‘Wij zijn gewoon jeugd’ Een kwalitatief onderzoek naar de identiteit van Lonsdale-jongeren in de gemeente Werkendam
Sophie Kalb Masterscriptie Communicatie- en Informatiewetenschappen Specialisatie Interculturele Communicatie Faculteit Communicatie en Cultuur Universiteit van Tilburg Begeleider: Prof. Dr. S. Kroon Tweede lezer: Drs. J. Schaafsma Tilburg, juni 2006
Om reden van privacy worden de jongeren, de jongerenwerker, de leerkrachten en de politie in de gemeente Werkendam aangeduid met gefingeerde namen. De aparte bijlagen behorende bij dit rapport zijn op aanvraag in te zien bij de auteur (
[email protected]). Foto omslag: Jongeren Ontmoetingsplek (JOP) gemeente Werkendam
Woord vooraf
In de zomer van 2005 waren Bureau Discriminatiezaken Midden en West Brabant en Palet, steunpunt voor multiculturele ontwikkeling in Noord-Brabant, geïnteresseerd in een onderzoek naar radicalisering onder jongeren. Daarbij kon gedacht worden aan moslim-extremisme, maar ook aan extremisme onder autochtone jongeren, de zogenaamde ‘Lonsdale-jongeren’ waar de media met regelmaat over berichtten. Hoewel beide groepen moeilijk toegankelijk leken, bleken mijn blonde haren en blauwe ogen toch enig voordeel te bieden ten aanzien van de toegankelijkheid van laatstgenoemde groep. Wie had dat gedacht: dit discriminatoir aspect als startschot van een onderzoek dat nauw verband houdt met discriminatie! In samenwerking met Bureau Discriminatiezaken, Palet, en mijn scriptiebegeleider Sjaak Kroon heb ik een onderzoeksopzet gemaakt en kon ik uiteindelijk in oktober 2005 van start met het onderzoek naar de identiteit van Lonsdale-jongeren. Eerlijkheidhalve dien ik te zeggen dat ik bij mijn eerste ontmoeting met ‘Lonsdalejongeren’ wel wat nerveus was. Sommige mensen in mijn omgeving hadden me namelijk al meerdere malen gevraagd of ik het wel aandurfde om met ‘die jongeren’ te gaan praten. Enthousiast als ik was, zei ik steevast ‘ja’. Toen de eerste ontmoeting eenmaal stond gepland, begon er toch ook bij mij wel enige nervositeit op te komen. Want wat kon ik verwachten? Hoe zouden de jongeren op mijn komst reageren? Mede door de goede begeleiding van de jongerenwerker in de onderzochte gemeente Werkendam zorgde de eerste ontmoeting voor een zekere geruststelling. Mijn aanwezigheid leek de jongeren naar mijn idee nauwelijks op te vallen, wat me vertrouwen gaf voor de daaropvolgende ontmoetingen. Graag wil ik in dit voorwoord enkele woorden van dank uitspreken. Op de eerste plaats gaat mijn dank uit naar mijn scriptiebegeleider Sjaak Kroon. Dankzij zijn deskundigheid en kritische blik op mijn werk, heb ik mijn academische vaardigheden verder kunnen ontwikkelen. Daarnaast wil ik mijn begeleider vanuit Palet bedanken, Edwin Mermans, die mij op vele gebieden geholpen heeft. Hij heeft eveneens zinvolle kritiek geleverd en me ondersteuning gegeven bij de praktische uitvoering van het onderzoek. Verder heeft ook Bureau Discriminatiezaken Midden en West Brabant te Breda een waardevolle bijdrage geleverd aan de totstandkoming van deze scriptie. Hierbij wil ik met name Dave Bekkering, Senna Bouteba en Judith de Valk hartelijk danken voor alle informatie die zij gegeven hebben over de problematiek rondom extreemrechts en in het bijzonder over de situatie in de gemeente Werkendam. Er is een aantal personen in de gemeente Werkendam geweest zonder wie dit onderzoek nooit uitgevoerd had kunnen worden. Uiteraard zijn dat de respondenten, maar zeer zeker ook de personen die een mediërende rol hebben gespeeld in mijn zoektocht naar de verschillende jongeren. In dit verslag zijn de namen van al deze personen gefingeerd, en ik zal daarom in dit voorwoord ook vasthouden aan hun anonimiteit. Bijzondere dank gaat uit naar de jongerenwerker, die me de mogelijkheid heeft geboden om kennis te
ii
Woord vooraf
maken met ‘Lonsdale-jongeren’ en ervoor gezorgd heeft dat ik een aantal interviews met hen heb kunnen houden. Daarnaast richt ik mijn dank tot de conrectoren van een middelbare school in de gemeente Werkendam, die me ook hebben geholpen om respondenten te vinden. Tot slot heeft de politie van de gemeente Werkendam mij waardevolle informatie verschaft over de context waarin jongeren in haar gemeente functioneren, waarvoor mijn dank. Mijn dankbetuiging wil ik graag afsluiten met een speciaal woord aan mijn ouders. Ik ben ze enorm dankbaar dat ze me de kans hebben gegeven om te studeren en dat ze me gesteund hebben op allerlei gebieden gedurende mijn studie. Bij het drukklaar maken van deze scriptie, werd ik door een bespreking in de Volkskrant attent gemaakt op een pas verschenen boek van Trouw-journaliste Maaike Homan, Generatie Lonsdale genaamd. Voor haar boek heeft Homan gesproken met Lonsdalejongeren, jongerenwerkers, wetenschappelijk onderzoekers, schooldirecteuren en burgemeesters. Het was onmogelijk deze publicatie nog in mijn onderzoek te verwerken. Wel zal ik in een kort nawoord nagaan op welke punten mijn conclusies overeenkomen met of afwijken van die van Homan. Mijn scriptie kwam in een stroomversnelling op het moment dat ik te horen kreeg dat ik aangenomen werd voor een vrijwilligersproject in Italië voor negen maanden. Een avontuur in het buitenland heeft me immers al heel mijn leven getrokken. Een aantal ‘Lonsdale-jongeren’ die ik voor dit onderzoek sprak, zagen zo’n buitenlandavontuur juist niet echt zitten en zeiden iets in de trant van: ‘ik zou niet weten wat ik in het buitenland zou moeten doen, zeker een beetje de buitenlander uithangen’. Een dergelijk scenario zie ik echter niet voor me in Italië: ik vertrouw erop dat mijn studie Interculturele Communicatie mij inmiddels genoeg bagage heeft gegeven. Tilburg, juni 2006 Sophie Kalb
Inhoudsopgave
Samenvatting
1
1. Inleiding
3
2. Rechts-extremisme in Nederland 2.1 Extreemrechts 2.2 Extreemrechtse formaties in Nederland 2.3 Jongeren en extreemrechts 2.4 Besluit
5 5 9 13 15
3. Groepen en identiteit 3.1 Groepen 3.2 Identiteit van groepsleden 3.3 Besluit
17 17 21 24
4. Vraagstelling en methode 4.1 Vraagstelling 4.2 Onderzoekseenheden 4.3 Dataverzameling 4.4 Analyse 4.5 Betrouwbaarheid en geldigheid
25 25 26 27 31 32
5. Situatieschets van de gemeente Werkendam 5.1 De eerste impressie van de gemeente 5.2 Kerngegevens van de gemeente Werkendam 5.3 Overzicht van extreemrechts geweld in de gemeente 5.4 Besluit
35 35 38 40 41
6. Lonsdale-jongeren in de krant 6.1 Inleiding 6.2 Thematische analyse 6.3 Conceptuele Analyse 6.4 Besluit
43 43 45 62 70
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren 7.1 Inleiding 7.2 Thematische analyse van interviews met autochtone jongeren 7.3 Conceptuele analyse van interviews met autochtone jongeren 7.4 Thematische analyse van interviews met allochtone jongeren 7.5 Conceptuele analyse van interviews met allochtone jongeren
73 73 74 77 79 83
iv
Inhoudsopgave 7.6 7.7 7.8
Thematische analyse van interviews met Lonsdale-jongeren Conceptuele analyse van interviews met Lonsdale-jongeren Besluit
8. Conclusies en discussie 8.1 Beantwoording van de deelvragen 8.2 Beantwoording van de centrale onderzoeksvraag en discussie
84 90 100 103 103 106
9. Aanbevelingen 109 9.1 Aanbevelingen voor verder onderzoek 109 9.2 Aanbevelingen voor Palet en Bureau Discriminatiezaken Midden en West Brabant 111 Nawoord
113
Bibliografie
115
Bijlage 1: Krantenartikelen behorend bij ‘Lonsdale-jongeren in de krant’ Krantenartikel Brabants Dagblad, 13 november 2004
119 122
Bijlage 2: Interviewrichtlijn Richtlijn voor de interviews met autochtone jongeren (Lonsdale/niet-Lonsdale) Richtlijn voor de interviews met allochtone jongeren (Lonsdale/niet-Lonsdale) Aangepast krantenartikel behorend bij de interviewrichtlijn
125 125 130 136
Samenvatting
Dit is het verslag van een onderzoek naar de identiteit van Lonsdale-jongeren in de gemeente Werkendam. Aanleiding tot dit onderzoek zijn de structurele klachten van discriminatie en extreemrechtse uitingen door jongeren uit deze gemeente. Het onderzoek is tot stand gekomen in samenwerking met Bureau Discriminatiezaken Midden en West Brabant en Palet, steunpunt voor multiculturele ontwikkeling in Noord-Brabant. In het onderzoek is getracht inzicht te krijgen in de identiteit van Lonsdale-jongeren. Identiteit wordt geconstrueerd op uiteenlopende manieren en door uiteenlopende betrokkenen. Het bestaat uit ascriptieve en zelfascriptieve aspecten, dat wil zeggen de identiteit die mensen respectievelijk aan anderen en aan zichzelf toekennen. In dit onderzoek zijn dan ook beide aspecten onderzocht. Hiervoor is een kwalitatief onderzoek uitgevoerd, waarbij gebruik is gemaakt van data-triangulatie. Data verkregen uit documenten, observaties en interviews zijn gecombineerd gebruikt om de centrale onderzoeksvraag te beantwoorden. Er zijn in totaal 66 krantenartikelen geanalyseerd om te onderzoeken welk beeld kranten hebben van de identiteit van Lonsdale-jongeren. Hieruit is naar voren gekomen dat de kranten een stereotype beeld van Lonsdalers construeren, dat wordt aangepast in meer extreme of meer gematigde zin afhankelijk van de sociaal-maatschappelijke context. Het stereotype beeld is dat Lonsdale-jongeren negatieve denkbeelden hebben over allochtonen en dat ze zich door hen bedreigd voelen. Daarnaast worden de Lonsdalers extreemrechtse sympathieën en nationalistische gevoelens toegeschreven. Om een antwoord te krijgen op de vraag welk beeld van de identiteit van Lonsdalejongeren autochtone jongeren hebben, zijn er vijf interviews gehouden. Autochtone jongeren zien Lonsdalers vooral als meelopers met een weinig diepgaande racistische ideologie. De jongeren benadrukken het groepsgedrag van de Lonsdale-jongeren, dat volgens hen een groot verschil vertoont met hun individuele gedrag. In groepsverband vinden de autochtone jongeren de Lonsdalers gewelddadiger. Er zijn zeven interviews gehouden met allochtone jongeren, om van hen te weten te komen hoe zij Lonsdale-jongeren percipiëren. De allochtone jongeren zijn ook van mening dat Lonsdalers vooral meelopers zijn. In groepsverband gaan de Lonsdalejongeren volgens hen eerder over tot scheldpartijen of fysiek geweld dan als ze in hun eentje zijn. De allochtone jongeren denken dat de mate waarin Lonsdale-jongeren racistische en anti-allochtone denkbeelden hebben, sterk kan verschillen per persoon. Om de zelfascriptie van Lonsdale-jongeren te achterhalen, zijn er zeven individuele interviews en één groepsinterview met zeven jongeren gehouden. Daarnaast zijn de jongeren geobserveerd op verschillende hangplekken in de gemeente Werkendam. Ze vinden zichzelf in het algemeen niet racistisch of gewelddadig. Ze erkennen wel dat er binnen de groep jongeren zijn die deze kenmerken wel bezitten. De jongeren hebben veelal een sterke maatschappijkritiek, waarin de Nederlandse regering en allochtonen in een negatief daglicht worden gesteld. De Lonsdalers zien zichzelf als nationalistisch en rechts, maar niet in extreme mate. Een term als ‘Lonsdale-jongeren’ vinden ze niet
2
Samenvatting
geschikt om hun groep mee te karakteriseren. ‘Wij zijn gewoon jeugd’ is een typerende uitspraak die als het ware hun zelfbeeld weerspiegelt, met daarin zo weinig mogelijk negatieve lading. Er is een aantal factoren dat een belangrijke rol speelt in de identiteitsconstructie van de jongeren. Allereerst wordt de constructie voor een deel bepaald door sociaalmaatschappelijke ontwikkelingen, die een verrechtsing van de Nederlandse samenleving hebben veroorzaakt. De aanslagen van 11 september 2001, de moord op en Pim Fortuyn en Theo van Gogh hebben alle een rol in de ontwikkeling van een bepaalde maatschappijvisie van de jongeren, en dus ook in de ontwikkeling van hun identiteit. Daarnaast groeien de jongeren op in een vrij geïsoleerd gebied waarin nauwelijks allochtonen zijn gevestigd. Als de jongeren voor hun (veelal) mbo-opleiding naar één van de omringende steden moeten, worden ze voor het eerst geconfronteerd met de ‘realiteit’ van de multiculturele samenleving. Tot slot spelen ouders ook een rol in de ontwikkeling van de identiteit van de Lonsdalers. Zij hebben vaak een negatieve houding ten opzichte van allochtonen, die ze overbrengen op hun kinderen. Er is welbeschouwd geen vastomlijnd identiteitsbeeld van Lonsdale-jongeren te geven. De jongeren bevinden zich eigenlijk op een continuüm waar aan de ene kant meelopers te vinden zijn en aan de andere kant een harde kern wordt aangetroffen. Afhankelijk van de bron kan de identiteit meer in de richting van meelopers of meer in de richting van harde kern worden geconstrueerd. In het onderzoek zijn enkele kenmerken naar voren gekomen die erop lijken te wijzen dat we in het geval van Lonsdale-jongeren te maken hebben met een vorm van jeugdculturen. Jongeren in de onderbouw van de middelbare school zijn zeer gevoelig voor de aantrekkingskracht die het zich aansluiten bij de Lonsdale-groep heeft. Als ze eenmaal ouder worden en ‘vaste verkering’ krijgen, lijken de jongeren zich aan de groep te onttrekken en hun opvattingen te matigen. Een belangrijke aanbeveling is dan ook om in de onderbouw van de middelbare school structurele voorlichting te geven over de effecten van groepsvorming, rechts-extremisme en racisme. Lonsdale-jongeren zullen naar alle waarschijnlijkheid langzaamaan uit het straatbeeld verdwijnen. Desondanks is structurele aandacht voor de jeugd noodzakelijk. Zo snel als het begrip ‘Lonsdalejongeren’ aandacht en bekendheid kreeg, zo snel kan er ook weer een nieuwe ‘ongewone’ jeugdcultuur aantreden.
1. Inleiding
Sinds 2004 is de aandacht voor extreemrechtse jeugdculturen enorm toegenomen. Met name sinds de moord op cineast Theo van Gogh op 2 november 2004 hebben veel krantenartikelen en onderzoekspublicaties aandacht geschonken aan autochtone jongeren die zich schuldig zouden maken aan racistische en extremistische uitingen. De jongeren -in de volksmond ook wel Lonsdale-jongeren genoemd- zouden een steeds groter probleem vormen in de Nederlandse samenleving. Anno 2006 is die aandacht voor het ‘Lonsdale-probleem’ er niet minder op geworden, zoals blijkt uit de volgende passage uit een brief d.d. 17 januari 2006 van minister Remkes van Binnenlands Zaken en Koninkrijksrelaties naar aanleiding van een onderzoek van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD): ‘Hoewel momenteel geen zodanige politisering van “Lonsdale-jongeren” plaatsvindt dat sprake is van een concrete dreiging voor de democratische rechtsorde, neemt de problematiek in termen van openbare orde nog steeds toe. Het gebruik van provocerende symbolen, uiterlijk en taal lokt veelvuldige confrontaties met allochtone jongeren uit. Hierin schuilt een potentiële dreiging voor de democratische rechtsorde: op termijn kunnen deze confrontaties immers de cohesie in de Nederlandse samenleving aantasten.’1
Het gebruik van provocerende symbolen, uiterlijk en taal zijn kenmerken waarmee de jongeren hun identiteit willen aangeven. Identiteit is echter een begrip dat niet louter door individuen zelf wordt geconstrueerd. De sociale omgeving speelt er ook een zeer belangrijke rol in. Zo kan er een onderscheid gemaakt worden tussen ascriptie en zelfascriptie als het gaat om identiteit. Het eerste element heeft betrekking op de identiteit zoals anderen die aan mensen toeschrijven, terwijl zelfascriptie gericht is op hoe mensen hun identiteit zelf beleven. Identiteit wordt echter te pas en te onpas gebruikt in bijvoorbeeld de media en de politiek. Vaak betreft het dan de ascriptieve aspecten van identiteit. Gegevens over Lonsdale-jongeren zijn dikwijls verkregen door gebruikmaking van verschillende informanten uit de omgeving van deze jongeren. Onderzoek waarbij gekeken wordt naar de zelfascriptieve aspecten van identiteit en waarbij dus de Lonsdalers zelf worden betrokken, is veel minder verricht. Doel van dit onderzoek is dan ook om inzicht te krijgen in de identiteit van Lonsdale-jongeren, waarbij naast ascriptieve aspecten ook zelfascriptieve aspecten van identiteit aan bod komen. Dit onderzoek stelt Lonsdale-jongeren dus centraal. De term ‘Lonsdale-jongeren’ roept bij veel mensen echter vaak discussie op. Lonsdale is een Brits kledingmerk dat populair is onder gabbers, die op dit moment een belangrijke jongerensubcultuur vormen in Nederland. Dit kledingmerk wordt door de gabbers vaak opzichtig gedragen en is daardoor een opvallend uiterlijk kenmerk geworden. Een deel van die jongeren is op den duur steeds vaker in verband gebracht met extreemrechtse en racistische gewelddadigheden, waardoor de term ‘Lonsdale-jongeren’ is ontstaan en geassocieerd 1
http://www.aivd.nl/contents/pages/54647/aivdvervolgonderzoeklonsdale-jongeren.pdf
4
1. Inleiding
wordt met extreemrechtse, racistische jongeren. Het kledingmerk Lonsdale zou gebruikt worden om met een jack half dicht de letters NSDA te kunnen vormen, om zo te refereren naar Hitlers nationaal-socialistische partij de NSDAP. Daarnaast zou het staan voor ‘Laat Ons Nederlanders Samen De Allochtonen Langzaam Elimineren’. Lonsdale heeft dus ongewild een negatief imago gekregen, samen met de jongeren die het merk dragen, ook zonder enige extreemrechtse of racistische bedoeling. Sommigen stellen dan ook dat de term Lonsdale-jongeren niet gebruikt zou mogen worden. In dit onderzoek is er echter wel voor gekozen om aan deze benaming vast te houden, omdat er juist ook wordt gekeken naar de beeldvorming rondom Lonsdale-jongeren. Bovendien bleek het erg lastig om een andere term ter aanduiding van de jongeren te verzinnen, vanwege de sterke naamsbekendheid van het begrip Lonsdale-jongeren onder de Nederlandse bevolking, ook al is die negatief van aard. Het groeiend aantal problemen met Lonsdale-jongeren is ook bij Bureau Discriminatiezaken Midden en West Brabant en Palet, steunpunt voor multiculturele ontwikkeling in Noord-Brabant, niet onopgemerkt gebleven. Een aantal Noord-Brabantse gemeenten heeft al enkele jaren te maken met een groot aantal racistische en extremistische incidenten. Eén van die gemeenten is de gemeente Werkendam. Opmerkelijk aan deze gemeente is dat er relatief weinig allochtonen wonen en er sprake is van een structureel aantal meldingen van discriminatieklachten en extreemrechtse uitingen. Dit onderzoek richt zich dan ook specifiek op de Lonsdale-jongeren in de gemeente Werkendam en is in samenwerking met Bureau Discriminatiezaken Midden en West Brabant en Palet tot stand gekomen. Het uitgevoerde onderzoek heeft een maatschappelijke relevantie. Lonsdale-jongeren kunnen immers volgens minister Remkes een serieuze bedreiging vormen voor de sociale cohesie in Nederland. Daarbij hoeft niet zozeer alleen gedacht te worden aan de jongeren zelf, maar ook aan het beeld dat van hen gevormd wordt. Deze beeldvorming speelt namelijk zeer zeker een rol in de potentiële dreiging. In dit onderzoek worden beide kanten van de medaille bekeken: zowel hoe anderen tegen Lonsdale-jongeren aankijken als hoe Lonsdalers zichzelf percipiëren. Uiteindelijk leidt dit tot praktische aanbevelingen ten aanzien van de aanpak van het Lonsdale-probleem in de gemeente Werkendam. Dit verslag telt naast dit inleidende hoofdstuk nog acht hoofdstukken. De hoofdstukken 2 en 3 bevatten het theoretisch kader. In hoofdstuk 2 wordt gekeken naar het begrip extreemrechts en rechts-extremisme in Nederland. Vervolgens komen in hoofdstuk 3 belangrijke begrippen en theorieën aan de orde die te maken hebben met groepen en identiteit. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de vraagstelling die in dit onderzoek centraal staat. Daarnaast komen de opzet en uitvoering aan bod. Hoofdstuk 5 gaat kort in op de situatie in de gemeente Werkendam. In de hoofdstukken 6 en 7 worden resultaten besproken. Achtereenvolgens wordt ingegaan op Lonsdale-jongeren in de krant en op interviews met en over Lonsdale-jongeren. De conclusies en discussie staan in hoofdstuk 8. Het verslag wordt afgesloten met hoofdstuk 9 waarin het onderzoek geëvalueerd wordt. Bovendien wordt er in het laatste hoofdstuk aandacht besteed aan suggesties voor vervolgonderzoek en aan praktische aanbevelingen voor Bureau Discriminatiezaken Midden en West Brabant en Palet. In een nawoord ga ik kort in op een vergelijking van mijn onderzoeksresultaten en de recent verschenen studie Generatie Lonsdale van Homan (2006).
2. Rechts-extremisme in Nederland
Dit hoofdstuk vormt een algemene inleiding op rechts-extremisme in Nederland. Allereerst worden in paragraaf 2.1 het begrip ‘extreemrechts’ en begrippen die eraan gerelateerd zijn nader behandeld. Vervolgens komen de belangrijkste extreemrechtse partijen en organisaties in Nederland aan de orde in paragraaf 2.2. De voornaamste bron voor deze paragraaf is de Monitor racisme en extreemrechts van Van Donselaar en Rodrigues (2004). Na bespreking van de extreemrechtse formaties wordt specifieker ingegaan op jongeren en extreemrechts (paragraaf 2.3). Het hoofdstuk sluit af met een korte samenvatting.
2.1
Extreemrechts
Extreemrechts is een term die zijn oorsprong vindt in de politiek. Zowel linkse als rechtse partijen kunnen ‘extreem’ zijn. De verschillende partijen kunnen als het ware langs een meetlat worden gelegd waarop zich aan de ene kant extreemlinks en aan de andere kant extreemrechts bevindt. De meeste partijen in Nederland zijn gematigd of pretenderen niet openlijk uiterst links of rechts te zijn. ‘Rechts’ staat in het algemeen voor het conservatieve en wordt doorgaans geassocieerd met liberalisme. Rechtse partijen willen zo min mogelijk overheidsbemoeienis brengen in de economie en het vrije leven. Ze zijn aanhangers van de vrije markteconomie waarin onderlinge verschillen tussen mensen mogen bestaan. ‘Links’ staat over het algemeen voor progressief. Linkse partijen streven naar het opheffen van sociale tegenstellingen. De mensen met de meeste kapitaalkracht moeten volgens aanhangers van links minder macht krijgen en de arbeidersklasse juist meer. Overheidsingrijpen in de economie en het maatschappelijk leven vindt men daarom noodzakelijk voor het bereiken van een eerlijke verdeling. Extreemrechts is voornamelijk een containerbegrip dat een grote verscheidenheid aan ideeën en ideologische deelbegrippen bevat. Zo zijn er vaak begrippen in opgenomen als racisme, nationalisme, eurocentrisme, afkeer van de parlementaire democratie en antisemitisme (www.lbr.nl). Hagendoorn en Janssen (1983) stellen dat rechtsextremisme een combinatie is van racisme, nationalisme, geloof in sterk leiderschap en kritiek op de parlementaire democratie. Van Donselaar en Rodrigues (2004:12-13) splitsen rechtsextremisme op in twee elementen. Zij stellen dat ‘extreemrechtse groepen traditioneel veelal een tweeledig vijandbeeld hebben. Men keert zich tegen ‘volksvreemde’ en ‘volksvijandige elementen’.’ Vanuit extreemrechts perspectief waren de volksvreemde elementen voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog met name joden en zigeuners. Na de oorlog werden daar later ook allochtonen toe gerekend. Volksvijandige elementen zijn volgens extreemrechtse aanhangers de politieke tegenstanders van extreemrechts. Dat kunnen demonstranten zijn of linkse activisten, maar ook politici die zich tegen extreemrechts uitspreken en bijvoorbeeld maatregelen nemen tegen extreemrechtse uitingen.
6
2. Rechts-extremisme in Nederland
Volgens de Zwitserse politicoloog en filosoof Altermatt, die op de website van het NRC Handelsblad (http://nrc.nl/W2/Lab/Profiel/Extreemrechts/) geciteerd wordt, gaat het om een fenomeen van vaste bestanddelen die zich afhankelijk van de context wisselend manifesteren. Die vaste bestanddelen zijn: ▪ ‘agressief nationalisme en/of etnocentrisme, dat zich uitdrukt in xenofobie en vreemdelingenhaat; ▪ racisme, meestal gefundeerd op een biologisch getinte wereldbeschouwing, terugkerend in etnisch/culturele discriminatie; ▪ antisemitisme, dat zich vertaalt in een open of bedekte vijandelijke houding tegenover het joodse volk alsmede in een relativering van nazi-misdaden uit het verleden; ▪ autoritarisme, strevend naar een krachtige leidersfiguur en een sterke staat; ▪ een anti-egalitaire maatschappijopvatting waarbinnen een hiërarchische ordening domineert; ▪ nadruk op de volksgemeenschap en de culturele homogeniteit daarvan; ▪ acceptatie van geweld als middel om sociale en politieke conflicten te beslechten. ▪ een demagogische spreekstijl waarbij politieke tegenstanders verbaal worden besmeurd; ▪ absolutistische aanspraken op de waarheid, die maatschappelijke tolerantie sterk bemoeilijken.’ (http://nrc.nl/W2/Lab/Profiel/Extreemrechts/) In de genoemde definities is een aantal stromingen en ideologieën genoemd die enige uitleg vergen. Hieronder zullen etnocentrisme, autoritarisme, racisme en nationalisme worden besproken. Tevens zal het begrip nationaal-socialisme aan bod komen, omdat het van belang is in de context van het hedendaagse rechts-extremisme onder jongeren. Etnocentrisme Wiliam Graham Sumner heeft het begrip etnocentrisme in 1906 geïntroduceerd en omschrijft het als volgt: ‘Ethnocentrism is the technical name for this view of things in which one’s own group is the centre of everything, and all others are scaled and rated with reference to it. Folkways correspond to it to cover both the inner and the outer relation. Each group nourishes its own pride and vanity, boasts itself superior, exalts its own divinities, and looks with contempt on outsiders. Each group thinks its own folkways the only right ones, and it observes that other groups have other folkways, these excite its scorn.’ (Sumner, 1959 in: Coenders, 2001:12)
In deze definitie maakt Sumner duidelijk dat het gaat om een visie waarbij de eigen groep als het centrum van alles gezien wordt en waarin alle anderen worden beoordeeld in relatie tot de eigen groep. De eigen groep ziet zichzelf als superieur en kijkt met minachting naar anderen. Dit sluit aan bij de definitie die Shadid (1998:34) geeft, namelijk: ‘de mate waarin de eigen normen, waarden en gewoonten als maatstaven worden gebruikt bij de beoordeling van die van anderen en waarbij laatstgenoemde als inferieur worden beschouwd.’ Sumner ziet etnocentrisme als een universeel verschijnsel: elke groep zou een positieve oriëntatie hebben ten aanzien van zijn eigen groep (de ingroup) en een negatieve oriëntatie tegenover de andere groep (outgroup). Dit proces van indeling in termen van ‘wij’ en ‘zij’ wordt sociale categorisatie genoemd en komt in hoofdstuk 3 aan de orde. Er zijn meer wetenschappers die deze gedachte van Sumner onderschrijven. Zo definiëren
2. Rechts-extremisme in Nederland
7
Eisinga en Scheepers (1989:12) etnocentrisme op basis van de redenering van Sumner als ‘een complex van attitudes, waarbij de positieve attitude tegenover de ingroup samenhangt met de negatieve attitude tegenover outgroups.’ Daarnaast zijn er ook wetenschappers die etnocentrisme zien als een specifiek verschijnsel. Zij stellen dat de oorzaken van etnocentrisme liggen in de persoonlijkheidsstructuur van mensen, die bijvoorbeeld ontstaan is door een autoritaire opvoeding. Een belangrijke aanhanger van deze autoritaire persoonlijkheidsbenadering is Adorno. Autoritarisme Autoritarisme is een begrip dat kan verwijzen naar twee aspecten, namelijk een politiek systeem of een persoonlijkheidskenmerk. In de context van de politiek betekent het dat er één leider of leidende groep is die de macht in handen heeft. Er vindt ook geen controle plaats op de machtsuitoefening; dit gebeurt alleen door de machthebber(s) zelf. Beslissingen die door de leider of leidende groep zijn gemaakt, moeten door de burger worden aanvaard. Het afdwingen van volgzaamheid gebeurt door maatregelen van onderdrukking en geweld. Politie en binnenlandse inlichtingendiensten zijn dan ook belangrijke instituties binnen autoritaire regimes. Autoritarisme is ook een thema in de context van de sociale psychologie, onder andere ter verklaring van het verschijnsel etnocentrisme. Een belangrijke theorie is die van Adorno, Frenkel-Brunswik, Levinson en Sanford uit 1950. In hun boek The authoritarian personality stellen zij dat ‘de ideologie (etnocentrisme) van een volwassene een aspect is van zijn of haar persoonlijkheid en sterk beïnvloed wordt door diepere (psychodynamische) aspecten van die persoonlijkheid (autoritarisme)’ (Scheepers, Felling & Peters, 1990, in: Arends, 1993:18). Het bestaan van etnocentrisme heeft met andere woorden te maken met specifieke persoonlijkheidskenmerken. Bovendien zijn Adorno et al. van mening dat ‘de persoonlijkheid zich ontwikkelt onder invloed van de sociale omgeving en nooit geïsoleerd kan worden van de sociale totaliteit waarin het gebeurt’ (Scheepers, Felling & Peters, 1990, in: Arends, 1993:18). Dit houdt met andere woorden in dat persoonlijkheidskenmerken samenhangen met de sociale omgeving. De autoritaire persoonlijkheid is volgens Adorno’s theorie bijvoorbeeld het resultaat van de manier waarop ouders hun kinderen opvoeden. Racisme Het woord racisme wordt in de literatuur op verschillende manieren aangeduid. Kleinpenning (1993) onderscheidt diverse vormen van racisme, zoals biologisch racisme, symbolisch racisme en aversief racisme. Hij stelt dat deze vormen verschillen wat betreft argumentatie voor uitsluiting van groepen. In de sociaal-wetenschappelijke literatuur bestaan er in het algemeen twee extreme benaderingen voor de definitie van racisme. Discussies over de definiëring van deze term gaan over de vraag in hoeverre racisme al dan niet uitsluitend verband houdt met biologische redeneringen. De biologische visie berust op het geloof in aangeboren verschillen tussen etnische groepen (Kleinpenning, 1993). Dit geloof gaat vaak gepaard met een superioriteitsgevoel van de ingroup (de eigen groep). ‘Alle allochtonen moeten Nederland uit omdat zij tot een inferieur ras behoren dat niet vermengd mag worden met het onze’ is een voorbeeld van een uitspraak die in de biologische benadering tot een
8
2. Rechts-extremisme in Nederland
racistische uitspraak wordt gerekend. Naast de biologische benadering bestaan er ook aanhangers van een breder perspectief, ook wel ‘antiracisme discours’ genoemd (Shadid, 1998:191). Zij stellen dat er ook sprake kan zijn van racisme wanneer er een hiërarchische ordening en uitsluiting plaatsvindt op basis van culturele of etnische kenmerken. Een uitspraak als ‘allochtonen moeten Nederland uit omdat hun cultuur onverenigbaar is met de onze’ kan in deze benadering als racistisch worden bestempeld. Aanhangers van de biologische visie zouden deze uitspraak echter niet als racistisch beschouwen. Shadid (1998:191) hanteert een definitie waarin beide benaderingen verwerkt zijn: ‘een ideologie die gebruikt wordt ter rechtvaardiging van uitsluiting en hiërarchische ordening van groepen op grond van raciale, etnische of culturele criteria.’ In deze scriptie wordt dan ook deze definitie van Shadid aangehouden. Nationalisme De term nationalisme wordt vaak gekoppeld aan eerder besproken begrippen als etnocentrisme en racisme. Volgens Anthias (1992, in: Kleinpenning, 1993) behoren etniciteit, nationalisme en ‘ras’ tot dezelfde groep van verschijnselen. Hij stelt dat wat naties gemeen hebben een sociale constructie is die de basis vormt voor een gemeenschap of collectiviteit. Anthias spreekt met andere woorden van ‘imagined communities’. Dit aspect waarbij de natie eigenlijk als denkbeeldig kan worden gezien, wordt ook door Smith (2001) en Anderson (1991) benadrukt. Gellner (1983) benadert het begrip nationalisme als een politiek principe waarin een verband bestaat tussen natie en staatsvorming. Met ‘staat’ verwijst hij naar het gebied waarin een politiek georganiseerde gemeenschap bestaat met een centrale politieke autoriteit. Gellner stelt dat er twee belangrijke voorwaarden zijn bij de vorming van een natie. De eerste is de voorwaarde van een gedeelde cultuur. Hiermee bedoelt hij dat mensen niet alleen dezelfde cultuur moeten delen, maar ook moeten erkennen dat ze tot dezelfde natie behoren. Daarnaast spreekt Gellner van een ‘vrijwillige’ voorwaarde voor natievorming. Dit principe heeft te maken met het feit dat een natie verwijst naar mensen die zichzelf definiëren als een groep op basis van een gedeelde etniciteit of cultuur. Er bestaan verschillende vormen van nationalisme. In de meeste literatuur worden grofweg twee vormen onderscheiden, namelijk een ruime, cultuur-inclusieve variant en een beperkte, cultuur-exclusieve variant (Hechter, 2000). Eerstgenoemde variant wordt ook wel staatsnationalisme genoemd. Alle mensen die in een bepaalde staat wonen vormen in feite de natie. Deze vorm van nationalisme kan leiden tot vijandigheid jegens allochtonen en vluchtelingen, die als ‘indringers’ worden gezien. Zij behoren immers niet tot de natie en mogen dientengevolge niet delen in de welvaart van de staat. De tweede variant kan opgevat worden als volksnationalisme. Deze vorm van nationalisme wordt gekenmerkt door het centraal stellen van het volk. Het volk vormt een natie, die op zijn beurt de basis is voor bestuurlijke eenheid. Volksnationalisme gaat er vanuit dat het volk belangrijker is dan de staat. Alle andere groepen of individuen die niet tot het volk behoren, worden onderdrukt en in het extreemste geval verdreven uit het staatsgebied. Volksnationalisten hebben de behoefte gebieden te bezetten die geen deel uitmaken van de staat, maar waar wel mensen wonen die tot hetzelfde volk behoren.
2. Rechts-extremisme in Nederland
9
Nationaal-socialisme Het nationaal-socialisme, doorgaans ook wel nazisme genoemd, kwam in de periode van de Tweede Wereldoorlog sterk tot bloei. Het Van Dale Woordenboek (2005:2260) omschrijft deze stroming als volgt: ‘de beweging van A. Hitler, die een ‘vernieuwing van het Rijk op nationalistische en socialistische grondslag’ nastreefde.’ Het nationaalsocialisme was in die zin socialistisch dat het gericht was op een sterk overheidsingrijpen in het gehele economische en maatschappelijke leven (Grote Winkler Prins Encyclopedie, 1991). Het nationalisme van de nazi’s leek het meest op volksnationalisme. Het volk werd als een eenheid gezien die door ‘Blut und Boden’ met elkaar verbonden was. Het Germaanse of Arische ras werd boven alle andere rassen gesteld. Dit superioriteitsgevoel had tot gevolg dat minderheden als joden, zigeuners, migranten, gehandicapten en homo’s uitgebuit en uitgeroeid werden. Met name joden werden gehaat, omdat zij gezien werden als het laagste ras en als vertegenwoordigers van het kapitalisme. Het leidersprincipe was een ander centraal punt in het nationaalsocialisme (Grote Winkler Prins Encyclopedie, 1991). Dit kwam door ‘Der Führer’ als enige leiderspersoon sterk naar voren. Beslissingen werden van bovenaf genomen. Het nationaal-socialisme werd gesymboliseerd door middel van het hakenkruis, verwijzend naar oude Germaanse symboliek.
2.2
Extreemrechtse formaties in Nederland
Extreemrechtse formaties hebben sinds de Tweede Wereldoorlog in diverse uitingsvormen bestaan. Door de jaren heen zijn de vorm en omvang van de organisaties erg verschillend geweest. De meeste extreemrechtse organisaties wekken vaak conflicten op en hebben bijna altijd met weerstand te maken. Zodra een organisatie, bijvoorbeeld een politieke partij, geïdentificeerd wordt met nazisme en fascisme, wordt er een negatief beeld gevormd. Dat beeld kan zorgen voor een verlies aan stemmen bij verkiezingen, maar ook leiden tot strafrechtelijke vervolgingen en zelfs tot een verbod van de organisatie (Van Donselaar & Rodrigues, 2004). Om dit gevaar uit de weg te gaan past de organisatie zich vaak aan door zich op de voorgrond te distantiëren van bepaalde extreemrechtse ideeën. Dit gaat dan gepaard met een matiging van bepaalde uiterlijke kenmerken zoals jargon en symbolen. Men probeert zo ‘democratisch’ mogelijk over te komen om zich staande te kunnen houden. In de praktijk komt het erop neer dat de extreemrechtse identiteit eigenlijk wordt verhuld. Op de achtergrond wordt die identiteit namelijk wel benadrukt om zo radicale aanhangers voor zich te winnen. Veel extreemrechtse organisaties kampen met dit ‘aanpassingsdilemma’ (Van Donselaar & Rodrigues, 2004:45). Dit dilemma speelt al decennialang bij extreemrechts in de Nederlandse politiek. Van de vier belangrijkste extreemrechtse politieke partijen wordt hieronder een korte schets gegeven: de Nederlandse Volksunie (NVU), de Nieuwe Nationale Partij (NNP), de Nationale Alliantie (NA) en Nieuw Rechts (NR). Nederlandse Volksunie De Nederlandse Volksunie is in 1971 opgericht door Guus Looy (www.nvu.info). Het partijprogramma dat de NVU in 1972 publiceerde, was wel gericht op autoriteit, maar had nog nauwelijks een racistische uitstraling (Van Holsteyn & Mudde, 1998). In 1974 werd Joop Glimmerveen leider van de NVU. Hij zorgde ervoor dat de NVU medio jaren
10
2. Rechts-extremisme in Nederland
zeventig openlijk racistisch werd en later ook openlijk nazistisch. Pogingen om de partij te verbieden eind jaren zeventig, mislukten vanwege juridische verwikkelingen. Vanaf dat moment tot aan de jaren negentig was het een partij die een slapend bestaan leidde. In 1996 werd de NVU heropgericht door Glimmerveen, Constant Kusters en Eite Homan, die leider was van het Actiefront Nationale Socialisten, ANS (zie verderop in dit hoofdstuk). De NVU en de ANS hebben regelmatig gezamenlijke bijeenkomsten georganiseerd, waaronder ook spontane demonstraties met een openlijk nazistisch karakter. Al jarenlang houden NVU-aanhangers herdenkingen voor de plaatsvervanger van Adolf Hitler, Rudolf Hess in Duitsland. Er bestaan ook samenwerkingsverbanden met Duitse gelijkgezinden. In 2002 zorgde het vooruitzicht op de aanstaande gemeenteraadsverkiezingen voor onenigheid binnen de NVU. Kusters, een van de heroprichters van de NVU, wilde een matigere koers varen, ook wel ‘consensuspolitiek’ genoemd (Van Donselaar & Rodrigues, 2004:48). Door die koerswijziging probeerde hij het aantal aanvaringen met justitie te verminderen. De matiging van de partijlijn liet een aantal NVU-ers niet onberoerd. Met name Homan, die voorstander was van een veel hardere lijn, probeerde juist een meer antisemitische en antizionistische lijn te voeren. De onderlinge spanningen liepen hoog op, wat ertoe leidde dat Kusters publiekelijk afstand nam van extremistische uitingen en van enkele NVU-ers. De matige verkiezingsuitslagen van de NVU in 2002 en het vertrek van Glimmerveen uit de partij zorgden eind oktober 2003 voor een nieuwe koers. Het bestuur van de NVU besloot om ‘een duidelijk antizionistische koers er op na te houden’ (Van Donselaar & Rodrigues, 2004:49). De NVU nam deel aan de gemeenteraadsverkiezingen van 7 maart 2006 in de gemeenten Arnhem, Apeldoorn, Nijmegen, Oss en Venray. In alle gemeenten kreeg de NVU te weinig stemmen om een zetel te krijgen in de raad (www.xs4all.nl/~zira/uitslag6.html.gz). De partij telde in maart 2006 naar schatting zo’n 120 leden (www.monitorracisme.nl). Nieuwe Nationale Partij Deze partij is ontstaan uit de resten van de verboden Centrumpartij ’86 (CP’86). Op 3 juli 1998 werd de Nieuwe Nationale Partij opgericht. Een aantal oud-leden van de CP’86 verdween op de achtergrond omdat men bang was voor negatieve associaties met de nieuwe partij. Zo werd er in 2001 ook een nieuwkomer benoemd tot voorzitter van de partij, namelijk Florens van der Kooi. De uitslagen van de gemeenteraadsverkiezingen van 2002 stelden de NNP teleur. Begin 2003 telde de partij nog zo’n 300 leden, maar dat aantal werd medio 2004 geschat op hooguit vijftig (Van Donselaar & Rodrigues, 2004). Een splitsing met de daaruit voortvloeiende oprichting van de Nationale Alliantie (zie verderop in dit hoofdstuk) kan als een oorzaak genoemd worden voor deze terugval. Ook een mislukte poging om te fuseren met Nieuw Rechts is een mogelijke oorzaak hiervoor. Michiel Smit, oprichter van Nieuw Rechts, had voor de oprichting van zijn partij altijd goede en vriendschappelijke banden met de NNP. Die banden waren zelfs zo goed, dat er intern zelfs al gesproken werd over een fusie. Op 11 september 2003 werd er gezamenlijk gedemonstreerd ter herdenking van de slachtoffers van de terroristische aanslagen in de VS. Ter beveiliging van de optocht sloot een groepje van de Joodse Defensie Liga (JDL) zich aan. De NNP vermoedde dat Nieuw Rechts dit had geregeld en vond dit zo onaanvaardbaar dat de aanstaande fusie niet doorging. Begin 2005 is de NNP opgeheven (Van Donselaar, 2005).
2. Rechts-extremisme in Nederland
11
Nationale Alliantie In november 2003 werd de Nationale Alliantie (NA) opgericht door de oud NNP-ers Jan Teijn en Virgina Kapic onder andere door meningsverschillen met de voorzitter van de NNP Van der Kooi. De Nationale Alliantie streefde ernaar zich te profileren als een beweging waarin verschillende stromingen zouden samensmelten, namelijk nationalisme, fortuynisme en nationaal-socialisme (www.nationalealliantie.com). De NA trok hiermee zowel aanhangers van de NVU als het radicale deel van de NNP. Verder bleek het een tamelijk actieve partij te zijn die van zich deed spreken via een webforum, interne bijeenkomsten en demonstraties. De Nationale Alliantie distantieert zich officieel van racisme, maar uitingen van racisme op het webforum komen wel degelijk voor. De NA heeft binnen haar partij verschillende leden, zowel radicalen als gematigden. Dit komt waarschijnlijk door de ruime benadering van haar ideologie. De NA telt naar schatting 120 leden (www.monitorracisme.nl). De partij deed mee aan de gemeenteraadsverkiezingen van 7 maart 2006 in de gemeente Rotterdam, maar wist geen zetel te winnen (www.xs4all.nl/~zira/uitslag6.html.gz). Nieuw Rechts De partij Nieuw Rechts werd in mei 2003 opgericht onder leiding van Michiel Smit (www.nieuwrechts.nl). In juni 2004 deed de partij mee aan de verkiezingen voor het Europees Parlement en behaalde ongeveer 0,3 % van het totaal (ca. 16.000 stemmen). De partij is in korte tijd actief geworden. Zo heeft ze op een aantal plaatsen in het land afdelingen opgezet en een website met een eigen forum ontwikkeld. Vlak na de oprichting van Nieuw Rechts ontwikkelde de partij zich snel. Banden die voorzitter Smit had met het Vlaams Blok uit België werden verstevigd. Daarnaast werd er gesproken over een eventuele fusie tussen de partij en de NNP. Dit voornemen ging zoals eerder is vermeld- eind 2003 van de baan. In diezelfde periode werd een nieuwe beleidslijn opgesteld. Nieuw Rechts wilde zich distantiëren van extreemrechtse groepen, subculturen en denkbeelden (Van Donselaar & Rodrigues, 2004). Dit kwam onder andere tot uiting in de aandacht voor de werving van hoger opgeleiden en mensen van verschillende leeftijden. Ook werd het webforum gematigder en konden racistische uitingen er niet langer zomaar op worden geplaatst. Nieuw rechts telde anno maart 2006 naar schatting zo’n 800 leden. De partij nam deel aan de gemeenteraadsverkiezingen van 7 maart 2006 in de gemeenten Almelo, Eindhoven, Ridderkerk en Rotterdam (www.monitorracisme.nl). In Ridderkerk wist de partij één zetel te winnen, in de andere gemeenten kreeg Nieuw Rechts te weinig stemmen voor een zetel in de gemeenteraad (www.xs4all.nl/~zira/uitslag6.html.gz). Extreemrechtse organisaties Behalve extreemrechtse partijen bestaan er ook verscheidene extreemrechtse organisaties. Organisaties hebben in tegenstelling tot partijen niet tot doel deel te nemen aan verkiezingen. Vaak hebben organisaties wel nauwe banden met partijen, maar ze kunnen ook geheel zelfstandig opereren. In Nederland bestaan er diverse neonazistische groepen. Deze groepen zijn vaak gering van omvang en hebben te kampen met onderlinge strijd. Het Aktiefront Nationale Socialisten (ANS) is zo’n neonazistische groep. Het werd midden jaren tachtig opgericht als Nederlandse tak van de verboden Duitse gelijknamige organisatie. In 1987 werd Eite
12
2. Rechts-extremisme in Nederland
Homan leider van het ANS. In de jaren ’90 had het ANS veel overeenkomsten met de politieke partij CP’86 en later met de NVU. De organisatie heeft geen formeel vastgelegde leden en opereert ook onder verschillende namen. Het aantal aanhangers fluctueert door de jaren heen tussen de vijf en vijftig. Ondanks de geringe omvang van de organisatie, komt ze regelmatig onder de aandacht van de media. Dit komt doordat het ANS vaak vervolgd wordt door de strafrechter om zijn extremisme. De laatste jaren richt het ANS zich voornamelijk op joden in Nederland en de staat Israël en is het actief geweest onder de naam Anti Zionistische Aktie. Het ANS zoekt daarnaast ook toenadering tot bijvoorbeeld radicale islamitische groeperingen die zich tegen de staat Israël keren. Een andere neonazistische organisatie is Blood and Honour. Deze organisatie werd in 1987 in Engeland opgericht door neonazistische skinheads en opereert internationaal. Blood and Honour houdt zich bezig met de productie en de promotie van nazistische muziek. Hiermee probeert ze aandacht te krijgen en geld te verdienen. De Nederlandse aftakking van Blood and Honour, Hou Kontakt genaamd, was begin jaren negentig actief maar verdween enige tijd later weer. Vanaf 2000 zijn er diverse pogingen ondernomen om weer een Nederlandse tak van Blood and Honour op te richten, wat in 2002 slaagde (www.bloodandhonour-rvf.com). Naast neonazistische groepen bestaan er nog enkele andere extreemrechtse organisaties die niet tot partijen kunnen worden gerekend. Voorbeelden daarvan zijn Voorpost en de Nationale Beweging. Voorpost is een actiegroep die in 1976 werd opgericht door een aantal Vlaamse nationalisten. Niet veel later ontstond er ook een Nederlandse tak. De groep was tot midden jaren negentig niet erg actief, maar kreeg weer nieuw leven toen enkele oud CP’86-leden de organisatie overnamen. De leden probeerden van Voorpost een extreemrechtse beweging te maken, maar dat mislukte. Sinds 2002 is Voorpost nauwelijks nog actief (Van Donselaar & Rodrigues, 2004). De Nationale Beweging is voortgekomen uit Voorpost-afdelingen in de omgeving van Leiden, de Bollenstreek en Eindhoven. De belangrijkste figuren bij de oprichting waren Tim Mudde en Michel Hubert. Eerstgenoemde is een bandlid van Brigade M, een extreemrechtse muziekband. Er werden diverse suborganisaties opgericht en een website opgezet, maar de voornaamste activiteiten van de Nationale Beweging liggen toch op lokaal niveau in de vorm van bijeenkomsten, herdenkingen en concerten. Sinds november 2003 leidt de Nationale Beweging een tamelijk slapend bestaan (Van Donselaar & Rodrigues, 2004). Naast extreemrechtse politieke partijen en organisaties zijn er nog enkele extreemrechtse webfora die verschillend in aard en omvang zijn. De drie belangrijkste extremistische fora zijn Polinco, Stormfront en Holland Hardcore. Genoemde webfora zijn niet verbonden aan een bepaalde politieke groepering, al zijn er wel overlappingen met de webfora van de Nationale Alliantie en Nieuw Rechts (Van Donselaar & Rodrigues, 2004). Dit komt doordat de fora worden bezocht door gedeeltelijk hetzelfde publiek. De drie webfora kennen een groot aantal racistische uitingen.
