Eén man alleen op kop
Wout Koster Eén man alleen op kop Het wielerleven van Fausto Coppi Met een nawoord van Jeroen Wielaert
Uitgeverij De Arbeiderspers/Het Sporthuis Amsterdam · Antwerpen
De foto’s in dit boek zijn grotendeels afkomstig uit contemporaine Italiaanse publicaties (kranten, tijdschriften en boeken). De uitgever heeft geprobeerd zo veel mogelijk de rechten van de illustraties te achterhalen. Wie echter meent dat zijn recht niet gehonoreerd is, verzoeken wij dit aan Uitgeverij De Arbeiderspers kenbaar te maken.
Copyright © 2010 Wout Koster Copyright nawoord © 2010 Jeroen Wielaert Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 ch Amsterdam. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means, with out written permission from bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Herengracht 370-372, 1016 ch Amsterdam. Omslagontwerp: Jan van Zomeren Omslagillustratie: www.cycling4fans.de isbn 978 90 295 7368 9 / nur 480 www.arbeiderspers.nl www.uitgeverijhetsporthuis.nl
fausto coppi Celui qui facilement Celui qui forcément Celui qui superbement Celui qui palmaressement Celui qui acharnement Celui qui décidément Demeure le plus grand Jean Bobet
Inhoud
Inleiding 9 Castellania 13 Biagio Cavanna 18 De Giro van 1940 24 Het werelduurrecord 29 Krijgsgevangen 34 De Wedergeboorte van Italië 41 De modernisering van de wielersport 49 Coppi de flyer 61 Serse Coppi 67 De Ronde van Italië 73 De Tour de France 89 De klassiekers 107 De wereldkampioenschappen op de weg 120 Bruna en Giulia 130 Het proces en de neergang 141 De rivaliteit tussen Coppi en Bartali 150 Opper-Volta, zijn dood en zijn begrafenis 164 Coppi, de onvergetelijke 179 Nawoord 187 De belangrijkste overwinningen van Fausto Coppi 191 Bibliografie 193
Inleiding
In juli 1954 volgde ik als jongen van elf jaar voor het eerst de Tour de France. Ik luisterde naar de radioreportages van Jan Cottaar en las de krantenverslagen die ik in schriften plakte, zoals zo veel jongens dat toen deden. Ik was vooral gegrepen door de avonturen van ‘onze jongens’ in het verre Frankrijk. Coppi reed die Tour niet mee en zou hem ook nooit meer rijden. In zoverre heb ik Coppi nooit ‘meegemaakt’. In 1954 was hij al over de top van zijn carrière heen, hoewel hij in de Ronde van Italië nog tot goede prestaties kwam. Maar voor de Giro had ik geen interesse. En daar was ik niet de enige in. Merkwaardig genoeg is er in Nederland nooit veel belangstelling voor de Giro geweest, ook van de kant van de media niet. Ik wist dat Coppi een van de grootste renners van zijn tijd was, maar eigenlijk kende ik hem niet goed. Nederlandse kranten en bladen schreven in die jaren vooral over zijn affaire met de ‘Witte Dame’. En natuurlijk in 1960 over zijn dramatische dood. Daarna volgde ik het wielrennen op afstand. Totdat ik in 1980 begon met het aanleggen van een grote verzameling wielerboeken. Vooral de Franstalige wielerliteratuur had mijn belangstelling. Ondertussen merkte ik dat er ook in het Italiaans heel veel over de wielersport geschreven is. Ik ging Italiaans leren en verzamelde Italiaanse boeken, tijdschriften en kranten en begon te lezen. En overal kwam ik de naam Coppi tegen. Pas toen kwam ik erachter wat een uitzonderlijk renner én mens Coppi was geweest. Vanaf dat moment werd hij mijn grote idool. En zo ontstond bij mij thuis een heuse Coppi-bibliotheek. De Italiaanse bronnen boden een schat aan informatie die nieuw voor mij was. Zo veel informatie dat ik vond dat het tijd werd dat er een Nederlandstalige biografie over hem moest komen. Het jaar 2010 bood daarvoor de gelegenheid bij uitstek. 9
