EEN KIJK OP DE GEEST
Paul Baas
1
Praktijkboek EEN KIJK OP DE GEEST
Paul Baas
2
Verantwoording
De onderwerpen die beschreven worden, komen voor in Tibetaans Boeddhistische basisteksten. De teksten kunnen gebruikt worden als basis voor analytische meditatie. 1. Lees een tekst. 2. Onderzoek de tekst in gedachte. Maak er een meditatief moment van. 3. Kom tot een conclusie. 4. Blijf een moment stil zitten. De teksten kunnen ook gebruikt worden als gespreksonderwerp.Daarna kan een meditatief moment volgen. De verhalen en anekdotes belichten de onderwerpen vanuit een andere hoek. Een aantal anekdotes ben ik tegengekomen en heb ik niet letterlijk overgenomen. De oefeningen heb ik ondergaan en gedaan met anderen. De meeste oefeningen zijn individueel gericht. Een aantal moeten met twee of meer gedaan worden. Ik heb me laten inspireren door: Antroposofie, Baghwan, Psychologie, Therapeuten, Tibetaans Boeddhisme, Yoga 2005
3
Inleiding
De mogelijkheid om met de menselijke geest bezig te zijn komt weinig voor. Hoe verkrijg ik meer inzicht in de geest, in het bewustzijn? In de eigen werkelijkheid. De geest is datgene dat ….. Waar komt de geest vandaan. Bewustzijn (geest) is veroorzaakt door een vroeger moment. Het is een continuïteit. Het heeft af en toe een relatie met een lichaam. Er is geen eerste moment te vinden. Wat we nu doen laat sporen achter. Impressies, die tot rij-ping komen. Een verwarde geest veroorzaakt kwaadheid. Kwaadheid veroorzaakt een verwarde geest. Neem de oorzaak weg Nare mentale beelden gaan weg, als je voor anderen zorgt. De oorzaak van geluk bevindt zich in de geest Dus creëer de oorzaken die tot geluk leiden. Misvattingen zijn niet hetzelfde als geest. De geest is helder.Vergelijk het met modder in water, met een bord dat afgewassen wordt. Maak je geest zuiver. Met een goede motivatie kun je een minder drukke, ont-spannen en gecontroleerde geest veroorzaken. De eigen geest is oorzaak.
4
INHOUD 1. Kostbare aanwezigheid Waarneming van het lichaam 2. Geboorte en ouder worden Geboorte en ouder worden – een visualisatie Hoofdmassage 3. Andere bestaanswerelden Andere bestaanswerelden –Verhaal Balansoefeningen 4. Verandering Lichaamsoefeningen 5.Vergankelijkheid Ademhaling Helderheid van geest Ademen 6. Dood Visualisatie Op weg naar een nieuwe geboorte – Verhaal 7. Oorzaak en Gevolg 1 Ik ben mij bewust van …. 8. Oorzaak en Gevolg 2 Wie zegt er dat ik moet …. Wees zacht voor jezelf - ontspanning 9. Negatieve en positieve handelingen Ontspanning – droomplek 10. Openen Visualisatie – kosmische energie Ontvangen See the sun – Yoga 11. Richting zoeken Vertrouwen geven Zitten en staan 12. Leraar De kracht van inbeelding – Anekdote 13. Lijden Vingeryoga 14. Afstand nemen Kijken naar de ander 5
Gesprek 15. Misvattingen Geblinddoekt lopen De slang - Anekdote Wandelen 16. Het bestaan of niet bestaan van het ik Waar zitten de klinkers 17. Zuivering Zuiveringsademhaling 18. Mededogen Zicht op het luchtruim 19. Gelijkmoedigheid De gewonde hond - Anekdote 20. Alle levende wezens zien als je moeder Innerlijke hitte 21. De vriendelijkheid van levende wezens Verruim je zelf De ander werkt voor jou 22. Terugbetalen van de vriendelijkheid De goeddoener – Anekdote 23. Gelijkmaken met de anderen Aum De haas en de leeuw – Verhaal 24. Tekortkomingen van een zelfkoesterende houding De bron – Anekdote 25. Medeleven en Liefde Bedelaar – Verhaal 26. Nemen en geven Nemen en geven De sleutel – Verhaal 27. Geven Kringspel Wensen Een bezoek aan de hemel en aan de hel – Anekdote 28. Morele zelfdiscipline Help me 29. Geduld Loopoefening De woedende vrouw – Anekdote 6
30. Enthousiaste volharding Verbeelding Ben Gun Kyel – Verhaal 31. Concentratie Lopen 32. Wijsheid Wervelen 33. Onderlinge afhankelijkheid Geluid van de bel - Anekdote Toewijding Afsluiting
7
1. Kostbare aanwezigheid De lichamelijke gestalte waar ik gebruik van maak, is mijn huis, dat ik in dit leven bij mij draag. Ik ervaar dit als een kostbaar en buitengewoon iets. Toch ben ik er zo aan gewend, dat ik het gewoon vind dat ik dit heb. Mijn lijf is gezond; ik heb goede zintuigen; ik kan redelijk helder denken; ik heb nooit heel erg kwalijke dingen gedaan; ik kan spreken, ik kan mij goed bewegen; ik heb interesse in mijzelf en in de ander. Ik leef in een vrij en welvarend land, waar ik kan zeggen wat ik wil; er is geen oorlog; er zijn mensen die mij les willen geven. Er zijn buitengewoon veel levende wezens die mij ondersteunen en zorg voor mij dragen. De mogelijkheden die ik heb met mijn lichaam, zijn talrijk. Ik kan een bijdrage leveren aan dit leven en mijn leven betekenisvol maken
8
WAARNEMING VAN HET LICHAAM Oefening 1
Je gaat het lichaam langs van boven naar beneden. Je bestrijkt met aandacht het lichaam een aantal maal voor, achter, opzij, buiten, binnen. Vervolgens neem je de verschillende lichaamsdelen waar. Je kunt de genoemde lichaamsdelen licht bewegen of even aanspannen. Je kunt de oefening ook zittend doen.