2. Rechts-extremisme in Nederland
2.3
13
Jongeren en extreemrechts
In de jaren tachtig van de twintigste eeuw is er een aantal onderzoeken gedaan naar rechts-extremisme onder jongeren. Een bekend onderzoek is dat van Hagendoorn en Janssen uit 1983. Zij deden een kwantitatief onderzoek naar de mate van rechts-extreme opvattingen bij leerlingen van middelbare scholen en concludeerden dat er sprake was van een ‘verrechtsing’ van de jeugd in Nederland. Daarnaast vonden ze een ‘uitermate consistente opbouw van de van rechts tot rechts-extreem oplopende ideeënsystemen’ (Hagendoorn & Janssen, 1983: 194). Een andere opvallende uitkomst was dat leerlingen met rechts-extreme ideeën ook meer etnocentrische en anti-emancipatoire opvattingen hadden, en dat er aanmerkelijk meer jongens dan meisjes naar een rechts-extreme ideologie neigden. De ‘verrechtsing’ van de jeugd werd vrij snel na dit onderzoek in twijfel getrokken (Raaijmakers et al., 1986, in: Vollebergh, Raaijmakers & Meeus, 1995). In 1994 werden rechts-extreme opvattingen onder jongeren door Vollebergh et al. op basis van vragenlijstonderzoek onder de loep genomen. Ze concludeerden dat de jongeren in 1994 ‘even (weinig) autoritair en even (weinig) etnocentrisch’ denken als de onderzochte scholieren uit het onderzoek van Hagendoorn en Janssen (Vollebergh et al., 1995:19). Zij vonden eveneens een groter aandeel jongens dan meisjes dat etnocentrische en anti-emancipatoire opvattingen hadden. Scheepers en Coenders (1996) die onderzoek deden naar etnische discriminatie over een tijdsbestek van dertien jaar (1980-1993), kwamen tot de conclusie dat etnocentrisme onder autochtone jongeren gedurende genoemde periode toegenomen was. Deze toename zagen ze als verklaring voor de stijging van ‘het aantal acties gericht tegen allochtonen alsook voor de populariteit van extreemrechtse partijen’ (Scheepers & Coenders, 1996:21). Onderzoek naar jongeren in Nederland die daadwerkelijk overgaan tot extreemrechts geweld is echter nauwelijks verricht. Eén van de weinige onderzoekers die dat wel heeft gedaan is Hajo Schoppen. In 1997 onderzocht hij de relatie tussen jeugdculturen en racistisch geweld. Onder racistisch geweld verstaat Schoppen, in navolging van Van Donselaar: ‘Die vorm van geweld waarbij slachtoffers of doelwitten zijn uitgekozen vanwege hun etnische, ‘raciale’, religieuze, culturele of nationale afkomst’ (Schoppen, 1997:9). Wat jeugdculturen precies zijn, wordt in hoofdstuk 3 besproken. Schoppen maakte in zijn onderzoek een onderscheid tussen drie extreemrechtse jeugdculturen: voetbalhooligans, skinheads en gabbers. De belangrijkste kenmerken van elk van deze jeugdculturen worden hieronder in het kort aangestipt, op basis van het onderzoek van Schoppen (1997) en aanvullende literatuur uit Monitor racisme en extreemrechts van Van Donselaar en Rodrigues (2004). Voetbalhooligans Schoppen komt in zijn onderzoek tot de conclusie dat voetbalhooligans geen diepgewortelde racistische en/of rechts-extreme denkbeelden hebben. Racisme is bij hooligans volgens Schoppen een onderdeel van de vele beledigingen tegenover spelers en aanhangers van tegenstanders. Pogingen van extreemrechtse partijen om leden te werven onder de harde kern van voetbalsupporters, zijn herhaaldelijk mislukt. Schoppen verklaart dit door te stellen dat de harde kern ‘steeds sterker een multi-etnisch karakter’ heeft (Schoppen, 1997:100). Alleen clubs als ADO Den Haag, FC Groningen en Feyenoord
14
2. Rechts-extremisme in Nederland
hebben een historie van rechtsextremisme onder de aanhang. Tegenwoordig is er echter nauwelijks extreemrechtse deelname onder de hooligans te ontdekken (Van Donselaar & Rodrigues, 2004). Skinheads De skinheadcultuur komt oorspronkelijk uit Engeland en kwam rond de jaren tachtig van de twintigste eeuw over naar Nederland. De skinheads beleefden in Nederland hun hoogtijdagen aan het eind van de jaren ’80 en het begin van de jaren ’90. Schoppen concludeert dat de skinheadsubcultuur gesloten en afgeschermd is en vijandig tegenover de gehele buitenwereld. Met name geweld tegen allochtonen wordt gestimuleerd. Rond 1992 nam het aantal ontmoetingsplekken voor skinheads af onder andere als gevolg van het geweld en kreeg de subcultuur een steeds slechter imago. Bovendien deed zich in die periode een nieuwe subcultuur voor, namelijk die van de gabbers, waardoor skinheads uit het straatbeeld verdwenen. Aan het eind van de jaren ’90 leefde de skinheadcultuur nog enigszins op. Deze opbloei was minder politiek van aard, maar richtte zich meer op muziek en concerten. Enkele exploitanten en een concertorganisator die in die tijd de skinheadconcerten verzorgden, wensten niet langer meer mee te werken aan de organisatie na ernstige overlast die veroorzaakt werd door extreemrechtse skinheads. Tegenwoordig bestaan er nog enkele actieve skinheads in Nederland, waarbij een onderscheid gemaakt kan worden tussen ‘klassieke’ en ‘moderne’ skinheads (Van Donselaar & Rodrigues, 2004). Klassieke skinheads worden gekenmerkt door kaalgeschoren hoofden en het dragen van arbeiderskleren, zoals spijkerbroeken, t-shirts of geruite hemden, bretels en schoenen van het merk Doctor Martens. Moderne skinheads hebben vaak kaalgeschoren hoofden, maar houden zich daarnaast ook vast aan de gabbersubcultuur. Ze luisteren naar gabbermuziek en combineren hun skinheadkleding met die van de gabberscene. Dit combineren van stijl door de moderne skinheads wordt niet gewaardeerd door de klassieke skinheads. Gabbers De eerste generatie gabbers (1993-1997) vindt haar oorsprong in Rotterdam. Het verschijnsel breidde zich echter in korte tijd uit naar de rest van de Randstad. De gabbersubcultuur was rond 1997 op haar hoogtepunt en was zelfs de grootste jongerensubcultuur van Nederland. De muziek waar de gabbers naar luisterden, was een eigen versie van Housemuziek (het zogenaamde ‘Hardcore’) met extreem snelle beats. Uiterlijk werden ze gekenmerkt door kale koppen, dure trainingspakken en sportschoenen. Daarnaast lieten de gabbers graag zien van welke stad ze afkomstig waren door het tonen van stadswapens en voetbalattributen. Ongeveer gelijktijdig ontstonden er bij een gedeelte van de gabbers extreemrechtse ideeën en vertoonden de gabbers steeds vaker anti-allochtone en racistische kenmerken. Zo droegen vele gabbers op hun jas een Nederlandse vlag en werden het hakenkruis, het Keltische Kruis en diverse cijfercodes steeds populairdere symbolen. Een cijfercode als ‘88’ werd gebruikt om ‘Heil Hitler’ uit te drukken en het getal ‘18’ stond voor ‘Adolf Hitler.’ Het kwam steeds vaker tot confrontaties met allochtone jongeren. Een aantal scholen, met name in de Randstad, stelde zelfs een vlaggetjesverbod in om conflicten te voorkomen. In de periode van het vlaggetjesverbod probeerden extreemrechtse organisaties hun slag te slaan om gabbers te
2. Rechts-extremisme in Nederland
15
rekruteren. Het lukte de organisaties echter niet om een groot aantal gabbers voor langere duur voor zich te winnen. Dit had verschillende oorzaken. Op de eerste plaats werd de extreemrechtse CP’86 verdeeld door interne conflicten en was de partij niet meer bezig met nieuwe aanwas. Daarnaast zorgde de massale populariteit van de gabbers juist voor een afbraak van de jeugdcultuur. Vele gabbers vonden hun cultuur niet meer ‘echt’ vanwege de commercialisering. Tot slot kreeg de gabberscene veel kritiek te verduren doordat ze vaak geassocieerd werd met rechts-extremisme. Niet alleen van buitenaf kwamen de gabbers voor problemen te staan; ook binnen de gabberscene wilde een aantal leden zich distantiëren van extreemrechtse personen. Rond het jaar 2000 nam de belangstelling voor Hardcore weer toe en trad de tweede generatie gabbers aan (Van Donselaar & Rodrigues, 2004). In eerste instantie was de tweede generatie niets anders dan een kopie van de eerste generatie, maar al snel werd een aantal elementen uit de subcultuur veranderd. Met name in uiterlijke kenmerken werden veranderingen aangebracht. Zo draagt de tweede generatie geen dure trainingspakken en sportschoenen meer, maar -vanuit de skinheadscene overgewaaidespijkerbroeken en zwarte kistjes. Lonsdale, Hooligan en Pitbull zijn typische skinheadmerken, maar vinden ook aftrek onder de tweede generatie gabbers. Daar waar skinheads onopvallende kleding van deze merken dragen, hebben gabbers juist kleren aan waarop het merk opzichtig staat vermeld. Ook op politiek vlak trad verandering op in vergelijking met de gabbers uit de jaren negentig. Steeds meer extreemrechtse ideeën werden omarmd. Dit had te maken met een aantal ontwikkelingen die zich vrijwel gelijktijdig afspeelden. De opkomst van Pim Fortuyn en zijn standpunten over integratie en migratie sloegen bij de gabbers aan. Bovendien zorgden de aanslagen van 11 september 2001 voor een toename van de anti-islamhouding.
2.4
Besluit
Rechts-extremisme is een begrip dat veel verschillende ideeën en ideologische deelbegrippen omvat. In dit hoofdstuk is een aantal van die deelbegrippen rondom rechtsextremisme verhelderd. Daarnaast zijn de belangrijkste extreemrechtse partijen en organisaties in Nederland aan de orde gekomen. Verder is gekeken naar onderzoeken die verricht zijn met betrekking tot jongeren en extreemrechts. Hieruit is naar voren gekomen dat er vooralsnog weinig onderzoek is verricht naar jongeren die daadwerkelijk overgaan tot extreemrechts geweld. De theoretische noties uit dit hoofdstuk zullen worden gebruikt bij de operationalisering van de vraagstelling en de ontwikkeling van de onderzoeksinstrumenten (zie hoofdstuk 4).
3. Groepen en identiteit
Dit hoofdstuk heeft betrekking op sociaal-psychologische begrippen en theorieën over groepen en identiteit. Allereerst worden in paragraaf 3.1 kenmerken van groepen besproken, waarna wordt ingegaan op groepsnormen en jeugdculturen. Hierna wordt in paragraaf 3.2 gekeken naar de identiteit van groepsleden. Aan de orde komt wat sociale identiteit is, het belang van de sociale context bij identiteitsbeleving en hoe identiteit wordt geconstrueerd. In paragraaf 3.3 worden de belangrijkste punten uit dit hoofdstuk kort samengevat.
3.1
Groepen
Kenmerken van groepen Er is in de loop der jaren een groot aantal definities gegeven van het begrip ‘groep’, maar tot een sluitende, eenduidige definitie zijn wetenschappers nog niet gekomen. Tajfel (1982, in: Gijsberts, Hagendoorn & Scheepers, 2004) definieert een groep aan de hand van interne en externe criteria. Laatstgenoemde criteria zijn kenmerken die individuen gebruiken om andere individuen te definiëren als leden van een groep. Interne criteria verwijzen daarentegen naar iemands eigen identificatie met de groep. Alleen interne of alleen externe criteria zijn volgens Tajfel niet voldoende om te kunnen spreken van een groep: individuen moeten door anderen gezien worden als leden van een groep en daarnaast moeten de individuen zelf bewust zijn van het lidmaatschap van deze groep. Het groepsbewustzijn is een criterium dat in veel definities van een groep terugkomt. Er zijn echter ook andere criteria door wetenschappers gegeven om van een groep te kunnen spreken. Shaw (1971) en Forsyth (1999) geven in hun boeken over groepsdynamica een overzicht van de verschillende groepsaspecten die door wetenschappers bij de definitie van een groep zijn benadrukt, zoals interactie, structuur en doelstellingen. Hare (1976, in: Remmerswaal, 2003:46) brengt het belang van interactie naar voren en komt tot de volgende vijf kenmerken van een groep: 1. ‘de groepsleden hebben onderling interactie met elkaar; 2. de leden delen één of enkele motieven of doelen, die richting geven aan de groep; 3. de leden ontwikkelen een reeks aan normen, die grenzen aangeeft ten aanzien van de relaties tussen de groepsleden en ten aanzien van de groepsactiviteit; 4. bij langdurige interactie kristalliseert een reeks rollen uit en gaat de nieuwe groep zich onderscheiden van andere groepen; 5. er ontstaat een netwerk van interpersoonlijke attracties op basis van de sympathieën en antipathieën voor elkaar.’ Sherif en Sherif (1956, in: Forsyth, 1999) leggen de nadruk op de structuur van een groep en geven de volgende definitie: ‘een groep is een sociale eenheid die uit een aantal individuen bestaat die ten opzichte van elkaar in (min of meer) welomlijnde rol- en
18
3. Groepen en identiteit
statusrelaties staan en een reeks normen en waarden hebben, waarmee het gedrag van de individuele leden gereguleerd wordt in zaken die van belang zijn voor de groep.’ Een voorbeeld van een groep met een dergelijke structuur is een gezin. Onderlinge verhoudingen tussen ouders en kinderen zorgen voor duidelijke status- en machtsverschillen. Zowel Hare als Sherif en Sherif duiden in hun definitie op groepsnormen, die hieronder worden besproken. Groepsnormen Elke groep heeft bepaalde groepsnormen. Ze zijn een fundamenteel element van een groepsstructuur, omdat ze de groep richting en motivatie geven (Forsyth, 1999). Groepsnormen zijn regels die bepalen wat als normaal en abnormaal beschouwd wordt, welk gedrag goed of fout, toegestaan of verboden en gewenst of ongewenst is (Remmerswaal, 2003). Krege (1980:84) omschrijft groepsnormen als: ‘inhouden van specifieke solidariteit onder mensen, die elkaar wederzijds beschouwen als leden, dat wil zeggen als verplicht tot bepaalde, van anderen niet verwachte prestaties.’ Groepsnormen zijn meestal onuitgesproken en gelden voor iedereen in de groep. Omdat iedereen weet wat hij van de groepsleden mag verwachten en wat er van hem wordt verwacht, worden samenwerking en omgang met elkaar in de groep vergemakkelijkt. Soms gelden normen niet voor de hele groep, maar voor bepaalde personen binnen die groep. Verder wordt de ene norm strenger bewaakt dan de andere. Hoewel groepsnormen in het algemeen heel erg resistent zijn, hebben enkele wetenschappers aangetoond dat ze ook veranderlijk zijn (o.a. Jacobs & Campbell, 1961, in: Cartwright & Zander, 1968). Volgens Forsyth (1999) bestaan er twee soorten groepsnormen, namelijk descriptieve en prescriptieve normen. Beschrijvende (descriptieve) normen zijn volgens hem ‘gedeelde verwachtingen die omschrijven wat de meeste mensen zouden doen, voelen of denken in een bepaalde situatie’ (Forsyth, 1999:121). Iemand die deze normen overtreedt, wordt als ongewoon of afwijkend gezien. De voorschrijvende of prescriptieve normen zijn ‘evaluatieve verwachtingen die aangeven wat mensen wel of niet zouden moeten doen in een bepaalde situatie’ (Forsyth, 1999:121). Een afwijking van deze norm wordt als negatief beschouwd door de ingroup. De groepsleden oefenen dan een sterke druk uit op de betreffende persoon om zich aan te passen. Als hij blijft weigeren zich aan te passen, dan houden de groepsleden op met hun pogingen om hem op andere ideeën te brengen. Dit kan leiden tot volledige negatie van de ingroup-leden of uitsluiting uit de groep. Hoe aantrekkelijker de groep is voor een persoon, hoe meer hij zal proberen zulke sancties te voorkomen (Cartwright & Zander, 1968). Conformiteit aan groepsnormen speelt dus een buitengewoon belangrijke rol binnen groepen. Remmerswaal (2003:249-250) geeft een aantal redenen waarom groepsleden zich conformeren aan de groepsnormen: ▪ ‘angst om als afwijker gezien te worden en op grond daarvan afgewezen of buitengesloten te worden; ▪ vanwege persoonsattractie en groepscohesie: men zal zich eerder en sterker conformeren aan anderen die men sympathiek vindt of aan een groep, waarvan men graag lid wil worden of blijven; ▪ op grond van pogingen tot vermijding van een cognitief conflict. Als een groot aantal mensen zich in eenzelfde omgeving bevindt, zullen ze over het algemeen aannemen dat er slechts één juiste beschrijving van de situatie of van het meest gewenste gedrag in die situatie is. Als men dan merkt dat anderen deze situatie
3. Groepen en identiteit
19
anders beleven of definiëren, ervaart men een cognitief conflict. Moet men afgaan op de eigen opvattingen of op die van de anderen? Hoewel mensen verschillend op zo’n conflict reageren, wordt zo’n verschil tussen zichzelf en de anderen meestal als onprettig ervaren; ▪ uit vertrouwen in de juistheid van het standpunt van de meerderheid dan wel uit twijfel aan de juistheid van het eigen standpunt.’ Persoonsattractie kan dus onder andere een reden zijn voor groepsconformisme volgens Remmerswaal. Deze attractie sluit aan op de theorie van Byrne (1971) die hij ‘similarity attraction paradigm’ noemt. Dit houdt in dat mensen zich aangetrokken voelen tot personen die op hen lijken. Mensen die veel gelijkenis met elkaar vertonen, zullen eerder sympathie voor elkaar hebben. Een persoon zal zich dus liever conformeren aan de normen van mensen die veel overeenkomsten met hem hebben. Het conformeren aan groepsnormen heeft een aantal functies. Cartwright en Zander (1968) noemen er vier. Ten eerste helpt het de groep om haar doelen te bereiken. Daarnaast helpt het de groep om zich te handhaven als groep. Verder komt het ten goede aan de ontwikkeling van wezenlijke of geldige meningen door groepsleden. De vierde functie die Cartwright en Zander noemen is dat het de groep helpt haar relatie met de sociale omgeving te bepalen. Ingroup en outgroup In de literatuur worden verschillende dimensies gebruikt om een groep te karakteriseren. Een veel gebruikte dimensie is het onderscheid tussen ‘ingroup’ en ‘outgroup’, ook wel ‘wij vs. zij-groep’ genoemd. De ingroup omvat ‘onszelf’ en iedereen die we verder met ‘wij’ willen aanduiden (Remmerswaal, 2003:51). De outgroup bestaat uit alle anderen, dus iedereen die we van dit ‘wij’ willen uitsluiten. Ingroups en outgroups kunnen verschillen qua grootte. Zo kan een ingroup zo klein zijn als een voetbalteam, of juist zo groot als een land. De outgroup bestaat dan simpelweg uit degenen die niet tot het voetbalteam of het land behoren. Vaak wordt het onderscheid tussen ‘wij’ en ‘zij’ sterk beleefd, naarmate de binding tussen de groepsleden sterk ontwikkeld is. Bij een sterke cohesie is men namelijk geneigd om de ingroup- en outgroupverschillen te vergroten wanneer de buitenwereld als een bedreiging wordt ervaren. Een gevolg is dan ook vaak, dat een sterke mate van cohesie binnen de groepen een hoog conflictniveau met zich meebrengt. Dit kan verklaard worden aan de hand van groepsnormen die het gebruik van geweld binnen de eigen groep tegengaan. De agressie die binnen de groep kan ontstaan, wordt dan verschoven naar de ‘outgroup’ (displaced aggression). Uit die verdrongen agressie wordt er een zondebok gevormd. Soms richt men zich ook wel op iemand van de eigen groep, bijvoorbeeld als iemand weinig participeert, maar doorgaans gaat het om een zondebok van buiten de groep. De leden van de outgroup vormen uit bescherming tegen deze onterechte agressie coalities. De gemeenschappelijke dreiging door een andere groep vormt dus vaak een basis voor groepsontwikkeling tussen individuen van de outgroup, die anders zonder contact gebleven waren. Een voorbeeld is de samenwerking tussen verschillende Nederlandse bevolkingsgroepen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Elke bedreiging van buitenaf, ongeacht of deze reëel of illusoir is, versterkt de cohesie en solidariteit van de ingroup (Remmerswaal, 2003). Ingroup-leden zijn geneigd hun eigen gedrag te verklaren aan de hand van persoonlijkheidskenmerken van het individu, terwijl de oorzaak van het gedrag van de outgroup gezocht wordt in externe omstandigheden.
20
3. Groepen en identiteit
Leden van de ingroup reageren dus op elkaar als individuen, maar op mensen in de outgroup als leden van een categorie. Deze redenering hangt samen met wat de attributietheorie wordt genoemd. Attributie houdt in dat leden van een sociale groep verklaringen zoeken voor wat er om hun heen gebeurt en conclusies trekken over wie er verantwoordelijk is voor deze gebeurtenissen (Shadid, 1998). De attributietheorie geeft aan hoe een conflict kan ontstaan of zelfs kan verergeren. De groepsleden kunnen oorzaken van gedrag op verschillende manieren interpreteren, afhankelijk van wie het gedrag vertoont. Hewstone (1989) maakt hierbij een onderscheid tussen interne en externe attributies. Interne attributie houdt in dat de oorzaak van het gedrag wordt verklaard vanuit persoonlijkheidskenmerken van het individu. Externe attributie wil daarentegen zeggen dat de oorzaak van het gedrag gezocht wordt in omstandigheden. Groepsleden zijn volgens Hewstone geneigd om het eigen gedrag positief te beoordelen en dat van outgroup-leden eerder als negatief. Het succes van de outgroup wordt als het ware ‘wegverklaard’. Als het eigen gedrag echter negatief is, verklaren ingroup-leden dat aan de hand van de omstandigheden (externe attributie), terwijl het negatieve gedrag van outgroup-leden gezien wordt als kenmerken van de persoon of groep (interne attributie). Jeugdculturen Een bijzondere vorm van groepen zijn jeugdculturen. Het is in het licht van dit onderzoek van belang om stil te staan bij dit begrip. Het verschijnsel ‘jeugdculturen’ is relatief jong. Na de Tweede Wereldoorlog zijn in Engeland de eerste stromingen ontstaan. Sinds de jaren zestig is de aandacht voor dit verschijnsel langzaamaan gegroeid. Brake (1985, in: Schoppen, 1997:19) omschrijft jeugdculturen als ‘(...) constellations of actions, values, style, imagery and even life styles which, through media reportage, extend beyond a neighbourhood to form a complex relationship with other larger cultures, to form a symbolic pseudocommunity.’ Brake bedoelt hiermee dat jeugdculturen bestaan uit jongeren die met elkaar verbonden zijn door bijvoorbeeld een gemeenschappelijke uiterlijke stijl, muzikale voorkeur en gemeenschappelijk gedeelde waarden. Hiermee proberen ze zich te onderscheiden van de wereld van de volwassenen. Traas (1997, in: Malschaert & Traas, 2002:12) definieert een jeugdcultuur als ‘de wijze waarop jongeren (in de leeftijd van ongeveer 12 tot ongeveer 23 jaar) gemeenschappelijk vorm geven aan hun specifieke gedrag en hun ideeën, met name in de vrije tijd.’ Jeugdculturen bestaan meestal uit een harde kern, meelopers en potentiële leden (Witte, 2003, in: Huijgens, 2003). De harde kern wordt gevormd door een redelijk stabiele groep van initiatiefnemers. In risicovolle situaties is de harde kern vaak niet aanwezig. De meelopers zijn de jongeren die juist vaak wel duidelijk zichtbaar lid zijn van de groep, maar deze meelopers nemen geen initiatief. De potentiële leden zijn personen die om de groep heen bewegen. Ook al behoren ze niet tot de groep, ze hebben vaak wel bepaalde kenmerken waardoor ze lidmaatschap zouden kunnen verwerven zoals kleding, muziek enzovoort. Malschaert en Traas (2002:29-31) onderscheiden tien kenmerken van een jeugdcultuur: 1. verscheidenheid en snelle verandering. Er is geen sprake van één jeugdcultuur maar van een grote verscheidenheid. Die diversiteit hangt deels samen met de maatschappelijke of culturele groep waar de jongeren deel van uitmaken. Er wordt dan ook vaak gesproken van jeugdsubculturen. De jeugdsubculturen en stijlkenmerken als muziek en kleding veranderen in een snel tempo;
3. Groepen en identiteit
21
2. groepsconformisme. Dit conformisme is vooral gericht op het zich onderscheiden van anderen, met name van ouderen. Er zijn twee soorten invloeden die dit conformisme bevorderen. Externe invloed wordt uitgeoefend door grote bewegingen met bepaalde popgroepen of idolen als oriëntatiepunt. Concrete ‘peergroups’ (vriendengroepen) hebben een interne invloed op het groepsconformisme; 3. inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen. De beweging ‘skinheads’ en andere extreemrechtse jeugdculturen zijn bijvoorbeeld ontstaan in de jaren tachtig in de periode dat ook het fascisme weer in opkomst was; 4. neiging tot extremisme. Dit houdt verband met de behoefte van jongeren om grenzen af te tasten. Jongeren brengen dit bijvoorbeeld tot uiting in taalgebruik en in kleding; 5. jeugdculturen hebben meestal iets paradoxaals. Ze zijn bijvoorbeeld tegelijkertijd vernieuwend en conservatief; 6. idealistisch en hartstochtelijk. Jongeren uit jeugdculturen identificeren zich vaak met bepaalde idealen, zoals het socialisme of het extreem-liberalisme. Ook is men geneigd helden of idolen te vereren. Hiertoe behoren zowel politieke figuren als popsterren; 7. creativiteit en luciditeit. Jeugdculturen spelen vaak een rol in de ontwikkeling van nieuwe vormen van kunst; 8. neiging tot mystiek en het zoeken naar zingeving. Dit houdt verband met de zoektocht van de jongeren naar hun eigen identiteit. Er bestaat vaak een grote belangstelling voor religie in welke vorm dan ook; 9. experimenteren met onbekende gedragingen en gevoelens. Dit kenmerk sluit aan bij het achtste kenmerk en houdt dus ook verband met de identiteitsvorming van jongeren. Er wordt met name op het gebied van seksualiteit geëxperimenteerd; 10. jeugdculturen zijn globaal georiënteerd en hebben een grensoverschrijdend karakter. Invloeden en uitingsvormen van jeugdculturen verplaatsen zich wereldwijd. Bepaalde muziek en kleding uit bijvoorbeeld de Verenigde Staten verplaatsen zich naar Europa en vice versa. De zoektocht naar een identiteit is een belangrijk aspect dat door Malschaert en Traas naar voren wordt gebracht in bovenstaande tien kenmerken van een jeugdcultuur. Identiteit, identiteitsvorming en -beleving komen in paragraaf 3.2 aan bod.
3.2
Identiteit van groepsleden
Sociale identiteit Een belangrijke theorie die een verklaring probeert te geven waarom mensen nationalistische gevoelens hebben en waarom ze reacties van in- en uitsluiten vertonen, is de sociale-identiteitstheorie. De belangrijkste grondleggers van deze theorie zijn Tajfel en Turner. De sociale-identiteitstheorie bevat vier onderling verbonden concepten: sociale identiteit, sociale categorisatie, sociale vergelijking en psychologisch groepsonderscheid (Coenders, 2001). Sociale categorisatie houdt in dat de mens zijn omgeving in verschillende sociale categorieën (groepen) indeelt. Allport (1954) stelt dat categorisatie een onvermijdelijk proces is dat ons gehele sociale leven domineert. De indeling in groepen wordt gebruikt
22
3. Groepen en identiteit
om iets over mensen te zeggen. Dat zorgt ervoor dat de sociale omgeving om ons heen wordt geordend. De belangrijkste functie van sociale categorisatie is dan ook om de overvloed en complexiteit aan informatie over de sociale omgeving te vereenvoudigen of te ordenen (Tajfel, 1981, in: Coenders, 2001). Men kan aan de hand van specifieke en onderscheidende criteria worden ingedeeld en daarmee op verschillende gronden worden in- of uitgesloten. Van tevoren kan niet altijd worden aangegeven waarom bepaalde kenmerken wel een sociaalcategoriale betekenis krijgen en andere niet. Zichtbare kenmerken als huidskleur of opvallende kleding dienen vaak als basis voor sociale betekenisgeving. Het kost buitenstaanders weinig moeite om op basis van dergelijke zichtbare kenmerken iemand in te delen in een bepaalde categorie. Behalve het vereenvoudigen en ordenen van de sociale wereld, zorgt sociale categorisatie er ook voor dat een individu weet wat voor plaats hij of zij heeft in de samenleving (Gijsberts, Hagendoorn & Scheepers, 2004). Een individu kan zich zichzelf definiëren als lid van verschillende sociale groepen. Deze lidmaatschappen kunnen op een positieve of negatieve manier bijdragen aan iemands zelfbeeld. Tajfel (1981a, in: Shadid, 1998:164) omschrijft sociale identiteit als volgt: ‘dat deel van het zelfconcept van het individu dat ontleend wordt aan zijn lidmaatschap van een sociale groep en de emotionele betekenis die dat lidmaatschap voor de persoon heeft.’ Een individu evalueert zijn lidmaatschap van een sociale groep (of groepen) en op basis daarvan kan een positieve of negatieve sociale identiteit ontstaan. Tajfel (1981, in: Gijsberts et al., 2004) stelt dat mensen streven naar een positief zelfbeeld en dus naar een positieve sociale identiteit. Sociale identiteit is een begrip dat relationeel van aard is. Het geeft aan hoe het individu wordt gedefinieerd in relatie tot een sociale omgeving (Stone, 1962 in: Verkuyten, 1999). Er vindt voortdurend een proces van sociale vergelijking plaats: het individu vergelijkt zijn eigen groep met leden van andere groepen. Dit vergelijkingsproces resulteert vaak in een positief gewaardeerde sociale identiteit van de ingroup en een minder positieve of zelfs negatieve identiteit van outgroups. Door sociale vergelijking bereiken individuen een overeenkomst over de status en waarde van hun eigen groep (Tajfel, 1981 in: Gijsberts et al., 2004). Mensen hebben behoefte aan een positief groepsonderscheid. Door het verschil tussen de ingroup en outgroup te maximaliseren, proberen individuen een positief groepsonderscheid te bewerkstellingen (Tajfel en Turner, 1979 in: Gijsberts et al., 2004). Bij het sociale identiteitsbegrip onderscheidt Verkuyten (1999) drie componenten die onderling samenhangen. Hiermee volgt hij de theorie van Wentholt uit 1991. Deze drie componenten zijn sociale categorisatie, gedragsconsequenties en zelfbeleving. Eerstgenoemde component is reeds besproken. De tweede component zijn de aan sociale categorisatie verbonden gedragsverwachtingen. Zodra iemand in een sociale categorie is geplaatst (bijvoorbeeld categorie ‘Turk’), wordt er een aantal stereotype verwachtingen gevormd over hoe hij zich zal en behoort te gedragen. De derde component, de zelfbeleving, heeft betrekking op hoe een individu zichzelf ziet in relatie tot zijn indeling in een sociale categorie. De zelfbeleving van een individu hoeft echter niet overeen te komen met de categorie waartoe anderen het individu rekenen. Mensen bezitten namelijk verschillende deelidentiteiten die ze vanuit bepaalde motieven of persoonlijke eigenschappen kunnen negeren of juist sterk kunnen accentueren.
3. Groepen en identiteit
23
De sociale context Identiteitsbeleving is in hoge mate afhankelijk van de context. Hierbij zijn drie variabelen van belang, namelijk situaties, relaties en interpretaties (Verkuyten, 1999). Identiteitsbeleving wordt beïnvloed door de omstandigheden waaronder of de situaties waarin het contact tussen een persoon en leden van andere groepen plaatsvindt. Iemand van Marokkaanse afkomst kan in de situatie thuis in het gezin bijvoorbeeld zichzelf als Marokkaans zien, maar zich in de context van het werk Nederlands voelen. Daarnaast spelen relaties binnen en tussen groepen een rol bij identiteitsbeleving. Een bepaalde groep kan een negatieve houding hebben ten opzichte van een persoon, bijvoorbeeld omdat hij volgens hen tot de groep ‘allochtonen’ behoort. Dit kan op zijn beurt het zelfbeeld van de betreffende persoon negatief beïnvloeden. Tot slot is de variabele ‘interpretaties’ van belang bij identiteitsbeleving. Hiermee worden individuele interpretaties bedoeld van de omstandigheden en intergroepsverhoudingen. Een allochtoon kan zich bijvoorbeeld bewust zijn van de lage status van zijn groep, maar hij hoeft zichzelf daardoor niet als minderwaardig te percipiëren. De sociale context omvat niet alleen de directe sociale omgeving, maar kan ook historische, economische en politieke omstandigheden en ontwikkelingen inhouden (Verkuyten, 1999). Gebeurtenissen uit het verleden spelen doorgaans een belangrijke rol in de definiëring van sociale identiteiten. Zo is er een duidelijk verband tussen de vroegere koloniale onderwerping van Surinamers en de negatieve stereotypen (lui, crimineel) die er nu over hen bestaan. Identiteitsvorming Sociale identiteiten zijn geen vaststaande entiteiten, maar vatbaar voor veranderingen. De drie componenten van sociale identiteit van Verkuyten (1999) kunnen een uitgangs- of aanknopingspunt zijn voor identiteitsvorming. Het kan namelijk gaan over de vraag of een bepaalde indeling gemaakt moet worden of niet (sociale categorisatie), over de betekenissen en verwachtingen die gekoppeld worden aan die sociale categorisatie (gedragsconsequenties), of over de zelfbelevingen die eruit volgen. Bij identiteitsvorming spelen diverse factoren een rol, zoals de economische situatie, verhoudingen tussen groepen, kenmerken binnen groepen, beperkingen en mogelijkheden die door autoriteiten worden aangegeven, de inzet en creativiteit van concrete personen en de historische omstandigheden (Cornell & Hartman, 1998, in: Verkuyten, 1999). Bij identiteitsvorming is het onder andere van belang wie de identiteit construeert. Een aantal wetenschappers (Hall & Du Gay, 1996, in: Extra, 2006, Barth, 1996, in: Extra, 2006, Jenskins, 1997, in: Verkuyten, 1999) maakt hierbij een onderscheid tussen ascriptie en zelfascriptie. Eerstgenoemde term houdt in dat mensen door anderen een identiteit krijgen toebedeeld op grond van hun veronderstelde afkomst. Zelfascriptie gaat in op de zelfdefinitie; hoe mensen zichzelf definiëren in termen van etniciteit. Bij zelfascriptie is er sprake van eigen normen en waarden. Vaak sluiten deze zelfascriptieve en ascriptieve identiteiten als vanzelfsprekend op elkaar aan, maar ze kunnen ook met elkaar in conflict zijn. De persoonlijke interpretatie kan afwijken van datgene wat sociaal wordt geconstrueerd. Zo kan de sociale omgeving het erover eens zijn dat een persoon tot een bepaalde sociale categorie hoort, maar de persoon zelf kan zichzelf heel anders zien. Ook kunnen er verschillen zijn in identiteitsbeleving tussen personen die zichzelf tot dezelfde sociale groep rekenen.
24
3.3
3. Groepen en identiteit
Besluit
In dit hoofdstuk is naar voren gekomen dat er in de wetenschap geen eenduidige definitie bestaat voor het begrip groep. Wel staat vast dat groepsnormen een fundamenteel onderdeel ervan zijn. Een veel gebruikte dimensie om een groep te karakteriseren is het onderscheid tussen ingroup en outgroup. Dit onderscheid vormt weer een belangrijk aspect in de sociale-identiteitstheorie. Sociale identiteiten zijn geen vaststaande entiteiten, maar vatbaar voor verandering. De vorming van identiteit wordt bepaald door ascriptie en zelfascriptie. Het gaat hierbij om wat voor identiteit door anderen wordt geconstrueerd en welke identiteit mensen zichzelf toekennen. De theoretische noties die in dit hoofdstuk aan de orde zijn gekomen zullen worden toegepast bij de operationalisering van de vraagstelling en bij de ontwikkeling van de onderzoeksinstrumenten in dit onderzoek (zie hoofdstuk 4).
4. Vraagstelling en methode
Dit hoofdstuk gaat in op de vraagstelling en methode van onderzoek. In paragraaf 4.1 komt de vraagstelling aan bod. Paragraaf 4.2 beschrijft de onderzoekseenheden die voor dit onderzoek gebruikt zijn. Hierna wordt ingegaan op de dataverzamelingsmethoden (4.3) en de wijze van analyse (4.4). Het hoofdstuk sluit af met paragraaf 4.5 over de betrouwbaarheid en geldigheid van het onderzoek.
4.1
Vraagstelling
De centrale vraag die in dit onderzoek beantwoord zal worden, luidt als volgt: ▪
Wat is de identiteit van Lonsdale-jongeren?
In hoofdstuk 3 is naar voren gekomen dat identiteit niet iets is wat alleen in de privé-sfeer wordt geconstrueerd. De sociale context speelt een zeer belangrijke rol in de vorming van identiteit. Identiteit wordt naast bijvoorbeeld de economische en historische omstandigheden voor een groot deel bepaald door personen in de sociale omgeving van het individu. De centrale onderzoeksvraag wordt daarom onderverdeeld in twee delen: ▪ ▪
Welk beeld hebben anderen van de identiteit van Lonsdale-jongeren? Welk beeld hebben Lonsdale-jongeren zelf van hun identiteit?
Het eerste deel van de onderzoeksvraag heeft betrekking op de personen in de sociale omgeving van Lonsdale-jongeren. Het gaat er om hoe zij Lonsdalers percipiëren; het heeft met andere woorden als doel de ascriptieve aspecten van identiteit te achterhalen. Het tweede deel van de onderzoeksvraag richt zich op zelfascriptie. Dit houdt in dat er gekeken wordt hoe Lonsdale-jongeren zelf hun identiteit construeren. In kranten wordt met grote regelmaat over Lonsdalers bericht en wordt hen een bepaalde identiteit toegeschreven. Journalisten betrekken in hun artikelen over het ‘Lonsdaleprobleem’ naast hun eigen perspectief ook het perspectief van de Lonsdale-jongeren zelf en dat van betrokkenen in de omgeving van de Lonsdalers. Het is daarom interessant om te onderzoeken welk beeld van de identiteit van Lonsdale-jongeren er in kranten wordt geconstrueerd. Andere belangrijke personen in de sociale omgeving van Lonsdalers zijn hun leeftijdsgenoten die ze dagelijks ontmoeten, met name in de context van school. Het gaat dan om jongeren die geen extreemrechtse sympathieën hebben. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen autochtone en allochtone jongeren. Het eerste deel van de onderzoeksvraag kan dan als volgt weer verdeeld worden in drie deelvragen:
26 ▪ ▪ ▪
4. Vraagstelling en methode Welk beeld van de identiteit van Lonsdale-jongeren wordt weerspiegeld in kranten? Welk beeld van de identiteit van Lonsdale-jongeren wordt geconstrueerd door autochtone jongeren (die geen extreemrechtse sympathieën hebben)? Welk beeld van de identiteit van Lonsdale-jongeren wordt geconstrueerd door allochtone jongeren (die geen extreemrechtse sympathieën hebben)?
De centrale onderzoeksvraag is er een van beschrijvende aard. Het onderzoek richt zich op het beschrijven van de perspectieven van betrokkenen. Bij het maken van een keuze betreffende de methode om deze vraag te beantwoorden zijn explorerend en toetsend onderzoek afgevallen. Bij explorerend onderzoek staat namelijk de ontwikkeling van begrippen, hypothesen of een theorie centraal. Een toetsend onderzoek probeert de bruikbaarheid van een begrip te toetsen (Baarda, de Goede & Teunissen, 2005:101). Ook is er geen keuze gemaakt voor kwantitatief onderzoek. Hoewel deze methode de generaliseerbaarheid en vergelijkbaarheid van de gegevens vergroot, zegt ze vaak weinig over de interpretatie van de respondenten. Het gaat in dit onderzoek om het benoemen en inventariseren van karakteristieken van Lonsdale-jongeren in termen van kwaliteiten, dat wil zeggen de aard van de verschijnselen en niet de mate waarin ze voorkomen. Het doel is om verschillende visies van betrokkenen op Lonsdale-jongeren in kaart te brengen. Het gaat er niet om te bepalen of die visies objectief gezien juist zijn. Het betreft daarentegen een beschrijving en analyse van de interpretatie van de betrokkenen. Een empirischinterpretatief onderzoek is voor dit identiteitsonderzoek dan ook de meest geschikte onderzoeksopzet om een geldig antwoord te vinden op de onderzoeksvraag.
4.2
Onderzoekseenheden
De onderzoekseenheden van dit onderzoek zijn jongeren in de leeftijd van 13 tot en met 22 jaar, die wonen in de gemeente Werkendam en omgeving. De keuze voor deze locatie is geïndiceerd door het Bureau Discriminatiezaken Midden en West Brabant en Palet. Deze twee instellingen hebben voor de gemeente Werkendam gekozen vanwege het grote aantal discriminatieklachten en meldingen van extremistische uitingen in 2005 en de jaren daarvoor (zie ook hoofdstuk 5). De centrale onderzoekseenheid is de groep Lonsdale-jongeren. Deze groep bevindt zich in een gemeente waar vrijwel geen allochtonen wonen. In de gemeente Werkendam is het aandeel allochtonen 0.9% (Bevolkingsstructuur, 2006). Naast de centrale onderzoekseenheid ‘Lonsdale-jongeren’ zijn er jongeren in dit onderzoek betrokken die niet tot deze groep kunnen worden gerekend. Deze personen, zowel autochtoon als allochtoon, hebben met name een rol gespeeld in het geven van hun mening over de Lonsdale-groep. Het criterium dat in dit onderzoek voor allochtonen is gehanteerd, is dat de jongere zelf en één van zijn ouders geboren moeten zijn in een niet-westers land. Dit criterium is conform de registratiemethode van een middelbare school in de gemeente Werkendam die haar medewerking heeft verleend aan dit onderzoek. Tot de niet-westerse landen worden landen ‘in de werelddelen Afrika, Latijns-Amerika en Azië (exclusief Indonesië en Japan) of Turkije’ (www.cbs.nl) gerekend. Het criterium voor Lonsdalejongeren in dit onderzoek is dat ze bij een hanggroep horen of hebben gehoord waarvan de meeste leden het kledingmerk Lonsdale dragen of anders zwarte kisten met witte
4. Vraagstelling en methode
27
veters en een bomberjack. De jongeren die niet aan dit criterium voldoen maar van wie beide ouders in Nederland geboren zijn, worden tot de groep autochtone niet-Lonsdalejongeren gerekend. In het vervolg zullen deze jongeren kortweg ‘autochtone jongeren’ worden genoemd. De Lonsdale-jongeren, allochtone en autochtone jongeren vormen samen de respondenten van dit onderzoek, omdat ze geïnterviewd zijn met als doel informatie over deze respectievelijke groepen te krijgen (Baarda et al., 2005). Er is een niet-gerichte selectie van respondenten toegepast, dat wil zeggen dat de beschikbare onderzoekseenheden op basis van toeval een rol in het onderzoek hebben gespeeld. Het is erg lastig gebleken om de jongeren -met name Lonsdale-jongeren- bereid te vinden voor een interview. Veel jongeren hadden ‘geen zin’ om een interview te doen en zagen het als ‘tijdverspilling’. De zogenaamde sneeuwbalsteekproef (Baarda et al., 2005) heeft daarom uitkomst geboden. Er zijn uiteindelijk zeven allochtone en vijf autochtone jongeren geselecteerd. Daarnaast hebben er veertien Lonsdale-jongeren aan dit onderzoek meegewerkt.
4.3
Dataverzameling
In dit onderzoek zijn er drie methoden van dataverzameling toegepast, namelijk het gebruik van documenten, interviews en observaties. De documenten zijn hoofdzakelijk krantenartikelen. Hieronder volgt een bespreking van de wijze waarop deze drie data zijn verzameld. Allereerst komt de verzameling van kranten aan de orde, gevolgd door dataverzameling middels interviews en observaties. Kranten Ter beantwoording van de vraag welk beeld van de identiteit van Lonsdale-jongeren er in kranten geconstrueerd wordt, is er een analyse gemaakt van artikelen in zowel regionale als landelijke kranten die betrekking hebben op Lonsdale-jongeren. Het uitgangspunt van dit onderzoek is de gemeente Werkendam, maar vanwege het beperkt aantal krantenartikelen dat specifiek over Lonsdale-jongeren in deze gemeente bericht, is gekozen voor een breder perspectief. De regionale kranten die in de selectie zijn opgenomen, zijn allemaal afkomstig uit Noord-Brabant en hebben inhoudelijk betrekking op de provincie. Opname van krantenartikelen uit andere Nederlandse provincies zou een te groot databestand hebben opgeleverd. Wel zijn er artikelen opgenomen die als het ware een landelijk perspectief schetsen over Lonsdale-jongeren. Een voorbeeld is een artikel dat verschenen is naar aanleiding van de publicatie van het AIVD-rapport (2005) over Lonsdale-jongeren. Om de problemen met Lonsdale-jongeren in een nationaal perspectief te plaatsen, is er ook voor gekozen om enkele landelijke krantenartikelen in de analyse op te nemen. Landelijke dagbladen zijn doorgaans afkomstig uit de grotere steden van de Randstad, wat wellicht een ander licht werpt op het doorgaans regionaal beschreven verschijnsel. Om het aantal artikelen op landelijk niveau te beperken, is gekozen voor artikelen die inhoudelijk betrekking hebben op de provincie Noord-Brabant. Ook algemene artikelen die niet specifiek over een bepaalde gemeente met Lonsdale-jongeren berichten, zijn geselecteerd voor analyse. Het verzamelen van krantenartikelen is op verschillende manieren gebeurd. Via Bureau Discriminatiezaken Midden en West Brabant en Palet is er een databestand met
28
4. Vraagstelling en methode
krantenartikelen over extreemrechtse jongeren ter beschikking gesteld. Daarnaast is er gebruik gemaakt van de website van het Brabants Dagblad (www.brabantsdagblad.nl) en is via het archief gezocht naar artikelen die betrekking hebben op Lonsdale-jongeren. Dit archief biedt niet alleen toegang tot artikelen van het Brabants Dagblad, maar ook tot andere Brabantse kranten als het Eindhovens Dagblad en BN/De Stem. Tot slot is er gebruik gemaakt van het zoekprogramma LexisNexis Academic (www.lexisnexis.nl), dat toegang verschaft tot landelijke krantenartikelen. Het overzicht van alle geselecteerde krantenartikelen is te vinden in Bijlage 1. Naast krantenartikelen zijn er ook andere documenten verzameld zoals verslagen, rapporten en internetsites die specifiek betrekking hebben op de gemeente Werkendam. Deze documenten zijn gebruikt om meer inzicht te krijgen in de gemeente. De situatieschets van de gemeente Werkendam is terug te vinden in hoofdstuk 5. De analyse van de krantenartikelen over Lonsdale-jongeren komt in hoofdstuk 6 aan bod. Interviews Om inzicht te krijgen in de visies van autochtone en allochtone jongeren op de identiteit van Lonsdale-jongeren, is ervoor gekozen om interviews met deze twee groepen te houden. Tevens zijn er interviews met Lonsdalers afgenomen om hun zelfbeeld te achterhalen. Een aantal experts heeft bij de selectie van de jongeren een mediërende rol gespeeld, namelijk een jongerenwerker van de gemeente Werkendam en twee conrectoren van een middelbare school in de gemeente Werkendam. Deze personen zijn goed ingevoerd in de problematiek van Lonsdale-jongeren in de gemeente. Bovendien kennen zij de jongeren vaak persoonlijk en weten ze hoe ze hen het beste kunnen benaderen. Deze experts hebben naar eigen inzicht een aantal jongeren voorgedragen voor selectie. Via Bureau Discriminatiezaken en Palet, die beide de gemeente Werkendam als werkgebied hebben, heb ik contact kunnen leggen met deze personen. De centrale onderzoekseenheid, de Lonsdale-jongeren, is een moeilijk bereikbare groep gebleken. Voor afname van de interviews zijn dan ook eerst observaties verricht, zodat de jongeren langzaamaan hebben kunnen wennen aan mijn aanwezigheid (zie ook observaties). De jongerenwerker van de gemeente heeft een belangrijke toegang geboden tot de jongeren op de hangplekken. Samen met hem heb ik bij verschillende hangplekken gestaan en ben ik in contact gekomen met de jongeren. De ontmoetingen tussen de jongeren waren echter vaak vluchtig, waardoor het lastig was om ze beter te leren kennen. Als ik ze vroeg om op vrijwillige basis een interview te houden, hadden veel jongeren ‘geen zin’ en zagen het als ‘tijdverspilling’. Uiteindelijk wist de jongerenwerker enkele jongeren wel bereid te vinden en is het gelukt om via hem een groepsinterview te doen met zeven Lonsdale-jongeren van dezelfde groep en drie individuele interviews. De interviews hebben plaatsgevonden in een aparte kamer in diverse buurtcentra in de gemeente Werkendam. Er is niet gekozen voor een interview op de hangplekken van de jongeren zelf, omdat er naar gestreefd is zoveel mogelijk interviews individueel af te nemen. Een individueel interview biedt als voordeel dat er onderwerpen die privé of bedreigend zijn makkelijker bespreekbaar zijn. Daarnaast kan er een groot aantal onderwerpen aan bod komen. Dat er toch een groepsinterview is afgenomen, is de keus van een Lonsdale-jongere geweest; hij verkoos een groepsgesprek boven een individueel interview. Deze keus is aanvaard gezien de moeilijke toegankelijkheid van de jongeren.
4. Vraagstelling en methode
29
In een groepsinterview komen vaak minder onderwerpen aan bod en is het lastiger om privé- of bedreigende onderwerpen te bespreken. Het groepsinterview biedt echter wel als voordeel dat de groepsleden op nieuwe ideeën gebracht kunnen worden door opmerkingen van anderen. Een middelbare school in de gemeente Werkendam heeft op verschillende terreinen haar medewerking verleend aan dit onderzoek. De conrectoren van het atheneum en het vmbo hebben gezocht naar Lonsdale-jongeren en ervoor gezorgd dat er vier interviews met hen gehouden konden worden. Daarnaast hebben ze vijf autochtone jongeren bereid gevonden voor een interview. Zeven leerlingen van de school voldeden aan het criterium ‘allochtoon’ conform de registratie van de school en hebben tevens medewerking verleend. De interviews hebben allemaal in een aparte kamer op school plaatsgevonden tijdens de lesuren. Alle interviews zijn opgenomen op een memorecorder. Tijdens de interviews zijn er aantekeningen gemaakt van het uiterlijk van de jongere en van opvallende dingen zoals non-verbaal gedrag. Er is gebruik gemaakt van half gestructureerde interviews. Deze vorm van interviewen is gekozen, omdat er dan een grote kans is dat relevante onderwerpen aan bod komen. Daarnaast biedt ze de mogelijkheid tot ‘doorvragen’ en om van vraagvolgorde en vraagformulering af te wijken al naar gelang het verloop van het interview. Deze aspecten zijn van belang bij interviews met jongeren, omdat het voor kan komen dat een gegeven antwoord niet automatisch onderbouwd wordt. Alvorens een richtlijn voor de interviews op te stellen, is er gekeken naar bestaande sociaal-psychologische schalen en is er een literatuurstudie gedaan. Aan de hand van de informatie uit de vragenlijsten en uit de relevante literatuur zijn er vragen geformuleerd. Het interview wordt allereerst kort geïntroduceerd. Hierbij vertel ik iets over mezelf en dat het onderzoek gaat over meningen van verschillende groepen jongeren. Het doel van het onderzoek heb ik in de introductie met opzet niet in detail verteld om het gesprek niet direct een bepaalde richting te geven en zoveel mogelijk sociaal wenselijke antwoorden te vermijden. Hiernaast vraag ik in de introductie toestemming voor het opnemen van het interview, waarbij ik de anonimiteit benadruk, evenals de vrijblijvendheid van de antwoorden. Bij de interviews met allochtone jongeren heb ik gevraagd aan welke benaming ze de voorkeur geven: allochtoon, buitenlander, minderheid enz. Deze vraag heb ik aan hen voorgelegd omdat er verschillende termen worden gebruikt en de ene term wellicht gevoeliger ligt dan de ander. Het interview begint met een aantal algemene vragen waarin persoonlijke gegevens van de onderzoekseenheden aan bod komen. Dit is bewust gedaan om de respondent te laten wennen aan de interviewsituatie en om niet meteen met een bedreigend onderwerp te beginnen. Hierna komen onderwerpen uit het theoretisch kader van dit onderzoek aan bod. Bij deze vragen is het de bedoeling om de interpretatie van verschillende theoretische concepten door de onderzoekseenheden te achterhalen. Zo is het begrip nationalisme als volgt geoperationaliseerd: Nationalisme Vind je jezelf nationalistisch? Wat houdt dat volgens jou in? Waarom ben je het wel/niet?
30
4. Vraagstelling en methode
Zo ja: - Welk aspect van nationalisme spreekt jou het meest aan? - Hoe lang ben je het al? - Waardoor ben je het geworden? - Is het voor andere mensen herkenbaar dat je nationalistisch bent? - Laat je dat bijvoorbeeld zien in je uiterlijk of in je gedrag? Of maak je je opvattingen kenbaar? - Zijn er andere mensen in je omgeving die nationalistisch zijn, zoals vrienden, broers of zussen? Zo nee: - Zijn er andere mensen in je omgeving die nationalistisch zijn, zoals vrienden, broers of zussen?
Naast de concepten uit het theoretisch kader zijn er ook vragen opgesteld vanuit sociaalpsychologische schalen (Hagendoorn & Janssen, 1983; Scheepers, Eisinga & Felling, 1994; Van Gool & Van Houten, 1997). Zo zijn er bijvoorbeeld enkele vragen ontworpen op basis van verschillende etnocentrismeschalen. Op die manier is het thema ‘subjectief ervaren dreiging’ ontstaan, dat als volgt in de richtlijn van de interviews is verwerkt: Subjectief ervaren dreiging 1. Buitenlanders spreken naast Nederlands vaak nog een andere taal. Vind je dat ze deze taal in ons land mogen spreken? Waarom wel/niet? 2. Vind je dat de Nederlandse taal en cultuur bedreigd wordt door buitenlanders? Waarom vind je dat? 3. Wat vind je ervan dat er moskeeën gebouwd worden in Nederland, zodat moslims hun geloof kunnen uitoefenen? Waarom vind je dat? 4. Denk je dat buitenlanders een bedreiging vormen voor je kansen op de arbeidsmarkt? Waarom denk je dat? 5. Vind je dat buitenlanders ervoor zorgen dat de kwaliteit van het onderwijs achteruit gaat? Waarom vind je dat? 6. Vind je dat buitenlanders een bedreiging vormen op de huizenmarkt? Waarom vind je dat?
De volledige richtlijn van de interviews is te vinden in Bijlage 2. Opgemerkt dient te worden dat de termen ‘buitenlanders’ en ‘allochtonen’ bij de autochtone jongeren en de Lonsdale-jongeren tijdens de interviews door elkaar heen zijn gebruikt. Hiermee worden echter niet-westerse allochtonen bedoeld zoals ze officieel gedefinieerd worden door het Centraal Bureau voor de Statistiek: ‘Het CBS rekent personen tot de allochtonen als ten minste één ouder in het buitenland is geboren’. Een niet-westerse allochtoon is volgens het bureau een ‘allochtoon met als herkomstgroepering een van de landen in de werelddelen Afrika, Latijns-Amerika en Azië (excl. Indonesië en Japan) of Turkije’ (www.cbs.nl). De analyse van de interviews is te lezen in hoofdstuk 7. Observaties Naast het gebruik van documenten en interviews, zijn er ook observaties verricht bij diverse hangplekken om zo onder alledaagse omstandigheden gedragsgegevens van Lonsdale-jongeren te verzamelen. Ter voorbereiding op de observaties, heb ik een gesprek gehad met een aantal medewerkers van Bureau Discriminatiezaken Midden en West Brabant en Palet, die al enkele jaren de gemeente Werkendam als werkgebied hebben. Daarnaast heb ik met de politie van de gemeente gesproken, om een beeld te krijgen van de situatie aldaar. De observaties van de Lonsdale-jongeren zijn verricht in de maanden november 2005 en januari en februari 2006. Het betreffen hier zogenaamde open, vrije observaties. Deze
4. Vraagstelling en methode
31
vorm van observatie is gekozen om te inventariseren welke kenmerken de Lonsdalegroep heeft en bovendien vertrouwen te winnen bij de jongeren. Het scheppen van vertrouwen is nodig geweest om jongeren bereid te vinden om medewerking te verlenen aan de interviews. De observaties hebben telkens op een woensdagavond plaatsgevonden tussen 17.30 uur en 23.00 uur, omdat de jongeren tijdens dat dagdeel de meeste vrije tijd hebben. De keuze voor de woensdag is er eerder een van praktische aard gezien de jongerenwerker van de gemeente op die dag altijd rondrijdt naar diverse hangplekken in de omgeving van Werkendam. De observatieplekken zijn dan ook op verschillende locaties geweest en afhankelijk van de werkzaamheden van de jongerenwerker. Samen met hem heb ik met enkele jongeren gepraat. Naast het hangen heb ik deelgenomen aan een andere activiteit van de Lonsdale-jongeren, namelijk zaalvoetbal. Elke woensdagavond kunnen de jongeren in de gemeente gratis zaalvoetballen. Ik heb observaties verricht op drie verschillende hangplekken. De weersomstandigheden zijn gedurende genoemde maanden niet optimaal geweest voor het hanggedrag van de jongeren: het was vaak erg regenachtig en koud, waardoor ze niet of slechts voor korte tijd op de hangplekken verschenen. Ik heb in totaal vier keer geobserveerd; op één woensdag bleven alle jongeren weg vanwege het slechte weer. Naast deze dag heb ik ongeveer twaalf uur bij de hangplekken gestaan. Bij de observaties heb ik 32 jongeren leren kennen, waarvan de helft bij naam. De jongeren zijn op de hoogte gebracht van het onderzoek. In de aparte bijlagen bij dit onderzoeksverslag zijn observatienotities opgenomen. De observaties zijn verwerkt in hoofdstuk 5, waarin een situatieschets wordt gegeven van de gemeente Werkendam. Daarnaast zijn de observatienotities gebruikt ter ondersteuning van de analyse van de interviews (hoofdstuk 7).