2 januari 2010 was het namelijk vijftig jaar geleden dat Fausto Coppi overleed en heel Italië in diepe rouw gedompeld werd. In Italië en Frankrijk werd zijn vijftigste sterfdag uitgebreid herdacht in kranten, tijdschriften, op radio en tv. Ook in Nederland. In de nrc schreef Guus van Holland een herdenkingsartikel met als titel: ‘De mythe Coppi blijft bestaan.’ Als je het leven en de carrière van Coppi bestudeert, word je geconfronteerd met veel vragen. In deze biografie heb ik naar de antwoorden op die vragen gezocht. Over Coppi wordt altijd beweerd dat hij het wielrennen heeft gemoderniseerd, maar de vraag waarom hij dat deed en vooral hoe hij dat deed, wordt eigenlijk nooit bevredigend beantwoord. In Nederland kennen we Coppi vooral vanwege zijn overwinningen in de Ronden van Frankrijk van 1949 en 1952. Maar hoe verliep zijn carrière in Italië? Daarover is bij ons veel minder bekend. In dit boek sta ik daarom uitgebreid stil bij de Giro d’Italia en de Italiaanse klassiekers waarin Coppi vaak kilometers lang alleen op kop reed en die hij met grote overmacht won. De Italiaanse verslaggever Mario Ferretti begon zijn radioreportages dan met : ‘Un uomo solo al comando. La sua maglia è bianco-celeste. Il suo nome è Fausto Coppi.’ (Eén man alleen op kop, zijn trui is hemelsblauw met wit, zijn naam is Fausto Coppi.) Na de Tweede Wereldoorlog heeft Coppi, samen met Bartali, bijgedragen aan de Wedergeboorte van Italië. Een nieuw Italië dat alle Italianen weer hoop gaf. Hoe dat is gegaan laat ik zien door het wielerleven van Coppi in een historische context te plaatsen. Tijdens zijn leven was Coppi al een legende. Het is dan ook vaak moeilijk om erachter te komen wat waar en niet waar is van wat over hem geschreven is. Over zijn rivaliteit met Bartali bestaan legio verhalen. Soms sterke verhalen, maar soms ook pure verzinsels en zelfs leugens. Ik heb geprobeerd om die rivaliteit die de Italiaanse wielerliefhebbers in twee kampen verdeelde, de coppiani en de bartaliani, zo waarheidsgetrouw mogelijk te beschrijven. Daarbij realiseerde ik me hoe gecompliceerd dat is, vooral ook omdat ikzelf een echte coppiano ben. Vanaf 1946 heeft het wielrennen zich geïnternationaliseerd. Veel renners gingen deelnemen aan wedstrijden buiten hun eigen 10
land. Ik wil laten zien welke belangrijke rol Coppi daarbij heeft gespeeld. Hij was een van de eerste Italiaanse renners die gingen rijden in de Franse en Belgische voorjaarsklassiekers. Hij was weliswaar tegen de formule van het wereldkampioenschap op de weg (in één wedstrijd werd bepaald wie een jaar lang de regenboogtrui mocht dragen), maar heel vaak was hij van de partij, want hij wilde maar al te graag gezien worden als de beste renner van de wereld. Het leven van Coppi werd niet alleen door wielrennen bepaald. Het huwelijk met zijn vrouw Bruna, van wie hij in 1954 scheidde, en de affaire met Giulia Locatelli, die bekend werd als de ‘Witte Dame’, komen in deze biografie uitgebreid aan de orde. Niet zozeer vanuit oogpunt van sensatie, als wel omdat ze een ingrijpende invloed hebben gehad op zijn wielercarrière. Ook hier is de historische context van belang. Voor ons Nederlanders is het bijvoorbeeld onvoorstelbaar dat anno 1954 in Italië Coppi en zijn minnares Giu lia Locatelli een voorwaardelijke gevangenisstraf kregen vanwege overspel. Voor dit onderwerp heb ik ook de rechtbankverslagen geraadpleegd en zelfs de Italiaanse sensatiebladen, die ik uiteraard met de nodige scepsis gelezen heb. De carrière van Coppi kende ook veel dieptepunten. Aan de finish van de Ronde van Piemonte in 1951 kwam zijn broer Serse, die als knecht in de Bianchi-ploeg van Coppi reed, ongelukkig ten val en overleed binnen enkele uren. Fausto zelf was een brekebeen. Dertien keer in zijn carrière kwam hij zodanig ten val dat hij veel wedstrijden