“Een leven lang verwondering is een leven lang leren” Leonardo da Vinci
Verslag afscheidssymposium van Herman van Holt ‘s-Hertogenbosch, 19 juni 2013 Ter gelegenheid van het afscheid van Herman van Holt als directeur van CINOP Advies werd op 19 juni 2013 een inhoudelijke bijeenkomst georganiseerd op het terrein van ‘de gouden driehoek’ van overheid, onderwijs en arbeidsmarkt, waarop Herman zich 12 jaar bij CINOP heeft bewogen. Als werkvorm is gekozen voor de dialoog, een middel dat geschikt is om nieuwe inzichten te genereren als inspirerende afsluiting van een periode waarin Herman leiding gaf en verschillende nieuwe initiatieven nam op het terrein van een leven lang leren en versterken van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt.
De opzet Gespreksleider Theo van de Zande (Brabants Dagblad) leidde drie gesprekken over respectievelijk onderwijs, arbeidsmarkt en politiek, steeds met twee vooraanstaande experts op het desbetreffende terrein. Marc van der Meer, directeur van het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ecbo) en bijzonder hoogleraar onderwijsarbeidsmarkt bij ReflecT/Tilburg University, introduceerde de gesprekken steeds met een stelling. Het programma werd afgewisseld met korte optredens van de band Psychonaut. Thema 1) Onderwijs: gesprek tussen Frans van Kalmthout en Wouter Smit Frans van Kalmthout is teruggetreden CvB-lid van Hogeschool Avans (de langstzittende hbobestuurder!), stafdirecteur met speciale taken onderwijs en onderwijsvernieuwing. Wouter Smit is CINOP adviseur en promovendus aan de Hogeschool van Amsterdam; medeoprichter van young professionals denktank Onderwijslab. De eerste stelling gaat over het (beroeps)onderwijs, een belangrijk fundament van de Nederlandse kennis-en-vaardighedeneconomie, een stelsel dat in vele opzichten uniek is in de wereld. Marc van der Meer beargumenteerde dat het beroepsonderwijs en het algemene onderwijs teveel communicerende vaten zijn, er is meer wederzijdse doorlating mogelijk. Dat was geen pleidooi voor een stelselwijziging. Wel stelde hij dat tenminste drie thema’s urgent zijn: de doorstroming van leerlingen van vmbo naar mbo naar hbo, het verbreden en verdiepen (op elkaar aansluiten) van het instrumentarium van docenten en praktijkopleiders en reflectie op de verbindende infrastructuur beroepsonderwijs met de ‘nieuwe’ arbeidsmarkt. Frans van Kalmthout en Wouter Smit gaan op deze stelling in. Er wordt gestart met de vaststelling dat Avans Hogeschool al drie jaar achtereenvolgend uitgeroepen is tot beste hogeschool van Nederland. Als succesfactor noemt Van Kalmthout in de eerste plaats het aannemen van de juiste mensen: degenen die je nodig hebt om de nieuwe manieren van leren van studenten te ondersteunen. Maar hij is vooral trots op de instelling van een interne commissie als ‘tegenkracht’ van het bestuur, die verschillende malen heeft ingegrepen om ‘zonnekoningengedrag’ en slecht bestuur te voorkomen, bijvoorbeeld als er onverantwoorde risico’s genomen dreigden te worden. Verder zoekt Avans het graag in samenwerken: de opleiding Bouwmanagement en vastgoed is
gekocht van InHolland – “Al het denkwerk was al gedaan en uiteindelijk is het allemaal overheidsgeld. Zo zou alles gewoon beschikbaar moeten zijn.” Wouter Smit is lid van Onderwijslab en adviseur. Hij toont zich vooral bezorgd over het algemene gebrek aan innovatief vermogen in scholen. Deze scholen werken teveel als fabrieken. Jonge docenten klagen: “Als je ideeën drie keer worden afgewezen, probeer je het geen vierde keer meer.” Bij Avans is daar weinig kans op, volgens Van Kalmthout: “Wij hebben elk jaar 3% begrotingsruimte, dat is 5 miljoen euro, voor vernieuwing. Projecten worden bijna altijd gehonoreerd.” De samenwerking van onderwijs en arbeidsmarkt is voor beide gesprekspartners cruciaal. Wouter Smit: “Het gaat goed als scholen en bedrijven samenkomen: Brainport, Foodport, Health Valley …, zo kan de school zien wat de behoeften zijn. Dat is beter dan afwachten hoe vanuit Den Haag het beroepsprofiel wordt aangepast”. Ook voor Van Kalmthout is deze wisselwerking van wezenlijk belang. We hebben in Nederland een fantastisch stelsel waarin het bedrijfsleven als het echt wil met het onderwijs betrokken kan zijn: stages, afstuderen, delen van programma’s worden door het bedrijfsleven verzorgd. In andere landen is dat niet zo.” De heren hadden nog enkele aanbevelingen voor het onderwijs:
Leid op voor generieke vaardigheden en kwaliteiten van leerlingen (want niemand weet precies wat er over 15 jaar nodig is) en zorg ervoor dat studenten zich voortdurend blijven bewegen. Iedereen moet op de hoogte blijven, zich doorontwikkelen en doorscholen.