4.4
Analyse
De verzamelde krantenartikelen zijn op de eerste plaats geanalyseerd aan de hand van een aantal inhoudelijke thema’s. Deze thema’s dienden zich als het ware aan bij lezing en herlezing van alle artikelen. Regelmatig terugkerende thema’s zijn als analysecategorieën gebruikt. Deze vormen de leidraad in een thematische analyse van de artikelen. Daarnaast zijn ook de concepten uit het theoretisch kader en de richtlijn van de interviews in de analyse betrokken. Op basis daarvan zijn conceptuele categorieën gevormd. Met behulp van deze categorieën is een conceptuele analyse van de artikelen uitgevoerd. Meer hierover is te lezen in hoofdstuk 6. De interviews zijn in de week waarin de opnames plaatsvonden uitgewerkt aan de hand van de transcriptieconventies van Heller en Labrie (2003). Er is geprobeerd de interviews zoveel volledig mogelijk uit te schrijven. Herformuleringen en uitweidingen over gebeurtenissen die voor de beantwoording van de onderzoeksvraag niet relevant leken, zijn echter niet tot in detail getranscribeerd. Alle interviews zijn te vinden in de aparte bijlagen bij dit onderzoeksverslag. Na transcriptie zijn de interviews geanalyseerd aan de hand van een aantal analysecategorieën. Deze categorieën zijn gevormd na (her)lezing van alle interviews.
32
4. Vraagstelling en methode
Net als bij de krantenartikelen zijn de analyses gebaseerd op thematische en conceptuele categorieën. In hoofdstuk 7 worden deze categorieën uitvoerig beschreven. De observaties zijn genoteerd in een speciaal notitieboekje. De observatiegegevens zijn met steekwoorden opgeschreven bij wisseling van hangplek-locatie en dezelfde avond op de computer uitgeschreven. De observatienotities bevinden zich in de aparte bijlagen van dit onderzoeksverslag. De tekst is gebruikt bij de situatieschets die gegeven wordt in hoofdstuk 5 en ter ondersteuning van de analyse van de interviews (hoofdstuk 7). De krantenartikelen en interviews zijn apart geanalyseerd, maar hebben in het analyseproces dezelfde stappen ondergaan. Ter illustratie zal alleen de analyseprocedure van de interviews worden besproken; de analyse van de krantenartikelen is immers op vergelijkbare wijze uitgevoerd. Allereerst zijn de interviews ter voorbereiding op de uiteindelijke analyse in twee willekeurige delen verdeeld. Tekst uit het eerste deel van de interviews die relevant leek voor de beantwoording van de vraagstelling werd gemarkeerd. Vervolgens is de relevante tekst opgedeeld in inhoudelijke thema’s. Er is gekozen voor het gebruiken van thema’s, omdat ook de richtlijn van de vragenlijst thematisch is opgebouwd. De thema’s uit de interviewrichtlijn hebben op die manier gediend als labels. Deze zijn echter na ordening soms samengevoegd of weggelaten. Daarnaast zijn er enkele nieuwe labels ontstaan op basis van wat er gezegd is in de interviews. De overgebleven labels hebben zowel thematische als conceptuele analysecategorieën opgeleverd. De andere helft van de interviews is op dezelfde wijze geanalyseerd. Allereerst is de relevante tekst weer gemarkeerd en opgedeeld in thema’s. Vervolgens is onderzocht of de kernthema’s die zijn opgesteld op basis van de eerste helft van de interviews, ook met de andere helft dezelfde thema’s zou opleveren. De kernthema’s bleken voldoende dekkend en zijn om die reden niet aangepast. Tot slot is er aan elk thema een omschrijving gegeven.
4.5
Betrouwbaarheid en geldigheid
In dit onderzoek zijn er drie dataverzamelingsmethoden gebruikt, namelijk interviews, observaties en het gebruik van documenten. Door deze methoden zijn ter beantwoording van de onderzoeksvraag verschillende aspecten onder de loep genomen. Door te interviewen is onderzocht wat voor opvattingen Lonsdale-jongeren, autochtone en allochtone jongeren hebben over zichzelf en over anderen. Er is met andere woorden gekeken naar meningen, attitudes, kennis en gevoelens. Via observaties is getracht te kijken naar kenmerken van het gedrag van Lonsdale-jongeren die centraal staan in dit onderzoek. Tot slot heeft de krantenanalyse een retrospectieve functie, omdat er onderzocht is hoe er over verschillende periodes heen in kranten over Lonsdale-jongeren gedacht wordt. Uiteindelijk wordt de centrale vraag in dit onderzoek (‘wat is de identiteit van Lonsdale-jongeren?’) beantwoord op basis van de verschillende data verkregen uit deze methoden. Er is sprake van verschillende invalshoeken: het onderzoek richt zich niet alleen op het perspectief van de Lonsdale-jongeren, maar ook op dat van kranten en van jongeren in hun naaste omgeving. Er is daarnaast informatie verkregen via personen die regelmatig te maken hebben met de verschillende jongeren in de gemeente Werkendam, namelijk de politie, de jongerenwerker, de conrectoren op de middelbare school en de
4. Vraagstelling en methode
33
medewerkers van Palet en Bureau Discriminatiezaken Midden en West Brabant. De toepassing van deze verschillende bronnen kan worden omschreven als data-triangulatie (Baarda et al., 2005). Betrouwbaarheid wordt door Baarda et al. (2005:193) omschreven als ‘de mate waarin metingen onafhankelijk zijn van toeval.’ Bij kwalitatief onderzoek moeten de conclusies controleerbaar en inzichtelijk zijn. Om de betrouwbaarheid van het onderzoeksinstrument te vergroten, is de richtlijn voor de half gestructureerde interviews gebaseerd op een literatuurstudie en op bestaande sociaal-psychologische schalen. Daarnaast is de richtlijn door een onafhankelijke beoordelaar bekeken en goedgekeurd. De interviews zijn bovendien opgenomen op geluidsband en in dezelfde week uitgeschreven met bijbehorende aantekeningen. De observaties zijn op de dag zelf uitgewerkt in observatienotities. De betrouwbaarheid van de analyse is vergroot door gebruikmaking van een onafhankelijke beoordelaar. Deze beoordelaar heeft onafhankelijk van mij de eerste helft van de interviews en krantenartikelen bekeken en gelabeld volgens het analyseproces zoals beschreven in paragraaf 4.4. Daarna zijn de resultaten van deze labeling vergeleken en heeft deze beoordelaar samen met mij overeenstemming bereikt over de kernthema’s. Vervolgens is de tweede helft van de interviews en krantenartikelen weer onafhankelijk van elkaar onderzocht en gelabeld. De resultaten zijn wederom vergeleken en ten slotte zijn de definitieve kernthema’s vastgesteld. Validiteit of geldigheid heeft te maken met de juistheid van de onderzoeksbevindingen. Cohen en Manion (1989, in: Deem, 1994) noemen verschillende vormen van validiteit, waaronder convergerende validiteit, interne en externe validiteit. De eerste vorm van geldigheid houdt in dat de gegevens van de ene methode convergeren met een andere dataverzamelingsmethode. In dit onderzoek is er naast interviews met Lonsdale-jongeren, ook gekozen voor observatie. Een vraag als: ‘vind je jezelf gewelddadig?’ kan namelijk een sociaal wenselijk antwoord opleveren. Door observatie als dataverzamelingsmethode toe te voegen, is gekeken of het gedrag overeenkomt met de gegeven antwoorden. De gegevens uit de interviews en observaties in dit onderzoek vertonen convergentie en het lijkt er dus op dat in voldoende mate gesproken kan worden van valide gegevens van de onderzochte Lonsdale-jongeren. Er dient namelijk opgemerkt te worden dat de jongeren zich anders hebben kunnen gedragen tijdens de observaties vergeleken met de ‘gewone’ situatie en dat er sprake kan zijn van observatie-bias (Baarda et al., 2005:266). Interne validiteit houdt zich bezig met de vraag: zijn de gegevens echt voor deze groep? Deze vorm van geldigheid hangt samen met de onderzoeksopzet. Is de gekozen onderzoeksopzet het meest geschikt ter beantwoording van de onderzoeksvraag? Zoals in het begin van dit hoofdstuk (paragraaf 4.1) naar voren is gekomen, zijn de keuzes voor explorerend en toetsend onderzoek, evenals kwantitatief onderzoek afgevallen. Om een antwoord te krijgen op de beschrijvende onderzoeksvraag die in dit onderzoek centraal staat en waarbij het gaat om de interpretaties van de betrokkenen, is een empirischinterpretatieve onderzoeksopzet de meest geschikte om een geldig antwoord te vinden op de onderzoeksvraag. De interne geldigheid is ook vergroot door de wijze van labeling. De krantenartikelen en interviews zijn allereerst in twee willekeurige delen opgesplitst. Uit het eerste deel is een aantal kernthema’s ontstaan en het tweede deel is gebruikt om de geldigheid van die thema’s vast te stellen. Alle nieuwe informatie die in de tweede helft van de
34
4. Vraagstelling en methode
krantenartikelen en interviews naar voren kwam, kon weer op dezelfde manier gelabeld worden. Om de interne geldigheid van het onderzoek te vergroten, is getracht om de reacties op de bevindingen aan het einde van het onderzoek bij de respondenten te peilen door middel van autorisatie-interviews (de zogenoemde ‘member checks’). Dit is echter wegens omstandigheden waar ik geen invloed op kon hebben niet gelukt. Externe geldigheid richt zich op de vraag of de resultaten van dit onderzoek toepasbaar zijn op andere situaties. Tot nu toe zijn er weinig onderzoeken gedaan waarbij Lonsdalejongeren zelf betrokken worden. Bovendien heeft dit onderzoek zich gericht op één specifieke gemeente. Over de mate van generaliseerbaarheid en vergelijkbaarheid van dit onderzoek naar andere, overeenkomstige situaties, is dus weinig te zeggen.
5. Situatieschets van de gemeente Werkendam
Dit hoofdstuk biedt een overzicht van de hoofdlocatie van het onderzoek, namelijk de gemeente Werkendam. Het doel is om een indruk te geven van de sociaalmaatschappelijke context en de gebeurtenissen waarbij jongeren uit de gemeente Werkendam betrokken zijn geweest. In paragraaf 5.1 wordt allereerst een etnografische beschrijving van de gemeente gegeven, die gebaseerd is op de observaties die in december 2005, januari en februari 2006 zijn verricht. Paragraaf 5.2 biedt een hoofdzakelijk cijfermatig overzicht van de gemeente. Hierna wordt specifiek gekeken naar het aantal discriminatieklachten en meldingen van extremistische uitingen (paragraaf 5.3). In het besluit worden de gevonden feiten kort samengevat. De belangrijkste bronnen in dit hoofdstuk naast mijn eigen observaties zijn de jaarcijferrapportages van Bureau Discriminatiezaken Midden en West Brabant en de website van de gemeente (www.werkendam.nl). De website maakt gebruik van gegevens die afkomstig zijn van het Centraal Bureau voor de Statistiek, de Kamer van Koophandel, het Vestigingenregister West-Brabant, ETIN (onderzoeksbureau dat zich richt op economische ontwikkeling en ruimte voor bedrijven) en de Sociaal Economische Samenwerking West-Brabant.
5.1
De eerste impressie van de gemeente
Vanaf 1999 is Bureau Discriminatiezaken Midden en West Brabant werkzaam in de gemeente Werkendam. Tot en met 2004 was er een inzet van 0,1 fte, wat gelijk staat aan 3,6 uur per week. De werkzaamheden betroffen registratie en klachtbehandeling, deelname aan het regionaal netwerk met politie en Openbaar Ministerie en het organiseren van activiteiten met de nadruk op preventie. Sinds 2005 richt Bureau Discriminatiezaken zich alleen nog maar op preventieve projecten in het onderwijs en met jongeren in de gemeente. Palet, die tevens opdrachtgever is van dit onderzoek, is eerder indirect betrokken in de gemeente Werkendam. Het is namelijk een instelling die een steunfunctie biedt voor de provincie Noord-Brabant. Via Bureau Discriminatiezaken en Palet heb ik contact kunnen leggen met Jan, een jongerenwerker in de gemeente Werkendam, die daar sinds eind 2004 werkzaam is. In zijn werk probeert hij contact te onderhouden met jongeren die in de gemeente voornamelijk op straat hangen. Hij praat met ze en wijst hen eventueel op verkeerd gedrag. Jan helpt de jongeren als ze problemen hebben met werk zoeken, afkicken van drugs of seksualiteit. Samen met hen zoekt hij de juiste instanties op waar de jongeren terecht kunnen. Ook als er problemen zijn thuis, op school of in de buurt, dan is hij een aanspreekpunt. Verder biedt hij ondersteuning bij het opzetten en organiseren van activiteiten in jongerencentra of bij het jeugdvriendelijk inrichten van de woon- en leefomgeving (bijvoorbeeld jongerenontmoetingsplekken en skate-voorzieningen). Elke maandag- en woensdagavond rijdt Jan langs verschillende hangplekken om een praatje te maken met de jongeren. Op woensdagavond kunnen de jongeren gratis zaalvoetballen in een zaal van de gemeente. De opkomst varieert per
36
5. Situatieschets van de gemeente Werkendam
week van ongeveer 8 tot 30 jongeren. Het zijn voornamelijk jongens tussen de 12 en 23 jaar, maar soms wordt ook het vriendinnetje meegebracht. Voordat ik met Jan voor het eerst een bezoek breng aan de verschillende hangplekken, ga ik met twee medewerkers van Palet en Bureau Discriminatiezaken naar de politie voor een oriënterend gesprek. Op weg ernaartoe vallen de molens en uitgestrekte polders me meteen op. Het politiebureau bevindt zich in Nieuwendijk, dichtbij de snelweg A27 tussen Breda en Utrecht. Het is een heel nieuw gebouw, dat zich op enige afstand van het centrum van Nieuwendijk bevindt. Dat centrum wordt gekenmerkt door winkels die in 1997 gebouwd zijn. Tegenover het winkelcentrum ligt een populaire jongerensoos, Xinix genaamd. Er wordt daar voornamelijk rockmuziek gedraaid. Het is een oud café, dat binnenkort zal verhuizen richting het politiebureau. Nieuwendijk is van oorsprong een dijkdorp, waar veel typische dijkhuisjes te vinden zijn. In het dorp is een Chinees-Indisch restaurant, dat gerund wordt door een Chinees gezin. Jan en ik horen van één van de zonen, die als ober werkt in het restaurant, dat het gezin vroeger wel eens is lastig gevallen bij een bruggetje in Nieuwendijk. Daarnaast zijn er wel eens vernielingen en bekladdingen geweest bij het restaurant. Het bruggetje in Nieuwendijk staat bekend om een plek waar vaak veel hangjongeren staan en voorbijgaande mensen lastig vallen. Er zijn ook wel eens teksten op het bruggetje gevonden met ‘Eigen Volk Eerst’, ‘SS’ en ‘Holland Volland’. De teksten zijn vaak dezelfde week nog door de gemeente Werkendam verwijderd. Naast dijkhuisjes bevinden zich ook veel nieuwbouwhuizen in het dorp, die tegen de oorspronkelijke dijk aanleunen. Het dorpshuis van Nieuwendijk is ook heel nieuw, net als de jongeren ontmoetingsplek (jop) die zich naast het dorpshuis bevindt. De jop heeft de vorm van een zeshoek, is overdekt en aan de zijkant voor de helft beschut door een soort metaal. De hangplek is voorzien van smalle bankjes waar de jongeren op kunnen zitten. De eerste avond dat ik met Jan meerijd in zijn auto, zijn er geen jongeren op deze plek te vinden. Het is ook regenachtig en koud. Hangjongeren vinden we wel in het dorpje Hank. Het dorpje ligt tussen een knooppunt van snelwegen en aan de rand van de NoordBrabantse Biesbosch. Hank bestaat grofweg uit een lange dijk, waar aan de ene kant een jachthaven te vinden is, en aan de andere kant grotendeels vrijstaande huisjes, die vaak slechts één verdieping hebben. Hier en daar staan wat boerderijen. Jan vertelt me dat het pleintje voor de kerk in Hank een gebruikelijke hangplek is voor de jongeren, maar daar zijn ze die avond niet te vinden. De inwoners van Hank zijn -in tegenstelling tot de meeste andere dorpen van de gemeente Werkendam- hoofdzakelijk katholiek. De gemeente heeft veel verschillende kerken, zeventien in totaal. De Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt), de Christelijk Gereformeerde Kerk, de Nederlands Gereformeerde Kerken, de Hervormde Kerk en de Katholieke Kerk zijn allemaal vertegenwoordigd in de gemeente. De kerk speelt een belangrijke rol in het leven van de meeste Werkendammers; in de gemeente zijn ook overwegend bijzondere scholen te vinden, zowel basisscholen als middelbare scholen. Openbaar onderwijs wordt nauwelijks gegeven. Vlakbij de kerk in Hank staat het dorpshuis. Het lijkt een beetje op een boerderij en heeft verschillende kleinere en grotere zalen. Die avond is er in een grote zaal een buurtbingo bezig. Het zijn vooral senioren die onder het genot van een kopje koffie hun bingokaarten bijhouden. Tegenover het dorpshuis ligt de jongerensoos Titanic, waar jongeren vanaf 15 jaar een aantal keer per maand kunnen uitgaan. Verder is er op de dijk in Hank een grote disco, de Kelder genaamd, die voornamelijk voor jongeren van 21 jaar en ouder is
5. Situatieschets van de gemeente Werkendam
37
bedoeld. Een pizzatent en een chinees restaurant in Hank kennen allebei allochtone eigenaren. Verder is er in het dorp geen zichtbaarheid van allochtonen. De vijf jongeren die ik met Jan op de eerste avond aantref, staan achter een schuurtje bij een nieuwbouwwoning, midden in het dorp. De buurt kenmerkt zich door smalle straatjes met veel brandgangen en parkeerplekken. Op één van die parkeerplekken ligt in een hoekje een stapel kapot getrapte bierblikjes. De jongeren staan gedeeltelijk binnen in het schuurtje, waar één jongen zijn scooter aan het opknappen is. De rest kijkt toe en rookt een sigaretje. Ze hebben bijna allemaal een zwart bomberjack aan, een spijkerbroek en sportschoenen. Hun hoofd is kaal of halfkaal geschoren. Na een kort praatje is het tijd om naar het volgende dorp te gaan dat tot de gemeente Werkendam behoort, namelijk Dussen. Net als Hank is dit dorp overwegend katholiek. Jongeren die we hier aantreffen staan bij een overdekking van het winkelcentrum, tegenover een grote supermarkt. Het zijn ongeveer tien jongeren, gehuld in skate-achtige kleding. Eén van de jongeren heeft het raampje van zijn auto opgedraaid en er klinkt harde top-40 muziek. Voor de jongeren in dit dorp is er de Soos, een disco bedoeld voor tieners. Op weg naar Sleeuwijk laat Jan me twee kenmerkende gebouwen van Dussen zien: een waterwipmolen en een eeuwenoud kasteel dat tot 2003 als gemeentehuis diende, maar inmiddels een monument is geworden. In Sleeuwijk treffen we geen jongeren aan. Jan wijst me op een skatebaantje waar wel eens jongeren omheen hangen. De graffiti op het skatebaantje hebben de jongeren zelf mogen ontwerpen. Een populaire uitgaansgelegenheid in Sleeuwijk is ’t Honk, een jongerencentrum dat op donderdag tot en met zondag open is en af en toe themafeesten organiseert. Het jongerencentrum ligt vlakbij het winkelcentrum. Niet ver van het centrum bevindt zich een Chinees restaurant. Vanaf Sleeuwijk is het mogelijk om met de veerpont naar Gorinchem te varen. Het grootste dorp Werkendam wordt ook gekenmerkt door een waterrijk gebied. In Werkendam ligt een jachthaven, waar veel binnenscheepvaart gerichte bedrijven te vinden zijn. In het dorp bevindt zich veel nieuwbouw: het gemeentehuis ziet er modern uit met verschillende kleuren steen en een plat dak. Tegenover het gemeentehuis is er een sporthal met een supermarkt, waar jongeren van het dorp ook wel eens hangen. In het centrum bevindt zich een cultureel centrum, een vrij nieuw gebouw met vijf zalen. Af en toe worden er films gedraaid. Jongeren gaan in Werkendam voornamelijk naar twee uitgaansgelegenheden: ‘Spotlight’, een tienerdisco en ‘de Pijp’, een café dat midden in het centrum ligt. Werkendam heeft als grootste dorp van de gemeente ook de meeste zichtbaarheid van allochtonen: er is een Chinees-Indisch restaurant, een pizzeria en een grillroom/pizzeria die een Turkse eigenaar heeft. De jongeren die Jan en ik die avond in Werkendam aantreffen, staan in het daarvoor speciaal bestemde jop, ook wel ‘de container’ genoemd. De hangplek ziet er ook uit als een container: hij is blauw van kleur en bevindt zich in een park bij een vijver, op enige afstand van de huizen. Binnenin de container is er een klein bankje waar de jongeren op kunnen zitten, de rest is er vanaf gesloopt. In een donker hoekje waar niemand staat liggen de resten van sigarettenpeuken. Er hangt een prullenbak aan de jop, die is volgespoten met onleesbare graffiti. De jongeren rijden af en aan met hun scooters naar de jop om een sigaretje te roken en een praatje te maken. Na een rondje langs alle kernen van de gemeente, is het tijd om te zaalvoetballen. Inmiddels heeft zich een aantal jongeren verzameld met hun scooter of auto bij de betreffende zaal. Slechts een enkeling is te voet gekomen. Er wordt ongeveer een uur
38
5. Situatieschets van de gemeente Werkendam
gespeeld met een stuk of negen jongens en twee meisjes. Na afloop blijven de jongeren nog wat hangen rondom hun auto’s en laten elkaar hun pas gedownloade seksfilmpjes op hun telefoon zien.
5.2
Kerngegevens van de gemeente Werkendam
De gemeente Werkendam ligt in het land van Heusden en Altena, dat bestaat uit de gemeenten Woudrichem, Aalburg en Werkendam. De gemeente Werkendam heeft 26.522 inwoners en een grondgebied van bijna 125 km². Binnen de gemeente ligt een waterrijk gebied van 13,60 km². De gemeente Werkendam bestaat uit vijf kernen. Van groot naar klein zijn dat Werkendam, Sleeuwijk, Nieuwendijk, Hank en Dussen. De inwoners van de kernen Werkendam, Sleeuwijk en Nieuwendijk zijn overwegend protestant. Hank en Dussen daarentegen zijn kernen waar meer katholieken wonen. In tabel 5.1 wordt het aantal woningen en inwoners per kern weergegeven. Tabel 5.1 Aantal woningen en inwoners per kern in de gemeente Werkendam per 1 januari 2006 Aantal woningen Aantal inwoners Werkendam 3.883 11.246 Sleeuwijk 1.920 5.521 Nieuwendijk 1.504 3.830 Hank 1.330 3.465 Dussen 1.004 2.460 Totaal 9.641 26.522 Bron: www.werkendam.nl
Tabel 5.2 laat de bevolkingsstructuur van de gemeente Werkendam zien. Er zijn ongeveer 240 (0,9%) allochtonen in de hele gemeente, voornamelijk asielzoekers en asielzoekergezinnen. Mediterrane groepen ontbreken vrijwel volledig (www.cbs.nl). Tabel 5.2 De bevolkingsstructuur van de gemeente Werkendam per 1 januari 2006 Structuurelementen Bevolking 26.522 inwoners Aandeel 0 - 14 jaar 18,3 % Aandeel 15 - 64 jaar 67,2 % Aandeel 65 + 13,2 % Bevolkingsdichtheid 216 per km2 Bevolkingsgroei 2001-2005 0,96 % Aandeel allochtonen 0,9 % Gemiddeld inkomen (x 1000 €) 27,5 € Bron: www.werkendam.nl
In tabel 5.2 is te zien dat de gemeente een lichte bevolkingsgroei heeft doorgemaakt in de periode van 2001 tot en met 2005. Er wonen op elke vierkante kilometer land gemiddeld zo’n 216 mensen. Ter vergelijking: in 2004 was de bevolkingsdichtheid in Nederland gemiddeld 481 mensen per vierkante kilometer (www.cbs.nl). Aan de noordzijde van de gemeente stroomt de rivier de Nieuwe Merwede, die een zijrivier is van de Waal. Aan de zuidkant van de gemeente Werkendam stroomt de
5. Situatieschets van de gemeente Werkendam
39
Bergse Maas. De hele gemeente wordt doorkruist door de Rijksweg A27 tussen Utrecht en Breda. In de gemeente zijn veel bedrijven gevestigd uit de industriële sector en de bouwnijverheid. In tabel 5.3 is te zien hoe de verschillende arbeidsmarktsectoren een aandeel hebben in de productie van de gemeente Werkendam. Tabel 5.3 De productiestructuur van de gemeente Werkendam per 1 januari 2006 Structuurelementen Aantal vestigingen 1.629 Aantal werkzame personen 7.703 Gemiddeld aantal werknemers per bedrijf 8,1 Aandeel landbouw 1,6 % Aandeel industrie 14,5 % Aandeel bouwnijverheid 15,4 % Aandeel handel / horeca 24,3 % Aandeel vervoer / communicatie 9,4 % Aandeel uitzendkrachten 1,5 % Aandeel zakelijke/ financiële dienstverlening 10,3 % Aandeel overheid 3 % Aandeel onderwijs 5,3 % Aandeel gezondheidszorg 5,4 % Aandeel overige diensten 8,8 % Bron: www.werkendam.nl
Zoals uit tabel 5.3 blijkt, wordt de grootste arbeidsmarktsector in de gemeente Werkendam gevormd door de handel/horeca, gevolgd door de bouwnijverheid en de industriële sector. De landbouw, uitzendkrachten en overheid zijn daarentegen de sectoren die het minst vertegenwoordigd zijn in de productiestructuur van de gemeente. Op 7 maart 2006 vonden in Nederland de gemeenteraadverkiezingen plaats. Hieraan deden in de gemeente Werkendam geen extreemrechtse partijen mee. In tabel 5.4 is te zien welke partijen in de gemeente meededen en wat hun zetelwinst was ten opzichte van vier jaar daarvoor in 2002. Tabel 5.4 Zetelverdeling gemeenteraad Werkendam in 2002 en 2006 2006 2002 Aantal Aantal Aantal Aantal stemmen zetels stemmen zetels CDA 3928 7 2603 4 PvdA 2312 4 2263 4 Stuurgroep 1977 3 3490 6 Dorpsbelang 1783 3 SGP 1704 3 1770 3 ChristenUnie 1015 1 1303 2 VVD 1140 2 PvdB 473 0 Totaal 12.922 21 12.839 21 Bron: www.werkendam.nl
}
In tabel 5.4 is te zien dat het CDA tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 drie zetels gewonnen heeft ten opzichte van 2002. De Stuurgroep en Dorpsbelang vormden in 2006 één partij en behielden -evenals de PvdA en de SGP- hetzelfde aantal zetels in
40
5. Situatieschets van de gemeente Werkendam
vergelijking met vier jaar geleden. De ChristenUnie heeft in 2006 een zetel moeten inleveren en de nieuwe partij, de Partij voor de Burger, behaalde niet voldoende stemmen om een zetel te krijgen. De VVD deed in tegenstelling tot het jaar 2002 niet mee aan de gemeenteraadsverkiezingen.
5.3
Overzicht van extreemrechts geweld in de gemeente
In 1995 vormde een incident rond racistische graffiti tegen Somalische jongeren in de gemeente aanleiding om een werkgroep op te richten met als doel ‘autochtonen kennis laten maken met allochtonen en zo begrip kweken voor elkaar’. Deze werkgroep, die uiteindelijk in 1996 van start ging, bestond uit verschillende instanties waaronder gemeente, politie, vluchtelingenwerk, jongerenwerk en Bureau Discriminatiezaken. In 1998 kwamen er in de gemeente Werkendam twee asielboten. Deze boten werden enkele jaren later in 2002 gesloten. Tijdens deze vier jaar werden er in de gemeente bovengemiddeld vaak meldingen gedaan van bedreigingen, vernielingen en bekladdingen met racistische of extreemrechtse teksten en symbolen. De boten werden uiteindelijk gesloten omdat de kwaliteit ervan in die jaren zo achteruitgegaan was, dat verdere opvang van asielzoekers niet verantwoord was. Het aantal discriminatieklachten en -meldingen en het aantal extreemrechtse uitingen dat door Bureau Discriminatiezaken Midden en West Brabant geregistreerd werd in de periode van 2000 tot en met 2005, is opgenomen in tabel 5.5. De tabel start vanaf 2000, omdat dat het eerste volledige jaar was waarin Bureau Discriminatiezaken werkzaam was in de gemeente Werkendam. Tabel 5.5 Aantal discriminatieklachten en -meldingen en aantal extreemrechtse uitingen in de periode van 2000-2005 in de gemeente Werkendam 2000 2001 2002 2003 2004 2005 Discriminatieklachten/ 12 11 14 1 9 16 meldingen Extreemrechtse uitingen 0 9 9 4 12 2 Totaal 12 20 23 5 21 18 Bron: Jaarverslag 2003 en jaarcijfers 2005 Bureau Discriminatiezaken Midden en West Brabant
Zoals te zien is in tabel 5.5 liep in 2003 het aantal meldingen in de gemeente terug en leek het erop alsof het vertrek van de asielboten ervoor zorgde dat discriminatie nauwelijks meer een probleem zou zijn. In 2004 was er echter weer een forse stijging van het aantal meldingen. Het aantal discriminatieklachten en meldingen van extremistische uitingen nam met ruim 300 procent toe. In 2004 kwamen er in totaal 21 klachten binnen, ten opzichte van 5 klachten in het jaar daarvoor. Hiervan was er bij meer dan de helft (12) sprake van extremistische uitingen, zoals in graffiti gespoten hakenkruizen, Keltische Kruizen en White Power-tekens. Tweederde van de klachten had betrekking op discriminatie op grond van afkomst. Met name een aantal allochtone families werden in dat jaar lastiggevallen. Tijdens de Oranjefeesten in Nieuwendijk in datzelfde jaar kwam het tot een grote vechtpartij tussen autochtone en allochtone jongeren, waar de politie aan te pas moest komen. Eind augustus 2004 brachten enkele jongeren op een drive-in show van radio 538 in het nabij gelegen Almkerk regelmatig de Hitlergroet. Volgens het rapport van Bureau Discriminatiezaken vermoedde de wijkagent van Nieuwendijk dat een deel van die jongeren die bij dit incident betrokken waren, uit Nieuwendijk kwamen.
5. Situatieschets van de gemeente Werkendam
41
In hetzelfde jaar werd de werkgroep die in 1996 werd opgestart, ontbonden vanwege onvoldoende draagvlak. De werkgroep twijfelde eraan of de doelgroep wel voldoende werd bereikt, omdat er steeds dezelfde belangstellenden bij activiteiten aanwezig waren. In 2005 kwamen er bij Bureau Discriminatiezaken twee meldingen binnen van extreemrechtse uitingen in de gemeente Werkendam. Het aantal discriminatieklachten dat geregistreerd werd, was in totaal zestien. De meeste klachten hadden betrekking op het lastigvallen van allochtone gezinnen, zoals ruiten ingooien, scheldpartijen en bekladdingen. Eén gezin gaat vanwege deze klachten verhuizen en is op een urgentielijst geplaatst.
5.4
Besluit
Werkendam is een plattelandsgemeente die in een waterrijk gebied ligt. Hierdoor is er in de gemeente veel bedrijvigheid op het terrein van handel, industrie en bouwnijverheid. Het is door het water echter ook een vrij geïsoleerd gebied. Naast isolatie op geografisch gebied, wordt de gemeente ook gekenmerkt door een vrij gesloten gemeenschap. Het grootste deel van de inwoners heeft een streng protestantse geloofsovertuiging. De gemeenteraad bestaat dan ook voornamelijk uit partijen die geïnspireerd zijn vanuit de christelijke gedachte. Het aandeel allochtonen is laag in vergelijking met de rest van Nederland. Er wonen zo’n 240 allochtonen op een totaal van ongeveer 26.500 mensen. De gemeente heeft met name sinds de komst van twee asielboten in 1998 te maken met een groot aantal klachten van discriminatie en extreemrechtse uitingen. Zelfs na sluiting van deze boten bleven deze klachten in ongeveer dezelfde mate aanhouden. Met name asielzoekergezinnen zijn het slachtoffer van extreemrechtse acties en geweld door jongeren. De gezinnen zijn ook niet altijd bereid om aangifte te doen, omdat ze bang zijn voor verdere escalaties. Cijfers over het jaar 2006 zijn nog niet bekend, maar het aantal klachten in 2005 is ten opzichte van het jaar daarvoor heel licht gedaald (van 21 naar 18 klachten).
6. Lonsdale-jongeren in de krant
6.1
Inleiding
In hoofdstuk 5 is naar voren gekomen dat er in de periode van de asielboten in de gemeente Werkendam bovengemiddeld vaak meldingen werden gedaan van bedreigingen, vernielingen en bekladdingen met racistische of extreemrechtse teksten en symbolen. Van Donselaar (2005:37) stelt in het Lonsdalevraagstuk dat er ‘vanaf ongeveer 2001 sprake is geweest van een groeiende mediabelangstelling voor het gabberverschijnsel’. Door verschillende racistische incidenten is dat ook voor de gemeente Werkendam in de periode van de asielboten het geval geweest. In 2003 liep het aantal meldingen van dergelijke incidenten in de gemeente terug en leek het erop alsof het vertrek van de asielboten ervoor zorgde dat discriminatie nauwelijks meer een probleem zou zijn. In 2004 nam het aantal meldingen echter weer duidelijk toe. Eind augustus 2004 deed zich het volgende incident voor: RADIO 538 DJ RICK VAN VELTHUYSEN VERWIJDERT LONSDALE-JEUGD Radio-dj Rick van Velthuysen heeft vorige week tijdens een drive in-show een groep jongeren met Lonsdale-kleding verwijderd uit de feesttent van Almkerk (Noord-Brabant). De dj draaide daar met 538collega Barry Paf. Volgens Van Velthuysen misdroeg de groep zich door met regelmaat de Hitlergroet te brengen. “Alles moest hardcore zijn en vooral géén ‘negermuziek’,” aldus de dj, “Het betrof hier een mannetje of 30, die met regelmaat de Hitlergroet brachten aan elkaar en aan mij. Op het moment dat ik een goede R&Bplaat inzette, dan zag je hun ogen groter worden en toonde ze mij hun vinger, want ik moest maar de hele avond hardcore draaien.” Daarop sprak Van Velthuysen de groep aan en liet ze verwijderen uit de feesttent. “Opvallend was de reactie van de rest van het publiek. Alsof men blij was, dat eindelijk eens iemand iets durfde te zeggen tegen deze weinig verstandige jochies.” VRIJETIJDSKLEDING Volgens de dj is het incident niet uniek: “Inmiddels heeft zo langzamerhand ieder dorp wel zijn eigen Lonsdale-cluppie. De weinig intelligente mens wil zich nu éénmaal graag identificeren met een club en daarbij kiezen ze hun eigen ‘opperaap’. Het lijkt erop dat Lonsdale is verworden tot de vrijetijds-kleding van de moderne SS-er in 2004.”
Bron: www.nu.nl/ www.radio.nl
Dit incident in Almkerk zorgde in de daarop volgende weken weliswaar voor veel discussie op websites en webforums, maar de regionale pers schonk er opvallend genoeg nauwelijks aandacht aan. Na de moord op Theo van Gogh op 2 november 2004 nam het aantal incidenten met Lonsdale-jongeren in de gemeente Werkendam en op diverse plekken in de rest van Nederland toe. Als gevolg hiervan groeide de media-aandacht voor Lonsdale-jongeren op zowel landelijk als regionaal niveau. Van Donselaar (2005:38)
44
6. Lonsdale-jongeren in de krant
spreekt zelfs van een ‘mediahype’. In de regionale dagbladen werden voor de bespreking van de problematiek ‘oude’ incidenten aangehaald, zoals die in Almkerk. In dit hoofdstuk wordt geanalyseerd welk beeld van de identiteit van Lonsdale-jongeren weerspiegeld wordt in de media. In deze analyse zijn alleen krantenartikelen betrokken. Artikelen uit weekbladen, opiniebladen en tijdschriften zijn van analyse uitgesloten, omdat ze doorgaans een ander karakter hebben dan krantenartikelen. Ze geven over het algemeen een meer neutraal en beschouwend beeld over de problemen rondom ‘Lonsdale-groepen’. Krantenartikelen berichten eerder over zeer recente gebeurtenissen die betrekking hebben op jongeren met extreemrechtse sympathieën en geven wellicht om die reden een minder neutraal beeld. Deze analyse is erop gericht het actuele beeld te achterhalen dat door kranten gegeven wordt van Lonsdale-jongeren. In juli 2005 wordt in een AIVD-onderzoek (2005:4) gesteld dat Lonsdale-groepen zich ‘vooral in kleinere steden en dorpen’ concentreren. Om die reden zijn er regionale kranten in de analyse opgenomen. Uitgangspunt is de berichtgeving rondom de gemeente Werkendam, maar vanwege het beperkte aantal artikelen dat specifiek over deze gemeente bericht, is voor een breder perspectief gekozen. De regionale kranten in deze analyse zijn afkomstig uit Noord-Brabant en hebben inhoudelijk betrekking op de provincie. Opname van krantenartikelen uit andere Nederlandse provincies zou een te groot databestand hebben opgeleverd. Wel zijn er artikelen opgenomen die als het ware een landelijk perspectief schetsen over Lonsdale-jongeren. Een voorbeeld is een artikel dat verschenen is naar aanleiding van de publicatie van het AIVD-rapport over Lonsdalejongeren. Om de problemen met Lonsdale-jongeren in een nationaal perspectief te plaatsen, is er ook voor gekozen om enkele landelijke krantenartikelen in de analyse op te nemen. Landelijke dagbladen zijn doorgaans afkomstig uit de grotere steden van de Randstad, wat wellicht een ander licht werpt op het door de AIVD beschreven regionaal verschijnsel. Om het aantal artikelen op landelijk niveau te beperken, is gekozen voor artikelen die inhoudelijk betrekking hebben op de provincie Noord-Brabant. Algemene artikelen die niet specifiek over een bepaalde gemeente met Lonsdale-jongeren berichten, zijn tevens geselecteerd voor analyse. Hierbij kan net als bij de regionale krantenartikelen gedacht worden aan een artikel naar aanleiding van het in juli 2005 verschenen AIVDrapport. De regionale en landelijke krantenartikelen zijn geselecteerd vanaf de moord op Theo van Gogh op 2 november 2004. Zoals vermeld vormde deze moord voor veel kranten aanleiding om over ‘Lonsdale-jongeren’ te berichten. De selectie is gemaakt tot en met 16 december 2005, het moment waarop enkele kranten schreven over de rapportage van het Lonsdalevraagstuk van Van Donselaar. Later verschenen artikelen zijn niet meer opgenomen in de selectie. In de geselecteerde periode van ongeveer veertien maanden, kan er onderscheid gemaakt worden in een viertal periodes: I. November/December 2004: toename van het geweld onder jongeren na de moord op Theo van Gogh en de publicatie van de Monitor racisme en extreem-rechts (Van Donselaar &. Rodrigues, 2004)
6. Lonsdale-jongeren in de krant II. III. IV.
45
Maart/April 2005: onrust in Geldrop en Uden. Start van een onderzoek naar rechts-extremisme door politie en AIVD. Mei/Juni/Juli 2005: de jongens die in november 2004 brand stichtten in Uden verschijnen voor de rechtbank. In juli wordt het AIVD-rapport over ‘Lonsdale-jongeren’ gepubliceerd (AIVD-rapport, 2005). Oktober/November/December 2005: aanhoudende onrust en verschijning van het Lonsdalevraagstuk van de Universiteit Leiden en de Anne Frank Stichting onder redactie van Jaap van Donselaar (Van Donselaar, 2005).
De analyse start vanuit het perspectief van de inhoud van de artikelen. Na selectie van de artikelen is gekeken naar terugkerende aspecten over Lonsdale-jongeren in de krantenartikelen. Hieruit zijn een zevental categorieën genomen aan de hand waarvan de artikelen worden besproken op hun inhoud. Bovengenoemde periodes vormen de leidraad voor de thematische analyse. Er is gestreefd naar een zo volledig mogelijke selectie van krantenartikelen. Het is echter mogelijk dat een aantal artikelen aan de aandacht is ontsnapt. De geselecteerde artikelen zijn afkomstig uit 35 regionale en 31 landelijke dagbladen. Bij de thematische analyse wordt hierin ook een onderscheid gemaakt. In het besluit wordt bekeken of er wellicht een verschil bestaat in visie tussen de artikelen. Dit is echter niet het voornaamste doel van deze krantenanalyse. Na de thematische analyse volgt een analyse die gebaseerd is op de eerder besproken concepten over extreemrechts, groepen en identiteit. Ook bij deze analyse worden de geselecteerde krantenartikelen besproken aan de hand van een aantal categorieën. Deze categorieën, vijf in totaal, zijn geselecteerd uit het theoretisch kader van dit onderzoek.
6.2
Thematische analyse
In deze analyse zijn in totaal 66 artikelen geanalyseerd, waarvan 35 artikelen afkomstig uit regionale dagbladen en 31 artikelen uit landelijke kranten. Deze artikelen zijn bekeken op hun inhoud en de steeds terugkerende thematische aspecten zijn opgenomen in zeven analysecategorieën. Deze categorieën zijn: 1. analyse van het probleem: wat is het probleem en hoe wordt het verklaard? 2. gedrag: wat doen Lonsdale-jongeren? 3. aanpak van het probleem: hoe denken journalisten en geïnterviewde betrokkenen dat het probleem aangepakt dient te worden? En welke initiatieven zijn al ondernomen? 4. verklaringen voor het bestaan van de groep: welke verklaringen worden gegeven voor het bestaan van de ‘Lonsdale-groep’? 5. uiterlijk: welke kleding hebben ze aan? Wat voor haar hebben ze? Kortom, wat zijn hun uiterlijke kenmerken? 6. opvattingen van de jongeren: welke opvattingen hebben de jongeren over buitenlanders en het behoud van de Nederlandse cultuur? En welke opvattingen hebben ze over zichzelf? 7. politieke voorkeur: met welke politieke stroming sympathiseren de jongeren het meest?
46
6. Lonsdale-jongeren in de krant
De zeven analysecategorieën worden besproken aan de hand van vier periodes, die reeds genoemd zijn in de inleiding van deze krantenanalyse.
Analyse periode I: november/december 2004 Analyse van het probleem Het ‘Lonsdale-probleem’ wordt in de regionale kranten omschreven als een probleem met jongeren die racistisch gedrag vertonen. De jongeren zorgen vaak voor overlast door mensen te jennen en uit te schelden. Soms is er sprake van intimidaties, bedreigingen en vechtpartijen (zie ook gedrag). In de geanalyseerde regionale kranten wordt benadrukt dat het probleem iets is wat zich op veel plaatsen in Nederland voordoet. Zowel in het Brabants Dagblad van 13 november 2004 als BN/De Stem van 24 december 2004 geeft de burgemeester van Werkendam aan dat de problemen zich niet alleen in zijn gemeente afspelen: ‘Werkendam is niet anders dan de rest van Nederland. Wat elders gebeurt, komt ook hier voor’ (Brabants Dagblad) en ‘het Land van Heusden en Altena is niet anders dan de rest van Nederland’ (BN/De Stem). Er wordt veelal vermeld dat de jongeren geen idee hebben wat de achterliggende gedachte is van diverse tekens. Zo schrijft BN/De Stem op 20 november 2004 over de conclusie van een Lonsdale-populariteitsonderzoek van een 19-jarige HBO-studente: ‘Lonsdale-dragers vinden het vooral spannend om te roepen dat ze tegen buitenlanders zijn, maar van diepgeworteld racisme is in de verste verte geen sprake’. Het Brabants Dagblad zegt over een werkbezoek van de Commissaris van de Koningin Maij-Weggen in Uden in dit verband: ‘De Commissaris van de Koningin signaleerde dat jongeren veelal denken dat de probleemjongeren absoluut geen benul hebben van de betekenis van leuzen en hakenkruizen die ze op de moskee kalken’ (Brabants Dagblad, 25 november 2004). Over de grootte van de Lonsdale-groep wordt nauwelijks iets gezegd. Volgens wethouder Ribbers van de gemeente Werkendam gaat het om ‘een relatief kleine groep van misschien vijftien jongeren’ (Brabants Dagblad, 13 november 2004). Bij de publicatie van de Monitor racisme en extreem-rechts, schrijft het Eindhovens Dagblad dat het landelijk gaat om zo’n 300 tot 1500 jongeren (Eindhovens Dagblad, 15 en 16 december 2004). In één krantenartikel wordt aangegeven dat het probleem van jongeren voor een groot deel te herleiden is naar de gezinssituatie. Ouders hebben volgens het artikel een grote invloed op de jongeren en houden er meestal dezelfde opvattingen op na. Wethouder Ribbers van de gemeente Werkendam: ‘Soms zijn gezinnen de voedingsbodem voor bepaalde problemen’ (Brabants Dagblad, 13 november 2004). Andere oorzaken die voor het probleemgedrag worden genoemd zijn ‘stoerdoenerij’ en ‘de tijdgeest’ (Burgemeester Werkendam in: BN/De Stem, 24 december 2004). In december 2004, bij het verschijnen van de zesde Monitor racisme en extreem-rechts (Van Donselaar & Rodrigues, 2004), schrijven alle regionale kranten over de moord op Theo van Gogh en de toename van gewelddadigheden als gevolg daarvan, iets wat ze in de periode daarvoor niet deden. Ook wordt voor het eerst gesproken over het regionale verschijnsel: ‘ze manifesteren zich alleen in de eigen regio’ (Eindhovens Dagblad, 16 december 2004). Volgens de directeur van Palet, steunpunt voor multiculturele
6. Lonsdale-jongeren in de krant
47
ontwikkeling in Noord-Brabant, doet zich het probleem vooral op het platteland en de ‘witte wijken’ van de steden voor (Brabants Dagblad, 16 december 2004). In de landelijke kranten worden de problemen met Lonsdale-jongeren met name in de maand november omschreven als zeer gevaarlijk. De jongeren maken zich schuldig aan brandstichtingen, vernielingen, bekladdingen en bedreigingen. In vijf van de acht geanalyseerde landelijke kranten wordt een vergelijking gemaakt met de onrust vlak na de aanslagen in de VS van 11 september 2001 en de moord op Pim Fortuyn. Het Algemeen Dagblad schrijft in dit verband: ‘Vooral na de aanslagen van 11 september en de moord op Pim Fortuyn heeft de gabbercultuur volgens de antifascisten aan kracht gewonnen. Kafka [antifascistische onderzoeksgroep; sk] schat dat er enkele duizenden gabbers zijn in Nederland, van wie er honderden extreem rechtse ideeën op nahouden. Kafka vreest dat meer gabbers naar geweld neigen na de moord op Theo van Gogh’ (Algemeen Dagblad, 13 november 2004). In alle geanalyseerde landelijke kranten van deze periode wordt gerefereerd aan de moord op Theo van Gogh, met name in direct verband met de toename van gewelddadige incidenten. Er bestaat verdeeldheid over het al dan niet georganiseerd zijn van de groep Lonsdalejongeren. Volgens Hart van onderzoeksgroep Kafka zijn het ‘jongeren die ook bereid zijn om aan rechts-extremistische demonstraties deel te nemen en daarmee publiekelijk voor hun ideeën uitkomen. ‘In sommige regio’s in het land zijn ze geïdeologiseerd en komen ze bij elkaar in clubjes’ zegt Hart. (…) Volgens de AIVD gaat het vooral om ongeorganiseerde individuen en subculturen die zich bezighouden met het uitdragen van een extreem rechtse of racistische boodschap door middel van racistisch geweld, of door uitingen op internet’ (Het Parool, 13 november 2004). Trouw schrijft op 29 november 2004: ‘De echte, georganiseerde kern extreemrechtsen is klein en goed in beeld, maar daar omheen zwerven grotere groepen die vanuit machogedrag en onderbuikgevoelens ook hun steentje bijdragen aan de onrust’. Het Algemeen Dagblad omschrijft de jongeren als volgt: ‘De meesten zitten op het vmbo. Ze zijn niet georganiseerd, maar komen elkaar tegen op school, in het stadion of op internetpagina's als www.hollandhardcore.com’ (Algemeen Dagblad, 13 november 2004). De invloed van het internet op de jongeren is een ander aspect van het probleem dat door meerdere landelijke kranten wordt aangehaald. In het Parool van 15 december 2004 wordt gesteld dat het probleem ‘hooguit op regionaal niveau waarneembaar is’. Over de grootte van de ‘Lonsdale-groep’ wordt ook in de landelijke kranten nauwelijks iets gezegd. In Trouw (16 december 2004) wordt een aantal genoemd van tussen de 300 en 1500, met een harde kern die bestaan uit 90 tot 150 jongeren. Gedrag Bij het gedrag van de Lonsdale-jongeren gaat het volgens de regionale kranten in het algemeen om intimidaties, bedreigingen en racistische uitingen. Zo worden er vaak hakenkruizen en White-powertekens en andere racistische leuzen op gebouwen of het straatmeubilair geklad met graffiti. Burgemeester Hellegers van de gemeente Werkendam omschrijft het probleemgedrag als volgt: ‘[…] als je ziet wat er de laatste tijd wordt vernield, hoeveel rotzooi ze achterlaten, hoeveel overlast zorgcentrum Goezate ondervindt. Of denk aan de geluidsoverlast bij de Kwinter, waar buiten met bierblikken wordt gegooid. Ook treffen we steeds vaker
48
6. Lonsdale-jongeren in de krant
racistische leuzen aan’ (Brabants Dagblad, 13 november 2004). In BN/De Stem vertelt Peter de Laat, eigenaar van kledingzaak The House of Hardcore in Tilburg: ‘In Tilburg komt het met enige regelmaat tot botsingen tussen de white power van Lonsdale-jongeren en de black power van -vooral Antilliaanse- Karl Kani-jongeren’ (BN/De Stem, 20 november 2004). In de landelijke kranten worden algemene voorbeelden gegeven van het gedrag van de jongeren, met opvallende incidenten in bepaalde plaatsen als Uden: ‘brandstichting en bekladding van moskeeën en islamitische scholen’ (Algemeen Dagblad, 13 november 2004). Het algemene beeld dat geschetst wordt, is dat het gaat om bekladdingen, brandstichtingen, bedreigingen, beledigingen en vechtpartijen. Aanpak van het probleem In de regionale kranten worden verschillende lokale initiatieven genoemd om het probleem met ‘Lonsdale-jongeren’ aan te pakken. De kranten schrijven dat dit vooral gebeurt middels voorlichting op school en bijeenkomsten waar jongeren praten met jongerenwerkers en politie. Zo meldt het Brabants Dagblad op 13 november 2004 dat Burgemeester en Wethouder in Werkendam de aanwas van onderaf in groepen proberen tegen te gaan door voorlichting te geven op scholen en door het creëren van voldoende opvangplaatsen (jop’s) voor jongeren. Bovendien moeten straathoekwerkers de groepen jongeren op straat opzoeken. Door bijvoorbeeld ouders te informeren over het gedrag van de jeugd, hoopt de gemeente Werkendam op positieve resultaten. Het belang van jongerenwerkers wordt door verschillende geïnterviewde betrokkenen in de kranten erkend. Commissaris van de Koningin Maij-Weggen denkt dat traditioneel jongerenwerk oplossingen kan bieden, aldus het Brabants Dagblad van 25 november 2004. Ook ziet Maij-Weggen een beter geschiedenisonderwijs over de Tweede Wereldoorlog als mogelijke oplossing van het probleem. Politiciloog Fennema aan de Universiteit van Amsterdam zegt in BN/De Stem dat zulke voorlichting over de Tweede Wereldoorlog de jongeren niet zal helpen: ‘Gemeentebestuurders die proberen om hun probleemjongeren op het rechte pad te krijgen, vechten een bij voorbaat kansloze strijd, denkt Fennema. Je moet er natuurlijk iets van zeggen, maar meestal helpt het allemaal niks. Voorlichting over de Tweede Wereldoorlog bijvoorbeeld zal die jongeren niet van hun ideeën afbrengen’ (BN/De Stem, 24 december 2004). In de landelijke kranten wordt slechts in algemene lijnen iets over een aanpak van het probleem geschreven. Zo riep premier Balkenende bij een bezoek aan een afgebrande school in Uden op tot ‘wederzijdse begrip en respect’ (De Volkskrant, 11 november 2004). De onderzoekers Van Donselaar en Rodrigues pleiten voor ‘digitaal patrouilleren, zoals de politie dat op straat doet’ (het Parool, 16 december 2004) om oproepen tot gewelddadige acties tegen allochtonen op internet tegen te gaan. Verklaringen voor het bestaan van de groep Er worden voor het bestaan van een ‘Lonsdale-groep’ nauwelijks verklaringen gegeven door de regionale kranten. Wat wel (indirect) naar voren komt, is het feit dat er nauwelijks iets te doen is voor de jeugd. Een voorbeeld hiervan komt uit een artikel van BN/De Stem van 24 december 2004: ‘Nieuwendijk heeft - nog - geen jongerensoos en thuis op de bank bij pa en ma is het ook weinig opwindend. En dus komen de jongeren hier avond na avond bij elkaar: beetje drinken, beetje blowen, beetje ouwehoeren. En een
6. Lonsdale-jongeren in de krant
49
beetje schelden op de buitenlanders’. Als in december de Monitor wordt gepubliceerd, wordt ook de invloed van internet genoemd als een verklaring voor het bestaan van de ‘Lonsdale-groep’. In de landelijke kranten wordt meer aandacht gevestigd op het internet als verklaring voor het bestaan van extremistische jongerengroepen. ‘Internet vormt een ideaal podium waar ze [extreemrechtse jongeren; sk] vrijuit informatie kunnen uitwisselen’ (Het Parool, 16 december 2004). Het Algemeen Dagblad (13 november 2004) voegt eraan toe dat de jongeren elkaar op school (veelal vmbo) en in stadions ontmoeten en zo elkaar beïnvloeden. Uiterlijk In de geanalyseerde regionale kranten wordt gerefereerd aan het dragen van Lonsdalekleren. In BN/De Stem (20 november 2004) wordt ‘Lonsdale vooral gedragen door de nieuwe generatie gabbers’ en wordt tevens gesproken over bomberjacks als kenmerk van het uiterlijk van de jongeren. Het Brabants Dagblad (13 november 2004) citeert wethouder Ribbers van de gemeente Werkendam over het uiterlijk van de jongeren in zijn gemeente: ‘Qua uiterlijk zijn ze bijvoorbeeld herkenbaar aan Lonsdale-kleding of aan witte veters in de schoenen’. In de landelijke kranten worden de jongeren net als bij de regionale kranten omschreven als jongeren die kleding van het merk Lonsdale dragen. Daarnaast wordt vaak gerefereerd aan kaalgeschoren hoofden. Opvallend is dat er specifiek gesproken wordt over gabbers: ‘Gabbers zijn jongeren die houden van keiharde housemuziek, hun hoofd kaalscheren en kleren dragen van het Britse merk Lonsdale’ (Algemeen Dagblad 13 november 2004). Ook het Parool schrijft over deze jeugdcultuur: ‘Die potentiële geweldplegers behoren met hun kale koppen, Lonsdale-kleding en legerkistjes tot de gabbercultuur’ (Het Parool 13 november 2004). Opvattingen van de jongeren De opvattingen van de jongeren worden voornamelijk geciteerd naar hun eigen uitlatingen. Enkele opvallende citaten uit het artikel ‘Lonsdale al jaren in een kwade reuk’ (BN/De Stem, 20 november 2004): ‘Ja, ik ben een nationalist. En dat is heel iets anders dan een racist. (…) Ze [Marokkaanse jongeren; sk] schelden ons uit voor kankerracist. We worden bedreigd, geslagen en uitgescholden. Zo krijg je vanzelf een hekel aan buitenlanders. Ik ga echt mijn kledingkast niet veranderen omdat zij dat willen. (…) Of ik een hekel heb aan buitenlanders? Nou nee, dat niet, maar ik moet ze gewoon niet’. BN/De Stem komt op 24 december 2004 met een artikel over jongeren in Werkendam en omgeving. Hier volgen enkele citaten van de jongeren in gesprek met de journalist: ‘Als ze [buitenlanders; sk] de kans krijgen, jagen ze ons weg uit ons eigen land. (…) Ik geloof niet dat mijn idee over buitenlanders ooit zal veranderen. (…) Gelukkig is de boot nu weg, we hebben er alleen maar ellende mee gehad. Sinds die boot hier heeft gelegen, vind ik dat alle buitenlanders er uit moeten. Allemaal? Nou ja, als ze zich aanpassen en gewoon gaan werken, is er niks aan de hand. (…) Die apen komen allemaal voor elkaar op. (…) Mohammed B. is een gestoorde, maar zo zijn ze allemaal. Het is toch ook niet normaal dat die lui zich met een vliegtuig in die torens vliegen voor Allah? Dan maak je het er toch zelf naar?’