heeft moeten missen omdat hij moest revalideren. Nadat hij eind 1959 in het Afrikaanse Opper-Volta een criterium had gereden kwam hij ziek thuis. Binnen twee weken was hij aan malaria overleden, doordat de Italiaanse artsen een verkeerde diagnose hadden gesteld. Zijn vroege dood maakte het leven van Coppi tot een drama. Zijn leven en carrière bevatten alle ingrediënten voor een tragedie. Er zijn dan ook speelfilms en toneelstukken over hem gemaakt, zelfs een opera. De wielercarrière van Coppi was uniek en nog steeds wordt hij door velen gezien als de grootste renner uit de geschiedenis van de wielersport. Dat heeft ook alles te maken met het feit dat hij geen vedetteneigingen had. Vrijwel iedereen die hem persoonlijk gekend heeft, kon volledig instemmen met hoe Coppi’s advocaat 11
hem bij zijn proces karakteriseerde: ‘een aardige vent’. Of het nu ging om renners, ploegleiders, technisch personeel, organisatoren van wedstrijden of journalisten, de meesten waren het erover eens dat Coppi een bijzonder sympathiek mens was. Ook dat aspect komt aan bod in Eén man alleen op kop – Het wielerleven van Fausto Coppi. Toen ik Jeroen Wielaert, die al ruim twintig jaar de wielersport van nabij volgt, vroeg of hij het nawoord voor dit boek wilde schrijven, heeft hij onmiddellijk ‘ja’ gezegd. Ik ben hem daar zeer erkentelijk voor. Ik wil mijn vrouw, mijn dochter en mijn broer Ben hartelijk danken voor het kritisch lezen van het manuscript. Ze hebben me voor heel wat uitglijers behoed. Ten slotte dank ik mijn Italiaanse vriend Paolo Lazzerini, zonder wie ik nooit zo’n bijzondere Coppi-verzameling zou hebben gehad. Wout Koster Sassenheim, 2010
12
Castellania ‘Ik ga niet meer op het land werken’
Castellania is een gehucht, gelegen in de Piemontese heuvels tussen Novi Ligure en Tortona in de provincie Alessandria. Al in de achttiende eeuw woonden hier Coppi’s, zoals blijkt uit een stamboomonderzoek. Begin twintigste eeuw telde Castellania zo’n tweehonderd gezinnen. Het waren bijna allemaal boerenmensen, arm, in zichzelf gekeerd, zwijgzaam en wars van grootspraak. Als je er nu komt, tref je een dorp aan met amper honderd mensen en krijg je de indruk dat de tijd er heeft stilgestaan. Domenico Coppi, de vader van Fausto, was er in 1892 geboren en had een klein stukje land waarop hij maïs verbouwde. Om wat bij te verdienen had hij een kleine wijngaard waarvan hij de opbrengst aan een tussenhandelaar verkocht. Hij was getrouwd met Angiolina Boveri. Het gezin telde twee meisjes en een jongen toen Fausto op 15 september 1919 om vijf uur ’s middags geboren werd. Zijn ouders konden het niet eens worden over zijn voornaam: moeder Angiolina koos voor Angelo, vader voor Fausto. Daarom werd de jongen in de burgerlijke stand van Castellania ingeschreven als Angelo Fausto, maar iedereen ging hem Fausto noemen. Men had te doen met Coppi’s moeder, want bij de geboorte woog hij amper vier pond en leek hij wel een kale magere kat met grote zwarte ogen. Fausto’s vader lag tijdens de Eerste Wereldoorlog aan het westelijk front en mocht af en toe naar huis gaan om de oogst binnen te halen. Na de geboorte van Fausto was hij definitief teruggekomen uit Frankrijk. Naar men zegt had hij in de loopgraven vanwege de stress bij de gasaanvallen veel alcohol gedronken. Dat zou de oorzaak zijn geweest van de Engelse ziekte waaraan Fausto leed. Hij had zwakke botten, een kippenborst en opvallend lange dunne benen die hem later de bijnaam ‘de Grote Reiger’ opleverden. Ook zijn jongste broer Serse, die in 1923 werd geboren, leed aan de 13
De lagereschoolklas van juf Albina, de tante van Coppi. Op de voorlaatste rij, 4de van links Fausto (1). Op de eerste rij, 3de van rechts Serse (2).