Zorg dat docenten niet 40 jaar hetzelfde lesje afdraaien, maar dat zij ook gericht onderzoek verrichten, praktijkervaring opdoen door docentstages te organiseren of in het veld werkzaam te blijven. Zij moeten de beroepspraktijk leren kennen en aldus studenten er goed voor opleiden.
Ga daarbij uit van hoe en wat studenten leren, ga niet uit van de docent; we weten bijvoorbeeld nog maar pas kort hoe het puberbrein werkt, maak daar gebruik van. Van Kalmthout stelde dat de associate degree bij Avans is ontwikkeld op basis van nieuwe inzichten van het breinleren, “we weten dat een dergelijk programma geschikter is voor leerlingen van 23 jaar, niet voor jongeren van 18 jaar”.
Frans van Kalmthout roept een algemene vraag op. Het ministerie gaat over het ‘wat’, het ‘hoe’ vullen scholen zelf in. Ik zou willen dat bestuurders bij elkaar gaan zitten en een visie ontwikkelen op onderwijs naar aanleiding van vragen als ‘waarom sturen we onze kinderen naar school? Wanneer is een lerende van waarde voor zichzelf en voor de samenleving?’
En voor de politiek: heb waardering voor wat er in het onderwijs gebeurt, wees trots op het Nederlandse beroepsstelsel, geef ruimte en autonomie. Wouter Smit verwijst naar Barry Schwartz: “Noem het practical wisdom, vertrouw docenten, zodat ze fatsoenlijk hun werk kunnen uitvoeren”.
Thema 2) Arbeidsmarkt: gesprek tussen Lysbeth Donders en Johan Doornenbal Lysbeth Donders is directeur Human Resource and Development bij Tata Steel. Ze was dat eerder bij o.a. Pro Rail, Heinz en Douwe Egberts. Johan Doornenbal is directeur van de Luba Groep, een uitzendbureau dat tot ‘Uitzendbureau van het jaar 2012’ is uitgeroepen en dit jaar op de tweede plaats eindigde. Het tweede thema ging over de arbeidsmarkt. Marc van der Meer stelde dat hier een nieuwe bestuursvorm ontwikkeld moet worden, of dat nu wordt ingegeven door de hervorming van de sociale infrastructuur op de arbeidsmarkt volgens het recente sociaal akkoord of door
overwegingen die zijn gepresenteerd in het Manifest ‘A New Dutch Design voor flexibel én zeker werk’. Aandachtspunten daarbij moeten volgens hem zijn: gelijke behandeling tussen contractvormen, zowel vaste als tijdelijke overeenkomsten moeten dezelfde sociale en ontwikkelingsrechten hebben met inzet op leerrijk werk en verantwoord(elijk) werkgeverschap. Ook moet veel meer gedaan worden aan de stimulering van de werkgelegenheid, door gerichte voorzieningen te treffen bij de overgang van het onderwijs naar de arbeidsmarkt, en daarnaast middelen vrij te maken voor doorstroom op de woningmarkt en activering van de pensioengelden. Op de vraag of deze analyse klopt en wat is er voor nodig daar te komen, tonen beide sprekers zich behoorlijk eensluidend. Beiden stellen dat er sprake is van scheefgroei van vaste en flexibele contracten. De verhouding van vaste banen en flexwerkers is tegenwoordig 70:30. In 1996 was het nog 75:25. Het aantal flexwerkers neemt toe. Nederland loopt daarin voorop, met name wat betreft de sterke groei van zelfstandigen zonder personeel. Uitzendwerk betreft maar 2,5% van de arbeidsmarkt, de best gereguleerde vorm van flexwerk. De rest bestaat uit zzp’ers, daarvan is zo’n 20% onvrijwillig zelfstandig; ze zijn ontslagen en worden als zzp’er teruggenomen. Voor Johan Doornenbal zit daar de grote zorg: “Die mensen zitten op een minimumniveau, vaak zonder verzekeringen, zonder pensioen. Het zijn die uitwassen waar iets aan moet gebeuren.” Tata Steel, het bedrijf waarin Lysbeth Donders werkzaam is, heeft een beperkte flexibele schil, zo’n 15% van het bestand. Er is volgens Donders een zekere flexibiliteit in de personeelsinzet nodig, omdat de vraag nu eenmaal niet stabiel is: “Het bedrijf, dat zijn wij allemaal, ook de medewerkers; het is in ieders belang dat je het goed regelt. De nadelige effecten (salaris, opleiding, pensioen, huisvesting) komen eenzijdig bij de flexwerkers – daar moet iets aan gebeuren. Vast moet minder vast worden, flexibel minder flexibel.” Zijn er oplossingen? Johan Doornenbal ziet die vooral in het recht op scholing: “Wat uitzendwerk betreft: er is bij ons een opleidingsfonds waar flexwerkers een opleiding uit betaald krijgen. Bedrijven moeten verantwoordelijkheid nemen; in de cao moet minimaal het recht op een opleiding worden opgenomen - dat betekent ook stoppen met de discussie over arbeidsduurverkorting, maar geld uitgeven aan opleiden tussen twee banen in. Als bedrijven zich realiseren dat opleiden de basis is voor groei, kunnen we verder.“ Bij Tata is in 2008, op het moment dat er werktijdverkorting werd aangevraagd, een goed scholingsprogramma ingericht dat opleidde tot nuttig werk. Lysbeth Donders kent meer goede voorbeelden van bedrijven die hun verantwoordelijkheid nemen, zoals ASML, met een mooi model om flexibeler met uren om te gaan. ”We moeten zoeken naar gemeenschappelijke belangen bij alle stakeholders: medewerkers, management, aandeelhouders, omgeving, vakverenigingen, ondernemingsraad – daarmee moeten we in dialoog zijn, dat moeten we zelf organiseren. We moeten vertrouwen krijgen door zelf vertrouwen te geven.” Wat is de boodschap van het bedrijfsleven aan de politiek? De politiek moet zorgen dat bedrijven in staat zijn om te ondernemen en een klimaat scheppen waarin je naar gemeenschappelijke belangen zoekt – we moeten belemmeringen weghalen. Vakbonden en bedrijfsleven moeten samen oplossingen zoeken. “Zoek het niet in wetgeving, maar denk na over andere mechanismen van vernieuwing”. Thema 3) Politiek: gesprek tussen Wim van de Camp en Auke Blauwbroek Wim van de Camp is Europarlementariër in Brussel en met 23 jaar lidmaatschap van de Tweede Kamer een kenner van politiek Den Haag
Auke Blauwbroek was in Brussel FNV-vertegenwoordiger, en is momenteel wethouder arbeidsmarktbeleid, integratie en sport in Tilburg. Marc van der Meer ging in een voorafgaande column eerst in op de verbindende rol van de politiek. Hij vroeg zich af wat organisaties (als bedrijf, als gemeentebestuur, als adviesbureau) wel en niet op eigen kracht kunnen realiseren. En wat wil je dan teweeg brengen? Volgens van der Meer houdt professioneel werken in dat je dienend vakmanschap moet ontwikkelen. Als je je als organisatie realiseert dat je slechts beperkte vermogens hebt, ga dan opties verkennen, partnerschap ontwikkelen, en netwerken bouwen. In toenemende mate kunnen we – ook in de geest van Herman van Holt - noteren dat samenwerking van organisaties wordt georganiseerd rondom projecten, die veel meer vanuit het perspectief van de bijdrage aan duurzame ontwikkeling bezien moeten worden. De aanleg van een snelweg of stadspark vraagt immers ook om onderhoud, een onderwijsprogramma behoeft upgrading, en de arbeidsmarkt moet veel meer dan nu in beweging komen. Resultaatgericht werken moet bij iedereen voorop staan, alleen met een dergelijke verbindende realisatiekracht kun je waarde leveren. Dan kan de vraag gesteld worden hoeveel verlies we maatschappelijk gezien kunnen lijden, als het erop aan komt? Hebben we het breed opgeleide personeel in huis, dat morgen nodig is? Wat is de affordable loss als de samenleving onvoldoende investeert in de groei van de onderklasse in de grote steden of de problematiek van de laaggeletterden in ons land? Agendeer daarom de verbindende leerarchitectuur tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Ga aan de slag, was de boodschap