50
6. Lonsdale-jongeren in de krant
In de geselecteerde landelijke artikelen zijn opvallend genoeg geen citaten te vinden van de probleemjongeren. Hun opvattingen worden slechts globaal omschreven als ‘extreemrechtse en racistische uitingen’, ‘vreemdelingenhaat’ en ‘krasse uitlatingen’. Politieke voorkeur Over politieke voorkeuren van de jongeren wordt in regionale kranten nauwelijks gesproken. Alleen BN/De Stem schrijft in dit verband over een 18-jarige Lonsdalejongere: ‘Zodra hij de kans krijgt om te gaan stemmen, zal hij kiezen voor een extreemrechtse partij. (...) ‘Die maken tenminste echt duidelijk dat ze tegen buitenlanders zijn’’ (BN/De Stem, 24 december 2004). Bij het verschijnen van de Monitor racisme en extreem-rechts in december 2004 schrijven het Eindhovens en Brabants Dagblad (16 december 2004) dat uit het onderzoek blijkt dat ‘de meeste Lonsdale-jongeren niet te porren zijn voor het lidmaatschap van een extreem-rechtse politieke partij’. De landelijke kranten schrijven dat de jongeren meestal een voorkeur hebben voor extreemrechtse partijen. Het Parool schrijft echter: ‘Als een Lonsdale-jongere toetreedt tot een extreemrechtse partij, is dat vaak van korte duur’ (Het Parool, 15 december 2004). In dezelfde krant wordt op 13 november 2004 gesteld dat jongeren neigen naar twee rechts-extremistische organisaties zoals Blood and Honour Nederland en Racial Volunteer Force. Deze laatste organisatie bestaat uit ‘nationaal-socialisten, die Hitler verheerlijken en openlijk uitkomen voor hun gewelddadige inslag’. De jongeren zijn volgens de krant bereid om aan rechts-extremistische demonstraties mee te doen en publiekelijk voor hun ideeën uit te komen.
Analyse periode II: maart/ april 2005 Analyse van het probleem Net als in de periode van november en december 2004, wordt in de periode maart en april van 2005 het probleem rondom Lonsdale-jongeren gezien als een probleem van jongeren met rechts-extremistische uitingen, wat kan leiden tot gewelddadige incidenten. In twee van de acht regionale artikelen uit de maand maart wordt gesproken over de moord op Theo van Gogh, met name in direct verband met een toename van het geweld onder jongeren. Zo sluit het Bureau Discriminatiezaken Midden en West Brabant niet uit dat de toename van racistische leuzen en tekens ‘deels te maken heeft met de moord op Theo van Gogh’ (Brabants Dagblad, 22 maart 2005). In de maand april is er één artikel (van de zeven) dat naar deze moord verwijst in verband met het geweld onder jongeren. ‘Met name sinds de moord op Theo van Gogh worden jongeren in kleding van het merk Lonsdale in verband gebracht met racisme’ (BN/De Stem, 20 april 2005). Schattingen van de grootte van de groep komen relatief veel voor in de regionale kranten. Bij een incident in de Eindhovense binnenstad met jongeren die racistische leuzen scandeerden, gaat het om ‘elf mannen en vier vrouwen’ (Eindhovens Dagblad, 14 maart 2005). Cor van de Griendt, racismedeskundige bij Palet, schat ‘dat er in de regio [Eindhoven; sk] een harde kern van zo’n dertig extreem-rechtse jongeren is, met daarom heen een veel grotere groep meelopers’ (Eindhovens Dagblad, 15 maart 2005). In de gemeente Uden stelt een directielid van het Udens college dat het om een groepje gaat van twintig jongeren ‘dat nu nog steeds niet heeft geleerd waar de grenzen liggen’ (Eindhovens Dagblad, 30 maart 2005). De Lonsdale-groep in Breda is volgens politieman
6. Lonsdale-jongeren in de krant
51
Hollerhoek iets groter: veertig man (BN/De Stem, 20 april 2005). Als gevolg van een aantal incidenten in de regio Eindhoven in maart 2005, heeft de politie Zuidoost Brabant een lijst gemaakt van de jongeren en komt uit op zo’n tweehonderd man. De politie van diezelfde regio maakt ook onderscheid tussen drie categorieën jongeren: ‘De eerste is de harde kern. Deze jongeren zijn georganiseerd, ook op nationale schaal. Ze manifesteren zich en gebruiken evenementen als uithangbord voor hun rechts-extremistische opvattingen. De tweede categorie bestaat uit groepen jongeren van circa tien personen, die elkaar kennen en ontmoeten. Zij delen dezelfde extreme opvattingen maar ze zijn niet echt georganiseerd. Het zou gaan om zo’n dertig tot zestig jongeren. De grootste groep vormt de categorie jongeren die wel zeggen rechtse sympathieën te hebben, maar die zogezegd nog op de wip zitten’ (Eindhovens Dagblad, 16 april 2005). Het probleem wordt ook gezien als iets structureels. Zo zegt een woordvoerder van Bureau Discriminatiezaken Midden en West Brabant in het Brabants Dagblad (22 maart 2005) over de gemeente Werkendam: ‘Het gaat niet meer om incidenten, maar het begint een structureel karakter te krijgen’. Een 17-jarige Antilliaanse jongen uit Geldrop denkt er hetzelfde over wat betreft de situatie in zijn gemeente: ‘‘Er is in Geldrop een probleem met skinheads en wat meelopers en een groep buitenlanders van diverse afkomst’ (…). Hij houdt het niet op een incident. Volgens hem is er sprake van een structureel probleem’ (Eindhovens Dagblad, 23 maart 2005). In een aantal regionale kranten verschijnt op 6 april het bericht dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) een onderzoek gaat instellen naar de groei van rechts-extremistisch geweld onder jongeren. Minister Verdonk van Integratie wordt in dit verband in alle geselecteerde regionale kranten geciteerd met: ‘ze [Lonsdale-jongeren; sk] hebben geen ideologie’ (Brabants en Eindhovens Dagblad/ BN/De Stem, 6 april 2005). In de landelijke kranten worden de problemen omschreven als de verrechtsing en radicalisering van de jeugd. De ‘overwegend autochtone tieners die het kledingmerk Lonsdale dragen’ (NRC Handelsblad, 2 april 2005) worden door de kranten in verband gebracht met bekladdingen, bedreigingen, brandstichtingen en racistische uitspraken op het internet. Het probleem wordt door de landelijke dagbladen gezien als een plattelandsverschijnsel. Johan Vermeeren van politie Haaglanden geeft daar in het NRC Handelsblad (2 april 2005) een reden voor: ‘Omdat dat meer gesloten gemeenschappen zijn, deze jongeren zijn minder aan buitenlanders gewend dan in de grote stad’. Ook op het internet komen jongeren met extreemrechtse sympathieën vooral van het platteland: ‘de ledenlijst [van website holland-hardcore; sk] laat zien dat zij voor het overgrote deel uit dorpen en steden buiten de randstad komen’ (Trouw, 25 april 2005). In het NRC Handelsblad wordt door onderzoeker Van Donselaar verwezen naar Pim Fortuyn en de aanslagen van 11 september: ‘De opkomst van de Lonsdale-jongeren liep namelijk min of meer parallel met de opkomst van Pim Fortuyn en werd nog eens verhevigd door de aanslagen van 11 september’ (NRC Handelsblad, 2 april 2005). Het gezin als voedingsbodem van verrechtsing onder jongeren wordt ook in de landelijke kranten genoemd. Onderzoeker Jaap van Donselaar in het NRC: ‘Die jongeren lijken te handelen in de geest van wat veel ouders ook vinden. Ik kan me geen jeugdcultuur herinneren die zo meeging in een maatschappelijke controverse’ (NRC Handelsblad, 2 april 2005).
52
6. Lonsdale-jongeren in de krant
Naar aanleiding van het onderzoek dat de AIVD begin april 2005 wil gaan starten naar het groeiende rechts-extremisme onder jongeren, geeft minister Verdonk een eerste indruk over de jongeren. Volgens haar ontstaan de gewelddadige incidenten onder invloed van rechtse denkbeelden, drank en drugs. ‘Een groeiend aantal jongeren dat geen perspectief heeft, doet aan dat soort dingen mee’ stelt ze in het Algemeen Dagblad (6 april 2005). Gedrag Het gedrag van de jongeren is volgens de kranten ongeveer hetzelfde als in de periode van november en december 2004. Het gaat in het algemeen om intimidaties, bedreigingen en racistische uitingen. In de Eindhovense binnenstad werden op een zaterdagmiddag in maart 2005 racistische leuzen hardop gescandeerd vlakbij een winkelcentrum: ‘de groep heeft onder meer de Hitlergroet gebracht, ze staken hun middelvingers op en scandeerden rechts-extremistische teksten als ‘Heil Hitler’’ aldus plaatsvervangend hoofdofficier van justitie Van der Voort in het Eindhovens Dagblad (15 maart 2005). In Geldrop brak in maart een massale vechtpartij uit tussen ‘aan de ene kant autochtone Geldropse jongeren die Lonsdale kleding dragen en zich aangetrokken voelen tot de rechts-extremistische skinheadcultuur, en aan de andere kant een gemengde groep van Antillianen en allochtonen uit uiteenlopende landen als Indonesië, Irak en Marokko’ (Eindhovens Dagblad, 21 maart 2005). In de landelijke kranten worden eveneens soortgelijke gedragingen van jongeren beschreven als in de periode van november en december 2004. Het gaat met name om vechtpartijen, brandstichtingen, bekladdingen, bedreigingen, intimidaties en racistische uitingen. In acht van de tien geselecteerde krantenartikelen gaat het om de situatie in Uden en dus om de nasleep van de twee brandstichtingen in respectievelijk november 2004 en maart 2005. Aanpak van het probleem Er worden in de regionale kranten verschillende soorten aanpak voor het ‘Lonsdaleprobleem’ genoemd. In Breda zorgt men voor bijeenkomsten tussen politie, jongerenwerkers en jongeren, blijkens het artikel uit BN/De Stem van 20 april 2005: ‘De politie wil voorkomen dat zij [‘Lonsdalers’; sk] nog verder in aantal toenemen en overlast voor de buurt in de kiem smoren. Samen met mensen van het project Samen Er Tegenaan (SET) heeft Hollerhoek [politieman in Breda; sk] contact gelegd met de groep. Politie en SET-medewerkers houden komende maandagavond in zaal Vianden een bijeenkomst voor de hangjeugd uit de Keermanslaan’. Een Antilliaanse jongen uit Geldrop, ziet als oplossing voor de heersende spanningen tussen diverse groepen jongeren ook het aangaan van gesprekken onder elkaar: ‘Ik zou voorstellen om via wijkverenigingen gesprekken aan te gaan met beide groepen jongeren. Dan kan iedereen vertellen wat hen dwars zit. Ook al denk ik dat de harde kern het daar niet bij zal laten’ (Eindhovens Dagblad, 23 maart 2005). Verder wordt er naar aanleiding van een aantal incidenten gepleit voor een ‘harde aanpak’. Zo is de groep jongeren die in maart 2005 in de Eindhovense binnenstad racistische leuzen scandeerde aangeklaagd ‘voor het beledigen van een groep mensen en het aanzetten tot discriminatie’ (Eindhovens Dagblad, 15 maart 2005). Ook in Uden wil burgemeester Kersten een harde aanpak van jongeren en spreekt van ‘doorpakken’ en van
6. Lonsdale-jongeren in de krant
53
‘lik-op-stuk’ (Eindhovens Dagblad, 30 maart 2005). De gemeente Uden stelt in april 2005 zelfs een samenwerkingsconvenant op tussen gemeente, politie, justitie, jongerenwerk en het onderwijs. In dat convenant is een aantal gedragsregels opgesteld. ‘Racisme en discriminatie, zowel in woord als in schrift, zijn verboden. Blowen of alcohol drinken in de openbare ruimte is niet toegestaan’ (Brabants Dagblad, 29 april 2005). In de landelijke kranten worden ook verschillende soorten van aanpak besproken. Trouw (25 april 2005) brengt ter sprake dat er door justitie harder opgetreden zal moeten worden tegen racistische uitlatingen op het internet. Minister Donner vindt naar aanleiding van de start van het AIVD-onderzoek dat er ‘op korte termijn richtlijnen voor het openbaar ministerie over aanscherping van het opsporingsbeleid voor haatzaaiende, rechts-radicale, of racistische uitlatingen moeten komen’ (NRC Handelsblad, 6 april 2005). Andere soorten van aanpak die genoemd worden, hebben allemaal betrekking op de gemeente Uden, zoals de hierboven vermelde harde aanpak van de burgemeester van Uden en het convenant tussen gemeente, politie, jeugdzorg, onderwijsinstellingen en justitie. Ook wordt er een voetbaltoernooi georganiseerd: ‘Dit voetbaltoernooi is een van de maatregelen die het Udense gemeentebestuur de komende periode wil nemen om de etnische spanningen in de gemeente te verminderen’ (NRC Handelsblad, 7 april 2005). Verklaringen voor het bestaan van de groep Verklaringen voor het bestaan van de ‘Lonsdale-groep’ worden in de regionale dagbladen sporadisch genoemd. Volgens LPF-lijsttrekker Mat Herben komt het rechts-extremisme vooral voort uit ‘baldadigheid’. ‘Het is een reactie op links- en moslim-extremisme’, aldus Herben (Brabants Dagblad, 6 april 2005). Volgens een jongerenwerker in Geldrop kiezen Lonsdale-jongeren ‘bewust voor iets negatiefs om hun identiteit mee aan te geven’ (Eindhovens Dagblad, 16 april 2005). Het is volgens hem kopieergedrag: de jongeren nemen gedachte van ouderen uit de groep of van hun ouders over. In de landelijke dagbladen wordt de aandacht gevestigd op het internet als verklaring voor het bestaan van extremistische jongerengroepen. Via het internet worden de jongeren op ideeën gebracht, wat onderzoeker Van Donselaar als een mogelijke verklaring ziet voor ‘het feit dat problemen rond Lonsdale-jongeren zo synchroon ontstaan in zoveel verschillende plaatsen’ (NRC Handelsblad, 2 april 2005). Bijna alle landelijke kranten benadrukken dat het gaat om een jeugdcultuur. Zo zegt Johan Vermeeren, specialist jeugdculturen bij unit jeugdzaken van de politie Haaglanden: ‘[...] het gaat toch in de eerste plaats om een grootschalige jeugdcultuur met heel veel meelopers’ (NRC Handelsblad, 2 april 2005). Een organisatieadviseur uit Uden geeft in het NRC Handelsblad drie verklaringen voor het bestaan van extreme groepen: segregatie, normvervaging en falende autoriteiten. Met segregatie bedoelt hij dat zowel de autochtone plattelandsgemeenschap als de Turkse en Marokkaanse gemeenschap een sterke eigen identiteit hebben. Bij normvervaging heeft hij het beeld ‘dat we die jonge knullen te weinig normgevoel kunnen meegeven’ (NRC Handelsblad, 2 april 2005). Verder zegt de organisatieadviseur dat er van alles op straat gebeurt, maar buiten het zicht van ouders, school en politie (falende autoriteiten).
54
6. Lonsdale-jongeren in de krant
Minister Verdonk denkt dat het gaat om ‘een kort lontje’ blijkens het volgende citaat: ‘Het zijn allochtone jongeren die autochtone jongeren op straat aanvallen en autochtone jongeren die allochtone jongeren aanvallen. Aan beide kanten zitten jongeren met een kort lontje’ (NRC Handelsblad, 6 april 2005). Een verklaring voor het bestaan van een groep jongeren met extreemrechtse ideeën in Uden wordt gegeven door Han Rijgersberg, directeur van Palet: ‘De Turken groeien, jong en oud, naar elkaar toe. Dat wekt bij een deel van de autochtonen onzekerheid op. Maar ook de komst van Europa draagt daar aan bij. Boerenbedrijven in Brabant hebben te maken met nieuwe strenge wetgeving. Iets wat altijd zo was, is niet meer zo’ (NRC Handelsblad, 2 april 2005). Een 15-jarige jongen uit Uden heeft een andere verklaring: ‘Die jongens jutten elkaar op en vervelen zich. Ze voelen zich alleen sterk in een groep’ (Trouw, 2 april 2005). Uiterlijk Bij een incident in de Eindhovense binnenstad waarbij een groep jongeren racistische leuzen scandeerde, droeg de groep ‘kleding met racistische tekens en kenmerken, zoals bomberjacks, legerbroeken en Nederlandse vlaggetjes’ (Eindhovens Dagblad, 14 maart 2005). Cor van de Griendt van Palet noemt nog een aantal andere kenmerken: ‘bretels, opgerolde spijkerbroekspijpen of witte veters in hun kisten of Dr. Martens’ (Eindhovens Dagblad, 15 maart 2005). In een artikel van het Eindhovens Dagblad van 16 april 2005 worden verschillende uiterlijke kenmerken van de jongeren genoemd: ‘Hij heeft een smal gezicht, een wit petje op zijn kale hoofd en onder zijn sweatshirt draagt hij een hemdje van het merk Hooligan. Op zijn borst prijkt het logo van het tennismerk Fred Perry maar het petje op zijn hoofd verraadt zijn identiteit: ‘masters of hardcore’ staat er in zwarte letters op. (…) Achter op zijn bomberjack bij zijn nek prijken de letters NL. Zijn broekspijpen zijn opgerold en daaronder draagt hij kisten.(…) Donkere bomberjacks, met kale schedels, oorbelletjes, Lonsdale emblemen op trui of pet, en kisten aan. (…) Drie van hen hebben kaal geschoren hoofden met Lonsdalepetjes, de rest draagt ook Hooligan shirts of truien van het merk Pitbull’. In NRC Handelsblad wordt een 18-jarig meisje uit Blerick (Limburg) geportretteerd: ‘Ze heeft weer frisse wangen, nu ze een paar weken geen lsd, geen speed, geen xtc en geen ghb meer slikt. Een kwikzilver met een stoer loopje, haar duimen in de broekzakken. Ze draagt het kledingmerk Lonsdale. Op haar bomberjack prijkt een Nederlands vlaggetje. En ze heeft er speldjes opgestoken. Eentje met een rebellenvlag. Eentje met het runenteken dat white power betekent’ (NRC Handelsblad, 2 april 2005). In Trouw worden de uiterlijke kenmerken van twee meisjes uit Uden omschreven: ‘De meisjes zijn gekleed in een zwart kort jack, strakke jeans, Nikes en Lonsdale-sweaters’ (Trouw, 2 april 2005). Lonsdale-kleren, bomberjacks al dan niet met Nederlands vlaggetje en andere tekens die te maken hebben met extremistisch gedachtegoed op de kleding, zijn kortom de meest omschreven uiterlijke kenmerken van Lonsdale-jongeren door landelijke dagbladen. Opvattingen van de jongeren De opvattingen van de jongeren worden in slechts een aantal artikelen geciteerd, waarvan het artikel ‘Ik ben geen racist, maar het is wel ‘eigen volk eerst’’ in het Eindhovens Dagblad van 16 april 2005 de meest opvallende uitspraken bevat: ‘Wat is nou racisme?
6. Lonsdale-jongeren in de krant
55
Als ik kut-turk zeg, is dat geen racisme. Als ze tegen mij kut-kaaskop zeggen, vind ik dat ook geen racisme. (…) Ik kan toch geen nazi zijn als ik NL in mijn nek heb. Ik heb geen speciale hekel aan Turken of Marokkanen hoor, maar je kunt er niet omheen. In Nederland zijn er een miljoen allochtonen en zeventig tot tachtig procent van de mensen die in de bak zit, is allochtoon. Maar dat mag je niet zeggen, want dan ben je een racist’. Een 21-jarige jongen uit Geldrop over zijn gedachtegoed: ‘Dat begint op de basisschool met white power. Je gebruikt de term wel, maar de inhoud ken je niet. Je bent een ventje. Maar ik heb me verdiept in de geschiedenis. Mijn mening zit nu dieper. Met jodenhaat heeft het bij mij niets te maken, maar ik ben het wel eens met de term ‘eigen volk eerst’’. Een hangjongere in Eindhoven: ‘De waarheid is dat zwarten terug moeten naar hun eigen land’. Een aantal jongeren reageert hierop: ‘Niet iedereen, niet die een eigen baan hebben, die kunnen blijven. Maar ik ben wel voor ‘eigen volk eerst’. Op MSN zeggen die Turken gewoon, wij nemen jouw land over. En ze lopen met hun nationale vlag rond. Ik mag van ons mam niet de Nederlandse vlag op mijn jas dragen. Ze denkt dat ik dan problemen krijg, maar ik schaam me niet voor wat ik denk. (…) Mijn moeder heeft de Nederlandse vlag van mijn jas getrokken. Volgens mijn ouders ben ik toch een kut-racist. Dat zegt mijn vader bijna elke dag tegen me, dus dat ben ik wel gewend. (…) Turken spuugden gewoon op mijn jas. Ik was een smerige kanker-racist omdat ik deze kleren draag. Ha, nu doen ze dat niet meer. Nu zitten er meer Lonsdalers bij mij op school, nu heb ik meer vrienden’. In de landelijke kranten worden in meer artikelen de opvattingen van de betreffende ‘probleemjongeren’ beschreven. Een 18-jarig Lonsdale-meisje dat in het NRC Handelsblad wordt geportretteerd zegt: ‘Marokkanen kijken vies. (…) Ik ben niet Lonsdale, ik ben hardcore. (…) Lonsdalers hebben niets tegen buitenlanders als geheel, alleen tegen die zich niet aanpassen’ (NRC Handelsblad, 2 april 2005). In een ander artikel in het NRC Handelsblad (8 april 2005) zegt een Lonsdale-drager en DJ van een club in Eindhoven: ‘Ze roepen wel eens racist naar me als ik op de fiets zit, ik probeer me daar niet aan te storen’. Trouw maakt een portret van de 17-jarige jongen: ‘Wit is de kleur van ons ras dat nooit mag vergaan. (…) Ik noem mijzelf geen rechts-extremist, maar een nationalist. (…) Veel allochtonen zijn crimineel. Ze verdommen het om zich aan te passen. (…) Wie steekt Theo van Gogh neer? Een allochtoon. Wie schiet er een leraar dood op een school? Een allochtoon. Op deze manier kan ik nog wel uren doorgaan. (…) Ik haat alleen buitenlanders die in Nederland wonen en niet onze normen en waarden respecteren en haat zaaien. (…) Als zij geen Nederlands praten, lijkt het net of zij iets te verbergen hebben’ (Trouw, 25 april 2005). In twee artikelen in Trouw wordt een aantal jongeren uit Uden geïnterviewd: ‘‘Mijn dure kleding wordt in verband gebracht met racisme. Dat is vervelend, want ik vind het gewoon mooi en blijf het daarom dragen’, zegt ze. Haar vriendin: ‘De jongens die beide keren bij de brand op Bedir waren, dragen ook Lonsdale, maar dat zijn slome duikelaars. Mensen denken wel eens dat jongeren in Uden buitenlanders haten, maar mijn moeder is Indisch en de verdachte van de brand in november heeft een Egyptische vriendin. Dus wat nou racisme? (…) Waarom wij deze kleding dragen ondanks het negatieve imago? Turken dragen een hoofddoek, daar zegt niemand wat van. Ik draag Lonsdale en dat zou dan niet mogen?’’ (Trouw, 2 april 2005). Een paar andere jongeren uit Uden zeggen het volgende in het Parool (30 maart 2005): ‘‘Als die Turken mij met rust laten, is er niks aan
56
6. Lonsdale-jongeren in de krant
de hand. Maar als ze me uitschelden voor kankerhoer, scheld ik terug’, zegt een Lonsdale-meisje. Een blonde jongen: ‘Zij hebben Van Gogh vermoord, dus ze hebben het er ook zelf naar gemaakt’’. Politieke voorkeur Over politieke voorkeuren van de Lonsdale-jongeren wordt in deze periode in de regionale kranten niets vermeld. Er wordt zelfs niet verwezen naar een extreem-rechtse politieke partij of organisatie. De landelijke dagbladen daarentegen schrijven wel over de politieke voorkeur van de jongeren. In het NRC Handelsblad komt Willem Hart van de antifascistische onderzoeksgroep Kafka aan het woord. Hij denkt dat een politieke partij als de Nederlandse Volksunie ‘niet spannend genoeg’ is voor de Lonsdalers. ‘Die hebben het probleem dat ze niet de juiste toon aanslaan. Het gaat om doodsaaie redevoeringen in doodsaaie zaaltjes, en als je geluk hebt een demonstratietje achter een kordon politie op een industrieterrein’ (NRC Handelsblad, 2 april 2005). Ook de AIVD gaat er bij aanvang van haar onderzoek in begin april 2005 vanuit dat de jongeren niet politiek geïnspireerd zijn. Volgens minister Donner van justitie ‘bestaat wel het gevaar dat rechts-radicale politieke bewegingen op den duur aanhangers ronselen onder deze jongeren’ (Algemeen Dagblad, 6 april 2005). Dat er Lonsdale-jongeren lid zijn van één van de extreemrechtse politieke partijen, erkent de voorzitter van de afdeling Midden-Brabant van NieuwRechts in het NRC Handelsblad: ‘Tussen de drie- en vierhonderd jongeren zijn lid van Nieuw Rechts (…) Onder die jongeren zitten Lonsdale-jongeren’ (NRC Handelsblad, 6 april 2005). In hetzelfde dagblad verschijnt twee dagen later een artikel waarin staat dat een meisje op de website van holland-hardcore als favoriete link de site van de Nederlandse Volks-Unie heeft (NRC Handelsblad, 8 april 2005).
Analyse periode III: mei/juni/juli 2005 Analyse van het probleem In de maanden mei, juni en juli 2005 laten de kranten een wat gematigder beeld van de Lonsdale-jongeren zien. Regelmatig wordt geschreven dat het grootste deel van de jongeren niet vanuit ideologisch perspectief handelt. Op 12 juli 2005 verschijnt het AIVD-rapport over deze jongeren, waardoor dit beeld versterkt wordt, getuige ook de krantenkoppen: ‘Lonsdalers meestal niet racistisch’ (Brabants Dagblad); ‘Lonsdale-jongeren zijn niet extremistisch’ (BN/De stem); ‘AIVD: meeste Lonsdalers niet extremistisch’ (Eindhovens Dagblad). In het AIVD-onderzoek komt naar voren dat ‘veel Lonsdale-jongeren er wel degelijk xenofobe ideeën op na houden, maar dat er geen sprake is van een onderliggende ideologie. Van de extreemrechtse symbolen die ze op hun kleren met zich meedragen, kennen ze vaak amper de betekenis, aldus de AIVD’ (Brabants Dagblad, 12 juli 2005). Ook in mei is dat een conclusie van zowel BN/De Stem als het Brabants Dagblad (19 mei 2005) naar aanleiding van de brandstichtingen in Uden: ‘Ze werden niet gemotiveerd door diepgewortelde racistische motieven’. Een andere conclusie van de AIVD die in het Eindhovens Dagblad en BN/De Stem (12 juli 2005) genoemd wordt, is dat de harde kern van de jongeren veel meelopers heeft. Bovendien keren de jongeren ‘onder invloed van drank en drugs zich verbaal of met fysiek geweld tegen allochtonen’.
6. Lonsdale-jongeren in de krant
57
Op 14 mei 2005 verschijnt er een artikel over de jeugd in de gemeente Moerdijk. Onderzoeker de Groot heeft in die gemeente onderzoek gedaan naar de jongeren aldaar en zegt over hun extremistische uitspraken: ‘Het is papegaaiengedrag. Er komen uitspraken uit hun mond die ze van ouderen -misschien wel hun eigen ouders- hebben gehoord’ (BN/De Stem, 14 mei 2005). Andere oorzaken voor het probleemgedrag die genoemd worden, zijn: ‘armoede’, ‘opvoedingsonmacht van de ouders’, ‘drugs’ en het feit dat er vaak ‘weinig voor de jongeren te doen is’ (Onderzoeker de Groot in BN/De Stem, 14 mei 2005). In de landelijke dagbladen wordt in deze periode ook een gematigder beeld geschetst van de problemen rondom Lonsdale-jongeren. In de rechtszaak over de brandstichting in Uden wordt benadrukt dat de daders geen ‘Lonsdale-dragende hangjongeren’ zijn. Wel schrijven de landelijke kranten in tegenstelling tot de regionale kranten frequenter over de impact van het internet. Zo ook in de betreffende rechtszaak die in mei 2005 diende. In het NRC Handelsblad (18 mei 2005) staat bijvoorbeeld dat de groep van vijf verdachten ‘voornamelijk via het chatprogramma MSN Messenger plannen heeft gemaakt en elkaar opgehitst’. Het Parool wijdt er op 13 juni 2005 een artikel aan getiteld: ‘Extreemrechtse jeugd heeft vrij spel op internet; de brandstichters zijn in hun ogen verzetsstrijders’. Via websites en webforums houden de jongeren onderling contact en brengen ze elkaar op ideeën. Er is volgens het Parool sprake van een organisatie die via de digitale snelweg een landelijk netwerk vormt. De sites zetten de jongeren aan tot haat, geweld en brandstichting. ‘Strikt genomen heeft de AIVD gelijk: er is geen sprake van een extreem rechtse jongerenorganisatie in de klassieke zin. Er is geen officiële vereniging met een voorzitter, er zijn geen afdelingen of clubhuizen. Er is geen structuur waarin wordt besloten in het hele land scholen en moskeeën in brand te steken. Maar er is wel degelijk sprake van een moderne organisatie. Het gaat om een digitale rebellenclub met een landelijk netwerk’ (Het Parool, 13 juni 2005). In de landelijke kranten verschijnen ook berichten naar aanleiding van het AIVD-rapport op 12 juli 2005: ‘AIVD: Lonsdale niet racistisch’ (De Volkskrant); ‘AIVD: jongere met Lonsdale niet racistisch’ (NRC Handelsblad); ‘Lonsdale-jongeren niet extreemrechts’ (De Telegraaf); ‘Lonsdalers vallen best mee’ (Het Parool) ‘Extreem-rechts heeft geen interesse in Lonsdale-jeugd’ (Trouw). De laatste twee krantenartikelen hebben een wat andere invalshoek, wat ook naar voren komt in de koppen. In het Parool (12 juli 2005) wordt ingegaan op het beeld dat door de media over Lonsdale-jongeren geschetst is. Volgens het AIVD rapport is ‘in de media de problematiek van de zogenaamde Lonsdalejongeren breed uitgemeten en op onderdelen onterecht uitvergroot’ (het Parool, 12 juli 2005). Trouw (12 juli 2005) richt zich met name op dat deel van het AIVD-rapport dat gaat over de rekrutering onder Lonsdale-jongeren door extreemrechtse partijen. Het AIVD wordt in dit verband geciteerd: ‘omdat de jongeren vaak drank en drugs gebruiken, zien extreem-rechtse groeperingen en partijen weinig in hun rekrutering’ (Trouw, 12 juli 2005). Gedrag Naar aanleiding van de rechtszaak over de brandstichting in Uden, wordt in een aantal regionale kranten dit gewelddadige incident uitvoerig beschreven, vanaf de voorbereiding tot en met enkele dagen na de brand. In de overige regionale krantenartikelen wordt met
58
6. Lonsdale-jongeren in de krant
name gewezen op het frequente drugsgebruik onder jongeren en het verbaal en fysiek geweld tegen allochtonen. In de landelijke kranten worden algemene voorbeelden gegeven van het gedrag van de jongeren, met opvallende incidenten in bepaalde plaatsen als Uden. Het Parool noemt nog expliciet het gedrag van jongeren op het internet: ‘De deelnemers organiseren bijeenkomsten, verspreiden politieke propaganda, roepen op tot politieke actie en juichen massaal het gebruik van geweld toe’ (Het Parool, 13 juni 2005). Andere gedragingen die in enkele kranten genoemd worden, zijn confrontaties en vechtpartijen met allochtonen. ‘Die conflicten gaan doorgaans om macht; macht op straat, over meisjes, over het gebruik van openbare ruimten, over de dansvloer of over de toegang tot het jongerencentrum’ (De Volkskrant, 12 juli 2005). Aanpak van het probleem Over hoe het probleem met Lonsdale-jongeren het beste kan worden aangepakt wordt in de regionale kranten in deze maanden nauwelijks bericht. Na de brandstichtingen bij basisschool Bedir in Uden heeft de gemeente ‘een extra jongerenwerker aangesteld om beter in beeld te krijgen wat er leeft onder de jongeren’ (Brabants Dagblad, 12 juli 2005). In de gemeente Moerdijk gaat de wethouder voorstellen om het drugsgebruik in de gemeente in kaart te brengen. Bovendien werkt de gemeenteraad aan zijn armoedebeleid. Verder zou ‘al op de peuterspeelzaal problemen en achterstanden gesignaleerd moeten worden’ en zou de ‘opvoedingsonmacht aangepakt moeten worden’ (BN/De Stem, 14 mei 2005). In de landelijke kranten wordt evenmin weinig over de aanpak van het probleem met Lonsdale-jongeren geschreven. In de artikelen die op 12 juli 2005 zijn verschenen, wordt voornamelijk geschreven over de uitkomsten van het AIVD-onderzoek en niet zozeer over de aanpak van de probleemjongeren. Het Parool (13 juni 2005) brengt ter sprake dat er door justitie harder opgetreden zal moeten worden tegen racistische uitlatingen op het internet. Verklaringen voor het bestaan van de groep Verklaringen voor het bestaan van de groep worden in zowel regionale als landelijke kranten nauwelijks gegeven. In de gemeente Moerdijk stelt onderzoeker de Groot dat kinderen van de basisschool naar het voortgezet onderwijs nogal eens emotioneel in de problemen komen en daardoor drugs gaan gebruiken. Bovendien is er weinig te doen voor hen in de gemeente, wat ook een verklaring kan zijn voor het bestaan van de groep (BN/De Stem, 14 mei 2005). Bij de rechtszaak over de brandstichtingen in Uden heeft de officier van justitie een andere verklaring voor het bestaan van de groep en de daarmee gepaard gaande gewelddadige incidenten: ‘Afhaken is lastig op die leeftijd. Niet alle jongeren hebben daar voldoende ruggengraat voor’ (Brabants Dagblad, 19 mei 2005). ‘Drie van de verdachten zijn in het verleden bedreigd en geslagen door allochtone jongeren, dat was hun voornaamste motief. De andere twee verdachten hebben het vooral gedaan omdat ze op het schoolplein opschepten en niet meer terugkonden’ (NRC Handelsblad, 18 mei 2005). ‘Er was sprake van groepsdynamiek, roekeloosheid en onverschilligheid voor de eventuele gevolgen van hun daden’ (De Volkskrant, 19 mei 2005).
6. Lonsdale-jongeren in de krant
59
Een andere verklaring die niet zozeer vanuit de situatie in Uden wordt gegeven is die van het Parool (13 juni 2005): ‘Internet is een onderdeel van de jeugdcultuur. Communicatie en leren opgroeien verlopen in toenemende mate via internet. Er bestaat zelfs zoiets als digitale vriendschap: jongeren die elkaar nooit in levenden lijve hebben ontmoet, zijn toch goede vrienden. Jongeren hoeven zich niet op de klassieke manier te organiseren, dat kan uitstekend via internet gebeuren’. Uiterlijk Behalve het dragen van het boxermerk Lonsdale wordt er in de geselecteerde regionale kranten niets vermeld over het uiterlijk van de jongeren. Ook in de landelijke kranten wordt niet uitgebreid stilgestaan bij het uiterlijk van de Lonsdalers. Slechts één artikel uit Trouw van 27 juni 2005 geeft een uitgebreidere beschrijving van de betreffende jongeren. Bij een hardcore evenement worden zowel jongens als meisjes beschreven. Enkele meisjes op dat evenement hebben ‘hun haren aan de onderkant weggeschoren. De rest is achterover gekamd en in een strakke vlecht gezet. Ze dragen korte topjes van het kledingmerk Lonsdale en minirokjes met Schotse ruit’. Een Duitse jongen van 25 jaar oud ‘gaat gekleed in een strakke spijkerbroek met opgerolde pijpen, kistjes, een geruit overhemd en spencer van Lonsdale’ (Trouw, 27 juni 2005). Opvattingen van de jongeren Naar aanleiding van de rechtszaak die tegen vijf jongeren uit Uden diende vanwege brandstichting, zeggen een paar van de jongens in het Brabants Dagblad (19 mei 2005): ‘Het is een akelige, verschrikkelijke streek geweest. (…) Ik had een plank voor mijn kop. (…) We wisten ook niet zo veel van die islam’. In alle andere regionale kranten worden in deze maanden geen citaten gegeven van de jongeren. De kranten houden het algemeen en praten over ‘xenofobe ideeën’. Het aantal citaten van de probleemjongeren is ook in de geselecteerde landelijke kranten beperkt. De Volkskrant (19 mei 2005) citeert een aantal jongens die in Uden betrokken waren bij de brandstichting op een islamitische basisschool: ‘Twee weken daarvoor was ik geslagen door een Marokkaan, en Van Gogh is vermoord door een Marokkaan. (…) We hebben allemaal zo'n nare ervaring gehad met die mensen [allochtone jongeren; sk]’. Op een hardcore evenement dat in juni georganiseerd is in Eindhoven, komt een aantal Lonsdale-jongeren aan het woord. Een 18-jarige jongen uit Kerkrade: ‘Ik vind dat het in Nederland uit de hand loopt met buitenlanders. Ik zeg niet dat ze allemaal slecht zijn, maar er zitten veel rotte appels tussen. Die buitenlanders zijn allemaal uitkeringstrekkers’. Een 25-jarige jongen uit Duitsland: ‘Ik heb niets met extreem rechts’. Een 17jarige jongen uit Landgraaf: ‘Ik wil laten zien dat het gewoon merken zijn en verder niets. (…) Wij willen hard gaan op feesten. Die link met extreem-rechts snap ik echt niet’ (Trouw, 27 juni 2005). Politieke voorkeur Over de politieke voorkeur van de Lonsdale-jongeren wordt alleen bij het verschijnen van het AIVD-rapport iets gezegd. In het Brabants Dagblad (12 juli 2005) wordt geschreven dat volgens de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst Nieuw Rechts ‘de enige politieke partij is die actief aan het werven is onder Lonsdale-jongeren’ en dat als gevolg daarvan enkele Udense jongeren lid waren geworden van de partij van Michiel Smit na
60
6. Lonsdale-jongeren in de krant
de verschillende brandstichtingen. In BN/De Stem en het Eindhovens Dagblad (12 juli 2005) wordt naar aanleiding van het AIVD-rapport gesteld dat jongeren die Lonsdalekleding dragen ‘zich kunnen vinden in de opvattingen van partijen als Nieuw Rechts en de extreemrechtse partij Nationale Alliantie. Sommigen staan ook positief tegenover opvattingen van de LPF en de groep-Wilders’. Het algemene beeld in de geselecteerde landelijke krantenartikelen is dat rechtsextremistische partijen nauwelijks rekruteren onder de jeugd omdat ze niet of nauwelijks politiek gemotiveerd zijn en veel drank en drugs gebruiken. ‘‘Doorgaans worden gabbers als onbetrouwbaar en onbruikbaar voor de politieke strijd gezien’, schrijft de AIVD’ (Trouw, 12 juli 2005) Dit beeld wordt in drie van de vijf landelijke krantenartikelen die op 12 juli verschijnen, geschetst.
Analyse periode IV: oktober/november/december 2005 Analyse van het probleem De voornaamste problemen met Lonsdale-jongeren die in de regionale kranten staan vermeld, zijn bedreigingen en vechtpartijen met allochtone jongeren. ‘Soms gaat het bij dergelijke incidenten om jongeren die nationalistisch, xenofoob en potentieel gewelddadig zijn’ stelt Dave Bekkering van Bureau Discriminatiezaken Midden en West Brabant in BN/De Stem (29 oktober 2005). Het Lonsdale-probleem wordt bovendien gezien als iets wat zich voornamelijk op het platteland afspeelt. Woordvoerster Martine Pilaar van het Openbaar Ministerie in Breda zegt in BN/De Stem bijvoorbeeld: ‘Rechtsextremisten bevinden zich meer op het platteland dan in de stad. Er zijn wetenschappelijke onderzoeken die dat uitwijzen. Mogelijk zijn mensen in de steden meer vertrouwd met andere culturen’ (BN/De Stem, 24 november 2005). Ook wethouder Antonis van de gemeente Bladel merkt het plattelandsfenomeen op: ‘Maar er zijn hier, net als in alle dorpen om ons heen, jongeren die Lonsdale-kleding dragen en White Power tekens aanbrengen zonder dat ze weten waar ze mee bezig zijn’ (Eindhovens Dagblad, 23 november 2005). Bij de publicatie van het Lonsdalevraagstuk van de Universiteit Leiden en de Anne Frank Stichting half december 2005 wordt deze stelling gedeeltelijk ontkracht: ‘Dat het Lonsdalevraagstuk een plattelandsverschijnsel zou zijn, zoals wel wordt beweerd, is slechts ten dele waar. In de grote steden zitten ook groepen Lonsdale-jongeren’ (Eindhovens Dagblad, 15 december 2005). De grootte van de groep wordt in het Lonsdalevraagstuk geschat op ongeveer vijf tot vijftig personen. De harde kern bestaat volgens het onderzoek uit drie tot vijf personen. In de landelijke kranten wordt op de moord van Theo van Gogh gewezen en het daaruit voortvloeiende geweld van Lonsdale-jongeren; de kranten geven een wat beschouwend beeld een jaar na de dood op Van Gogh. Trouw schrijft in dit verband: ‘Na de moord op Theo van Gogh haalden vooral zogenoemde Lonsdalers het nieuws met brandstichtingen en vernielingen van moskeeën en islamitische scholen. Nog steeds zijn er bijna wekelijks incidenten’ (Trouw, 26 oktober 2005). Wat betreft de uitkomst van het Lonsdalevraagstuk van de Universiteit Leiden en de Anne Frankstichting, kiezen de twee geselecteerde landelijke dagbladen een andere invalshoek, wat ook blijkt uit de koppen: ‘Kijk bij het Lonsdale-vraagstuk niet alleen naar gabbers’ (NRC Handelsblad, 14 december 2005); ‘125 Lonsdale-bendes actief’ (Het Parool, 14 december 2005). Het eerstgenoemde artikel legt de nadruk op het eenzijdige beeld van Lonsdale-jongeren. Het
6. Lonsdale-jongeren in de krant
61
NRC Handelsblad vermeldt: ‘Tot nu toe gaat volgens hen [onderzoekers van het Lonsdalevraagstuk; sk] de aandacht bij incidenten te veel uit naar de rol van Lonsdalejongeren, terwijl die van allochtone jongeren minder duidelijk wordt’ (NRC Handelsblad, 14 december 2005). Het Parool daarentegen, komt met een cijfermatig artikel waarin onder andere ook wordt gewezen naar het plattelandsverschijnsel, dat volgens de onderzoekers van het vraagstuk maar ten dele waar is. Gedrag De meeste geselecteerde kranten schrijven over bedreigingen en beklad straatmeubilair met ‘hakenkruisen, Keltische kruisen, afkortingen als WP (White Power) en BP (Black Power), maar ook teksten als ‘dood aan alle zwarten’ en ‘Nederland alleen voor blanke Nederlanders’ (BN/De Stem, 29 oktober 2005). Voorts schrijven de kranten over brandstichtingen en vechtpartijen tussen verschillende groepen jongeren. BN/De Stem bericht op 29 oktober 2005: ‘Toen Theo van Gogh werd vermoord en het in Breda faliekant misliep tussen, generaliserend gezegd, een groep van enkele tientallen Lonsdalers en een even grote groep Marokkanen. Voor het overgrote deel jong: tieners, scholieren. Er waren bedreigingen en vechtpartijen. Met ziekenhuisbezoeken als resultaat’. Aanpak van het probleem De regionale kranten duiden bij de aanpak van het ‘Lonsdale-probleem’ op lokale initiatieven. Zo heeft een aantal jongerenwerkers uit Breda een aantal praatsessies met jongeren georganiseerd. Een van de jongerenwerkers vertelt daarover: ‘Toen kwamen ze opeens overal vandaan, uit alle wijken van de stad. Wel vijftig man. We zijn met een groep van twaalf jongens en meisjes doorgegaan; ze wilden graag praten. Over racisme, over nationalisme, over Lonsdale en wat het allemaal voor je betekent’ (BN/De Stem, 29 oktober 2005). In het Eindhovens Dagblad (23 november 2005) wordt een project genoemd waarin veertig Lonsdale-jongeren naar het voormalige concentratiekamp Auschwitz gaan en naar een oorlogs- en verzetsmuseum. Initiatieven voor een aanpak van het jongerenprobleem worden nauwelijks genoemd in de landelijke dagbladen. Een bericht in Trouw (26 oktober 2005) wijst op voorlichting en discussies op scholen voor de aanpak van rechts-extremisme onder jongeren: ‘Verschillende scholen en gemeenten hebben het afgelopen jaar de hulp ingeroepen van anti-discriminatie bureaus. (...) Doel is jongeren stelling laten nemen tegen racisme en daarover in gesprek laten gaan met anderen. Om vooroordelen weg te nemen en jongeren met elkaar te laten praten, worden (minderjarige) asielzoekers meegenomen in de klas die hun verhaal vertellen’. Verklaringen voor het bestaan van de groep In BN/De Stem geeft een jongerenwerker uit Breda aan: ‘Het is een roep om aandacht; deze jongeren willen gewoon dat er naar hen geluisterd wordt’ (BN/De Stem, 29 oktober 2005). Het bestaan van de groep wordt in het Eindhovens Dagblad verklaard als: ‘soms speelt de hang naar sensatie mee’ (Eindhovens Dagblad, 15 december 2005). Naar aanleiding van het verschenen onderzoeksrapport over Lonsdalers, wordt ook de ‘hang naar sensatie’ genoemd als verklaring voor het bestaan van de groep en de
62
6. Lonsdale-jongeren in de krant
gewelddadige incidenten. ‘In veel gevallen is er sprake van een serie incidenten en van acties die reacties uitlokken’ (NRC Handelsblad, 14 december 2005). Uiterlijk In zowel de geselecteerde regionale als landelijke krantenartikelen, worden in deze periode geen specifieke uiterlijke kenmerken van de jongeren genoemd, behalve het dragen van Lonsdale-kleding. Opvattingen van de jongeren De geselecteerde regionale kranten kennen in deze periode weinig citaten van geïnterviewde jongeren. Een 16-jarige Lonsdale-jongere uit Breda zegt in BN/De Stem: ‘Natuurlijk mag iedereen zijn eigen geloof en cultuur hebben, maar het mag niet uit de hand lopen. Ik zou regels stellen als ik de baas van het land was’ (BN/De Stem, 29 oktober 2005). Bij de veroordeling tot werkstraffen vanwege het meerijden op een carnavalswagen met racistische leuzen, reageert één van de hoofddaders: ‘ik ben wel rechts, maar ik ben absoluut geen racist’ (BN/De Stem, 15 oktober 2005). In de selectie van landelijke krantenartikelen zijn behalve algemene opmerkingen als ‘racistische ideeën’ geen specifiekere opvattingen van jongeren in deze periode te vinden. Politieke voorkeur Slechts twee regionale artikelen schrijven wat over de politieke voorkeur van ‘Lonsdalers’. ‘Nieuw Rechts heeft zo’n duizend leden, van wie een heel groot deel jong is’ (BN/De Stem, 29 oktober 2005). Bij het Lonsdalevraagstuk wordt een eerdere conclusie van de AIVD over de politieke stemming onder betreffende jongeren genuanceerd: ‘In dat rapport [AIVD-rapport van 12 juli 2005; sk] stond ook dat de meesten positief staan tegenover opvattingen van de LPF en de Groep Wilders. Toch zou slechts één op de twintig jongeren een rol in een rechtse partij willen spelen’ (Eindhovens Dagblad, 15 december 2005). De geselecteerde artikelen uit landelijke dagbladen bevatten in deze periode geen opmerkingen over de politieke voorkeur van Lonsdale-jongeren.