Engelse ziekte. Die zou later een belangrijke rol in de carrière van Fausto gaan spelen. Op de lagere school zat Coppi in de enige klas die de school telde, met zo’n vijftig kinderen bij elkaar. Ze leerden lezen, schrijven en rekenen van Coppi’s tante Albina, de enige onderwijzeres van Castellania. Het was haar opgevallen dat Fausto een intelligente leerling was. In 1952 heeft Coppi eens verteld dat zij hem als zevenjarig jongetje een gedicht liet voordragen, getiteld ‘Vader zijn’. De kleine Coppi droeg een hoge hoed, een jacquet en een lange broek. Hij droeg het gedicht zelfverzekerd en foutloos voor. Zijn vader was apetrots op hem. Voor alle kinderen uit Castellania gold dat ze na de lagere school aan het werk moesten. De meisjes gingen in het huishouden, de jongens werden boerenknecht. Maar dat was niks voor Fausto. Hij vond het geestdodend werk zonder enig perspectief. ‘Ik ga niet meer op het land werken,’ zei hij op zekere dag tegen zijn vader, die natuurlijk niet blij was met dit bericht. Want dat betekende een knecht minder. De moeder van Coppi was het wel met zijn keuze eens, want ze vond het werk op het land voor Fausto veel te zwaar. Er werd voor hem een baantje gevonden in Novi Ligure bij slager Domenico Merlano. De veertienjarige Coppi werd slagersjongen die vlees moest gaan rondbrengen. Novi was voor dat ‘boertje van buten’ de grote stad. Er was een bioscoop, de mensen hadden radio en je kon er iedere dag La Gazzetta dello Sport kopen. De klanten waren stadse mensen die hem goede manieren en omgangsvormen bijbrachten. Coppi had bij zijn baas kost en inwoning, maar al gauw kreeg hij heimwee. Hij wilde liever thuis eten en slapen. Hij kreeg de ouwe fiets van broer Livio, waarmee hij iedere dag naar zijn werk reed. Dat was op en neer zo’n 45 kilometer. Voor Coppi, die een langslaper was, een uitdaging, want slager Merlano eiste dat hij precies op tijd op zijn werk was. Hij probeerde steeds een persoonlijk record te behalen. Maar het verhaal dat hij een keer op de terugweg naar huis een groepje amateurrenners inhaalde en loste, heeft Coppi zelf in zijn autobiografie De geheimen van mijn leven naar het rijk der fabelen verwezen. Het verhaal dat je in veel Coppi-biografieën tegenkomt, is te mooi om waar te zijn. 15
Een bloedserieuze Fausto op zijn eerste racefiets. Naast hem (met alpinopet en zwarte bloes) staat Serse. Uiterst rechts (met sjaal) Domenico Coppi, de vader van Fausto en Serse.