van Marc, een goed doel veredelt! Evalueer vervolgens wat werkt en geef dan ruimte om door te ontwikkelen. In de dialoog die daarop ontstond werd hierop aangesloten. Europarlementariër Wim van de Camp begon met een hartenkreet. “Laat flexarbeid niet aan de politiek over, dat is levensgevaarlijk; als het gepolitiseerd wordt krijg je van die Ferry Mingelen-effecten, je moet op televisie komen en zo, dat werkt niet. Ook met arbeidsvoorwaarden in Nederland moet Brussel zich niet bemoeien.” Europa moet zich volgens Van de Camp beperken tot de hoofdtaken: stimuleren en innoveren. Het subsidiariteitsbeginsel staat centraal: “dat wat je in Tilburg het beste kan doen, moet je in Tilburg doen. Maar de regionale aanpak vergelijken, daar zijn we in Brussel meesters in. Met benchmarking maken we lijstjes van verschillende regio’s en dan vergelijken. Zo stimuleren we de regio’s. Regio’s op hun beurt moeten nadenken wat ze met de beschikbare subsidie kunnen doen. Via subsidiëring zijn er mogelijkheden, de kaders van de euro brengen immers sociale verplichtingen mee: hoe kom je tot meer innovatie, hoe ga je later met pensioen, enzovoort.” Ook wethouder Auke Blauwbroek vindt dat subsidies belangrijk zijn, maar veel belangrijker is het samenwerken van bedrijfsleven, onderwijs en lokale overheden. Het bedrijfsleven wil dat iedereen zo ver mogelijk wegblijft van regelgeving, maar ook in de lokale overheid heeft wethouder Blauwbroek last van landelijke wet- en regelgeving, met name wat betreft de inzet van de ongeveer 6.000 wwb’ers (Wet Werk en Bijstand – mensen die geen ww meer krijgen) op de arbeidsmarkt. De regio Tilburg sorteert alvast voor op het feit dat dat per 2015 een verantwoordelijkheid van de gemeentes wordt gezamenlijk via één aanspreekpersoon de werkgevers te benaderen. Ook Wim van de Camp stelt: “Inderdaad, Den Haag redt het niet om ervoor te zorgen dat die wwb’er naar Fuji kan, in de bewaking of in het magazijn.” Wethouder Blauwbroek geeft het voorbeeld van de reshoring-activiteiten van een kledingsorteerbedrijf in zijn gemeente. “De Polen gaan eruit, mensen uit de sociale werkvoorziening gaan het overnemen; het productieproces is daarvoor omgebouwd. Hun bedrijven
worden uit Oost-Europa weggehaald. Dat scheelt transportkosten en voorkomt verlies aan kennis en ervaring. Ze willen met Tilburgers aan het werk”. Het belang van de samenwerking onderwijs en arbeidsmarkt wordt vooral duidelijk als je bedenkt dat over vijf, zes jaar weer een behoorlijke vraag te verwachten is, vindt Auke Blauwbroek: “De mensen in de bestanden kunnen we nu opleiden.” In het onderwijs klinkt het: “We zijn beperkt door de regels en de financiering, maar we werken graag mee in de regio, uit zelfbehoud. “ Wim van de Camp was wel van mening dat er eerder die middag nogal ouderwets over het beroepsonderwijs werd gesproken: “Noem het liever bèta-onderwijs. Het imago van het beroepsonderwijs moet worden verbeterd – je moet als mts-er er niet aan denken dat je de garage aan moet vegen. Het gaat om bèta, bèta, bèta – ict, ict, ict, om productvernieuwing, dat moet worden ontwikkeld in kleine en grotere bedrijven!” Auke Blauwbroek bevestigt: “Het onderwijs mag best wat meer vernieuwen, maar het belangrijkste is: samenwerking. Hoe krijgen de arbeidsdomeinen een plek in het onderwijsveld? We moeten kolommen doorbreken. Kijk flexibel naar de mogelijkheden om op regionaal niveau, los van de regelgeving, zaken voor elkaar te krijgen.” In het slotwoord bedankte de gesprekleider Theo van de Zande de verschillende sprekers voor de inspirerende middag onder één noemer: “Kortom, het gaat hier om Herman’s adagium: een leven lang leren.”
Opgetekend door Anja van Kleef