6.3
Conceptuele Analyse
In deze analyse worden de 66 geselecteerde krantenartikelen bekeken vanuit een theoretisch perspectief. Enkele belangrijke concepten uit het theoretisch kader van dit onderzoek komen in deze analyse opnieuw aan bod. Etnocentrisme kan volgens Shadid (1998: 90) omschreven worden als ‘de mate waarin de cultuur van een andere groep als inferieur en de eigen cultuur als superieur wordt beschouwd, zonder de context waarin deze voorkomen daarbij te betrekken’. Onder etnocentrisme vallen dus onder andere negatieve denkbeelden over en subjectief ervaren dreiging door outgroups. Deze twee elementen vormen dan ook aparte categorieën aan de hand waarvan de geselecteerde krantenartikelen geanalyseerd worden. Zoals in hoofdstuk 2 naar voren is gekomen, is extreemrechts een containerbegrip dat een grote verscheidenheid aan ideologische begrippen bevat. Een belangrijke aspect binnen ‘extreemrechts’ is nationalisme. Dit begrip wordt door het Van Dale Woordenboek
6. Lonsdale-jongeren in de krant
63
(2005:2260) omschreven als: ‘streven om al wat als nationaal beschouwd wordt te bevorderen en te accentueren, gepaard met een zekere afkeer voor het vreemde’. In deze conceptuele analyse wordt getracht de aspecten van de begrippen extreemrechts en nationalisme uit de geselecteerde kranten te halen. Het begrip ‘groep’ kent ook de nodige haken en ogen. Veel wetenschappers hebben geprobeerd een eenduidige definitie aan het begrip te geven. Hare (1976, in: Remmerswaal, 2003) is tot een vijftal kenmerken gekomen die globaal zijn te omschrijven als interactie, motieven/doelen, normen, rolverdeling en interpersoonlijke attracties. In deze analyse worden de vijf kenmerken van Hare vergeleken met de geselecteerde krantenartikelen. De sociale context is erg belangrijk voor de vorming van identiteit. Afhankelijk van de context kan een bepaalde deelidentiteit op de voorgrond treden en kunnen andere identiteiten naar de achtergrond verdwijnen. Wat er over de sociale context in de kranten wordt bericht, komt tevens in deze analyse aan bod. Afgaande op het bovenstaande, kunnen er vijf categorieën gevormd worden aan de hand waarvan de geselecteerde krantenartikelen geanalyseerd worden: 1. Subjectief ervaren dreiging door outgroups: in hoeverre voelen Lonsdale-jongeren zich bedreigd door allochtonen in Nederland? 2. Negatieve denkbeelden over outgroups: in hoeverre is er sprake van negatieve denkbeelden van outgroups onder de jongeren? 3. Extreemrechts en nationalisme: wat kan er gezegd worden van de mate van rechts-extremisme en nationalisme onder Lonsdale-jongeren die weerspiegeld wordt in de kranten? 4. Groepskenmerken: aan de hand van de vijf groepskenmerken van Hare (1976, in: Remmerswaal, 2003) worden de kenmerken van de groep die in de geselecteerde artikelen naar voren komen, geanalyseerd. 5. Sociale context: wat is de sociale context van de Lonsdalers zoals die wordt weergegeven in de kranten? Subjectief ervaren dreiging door outgroups Wat in bijna alle geanalyseerde periodes naar voren komt, is dat de Lonsdale-jongeren zich bedreigd voelen door allochtonen. De jongeren zijn bang dat allochtonen uiteindelijk de touwtjes in handen krijgen in Nederland. Bovendien vinden ze dat allochtonen ‘zich niet aanpassen’ aan de Nederlandse taal en cultuur. De volgende passages geven hier een impressie van: ‘Als ze [buitenlanders; sk] de kans krijgen, jagen ze ons weg uit ons eigen land.’ (BN/De Stem 24 december 2004) ‘Die buitenlanders zijn allemaal uitkeringstrekkers.’ (Trouw, 27 juni 2005) ‘Op MSN zeggen die Turken gewoon, wij nemen jouw land over. En ze lopen met hun nationale vlag rond.’ (Eindhovens Dagblad, 16 april 2005)
64
6. Lonsdale-jongeren in de krant
‘Als zij geen Nederlands praten, lijkt het net of zij iets te verbergen hebben.’ (Trouw, 25 april 2005) ‘Ze [Marokkaanse jongeren; sk] schelden ons uit voor kankerracist. We worden bedreigd, geslagen en uitgescholden. Zo krijg je vanzelf een hekel aan buitenlanders. Ik ga echt mijn kledingkast niet veranderen omdat zij dat willen.’ (BN/De Stem, 20 november 2004) Dit laatste citaat is een voorbeeld van wat Blommaert en Verschueren (1992) omschrijven als de strategie van de abnormalisering. In het boek Het Belgisch migrantendebat met als ondertitel De pragmatiek van de abnormalisering beschrijven zij deze strategie uitvoerig. Het houdt in dat de eigen attitudes als ‘normaal’ gezien worden (‘normalisering’) en dat de afwijking wordt toegeschreven als essentieel kenmerk van de ‘ander’ (‘abnormalisering van de vreemdeling’). In dit laatste citaat wordt angst voor en afkeer tegen ‘vreemden’ gezien als een ‘vrij normaal’ verschijnsel. De Marokkaanse jongeren hebben immers ook een afkeer tegen de Lonsdale-jongeren volgens dit citaat. Hiermee is de normalisering van de eigen attitudes volgens Blommaert en Verschueren (1992:72) compleet. Negatieve denkbeelden over outgroups Negatieve denkbeelden over outgroups zijn voornamelijk terug te vinden in de citaten van Lonsdale-jongeren. Enkele saillante voorbeelden van deze denkbeelden zijn: ‘Die apen komen allemaal voor elkaar op.’ (BN/De Stem, 24 december 2005) ‘Marokkanen kijken vies.’ (NRC Handelsblad, 2 april 2005) ‘Ik heb geen speciale hekel aan Turken of Marokkanen hoor, maar je kunt er niet omheen. In Nederland zijn er een miljoen allochtonen en zeventig tot tachtig procent van de mensen die in de bak zit, is allochtoon. Maar dat mag je niet zeggen, want dan ben je een racist.’ (Eindhovens Dagblad van 16 april 2005) ‘Veel allochtonen zijn crimineel. Ze verdommen het om zich aan te passen.’ (Trouw, 25 april 2005) Volgens de attributietheorie (Hewstone, 1989) zijn ingroup-leden geneigd om hun eigen negatieve gedrag te verklaren aan de hand van omstandigheden of de situatie, en het negatieve gedrag van de ander te zien als kenmerken van de persoon of groep. De volgende negatieve opvattingen zijn voorbeelden die deze theorie ondersteunen: ‘Mohammed B. is een gestoorde, maar zo zijn ze allemaal. Het is toch ook niet normaal dat die lui zich met een vliegtuig in die torens vliegen voor Allah? Dan maak je het er toch zelf naar?’ (BN/De Stem, 24 december 2004) ‘Zij hebben Van Gogh vermoord, dus ze hebben het er ook zelf naar gemaakt.’ (Het Parool, 30 maart 2005)
6. Lonsdale-jongeren in de krant
65
‘Twee weken daarvoor was ik geslagen door een Marokkaan, en Van Gogh is vermoord door een Marokkaan.’ (De Volkskrant, 19 mei 2005) ‘We hebben allemaal zo'n nare ervaring gehad met die mensen [allochtone jongeren; sk].’ (De Volkskrant, 19 mei 2005) In bovenstaande citaten wordt van de groep allochtonen gezegd dat ze allemaal dezelfde negatieve kenmerken bezitten, voornamelijk gewelddadigheid zoals mishandeling, moord en terrorisme. Vervolgens worden deze kenmerken door de Lonsdale-jongeren gebruikt ter verklaring van het eigen negatieve gedrag: ‘ze hebben het er zelf naar gemaakt.’ Het eigen gedrag wordt als ‘normaal’ gezien en dat van de ‘ander’ als ‘abnormaal’. Het citaat van een 17-jarige jongen in Trouw (25 april 2005) is daar een goed voorbeeld van: ‘Wie steekt Theo van Gogh neer? Een allochtoon. Wie schiet er een leraar dood op een school? Een allochtoon. Op deze manier kan ik nog wel uren doorgaan’. De jongen geeft in zijn voorbeelden van gewelddadig gedrag alleen de ‘schuld’ aan allochtonen, zonder daarbij na te gaan wat er binnen zijn eigen groep gebeurt. Opvallend aan bijna alle citaten die negatieve denkbeelden bevatten, is dat racisme wordt ontkend. Deze ontkenningen op persoonlijk vlak volgen als het ware een vast patroon dat samengevat kan worden als ‘Ik ben geen racist, maar...’. Dit verschijnsel hangt volgens reeds genoemde auteurs Blommaert en Verschueren (1992) samen met het positieve zelfbeeld dat de Europeaan heeft ontwikkeld. Dat positieve zelfbeeld berust volgens de auteurs op de perceptie van ‘culturele rijkdom’ en van ‘Europese culturele eenheid’. Culturele rijkdom wordt volgens Blommaert en Verschueren (1992:53) vaak omschreven in termen van ‘eigenheid’ en kleinschalige ‘identiteit’. De auteurs stellen dat Europese culturele eenheid op het christendom en de democratische gedachte berust. Zo is het citaat over Mohammed B. uit BN/De Stem van 24 december 2004 bijvoorbeeld te zien als een uitspraak die op die twee kernwaarden van Europese culturele eenheid leunt. Extreemrechts en nationalisme De term ‘rechts’ staat in het algemeen voor het conservatieve. In veel krantenartikelen komt naar voren dat Lonsdale-jongeren ook conservatief zijn als het gaat om het behoud van de eigen taal en cultuur. Zolang ‘de ander’ zich aanpast aan de Nederlandse normen en waarden, is er volgens de jongeren niets aan de hand. Wat die normen en waarden precies zijn, wordt verder niet geëxpliciteerd. Hieronder volgen enkele citaten ter illustratie: ‘Sinds die boot hier heeft gelegen, vind ik dat alle buitenlanders er uit moeten. Allemaal? Nou ja, als ze zich aanpassen en gewoon gaan werken, is er niets aan de hand.’ (BN/De Stem, 24 december 2004) ‘Lonsdalers hebben niets tegen buitenlanders als geheel, alleen tegen die zich niet aanpassen.’ (NRC Handelsblad, 2 april 2005) Extreemrechts is een begrip dat nauw verband houdt met de politiek. Volgens de kranten lopen de Lonsdale-jongeren echter nauwelijks warm voor extreemrechtse politieke partijen of organisaties:
66
6. Lonsdale-jongeren in de krant
‘De meeste Lonsdale-jongeren zijn niet te porren voor het lidmaatschap van een extreemrechtse politieke partij.’ (Brabants en Eindhovens Dagblad, 16 december 2004) ‘Als een Lonsdale-jongere toetreedt tot een extreemrechtse partij, is dat vaak van korte duur.’ (Het Parool, 15 december 2004) In hoofdstuk 2 zijn enkele aspecten genoemd die samenhangen met het begrip ‘extreemrechts’. Twee van die aspecten zijn autoritarisme en nationalisme. Autoritarisme kan worden opgevat als het streven naar een krachtig leidersfiguur en een sterke staat (http://nrc.nl/W2/Lab/Profiel/Extreemrechts/). Dat aspect van extreemrechts is nauwelijks terug te vinden in de geselecteerde krantenartikelen, op één citaat van een Lonsdalejongere in Breda na: ‘Natuurlijk mag iedereen zijn eigen geloof en cultuur hebben, maar het mag niet uit de hand lopen. Ik zou regels stellen als ik de baas van het land was.’ (BN/De Stem, 29 oktober 2005) Het aspect nationalisme is wel in verschillende artikelen terug te vinden. Veel Lonsdalejongeren dragen bijvoorbeeld een Nederlands vlaggetje op hun jas om hun nationalisme kracht bij te zetten. Het nationalisme wordt door de jongeren veelal niet onder stoelen of banken gestoken: ‘Ja, ik ben een nationalist. En dat is heel iets anders dan een racist.’ (BN/De Stem, 20 november 2004) ‘Ik noem mijzelf geen rechts-extremist, maar een nationalist.’ (Trouw, 25 april 2005) Deze citaten zijn typische uitspraken van Lonsdale-jongeren die in de kranten worden geportretteerd. Opvallend is de steeds terugkerende ontkenning van rechts-extremisme en racisme. Die ontkenning hangt samen met het eerder benoemde positieve zelfbeeld van de Europeaan dat door Blommaert en Verschueren (1992) wordt omschreven. Dat zelfbeeld steunt op een visie van ‘culturele rijkdom’ en van ‘Europese culturele eenheid’. Volgens de auteurs berust deze culturele eenheid op het christendom en de democratische gedachte. Deze kernwaarden worden gezien als ‘normaal’ en diegenen die dat niet bezitten, worden als ‘abnormaal’ gepercipieerd. Vandaar dat Lonsdale-jongeren vaak ook spreken over de noodzaak van ‘aanpassing’ van de migranten. Binnen het nationalisme zijn er twee vormen te onderscheiden, namelijk het staatsnationalisme en het volksnationalisme. Staatsnationalisme stelt de staat centraal; alle mensen die in een bepaalde staat wonen vormen in feite de natie. Dit kan leiden tot vijandigheid jegens allochtonen en vluchtelingen, die als ‘indringers’ worden gezien. Bij volksnationalisme vormt het volk de natie. Het volk wordt bij deze vorm van nationalisme belangrijker geacht dan de staat. Een aantal jongeren die in de kranten worden beschreven, ondersteunen de ‘eigen volk eerst’-gedachte en lijken een voorkeur te hebben voor laatgenoemde vorm van nationalisme. Een voorbeeld hiervan is een
6. Lonsdale-jongeren in de krant
67
uitspraak van een 21-jarige jongen uit Geldrop, die uitleg geeft over het ontstaan van zijn nationalisme: ‘Dat begint op de basisschool met white power. Je gebruikt de term wel, maar de inhoud ken je niet. Je bent een ventje. Maar ik heb me verdiept in de geschiedenis. Mijn mening zit nu dieper. Met jodenhaat heeft het bij mij niets te maken, maar ik ben het wel eens met de term ‘eigen volk eerst’.’ (Eindhovens Dagblad, 16 april 2005). Problemen in de maatschappij worden toegeschreven aan een zondebok die zich buiten de eigen natie bevindt. De meeste Lonsdale-jongeren die in de kranten worden afgebeeld schrijven die problemen toe aan allochtonen. Groepskenmerken Hare (1976, in: Remmerswaal, 2003:46) stelt dat er een vijftal kenmerken zijn om van een groep te kunnen spreken: 1. ‘de groepsleden hebben onderling interactie met elkaar; 2. de leden delen één of enkele motieven of doelen, die richting geven aan de groep; 3. de leden ontwikkelen een reeks aan normen, die grenzen aangeeft ten aanzien van de relaties tussen de groepsleden en ten aanzien van de groepsactiviteit; 4. bij langdurige interactie kristalliseert een reeks rollen uit en gaat de nieuwe groep zich onderscheiden van andere groepen; 5. er ontstaat een netwerk van interpersoonlijke attracties op basis van de sympathieën en antipathieën voor elkaar.’ In de geanalyseerde krantenartikelen komen deze groepskenmerken grotendeels naar voren. Op de eerste plaats hebben de Lonsdale-jongeren onderling interactie met elkaar. Volgens de kranten kan dat op allerlei manieren gebeuren. Interactie vindt niet alleen plaats als de jongeren buiten op straat hangen, maar ook op school, in het stadion of op internet. Deze laatstgenoemde vorm van interactie is een veelbesproken thema in met name landelijke dagbladen: ‘Internet vormt een ideaal podium waar ze [extreemrechtse jongeren; sk] vrijuit informatie kunnen uitwisselen.’ (Het Parool, 16 december 2004) Een ander voorbeeld is een citaat over de interactie tussen de jongeren in Uden, die in november 2004 brand stichtten op een islamitische basisschool: ‘Het groepje van vijf verdachten dat vandaag terechtstaat, heeft voornamelijk via het chatprogramma MSN Messenger plannen gemaakt en elkaar opgehitst.’ (NRC Handelsblad, 18 mei 2005) Het tweede kenmerk dat Hare beschrijft, is dat de leden van de groep één of enkele motieven of doelen delen, die richting geven aan de groep. Over deze motieven of doelen bestaan in de kranten verschillende visies. Zo schrijven het Parool en het Eindhovens Dagblad op respectievelijk 14 en 15 december 2005 dat de jongeren uit zijn op sensatie. In BN/De Stem (29 oktober 2005) geeft een jongerenwerker uit Breda aan: ‘Het is een
68
6. Lonsdale-jongeren in de krant
roep om aandacht; deze jongeren willen gewoon dat er naar hen geluisterd wordt’. Aandacht trekken, stoerdoenerij en machogedrag zijn enkele veel gehoorde geluiden in de kranten. Wat ook regelmatig naar voren komt, is dat veel Lonsdale-jongeren aangeven negatieve ervaringen te hebben met allochtonen. Deze gemeenschappelijke deler zorgt er onder andere voor dat het de ‘Lonsdale-groep’ bindt. Volgens een jongerenwerker in Geldrop kiezen de jongeren ‘bewust voor iets negatiefs om hun identiteit mee aan te geven’ (Eindhovens Dagblad, 16 april 2005). De jongeren zetten zich dus af tegen iets negatiefs en dat zijn in hun ogen de allochtonen. Een organisatieadviseur uit Uden verklaart in het NRC Handelsblad van 2 april 2005 waarom deze negatieve ideeën over en weer ontstaan: ‘De Turkse en Marokkaanse gemeenschap is behoorlijk op zichzelf gericht en heeft een sterke eigen identiteit. Maar dat geldt ook voor de autochtone plattelandsgemeenschap. En dat zet zich voort onder jongeren op het schoolplein en op straat’. Het derde kenmerk heeft betrekking op de groepsnormen van Lonsdale-jongeren. Terugkerende aspecten in de kranten als muziekvoorkeur en uiterlijke kenmerken, kunnen min of meer gezien worden als groepsnormen. Het onderstaande citaat laat dit beeld ook zien: ‘De huidige generatie gabbers is gemiddeld tussen 15 en 25 jaar en vindt elkaar voornamelijk in de liefde voor de hardcore-housemuziek. Een klein deel daarvan vindt elkaar ook in toenemende mate in het dragen van rechts-extremistische symbolen zoals hakenkruisen.’ (BN/De Stem, 12 juli 2005) De kranten die iets zeggen over de muziekvoorkeur van de jongeren, hebben het over hardcore en housemuziek. Uiterlijke kenmerken die het vaakst genoemd worden in de geselecteerde krantenartikelen zijn het dragen van Lonsdale-kleding, bomberjacks en het hebben van kaalschoren hoofden. Daarnaast wordt soms nog gerefereerd aan legerkistjes, witte veters in de schoenen, legerbroeken, opgerolde broekspijpen, oorbelletjes en het dragen van de merken Hooligan en Pitbull. Het artikel uit het Algemeen Dagblad van 13 november 2004 is een treffend voorbeeld van het algemene beeld dat in de kranten geschetst wordt: ‘Gabbers zijn jongeren die houden van keiharde housemuziek, hun hoofd kaalscheren en kleren dragen van het Britse merk Lonsdale.’ Een ander terugkerend aspect dat ook als een soort groepsnorm opgevat kan worden is het veelvuldige drank- en drugsgebruik onder de ‘Lonsdalers’. Deze genotsmiddelen gebruiken ze voornamelijk als ze op straat hangen (de ‘groepsactiviteit’). Vaak leidt dit volgens de kranten tot bekladdingen met hakenkruizen en andere racistische tekens, vernielingen, bedreigingen, brandstichtingen of confrontaties met allochtonen: ‘Veelal onder invloed van drank en drugs keren ook die jongeren zich verbaal of fysiek gewelddadig tegen allochtonen.’ (BN/De Stem, 12 juli 2005) Het vierde kenmerk, de rolverdeling binnen de groep, wordt met enige regelmaat beschreven in de kranten. In hoofdstuk 3 is ingegaan op de verdeling in een harde kern,
6. Lonsdale-jongeren in de krant
69
meelopers en potentiële leden (Witte, 2003, in: Huijgens 2003). Deze verdeling wordt ook in de kranten benoemd. Het Eindhovens Dagblad (16 april 2005) is daarin het meest uitgebreid: ‘De politie onderscheidt daarin volgens Pieter van der Linden van de politie in Zuidoost Brabant grofweg drie categorieën. De eerste is de harde kern. Deze jongeren zijn georganiseerd, ook op nationale schaal. Ze manifesteren zich en gebruiken evenementen als uithangbord voor hun rechts-extremistische opvattingen. (…) De tweede categorie bestaat uit groepen jongeren van circa tien personen, die elkaar kennen en ontmoeten. Zij delen dezelfde extreme opvattingen maar ze zijn niet echt georganiseerd. Het zou gaan om zo'n dertig tot zestig jongeren. De grootste groep vormt de categorie jongeren die wel zeggen rechtse sympathieën te hebben, maar die zogezegd nog op de wip zitten’. Het vijfde kenmerk betreft het ontstaan van een netwerk van interpersoonlijke attracties op basis van de sympathieën en antipathieën voor elkaar. Dit laatste kenmerk komt nauwelijks naar voren in de geselecteerde krantenartikelen. Het Parool brengt op 13 juni 2005 een artikel uit dat wel terugslaat op dit vijfde kenmerk van Hare, getiteld: ‘Extreemrechtse jeugd heeft vrij spel op internet; de brandstichters zijn in hun ogen verzetsstrijders’. In dit artikel beschrijft de journalist van het Parool de sympathie die de brandstichters in Uden hebben opgewekt bij extreemrechtse jongeren op websites en webforums. De sympathie voor elkaar komt tevens ter sprake in de rechtszaak naar aanleiding van de brandstichting in Uden. Het Brabants Dagblad (19 mei 2005) schrijft: ‘Eerst waren het nog ‘grappen en grollen’, maar al snel werd het serieuzer. En op zeker moment waren de vijf zo ver dat niemand nog terug durfde, uit angst voor gezichtsverlies. ‘Afhaken is lastig op die leeftijd. Niet alle jongeren hebben daar voldoende ruggengraat voor. Zo sleepten ze elkaar mee in de val’, schetste officier Lukowski’. In dit citaat komt naar voren, dat er wederzijdse sympathieën voor elkaar zijn binnen de groep jongeren. Niemand binnen de groep durfde de plannen voor een brandstichting op een islamitische basisschool in Uden een halt toe te roepen. Dit past binnen de theorie van Remmerswaal (2003) met betrekking tot groepsconformisme. Men is namelijk bang om als afwijker gezien te worden en op grond daarvan afgewezen of buitengesloten te worden. Bovendien zullen de jongeren zich eerder en sterker conformeren aan anderen die men sympathiek vindt binnen de groep, waarvan men graag lid wil blijven. Interpersoonlijke attracties spelen dus ook een rol. Een 15-jarige skater uit Uden weet dit als volgt te verwoorden: ‘Die jongens jutten elkaar op en vervelen zich. Ze voelen zich alleen sterk in een groep.’ (Trouw, 2 april 2005) Sociale context De sociale context is van belang voor de vorming van identiteit. Deze omvat niet alleen de directe sociale omgeving, maar kan ook historische, economische en politieke omstandigheden en ontwikkelingen inhouden. Een belangrijke factor in de sociale omgeving van de Lonsdale-jongeren is de gezinssituatie. In veel kranten komt naar voren dat het gezin een voedingsbodem vormt voor negatieve uitlatingen over allochtonen. Ouders hebben vaak rechts-extremistische
70
6. Lonsdale-jongeren in de krant
opvattingen over buitenlanders, die ze overdragen aan hun kinderen. Onderzoeker Jaap van Donselaar zegt hierover in het NRC Handelsblad (2 april 2005): ‘Die jongeren lijken te handelen in de geest van wat veel ouders ook vinden. Ik kan me geen jeugdcultuur herinneren die zo meeging in een maatschappelijke controverse.’ Regelmatig wordt er in zowel regionale als landelijke kranten ingegaan op het plattelandsverschijnsel. Lonsdalers zouden volgens de dagbladen voornamelijk op het platteland wonen. Als verklaring hiervoor, wordt vaak gedacht aan het feit dat jongeren op het platteland minder gewend zijn aan andere culturen. Naast dit fenomeen wijzen diverse kranten op het opleidingsniveau van de jongeren, wat veelal vmbo is. Verder schrijven enkele kranten ook dat de armoede van de gezinnen waar de jongeren vandaan komen, groot is. Politieke omstandigheden en ontwikkelingen die verband houden met de sociale context van de jongeren, zijn volgens de kranten de aanslagen van 11 september 2001 in de Verenigde Staten, de moord op Pim Fortuyn en de moord op Theo van Gogh. Deze gebeurtenissen gaven voor de jongeren aanleiding om zich te ontwikkelen op het gebied van politieke ideeën: ‘De opkomst van de Lonsdale-jongeren liep namelijk min of meer parallel met de opkomst van Pim Fortuyn en werd nog eens verhevigd door de aanslagen van 11 september.’ (NRC Handelsblad, 2 april 2005) Een andere ontwikkeling die meespeelt in de sociale context van de Lonsdale-jongeren, is de snelheid van contact via het internet. Door dit medium komen de jongeren met elkaar in aanraking en kunnen ze informatie met elkaar uitwisselen. Het Parool (13 juni 2005) schrijft hierover: ‘Internet is onderdeel van de jeugdcultuur. Communicatie en leren opgroeien verlopen in toenemende mate via internet. Er bestaat zelfs zoiets als digitale vriendschap: jongeren die elkaar nooit in levenden lijve hebben ontmoet, zijn toch goede vrienden. Jongeren hoeven zich niet op de klassieke manier te organiseren, dat kan uitstekend via internet gebeuren.’
6.4
Besluit
Deze krantenanalyse is gemaakt vanuit een thematische en theoretische invalshoek om na te gaan welk beeld van de identiteit van Lonsdale-jongeren weerspiegeld wordt in kranten. In de 66 geselecteerde kranten is een onderscheid gemaakt tussen vier verschillende periodes. In dit besluit wordt per periode kort nagegaan wat de belangrijkste thematische aspecten zijn geweest, met daarbij een koppeling aan de theorie zoals besproken in de conceptuele analyse. De eerste periode wordt gekenmerkt door de moord op Theo van Gogh en de toename van geweld onder Lonsdale-jongeren. De kranten berichten in deze periode met grote
6. Lonsdale-jongeren in de krant
71
regelmaat over de gewelddadige incidenten. Journalisten zien de jongeren als zeer gevaarlijk en er worden dan ook snel vergelijkingen gemaakt met incidenten vlak na de aanslagen op 11 september en de moord op Pim Fortuyn. Er wordt uitgebreid stilgestaan bij de sociale context waarin de jongeren leven. De jongeren komen over het algemeen van het platteland, waar ze nauwelijks in contact komen met allochtonen. Het gezin en internet spelen een belangrijke rol in het ontstaan van racistische ideeën. Deze ideeën zijn niet diepgeworteld, stellen de kranten. Opvallend is dat journalisten deze stelling niet zelf poneren, maar citaten geven van betrokkenen. Opvattingen van de jongeren zelf worden alleen in regionale kranten geciteerd. De meeste opvattingen duiden op nationalisme, subjectief ervaren dreiging van en negatieve beelden over outgroups. De tweede periode kenmerkt zich door aanhoudende onrust in verschillende plaatsen, met name in Geldrop en Uden. Deze incidenten vormen samen met incidenten elders in Nederland aanleiding voor een onderzoek naar rechts-extremisme onder jongeren door politie en de AIVD. Het probleem wordt in de kranten inmiddels als iets structureels beschouwd. De regionale kranten richten zich vooral op groepskenmerken. Zo wordt vaker een schatting gedaan van de grootte van de groep en wordt ingegaan op de rolverdeling die kan bestaan binnen groepen. In de landelijke kranten ligt de nadruk meer op de sociale context zoals het gezin en het platteland. Drank en drugs worden steeds regelmatiger genoemd als ‘groepsnorm’. Een andere norm die in zowel landelijke als regionale dagbladen frequent naar voren komt, is het uiterlijk van de jongeren. In deze periode wordt uitvoerig beschreven wat andere uiterlijke kenmerken van de jongeren zijn behalve het dragen van Lonsdale-kleding. In de landelijke kranten worden de opvattingen van de Lonsdalers in deze periode wel uitgebreid geciteerd. Het zijn voornamelijk negatieve denkbeelden over en subjectief ervaren dreiging van allochtonen. De maanden mei, juni en juli van 2005 vormen de derde periode. Hierin wordt een gematigder beeld geschetst van de jongeren, wat met name gebeurt na publicatie van het AIVD-rapport over Lonsdale-jongeren in juli. In dit rapport wordt geconcludeerd dat de meeste Lonsdale-jongeren niet racistisch zijn. Ook in de rechtszaak die tegen vijf verdachten uit Uden dient, wordt benadrukt dat de groep jongeren geen extreemrechtse gedachtes gehad hebben bij de brandstichting op een islamitische basisschool. In de artikelen die over deze rechtszaak berichten, komt het begrip groepsconformisme sterk aan bod. De jongens zijn vaak bang om als afwijker van de groep gezien te worden, als ze niet meedoen met gewelddadige incidenten. Wat in deze periode ook opvalt, is het grote aantal geciteerde negatieve opvattingen van Lonsdale-jongeren over allochtonen. Deze opvattingen dienen doorgaans als verklaring voor het eigen gedrag. Het eigen gedrag wordt gezien als normaal, dat van de ander als abnormaal. Het ‘abnormaliseringsverschijnsel’ (Blommaert & Verschueren, 1992) is dan ook voornamelijk in deze periode terug te vinden. De vierde periode is een fase waarin de onrust aanhoudt, maar waarin de kranten een meer beschouwend beeld geven over Lonsdale-jongeren. Het lezerspubliek is wellicht bekend met het verschijnsel en er wordt dan ook nauwelijks aandacht besteed aan uiterlijke kenmerken en opvattingen van de jongeren. De publicatie van het Lonsdalevraagstuk van de Universiteit Leiden en de Anne Frank Stichting werpt een
72
6. Lonsdale-jongeren in de krant
ander licht op het veelbesproken plattelandsverschijnsel. In dit onderzoeksrapport wordt benadrukt dat de betreffende jongeren wel degelijk ook in de grote steden voorkomen. Bovendien komt er in dat rapport naar voren dat de media te veel aandacht hebben besteed aan de rol van Lonsdalers en minder aan de rol die allochtone jongeren erin spelen. In deze periode worden door de regionale en landelijke kranten met name de roep om aandacht en de hang naar sensatie genoemd als verklaring voor het bestaan van de groep. Deze aspecten kunnen worden gezien als het tweede groepskenmerk van Hare (1976 in: Remmerswaal 2003), namelijk dat leden van een groep motieven of doelen delen. Kenmerkend aan deze vier periodes is dat wat in de kranten over Lonsdale-jongeren verschijnt parallel loopt met de inhoud van de gepubliceerde onderzoeksrapporten in december 2004, juli 2005 en december 2005. Op 12 juli 2005 verschijnt bijvoorbeeld het AIVD-rapport waarin staat dat het overgrote deel van de jongeren geen rechtsextremistische ideologie aanhangt en niet politiek gemotiveerd is. Deze conclusie wordt door de kranten overgenomen, wat direct resulteert in een gematigder beeld over de jongeren ten opzichte van de voorafgaande periodes. De kranten hebben in dit opzicht geen eigen perspectief, maar een perspectief dat gekoppeld is aan de conclusies van Van Donselaar en Rodrigues (2004), de AIVD (2005) en Van Donselaar (2005). De identiteitsconstructie wordt met andere woorden bepaald door dingen die in de samenleving gebeuren. Als er echter gekeken wordt naar wat er conceptueel gezien in de kranten verschijnt over deze jongeren, is een consistenter beeld te ontdekken. Negatieve denkbeelden over en subjectief ervaren dreiging van allochtonen, groepsaspecten en sociale context zijn concepten die over de periodes heen constant aanwezig zijn in de geselecteerde krantenartikelen.
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
7.1
Inleiding
In februari en maart 2006 zijn er in totaal twintig interviews met verschillende jongeren afgenomen. Deze jongeren zijn allen afkomstig uit de gemeente Werkendam en omgeving en zijn tussen de 13 en 22 jaar oud. De jongeren zijn in drie groepen te verdelen, namelijk Lonsdale-jongeren, autochtone niet-Lonsdale-jongeren en allochtone jongeren. Het criterium dat in dit onderzoek gehanteerd is voor de selectie van allochtone jongeren is dat de jongere zelf en één van zijn ouders geboren moet zijn in een niet-westers land, conform de registratiemethode van een middelbare school in de gemeente Werkendam die haar medewerking heeft verleend aan dit onderzoek. In totaal zijn er zeven allochtone leerlingen aan de hand van een interviewrichtlijn ondervraagd. Het criterium voor Lonsdale-jongeren in dit onderzoek is dat ze in de interviews aangeven bij een hanggroep te horen of te hebben gehoord waarvan de meeste leden het kledingmerk Lonsdale dragen of anders zwarte kisten met witte veters en een bomberjack. De jongeren die niet aan dit criterium voldoen maar wel van Nederlandse afkomst zijn, worden tot de groep autochtone niet-Lonsdale-jongeren gerekend. In het vervolg zullen deze jongeren kortweg ‘autochtone jongeren’ worden genoemd. Op basis van dit criterium zijn er acht interviews met Lonsdale-jongeren gehouden en vijf met autochtone jongeren. In dit hoofdstuk wordt een analyse gepresenteerd van de interviews met de drie groepen jongeren. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een thematische analyse en een conceptuele analyse. Op basis van wat de jongeren inhoudelijk gezegd hebben, zijn een viertal analysecategorieën gecreëerd. Deze categorieën vormen de basis voor de thematische analyse. De uitspraken die de jongeren hebben gedaan worden na thematische analyse conceptueel nogmaals geanalyseerd aan de hand van een aantal aspecten uit het theoretisch kader van dit onderzoek. De concepten hebben onder andere betrekking op rechtsextremisme, groepskenmerken en de sociale context. De analyse op conceptueel niveau is bij de Lonsdale-jongeren wat uitgebreider dan de autochtone en allochtone jongeren, aangezien er in de interviews ook uitvoeriger op deze concepten is ingegaan. De citaten die in de analyses worden aangehaald, zijn zoveel mogelijk letterlijk overgenomen uit de interviews, die te vinden zijn in de aparte bijlagen bij dit onderzoeksverslag. Om de leesbaarheid te vergroten, zijn er geen pauzes en herhalende woorden in de analyse opgenomen. De namen van de jongeren zijn ten behoeve van de anonimiteit van dit onderzoek allemaal gefingeerd.
74
7.2
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
Thematische analyse van interviews met autochtone jongeren
Er zijn in totaal vijf autochtone jongeren geïnterviewd die niet tot de categorie ‘Lonsdalejongeren’ behoren. In deze thematische analyse zal gekeken worden welk beeld deze jongeren hebben van de groepsidentiteit van Lonsdale-jongeren. Bij de transcripties van de interviews is gekeken naar wat de jongeren verteld hebben over Lonsdale-jongeren en steeds terugkerende aspecten zijn opgenomen in vier analysecategorieën, namelijk: 1. Analyse van het probleem: wat zijn volgens de autochtone jongeren ‘Lonsdalejongeren’? Welke opvattingen hebben de jongeren over ‘Lonsdale-jongeren’? 2. Gedrag en ervaring met het gedrag: wat doen ‘Lonsdale-jongeren’? En welke (gedrags)ervaringen hebben autochtone jongeren met ‘Lonsdalers’? 3. Uiterlijk: hoe zien ‘Lonsdale-jongeren’ er volgens de autochtone jongeren uit? 4. Aanpak van het probleem: hoe denken de autochtone jongeren dat het probleem moet worden aangepakt? De analyse begint met een korte schets van Jeroen, die als representatief kan worden beschouwd voor de overige autochtone jongeren. Deze schets probeert een impressie te geven van de sociale achtergrond van de geïnterviewde personen. Na deze schets wordt ook kort ingegaan op de sociale kenmerken van de vijf autochtone jongeren. Profielschets van Jeroen Jeroen is een lange jongen met krullend haar en hij heeft op het moment van het interview een zwarte trui aan, een spijkerbroek en bruine All Stars schoenen. Hij is 16 jaar oud en zit in de vierde klas van de havo. In zijn klas zitten geen allochtonen. Als bijbaantje werkt hij in een fabriekje, waar ongeveer driekwart van de ongeveer 25 werknemers allochtoon is. In zijn vrije tijd doet hij aan volleybal en speelt hij gitaar. Hij houdt van rock- en gitaarmuziek. De meeste vrienden die hij heeft, spelen ook gitaar en zitten ook op dezelfde middelbare school. Het groepje is met ongeveer zeven man. Als hij uitgaat, dan gaat hij naar een jongerensoos waar voornamelijk rockmuziek gedraaid wordt. Jeroen heeft een ‘buitenlands’ vriendinnetje en komt daardoor wel eens in aanraking met Lonsdale-jongeren. Jeroen is in de gemeente Werkendam opgegroeid en heeft er ook op de basisschool gezeten. Ook op die basisschool zat hij alleen met autochtonen in de klas. Zijn ouders komen allebei uit het midden van het land en woonden in een ‘normale wijk’. Zijn vader is leraar op een middelbare school en zijn moeder werkt als leerkracht op een basisschool. Jeroens moeder heeft de Pabo gedaan, van zijn vader vermoedt hij dat hij ook Pabo heeft gevolgd. Hij heeft een zus en een zusje. Het gezin gaat meestal in Frankrijk op vakantie. Jeroen weet nog niet wat hij na afronding van de havo wil doen, maar doorstuderen is hij wel van plan. Trouwen en kinderen ziet hij wel zitten, maar om in de gemeente Werkendam te blijven wonen niet. Hij wil niet zo dicht bij zijn ouders wonen. De ondervraagde autochtone jongeren zijn allemaal hoogopgeleid (havo/vwo) en rond dezelfde leeftijd als Jeroen. Alleen Maarten is een stukje ouder, 18 jaar, en zit in de zesde klas van het atheneum. Ze zitten over het algemeen niet bij allochtonen in de klas. Vincent is de enige die er wel mee te maken heeft. In zijn klas zitten een Turks en een Chinees meisje.
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
75
De jongeren doen in hun vrije tijd allemaal aan sport. Drie van de vijf geïnterviewde jongeren speelt ook een muziekinstrument. De muziekvoorkeur varieert van rock- en jazzmuziek tot R&B; twee jongeren hebben niet echt een specifieke voorkeur. Hun ouders komen uit allerlei verschillende provincies. Alleen de ouders van Maarten en Wouter komen allebei uit de omgeving van Werkendam. Over het algemeen hebben de ouders een middelbaar tot hoog opleidingsniveau. Drie vaders hebben de LTS gedaan. De sectoren waar de meeste ouders in werken, zijn de technologische sector en het onderwijs. In hun toekomst willen de jongeren graag doorstuderen, uiteindelijk trouwen en kinderen krijgen. Ze willen over het algemeen niet in de omgeving van Werkendam blijven wonen. Analyse van het probleem Bij de interviews met de autochtone jongeren is een belangrijke vraag: hoe zou jij Lonsdale-jongeren willen omschrijven? Twee opvallende uitspraken hierbij zijn van Jeroen en Maarten: ‘Het zijn een beetje meelopers toch wel, een beetje stoer gedrag in ieder geval, daar denk ik aan. En racisme natuurlijk, dat vooral.’ (Jeroen) ‘Het zijn meelopers. Er zijn een aantal jongens -het zijn vooral jongens- daar heb ik mee gevoetbald, die zijn overal tegen, buitenlanders bijvoorbeeld. Bij ons in het dorp noemen we ze anti’s.’ (Maarten)
De geïnterviewde jongeren zien Lonsdale-jongeren vooral als meelopers, zoals blijkt uit bovenstaande citaten. Bovendien wordt vaak nog benadrukt dat ze zich als groep anders gedragen dan als ze alleen zijn. Hieronder volgen weer twee citaten van Jeroen en Maarten die dit illustreren: ‘Ze zijn meestal met meerderen natuurlijk, als ze in hun eentje zijn, doen ze helemaal niets.’ (Jeroen) ‘Op het moment dat als ze als groep herkenbaar zijn, dan gedragen ze zich anders.’ (Maarten)
Dat Lonsdale-jongeren iets met racisme te maken hebben, komt in elk interview naar voren. Twee van de vijf geïnterviewde autochtone jongeren denken dat er vaak geen echte ideologie achter schuilt, blijkens de volgende twee citaten: ‘Ik ken dan een Lonsdale-kerel en ik vroeg hem: ‘ben je nou racist?’ Nee, hij was geen racist, hij was een nationalist maar hij hield niet van buitenlanders. Als je er zo weinig van weet, kan je dat bijna geen racisme noemen. (...) Heel veel Lonsdalers weten eigenlijk niet wat racisme is en wat ze nou eigenlijk doen.’ (Vincent) ‘Volgens mij weet de helft van de Lonsdalers niet eens wat Lonsdale-kleding betekent.’ (Janneke)
Enkele respondenten denken dat ouders een bijdrage leveren in hoe Lonsdale-jongeren gevormd worden. Volgens Janneke zijn ouders nauwelijks op de hoogte van wat hun kinderen doen en met wie ze omgaan. Maarten denkt dat de jongeren veel van hun ideeën van thuis uit meekrijgen. Ook Jeroen denkt dat dit zo is. Dit verwoordt hij als volgt:
76
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren ‘Meestal zijn ouders ook niet altijd de beste volgens mij. Die kunnen natuurlijk ook racistisch zijn. Sommige gabbers worden ook groot en oud dus die zijn natuurlijk ook extreem.’ (Jeroen)
Over hoe Lonsdale-jongeren in de media worden afgebeeld, bestaat enige verdeeldheid. Twee jongeren vinden dat het beeld klopt en goed is, en twee anderen vinden dat de media overdrijven en dat ze het probleem met de jongeren uitvergroten. Jeroen denkt dat ze in principe afgebeeld worden zoals ze zijn, maar voegt er wel aan toe dat de ‘gewone’ Lonsdalers nauwelijks worden beschreven. Op de vraag wat die ‘gewone’ Lonsdalejongeren volgens hem zijn, antwoordt hij dan: ‘Dat zijn meer de meelopers denk ik, die zijn soms ook aardig natuurlijk. Misschien hebben ze zelf niet het idee van: alle buitenlanders weg ofzo. Ze willen volgens mij meer bij een groep horen, ze zijn onzeker volgens mij.’ (Jeroen)
Overige opvattingen over Lonsdale-jongeren die in de interviews naar voren komen, zijn: ‘agressief’, ‘een soort skinheads’, ‘niet echt normale Nederlanders’ (Wouter) en ‘iets minder slimme kinderen’ (Vincent). Gedrag en ervaring met het gedrag van Lonsdale-jongeren Alle geïnterviewde autochtone jongeren hebben ervaringen met Lonsdale-jongeren, de een wat meer dan de ander. Zo wordt Jeroen wel eens door enkele jongeren bedreigd omdat hij een ‘bruine’ vriendin heeft. Ze schelden hem uit, duwen hem, en zijn vriendin heeft wel eens racistische e-mails gekregen. Janneke daarentegen kent de jongeren meer van zien; ze heeft een buurjongen die wellicht ook tot de Lonsdale-groep hoort, maar ‘die is altijd heel aardig’. Vincent en Maarten kennen de jongens met name via hun voetbalclubs. Vincent kan wel ‘aardig met ze opschieten’ en heeft de jongeren ook ‘nooit veel een uitgesproken mening over buitenlanders horen hebben’. Hij heeft echter ook een minder fijne ervaring gehad met Lonsdalers van een ander dorp, zoals blijkt uit het volgende citaat: ‘In een dorp verderop bijvoorbeeld moesten we een keer voetballen, daar zitten best veel Lonsdalers. Toen we terugkwamen, stond er een hele groep flesjes naar ons te gooien. Dat waren dus de mindere Lonsdalers.’ (Vincent)
Maarten kent de Lonsdale-jongeren van basisschool en van de periode dat hij gevoetbald heeft. In dit verband vertelt hij het volgende: ‘Als je dan tegen een stadse vereniging moet, maken ze ineens allemaal overtredingen.’ (Maarten)
Verder vertelt Maarten over een aantal Lonsdale-jongeren die hun rijbewijs hebben gehaald en volgens hem een gevaar in het verkeer zijn. Zo heeft hij gehoord dat een aantal jongeren een keer tegen een lantaarnpaal zijn gereden en die paal vervolgens eruit hebben gesloopt en in de sloot hebben gegooid. Ook hoort hij regelmatig dat de jongeren met 160 km/u over de Rijksweg rijden. Wouter heeft het vooral over hangjongeren bij de sporthal in Werkendam die regelmatig iets vernielen:
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
77
‘Afgelopen zondag hebben ze van die bakken waar melkpakken in hangen helemaal omgegooid. Alles was open, dat was echt een drama.’ (Wouter)
Hangen, vernielen en overlast in de buurt veroorzaken zijn de meest genoemde aspecten van het gedrag van Lonsdale-jongeren zoals de geïnterviewde autochtone jongeren dat zien. Aanpak van het probleem Er is geen specifieke vraag gesteld over de aanpak van Lonsdale-jongeren in de interviews. Dit aspect is echter indirect naar voren gekomen naar aanleiding van een krantenartikel uit het Brabants Dagblad dat de geïnterviewden te lezen hebben gekregen. In dit artikel staat onder andere iets over de aanpak van het probleem door de gemeente Werkendam. Naar aanleiding van dit artikel hebben sommige autochtone jongeren wat opgemerkt over de aanpak. Drie van de vijf geïnterviewde autochtone jongeren benadrukken met name het belang van de ouders. Ze denken dat het goed is dat de ouders in de aanpak betrokken worden. Vincent vindt dat er een hardere aanpak moet komen voor racistische en nationalistische uitingen. Verder denkt hij dat het slim is om meelopers te benaderen, aangezien juist die jongeren niet weten wat racisme is. Wouter vindt ook dat de jongeren die overlast veroorzaken harder moeten worden aangepakt. Volgens hem wordt er tot nu toe te weinig gedaan aan de vernielingen die hangjongeren aanbrengen bij de sporthal: ‘Ze [gemeente Werkendam; sk] hebben nog helemaal niets aangepakt. De beheerder gaat altijd aangifte doen bij de politie. Ze zeggen dat ze camera’s hebben, maar ik heb nog geen camera gezien. Dat mag hier niet eens volgens mij, dat kost weer teveel.’ (Wouter)
Uiterlijk Alle geïnterviewde autochtone jongeren zeggen dat Lonsdale-jongeren iets aan hebben van het kledingmerk Lonsdale. Daarbij hebben ze het voornamelijk over truien. Drie van de vijf jongeren zeggen verder niets specifieks meer over de uiterlijke kenmerken van Lonsdalers. Er is in de interviews ook niet gericht gevraagd naar het uiterlijk van deze jongeren. Jeroen en Maarten vertellen iets meer over het uiterlijk: ‘Het zijn natuurlijk wel sterke jongens. (...) Nike’s, kisten soms en zulke truien dan.’ (Jeroen) ‘Er loopt er ook eentje in het dorp, die heeft zo’n jack aan en een Nederlands vlaggetje erop, maar dat zat met klittenband vast. Als ’ie alleen was dan kon ’ie het er zo afhalen. (...) Ik zie er ook wel eens eentje fietsen, die is zelf donker, met kisten aan en een kaalgeschoren kop en zo’n bomberjack. Dan denk ik ook van: ben je nou zo stom? Wil je dan gewoon meedoen ofzo?’ (Maarten)
7.3
Conceptuele analyse van interviews met autochtone jongeren
Op basis van de thematische analyse wordt in deze paragraaf bekeken wat de autochtone jongeren gezegd hebben over Lonsdalers aan de hand van enkele theoretische concepten. Deze concepten zijn:
78
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren 1. Extreemrechts: dit concept omvat meerdere deelbegrippen waaronder racisme, gewelddadigheid en nationalisme (Altermatt, http://nrc.nl/W2/Lab/Profiel/ Extreemrechts). Wat hebben de autochtone jongeren verteld over deze begrippen? 2. Groepskenmerken: wat zeggen de autochtone jongeren over de kenmerken van de Lonsdale-groep? 3. Sociale context: wat is de sociale context waarin de jongeren elkaar ontmoeten en wat zeggen de autochtone jongeren over de context waarin Lonsdalers leven?
Extreemrechts De deelbegrippen die verband houden met het theoretisch concept extreemrechts komen in de gesprekken over Lonsdale-jongeren slechts oppervlakkig aan bod. Voorbeelden van die deelbegrippen zijn racisme, gewelddadigheid en nationalisme. De meeste ondervraagde autochtone jongeren denken dat Lonsdale-jongeren racistische denkbeelden hebben. Eén jongen nuanceert deze gedachte door te zeggen dat sommige Lonsdalers niet eens weten wat racisme inhoudt. Verder denken enkele autochtone jongeren dat Lonsdale-jongeren racistische denkbeelden hebben omdat ze bij de groep willen horen (zie ook groepskenmerken). Er is wat uitgebreider gesproken over het gedrag van Lonsdale-jongeren, waarbij vaak gewelddadige aspecten aan bod zijn gekomen. Hierbij gaat het voornamelijk om vernielingen, agressiviteit, schelden en confrontaties opzoeken. Verder hebben enkele autochtone jongeren het vermoeden dat Lonsdale-jongeren nationalistisch zijn, maar ze denken ook dat er geen diepgaande ideologie achter zit. Groepskenmerken Een belangrijk groepsaspect dat met regelmaat door de autochtone jongeren wordt aangehaald, is dat Lonsdalers naar hun mening meelopers zijn. Dit past in de theorie van Witte (2003, in: Huijgens, 2003) die stelt dat een groep jongeren meestal bestaat uit een harde kern, meelopers en potentiële leden. Lonsdale-jongeren hebben over het algemeen racistische denkbeelden, zo denken de ondervraagde autochtone jongeren. Verder dragen ze volgens hen vaak kleding van het merk Lonsdale en kisten. Dit zijn twee van de kenmerken die Hare (1976, in: Remmerswaal, 2003) onder andere noemt om te kunnen spreken van een groep. Op de eerste plaats is dat hetzelfde motief of doel, dat richting geeft aan de groep. De racistische denkbeelden zijn een voorbeeld van een motief voor de Lonsdale-groep. Het tweede groepskenmerk van Hare is het ontwikkelen van normen. Het dragen van dezelfde kleding zoals de autochtone jongeren dat hebben beschreven, kan gezien worden als groepsnorm. Een ander kenmerk dat Hare noemt om te kunnen spreken van een groep, is een netwerk van interpersoonlijke attracties op basis van sympathieën en antipathieën voor elkaar. Eén ondervraagde autochtone jongen denkt dat sommige Lonsdale-jongeren misschien helemaal geen racistische ideeën hebben, maar dat onzekerheid en het bij de groep willen horen ervoor zorgen dat ze die gedachten wel uiten. Dit sluit aan met dit groepskenmerk van Hare. De jongeren voelen zich namelijk aangetrokken tot de Lonsdale-groep. Ze hebben sympathieën voor de leden van deze groep, die volgens de autochtone jongeren vaak racistische gedachten hebben. Remmerswaal (2003) heeft een vergelijkbare verklaring voor dit verschijnsel. Hij stelt dat persoonsattractie en groepscohesie een rol
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
79
spelen bij groepsconformisme. De jongeren zullen zich namelijk eerder en sterker conformeren aan de racistische denkbeelden als men de groepsleden sympathiek vindt. Een andere reden die Remmerswaal (2003:249-250) noemt is de ‘angst om als afwijker te worden gezien en op grond daarvan afgewezen of buitengesloten te worden’. De onzekerheid die de autochtone jongen noemt als mogelijke verklaring voor de racistische ideeën van Lonsdale-jongeren sluit hierbij aan. Er wordt door enkele jongeren ook opgemerkt dat Lonsdale-jongeren zich anders gedragen in de groep dan als ze in hun eentje zijn. Dit kenmerk houdt verband met normen die er binnen de groep bestaan (Remmerswaal, 2003). De leden van de Lonsdalegroep hebben namelijk een soort norm ten aanzien van de groepsactiviteit. Binnen de groep houdt men zich aan die norm voor het gedrag, omdat een afwijking ervan door de groepsleden wordt afgekeurd. Sociale context De sociale context is van belang voor de vorming van identiteit. Dit begrip omvat naast historische, economische en politieke omstandigheden ook de directe sociale omgeving. De geïnterviewde autochtone jongeren hebben het voornamelijk over deze sociale omgeving. Zo brengen veel autochtone jongeren naar voren dat ouders van de Lonsdalejongeren sleutelfiguren zijn in de ontwikkeling van hun gedrag en denkbeelden. Er is een aantal jongeren dat vermoedt dat Lonsdale-jongeren racistische ideeën van thuis uit meekrijgen. Eén persoon denkt dat ouders veel invloed kunnen hebben op het gedrag van hun kinderen. De jongeren zien dan ook een aanpak waarin ouders van de Lonsdalers betrokken worden als een goede oplossing van het probleem. De ondervraagde autochtone jongeren hebben zelf nauwelijks contact met Lonsdalejongeren. Ze kennen hen vaak niet persoonlijk, maar meer van zien. Eén jongen komt wat vaker met Lonsdalers in aanraking via de voetbalclub. Een andere jongen heeft jarenlang gevoetbald en is op die manier vertrouwd met een aantal Lonsdale-jongeren. Hij kent er ook nog een paar die bij hem op de basisschool hebben gezeten, maar hij gaat niet met hen om. Een aspect betreffende de sociale context dat nog door iemand wordt genoemd is het lage opleidingsniveau dat de Lonsdale-jongeren vaak hebben.
7.4
Thematische analyse van interviews met allochtone jongeren
De thematische analyse van de interviews met allochtone jongeren heeft dezelfde structuur als die van autochtone jongeren. Ook bij deze analyse zal er gekeken worden naar welk beeld de geïnterviewde jongeren hebben van de groepsidentiteit van Lonsdalejongeren. De inhoudelijke aspecten die in de interviews steeds terugkeren zijn in dezelfde analyse-categorieën ondergebracht als bij de autochtone jongeren. Deze categorieën zijn: de analyse van het probleem, gedrag en ervaring met het gedrag, uiterlijk en de aanpak van het probleem. In totaal zijn er zeven allochtone jongeren geïnterviewd. De analyse begint met een korte schets van Ché, die representatief is voor de overige ondervraagde allochtone jongeren. Deze schets is bedoeld om een indruk te geven van de sociale achtergrond van de geïnterviewde allochtone jongeren. Enkele algemene aspecten van de sociale achtergrond van de geïnterviewde allochtone jongeren worden na de profielschets van Ché kort aangestipt.