Novi Ligure is de stad van Costante Girardengo, een renner die tussen 1910 en 1930 furore had gemaakt en zowat alles won wat er te winnen viel. Coppi kwam hem weleens tegen, maar Girardengo keurde hem geen blik waardig. De jonge Fausto had echter een grenzeloze bewondering voor hem en wilde dan ook slechts één ding: wielrenner worden. Hij zou en moest een racefiets hebben, maar die was voor hem niet te betalen. 570 lire was ongeveer het halve weeksalaris van een arbeider. Een oom van Coppi die op de grote vaart zat en ook Fausto heette gaf hem vierhonderd lire. Vader Domenico en broer Livio pasten de rest van het bedrag bij. En zo kreeg Fausto in 1935 zijn eerste racefiets, een echte Maino, tot ongenoegen van moeder Angiolina die wielrennen een veel te gevaarlijke sport vond. Hij ging zijn eerste wedstrijdjes bij de junioren rijden, maar de ‘slagersjongen van Merlano’ met zijn kippenborst, zijn spichtig gezicht en zijn magere beentjes werd door niemand serieus genomen en volkomen ongeschikt geacht voor de wielersport. Coppi had het handboek Hoe word je wielrenner gekocht, geschreven door Eberardo Pavesi, de bekende ploegleider van Legnano, de ploeg waarvan Gino Bartali kopman was. Maar de successen bleven uit. Coppi eindigde vaak op achterstand en soms moest hij zelfs opgeven. Hij begon aan zichzelf te twijfelen totdat hij in 1938 zijn eerste overwinning behaalde in Casteletto d’Orba, niet ver van Castellania. De eerste prijs was een wekker, die hij aan zijn moeder schonk. In het handboek van Pavesi stond dat wielrennen niet een kwestie is van alleen maar hard fietsen, maar ook van tactiek. In het wiel blijven rijden van anderen en op het juiste moment weten te demarreren. En vooral dat het een sport was van discipline en afzien. Coppi werd lid van de amateurclub Velo Club Dopolavoro Aziendale Montecatini di Spinetta Marengo. Tijdens het Campionato Operai Industria in Novi Ligure eindigde hij als tweede achter Isidoro Bergaglio, een bekende amateur uit de streek. Die was in de leer bij een zekere Biagio Cavanna aan wie hij vertelde dat het hem was opgevallen hoe goed Coppi kon klimmen. Coppi mocht bij Cavanna langskomen.
17
Biagio Cavanna ‘Ik maak een kampioen van je’
In de slagerij van Domenico Merlano kwam regelmatig een andere inwoner van Novi over wielrennen praten. Het was Giuseppe Cavanna, die door iedereen Biagio werd genoemd. Er deden allerlei verhalen over hem de ronde en er hing een waas van geheimzinnigheid om hem heen. Hij had verschillende bijnamen: ‘de Magiër van Novi’, ‘de Blinde van Novi’, ‘de Magiër van de spieren’. Hij was al in veel landen van Europa geweest als masseur en verzorger van Costante Girardengo en Learco Guerra, twee renners die tussen 1915 en 1940 het gezicht van het Italiaanse wielrennen bepaalden. Cavanna was in het begin van de twintigste eeuw zelf een weinig succesvolle wielrenner geweest. Daarna had hij het nog als bokser geprobeerd, maar zijn belangstelling werd meer getrokken door de verzorgers van wielrenners en boksers. Hij was, zoals de meeste soigneurs, niet geschoold. Ze keken de kunst bij elkaar af, want boekenwijsheid vonden ze maar niets. Ze gaven aan elkaar allerlei weetjes, trucjes en middeltjes door. Het was een wat louche sfeer waarin ze werkten. Cavanna was bevriend met Sante Pollastro, de grootste Italiaanse bandiet uit de jaren 1920. Er werd zelfs gefluisterd dat hij lid van diens bende was geweest. Maar als verzorger van