelichtingen en de conclusie). De rechter zal de zaak vervolgens moeten beshssen met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, nadat hij partijen eerst in de gelegenheid heeft gesteld zich over de uitspraak van de Hoge Raad uit te laten (art. 394 lid 1 nieuw Rv). Zoals hiervóór al is aangehaald, past hier de aantekening dat een bijzonder verschü bestaat met een normale cassatieprocedure, in die zin dat bij de prejudiciële procedure de feiten nog niet onherroepelijk vaststaan. Dit betekent dat als na voortzetting van de zaak blijkt dat de feiten anders liggen dan waarop de Hoge Raad zich heeft gebaseerd, de rechter tot een andere uitspraak kan komen dan op grond van de prejudiciële beslissing te venvachten viel. Het antwoord van de Hoge Raad kan dan immers geheel of gedeeltelijk relevantie missen voor de te beslissen zaak. Kanttekeningen ln de literatuur In het algemeen is de prejudiciële procedure vrij positief in de literatuur ontvangen. D i t neemt niet weg dat ook een aantal kritische kanttekeningen bij de nieuwe regehng is geplaatst. Met name bestaat kritiek op de mogelijkheid om een prejudiciële rechtsvraag te stellen die leidt tot een gemengde beslissing. Gesteld wordt dat de prejudiciële procedure gericht moet zijn op beantwoording van zuivere rechtsvragen en niet geschikt is voor rechtsvragen die leiden tot gemengde beslissin-
39. MvT, Kamerstukken II2010/11.32 612, nr. 3, p. 22 en zie art. III.
gen, nu daartoe eerst de feiten nauwkeurig dienen te worden vastgesteld. Ook wordt erop gewezen dat de mogelijkheid om een vraag te stellen die tot een gemengde beslissing kan leiden, een aanzuigende werking zal hebben. En verder zou het risico op een teleurstelhng bij de vraagsteUende rechter en/of partijen groot zijn als nadien blijkt dat de feiten anders liggen dan waarop de Hoge Raad zich heeft gebaseerd, zodat de prejudiciele beslissing (geheel/gedeeltelijk) relevantie mist.'^" Vranken en Frenk hebben voorts erop gewezen dat in de prejudiciële procedure sprake is van een andere taakvervulling dan in de cassatieprocedure nu vaii de Hoge Raad een verschuiving verlangd wordt van een zaakgerelateerde naar een meer rechtsvraaggerelateerde opsteUing.'*^ Het antwoord is geen specifieke uitspraak in een concreet individueel geschil, maar een antwoord dat richtinggevend moet zijn voor een veelheid aan zaken die gegrond zijn op gemeenschappelijke feiten. De beanuvoording zal volgens hen dan ook vermoedelijk eerder bestaan uit de formulering van algemene, richtinggevende uitgangspunten die bij de afwikkeling van deze zaken behulpzaam kunnen zijn. Het lijkt ons dat deze 'verschuiving in OpsteUing' voor de Hoge Raad niet heel lastig of onwennig zal zijn, nu hij hiermee al enige ervaring heeft. Immers, in de cassatieprocedure maakt de Hoge Raad reeds lange tijd en regelmatig gebruik van deze techniek (formulering van subregels, vuistregels of gezichtspunten) en vervult hij aldus zijn rechtsvormende taak. Ten aanzien van de vraag of de prejudiciële procedure een succes zal worden, is in de literatuur opgemerkt dat daarvoor bepalend is of de feitenrechter de prejudiciële vraag wel (tijdig) zal herkennen, en indien dat het geval is, of hij dan wel bereid is oin de rechtsvraag niet zelf te beoordelen maar over te laten aan de Hoge Raad.^^ Men vraagt immers van de feitenrechter om juist in de gevaUen waarin er een echt interessante, onopgeloste en belangrijke juridische kwestie aan de orde komt, pas op de plaats te maken en de kwestie aan de Hoge Raad door te schuiven.^^ Dit is inderdaad iets wat zal moeten worden afgewacht. Minder van belang lijkt ons overigens de eveneens 40. Zie onder meer A.Ch.H. Franken, Zij die beoordeeld worden groeten ul, AV&S 2011/11; R.P.J.L. Tjittes & R. Meijer, Franse en Europese lessen voor een prejudiciële procedure bij de Hoge Raad, RMThemis 2009, p. 173. Uitgesproken positief is evenwel: N. Frenk, De prejudiciële procedure: ruimere mogelijkheden voor de rechtsontxvikkehng bij de toepassing van vage normen en onbepaalde begrippen' in: A.M. Hol, I. Giesen & F.G.H. Kristen (red.), De Hoge Raad in 2025, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2011, p. 116 e.v. Zie ook B.J. dejong, Het wetsvoorstel prejudiciële vragen aan de Hoge Raad, Ondernemingsrecht 2011/64, p. 323 e.v. 41. J.B.M. Vranken, Consequenties van de versterking van de,rechtsvormende taakvan de Hoge Raad, NJB 2009, p. 1086; Frenk 2011,p. 120. 42. I. Giesen, Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad: onbedoelde neveneffecten op de positie en taak van de Hoge Raad, in: A.M. Hol, I. Giesen & F.G.H. Kristen (red.), De Hoge Raad in 2025, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2011, p. 59-62 en dezelfde. De vragende feitenrechter?, AV&S 2011/6, p. 61. 43. En partijen daarmee op kosten te jagen en de procedure te vertragen. Anderzijds verdient opmerking dat tegenover de door partijen te maken kosten vaak een aanzienlijke besparing staat, nu het in veel gevallen overbodig is om hoger beroep en cassatieberoep in te stellen.
Maandblad Vermogensrecht geplaatste kanttekening of de rechter wel in staat is de juiste vraag op de juiste wijze te formuleren en te onderbouwen. Immers, juist met het oog hierop heeft de Hoge Raad de bevoegdheid gekregen om de vraag te herformuleren teneinde deze adequaat te kunnen beantwoorden. De toekomst zal leren of deze procedure in de praktijk zal opleveren wat ervan wordt verwacht: snel duidelijkheid verkrijgen over de beantwoording van belangrijke rechtsvragen die in talrijke zaken spelen.
170
M v V
2 0 1 2 ,
n u m m e r
6