80
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
Profielschets van Ché Ché is zestien jaar oud en zit in de derde klas van het vmbo. Toen hij zeven jaar oud was, is het gezin uit Afghanistan gevlucht. Inmiddels woont hij negen jaar in Nederland. Ché is de enige allochtoon van zijn klas. Op de basisschool was hij dat niet, toen zat er nog een andere allochtoon in zijn klas. Naast school werkt hij in een restaurant. Ook daar is hij de enige van allochtone afkomst onder zijn collega’s. In zijn vrije tijd voetbalt hij bij een voetbalclub. Verder computert hij veel en af en toe hangt hij wat op straat rond. Op school gaat hij met bijna iedereen om, maar buiten school heeft hij andere vrienden. Die vrienden kent hij van de basisschool of van zijn oude voetbalteam. Hij houdt in principe van allerlei soorten muziek maar zijn voorkeur gaat uit naar R&B en rap. Uitgaan doet hij bijna niet, hij gaat wel naar feestjes van vrienden. Thuis met zijn ouders spreekt hij Afghaans (Dari). Met zijn drie zussen en broertje spreekt hij thuis ook Afghaans, maar daarbuiten spreekt hij soms nog wel eens Nederlands met hen. Zodra zijn ouders erbij zijn, wordt er Afghaans gesproken. In de zomervakantie gaat het gezin vaak naar familie toe in Zweden, Frankrijk of Denemarken. Ché’s vader heeft de universiteit afgerond, maar heeft in Nederland geen baan gevonden op dat niveau. Hij werkt momenteel in een houtfabriek. Zijn moeder heeft in Afghanistan de middelbare school afgerond op havo-niveau. Ze was daarna begonnen met een lerarenopleiding, maar heeft toen moeten vluchten. Ché’s moeder heeft in Nederland geen werk. In de toekomst zou Ché best in de gemeente Werkendam willen blijven wonen, hij vindt het er namelijk ‘lekker rustig’. Hij is van plan om na het vmbo naar de havo te gaan, maar als dat niet lukt wil hij naar een horecaschool. Verder wil hij trouwen en kinderen krijgen. De ondervraagde allochtone jongeren hebben een verschillend opleidingsniveau: ongeveer de helft volgt het vmbo, de andere helft de havo. Sara uit Afghanistan is de enige die het atheneum doet. Vrijwel alle jongeren zitten met alleen Nederlanders in de klas. De leeftijden van de ondervraagde allochtone jongeren lopen uiteen. Sara is samen met Amin uit Iran de oudste respondent met 18 jaar. Winston uit Curaçao en Roshda uit Armenië zijn de twee jongste met een leeftijd van respectievelijk 13 en 14 jaar oud. De andere drie jongeren zijn rond de 16 jaar oud. De vaders van de geïnterviewde jongeren hebben over het algemeen geen baan in de richting van de opleiding die ze in het land van herkomst hebben gevolgd. De meeste vaders zijn wel aan het werk, op die van Aya uit Irak na. De moeders van de ondervraagde allochtone jongeren zitten over het algemeen thuis. Alleen de moeder van Imane uit Afghanistan werkt als verpleegster in een bejaardentehuis. De meeste allochtone jongeren wonen sinds hun zevende levensjaar in de omgeving van Werkendam. In hun toekomst willen ze graag doorstuderen, trouwen en kinderen krijgen. Het merendeel van de jongeren zou wel graag uit de omgeving van Werkendam weg willen. Zij geven in het algemeen de voorkeur aan een stad. Analyse van het probleem De zeven ondervraagde allochtone jongeren associëren Lonsdale-jongeren allemaal met racisme en anti-allochtone denkbeelden. Vrijwel iedereen zegt er ook bij dat het kledingmerk niet altijd om die reden gedragen wordt. Enkele citaten:
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
81
‘Sommigen die dragen het gewoon omdat ze het mooi vinden, maar anderen hebben er echt betekenissen mee, echt discriminerend.’ (Aya) ‘Als ik Lonsdale-jongere hoor, dan denk ik meer aan racistische jongens enzo. Ja, sommige dragen het wel maar die zijn gewoon normaal.’ (Ché)
Vier van de zeven allochtone jongeren benadrukken dat Lonsdale-jongeren naar hun idee meelopers zijn. Ze zijn volgens de vier allochtone jongeren vaak niet eens bekend met buitenlanders of weten niet waarom ze iets doen, maar gedragen zich op een bepaalde manier om bij de groep te kunnen horen. De volgende twee citaten geven dit weer: ‘Meestal is het gewoon: ‘we zijn tegen zwarte mensen’. (…) Ik weet wel zeker dat ze niet meer dan een of twee mensen kennen die zwart zijn, die ze echt kennen. Via het nieuws en via-via horen ze wat er gebeurt en dan denken ze gelijk dat alle zwarten slecht zijn.’ (Imane) ‘Die meelopers die weten niet eens goed wat ze doen. Meestal zijn het van die jongeren die geen vrienden hebben, en dan moet je meedoen wil je erbij horen.’ (Amin)
Als aan de allochtone jongeren gevraagd wordt hoe ze denken over het beeld dat in de media over Lonsdale-jongeren bestaat, antwoorden ze bijna allemaal dat het beeld niet klopt. Ze denken dat de media teveel nadruk leggen op de extreemrechtse denkbeelden van deze jongeren, terwijl niet iedereen ze heeft. Sommige geïnterviewde jongeren maken daarbij een vergelijking met het negatieve beeld dat ook over allochtonen in de media bestaat. Hieronder volgen enkele voorbeelden: ‘Er is ook een beeld van allochtone jongeren, dan weet je gelijk wie ze bedoelen, dus dat kan net zo goed van blanke jongeren zijn.’ (Roshda) ‘Er is een beeld dat ze racistisch zijn, maar ja of het echt zo is bij de meeste mensen, dat weet ik niet hoor. Er zijn ook een hoop mensen die Lonsdale dragen en die niet racistisch zijn en je hebt ook die het dragen die wel racistisch zijn. (…) Het zal altijd een kleine groep zijn met veel meelopers, dat is eigenlijk ook wel zo bij de moslims. De terroristen daar zijn ook met een kleine groep en ja, mensen denken gelijk dat iedereen Lonsdale is.’ (Ché) ‘De media geeft echt zo aan dat de Lonsdale-jongeren echt allemaal anti-buitenlanders zijn enzo. Het is een bepaalde groep die dat doet en dat zijn vaak ook die meelopers enzo. Maar je hebt ook zat van die Lonsdale-mensen die het dragen omdat ze het leuke truien of een leuk merk vinden. (…) Dat het anti-buitenlands is, benadrukt de media zeg maar nog meer, terwijl het niet zo is.’ (Aya)
Gedrag en ervaring met het gedrag van Lonsdale-jongeren Alle geïnterviewde allochtone jongeren geven aan wel eens negatief gedrag te hebben ervaren van Lonsdale-jongeren. Meestal gaat het daarbij om scheldpartijen, maar er zijn ook drie allochtone jongeren die fysiek geweld door Lonsdalers hebben meegemaakt. Bij enkelen van hen zijn er wel eens ruiten van hun woning ingegooid door Lonsdalejongeren. Amin, een jongen uit Iran, is zelfs systematisch lastiggevallen en bedreigd. Hij vertelt in zijn interview dat hij na schooltijd een keer opgewacht en achtervolgd is door een groep, waarbij hij vervolgens geschopt werd op een basketbalveldje. Na dit incident is het geweld tegen hem langzaamaan afgenomen. De allochtone jongeren geven overigens allemaal aan dat ze met name in de periode dat ze in de omgeving Werkendam
82
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
kwamen wonen de meeste overlast hebben ondervonden. In de eerste jaren van de middelbare school zijn de jongeren ook vaak lastiggevallen, maar dat is naar hun idee geleidelijk minder geworden. Een typerend voorbeeld is het verhaal van Imane (uit Afghanistan): ‘Eerst waren ze echt zo van: ‘oh, een buitenlander’, want ik kwam bij hun in de klas. ‘Eigenlijk willen we niet dat je hier komt, maar als het moet’. En toen later zijn we meer met elkaar omgegaan enzo en toen heb ik gevraagd van: ‘waarom zien jullie mij nu wel zitten?’ (…) En toen zeiden ze: ‘wij dachten dat jij ook net als die Marokkanen en Turken was.’ (Imane)
Vijf van de zeven ondervraagde allochtone jongeren gaan met jongeren om die het kledingmerk Lonsdale dragen. Dit is echter vaak wel in schoolverband; daarbuiten hebben ze nauwelijks contact. Ché en Winston, die bij een voetbalclub zitten en regelmatig te maken hebben met Lonsdale-jongeren, zijn ook vrienden met hen: ‘Ik ken wel vrienden die het [Lonsdale, sk] dragen, maar niet dat ze racistisch zijn ofzo. Ze dragen het wel bijvoorbeeld een shirt.’ (Ché) ‘Ik ken ook een jongen die draagt ook Lonsdale, maar dat is gewoon een vriend van me dus ik vind het niet zo erg.’ (Winston)
De allochtone jongeren benadrukken dat de Lonsdale-dragers met wie ze omgaan niet racistisch zijn. Lonsdalers in hun omgeving waar ze geen contact mee hebben en die wat verder van hen afstaan, doen momenteel volgens hen niets. Sommige maken wel opmerkingen of kijken de allochtone jongeren op een bepaalde manier aan, blijkens het volgende citaat: ‘Hoe ze je aankijken. Dan doen ze niks, maar dat is al genoeg. (…) Zo van, je hoort er niet bij.’ (Roshda)
Vier van de zeven ondervraagden zeggen tamelijk bang te zijn voor Lonsdale-jongeren. Het gaat dan vooral om situaties waarin de jongeren een groep vormen. In dergelijke situaties proberen de allochtone jongeren een confrontatie met de groep te vermijden. Aanpak van het probleem Er is net als bij de autochtone jongeren geen specifieke vraag gesteld over hoe men denkt over een aanpak van het probleemgedrag. Dit komt wel indirect naar voren naar aanleiding van het artikel uit het Brabants Dagblad, waarin een aantal punten van aanpak onder de aandacht wordt gebracht. Over de manier van aanpakken verschillen de allochtone jongeren van mening. Zo vindt de één dat de groep moet worden aangesproken en bestraft, terwijl de ander denkt dat straffen juist niet werkt. De rol van de ouders wordt in drie van de zeven interviews beklemtoond. De jongeren denken dat het goed is dat ouders voorlichting krijgen over hun probleemkinderen en meer moeten anticiperen op slecht gedrag. Imane uit Afghanistan bijvoorbeeld ziet het als eerste stap naar een oplossing:
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
83
‘Er zijn ook heel veel knokpartijtjes geweest met Afghaanse jongens ook. (…) En dat was altijd Afghanen tegen Lonsdale-jongeren en nooit was er een echte oplossing. Het was altijd bij de politie en ze moesten een taakstraf doen (…) maar een oplossing was er niet echt voor. Het herhaalde zich toch. Ik vind dat ze eerst met de ouders moeten gaan praten.’ (Imane)
Voorlichting op school wordt ook door enkele allochtone jongeren gezien als een goede oplossing. Twee jongeren denken dat vooral de meelopers uit de groep daarmee wellicht op andere gedachten worden gebracht. Amin zegt er het volgende over: ‘En de aanpak dat ze voorlichting op scholen moeten geven, omdat er ook nog meelopers in de groep zitten, dat vind ik wel een goeie optie. Tenminste een betere optie dan in één keer al die jongeren oppakken en een flinke straf geven. (…) Voorlichting op scholen, ik denk dat dat wel goed is, zodat die kinderen weten wat ze er een ander mee aandoen.’ (Amin)
Uiterlijk Over uiterlijke kenmerken van Lonsdale-jongeren wordt niet uitgebreid verteld. Alle ondervraagde allochtone jongeren geven wel aan dat het dragen van het kledingmerk Lonsdale de groep kenmerkt. Het gaat dan voornamelijk om truien en T-shirts. Door twee jongeren wordt het kenmerk kisten ook gezien als iets typerends voor het uiterlijk. Roshda uit Armenië geeft de meest uitgebreide uiterlijke omschrijving: ‘Een beetje kaalgeschoren, met oorbel meestal ook en ja dan hebben ze die kleren ook aan en kisten ofzo.’ (Roshda)
7.5
Conceptuele analyse van interviews met allochtone jongeren
In deze paragraaf worden de interviews met de allochtone jongeren geanalyseerd aan de hand van enkele theoretische concepten. Deze concepten zijn dezelfde als bij de autochtone jongeren, namelijk extreemrechts, groepskenmerken en de sociale context. Er wordt gekeken hoe de ondervraagde allochtone jongeren de groep Lonsdalers percipiëren wat deze theoretische concepten betreft. Extreemrechts Zoals vermeld is het theoretisch concept extreemrechts een begrip dat vaak ruim wordt opgevat. Het bestaat uit deelbegrippen als racisme, nationalisme en gewelddadigheid. In deze subparagraaf wordt gekeken wat de allochtone jongeren gezegd hebben over Lonsdale-jongeren aangaande deze deelbegrippen. Alle ondervraagde allochtonen brengen Lonsdale-jongeren in verband met racisme, al merken sommigen op dat ‘niet iedereen’ zo is en dat velen zonder diepgaande ideologie handelen. Geen enkele allochtone jongere zegt expliciet dat hij denkt dat Lonsdalers nationalistisch zijn. De allochtone jongeren denken echter wel dat Lonsdale-jongeren het liefst minder buitenlanders in Nederland zouden willen hebben, wat behalve met racisme ook verband houdt met nationalisme. Iedere allochtone jongere die ondervraagd is, heeft te maken gehad met een vorm van gewelddadigheid van Lonsdale-jongeren. Alle jongeren zijn door hen wel eens uitgescholden en sommige hebben zelfs fysiek geweld meegemaakt. Andere vormen van geweld die genoemd worden, zijn vernielingen en vechtpartijen.
84
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
Groepskenmerken Net als bij de autochtone niet-Lonsdale-jongeren overheerst bij de allochtone jongeren de gedachte dat er veel meelopers zijn onder de Lonsdale-jongeren. Er is volgens hen een kleine groep van mensen die wel racistisch zijn, en een grote groep van meelopers die niet precies weten wat ze zeggen of doen. Dit sluit aan bij de groepstheorie van Witte (2003, in: Huijgens, 2003) waarin wordt beschreven dat een groep jongeren vaak bestaat uit een harde kern, meelopers en potentiële leden. Lonsdale-jongeren dragen volgens de ondervraagde allochtonen meestal Lonsdalekleding en kisten. Deze uiterlijke kenmerken kunnen beschouwd worden als één van de vijf groepskenmerken van Hare (1976 in: Remmerswaal, 2003), namelijk de ontwikkeling van een groepsnorm die de relaties tussen de groepsleden laat zien. Een groot deel van de allochtone jongeren is bang voor Lonsdale-jongeren als ze een groep vormen. Volgens hen worden er dan vaak opmerkingen gemaakt. Het maken van opmerkingen naar allochtonen kan opgevat worden als een norm van het gedrag van de Lonsdale-groep. Iemand die zich niet aan die norm houdt, kan door de groepsleden afgewezen worden. Dit proberen leden van een groep zoveel mogelijk te vermijden (Remmerswaal, 2003). Verder komt ter sprake dat de allochtone jongeren denken dat de meeste Lonsdalejongeren bij een groep willen horen. Eén jongen zegt dat die jongeren meestal geen vrienden hebben en zich daarom aansluiten bij de groep. De groep en bijbehorende groepsleden worden als sympathiek gepercipieerd, wat leidt tot het conformeren aan groepsnormen (Remmerswaal, 2003). Sociale context De ontmoeting tussen Lonsdale-jongeren en allochtone jongeren vindt voornamelijk in de context van school plaats. Een aantal allochtone jongeren zegt Lonsdale-jongeren in de klas te hebben, anderen kennen hen van zien op school. Een andere context waarin deze twee categorieën jongeren elkaar tegenkomen is de voetbalclub. Via het voetbal komen ze met elkaar in aanraking en worden soms ook vrienden. In beide contexten zien de allochtone jongeren de Lonsdalers als ‘aardige jongens’. Een ander aspect van de sociale context is het gezin waarin de Lonsdale-jongeren opgroeien. Een deel van de ondervraagde allochtone jongeren vindt dat de ouders weinig weten over hun kinderen of dat ze de kinderen beter moeten wijzen op slecht gedrag.
7.6
Thematische analyse van interviews met Lonsdale-jongeren
In totaal zijn er acht interviews met Lonsdale-jongeren gehouden. Deze jongeren worden tot deze categorie gerekend op basis van het criterium dat ze tijdens de interviews hebben aangegeven bij een hanggroep te horen of te hebben gehoord waarvan de meeste leden Lonsdale dragen of anders zwarte kisten met witte veters en een bomberjack. Bij de interviews zijn vijftien jongeren aanwezig geweest. Er is namelijk één groepsinterview gehouden met zeven jongens en zeven individuele interviews. Bij één ‘individueel’ interview was de vriendin van de ondervraagde jongen ook aanwezig. Zij heeft echter niet volledig deelgenomen aan het gesprek. De analysecategorieën voor deze inhoudelijke analyse zijn dezelfde als van de autochtone en allochtone niet-Lonsdale-jongeren, namelijk:
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
85
1. Analyse van het Lonsdale-probleem: welke denkbeelden zijn er volgens Lonsdale-jongeren over hun groep? Hoe omschrijven Lonsdale-jongeren zelf wie ze zijn (geweest)? En wat zijn de beweegredenen (geweest) om zich aan te sluiten bij de groep? 2. Gedrag: wat vertellen Lonsdale-jongeren over hun gedrag en wat vinden ze ervan? 3. Uiterlijk: hoe zien de jongeren eruit en wat zeggen ze zelf over hun uiterlijke kenmerken? 4. Aanpak probleem: hoe denken de Lonsdale-jongeren zelf dat het probleem kan worden aangepakt? De analyse begint met een korte profielschets van een ondervraagde Lonsdale-jongere. Deze schets is bedoeld om een beeld te krijgen van de sociale achtergrond van de meeste geïnterviewde Lonsdalers. In de conceptuele analyse wordt uitgebreider stilgestaan bij de sociale context van de Lonsdale-jongeren. Profielschets van Ronald Ronald (17 jaar) heeft kort bruin krullend haar, een oorbelletje en is gekleed in een voetbalshirt van het Nederlands elftal. Hij vertelt dat hij na het interview voetbaltraining moet geven. Ronald is een echte voetballiefhebber: hij voetbalt zelf en gaat geregeld naar eredivisiewedstrijden. Hij volgt een mbo-opleiding scheepsbouw, waar hij één dag in de week moet zijn. De overige vier dagen werkt hij voor een scheepsbouwbedrijf. In zijn klas zitten overwegend allochtonen. Hij heeft zijn jeugd op verschillende plaatsen doorgebracht. De eerste zeven jaar woonde hij niet in de gemeente Werkendam en zat op een basisschool met relatief veel allochtonen. Daarna is hij met zijn ouders naar het buitenland verhuisd voor een betrekkelijk korte tijd. Vervolgens kwam hij in NoordBrabant terecht, waar hij nauwelijks in contact kwam met allochtonen. Inmiddels woont hij vijf jaar in de gemeente Werkendam. Ronald’s ouders hebben een deel van hun jeugd doorgebracht in de Randstad. Zijn vader is op zijn vijftiende van school afgegaan en werkt momenteel bij een productiebedrijf. Zijn moeder heeft de mavo afgerond en daarna een onbekende vervolgopleiding. Ze heeft in de thuiszorg gezeten maar werkt nu niet meer. Ronald houdt van hardcore-, après-ski- en Nederlandstalige muziek. Hij gaat zo nu en dan naar hardcorefeesten of op stap bij diverse uitgaansgelegenheden in de omgeving. Hij heeft verschillende vrienden en gaat ’s avonds het liefst met hen buiten op straat hangen. Daarnaast zit hij ook wel eens thuis te computeren of TV te kijken samen met zijn vriendin Sabine. Hij is nog nooit in het buitenland op vakantie geweest en gaat dit jaar waarschijnlijk voor het eerst. Ronald wil zijn opleiding graag afmaken en daarna gaan werken. In de avonduren wil hij een andere opleiding gaan volgen, want hij merkt dat er steeds minder werk is in zijn sector en er steeds meer goedkope arbeidskrachten uit Polen bijkomen. Trouwen en kinderen zijn dingen waar hij pas op latere leeftijd over na wil denken. Hij wil heel graag in de gemeente Werkendam blijven wonen. Analyse van het Lonsdale-probleem Bijna alle ondervraagde Lonsdale-jongeren vinden dat het kledingmerk Lonsdale niets met racisme te maken heeft. Personen die dit kledingmerk dragen kunnen die ideologie wel hebben, maar volgens hen zijn de meeste Lonsdale-dragers ‘normale mensen’ zonder
86
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
racistische ideeën. Twee jongens geven aan dat degenen die het merk Lonsdale dragen wel racistische opvattingen hebben. Eén van hen, Patrick genaamd, vindt zichzelf tot een Lonsdale-groep behoren. De andere jongen, Simon, is naar eigen zeggen vroeger Lonsdale-jongere geweest. Als aan hen gevraagd wordt hoe zij een Lonsdale-jongere zouden willen omschrijven, antwoorden ze: ‘Ja Lonsdale-kleren sowieso, en dan kisten vooral, en misschien ook witte veters. Wel racistische opvattingen, al zeggen ze van niet maar het is wel zo.’ (Simon) ‘Lonsdale-jongeren is gewoon een groep met een mening, een mening die ze uitspreken, waar ze iets van durven zeggen. [De interviewer vraagt wat voor mening dat dan is] Rassenhaat, racisme.’ (Patrick)
Deze twee jongens vormen dus min of meer een uitzondering. Alle andere ondervraagde Lonsdale-jongeren denken dat de meeste van hen geen racistische ideologie hebben. Er wordt door sommigen ondervraagde jongeren gezegd dat je ‘Lonsdale draagt als je van hardcore houdt’ en je het alleen draagt ‘als je het mooi vindt en lekker vindt zitten’. Volgens hen ben je pas ‘echt een racist’ als je een willekeurige allochtoon op straat in mekaar slaat of als je met Lonsdale-bloesjes en omgeslagen broekspijpen rondloopt (zie ook uiterlijk). De jongeren zijn zich wel bewust van het negatieve imago dat het kledingmerk gekregen heeft, blijkens de volgende citaten: ‘Het zijn gewoon jonge gasten die van goeie popmuziek houden. (…) Mensen kijken er gewoon slecht tegenaan net als Marokkaanse jongeren. Ik bedoel: mensen zijn er toch ook bang voor toch?’ (Kevin, groepsinterview) ‘Sommige mensen denken van: oh, hun hebben Lonsdale aan dus hun zijn gek en hun sporen niet.’ (Tamara)
Bij de helft van de interviews komt naar voren dat de jongeren zich bij de groep hebben aangesloten omdat ze in aanraking zijn gekomen met wat oudere jongeren die Lonsdale dragen. De jongeren kijken tegen deze ouderen op en vinden het stoer om zich ook bij die groep te voegen. Ze komen veelal van de basisschool af en op de middelbare school komen ze met allerlei nieuwe mensen in aanraking. De jongeren in deze vier interviews geven dan ook aan dat ze zich rond hun twaalfde of dertiende levensjaar bij de groep hebben aangesloten. Tamara is hier een goed voorbeeld van: ‘Ik had toen een vriend, die droeg dat ook dus toen ging ik dat eigenlijk ook vanzelf dragen. Dan hoor je daar bij (…) je wil er ook gewoon bijhoren natuurlijk. Het is niet zo dat ze je verplichten om dat ook te kopen. Ik deed dat gewoon want dat vond ik stoer en ook leuk om aan te hebben.’ (Tamara)
Twee jongens geven aan dat ze vanuit een aantal negatieve ervaringen met allochtonen ook negatieve opvattingen over hen zijn gaan ontwikkelen. Bovendien zijn ze met andere jongeren omgegaan die dezelfde anti-allochtone denkbeelden hebben. Zo heeft Ronald een keer ervaren dat hij een mes op zijn keel heeft gekregen van enkele oudere Marokkanen en hij heeft een aantal keer problemen gehad met enkele Afghaanse meisjes uit het dorp. Voor Patrick is een steekpartij van een groep Marokkanen op zijn zus aanleiding geweest om zich bij de Lonsdale-groep te voegen.
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
87
De jongeren vinden allemaal dat de media een zeer negatief beeld schetsen van Lonsdalejongeren. De media maken volgens hen ‘van een mug een olifant’ en ze ‘scheren iedereen over één kam’. De Lonsdale-jongeren denken dat de media alle Lonsdalers als racisten zien die alles slopen, agressief en asociaal zijn. De jongeren zijn van mening dat dit beeld in het algemeen niet klopt. Ze vinden zichzelf ‘gewoon jeugd’ of ‘gewoon hangjongeren’. De Lonsdalers geven wel aan dat de Lonsdale-groep erg verschillend is, en dat er slechts sporadisch sprake is van echte racisten. David zegt in dit verband: ‘De Lonsdale-jongeren die in de media beschreven worden zijn van die zwaar racistische jongens. Maar als je de jongeren bij elkaar pakt denk ik dat het maximaal tien procent is, misschien twintig, veel meer zal het niet zijn. Het is gewoon lullig beredeneerd voor die andere tachtig procent die er niet bij hoort, je krijgt gewoon een stempel van: jij bent ook zo.’ (David)
Niet alleen de media, maar ook de directe omgeving zoals de buurt, de school en de gemeente hebben volgens de meeste ondervraagde jongeren een negatief beeld van Lonsdale-jongeren. Ook hierbij benadrukken de jongeren dat ze naar hun idee over één kam geschoren worden. Twee korte citaten hierover zijn: ‘Door de buurt worden wij gezien als herriegroep, wij allemaal. Je staat erbij en dan ben je dat.’ (Kees) ‘De bende van ellende, zo denkt heel het dorp over ons.’ (Pim en Kevin, groepsinterview)
Onder andere vanwege dit negatieve imago zijn er vier geïnterviewde jongeren gestopt met het dragen of kopen van het kledingmerk Lonsdale. Ze hebben ervaren dat ze nagekeken worden als het merk aanhebben, zoals blijkt uit Tamara’s verhaal: ‘Ik ben ermee gestopt omdat sommigen dan ook gelijk denken dat je echt van die opvattingen hebt, en dan gaan sommigen ook echt zo beginnen van: hé, waarom heb je Lonsdale aan?’ (Tamara)
Volgens een aantal jongeren neemt het dragen van Lonsdale en de daarbij behorende media-aandacht geleidelijk af. Ze denken echter wel dat het negatieve beeld wel altijd zal blijven bestaan. Gedrag Om te weten te komen wat Lonsdale-jongeren voor gedrag vertonen, is aan hen de vraag gesteld wat ze in hun vrije tijd doen en of ze wel eens iets gewelddadigs hebben gedaan. Alle jongeren vertellen dat ze in hun vrije tijd graag uitgaan; de meeste van hen prefereren hierbij een uitgaansgelegenheid waar hardcoremuziek wordt gedraaid. Drie individueel geïnterviewde jongeren hebben verkering en zitten met name door de week vaak thuis bij elkaar. De andere jongeren gaan naar vrienden of ontmoeten elkaar buiten op straat. Enkele jongeren vertellen dat ze dan graag alcohol drinken, roken of blowen. Soms worden er harddrugs gebruikt, zoals speed, pillen en cocaïne, maar dat gebeurt voornamelijk in het weekend. In drie van de acht interviews zeggen de Lonsdalejongeren in hun vrije tijd te voetballen. Een andere vrijetijdsbesteding die bij vier interviews genoemd wordt, is computeren. Tijdens twee gesprekken komt ook het
88
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
internet ter sprake. Zo vertelt Ronald dat hij via hardcorefeesten mensen leert kennen, die hij vervolgens via MSN Messenger digitaal ontmoet. Patrick zegt wel eens te zoeken naar rechtse internetsites via Google, en is zo onder andere in contact gekomen met het extreemrechtse webforum Stormfront. Hij is er ook lid van geworden. Alle jongeren zeggen ‘niet echt gewelddadig’ te zijn. Ze noemen wel allemaal een gewelddadig incident waarin ze betrokken zijn geweest. In drie van de acht interviews vertellen de Lonsdalers wel eens iets te hebben vernield, bijvoorbeeld dat ze een ruit hebben ingegooid. Daarnaast wordt er in twee interviews gezegd dat ze ooit iets gestolen hebben. Drie jongeren hebben wel eens fysiek geweld gebruikt tegen iemand, waarvan twee jongeren gericht op een buitenlander. Zo vertelt Piet dat hij ooit een Chinees in elkaar geslagen heeft: ‘Toen ik op de middelbare school zat toen fietste ik naar huis toe (…) toen fietste daar zo’n Jap -een Chinees- en m’n broer was vroeger zo van: ‘pak ‘em en als dat niet lukt, dan pak ik hem wel’. Toen heb ik hem in elkaar lopen trappen. (…) het is gewoon lollig, een kick is ’t.’ (Piet, groepsinterview)
Simon heeft een soortgelijk verhaal waarin hij een buitenlander moest uitdagen: ‘Toen moest ik hem uitdagen (…) zo van ‘nou daag hem uit dan’ en dan deden we het erom. (…) Ik reed tegen zijn fiets aan, hij stopt, hij riep dat ’ie het zat was en op een gegeven moment kwam daar een groepje achter me fietsen. Ze kwamen naar voren en gingen die gast trappen en slaan. Hij deed natuurlijk niks, want hun waren in de meerderheid. Ik heb er zelf voor de rest niks meer bij gedaan.’ (Simon)
Vier jongeren, waaronder bovengenoemde Simon, zeggen niet echt gewelddadig te zijn omdat ze zelf geen ruzie opzoeken. Ze voegen er wel aan toe dat als ze zelf geslagen zouden worden, dat ze die persoon dan ook zouden slaan. Ronald geeft aan tamelijk agressief te worden als hij gedronken heeft en dat dat wel vaak op ruzies is uitgedraaid. Hij zegt dat die agressiviteit al een tijd heel wat minder is geworden: ‘Sinds ik Sabine heb bijna twee jaar nou, ben ik niet meer zo, ben ik een beetje gaan nadenken laat ik het zo zeggen. Maar ik heb nooit express van ‘hé, ik sla je’ dat niet, gewoon een beetje beuken enzo met uitgaan, en dan weer doei hè, weet je wel.’ (Ronald)
Een aantal jongeren merkt op dat ruzies en agressiviteit zich voornamelijk tijdens het uitgaan vertonen. Zo hebben vier jongens een broer of vriend die naar hun mening erg agressief wordt als hij alcohol of drugs genuttigd heeft. Uiterlijk De meeste jongeren die geïnterviewd zijn, dragen tijdens het interview een spijkerbroek met een sportieve trui en sportschoenen. Van de vijftien Lonsdale-jongeren die tijdens de interviews aanwezig zijn, hebben drie jongeren iets van het kledingmerk Lonsdale aan. Verder dragen er twee jongeren zwarte kisten en hebben drie jongeren een half- of volledig kaalgeschoren hoofd. Behalve één jongen hebben alle ondervraagde jongens en meisjes één of meerdere oorbellen in. Die oorbellen zijn in het algemeen goud van kleur. Een ander kenmerk is dat alle geïnterviewde jongeren roken.
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
89
Acht van de vijftien jongeren zeggen momenteel nog steeds iets van het kledingmerk Lonsdale te dragen. Eén jongen merkt daarbij op dat hij de kleding niet meer koopt. Verder zijn er drie jongeren die vroeger het merk hebben gedragen, maar dat op dit moment niet meer doen. Vier jongeren geven aan Lonsdale niet te dragen, van wie één jongen expliciet zegt dat hij het merk nooit heeft aangehad. Alle jongeren hebben echter wel vrienden of familie die het merk momenteel nog wel dragen. Behalve het dragen van het kledingmerk Lonsdale, vertellen enkele jongeren ook over andere uiterlijke kenmerken die ze hebben of hebben gehad. Eén jongen zegt dat hij kisten met witte veters draagt en een Nederlandse vlag op zijn bomberjack heeft. Een andere jongen heeft ook kisten met witte veters gedragen, maar dat doet hij nu niet meer. Pim, een jongen die met zijn groep geïnterviewd is, vertelt over zijn camouflagejas die hij op de middelbare school niet meer aan mocht trekken. Drie jongeren geven aan dat ‘echte racisten’ andere uiterlijke kenmerken hebben. Hierbij gaat het voornamelijk om Lonsdale-bloesjes, opgerolde spijkerbroeken met kistjes en een White Power teken op hun kleren. Hieronder volgt een citaat van David, die dit als volgt omschrijft: ‘Zo is er echt wel een groep waarvan je ziet -dat noem ik Lonsdale-gabbertjes- dat zijn echt van die mensen met een Lonsdale-polootje aan, van die bloesjes -ik vind het er niet uitzienvan die omgeslagen broekspijpjes, kistjes eronder. Die mensen zijn wel racisten. (…) Er lopen wel een aantal racisten rond met een bomberjack aan, een vlaggetje of White Power teken. Ja, dat zijn mensen die hoofdzakelijk zwaar aan de drugs zitten en niet echt nadenken over het doen en laten. Ze willen gewoon niet bij de massa horen snap je.’ (David)
Aanpak van het probleem Alle Lonsdale-jongeren zijn er zich van bewust dat mensen in hun omgeving last zouden kunnen ervaren van hanggroepen. Aan de jongeren is niet specifiek gevraagd wat zij er aan zouden doen, maar is net als bij de niet-Lonsdalers een artikel voorgelegd waarin iets wordt verteld over de aanpak binnen de gemeente Werkendam. In dat artikel staat bijvoorbeeld dat de aanpak zich richt op voorlichting op scholen en aan ouders (zie ook Bijlage 2). In drie van de acht interviews komt naar voren dat de jongeren denken dat een dergelijke aanpak niet zal helpen. Patrick denkt bijvoorbeeld dat de degenen die ‘echt haat hebben voor zwarten’ niet meer om te praten zijn. Marieke en Tamara zien geen nut in voorlichting voor ouders. Volgens Marieke kunnen ouders hun kinderen ‘moeilijk iets verbieden’ en Tamara denkt dat de voorlichting uit zal draaien op voorlichting over stereotype Lonsdale-jongeren, terwijl ze heel verschillend zijn. In drie andere interviews zeggen de jongeren dat er iets te doen moet zijn voor jongeren in de gemeente, want op dit moment is er volgens hen weinig te beleven. Dit is naar hun idee ook de oorzaak van de overlast die hanggroepen teweeg kunnen brengen. Ronald denkt dat het zorgen voor voldoende hangplekken (jop’s) een oplossing kan vormen. Volgens Simon en David moet er vaker een buurtcentrum open zijn waar de jongeren elkaar kunnen ontmoeten. David zegt in dit verband: ‘Als je naar een dorp als Werkendam kijkt, is er echt helemaal niks. Er is niet echt een jeugdcentrum. (…) Als je in een dorp woont met heel veel hangjeugd, gooi iets open waar de jeugd kan zitten en kan staan. Als je ergens in de gemeente Werkendam gaat staan en de politie komt langs, dan krijg je al een bekeuring.’ (David)
90
7.7
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
Conceptuele analyse van interviews met Lonsdale-jongeren
In deze paragraaf komen net als bij de analyse van de twee andere groepen jongeren theoretische concepten als extreemrechts, groepskenmerken en sociale context aan bod. Bij de interviews zijn echter ook specifiek concepten besproken als sociale distantie, denkbeelden over de in- en outgroup en subjectief ervaren dreiging. In deze paragraaf gaat het dus om de volgende analysecategorieën: 1. Sociale context en sociale distantie: in wat voor context zijn de Lonsdalers opgegroeid? In welke situaties hebben ze contact met allochtonen? En in welke mate nemen de geïnterviewde Lonsdale-jongeren afstand van allochtonen? 2. Denkbeelden over de ingroup: hoe kijken Lonsdale-jongeren tegen Nederlanders (=ingroup) aan? 3. Denkbeelden over de outgroup: hoe denken Lonsdale-jongeren over allochtonen (=outgroup)? 4. Subjectief ervaren dreiging: in hoeverre voelen de Lonsdalers zich bedreigd door de komst en aanwezigheid van allochtonen in Nederland? 5. Extreemrechts: hoe denken Lonsdale-jongeren over aspecten als nationalisme, autoritarisme en gewelddadigheid? Hoe zien zij zichzelf? En in welke mate houden de jongeren zich met politiek bezig? 6. Groepskenmerken: in welke mate zijn de Lonsdale-jongeren herkenbaar als groep? Sociale context en sociale distantie In deze subparagraaf komen de sociale omstandigheden waarin de geïnterviewde Lonsdale-jongeren zijn opgegroeid aan bod. Zo wordt bijvoorbeeld gekeken naar de opleiding, de ouders en het contact met allochtonen. Bij de interviews zijn er enkele vragen gesteld met betrekking tot sociale distantie die een indicatie geven in hoeverre de Lonsdale-jongeren afstand nemen van allochtonen. De ondervraagde Lonsdale-jongeren hebben allemaal een laag of middelbaar opleidingsniveau, namelijk vmbo of mbo. Degenen die het vmbo volgen, hebben geen of slechts enkele allochtonen in de klas. De jongeren die bezig zijn met het mbo of deze opleiding al hebben afgerond, hebben vaker te maken met allochtone klasgenoten. Het mbo waar de jongeren onderwijs genieten bevindt zich namelijk alleen in steden als Breda, Gorinchem en Dordrecht. De geïnterviewde jongeren die op het mbo zitten, gaan naar eigen zeggen niet met allochtonen uit hun klas om. De meeste jongeren zijn in de omgeving van Werkendam opgegroeid en komen op de basis- en middelbare school nauwelijks in aanraking met allochtonen. Als aan hen gevraagd wordt wat ze ervan zouden vinden als er (meer) allochtonen in de klas zouden komen, antwoordt het merendeel dat ze het niet erg zouden vinden ‘als ze maar normaal doen’. Twee jongens geven aan in dat geval te willen worden overgeplaatst naar een andere klas of van school af te gaan. Twee van de veertien jongeren die hebben deelgenomen aan de interviews, hebben ‘buitenlandse’ buren. De één heeft Deense buren en heeft er nauwelijks contact mee. De ander heeft een Antilliaanse buurman en vertelt dat hij er veel problemen mee heeft gehad. De overige ondervraagde Lonsdale-jongeren zouden er geen bezwaar tegen hebben om allochtone buren te hebben, mits ze er ‘geen last’ van hebben. Slechts één
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
91
jongen zou in die situatie het liefst willen verhuizen. Als argument draagt hij aan dat hij dan ‘zijn racistische muziek niet meer kan aanzetten’. Onder de geïnterviewde Lonsdalers zijn er twee jongeren met een baan. De meeste andere jongeren hebben naast school een bijbaantje of werken gedurende hun opleiding. In vier van de acht interviews komt naar voren dat de jongeren ook te maken hebben met allochtone collega’s. Niemand van hen vindt het erg om met allochtonen te moeten werken, al vinden ze het lastig als ze geen Nederlands kennen. Het volgende citaat sluit hierbij aan: ‘Als ze je moeilijk verstaan of je niet begrijpen, dan is het niet leuk werken snap je. Je kan niet doorwerken. Je wordt eigenlijk gewoon belemmerd door het feit dat ze niet voldoende aangepast zijn om fatsoenlijk te kunnen functioneren. Dat is soms best lastig.’ (David)
De ondervraagde jongeren zouden het in principe niet erg vinden als er (meer) allochtone collega’s op hun werk zouden komen, mits ze zich verstaanbaar kunnen maken in het Nederlands. Eén jongen heeft met zijn bijbaantje niet met allochtonen te maken en ziet het werk met hen ook niet zitten. ‘Ik kan niet met zulke mensen omgaan, dan ga ik opmerkingen maken’ is zijn verklaring. Het opleidingsniveau van de ouders is over het algemeen ook laag. De vader heeft vaak een laaggeschoolde baan in de bouwnijverheid of industriële sector en de moeder in de zorgsector. Er zijn ook enkele ouders werkloos of arbeidsongeschikt. Het merendeel van de ouders is in de omgeving van Werkendam opgegroeid. De Lonsdale-jongeren geven aan dat hun ouders soms geen idee hebben wat de Lonsdale-groep doet en welke ideeën er bij de groep leven. Andere jongeren vertellen dat hun ouders het wel weten, maar dat ze hun kinderen hun gang laten gaan. In vier van de acht interviews is door de jongeren ook gezegd dat hun ouders het voor een groot deel eens zijn met hun ideeën over buitenlanders (zie ook denkbeelden over de outgroup en subjectief ervaren dreiging). De jongeren komen op de middelbare school met allerlei nieuwe mensen in aanraking. De meeste van de ondervraagde jongeren geven aan dat ze opkeken tegen de oudere leerlingen en het stoer vonden om ook bij de groep te horen. Dit had als gevolg dat ze rond hun dertiende levensjaar opvattingen van die groep gingen overnemen en kleding als Lonsdale gingen dragen (zie ook groepskenmerken). De omgeving zoals school, de buurt en de gemeente kijkt naar hun mening negatief tegen de Lonsdale-groep aan. Alle ondervraagde Lonsdale-jongeren willen -zover dat nog niet gebeurd is- hun opleiding afmaken en gaan werken in hun vakgebied. Verder zien de meeste jongeren een toekomst voor zich met ‘huisje, boompje, beestje’ in de omgeving waar ze zijn opgegroeid. Denkbeelden over de ingroup Volgens Remmerswaal (2003) omvat de ingroup ‘onszelf’ en iedereen die wij verder als ‘wij’ willen aanduiden. In de interviews zijn enkele vragen gesteld die betrekking hebben op denkbeelden over Nederlanders als ingroup. Met ingroup worden in deze subparagraaf dan ook Nederlanders bedoeld. Om erachter te komen welke denkbeelden Lonsdale-jongeren hebben over de ingroup, zijn de volgende vragen gesteld: 1. Ben je er trots op om Nederlander te zijn? 2. Wat zijn volgens jou positieve kanten van Nederland?
92
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
3. Wat zijn volgens jou negatieve kanten van Nederland? 4. Zou je in een ander land willen wonen? 5. Vind je dat Nederlanders beter zijn dan anderen? Opgemerkt dient te worden dat deze vragen ook nauw verband houden met het nationalisme, dat in paragraaf 7.7.5 wordt besproken. Bovendien bevat het de perceptie van de jongeren op de Nederlandse samenleving op het gebied van economie en politiek. In dat opzicht zou het ook onder de paragraaf over de sociale context kunnen vallen. De sociale context omvat namelijk niet alleen de directe sociale omgeving maar ook historische, economische en politieke omstandigheden en ontwikkelingen. Er is bij deze analyse echter vastgehouden aan deze vragen, vanwege de vaak onduidelijke scheidslijn van de concepten. Naast analyse van bovenstaande vragen, zijn er ook denkbeelden over de ingroup opgenomen die elders in de interviews ter sprake zijn gekomen. Op de eerste vraag, of men trots is om Nederlander te zijn, wordt door de ondervraagde jongeren overwegend positief geantwoord. Ze vinden Nederland een mooi en goed land om te wonen. Drie jongeren geven aan eerder blij te zijn dat ze in Nederland geboren zijn dan dat ze echt trots zijn op het land. Ze zijn namelijk van mening dat ze in een ander Europees land onder gelijke omstandigheden zouden kunnen leven. Ze prijzen zich gelukkig met het feit dat ze niet in een Derde Wereldland zijn geboren. Bijna alle geïnterviewde Lonsdale-jongeren spreken zich daarnaast echter ook negatief uit over Nederland. Deze negatieve uitingen zijn voornamelijk gericht tegen de Nederlandse overheid. Hieronder volgen enkele voorbeelden: ‘Nou ik denk dat ze [Nederlandse overheid; sk] gewoon moeten stoppen met zeggen dat Nederland steeds meer werkloosheid krijgt. Maar ze halen wel al die Polen hierheen, die mogen hier allemaal legaal komen werken. Dat vind ik al een verkeerde beslissing. Daar moet je mee stoppen dan. Gewoon eerst de grenzen dicht en eerst de mensen hiero aan het werk krijgen. Ik denk dat dat het wel is. En scholen net zoals kinderopvang enzo dat dat allemaal veels te duur is, ziekenfonds enzo. Alles is veels te duur. Daaro in de Tweede Kamer hebben ze zelf zat, die vinden het allemaal niet erg. Ik denk niet dat ze het woord van het volk overnemen.’ (Ronald) ‘Je mag hier wel heel veel en het is allemaal heel vrij in het doen en laten enzo, maar in heel veel dingen word je ook heel erg beperkt, want je moet eerst vergunning zus krijgen. Je hebt overal ergens iets voor nodig. Je moet echt nazoeken en napluizen. Ik vind Nederland een kromme maatschappij, het klopt niet helemaal vind ik. (…) politieke incorrecte weet ik veel. Misdaad ofzo, je doet iets verkeerd en er altijd ergens wel een klein maasje in de wet dat je er onderuit kan komen snap je? Dat klopt toch niet? Als je iemand neerslaat zit je nog langer vast dan dat je iemand vermoordt onderhand.’ (David)
De kritiek van de ondervraagde jongeren heeft met name betrekking op de economie (‘Nederland is duur’), het asielbeleid (‘ze laten iedereen toe’) en het strafrecht (‘soft gedoe’). Als de jongeren gevraagd wordt of ze in een ander land zouden willen wonen, antwoordt de meerderheid toch ontkennend. Slechts één jongen zou vanwege het politieke klimaat in Nederland serieus overwegen om te emigreren. Enkele andere jongeren zouden het ‘wel leuk’ vinden om in een ander land te wonen, maar meer vanwege het weer. Ze zouden graag in een warmer land wonen. Eén meisje vindt het ook interessant om de andere cultuur te leren kennen, zoals te zien is in het volgende citaat:
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
93
‘Lekker warm, dat zou ik best willen, tenminste dat lijkt me best leuk. Welk land weet ik niet, ja in ieder geval warm. (…) Hoe die andere mensen leven enzo dat lijkt me ook gewoon leuk om te zien. Maar ik denk ook wel aan de ene kant van: Nederlanders willen niet dat het hier nog voller wordt enzo. (…) hoeveel mensen kopen wel niet een vakantiehuis daar? Dan denk ik van: wat zouden die mensen daar wel niet van vinden?’ (Marieke)
Hier snijdt Marieke een punt aan, dat meerdere jongeren opmerken. De reden dat ze niet in een ander land zouden willen wonen, is dat ze niet willen zijn zoals allochtonen in Nederland. Enkele saillante uitspraken op dit gebied zijn: ‘Ik zou niet weten wat ik daar moet doen. Zeker een beetje de buitenlander uithangen.’ (Pim, groepsinterview) ‘Het liefst blijf ik gewoon in mijn eigen land. (…) Het is gewoon het fijne gevoel. Als ik daar kom dan denk ik toch van ja, talen ken ik sowieso al niet goed, dus dan weet ik al dat ik er weinig aan ga doen om te leren. Dan ben ik eigenlijk net zo iemand als Marokkanen of een buitenlander die niet de taal wil leren.’ (Ronald) ‘Ik zou niet in een ander land willen wonen. Daar wonen buitenlanders, dus dan zou ik ook een buitenlander zijn.’ (Patrick)
Deze citaten brengen naar voren dat enkele ondervraagde Lonsdale-jongeren negatieve associaties hebben ten aanzien van buitenlanders. Meer hierover is te lezen in de analyse aangaande denkbeelden over de outgroup. De laatste vraag die gesteld is om denkbeelden over de ingroup te achterhalen, is de vraag of men vindt dat Nederlanders beter zijn dan anderen. Slechts twee jongens vinden dat deze stelling een kern van waarheid bevat. Eén jongen, Patrick, vindt dat Nederlanders in Nederland zelf beter zijn dan allochtonen. Hij zegt daarbij niet concreet wat hij dan beter vindt aan Nederlanders. Een andere jongen, Kees, is wel wat concreter en stelt dat Nederlanders initiatiefrijker zijn dan mensen uit Derde Wereldlanden. Bovendien vindt hij dat Nederlanders zuinig op hun spullen, schoon en netjes zijn in vergelijking met allochtonen in Nederland. De overige ondervraagde Lonsdale-jongeren vinden Nederlanders niet beter dan andere mensen, omdat iedereen naar hun mening gelijk is. Denkbeelden over de outgroup De outgroup is volgens Remmerswaal (2003) te omschrijven als alle anderen die niet tot de ingroup behoren. In dit geval gaat het dus om iedereen die we van de ingroup Nederlanders uitsluiten. Bij de interviews is gevraagd wat Lonsdale-jongeren onder allochtonen verstaan en welke opvattingen ze erover hebben. De outgroup moet in deze paragraaf dus worden opgevat als allochtonen. ‘Wat zijn allochtonen in jouw ogen? En wat zijn volgens jou positieve en negatieve eigenschappen van allochtonen?’ Naast deze vragen is er bij deze analyse ook gekeken of er elders in de interviews uitspraken naar voren zijn gekomen die te maken hebben met denkbeelden over de outgroup. Allochtonen worden door de ondervraagde Lonsdale-jongeren op drie manieren gepercipieerd. Zo beschouwt een deel van de jongeren ‘iedereen die niet van Nederlandse afkomst is’ als allochtoon en een ander deel van de Lonsdalers vindt de huidskleur een
94
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
onderscheidend kenmerk. Daarnaast is er een aantal jongeren dat allochtonen ziet als mensen die zich niet aan de Nederlandse taal en cultuur hebben aangepast. In vijf van de acht interviews zeggen de Lonsdalers geen positieve eigenschappen van allochtonen te kennen, omdat ze naar eigen zeggen nauwelijks met allochtonen omgaan. In het groepsinterview dat gehouden is, komt naar voren dat de groep een Irakese jongen als lid heeft. Hieronder volgt een fragment uit het groepsinterview dat gaat over het contact met allochtonen: ‘We gaan toch ook met die ene Irakees om? Daar gaan we ook mee om. Het is wel een allochtoon, maar gewoon in een ander opzicht. (…) Ik ken hem al langer. Eerst ging ik er niet zoveel mee om, maar hun gingen er wel mee om en ik stond ook elke keer bij hun. Toen ging ik er ook een bietje mee praten toch wel. Maar dat is toch één van de weinigen hoor. (…) Ik ken ook wel een Griek, ja daar kan ik ook wel goed mee opschieten. Maar ja, het gaat meestal gewoon om de Marokkanen, Antillianen, dat zijn gewoon de ergste.’ (Piet, groepsinterview)
Bijna alle ondervraagde jongeren geven aan dat ze geen hekel hebben aan allochtonen als ze zich aanpassen aan de Nederlandse taal en cultuur (‘als ze maar gewoon normaal doen’). Enkele van hen -net als Piet in bovenstaand citaat- vertellen dat het gaat om specifieke bevolkingsgroepen. Hieronder volgen enkele in het oog springende uitspraken van een geïnterviewde Lonsdale-jongen over deze bevolkingsgroepen: ‘Ik heb geen hekel aan iedere buitenlander, wel aan bepaalde groepen. (…) Marokkanen dan zeg ik gewoon van ja, dat zijn teringlijers, daar heb ik echt een hekel aan. (…) De Marokkaanse gemeenschap enzo, die worden allemaal hier binnen gehaald. Ze willen niks, ze werken niet en ze rijden in dure auto’s. (…) Surinamers daar heb ik geen problemen mee. (…) Turken heb ik eigenlijk nooit last van. Toch heb ik er ooit een bij ons op het werk gehad. Toch wel een stiekem volk denk ik (…) want allemaal dingen jatten (…) maar ze zijn wel vriendelijk tegenover je.’ (Ronald)
Naast deze negatieve denkbeelden over specifieke bevolkingsgroepen, hebben de ondervraagde jongeren ook negatieve denkbeelden in het algemeen over allochtonen. Dit beeld wordt echter vaak genuanceerd in de trant van: ‘ze zijn niet allemaal slecht’ en ‘er zijn ook slechte Nederlanders’. Slechts één jongen vindt alles negatief aan allochtonen en brengt gedurende het interview geen nuances in zijn opvattingen over allochtonen. Voorbeelden van negatieve denkbeelden zijn: Piet: Pim:
‘Al die zwartes zitten hier en profiteren gewoon van alles. Ze krijgen alles van de overheid.’ ‘Ja, dat is toch zo. (…) Van ons loon gaan er weet ik niet hoeveel euro’s vanaf en dan zitten ze daar met hun poten op tafel.’ Piet: ‘Met een dikke BMW voor de deur.’ Kevin: ‘Met zes kinderen en heel veel kinderbijslag.’ (groepsinterview) ‘Negen van de tien die willen niet eens gaan werken omdat ze van een uitkering kunnen leven en van de dingetjes die ze bijverdienen.’ (Pim, groepsinterview)
Bij de helft van de interviews geven de Lonsdale-jongeren aan dat hun ouders het voor een groot deel eens zijn met deze negatieve opvattingen over allochtonen (zie ook sociale context).