Girardengo en Guerra had hij in Italië, waar wielrennen zeer populair was, een grote reputatie opgebouwd. Cavanna was een grote en wat onbehouwen man. Hij sprak geen Algemeen Beschaafd Italiaans, maar uitsluitend het dialect van Novi. In 1935 was hij blind geworden. Zelf zei hij altijd dat het was gekomen doordat hij op het perron van het station in Brussel een paar stukjes gloeiende steenkool van de locomotief in zijn ogen had gekregen. Maar de ware oorzaak was syfilis die hij had opgelopen door allerlei wisselende seksuele contacten. Toen hij volledig blind 18
was geworden, stortte zijn wereld in. Hij raakte in een depressie en had zelfmoordneigingen. Maar een paar vrienden van hem zeiden dat je ook masseur kon zijn zonder te zien, want masseren deed je met je handen. Hij liet zich overhalen en begon in Novi aan de Via Castello een soort wielerschool, waar jonge renners die door hem waren geselecteerd het vak mochten komen leren. Cavanna noemde het zelf ‘de Universiteit’. Het ‘universiteitsgebouw’ bestond uit twee kamers en een keuken waar de renners zich wasten. De wc was buiten. Een paar straten verderop had hij nog een kamer met wat stapelbedden gehuurd, want hij kon niet alle renners aan de Via Castello onderbrengen. Toen de jonge Jacques Anquetil er een keer kwam, deed het hem sterk denken aan de beelden uit de neorealistische films van De Sica met de smalle straatjes en de verveloze huizen waar de was altijd buiten hangt. Anquetil hield het daar snel voor gezien. Een renner die op de school van Cavanna wilde komen, werd aan een strenge selectie onderworpen. Er werden uitsluitend jongens van het platteland toegelaten. Het liefst had hij boerenjongens die het zware labeur van het land gewend waren. Eigenlijk was er voor Coppi geen plaats, want een slagersjongen vond Cavanna al te stads. Maar toen hij hoorde dat Coppi ook op het land gewerkt had, veranderde hij van mening. Dan volgde het Cavannaritueel. De blinde masseur voelde de nek, de schouders en de rug. Dat was voor hem het belangrijkste want daar kwam de kracht van een renner vandaan. De benen vond hij minder belangrijk. Daarna nam hij de hartslag en de longinhoud op. Een renner van de school van Cavanna was intern en had zich te onderwerpen aan een ijzeren discipline. Je kon het beter een kazerne dan een school noemen. Iedere ochtend kwam Cavanna de jongens wekken en sloeg met zijn blindenstok op de deuren van de slaapkamers. Er werd alleen gezond gegeten: minestrone die zo dik was dat je lepel er rechtop in bleef staan, vlees, vis en veel groenten en fruit. Als drank kwam alleen maar mineraalwater op tafel. Het devies van Cavanna was: ‘Niet drinken, niet roken, geen vrouwen.’ Iemand die zich daar niet aan hield, kon vertrekken. De jongens waren bang voor Cavanna. Als hij boos werd, sloeg hij met zijn grote vuist op tafel en sidderde 19
iedereen. Ettore Milano, de meesterknecht van Coppi, heeft later weleens gezegd: ‘Ik was niet bang van God of Coppi, maar van hem was ik echt bang.’ Na iedere trainingstocht controleerde Cavanna bij zijn renners of ze voldoende gezweet hadden. En een renner die in een wedstrijd zo maar afstapte, kon de dag daarna op een aantal extra trainingskilometers rekenen. Cavanna, die zelf als sportman nooit enige discipline had kunnen opbrengen, geloofde voor andere sporters heilig in zijn Spartaanse opvoeding. De renners, van wie de meeste ouders een boerenbedrijfje hadden, betaalden Cavanna in natura en brachten van huis een kip, meel, olie, eieren, kaas, vlees, groenten, fruit of wijn mee. Ze reden allemaal voor de amateurploeg siof, de Società Italiana di Ossido di Ferro, een chemisch bedrijf waarmee Cavanna een contract had afgesloten. Won een van zijn renners premiegeld dan ging dat in de gemeenschappelijke pot en als een siof-renner voor een profploeg ging rijden dan kreeg Cavanna een bepaald bedrag aan commissie. Toen Coppi voor Legnano, Bianchi, Carpano en Tricofilina reed, bleef Cavanna zijn raadsman, hoewel niet iedere sportdirecteur van Coppi daar blij mee was. Hij is dat tot vlak voor Coppi’s dood gebleven en het heeft Cavanna geen windeieren gelegd. Hij deelde altijd in de overwinningen van zijn pupil. In 1959, toen het einde van de carrière van Coppi in zicht was, ontving hij nog 740.000 lire! Tijdens het ‘toelatingsexamen’ van Coppi bij Cavanna was het doodstil in de kamer. Er heerste een soort mystieke stilte. De blinde masseur voelde Coppi’s nekspieren, zijn schouders, zijn heupen en zijn onderrug. Cavanna noemde dat altijd het chassis van de renner. Hij voelde onmiddellijk wat een talent hij onder zijn handen had. Cavanna zou Coppi nooit zien, maar vaak zei hij: ‘Ik kende hem beter dan alle andere renners, hoewel ik hem nooit gezien heb.’ Bij het opnemen van de hartslag was hij stomverbaasd: 44 tot 46 slagen per minuut en Coppi bleek een longinhoud van zes liter te hebben. Het enige wat Cavanna zei was: ‘Van renners zoals jij wordt er iedere honderd jaar maar één geboren. Als je mij mijn gang laat gaan en je doet wat ik zeg, dan maak ik een kampioen van je.’ En Coppi liet hem zijn gang gaan. Hij leerde van Cavanna dat wielrennen discipline, afzien en doorzetten was. Hij deed alles 20
Biagio Cavanna masseert Coppi’s benen (zonder kuiten!).
wat hem gezegd werd. De masseur maakte een strikte dagindeling. ’s Morgens tussen zes en zeven uur opstaan, ontbijt, trainen, siësta, weer trainen, avondeten en altijd vóór tien uur in bed. Hij schreef hem voor wat hij moest eten en drinken en hoe hij moest trainen. Coppi gehoorzaamde hem blindelings en volgde zelfs adviezen op waarvan je je kunt afvragen of ze wel zo zinvol waren. Cavanna had bijvoorbeeld gezegd dat hij moest slapen met beide knieën opgetrokken. Dat was ook de houding die je op de fiets had. Of dat je veel sla moest eten, dan ging je vanzelf door je neus ademen in plaats van met open mond te fietsen. Coppi volgde die adviezen op, maar ging ook vaak zijn eigen weg. Het belangrijkste voor hem was dat Cavanna, de beroemde masseur van Girardengo en Guerra, vertrouwen had getoond in dat rennertje uit Castellania van wie nog nooit iemand had gehoord. Dat was voor Coppi essentieel. Hij kon alleen samenwerken met mensen die vertrouwen in hem hadden. Dan was het vertrouwen ook wederzijds. Van zijn vader had hij meegekregen dat je rechtdoorzee moest zijn en je altijd aan je woord moest houden. Met mensen die dat niet deden, kreeg hij altijd problemen. Coppi vond Bartali niet oprecht en eerlijk. Daarom heeft hij hem nooit vertrouwd. Dat wantrouwen heeft aan de basis gelegen van hun onderlinge rivaliteit. In het wereldje van de soigneurs had Cavanna ook geleerd wat het effect van stimulerende middelen kon zijn. Daarover deden allerlei verhalen de ronde. Er werd gezegd dat hij, de Magiër van Novi, wist hoe je die middelen moest bereiden. Mixtures van cafeïne, alcohol en amfetamine. Hij wist bovendien heel goed waar je bepaalde producten kon kopen. Bij de trainingen gaf hij zijn pupillen altijd een paar amfetaminepilletjes mee met de opmerking: ‘Het maakt geen kampioen van je, maar je kunt je langer blijven concentreren.’ Coppi was op aanraden van Cavanna in 1939 bij de onafhankelijken gaan rijden. Dat was een categorie waarin je ook wedstrijden met profrenners kon rijden. Hij werd gesponsord door Santamaria, het fietsmerk van de gebroeders Giuseppe en Mario Santamaria uit Novi Ligure. Coppi won in april van dat jaar een belangrijke koers: de Ronde van Toscane. Het was de wedstrijd die de Toscaan Bartali altijd zo graag won. Cavanna had contacten met Eberardo 22
Pavesi, de man met de eeuwige pijp in zijn mond. Hij werd ‘de Advocaat’ genoemd omdat hij goed kon babbelen en was ploegleider van Legnano, de ploeg waarvan Bartali kopman was. Pavesi had Cavanna laten weten belangstelling voor de jonge Coppi te hebben. Maar ondertussen was Girardengo, die scout was bij Maino, bij Coppi thuis geweest. Coppi en zijn vader hadden bijna een contract voor Maino getekend. Toen Cavanna dit ter ore kwam werd hij woedend: ‘Ik sla die Girardengo met mijn stok de hersens in!’ Het contract bij Maino ging niet door. Coppi, die net twintig jaar was geworden, kreeg de rood-groene trui van Legnano en werd knecht van Bartali. ‘Je kunt beter water dragen voor Bartali dan pakjes naar de klanten van Merlano brengen,’ had Cavanna tegen Coppi gezegd. Coppi tekende bij Legnano een contract van vijfhonderd lire. Zo veel geld had hij nog nooit bij elkaar gezien!
23
De Giro van 1940 ‘De roze trui is onderweg’
De Giro van 1940 zou het duel worden tussen Bartali en Valetti, tussen de ploegen van Legnano en Bianchi. Valetti had als helpers Vicini, Bizzi, Leoni, Cinelli, Bibi en Bergamaschi. Bartali werd als kopman bijgestaan door Secondo Magni, Favalli, Ricci, Ronconi, Succi en Coppi. Er deden slechts twee buitenlandse renners mee: de Luxemburger Didier en de Zwitser Diggelmann. Het startsein van de 28ste Giro werd gegeven op 17 mei. Diverse Europese landen waren toen al bij de Tweede Wereldoorlog betrokken geraakt, maar dat gold nog niet voor Italië. Daar was dan ook volop belangstelling voor de Giro. Bartali had in de tweede etappe een hond aangereden en was komen te vallen. Hij had daardoor een aanzienlijke achterstand opgelopen en kwam niet meer in vorm. Met Coppi ging het des te beter. Aan het eind van de vijfde rit met de finish in Rome stond hij tweede in het algemeen klassement. Vanuit Rome schreef hij een brief naar Cavanna: ‘Beste meneer Cavanna, vijf van de twintig etappes zijn al redelijk verlopen, maar ze zeggen dat het moeilijkste nog moet komen. Wie weet of het moeilijkste voor mij gunstig zal zijn of ongunstig? Wie zal het zeggen, gezien het feit dat ik aan de eerste etappewedstrijd uit mijn carrière bezig ben? Ik eet goed, ik slaap goed; ik heb geen grote naam te verdedigen, ik heb alle hoop. Tot nu toe heb ik een bescheiden figuur geslagen. Mijn ploeggenoten en mijn ploegleider brengen me een beetje in verwarring, want ze zeggen: “Coppi wil de Giro winnen!” Ook de journalisten vragen wat mijn plannen zijn. Ik antwoord dan dat ik nog maar een jong ventje ben.’ Coppi was inderdaad pas twintig, maar toch behoorlijk zelfverzekerd. Toen Ugo Bianchi, de mecanicien van Legnano, vóór een bergrit aan Bartali vroeg welk verzet hij op de fietsen van de Legnanorenners moest monteren antwoordde hij: ‘Doe maar de 17, de 19 24