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
95
Er zijn naast deze negatieve denkbeelden ook enkele positieve denkbeelden van de ondervraagde Lonsdale-jongeren over allochtonen te ontdekken. Een positief beeld van een specifieke bevolkingsgroep is dat van een Surinamer. Twee jongeren vinden Surinamers ‘wel grappig’. Verder zijn er ook enkele positieve beelden over allochtonen in het algemeen. Zo vinden twee jongeren dat ze veel van allochtonen kunnen leren. Daarnaast vindt iemand dat ‘sommige allochtonen behulpzaam en vriendelijk zijn’. Subjectief ervaren dreiging Zoals bij de analyse van denkbeelden over de ingroup naar voren is gekomen, zijn de ondervraagde jongeren over het algemeen negatief gestemd over de Nederlandse maatschappij. Hierbij veroordelen ze onder andere de Nederlandse overheid met betrekking tot de toelating van buitenlanders in Nederland. In hoeverre de Lonsdalejongeren zich ook bedreigd voelen door allochtonen, wordt in deze paragraaf onderzocht. Taal is een belangrijk onderwerp dat door alle geïnterviewde Lonsdalers wordt aangesneden. Ze vinden allemaal dat allochtonen ‘asociaal’ zijn als ze op straat hun eigen taal spreken. De jongeren vragen zich in zulke situaties af wat de allochtonen zeggen en zijn ergens bang dat ze het over hen hebben. De volgende citaten geven dat weer: ‘Mensen van buitenlandse afkomst die hun eigen thuistaal lopen praten, vind ik asociaal. Je moet begrip kunnen tonen dat heel veel mensen het niet kunnen verstaan. Zeg maar als jij ergens zit met een paar man en er zitten heel veel buitenlandse mensen bij en die beginnen ineens buitenlands te praten, je denkt gelijk dat ze het over jou hebben.’ (David) ‘Ik vind dat buitenlanders in hun eigen huis wel hun eigen taal mogen spreken, maar ik vind in een klas of in een bus of gewoon op openbare gelegenheden, vind ik het niet. Als iemand naar jou kijkt -ook zonder bedoeling- en ze praten buitenlands (…) dan kan je al gauw denken dat ze het over jou hebben natuurlijk.’ (Ronald)
Dit laatste citaat geeft in grote lijnen de opvattingen van de andere ondervraagde Lonsdale-jongeren weer. Ze vinden het niet erg als allochtonen in eigen kring hun herkomsttaal spreken, maar bij openbare gelegenheden zijn ze van mening dat dat niet hoort. Allochtonen moeten in die gevallen volgens hen Nederlands praten. Een veel gehoorde kreet is dan ook ‘we zijn hier in Nederland, praat dan gewoon Nederlands’. De Lonsdale-jongeren is dan ook de vraag voorgelegd wat ze van het voorstel van Minister Verdonk vinden dat er in Nederland op straat alleen Nederlands mag worden gesproken. Alle ondervraagde jongeren zijn van mening dat het een goed voorstel is. Slechts twee jongeren plaatsen ook een kanttekening. Zo vindt een Lonsdale-jongere dat het vreemd zou zijn om iemand te bekeuren die geen Nederlands spreekt, en iemand anders is van mening dat je het niet kan eisen van pas gearriveerde allochtonen. Een andere vraag die gesteld is met betrekking tot taal is of men vindt dat de Nederlandse taal bedreigd wordt door buitenlanders. Het merendeel van de ondervraagde jongeren denkt dat deze stelling klopt. Ze zijn van mening dat er steeds minder mensen Nederlands kunnen spreken. De jongeren noemen daarbij ook voorbeelden van Nederlanders die de taal van de minderheden gaan overnemen, zoals in de volgende citaten: ‘Ik heb er een hekel aan, net als bijvoorbeeld bij mij in de klas, als de Nederlanders bijvoorbeeld de taal van Marokkanen nadoen. Een Marokkaan, of gewoon mensen van
96
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren buitenlandse afkomst die kunnen niet goed Nederlands en dan gaan die Nederlanders dat overnemen.’ (Ronald) ‘Kijk naar de muziek alleen al. Er zijn Nederlandse rappers die Marokkaans gaan rappen, die er Marokkaans voor leren. Had er geen Marokkanen geweest, dan had dat niet geweest.’ (Patrick)
Een ander aspect dat bij de interviews aan de orde is gekomen, is de arbeidsmarkt. In twee van de acht interviews zien de Lonsdale-jongeren allochtonen niet als een bedreiging op dat gebied. De andere jongeren zijn bang dat het werk wordt ingenomen door goedkope buitenlandse arbeidskrachten. Een aantal van hen ziet bij hun sector dat er steeds vaker werknemers uit het buitenland komen: ‘Polen enzo die komen steeds meer in mijn beroep, die komen er heel veel. Wij bouwen bijvoorbeeld ook een boot, alleen het ijzerwerk is 60.000, hun doen het voor 20.000. Ik denk wel dat daar een bedreiging in zit zeker bij ons.’ (Ronald)
De meningen over een bedreiging van de kwaliteit van het onderwijs zijn bij de geïnterviewde Lonsdale-jongeren verdeeld. Bij de helft van de interviews komt naar voren dat ze allochtonen niet direct als een bedreiging zien op dit terrein. Ze zijn van mening dat buitenlanders -ondanks een eventuele taalachterstand- net zo goed kunnen leren als ieder ander. De andere helft ziet juist door die taalachterstand een bedreiging voor de onderwijskwaliteit, zoals te zien is in de volgende citaten: ‘Dat zie ik bij mij in de klas, ons niveau gaat gewoon omlaag. (…) We doen veel minder omdat zij [Afghaans meisje; sk] alles drie keer uitgelegd wil hebben, en dan moeten wij allemaal meeluisteren.’ (Patrick) ‘Ik vind dat het in het algemeen wel achteruit gaat, want als jij je school hebt, met alleen maar allochtonen of buitenlanders, die er net zijn laat ik maar zeggen, die moeten Nederlands leren. Voordat hun dat hebben gedaan en dan ook nog gewoon normaal onderwijs moeten volgen, dat het wel langer duurt en dat het wel achteruit gaat.’ (Marieke)
De jongeren zijn eveneens niet eensgezind over een bedreiging van allochtonen op een ander gebied, namelijk de huizenmarkt. Er is een aantal Lonsdalers dat vindt dat er genoeg ruimte over is in Nederland. Er staan naar hun idee tenslotte ‘genoeg huizen’ leeg. Anderen zien het huren van een woning voornamelijk als een bedreiging en niet zozeer het kopen. Ze zijn namelijk van mening dat allochtonen bij huren eerder een huis kunnen krijgen vanwege speciaal opgezette projecten. Verder is er een aantal ondervraagde jongeren dat de toestroom van buitenlanders als een algehele bedreiging voor de huizenmarkt ziet: ‘Hoe meer er hier binnen komen, hoe minder huizen er voor ons overblijven.’ (Pim, groepsinterview)
Een ander punt van mogelijke bedreiging betreft het geloof. Drie ondervraagde Lonsdalers zien de islam als een slechte religie. Zo geven ze voorbeelden van zelfmoordterroristen en eerwraak, wat ze als slechte aspecten beschouwen. Het dragen
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
97
van een boerka of hoofddoek door moslimvrouwen vinden ze een vreemd verschijnsel, zoals te zien is in het volgende citaat: ‘Die vrouwen moeten hoofddoeken op, dat is ook stom. Dan zijn ze hier en dan zijn die vrouwen nog helemaal met een zwart gewaad en een hoofddoekje op. Alleen de ogen zie je, dat vind ik zo stom. Dan ben je in een vrij land en dan loop je er nog zo bij.’ (Simon)
Over het bouwen van moskeeën in Nederland lopen de meningen van de geïnterviewde Lonsdalers uiteen. Zo zijn er drie jongeren die vinden dat moslims recht hebben op het uitoefenen van hun geloof. Iemand anders keurt deze islamitische instituties in principe niet af, ‘zolang heel Nederland zometeen niet volgebouwd staat met moskeeën’. De andere Lonsdale-jongeren vinden dat de islam niet thuishoort in het christelijke Nederland. Ze maken hierbij een vergelijking met hoe moslimlanden Nederlandse kerken zouden ontvangen: ‘Als ik in Marokko ben, willen hun ook niet dat ik een of andere rare christelijke kerk ga bouwen. Dat vinden hun ook niet goed.’ (Ronald) ‘Als je naar Turkije gaat en je gaat een kerk bouwen, dan hangen ze je aan de hoogste boom op hoor.’ (Kees)
De ondervraagde Lonsdale-jongeren zijn over het algemeen pessimistisch gestemd over een toekomst in de multiculturele samenleving. Enkele jongeren denken dat verschillende culturen in een land problemen opleveren. Een aantal saillante uitspraken zijn: ‘Het gaat mis, dat zie je nou al natuurlijk. Je hebt verschillende groepen zoals Antilianen, Lonsdale-jongeren, Turken en Marokkanen. (…) Iedereen trekt een groep. Burgeroorlog denk ik dat eruit komt, dat zal echt wel een keer gebeuren.’ (Kees) ‘We hebben straks niks meer te zeggen in Nederland, helemaal niks meer.’ (Patrick) ‘Kijk over een paar jaar dan is het zo, dan zit het hier stampvol met van die allochtonen en dan komt het erop aan dat wij naar andere landen moeten verhuizen, zo is het wel hoor.’ (Pim, groepsinterview)
Extreemrechts In deze subparagraaf wordt gekeken in welke mate Lonsdale-jongeren zichzelf beschouwen als extreemrechts. Nationalisme, autoritarisme en gewelddadigheid zijn belangrijke deelbegrippen bij dit concept. In de interviews is aan de jongeren gericht gevraagd of ze zichzelf rechts, nationalistisch en gewelddadig vonden. Het begrip autoritarisme is aan bod gekomen aan de hand van de vraag of de jongeren vinden dat de Nederlandse wetgeving strenger moet worden. Bovendien is hun gevraagd of ze van mening zijn dat Nederland beter af is met een sterk leidersfiguur. De antwoorden op deze vragen worden in deze subparagraaf besproken. Bijna alle Lonsdale-jongeren beschouwen zichzelf als rechts. Ze voegen er echter wel aan toe dat ze zichzelf ‘niet extreem’ vinden. De Lonsdalers vinden dat ze rechts zijn met betrekking tot het toelatingsbeleid van buitenlanders. Ze zijn van mening dat er teveel buitenlanders naar Nederland komen om te profiteren en dat het beleid wat dat betreft
98
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
strenger mag. Dit sluit aan bij het begrip autoritarisme, namelijk het streven naar een krachtig leidersfiguur en een sterke staat. Naast het toelatingsbeleid van allochtonen, vinden de meeste jongeren dat de Nederlandse wetgeving op het gebied van criminaliteit ook strenger moet worden. Een saillant voorbeeld van iemand die deze mening is toebedeeld, is Kees: ‘Ik vind dat de Nederlandse wetgeving strenger mag zijn. Maar ja, daar ben je al te laat mee natuurlijk. Als je zegt dat je een slechte jeugd hebt gehad, dan sta je na twee jaar weer buiten hoor. In andere landen, je hoeft maar iets te zeggen of met drank op straat te lopen, dan word je al gepakt. (…) Als je streng bent, dan moet je dat wel doen maar niet van de ene op de andere dag dat gaan zijn, anders zit iedereen dadelijk in de bak. Ja, zoals vandalisme en graffiti (…) zulk soort dingen daar mogen ze hoge boetes opzetten.’ (Kees)
Twee jongeren zeggen zelfs dat ze vinden dat de doodstraf terug moet keren in de Nederlandse wetgeving. Een krachtig leidersfiguur ziet de meerderheid van de ondervraagde Lonsdale-jongeren ook wel zitten. Ze vinden Jan-Peter Balkenende op dit moment niet echt de uitstraling hebben van een sterk en krachtig persoon. Pim Fortuyn beschouwen ze echter vaak wel als een goed leidersfiguur. Eigenschappen die zo’n leider naar hun idee moet hebben is zelfverzekerdheid, doorzettingsvermogen en mensenkennis. Op twee jongeren na zeggen de Lonsdalers niet echt bezig te zijn met politiek. Ten tijde van Pim Fortuyn zagen de meeste jongeren wel iets in de standpunten van zijn partij, de LPF. Een andere partij waar enkele jongeren momenteel enige sympathie voor voelen is de partij van Geert Wilders, al vinden ze deze partijleider niet zo’n uitstraling hebben als Pim Fortuyn. Een jongen die stelt dat hij wel bezig is met de politiek, zoekt regelmatig via internet naar politieke partijen en organisaties. Hij is ook lid geworden van het extreemrechtse Stormfront, maar hij vindt dat er op dit moment niet echt een goede rechtse partij in Nederland bestaat. In het bovenstaande citaat van Kees klinkt enig pessimisme ten aanzien van de politieke situatie in Nederland. De jongeren zijn over het algemeen negatief over de huidige situatie in Nederland, omdat ze vinden dat er teveel allochtonen in Nederland bijkomen en het slecht gaat met de economie (zie ook denkbeelden in- en outgroup en subjectief ervaren dreiging). In vijf van de acht interviews komt naar voren dat de jongeren trots zijn op Nederland en zichzelf wel als nationalistisch beschouwen. De Lonsdale-jongeren plaatsen echter wel zojuist genoemde pessimistische kanttekening. Enkele van hen zien bijvoorbeeld ook Nederlanders zich aanpassen aan de buitenlandse cultuur wat betreft taal en uiterlijk. Ze vinden dat niet horen, Nederlanders moeten naar hun mening ‘gewoon Nederlands’ blijven. Een voorbeeld van iemand met die mening is Ronald (zie ook subjectief ervaren dreiging) ‘Ik heb er een hekel aan, net als bijvoorbeeld bij mij in de klas, als de Nederlanders bijvoorbeeld de taal van Marokkanen nadoen. Een Marokkaan, of gewoon mensen van buitenlandse afkomst die kunnen niet goed Nederlands en dan gaan die Nederlanders dat overnemen. Daar maak ik vaak ruzie om, daar heb ik een hekel aan. (…) Ik vind je moet normaal praten als je hier bent. Als je dan van buitenlandse afkomst bent, dan kan ik het begrijpen. (…) maar Nederlandse jongens vind ik niet dat die dat moeten doen.’ (Ronald)
Deze afkeer tegen ‘vernegerde Nederlanders’ laat iets van het nationalisme van de jongeren zien. In drie interviews zeggen de Lonsdale-jongeren dat ze zichzelf niet
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
99
nationalistisch vinden. Ze zijn niet trots, maar wel blij dat ze in Nederland geboren zijn en bijvoorbeeld niet in een Derde Wereldland. Alle Lonsdalers geven echter wel aan dat mensen in hun omgeving zoals vrienden en familie nationalistisch zijn. Enkele jongeren vertellen dat vrienden of bekenden bijvoorbeeld een Nederlands vlaggetje op hun jas hebben. Een ander aspect van extreemrechts dat nog niet belicht is in deze subparagraaf, is gewelddadigheid. In de definitie van Altermatt (http://nrc.nl/W2/Lab/Profiel/ Extreemrechts) is een bestanddeel van extreemrechts: ‘acceptatie van geweld als middel om sociale en politieke conflicten op te lossen’. In de thematische analyse is er al wat specifieker naar gewelddadigheid gekeken. De jongeren zeggen allemaal dat ze niet echt gewelddadig zijn, maar ooit wel betrokken zijn geweest bij een gewelddadig incident. De meeste van hen vinden zichzelf niet gewelddadig omdat ze ruzies niet opzoeken. Als ze echter worden uitgedaagd, accepteren ze dat er geweld gebruikt wordt. In dat opzicht neigen de jongeren er dus naar aan het bestanddeel van extreemrechts volgens Altermatt te voldoen. Groepskenmerken Er zijn verschillende definities gegeven aan een groep, maar tot een sluitende, eenduidige definitie zijn wetenschappers vooralsnog niet gekomen. Hare (1976, in: Remmerswaal, 2003:46) stelt dat er vijf groepskenmerken zijn om te kunnen spreken van een groep. Het accent ligt hierbij op interactie: 1. ‘de groepsleden hebben onderling interactie met elkaar; 2. de leden delen één of enkele motieven of doelen, die richting geven aan de groep; 3. de leden ontwikkelen een reeks aan normen, die grenzen aangeeft ten aanzien van de relaties tussen de groepsleden en ten aanzien van de groepsactiviteit; 4. bij langdurige interactie kristalliseert een reeks rollen uit en gaat de nieuwe groep zich onderscheiden van andere groepen; 5. er ontstaat een netwerk van interpersoonlijke attracties op basis van de sympathieën en antipathieën voor elkaar.’ De Lonsdale-jongeren die in de interviews betrokken zijn, hebben regelmatig contact met elkaar doordat ze doordeweeks met elkaar afspreken of elkaar ontmoeten op hangplekken in de buurt. In het weekend gaan ze vaak met elkaar uit. Hiermee voldoen ze aan het eerste kenmerk van Hare. Het tweede kenmerk betreft gezamenlijke motieven of doelen. Bij een hangplek of bij elkaar thuis ontmoeten ze elkaar na school- of werktijd om te praten over alledaagse dingen. De geïnterviewde jongeren houden bijna allemaal van hardcore-muziek en gaan met elkaar naar uitgaansgelegenheden waar deze muzieksoort wordt gedraaid. Hierbij gebruiken ze graag alcohol, sigaretten of drugs. De groep heeft dus als (een van de) gezamenlijk(e) doel(en) het zorgen voor ontspanning. De meeste ondervraagde jongeren zeggen iets van het kledingmerk Lonsdale te dragen of te hebben gedragen. Verder behoren een bomberjack en kisten met witte veters tot uiterlijke kenmerken van enkele jongeren. Het grootste deel van de ondervraagde Lonsdalers zegt van hardcoremuziek te houden. Ze merken daarbij op dat de meeste leden van hun groep deze muziekvoorkeur ook hebben. Bovendien zijn rechtse en nationalistische ideeën volgens hen een gemeenschappelijk kenmerk. Eén jongen vertelt bijvoorbeeld over een soort Hitler-groet die de groepsleden elkaar brachten als ze elkaar
100
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
ontmoetten. Deze aspecten kunnen worden beschouwd als normen van de Lonsdalegroep, die grenzen aangeven ten aanzien van de relaties tussen de groepsleden en ten aanzien van de groepsactiviteit. Het vierde kenmerk van Hare houdt in dat de groep vaste rollen krijgt, waardoor de groep gaat verschillen van andere groepen. Het frequente drugsgebruik en het hebben van rechtse en nationalistische ideeën kan gezien worden als rollen die onderscheidend werken voor de groep. Het laatste groepskenmerk van Hare betreft interpersoonlijke attracties. De sympathieën voor leden van de Lonsdale-groep zijn duidelijk terug te vinden in de thematische analyse van het Lonsdale-probleem (paragraaf 7.6.2). Veel ondervraagde jongeren geven aan dat ze op ongeveer dertienjarige leeftijd de groep stoer vonden en er om die reden graag bij wilden horen. De groepsleden waren vaak ook iets ouder dan zij. Uit sympathie voor deze groepsleden heeft een aantal ondervraagde jongeren iets gewelddadigs gedaan. Ze zijn in dat geval uitgedaagd door één of meerdere groepsleden in de trant van: ‘als het jou niet lukt, dan doe ik het wel’. Bovendien werden gedachten van de groep vaak zonder overweging overgenomen, zoals blijkt uit het volgende citaat: ‘Ik denk eigenlijk meer dat ik daar helemaal niet goed over nadacht, dat ik daar gewoon bij wilde horen enzo, dat ik het allemaal stoer vond. (…) Ik denk ook dat het [het hebben van racistische ideeën; sk] ook meer gewoon was omdat hun [oudere groepsleden; sk] wel een beetje zo die gedachten hadden ofzo, en dat ik dat dan ook dacht ofzo. (…) Maar gewoon om erbij te horen denk ik, dat ik er ook helemaal niet over nadacht.’ (Marieke)
7.8
Besluit
In dit hoofdstuk zijn er twintig interviews met drie groepen jongeren geanalyseerd vanuit een thematisch en een conceptueel perspectief. Deze groepen jongeren zijn autochtone en allochtone niet-Lonsdalers en Lonsdale-jongeren. De vraag die in dit hoofdstuk centraal heeft gestaan, is welk beeld deze jongeren hebben van de identiteit van Lonsdalejongeren. Het gaat hierbij dus om ascriptie van de autochtone en allochtone jongeren en zelfascriptie van de Lonsdale-jongeren. Deze paragraaf tracht de uitkomsten van deze analyses kort samen te vatten. De ondervraagde autochtone jongeren vinden Lonsdalers in het algemeen meelopers met racistische opvattingen. Ze denken dat Lonsdale-jongeren vanwege dit meeloopgedrag niet echt diepgaande ideologieën koesteren. De autochtone jongeren zijn van mening dat de Lonsdalers gewelddadig zijn zodra ze zich in groepsverband bevinden. Kenmerken van de Lonsdale-groep zijn volgens de geïnterviewde autochtonen duidelijk zichtbaar. Ze delen een motief als het hebben van racistische opvattingen. Daarnaast dragen de meeste Lonsdale-jongeren volgens hen Lonsdale-kleren en kisten, wat hun uiterlijke kenmerken zijn. Verder hebben ze sympathieën voor elkaar, waardoor ze tot gewelddadig gedrag komen. Ouders kunnen volgens de ondervraagde autochtone jongeren veel invloed hebben op het gedrag en de opvattingen van Lonsdale-jongeren. De allochtone jongeren die via interviews ondervraagd zijn, benadrukken bijna allemaal de diversiteit van de Lonsdale-groep. Ze zien Lonsdale-jongeren ook als meelopers die bij een groep willen horen. Binnen die groep zitten volgens de allochtone jongeren
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
101
verschillende Lonsdalers. Zo kan de één slechts de uiterlijke kenmerken van de groep hebben en de ander er echt racistische denkbeelden op nahouden. De allochtonen zijn van mening dat Lonsdale-jongeren zich anders profileren als ze in groepsverband zijn dan als individu. Zo maken ze eerder opmerkingen of tonen meer fysiek gewelddadig gedrag. Dit vloeit voort uit de theorie van groepsconformisme (Remmerswaal, 2003) die stelt dat groepsleden zich conformeren aan gedragsnormen wanneer men sympathie heeft voor elkaar. De meeste geïnterviewde Lonsdale-jongeren denken dat de media en mensen in hun omgeving een beeld van hen hebben dat racistisch en gewelddadig is. Ze vinden zichzelf wel rechts en nationalistisch, maar dichten zich de toegeschreven kenmerken van anderen niet toe. De ondervraagde Lonsdale-jongeren erkennen echter wel dat er jongeren binnen de groep zijn die deze racistische en gewelddadige kenmerken wel hebben. Ze omschrijven zich liever als ‘gewoon jeugd’ of ‘gewoon hangjongeren’. De meeste Lonsdalers geven in het interview aan bij komst op de middelbare school -rond hun dertiende levensjaar- bij de groep te zijn gegaan, omdat ze die ‘stoer’ vonden. Positieve denkbeelden over de ingroup Nederlanders zelf zijn nauwelijks te ontdekken, het grootste deel van de Lonsdale-jongeren in de interviews beschouwt Nederlanders niet als beter dan andere bevolkingsgroepen. Er is echter een stevige maatschappijkritiek en pessimisme over de toekomst van Nederland. De kritiek richt zich met name op allochtonen die naar hun mening niet voldoende zijn aangepast aan de Nederlandse cultuur, iets wat hun ouders vaak onderschrijven. Aanpassing achten ze vooral nodig op talig gebied; allochtonen moeten naar hun idee de Nederlandse taal beheersen. Het spreken van de herkomsttaal mag volgens hen wel thuis gebeuren, maar niet in de openbare ruimte. De Lonsdale-jongeren voelen zich in bepaalde mate bedreigd als allochtonen geen Nederlands praten in hun bijzijn. Een ander gebied waar bedreiging door de meeste geïnterviewde Lonsdale-jongeren wordt ervaren is de arbeidsmarkt. De jongeren bevinden zich vaak in een marktsector waar steeds meer goedkope arbeidskrachten uit het buitenland het werk gaan overnemen. Het werken met buitenlandse collega’s wordt niet als een probleem ervaren, zolang volgens de jongeren de communicatie in het Nederlands maar soepel verloopt. Over bepaalde bevolkingsgroepen bestaan negatievere denkbeelden dan over andere. Zo worden Marokkanen met regelmaat gezien als ‘mensen die niet werken, in dure auto’s rijden en van een uitkering leven’. Surinamers zijn daarentegen wel ‘grappig en lollig’. De negatieve opvattingen worden vaak ook genuanceerd door opmerkingen als ‘ze zijn niet allemaal slecht’. De toekomst in een multiculturele samenleving wordt door de ondervraagde Lonsdalers in het algemeen somber ingezien. Bij vele heerst de angst dat allochtonen in Nederland de touwtjes in handen krijgen. Een oplossing van het ‘allochtonenprobleem’ zien ze louter door aanpassing aan de Nederlandse taal en cultuur van de ander en een strenger overheidsbeleid dat geen buitenlanders meer accepteert die ‘profiteren’ van de Nederlandse samenleving. Als deze ascriptieve en zelfascriptieve elementen met elkaar vergeleken worden, lijkt een zekere mate van convergentie te bestaan. Zowel de autochtone als allochtone jongeren benadrukken de diversiteit van de Lonsdale-groep. Ze zijn van mening dat er Lonsdale-
102
7. Interviews met en over Lonsdale-jongeren
jongeren zijn met een echte racistische ideologie, maar dat er een aanzienlijk deel uit meelopers bestaat. Daarnaast vinden ze Lonsdale-jongeren opmerkelijke verschillen in gedrag vertonen afhankelijk van of ze zich in groepsverband bevinden of als individu optreden. De Lonsdale-jongeren zelf zijn eigenlijk eenzelfde mening toegedaan. Zij zien zichzelf niet als racisten, maar erkennen wel het bestaan van groepsleden met die ideologie. Er is slechts een enkeling onder de geïnterviewde Lonsdalers die zichzelf als racist ziet. Verder geven een aantal jongeren aan inderdaad met de groep te hebben willen meelopen, omdat ze die als ‘stoer’ zagen. De concepten die betrekking hebben op de groep en rechtsextremisme zijn dan ook de concepten waar de ondervraagde Lonsdale-jongeren, de autochtone en de allochtone jongeren de meeste convergentie vertonen.
8. Conclusies en discussie
In dit onderzoek is getracht inzicht te krijgen in de identiteit van Lonsdale-jongeren in de gemeente Werkendam. Om een goed beeld te krijgen was het van belang om identiteit vanuit verschillende perspectieven te benaderen. Identiteit wordt namelijk gevormd op basis van ascriptieve en zelfascriptieve aspecten. Het eerste aspect houdt in dat mensen door anderen een identiteit krijgen toebedeeld. Zelfascriptie daarentegen gaat in op hoe mensen zichzelf definiëren. De centrale onderzoeksvraag van dit onderzoek luidt: ▪
Wat is de identiteit van Lonsdale-jongeren?
Deze vraag is opgesplitst in twee delen, waarbij aan de ene kant de ascriptieve aspecten aan bod komen, en aan de andere kant de zelfascriptieve aspecten: ▪ ▪
Welk beeld hebben anderen van de identiteit van Lonsdale-jongeren? Welk beeld hebben Lonsdale-jongeren zelf van hun identiteit?
In het eerste deel gaat het om ascriptie; het tweede deel onderzoekt de zelfascriptie van Lonsdale-jongeren. Er bestaan uiteraard vele ‘anderen’ die iets over de identiteit van Lonsdale-jongeren kunnen zeggen. In dit onderzoek is gekozen voor het perspectief van kranten en van autochtone en allochtone jongeren in de naaste omgeving van de Lonsdalers. Het antwoord op de onderzoeksvraag is verkregen door middel van een empirischinterpretatief onderzoek. Er is hierbij gebruik gemaakt van data-triangulatie: data verkregen uit documenten, observaties en interviews zijn gecombineerd gebruikt om de centrale onderzoeksvraag te beantwoorden. Per deelvraag wordt in het volgende nagegaan welke conclusies er getrokken kunnen worden aan de hand van deze verschillende bronnen. Hierna zal er een antwoord op de centrale onderzoeksvraag worden geformuleerd, waarbij tegelijkertijd enkele discussiepunten aan bod komen.
8.1
Beantwoording van de deelvragen
Welk beeld hebben anderen van de identiteit van Lonsdale-jongeren? Ter beantwoording van de deelvraag welk beeld van de identiteit van Lonsdalers er in kranten weerspiegeld wordt, zijn er in totaal 35 regionale en 31 landelijke krantenartikelen geanalyseerd. Allereerst is er een analyse gemaakt die betrekking heeft op wat de kranten thematisch-inhoudelijk gezien bericht hebben over Lonsdale-jongeren. Hiervoor zijn de artikelen in vier verschillende periodes verdeeld. Daarnaast is er een analyse gemaakt aan de hand van concepten uit het theoretisch kader. Deze theoretische concepten zijn subjectief ervaren dreiging van en negatieve denkbeelden over outgroups, extreemrechts en nationalisme, groepskenmerken en sociale context.
104
8. Conclusies en discussie
De kranten construeren een identiteitsbeeld van Lonsdale-jongeren dat grotendeels parallel loopt met de sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen die zich in Nederland voordoen. De onderzochte theoretische concepten zijn over de vier geanalyseerde periodes heen consistent aanwezig, alleen de aard van het oordeel over deze concepten is afhankelijk van wat zich in de samenleving afspeelt. De kranten hebben in die zin geen eigen perspectief; ze construeren een bepaalde identiteit die op het moment van publicatie van het bericht actueel is, dat wil zeggen afhankelijk van de sociaal-maatschappelijke omstandigheden. Zo matigen de kranten bijvoorbeeld het beeld van rechts-extremisme onder Lonsdale-jongeren op het moment dat de AIVD in juli 2005 met een rapport komt waarin gesteld wordt dat slechts vijf procent van de jongeren een rechts-extreme ideologie aanhangt. Wat in feite overblijft, zijn stereotypen over Lonsdale-jongeren, die worden aangepast in meer extreme of meer gematigde zin afhankelijk van hoe de context is. De stereotype beelden die in de geanalyseerde kranten naar voren komen zijn dat de jongeren zich bedreigd voelen door allochtonen en negatieve denkbeelden over hen hebben. Daarnaast worden hen extreemrechtse sympathieën en nationalistische gevoelens toegeschreven. Deze aspecten vormen een kenmerk dat Hare (1976, in: Remmerswaal, 2003) noemt om van een groep te kunnen spreken, namelijk dat de leden één of enkele motieven of doelen delen, die richting geven aan de groep. Kranten berichten ook met regelmaat over het uiterlijk van de Lonsdale-jongeren en over hun muzieksmaak. Deze aspecten vormen een ander kenmerk van Hare, namelijk dat groepsleden normen ontwikkelen, die grenzen aangeven ten aanzien van de relaties tussen de leden en ten aanzien van de groepsactiviteit. Volgens de kranten komen de meeste Lonsdale-jongeren van het platteland en hebben een laag opleidingsniveau. Ze hebben in het algemeen ook ouders die extreemrechtse opvattingen hebben en deze overdragen op hun kinderen. Om een antwoord te krijgen op de vraag welk beeld van de identiteit van Lonsdalers autochtone jongeren hebben, zijn er vijf interviews met autochtone jongeren gehouden. Hieruit is naar voren gekomen dat ze Lonsdale-jongeren zien als meelopers met een weinig diepgaande racistische ideologie. Ze denken dat Lonsdale-jongeren zich uit onzekerheid aansluiten bij de groep. Verder benadrukken de autochtone jongeren het groepsmechanisme: als individu gedraagt de Lonsdaler zich anders dan als hij zich in groepsverband bevindt. Dit hangt samen met de in het theoretisch kader besproken groepsnormen. Er bestaat een bepaalde gedragsnorm binnen de groep en als van die norm afgeweken wordt, laten groepsleden hun afkeuring blijken. Het gedrag waar de autochtone jongeren het meest over praten, is hangen, vernielen en overlast veroorzaken in de buurt. De autochtone jongeren denken dat ouders een grote invloed kunnen hebben op de racistisch getinte opvattingen van de Lonsdale-jongeren en op hun doorgaans gewelddadige groepsgedrag. Naast gedragsnormen bestaan er ook uiterlijke normen. Door de geïnterviewde autochtone jongeren wordt voornamelijk het dragen van het kledingmerk Lonsdale als uiterlijk kenmerk naar voren gebracht. Behalve interviews met autochtone jongeren, zijn er ook interviews met allochtone jongeren afgenomen, om erachter te komen wat hun visie is op de identiteit van
8. Conclusies en discussie
105
Lonsdale-jongeren. Het beeld dat allochtone jongeren van Lonsdalers hebben, wijkt niet veel af van dat van de ondervraagde autochtone jongeren. Allochtone jongeren vinden Lonsdale-jongeren namelijk ook vooral meelopers. Lonsdalers hebben volgens hen racistische en anti-allochtone denkbeelden, maar de mate waarin deze denkbeelden geïdeologiseerd zijn, kan sterk verschillen per persoon. Een groot deel van de allochtone jongeren is net als de ondervraagde autochtone jongeren van mening dat normen binnen de Lonsdale-groep gedragsbepalend kunnen zijn. Als Lonsdale-jongeren zich in een groep bevinden, gaan ze eerder over tot scheldpartijen of fysiek geweld dan als ze in hun eentje zijn. De allochtone jongeren benadrukken sterker dan de ondervraagde autochtone jongeren dat er een grote diversiteit onder Lonsdalers kan bestaan. Dit kan op een aantal manieren worden verklaard. Allereerst vormen de allochtone jongeren in de gemeente Werkendam in aantal een duidelijke minderheidsgroep. Ze kunnen zich nauwelijks aan autochtone jongeren en Lonsdale-jongeren in de gemeente onttrekken. Een andere verklaring voor de grotere nuance die door allochtonen wordt aangebracht, kan te maken hebben met de contactfrequentie tussen de ondervraagde allochtone jongeren en Lonsdalers. De autochtone jongeren die in dit onderzoek zijn betrokken, hebben allemaal een hoog opleidingsniveau en hebben nauwelijks contact met Lonsdale-jongeren. De geïnterviewde allochtone jongeren hebben daarentegen een gemiddeld iets lager opleidingsniveau en hebben in hun klas veel meer met Lonsdalers te maken. Welk beeld hebben Lonsdale-jongeren zelf van hun identiteit? Om bovenstaande vraag te beantwoorden, zijn er zeven individuele interviews met Lonsdalers gehouden en één groepsinterview met zeven Lonsdale-jongeren. Daarnaast zijn er vier observaties verricht bij drie hangplekken om ook gedragsgegevens te verzamelen. Opvallend in alle interviews met de Lonsdale-jongeren is hun stevige maatschappijkritiek en hun grote pessimisme ten aanzien van de toekomst van Nederland. De jongeren voelen zich bedreigd door de komst en aanwezigheid van allochtonen. Deze bedreiging ervaren de Lonsdalers met name op de arbeidsmarkt en op het gebied van taal. Een oplossing voor het ‘allochtonenprobleem’ zien zij dan ook vooral op deze twee terreinen: ‘zolang allochtonen gewoon werken en Nederlands spreken, is er niets aan de hand’. Daarnaast denken ze dat door een strenger toelatingsbeleid van de Nederlandse overheid een verdere escalatie wordt voorkomen. De jongeren zijn namelijk van mening dat de toestroom van allochtonen ‘uit de hand is gelopen’. Een krachtig leidersfiguur als Pim Fortuyn zou volgens hen een oplossing kunnen bieden. De ondervraagde Lonsdalers vinden zichzelf dan ook wel rechts, maar ‘niet extreem’. Er bestaan onder de Lonsdale-jongeren negatieve denkbeelden zoals dat allochtonen uitkeringstrekkers zijn, niet willen werken, profiteren van de Nederlandse maatschappij en daarnaast vaak crimineel zijn. Over bepaalde bevolkingsgroepen wordt negatiever gedacht dan over andere. Surinamers worden over het algemeen positiever gepercipieerd dan Marokkanen, Turken en Antilianen. De negatieve beelden worden soms echter genuanceerd in de trant van: ‘ze zijn niet allemaal zo’. De jongeren beschouwen zich niet als racistisch, omdat volgens hen ‘echte racisten’ zich altijd gewelddadig gedragen tegenover allochtonen en andere uiterlijke kenmerken hebben, zoals het dragen van een White Powerteken. De ondervraagde Lonsdalers vinden zichzelf niet gewelddadig, ook al
106
8. Conclusies en discussie
zijn enkele jongeren wel eens betrokken geweest bij een gewelddadig incident, zoals vernielingen en vechtpartijen. Ze gebruiken naar eigen zeggen geen geweld als ze zelf niet worden aangevallen. Het grootste deel van de ondervraagde Lonsdalers vindt zichzelf nationalistisch. Ze zijn trots op Nederland, maar plaatsen wel eerder genoemde pessimistische kanttekening over de toekomst van het land. Op een enkeling na, zijn de Lonsdale-jongeren niet van mening dat Nederlanders beter zijn dan andere bevolkingsgroepen. Het is ook opmerkelijk dat ze nauwelijks positieve denkbeelden hebben over de ingroup Nederlanders. Dit hangt wellicht samen met de negatieve gedachtes ten aanzien van de Nederlandse maatschappij. Opvallend is de duidelijke persoons- en groepsattractie van Lonsdale-jongeren op het moment dat de jongeren van de basisschool naar de middelbare school gaan. De jongeren voelen zich sterk aangetrokken tot de groep en vinden het ‘stoer’ om er ook bij te horen, vooral wanneer er zich oudere leden in de groep bevinden. Een belangrijke rol in het zelfbeeld van de jongeren is weggelegd voor de ouders. De ouders van de ondervraagde Lonsdalers hebben -net als de jongeren zelf- doorgaans een laag of middelbaar opleidingsniveau en werken voornamelijk in de bouwnijverheid, de industriële sector en de zorgsector. Ze zijn nauwelijks op de hoogte van wat hun kinderen doen, of laten hun kinderen hun gang gaan. Daarnaast zegt een merendeel van de geïnterviewde Lonsdale-jongeren dat hun ouders de negatieve denkbeelden over en de ervaren dreiging door allochtonen grotendeels onderschrijven. Het zelfbeeld van de Lonsdale-jongeren convergeert in zekere zin met de beelden van de betrokken autochtone en allochtone jongeren op het punt van diversiteit binnen de groep. De Lonsdalers zijn zich bewust van het negatieve imago van hun groep, namelijk associaties met racisme en gewelddadigheid. Ze erkennen wel dat er jongeren binnen hun groep zijn die racistisch en gewelddadig zijn, maar dichten zichzelf deze kenmerken over het algemeen niet toe. Bijna alle ondervraagde jongeren vinden zichzelf wel rechts en nationalistisch, maar niet in extreme mate. Een term als ‘Lonsdale-jongeren’ en de negatieve denkbeelden daaromtrent vinden ze dan ook niet geschikt om hun groep mee te karakteriseren. ‘Wij zijn gewoon jeugd’ is een typerende uitspraak van de jongeren die als het ware hun zelfbeeld weerspiegelt, met daarin zo weinig mogelijk negatieve lading.
8.2
Beantwoording van de centrale onderzoeksvraag en discussie
In de vorige paragraaf zijn de belangrijkste bevindingen met betrekking tot de twee deelvragen in dit onderzoek in het kort besproken. Op basis van deze bevindingen zal er in deze paragraaf worden geprobeerd een antwoord te formuleren op de centrale onderzoeksvraag, namelijk: wat is de identiteit van Lonsdale-jongeren? Er zijn veel factoren die een rol spelen in de identiteitsconstructie van Lonsdale-jongeren. Zoals uit de analyse van de kranten blijkt, wordt deze constructie voor een deel bepaald door sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen. Gebeurtenissen als de aanslagen van 11 september, de moord op Pim Fortuyn en op Theo van Gogh hebben alle een rol in de ontwikkeling van een bepaalde maatschappijvisie van de jongeren, en dus ook in de ontwikkeling van hun identiteit. De jongeren groeien op in een relatief geïsoleerd gebied; de gemeente Werkendam wordt omringd door een waterrijk gebied en ligt op enige afstand van de steden Breda,
8. Conclusies en discussie
107
Dordrecht en Gorinchem. De bevolking van de gemeente bestaat voor minder dan 1% uit allochtonen. Bovendien is een groot deel van de inwoners streng protestants opgevoed. Ouders van de jongeren zijn vaak laagopgeleid en werken in de industriële sector, de bouwnijverheid en de zorgsector. Doorgaans negatieve opvattingen van ouders ten aanzien van de Nederlandse samenleving, worden door de jongeren overgenomen. De Lonsdale-jongeren komen vanuit de basisschool veelal terecht op het vmbo in de gemeente Werkendam zelf, en hebben daardoor nauwelijks te maken met allochtonen. Eenmaal op het mbo in één van de omringende steden, worden de jongeren geconfronteerd met de ‘realiteit’ van de multiculturele samenleving. Ze komen in klassen terecht waarbij ze met veel allochtonen te maken hebben en soms zelfs een autochtone minderheid vormen. Deze discontinuïteit kan er toe bijdragen dat er in de ‘blanke’ gemeente Werkendam groepen worden gevormd die zich afzetten tegen de outgroup allochtonen. Allochtonen worden door de Lonsdale-jongeren in het algemeen als een bedreiging ervaren. In het theoretisch kader is naar voren gekomen dat elke bedreiging van buitenaf de cohesie en solidariteit van de ingroup versterkt. Een grotere groepscohesie kan er weer voor zorgen dat men zich eerder of sterker zal conformeren aan groepsnormen. In dit onderzoek zijn deze normen op zowel uiterlijk als op gedragsgebied te vinden. De Lonsdalers houden over het algemeen van hardcore-muziek en dragen sportieve kleding. Sommigen van hen hebben zwarte kisten met witte veters, een kaalgeschoren hoofd en een bomberjack. Hangen en drugs gebruiken zijn belangrijke kenmerken van het gedrag. Soms komt het tot vernielingen of bekladdingen en fysiek geweld. De groepsleden dagen elkaar uit om tot laatstgenoemde gedragingen over te gaan. De Lonsdale-groep, die hoofdzakelijk uit jongens bestaat, wordt met name door autochtone jongeren in de onderbouw van het vmbo als een ‘sterke’ en ‘stoere’ groep gezien. Ze sluiten zich gemakkelijk aan bij de groep, door dezelfde uiterlijke en gedragskenmerken aan te nemen, tezamen met negatieve opvattingen over allochtonen. Hoewel de Lonsdalers zichzelf niet als gewelddadig beschouwen, is er een aantal bronnen dat het tegendeel laat zien. Met name bronnen van Bureau Discriminatiezaken Midden en West Brabant constateren toch een groot aantal klachten op dit gebied. Wat echter opmerkelijk is, is dat de jongeren zich steeds meer aan de groep onttrekken zodra ze ouder worden en ‘vaste verkering’ hebben. Een toekomst met ‘huisje, boompje, beestje’ in dezelfde omgeving als waar ze zijn opgegroeid lijkt dan meer waarde te krijgen dan het lidmaatschap van de groep. Er heerst een zekere ambivalentie rond de jongeren wat anti-allochtone denkbeelden betreft: aan de ene kant is men negatief en pessimistisch over allochtonen en aan de andere kant beseffen de Lonsdalers wel degelijk dat niet alle allochtonen de toegeschreven negatieve kenmerken bezitten. Daarbij overheerst bovendien een gelijkheidswaarde: iedereen is gelijk en op grond daarvan moet iedereen eerlijk en rechtvaardig worden behandeld. Dit is natuurlijk een vrij algemeen beeld: er zijn ook jongeren die daadwerkelijk tot de harde kern van de Lonsdalers behoren en die dan ook een diepgaande extreemrechtse en racistische ideologie koesteren. Er is welbeschouwd geen vastomlijnd beeld van Lonsdale-jongeren te geven. De jongeren bevinden zich eigenlijk op een continuüm waar aan de ene kant meelopers te vinden zijn en aan de andere kant een harde kern wordt aangetroffen. Afhankelijk van de bron kan de identiteit
108
8. Conclusies en discussie
meer in de richting van meelopers of meer in de richting van harde kern worden geconstrueerd. Verscheidenheid en snelle verandering, groepsconformisme en neiging tot extremisme, zijn allemaal kenmerken die wijzen op het bestaan van een jeugdcultuur. Er lijkt in zekere zin dan ook sprake te zijn van een dergelijke cultuur. Dit gezegd hebbende, rijst de vraag in welke mate het begrip Lonsdale-jongeren dan ook niet aan erosie onderhevig is. De Lonsdale-jongeren zelf hebben het idee dat het begrip langzaamaan uit het straatbeeld verdwijnt. Ook mensen in hun omgeving zijn van mening dat het geleidelijk erodeert. Wellicht zal het begrip Lonsdale-jongeren even snel als het zijn intrede deed in de Nederlandse samenleving, plaatsmaken voor een nieuwe benaming. Kenmerken uit de ‘Lonsdale-cultuur’ zullen naar alle waarschijnlijkheid door een nieuwe generatie jongeren gedeeltelijk worden overgenomen. Welke nieuwe ‘ongewone’ jeugdcultuur daarmee aantreedt, zal de toekomst moeten uitwijzen.
9. Aanbevelingen
In dit hoofdstuk wordt het uitgevoerde onderzoek geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie worden er aanbevelingen worden gedaan voor verder onderzoek. Daarnaast komen er aanbevelingen aan bod voor de twee opdrachtgevers van dit onderzoek, namelijk Bureau Discriminatiezaken Midden en West Brabant en Palet, steunpunt voor multiculturele ontwikkeling in Noord-Brabant. Het doel is om bij deze aanbevelingen te kijken naar hoe deze instanties met het probleem om kunnen gaan en op welke manier het extreemrechtse gedrag van de jongeren in de gemeente Werkendam beïnvloed kan worden.
9.1
Aanbevelingen voor verder onderzoek
Dit onderzoek had als doel om inzicht te krijgen in de identiteit van Lonsdale-jongeren. Hierbij is gekeken naar de identiteit die kranten, autochtone en allochtone jongeren in hun omgeving aan hen toeschrijven en hoe hun eigen identiteit door de Lonsdalers zelf wordt ervaren. In deze paragraaf wordt het onderzoek kritisch beschouwd en worden verbeterpunten aangegeven. Daarnaast worden enkele mogelijkheden voor vervolgonderzoek geboden. Onlangs verscheen er in de gratis krant Metro (26 april 2006) een artikel met de kop: ‘Jeugd vindt racisme oké’. Hierin verwees de journalist naar een internetonderzoek dat uitgevoerd was door top-x, een jongerenpanel van het Tv-programma Twee Vandaag. In dit onderzoek waren 4250 respondenten betrokken. Op de vraag of je mag zeggen dat Nederland vol is, antwoordde 73 procent van de ondervraagden positief. Zo waren er ook nog enkele andere antwoorden die duidden op een racistische tendens onder jongeren. De vraag die bij dit kwantitatieve onderzoek naar voren komt, is in hoeverre deze antwoorden wel voldoende betrouwbaar en valide zijn. Het kan zijn dat de jongeren door de vraagstelling of anonimiteit van het onderzoek eerder geneigd zijn een ‘extreem’ antwoord te geven. Bovendien is het bij kwantitatieve vragenlijsten niet inzichtelijk hoe de jongeren de vraag interpreteren. Het voordeel van een onderzoek zoals in dit verslag is beschreven, is dat de interpretaties van de jongeren zelf uitdrukkelijk aan bod komen. Daarnaast is in dit onderzoek een zichtbare scheiding aangebracht tussen verschillende groepen jongeren, iets wat in kwantitatief onderzoek moeilijker gerealiseerd kan worden. Het verschil tussen autochtone niet-Lonsdalers en Lonsdale-jongeren is namelijk moeilijk in kaart te brengen. Door naast interviews ook gebruik te maken van observaties, is in dit onderzoek een poging gedaan om dit onderscheid wel aan te brengen. Het is echter wel zo dat ik de enige ben geweest die deze observaties verricht heeft, en dat er daardoor enige mate van selectiviteit kan zijn ontstaan. Om dit probleem zoveel mogelijk te voorkomen, heb ik de observaties zo snel mogelijk opgeschreven. Desondanks is een zekere vorm van observer-bias mijns inziens niet te vermijden geweest. Een combinatie van mijn observaties met die van een tweede observator zou wellicht een betrouwbaarder beeld hebben opgeleverd, en daardoor ook een betrouwbaarder onderscheid tussen het
110
9. Aanbevelingen
wel of niet ‘Lonsdaler’ zijn. In dit onderzoek berust het criterium voor Lonsdale-jongeren louter op mijn eigen interpretatie. Dit heeft ook te maken met het feit dat er nooit een duidelijke definitie is gegeven in onderzoek naar deze jongeren. Zoals gezegd is kwantitatief onderzoek alleen niet voldoende om de groep Lonsdale-jongeren in beeld te krijgen. Toch zou dit type onderzoek een interessante aanvulling kunnen zijn op het onderzoek zoals nu is uitgevoerd. Hierdoor kunnen er meer generaliseerbare uitspraken worden gedaan. Er zijn nog enkele andere kritische kanttekeningen die ik wil plaatsen bij mijn onderzoek. Allereerst wil ik opmerken dat mijn onervarenheid met het afnemen van kwalitatieve interviews invloed kan hebben gehad op de kwaliteit van de antwoorden. Hoewel ik de nodige voorbereiding getroffen heb door literatuur te lezen over interviewtechnieken, denk ik dat de interviews een betere kwaliteit hadden kunnen hebben. Bij herhaalde lezing van de interviews, heb ik enkele punten ontdekt waarbij ik achteraf beter een doorvraag had kunnen stellen, een andere formulering had kunnen gebruiken of de geïnterviewde meer ruimte had kunnen geven. Het tijdsbestek van dit onderzoek was echter te kort om veel ervaring met dit type interviews op te doen. Om de kwaliteit enigszins te verbeteren, zou het verstandig zijn geweest om voor aanvang van de daadwerkelijke interviews een aantal proefinterviews te doen, iets wat ik in dit onderzoek niet gedaan heb. Een prangende vraag die zich aandient in dit onderzoek, is in welke mate de respondenten in de interviews eerlijk geweest zijn in de weergave van hun meningen en in welke mate er gesproken kan worden van sociaal wenselijke antwoorden. Ik heb de sociale wenselijkheid in de antwoorden op verschillende manieren proberen te voorkomen. Op de eerste plaats heb ik zo min mogelijk over het precieze doel van het onderzoek gesproken. Ik heb de respondenten verteld dat het interview betrekking had op verschillende groepen jongeren en dat het vooral ging om hun eigen mening. Het feit dat ik op de universiteit studeer, heb ik zoveel mogelijk achterwege gelaten. Daarnaast heb ik in de interviews een aantal vragen gesteld die als een soort controlevragen dienden op reeds gegeven antwoorden. Als de vraag ‘vind je jezelf nationalistisch?’ bijvoorbeeld gesteld is, wordt later in het interview gevraagd of men trots is op Nederland. De leidraad voor de interviews is grotendeels ontstaan vanuit bestaande sociaalpsychologische schalen. Op basis van de stellingen in deze schalen, zijn er vragen geformuleerd. Doordat de vragen gebaseerd zijn op verschillende, reeds bestaande schalen, is mijns inziens de betrouwbaarheid van het instrument vergroot. De operationalisering van denkbeelden over de ingroup Nederlanders, had naar mijn mening echter anders gekund. Er wordt namelijk gevraagd naar positieve en negatieve kanten van Nederland. Deze vraag is op zichzelf niet oninteressant, maar er wordt op deze manier niet specifiek gevraagd naar eigenschappen van Nederlanders. De eigenschappen van allochtonen worden daarentegen wel bevraagd bij de operationalisering van denkbeelden over de outgroup. De Lonsdale-jongeren die betrokken zijn geweest bij de interviews, hebben allemaal een laag of middelbaar opleidingsniveau (vmbo of mbo). Daar staat tegenover dat de autochtone niet-Lonsdale-jongeren in dit onderzoek allemaal een hogere opleiding (havo/vwo) volgen. Om een beeld te krijgen van het perspectief van autochtone jongeren met een hogere mate van contact met Lonsdalers, hadden er wellicht meer autochtone vmbo-ers ondervraagd kunnen worden. Dat dit in dit onderzoek niet gebeurd is, heeft
9. Aanbevelingen
111
grotendeels met tijd te maken. Om erachter te komen of een vmbo-er al dan niet ‘Lonsdale-achtige’ kenmerken heeft, is weer een aantal observaties of interviews vereist. Door autochtone respondenten op de havo en het vwo te zoeken, werd de kans vergroot om daadwerkelijk met jongeren te spreken die geen extreemrechtse sympathieën hebben. Het tijdstip waarop het onderzoek is uitgevoerd, kan een rol hebben gespeeld in de resultaten. Op het moment dat ik de jongeren ging observeren en benaderen voor een interview, was het vaak zeer regenachtig en koud. De ontmoetingen waren hierdoor vaak slechts kort en daarnaast bleven enkele jongeren liever thuis. Als het onderzoek in een ander seizoen zou zijn uitgevoerd, waren er wellicht observaties geweest met meer jongeren en hadden er zich misschien ook weer andere jongeren aangediend voor de interviews. Dit onderzoek is vooral een casusbeschrijving van de gemeente Werkendam; het is naar mijn idee niet verantwoord om de resultaten te projecteren op andere gemeenten. Vooral door verschillende contextfactoren zoals de isolatie van het gebied, zijn uitspraken niet zomaar op andere situaties toe te passen. Om de vergelijkbaarheid te vergroten, zou er op meerdere plaatsen hetzelfde onderzoek moeten worden uitgevoerd.
9.2
Aanbevelingen voor Palet en Bureau Discriminatiezaken Midden en West Brabant
Hoewel het probleem met Lonsdale-jongeren in de gemeente Werkendam zeker niet onderschat moet worden, is er een tendens waar te nemen dat de jongeren naar verloop van tijd -als ze eenmaal ouder worden en ‘vaste verkering’ krijgen- hun negatieve opvattingen en gewelddadig gedrag ten aanzien van allochtonen matigen. De jongeren zijn vooral in de onderbouw van de middelbare school gevoelig voor de aantrekkingskracht die het zich aansluiten bij een ‘stoere’ groep heeft. Dit is een aspect waar aandacht aan besteed kan worden. Ouders zijn zeer zeker een bron waar jongeren hun denkbeelden vandaan halen. Ze zijn echter wellicht volhardend in hun ideeën en minder beïnvloedbaar dan de jongeren zelf. Het is dan ook de vraag of voorlichting aan ouders wel een zinvolle bijdrage kan leveren aan de preventie en bestrijding van extreemrechts gedrag van jongeren. Onlangs promoveerde pedagoog en andragoog Marinus Traas op de Universiteit van Tilburg op het onderwerp jeugdcriminaliteit.2 Hij stelt dat opvoeding van ouders een belangrijke rol speelt in het al dan niet crimineel worden van een kind, maar dat deze niet allesbepalend is. Leeftijdsgenoten en de jeugdcultuur hebben daarentegen de grootste invloed. Structurele voorlichting in de onderbouw van middelbare scholen over de effecten van groepsvorming, gecombineerd met voorlichting over de gevolgen van rechts-extremisme en racisme zou mijns inziens een eerste stap in de aanpak van het probleem moeten vormen. De jongeren in de gemeente Werkendam komen veelal pas in het middelbaar beroepsonderwijs voor het eerst echt in aanraking met allochtone jongeren. Op deze scholen vindt naar alle waarschijnlijkheid een grote segregatie tussen autochtone en allochtone jongeren plaats. Juist op deze scholen worden tegenstellingen uitvergroot en is er sprake van wederzijdse negatieve beeldvorming. Interessant is om de klassen aldaar te analyseren op groepsvorming. Tevens zal er gekeken moeten worden wat de scholen zoal 2
Zie ook: http://webapp.uvt.nl/fsw/spitsjohn.nb_lib.frmToonPersbericht?v_id=5070
112
9. Aanbevelingen
doen om negatieve beeldvorming tegen te gaan. Via de interviews die gehouden zijn, lijkt het er op het eerste gezicht niet op dat de mbo-scholen een programma hebben waarin interculturele samenwerking wordt gestimuleerd. Dit is echter een indruk die -zoals gezegd- nader onderzocht en geanalyseerd dient te worden. Wat ook prominent naar voren komt, is dat de jongeren zich vrijwel dagelijks vervelen. Ze geven aan dat er weinig activiteiten zijn in de gemeente. Verveling, gecombineerd met drugsgebruik, vormen twee belangrijke oorzaken van gewelddadigheden en extreemrechtse uitingen. In het weekend worden voornamelijk zwaardere drugs gebruikt. Interveniëren in het gedrag wanneer jongeren onder invloed zijn van deze drugs, is moeilijk realiseerbaar. Drugsvoorlichting op middelbare scholen en op hangplekken zou een preventieve maatregel kunnen zijn. De jongerenwerker van de gemeente geeft deze voorlichting voor een groot deel al op de hangplekken. Daarnaast zijn de gemeente Werkendam, politie en jongerenwerkers op dit moment bezig om samen met jongeren te kijken naar hun wensen en behoeften en om samen met hen activiteiten te organiseren. Een aanpak waarbij jongeren zelf betrokken worden en samenwerking wordt gestimuleerd, kan bijdragen tot een vermindering van het aantal discriminatieklachten en extreemrechtse uitingen in de gemeente Werkendam. Interessant zou zijn om over enige tijd opnieuw onderzoek te doen in deze gemeente om te kijken of hiermee ook het ascriptieve beeld van ‘Lonsdale-jongeren’ verschoven is naar ‘dat is gewoon jeugd’.
Nawoord
Zoals reeds aangegeven in het voorwoord, werd ik bij het drukklaar maken van mijn scriptie door een bespreking in de Volkskrant attent gemaakt op het pas verschenen boek Generatie Lonsdale van Maaike Homan. Deze Trouw-journaliste sprak net als ik met Lonsdale-jongeren, maar ook met deskundigen, om een beeld te kunnen vormen van deze generatie. Ik heb het boek meteen gekocht en gelezen. Wat me direct opviel, was de grote mate van herkenbaarheid in de interviews met de jongeren. Ik zal enkele passages citeren: ‘Toch is er één Marokkaan waar ze wel mee om gaat. Namelijk de vriend van een vriendin. Die kent ze. Hem discrimineert ze soms, maar hij moet er om lachen. ‘Die jongen is oké. Hij doet geen vlieg kwaad.’ (…) White-powersympathieën (macht aan alle blanken) heeft Veronica niet. Dat vindt ze te extreem. ‘Een mens is een mens. Dus zijn buitenlanders ook mens.’ Moskeeën zijn stom, vindt Veronica. ‘In de buurt waar ik woon staat zo’n ding. Wij bouwen toch ook geen kerken in Turkije?’’ (Homan, 2006: 13) ‘(…) Afrikanen horen thuis in Afrika en datzelfde geldt voor andere bevolkingsgroepen. Alle buitenlanders moeten volgens hem terug naar hun eigen land: ‘Goedschiks of kwaadschiks’. ‘We kunnen makkelijk zonder ze. De meeste buitenlanders zijn toch werkloos of ze zitten in de gevangenis.’’ (Homan, 2006:19) ‘‘Ik heb een hekel aan Turken en Marokkanen, omdat ze veel meisjes verkrachten. Dat heb ik ooit gehoord,’ zegt hij. ‘Bovendien zijn ze altijd crimineel. Ik heb verder geen hekel aan buitenlanders. De meeste zijn normaal, werken hard. Ik heb twee Surinaamse collega’s en die zijn heel oké. Lekker vrolijk. Maar die Turken en Marokkanen zijn niet mijn favoriete volk.’’ (Homan, 2006:35)
In deze passages komt in zeker mate ook de ambivalentie van de Lonsdale-jongeren naar voren wat anti-allochtone denkbeelden betreft. Aan de ene kant zijn er wel degelijk negatieve ideeën over allochtonen, waarbij bepaalde bevolkingsgroepen -met name Turken en Marokkanen- negatiever worden gepercipieerd dan andere groepen, bijvoorbeeld Surinamers. Aan de andere kant zijn de Lonsdale-jongeren zich bewust dat niet alle allochtonen negatieve eigenschappen bezitten en beschouwen ze het ‘blanke ras’ in het algemeen niet als beter dan anderen. Homan vat het begrip ‘Lonsdale-jongeren’ op als een containerbegrip waarvoor geen algemeen gebruikte definitie bestaat. In haar boek hanteert ze een definitie, die afwijkt van dit onderzoek: ‘jongeren met racistische ideeën, al dan niet betrokken bij brandstichtingen of bekladdingen. Sommigen hangen een extreem-rechtse ideologie aan en uiten zich alleen op extreem-rechtse webfora, anderen uiten zich alleen tegen buitenlanders als je ze er naar vraagt en weer anderen zijn aangesloten bij een rechtsextreme gabberclub, organisatie of politieke partij’ (Homan, 2006: 25-26). Ze komt in haar afsluitende hoofdstuk dan ook grofweg tot drie groepen van Lonsdalers. De eerste groep bestaat volgens Homan uit meelopers die vooral uit zijn op provoceren. Daarnaast is er een groep die zich in alle vrijheid uit op extreemrechtse webfora. De laatste groep
114
Nawoord
tot slot beschouwt zij als jongeren die bereid zijn om actie te voeren, bijvoorbeeld brand stichten. In deze groepsindeling komt naar voren dat Homan een iets andere focus heeft gehad bij het schrijven van haar boek. Daar waar zij aandacht besteedt aan de invloed van het internet en kijkt naar jongeren op verschillende plaatsen in Nederland, concentreert mijn onderzoek zich juist op één plek en blijft het gebruik van extreemrechtse webfora grotendeels buiten beschouwing. In grote lijnen komt Homan’s groepsindeling overigens overeen met het voorgestelde continuüm van meeloper tot harde kern in dit onderzoek. Homan concludeert dat de Lonsdale-generatie een onderdeel vormt van de verrechtsing van de Nederlandse maatschappij, die ontstond naar aanleiding van de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh. Ouders spelen volgens de auteur een belangrijke rol in de ontwikkeling van extreemrechtse ideeën bij de Lonsdale-jongeren. Ze brengen hun negatieve houding ten opzichte van allochtonen over op hun kinderen. De meeste jongeren zijn niet gewend om in een multiculturele samenleving op te groeien. Op de middelbare school die zich in de grotere gemeenten bevindt, komen de meeste jongeren pas voor het eerst in aanraking met migrantenkinderen. Daar vindt volgens Homan groepsvorming onder allochtone jongeren plaats, wat de autochtone jongeren vervolgens overnemen. De Lonsdale-jongeren blijken over het algemeen weinig geïnteresseerd in politiek en lidmaatschap van extreemrechtse partijen en organisaties. Deze conclusies komen overeen met die van dit onderzoek. Homan sluit af met een suggestie voor de aanpak van de Lonsdale-problematiek. De nadruk moet volgens haar liggen op het onderwijs en het jongerenwerk, ‘twee groepen die het dichtst bij de jongeren staan’ (Homan, 2006: 168). Het onderwijs zou in het lesprogramma standaard voorlichting moeten opnemen over racisme en discriminatie in de onder- en bovenbouw. Jongerenwerkers zouden vooral naar de jongeren moeten luisteren en ze serieus moeten nemen. De jongeren mogen hun eigen standpunten er op nahouden, maar door het jongerenwerk kunnen ze beter in de gaten worden gehouden. De aanpak die Homan hier ter sprake brengt, is er een die ik onderschrijf. Structurele aandacht voor jongeren is mijns inziens noodzakelijk. Middels onderwijs en jongerenwerk kan er naar mijn mening meer grip komen op Lonsdale-jongeren, en op generaties ‘ongewone’ jongeren die in de toekomst nog zullen volgen.
Bibliografie
AIVD-rapport (2005). “Lonsdale-jongeren” in Nederland. Feiten en fictie van een vermeende rechts-extremistische subcultuur. http://www.minbzk.nl/contents/pages/ 43317/lonsdalenotavoorburgemeestersgeregistreerd.pdf. Geraadpleegd op 30 oktober 2005. Allport, G.W. (1954). The nature of prejudice. Cambridge: Addison-Wesley Publishing Company. Anderson, B. (1991). Imagined communities. Reflections on the origin and spread of nationalism. London: Verso. Arends, J.H.G. (1993). Etnocentrisme in een C5-gemeente. Tilburg: Wetenschapswinkel Katholieke Universiteit Brabant. Baarda, D.B., M.P.M. de Goede & J. Teunissen (2005). Basisboek kwalitatief onderzoek. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen: Wolters-Noordhoff. Bevolkingsstructuur (2006). www.werkendam.nl. Geraadpleegd op 5 mei 2006. Blommaert, J. & J. Verschueren (1992). Het Belgisch migrantendebat. De pragmatiek van de abnormalisering. Antwerpen: International Pragmatic Association. Byrne, D. (1971). The attraction paradigm. New York: Academic Press. Cartwright, D. & A. Zander (1968). Group dynamics. Research and theory. New York: Harper & Row. Coenders, M.T.A. (2001). Nationalistic attitudes and ethnic exlusionism in a comperative perspective. An empirical study of attitudes toward the country and ethnic immigrants in 22 countries. ICS-dissertation: Nijmegen. Deem, R. (1994). Research Student Training Programme. Qualitative Methods in the Social Sciences. Lancaster: Lancaster University. Donselaar, J. & P.R. Rodrigues (2004). Monitor racisme en extreem-rechts. Zesde rapportage. Amsterdam: Anne Frank Stichting. Donselaar, J. (Red.) (2005). Monitor racisme en extreem-rechts. Cahier nr. 4. Het Lonsdale-vraagstuk. Amsterdam: Anne Frank Stichting. Eisinga, R.N. & P.L.H. Scheepers (1989). Etnocentrisme in Nederland. Theoretische en empirische modellen. Nijmegen: Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen. Extra, G. (2006). Language use and identity construction in a multicultural European context. In: Hogan-Brun, G. (Red.) Language and identity from a multicultural perspective. Hampshire/New York: Palgrave Macmillan. (te verschijnen) Forsyth, D.R. (1999). Groups Dynamics. Third edition. Belmont: Brooks/ColeWadsworth Gellner, E. (1983). Nations and nationalism. Oxford: Blackwell. Gijsberts, M., L. Hagendoorn & P. Scheepers (2004). Nationalism and exclusion of migrants. Cross-National Comparisons. Aldershot: Ashgate. Gool, R. van & E. van Houten (1997). Onbekend maakt onbemind? Extreem-rechts stemgedrag en de verhouding tussen autochtonen en allochtonen in de Venlose
116
Bibliografie
buurten Genooi en Hazenkamp. Nijmegen: Wetenschapswinkel Katholieke Universiteit Nijmegen. Grote Winkler Prins Encyclopedie (1991). Röst, L.C.M. (Red.). Deel 16, 9e druk. Amsterdam: Elsevier. Hagendoorn, A. (1982). Het nazisme als ideologie. Een socio-psychologisch onderzoek naar de bepaaldheid van politiek gedrag. Deventer: Van Loghum Slaterus. Hagendoorn, L. & J. Janssen (1983). Rechtsomkeer. Rechtsextreme opvattingen bij leerlingen van middelbare scholen. Baarn: Ambo. Hechter, M. (2000). Containing nationalism. Oxford: University Press. Heller, M. & N. Labrie (2003). Discours et identités. La francité canadienne entre modernité et mondialisation. Corton-Wodil: Éditions modulaires européennes, pp. 440. Hewstone, M. (1989). Causal attribution. From cognitive processes to collective beliefs. Cambridge: Blackwell. Holsteyn, J. van & C. Mudde (1998). Extreem-rechts in Nederland. Den Haag: Sdu Uitgevers. Homan, M. (2006). Generatie Lonsdale. Extreem-rechtse jongeren in Nederland na Fortuyn en Van Gogh. Antwerpen: Uitgeverij Houtekiet. Huijgens, V. (2003). Lokale aanpak van rechtsextremisme onder jongeren. Een onderzoek naar het beleid binnen vier gemeenten om extreemrechtse sympathieën onder jongeren tegen te gaan. Rotterdam: Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie. Jaarcijfers 2005. Cijfers en analyse van klachten en meldingen van discriminatie alsmede extremistische uitingen in West Brabant in 2005. Breda: Uitgave Bureau Discriminatiezaken Midden en West Brabant. Jaarverslag 2003. Steunpunt tegen discriminatie West Brabant. Breda: Uitgave Steunpunt tegen discriminatie West Brabant. Kleinpenning, G.L.M. (1993). Structure and content of racist beliefs. An empirical study of ethnic attitudes, stereotypes and the ethnic hierarchy. Utrecht: ISOR. Krege, W. (1980). Begrippen van de groepsdynamica. ’s-Gravenhage: Vuga-Uitgeverij. Malschaert, H. & M. Traas (2002). Werkboek jeugdcultuur. Theorie en praktijk. Baarn: HBuitgevers. Remmerswaal, J. (2003). Handboek groepsdynamica. Een nieuwe inleiding op theorie en praktijk. Soest: Uitgeverij Nelissen. Scheepers, P., R. Eisinga & A. Felling (1994). Het electoraat van extreem-rechts: theoretische verklaringen, empirische bevindingen, conceptualiseringen en operationaliseringen. Voorburg: Centraal Bureau voor de Statistiek. Scheepers, P. & M. Coenders (1996). Trends in etnische discriminatie in Nederland 1980-1993. In: Justitiële verkenningen, 22, pp. 8-25. Schoppen, H. (1997). ‘Het zijn ònze feesten’. Jeugdculturen en geweld tegen allochtonen in Nederland. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken. Shadid, W.A. (1998). Grondslagen van interculturele communicatie. Studieveld en werkterrein. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Shaw, M.E. (1971). Group dynamics. The psychology of small group behavior. New York: McGraw-Hill. Smith, A.D. (2001). Nationalism. Theory, ideology, history. Cambridge: Polity Press.
Bibliografie
117
Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse taal (2005). Boon, C.A. den & D. Geeraerts (Red.). 14e druk. Utrecht: Van Dale Lexicografie. Verkuyten, M. (1999): Etnische identiteit. Theoretische en empirische benaderingen. Amsterdam: Het Spinhuis. Vollebergh, W., Q. Raaijmakers & W. Meeus (1995). Traditionele opvattingen en rechtsextremisme. Trends bij jongeren en volwassenen tussen 1970 en 1994. In: Jeugd en samenleving, 45, pp. 3-22. Geraadpleegde websites www.nationalealliantie.com Geraadpleegd op 17 februari 2006 www.nieuwrechts.nl Geraadpleegd op 17 februari 2006 www.bloodandhonour-rvf.com Geraadpleegd op 17 februari 2006 www.nvu.info Geraadpleegd op 20 februari 2006 http://nrc.nl/W2/Lab/Profiel/Extreemrechts/ Geraadpleegd op 22 februari 2006 www.nu.nl Geraadpleegd op 16 maart 2006 www.radio.nl Geraadpleegd op 16 maart 2006 www.brabantsdagblad.nl Geraadpleegd op 22 maart 2006 www.lexisnexis.nl Geraadpleegd op 22 maart 2006 www.lbr.nl Geraadpleegd op 2 mei 2006 www.monitorracisme.nl Geraadpleegd op 2 mei 2006 www.werkendam.nl Geraadpleegd op 5 mei 2006 www.cbs.nl Geraadpleegd op 5 mei 2006 www.xs4all.nl/~zira/uitslag6.html.gz Geraadpleegd op 5 mei 2006 www.aivd.nl/contents/pages/54647/aivdvervolgonderzoeklonsdale-jongeren.pdf Geraadpleegd op 9 mei 2006 http://webapp.uvt.nl/fsw/spitsjohn.nb_lib.frmToonPersbericht?v_id=5070 Geraadpleegd op 13 mei 2006
Bijlage 1: Krantenartikelen behorend bij ‘Lonsdale-jongeren in de krant’
November 2004 Regionaal ‘Overlast groepen jongeren neemt toe’, Brabants Dagblad, 13 november 2004 ‘Lonsdale al jaren in een kwade reuk’, BN/De Stem, 20 november 2004 ‘Jongeren harder straffen’, Brabants Dagblad, 25 november 2004 Landelijk ‘Als in een plaats de integratie is gelukt, dan is het Uden’, de Volkskrant, 11 november 2004 ‘Antifascisten waarschuwen voor gabbers’, Algemeen Dagblad, 13 november 2004 ‘Extreem rechts: kleine clubs, maar wel zeer gevaarlijk’, het Parool, 13 november 2004 ‘Jongeren dwepen met nationalisme’, Trouw, 29 november 2005 December 2004 Regionaal ‘Groei extreem-rechts in Nederland’, Eindhovens Dagblad, 15 december 2004 ’Extreem- rechts radicaler’, Eindhovens Dagblad, 16 december 2004 ‘Extreem rechts rukt op, Brabants Dagblad, 16 december 2004 ‘Jong en racistisch’, BN/De Stem, 24 december 2004 Landelijk ‘Extreem-rechts bloeit na Van Gogh’, het Parool, 15 december 2004 ‘Meer geweld na moord Van Gogh’, NRC Handelsblad, 15 december 2004 ‘Opmars extreem rechts’, het Parool, 16 december 2004 ‘Extreem-rechts en de geweldsgolf na de moord op Van Gogh’, Trouw, 16 december 2004 Maart 2005 Regionaal ‘Vijftien rechtse jongeren opgepakt’, Eindhovens Dagblad, 14 maart 2005 ‘Harde aanpak van rechtse jongeren’, Eindhovens Dagblad, 15 maart 2005 ‘Aanpak rechtse uitlatingen lastig’, Eindhovens Dagblad, 15 maart 2005 'Geen enkel signaal voor vechtpartij', Eindhovens Dagblad, 21 maart 2005 ‘Politie kon vechtpartij Geldrop niet voorkomen’, 22 maart 2005 ‘Zorg over groeiende vreemdelingenhaat’, Brabants Dagblad, 22 maart 2005 ‘Onderzoek naar racisme in Geldrop’, Eindhovens Dagblad, 23 maart 2005
120
Bijlage 1
‘Uden heeft eigen ‘West Side Story’’, Eindhovens Dagblad, 30 maart 2005 Landelijk ‘Uden heeft zijn eigen ‘West Side Story’’, het Parool, 30 maart 2005 April 2005 Regionaal ‘Met gedragregels voorkom je in Uden niks’, Eindhovens Dagblad, 5 april 2005 ‘Zorg om toename extreem-rechts’, Brabants Dagblad, 6 april 2005 ‘Kabinet vreest rassenrellen’, BN/De Stem, 6 april 2005 ‘Onderzoek naar rechts-extremisme’, Eindhovens Dagblad, 6 april 2005 'Ik ben geen racist, maar het is wel eigen volk eerst’, Eindhovens Dagblad, 16 april 2005 ‘Lonsdalers hangen rond in ’t Ginneken’, BN/De Stem, 20 april 2005 ‘Gedragsregels Uden: racisme, drank en drugs niet geduld’, Brabants Dagblad, 29 april 2005 Landelijk ‘Gedragsregels in Uden’, Trouw, 2 april 2005 ‘In Uden zijn de rollen omgedraaid; zelfbewuste Turkse gemeenschap wekt onrust bij deel oorspronkelijke bewoners’, NRC Handelsblad, 2 april 2005 ‘De harde kern in Uden’, Trouw, 2 april 2005 ‘Extreem-rechtse jongeren zorgwekkend snel radicaler’, NRC Handelsblad, 2 april 2005 ‘Lonsdale-jeugd bron van zorgen ; AIVD en politie onderzoeken achtergrond racistische incidenten’, Algemeen Dagblad, 6 april 2005 ‘‘Lonsdalers vormen geen radicale groep’; Verdonk ziet geen ideologie’, NRC Handelsblad, 6 april 2005 ‘Rechtse jongeren moeten rechts blijven’, NRC Handelsblad, 7 april 2005 ‘Dansen met een slechte naam; In club From dusk till dawn moeten racisten zich aanpassen of weggaan’, NRC Handelsblad, 8 april 2005 ‘De haat van holland-hardcore’, Trouw, 25 april 2005 Mei 2005 Regionaal ‘Zorgen om jeugd Moerdijk’, BN/De Stem, 14 mei 2005 ‘Racisme geen motief voor brandstichting Udense school’, BN/De Stem, 19 mei 2005 ‘Brand gesticht uit wraak’, Brabants Dagblad, 19 mei 2005 ‘Doodgewone jongens, akelige streken’, Brabants Dagblad, 19 mei 2005 Landelijk ‘Verdachten brand Uden voor rechter’, NRC Handelsblad, 18 mei 2005 ‘Aanslagen in Uden door schooljochies’, de Telegraaf, 19 mei 2005 ‘Gedachteloos over de grens van bluf naar daad’, de Volkskrant, 19 mei 2005
Bijlage 1 Juni 2005 Regionaal Landelijk ‘Extreem rechtse jeugd heeft vrij spel op internet; de Brandstichters zijn in hun ogen verzetsstrijders’, Het Parool, 13 juni 2005 ‘Tegen racisme en een slechte naam’, Trouw, 27 juni 2005 Juli 2005 Regionaal ‘Lonsdalers meestal niet racistisch’, Brabants Dagblad, 12 juli 2005 ‘Lonsdale-jongeren zijn niet extremistisch’, BN/De Stem, 12 juli 2005 ‘AIVD: meeste Lonsdalers niet extremistisch’, Eindhovens Dagblad, 12 juli 2005 Landelijk ‘AIVD: Lonsdale niet racistisch’, De Volkskrant, 12 juli 2005 ‘AIVD: jongere met Lonsdale niet racistisch’, NRC Handelsblad, 12 juli 2005 ‘Lonsdale-jongeren niet extreemrechts’, De Telegraaf, 12 juli 2005 ‘Lonsdalers vallen best mee’, Het Parool, 12 juli 2005 ‘Extreem-rechts heeft geen interesse in Lonsdale-jeugd’, Trouw, 12 juli 2005 Oktober 2005 Regionaal ‘Werkstraf na racisme in optocht’, BN/De Stem, 15 oktober 2005 ‘Het vuur smeult nog steeds’, BN/De Stem, 29 oktober 2005 Landelijk ‘Lonsdalers zijn nog steeds tijdbommetjes’, Trouw, 26 oktober 2005 November 2005 Regionaal ‘Bladel en Bergeijk gaan strijd aan met extreem-rechts’, Eindhovens Dagblad, 23 november 2005 ‘Plattelandsjeugd discrimineert vaak’, BN/De Stem, 24 november 2005 Landelijk December 2005 Regionaal ‘Lonsdale-groepen verschillen sterk in grootte en ideeën’, Brabants Dagblad, 14 december 2005 ‘Racisme verschilt per Lonsdale-groep’, Eindhovens Dagblad, 15 december 2005
121
122
Bijlage 1
Landelijk ‘Kijk bij Lonsdale-vraagstuk niet alleen naar gabbers’, NRC Handelsblad, 14 december 2005 ‘125 Lonsdale- bendes actief’, het Parool, 14 december 2005
Krantenartikel Brabants Dagblad, 13 november 2004 ‘Overlast groepen jongeren neemt toe’ Van een verslaggever
Zaterdag 13 november 2004 - De overlast die groepjes jongeren in de gemeente Werkendam veroorzaken neemt toe. Ook de aard van de overlast wordt ernstiger. Bijvoorbeeld als het gaat om intimidaties, bedreigingen en racistische uitingen. Om daar iets aan te doen heeft de gemeente een plan gemaakt, dat heel breed is opgezet. „Werkendam is niet anders dan de rest van Nederland. Wat elders gebeurt, komt ook hier voor.” Burgemeester H. Hellegers (openbare orde) en wethouder P. Ribbers (jeugdzaken) kunnen dat niet genoeg beklemtonen. „Vervolgens kun je het probleem natuurlijk ontkennen, maar dat willen we niet. We willen een volwassen jeugdbeleid voeren”, aldus Ribbers. Volgens Hellegers is het een algemeen beeld. „Jongeren komen steeds meer en steeds gemakkelijker bij elkaar. En ze gaan gemakkelijker over tot jennen, uitschelden en soms ook tot racistische kreten.” Hellegers merkt aan het aantal meldingen dat burgers steeds vaker overlast ervaren en zich geïntimideerd voelen. „En dan maakt het niet uit of het gaat om Werkendam, Nieuwendijk of Hank. De roep om aanpak van de problemen neemt toe.” Waar het bijeenkomen van groepen jongeren van alle tijden is, ‘is hangen tegenwoordig echter vaak geen hangen meer’, stelt Hellegers. „Kijk naar het gemeentehuis in Werkendam. Dat er groepen jongeren staan, best. Dat ze skaten, best. Dat ze op het kunstwerk zitten, best. Maar als je ziet wat er de laatste tijd wordt vernield, hoeveel rotzooi ze achterlaten, hoeveel overlast zorgcentrum Goezate ondervindt. Of denk aan de geluidsoverlast bij De Kwinter, waar buiten met bierblikken wordt gegooid. Ook treffen we steeds vaker racistische leuzen aan.” Werkendam kreeg de afgelopen maanden ook enkele keren te maken met incidenten, waarbij racisistische en nationalistische uitingen een rol speelden. Hellegers noemt de laatste feestweek in Nieuwendijk, een incident bij het uitgaan van de jeugdsoos in Hank, provocerend gedrag bij een evenement in Xinix in Nieuwendijk. „Voorbeelden van voorvallen waarbij mensen met een donkere huidskleur zich bedreigd voelden.” Organiserende organisaties vragen steeds vaker ’iets’ aan de problemen te doen.
Aanpak De daders van dat racistische gedrag moeten volgens wethouder Ribbers gezocht worden in een relatief kleine groep van misschien vijftien jongeren. „Ze opereren in groepen in de hele regio. Qua uiterlijk zijn ze bijvoorbeeld herkenbaar aan Lonsdale-kleding of aan witte veters in de schoenen.”
Bijlage 1
123
In een poging ‘de negatieve spiraal te doorbreken’ hebben B. en W. van Werkendam een plan van aanpak opgesteld. Samen met politie, welzijnsstichting Trema en het Bureau Discriminatiezaken. De verwachting is niet dat alle problemen opgelost kunnen worden. „Maar de ‘aanwas’ van onderaf in de groepen blijkt minstens zo groot als de ‘uitstroom’. Als we de aanwas tegen kunnen gaan, zijn we al tevreden“, stelt Ribbers. „Er zijn altijd heel veel meelopers.” Vandaar dat de aanpak zich ook richt op voorlichting op scholen, op het creëren van voldoende opvangplaatsen (jop’s) voor jongeren. Straathoekwerkers moeten de groepen jongeren op straat opzoeken, waarbij overigens wordt gewaarschuwd voor te hoge verwachtingen: „Het probleem ligt breder dan de groepen jongeren die zich misdragen.” Daarmee wordt onder meer bedoeld dat de ‘sociale omgeving’, zoals scholen en ouders, van de jongeren belangrijk is. Door bijvoorbeeld ouders te informeren over op het gedrag van de jeugd, wordt gehoopt op positieve resultaten. „Helaas doen sommige ouders er niks aan. Soms zijn gezinnen de voedingsbodem voor bepaalde problemen. Andere mensen vinden dat ‘de maatschappij’ alle problemen maar moet oplossen, terwijl juist de gezinnen daar een belangrijke rol in kunnen spelen”, stelt Ribbers. Hij benadrukt overigens dat heel veel jongeren nog wél benaderbaar zijn. Over een keiharde aanpak zegt het rapport niet veel. De kreet ‘de lat erover’ vindt Hellegers dan ook veel te simpel. „Als iemand iets ziet, dan kun je optreden. Maar de politie komt vaak pas in beeld als er al iets is gebeurd. En dan weet niemand ergens van.”
Bijlage 2: Interviewrichtlijn
Richtlijn voor de interviews met autochtone jongeren (Lonsdale/nietLonsdale) A. Algemene vragen: 1. Sekse: m/v Woonplaats: 2. Hoe oud ben je? 3. Zit je op school? Zo ja: - Welke opleiding en waar? - Wat is de (etnische) samenstelling van je klas/school? Zo nee: - Ben je gestopt? Waarom? 4. Werk je (naast je school)? Wat is dat voor werk en waar doe je dat? Hoe is de (etnische) samenstelling van je collega’s? 5. Wat doe je in je vrije tijd? (Indien nog niet aan de orde gekomen: doe je aan sport? Welke sport is dat?) Welke sport vind je het leukst om te kijken? Doe je dat vaak en waar doe je dat? Wat is je vriendengroep? Wat doet Jan voor jou/jullie? Wat vind je ervan? 6. Wat is je favoriete muziek? Waar ga je het liefste stappen? (welke feesten, clubs, discotheken, kroegen) 7. Waar ben je opgegroeid? Op welke basisschool heb je gezeten? Hoe was de (etnische) samenstelling van je klas op de basisschool? 8. Waar zijn je ouders opgegroeid? In wat voor wijk?
126
Bijlage 2
9. Wat voor werk doen je ouders? Welke opleiding hebben je ouders gehad? 10. Ga je wel eens in het buitenland op vakantie? Zo ja, waar? 11. Hoe lang woon je al in dit dorp? 12. Hoe zie je je toekomst voor je? Wat voor baan/vervolgopleiding zou je willen? Wil je trouwen/kinderen? Wil je in dit dorp blijven wonen?
B. Uit het theoretisch kader: Rechts-extremisme in Nederland 1. Er wordt de laatste tijd veel over Lonsdale-jongeren gepraat en geschreven. Vind je jezelf een ‘Lonsdale-jongere’? Wat houdt dat volgens jou in? Waarom vind je dat (wel/niet)? Zo ja: - Hoe lang ben je het al? - Waardoor ben je het geworden? - Is het voor andere mensen herkenbaar dat je een ‘Lonsdale-jongere’ bent? - Heb je mensen in je omgeving die ook ‘Lonsdale-jongere’ zijn, bijvoorbeeld vrienden, broers of zussen? Zo nee: - Ken je ‘Lonsdale-jongeren’? - Ga je ermee om? - Ben je er bang voor? Waarom (wel/niet)? - Zou je bij die groep willen horen? Voorbeelden bij geen reactie ‘Lonsdale-jongeren’: Opzichtig dragen van Lonsdale-kleren of kleren als Pitbull en Hooligan, kaalgeschoren hoofden, luisterend naar hardcore-muziek. Associaties met extreemrechtse en racistische ideeën en geweld. 2. Vind je jezelf rechts? Wat houdt rechts zijn volgens jou in? Waarom ben je dat (wel/niet)? Zo ja: - Welk aspect van rechts spreekt jou het meeste aan? - Hoe lang ben je het al? - Waardoor ben je het geworden? - Is het voor andere mensen herkenbaar dat je rechts bent? Laat je dat bijvoorbeeld zien in je uiterlijk of in je gedrag? Of maak je je opvattingen kenbaar?
Bijlage 2
127
-
Zijn er andere mensen in je omgeving die rechts zijn, zoals vrienden, broers of zussen? - Ben je lid van een rechtse politieke partij of organisatie? Of zou je er lid van willen worden? - Zijn er wel eens pogingen ondernomen door rechtse politieke organisaties of partijen om jou lid te maken? Zo nee: - Zijn er andere mensen in je omgeving die rechts zijn, zoals vrienden, broers of zussen? Voorbeelden bij geen reactie ‘rechts zijn’: afkeer tegen allochtonen, acceptatie van geweld om conflicten op te lossen, gebruik van tekens als het hakenkruis, Keltenkruis en het White Powerteken. 3. Vind je jezelf nationalistisch? Wat houdt dat volgens jou in? Waarom ben je dat (wel/niet)? Zo ja: - Welk aspect van nationalisme spreekt jou het meeste aan? - Hoe lang ben je het al? - Waardoor ben je het geworden? - Is het voor andere mensen herkenbaar dat je nationalistisch bent? Laat je dat bijvoorbeeld zien in je uiterlijk of in je gedrag? Of maak je je opvattingen kenbaar? - Zijn er andere mensen in je omgeving die nationalistisch zijn, zoals vrienden, broers of zussen? Zo nee: - Zijn er andere mensen in je omgeving die nationalistisch zijn, zoals vrienden, broers of zussen? Voorbeelden bij geen reactie ‘nationalisme’: Nederlanderschap, het Nederlands elftal, Oranje, de Nederlandse vlag, koningshuis, de Nederlandse taal belangrijk vinden. 4. Heb je wel eens iets gewelddadigs gedaan? Zo ja, wat was dat dan? Vind je jezelf gewelddadig? Wat houdt dat volgens jou in? Waarom ben je dat (wel/niet)? Zo ja: - Hoe lang ben je het al? - Waardoor ben je het geworden? - Zijn er andere mensen in je omgeving die gewelddadig zijn, zoals vrienden, broers of zussen? Zo nee: - Zijn er andere mensen in je omgeving die gewelddadig zijn, zoals vrienden, broers of zussen? Voorbeelden bij geen reactie ‘gewelddadigheid’: (graffiti)bekladdingen, bedreigingen, confrontaties met andere groepen, vernielingen, brandstichtingen, mishandelingen, doodslag, moord.
128 5. Hoe kijken je ouders ertegen jongere/rechts/nationalistisch/gewelddadig bent?
Bijlage 2 aan
dat
je
Lonsdale-
Hoe kijkt de buurt/school/gemeente ertegen aan? Groepen en identiteit 7. Vind je jezelf tot een groep behoren? Zo ja: - Welke? - En waarom? - Hoe zou je jouw groep willen kenmerken? Hebben jullie bepaalde normen/regels? Dezelfde kenmerken qua uiterlijk of (muziek)voorkeuren? - Word je wel eens door anderen gezien als lid van een groep? (Welke?) Zo nee: - Word je wel eens door anderen gezien als lid van een bepaalde groep? (Welke?) - Zou je bij een bepaalde groep willen horen? (Welke?)
C. Sociaal-psychologische schalen: Positieve denkbeelden over de ingroup (ingroup=Nederlander) 1. Ben je er trots op om Nederlander te zijn? Waarom (wel/niet)? 2. Wat zijn volgens jou de positieve kanten van Nederland? Waarom? 3. Wat zijn volgens jou de negatieve kanten van Nederland? Waarom? 4. Zou je in een ander land willen wonen? Zo ja: - Waarom zou je in een ander land willen wonen? - In welk land zou je dan willen wonen en waarom? Zo nee: - Waarom niet? 5. Vind je dat Nederlanders beter zijn dan anderen? Waarom (wel/niet)? Negatieve denkbeelden over outgroups 1. Hoe kijk jij tegen de multiculturele samenleving aan? 2. Wie zijn de ‘allochtonen’ in jouw ogen? 3. Wat zijn volgens jou positieve eigenschappen van allochtonen? Waarom? 4. Wat zijn volgens jou negatieve eigenschappen van allochtonen? Waarom? 5. Zou je het liefst in een land zonder allochtonen wonen? Waarom (wel/niet)? Subjectief ervaren dreiging door etnische minderheden 1. Buitenlanders spreken naast Nederlands vaak nog een andere taal. Vind je dat ze deze taal in ons land mogen spreken? Waarom (wel/niet)? 2. Vind je dat de Nederlandse taal en cultuur bedreigd wordt door buitenlanders? Waarom vind je dat? 3. Wat vind je ervan dat er moskeeën gebouwd worden in Nederland, zodat moslims hun geloof kunnen uitoefenen? Waarom vind je dat?
Bijlage 2
129
4. Denk je dat buitenlanders een bedreiging vormen voor je kansen op de arbeidsmarkt? Waarom denk je dat? 5. Vind je dat buitenlanders ervoor zorgen dat de kwaliteit van het onderwijs achteruit gaat? Waarom vind je dat? 6. Vind je dat buitenlanders een bedreiging vormen op de huizenmarkt? Waarom vind je dat? Sociale distantie 1. Heb je buitenlandse buren? Zo ja: - Hoe vind je het om buitenlandse buren te hebben? Waarom? Zo nee: - Hoe zou je het vinden, als je buren buitenlanders waren? Waarom? 2. (Zie antwoord vraag 3 samenstelling van klas bij algemene vragen) Indien niet op school: vraag overslaan Indien buitenlanders in de klas: - Hoe vind je het om buitenlanders in je klas te hebben? Waarom? - Hoe zou je het vinden als er meer buitenlanders bijkwamen? Waarom? Indien geen buitenlanders in de klas: - Hoe zou je het vinden, als je buitenlanders in je klas zou hebben? Waarom? 3. (Zie antwoord vraag 4 samenstelling werk bij algemene vragen) Indien niet werkend (naast school): vraag overslaan Indien buitenlanders op het werk: - Hoe vind je het om met buitenlanders te werken? Waarom? - Hoe zou je het vinden als er meer buitenlanders op je werk bijkwamen? Waarom? Indien geen buitenlanders op het werk: - Hoe zou je het vinden als je met buitenlanders zou moeten werken? Waarom? Sociale discriminatie 1.Wie zou volgens jou in tijd van woningnood een vrijkomende woning moeten krijgen? Een buitenlands gezin, een Nederlands gezin of mag dat geen verschil maken? Waarom? 2. Stel je voor, er zijn twee werknemers, die dezelfde kwaliteiten hebben op het werk en even lang werkzaam zijn. Als één van hen ontslagen moet worden omdat het slecht gaat met het bedrijf, wie zou dat volgens jou moeten zijn? Een buitenlander, een Nederlander of mag dat geen verschil maken. Waarom? 3. Stel je voor, er zijn twee werknemers, die dezelfde kwaliteiten hebben op het werk en even lang werkzaam zijn. Als maar één van beiden in aanmerking kan komen voor promotie, wie zou dat dan moeten zijn? Een buitenlander, een Nederlander of mag dat geen verschil maken? Waarom?
130
Bijlage 2
Beleid tegenover etnische minderheden 1. Pim Fortuyn heeft ooit voorgesteld om illegalen die langer dan vijf jaar in Nederland wonen, een verblijfsvergunning te verlenen. Nieuwe asielzoekers zouden die niet meer mogen krijgen. Wat vind je daarvan? Waarom? 2. Wat vind je van gezinshereniging? Zou deze gewoon mogelijk moeten zijn, beperkt moeten worden of helemaal stopgezet worden? Waarom? 3. Buitenlanders zijn vaker werkloos dan Nederlanders. De overheid probeert dit te verhelpen door zelf meer buitenlanders in dienst te nemen. Zij krijgen in bepaalde situaties voorrang. In hoeverre ben je het met deze maatregel eens of oneens? Waarom? 4. Minister Verdonk vindt dat er voor heel Nederland een code moet komen met daarin de bepaling dat op straat alleen Nederlands wordt gesproken. Wat vind je van van dit idee? Autoritarisme 1. Vind je dat onze wetgeving strenger moet worden? Op welke gebieden? Waarom vind je dat (wel/niet)? Voorbeelden bij geen reactie: drugsbeleid, aanpak criminaliteit, inburgering, asielbeleid. 2. Denk je dat Nederland beter af is met een sterk leidersfiguur? Zo ja: - Welke kenmerken moet zo iemand hebben volgens jou? - Heb je iemand in gedachten die deze leiderfiguur zou kunnen zijn?
D. Lonsdale-jongeren in de media: 1. Is er een beeld van Lonsdale-jongeren in de media? 2. Hoe ziet dat beeld eruit? 3. Wat vind je van het beeld van Lonsdale-jongeren in de media? 4. Hoe zou je in de media ‘afgebeeld’ willen worden? 5. (De geïnterviewde persoon krijgt een krantenknipsel te zien dat over Werkendam gaat: ‘Overlast groepen jongeren neemt toe’, Brabants Dagblad 13 november 2004) Ben je het eens met dit artikel? (Vind je dat het klopt?)
Richtlijn voor de interviews met allochtone jongeren (Lonsdale/nietLonsdale) A. Algemene vragen: 1. Sekse: m/v 2. Hoe oud ben je? 3. Waar woon je?
Bijlage 2 4. Zit je op school? Zo ja: - Welke opleiding en waar? - Wat is de (etnische) samenstelling van je klas/school? Zo nee: - Ben je gestopt? Waarom? 5. Werk je (naast je school)? Wat voor werk en waar? Hoe is de (etnische) samenstelling van je collega’s? 6. Wat doe je in je vrije tijd? (Indien nog niet aan de orde gekomen: doe je aan sport? Welke sport is dat?) Welke sport vind je het leukst om te kijken? Doe je dat vaak en waar doe je dat? Wat is je vriendengroep? 7. Wat is je favoriete muziek? Waar ga je het liefste stappen? (welke feesten, clubs, discotheken, kroegen) 8. Waar ben je opgegroeid? Op welke basisschool heb je gezeten? Hoe was de (etnische) samenstelling van je klas op de basisschool? 9. Welke taal spreek je thuis met je ouders? (broers/zussen) Welke taal spreek je met je vrienden? (Nederlands/dialect) 10. Waar zijn je ouders opgegroeid? In wat voor wijk? 11. Wat voor werk doen je ouders? Welke opleiding hebben je ouders gehad? 12. Ga je wel eens in het buitenland op vakantie? Zo ja, waar? 13. Hoe lang woon je al in [antwoord vraag 3]? 14. Hoe zie je je toekomst voor je? Wat voor baan/vervolgopleiding zou je willen? Wil je trouwen/kinderen? Wil je in [antwoord vraag 3] blijven wonen?
B. Uit het theoretisch kader: Rechts-extremisme in Nederland 1. Er wordt de laatste tijd veel over Lonsdale-jongeren gepraat en geschreven.
131
132
Bijlage 2
- Ken je ‘Lonsdale-jongeren’? - Wat houdt het volgens jou in om ‘Lonsdale-jongere’ te zijn? - Ga je met ‘Lonsdale-jongeren’ om? - Ben je er bang voor? Waarom (wel/niet)? - Zou je bij die groep willen horen? Voorbeelden bij geen reactie ‘Lonsdale-jongeren’: Opzichtig dragen van Lonsdale-kleren of kleren als Pitbull en Hooligan, kaalgeschoren hoofden, luisterend naar hardcore-muziek. Associaties met extreemrechtse en racistische ideeën en geweld. 2. Vind je jezelf nationalistisch? Wat houdt dat volgens jou in? Waarom ben je dat (wel/niet)? Zo ja: - Welk aspect van nationalisme spreekt jou het meeste aan? - Hoe lang ben je het al? - Waardoor ben je het geworden? - Is het voor andere mensen herkenbaar dat je nationalistisch bent? Laat je dat bijvoorbeeld zien in je uiterlijk of in je gedrag? Of maak je je opvattingen kenbaar? - Zijn er andere mensen in je omgeving die nationalistisch zijn, zoals vrienden, broers of zussen? Zo nee: - Zijn er andere mensen in je omgeving die nationalistisch zijn, zoals vrienden, broers of zussen? Voorbeelden bij geen reactie ‘nationalisme’: Nederlanderschap, het Nederlands elftal, Oranje, de Nederlandse vlag, koningshuis, de Nederlandse taal belangrijk vinden of juist de aspecten van het land van herkomst. 3. Vind je jezelf rechts? Wat houdt rechts zijn volgens jou in? Waarom ben je dat (wel/niet)? Zo ja: - Welk aspect van rechts spreekt jou het meeste aan? - Hoe lang ben je het al? - Waardoor ben je het geworden? - Is het voor andere mensen herkenbaar dat je rechts bent? Laat je dat bijvoorbeeld zien in je uiterlijk of in je gedrag? Of maak je je opvattingen kenbaar? - Zijn er andere mensen in je omgeving die rechts zijn, zoals vrienden, broers of zussen? - Ben je lid van een rechtse politieke partij of organisatie? Of zou je er lid van willen worden? - Zijn er wel eens pogingen ondernomen door rechtse politieke organisaties of partijen om jou lid te maken? Zo nee: - Zijn er andere mensen in je omgeving die rechts zijn, zoals vrienden, broers of zussen?
Bijlage 2
133
Voorbeelden bij geen reactie ‘rechts zijn’: acceptatie van geweld om conflicten op te lossen, strenge wetgeving. 4. Heb je wel eens iets gewelddadigs gedaan? Zo ja, wat was dat dan? Vind je jezelf gewelddadig? Wat houdt dat volgens jou in? Waarom ben je dat (wel/niet)? Zo ja: - Hoe lang ben je het al? - Waardoor ben je het geworden? - Zijn er andere mensen in je omgeving die gewelddadig zijn, zoals vrienden, broers of zussen? Zo nee: - Zijn er andere mensen in je omgeving die gewelddadig zijn, zoals vrienden, broers of zussen? Voorbeelden bij geen reactie ‘gewelddadigheid’: (graffiti)bekladdingen, bedreigingen, confrontaties met andere groepen, vernielingen, brandstichtingen, mishandelingen, doodslag, moord. Groepen en identiteit 4. Vind je jezelf tot een groep behoren? Zo ja: - Welke? - En waarom? - Hoe zou je jouw groep willen kenmerken? Hebben jullie bepaalde normen/regels? Dezelfde kenmerken qua uiterlijk of (muziek)voorkeuren? - Word je wel eens door anderen gezien als lid van een groep? (Welke?) Zo nee: - Word je wel eens door anderen gezien als lid van een bepaalde groep? (Welke?) - Zou je bij een bepaalde groep willen horen? (Welke?)
C. Sociaal-psychologische schalen: Denkbeelden over de ingroup (ingroup=’buitenlander’) 1. Hoe kijk jij tegen de multiculturele samenleving aan? 2. Ben je er trots op om van [afkomst] te zijn? Waarom (wel/niet)? 3. Vind je dat [afkomst] beter zijn dan anderen? Waarom (wel/niet)? Denkbeelden over outgroups 1. Wat zijn volgens jou de positieve kanten van Nederland? Waarom? 2. Wat zijn volgens jou de negatieve kanten van Nederland? Waarom? 3. Zou je in een ander land willen wonen? Zo ja: - Waarom zou je in een ander land willen wonen? - In welk land zou je dan willen wonen en waarom? Zo nee:
134
Bijlage 2 -
Waarom niet?
Subjectief ervaren dreiging Uitleg diverse benamingen voor ‘allochtonen’, ‘ buitenlanders’ enz. Hoe zie je jezelf? 1. [zie antwoord vraag 9 algemene vragen over taal] Allochtonen spreken naast Nederlands vaak nog een andere taal. Vind je dat ze deze taal in Nederland mogen spreken? Waarom (wel/niet)? 2. Wat vind je ervan dat er moskeeën gebouwd worden in Nederland, zodat moslims hun geloof kunnen uitoefenen? Waarom vind je dat? 3. Vind je dat Nederlanders worden voorgetrokken als het gaat om werk? Waarom vind je dat? 4. Vind je dat Nederlanders voorrang krijgen bij het zoeken naar een huis? Waarom vind je dat? Sociale distantie 1. Wie zijn je buren? (Nederlanders/ anders-allochtonen) Hoe vind je het om [antwoord vraag 1] buren te hebben? Waarom? Indien anders (of zelfde) allochtoon als buren: - Hoe zou je het vinden, als je buren Nederlanders waren? Waarom? 2. (Zie antwoord vraag 4 samenstelling van klas bij algemene vragen) Indien niet op school: vraag overslaan Indien buitenlanders in de klas: - Ga je veel met Nederlanders in je klas om? - Hoe vind je het om andere buitenlanders in je klas te hebben? Waarom? Indien geen andere buitenlanders in de klas: - Wat vind je ervan om met alleen Nederlanders in de klas te zitten? Waarom? - Ga je veel met ze om (buiten school)? - Hoe zou je het vinden, als je meer buitenlanders in je klas zou hebben? Waarom? 3. (Zie antwoord vraag 5 samenstelling werk bij algemene vragen) Indien niet werkend (naast school): vraag overslaan Indien buitenlanders op het werk: - Ga je veel met Nederlanders op je werk om? - Hoe vind je het om met andere buitenlanders te werken? Waarom? Indien geen buitenlanders op het werk: - Wat vind je ervan om met alleen Nederlanders te werken? Waarom? - Ga je veel met ze om (buiten je werk)? - Hoe zou je het vinden als je met meer buitenlanders zou moeten werken? Waarom? Sociale discriminatie 1.Wie zou volgens jou in tijd van woningnood een vrijkomende woning moeten krijgen? Een buitenlands gezin, een Nederlands gezin of mag dat geen verschil maken? Waarom?
Bijlage 2
135
2. Stel je voor, er zijn twee werknemers, die dezelfde kwaliteiten hebben op het werk en even lang werkzaam zijn. Als één van hen ontslagen moet worden omdat het slecht gaat met het bedrijf, wie zou dat volgens jou moeten zijn? Een buitenlander, een Nederlander of mag dat geen verschil maken. Waarom? 3. Stel je voor, er zijn twee werknemers, die dezelfde kwaliteiten hebben op het werk en even lang werkzaam zijn. Als maar één van beiden in aanmerking kan komen voor promotie, wie zou dat dan moeten zijn? Een buitenlander, een Nederlander of mag dat geen verschil maken? Waarom? Beleid tegenover etnische minderheden 1. Pim Fortuyn heeft ooit voorgesteld om illegalen die langer dan vijf jaar in Nederland wonen, een verblijfsvergunning te verlenen. Nieuwe asielzoekers zouden die niet meer mogen krijgen. Wat vind je daarvan? Waarom? 2. Wat vind je van gezinshereniging? Zou deze gewoon mogelijk moeten zijn, beperkt moeten worden of helemaal stopgezet worden? Waarom? 3. Buitenlanders zijn vaker werkloos dan Nederlanders. De overheid probeert dit te verhelpen door zelf meer buitenlanders in dienst te nemen. Zij krijgen in bepaalde situaties voorrang. In hoeverre ben je het met deze maatregel eens of oneens? Waarom? 4. Minister Verdonk vindt dat er voor heel Nederland een code moet komen met daarin de bepaling dat op straat alleen Nederlands wordt gesproken. Wat vind je van van dit idee? (Het spreken van dialect aankaarten! Ik heb jullie dialect horen spreken; dat is ook niet de officiële Nederlandse taal, dan zouden jullie eigenlijk ook anders moeten gaan praten, of niet?) Autoritarisme 1. Vind je dat de Nederlandse wetgeving strenger moet worden? Op welke gebieden? Waarom vind je dat (wel/niet)? Voorbeelden bij geen reactie: drugsbeleid, aanpak criminaliteit, inburgering, asielbeleid. 2. Denk je dat Nederland beter af is met een sterk leidersfiguur? Zo ja: - Wat voor kenmerken moet zo iemand hebben volgens jou? - Heb je iemand in gedachten die deze leiderfiguur zou kunnen zijn?
D. Lonsdale-jongeren in de media: 1. Is er een beeld van Lonsdale-jongeren in de media? 2. Hoe ziet dat beeld eruit? 3. Wat vind je van het beeld van Lonsdale-jongeren in de media? 4. (De geïnterviewde persoon krijgt een krantenknipsel te zien dat over Werkendam gaat: ‘Overlast groepen jongeren neemt toe’, Brabants Dagblad 13 november 2004) Ben je het eens met dit artikel? (Vind je dat het klopt?)
136
Bijlage 2
Aangepast krantenartikel behorend bij de interviewrichtlijn Brabants Dagblad, 13-11-2004
‘Overlast groepen jongeren neemt toe’ Van een verslaggever
Zaterdag 13 november 2004 - De overlast die groepjes jongeren in de gemeente Werkendam veroorzaken neemt toe. Ook de aard van de overlast wordt ernstiger. Bijvoorbeeld als het gaat om intimidaties, bedreigingen en racistische uitingen. Om daar iets aan te doen heeft de gemeente een plan gemaakt, dat heel breed is opgezet. Burgemeester Hellegers merkt aan het aantal meldingen dat burgers steeds vaker overlast ervaren en zich geïntimideerd voelen. “En dan maakt het niet uit of het gaat om Werkendam, Nieuwendijk of Hank. De roep om aanpak van de problemen neemt toe.” Werkendam kreeg de afgelopen maanden enkele keren te maken met incidenten, waarbij racisistische en nationalistische uitingen een rol speelden. De daders van dat racistische gedrag moeten volgens wethouder Ribbers gezocht worden in een relatief kleine groep van misschien vijftien jongeren. “Ze opereren in groepen in de hele regio. Qua uiterlijk zijn ze bijvoorbeeld herkenbaar aan Lonsdale-kleding of aan witte veters in de schoenen.” In een poging 'de negatieve spiraal te doorbreken' hebben B. en W. van Werkendam een plan van aanpak opgesteld. Samen met politie, welzijnsstichting Trema en het Bureau Discriminatiezaken. De verwachting is niet dat alle problemen opgelost kunnen worden. "Maar de ‘aanwas’ van onderaf in de groepen blijkt minstens zo groot als de ‘uitstroom’. Als we de aanwas tegen kunnen gaan, zijn we al tevreden", stelt Ribbers. “Er zijn altijd heel veel meelopers.” Vandaar dat de aanpak zich ook richt op voorlichting op scholen, op het creëren van voldoende opvangplaatsen (jop’s) voor jongeren.Straathoekwerkers moeten de groepen jongeren op straat opzoeken, waarbij overigens wordt gewaarschuwd voor te hoge verwachtingen: “Het probleem ligt breder dan de groepen jongeren die zich misdragen.” Daarmee wordt onder meer bedoeld dat de ‘sociale omgeving’, zoals scholen en ouders, van de jongeren belangrijk is. Door bijvoorbeeld ouders te informeren over op het gedrag van de jeugd, wordt gehoopt op positieve resultaten. “Helaas doen sommige ouders er niks aan. Soms zijn gezinnen de voedingsbodem voor bepaalde problemen. Andere mensen vinden dat ‘de maatschappij’ alle problemen maar moet oplossen, terwijl juist de gezinnen daar een belangrijke rol in kunnen spelen”, stelt Ribbers. Hij benadrukt overigens dat heel veel jongeren nog wél benaderbaar zijn.