Het bovenlijf
– Het hoofd, de kruin, de fontanel, de haren, de
schedel, het voorhoofd (rimpels), het achterhoofd, de slaap, de oren, de oorlel, de rand van het oor, achter de oorschelp, de ogen, de wenkbrauwen, de wimpers, de traanklier, de neus, de neusgaten, het gleufje onder de neus, de mond, de boven lip, de onder lip, de tanden en kiezen, de tong, het verhemelte, het kuiltje en het bergje onder de mond, de wangen, de kaak, de kin, de keel, de nek
Het middenlijf – de atlas, de borst, de ribben, de sleutelbeenderen, de tepels, de schouders, de schouderbladen, de armen, de biceps, de ellebogen, de onderarmen, de polsen, handpalm, de rug van de handen, de vingers, de kootjes, de nagels, de lendenen, de buik, de maag, de navel, de rug, de ruggenwervels, het stuitje. Het onderlijf
– de billen, de bilspleet, de geslachts-organen, de heupen, de bovenbenen, de knie, de knieholte, het scheenbeen, de kuit, de enkel, de zool, de hak, de hiel, de bovenvoet, de wreef, de tenen, de teennagels. HOOFDMASSAGE
Oefening 2 Je probeert na elk onderdeel te voelen wat er gebeurt – Wat voel je? 1. Je pakt je haar stevig beet en draait vijfentwintig rondjes
9
2. Je draait je hoofd – naar achter, opzij, naar voren, opzij en terug (steeds vijf seconden vasthouden) 3. Je wrijft met je vingers rondjes op je slapen (tien maal) 4. Je houdt je oorlellen vast en rekt ze uit naar beneden. Het mag geen pijn doen. (twintig seconden vasthouden) 5. Je knijpt met lichte kneepjes in de rand van je oor, van boven naar beneden en van beneden naar boven. Je voelt met een vinger het kuiltje onder je oren 6. Je wrijft enige tijd over je voorhoofd met de bin-nenkant van je vingers en je hand. 7. Je doet je ogen zo wijd mogelijk open (driemaal). Je laat je oog zoveel mogelijk naar boven gaan, naar rechts, naar beneden, naar links en terug (steeds vijf seconden vasthouden). 8. Je kijkt een keer met de ogen naar binnen (scheel) en naar buiten. 9. Je doet je ogen wijd open en stevig dicht (driemaal). 10. Je legt de binnenkant van je hand op of vlak boven je ogen (twintig tellen). 12. Je wrijft met een vlakke hand rondjes op je neus (linksom en rechtsom ieder tien maal). 13. Je wrijft langs de neusvleugels en het geultje langs de wangen (driemaal). 14. Je wrijft rollend met je rechterwijsvinger onder je neus van boven naar benden (vijf maal) 15. Je wrijft met de binnenkant van je hand rondjes op je wangen (vijf maal) 16. Je steekt je tong zo ver mogelijk uit (dertig tellen). Je dit tweemaal. 17. Je maakt zo dun mogelijke lippen. Je maakt een zoenlip. Je klapt je onderlip om (eenmaal doen). 18. Je wrijft met ronddraaiende bewegingen met je vingers langs de kaak en de kin 19. Je strekt je nekspieren (driemaal)
10
2. Geboorte en ouder worden Hoe zou het voor een baby zijn die op het moment staat geboren te worden? Het zit aangenaam warm en veilig bij de moeder. De moeder voedt het kind met zuurstof en voedsel. De ruimte waarin het zich bevindt is krap. Het zit opgevouwen en kan nauwelijks bewegen. Vervolgens begint de bevalling. Enorme krachten worden gebruikt om het kind door de nauwe opening te krijgen. Het wordt door het geboortekanaal heen geperst. Een andere wereld kondigt zich aan. Het eerste contact met de buitenwereld. Een schokkende ervaring. Het voelde zich als een vis in het water. Het voelen van lucht. Hoe voelt de eerste zuurstof die door de mond, de luchtpijp en de longen binnenkomt? Kan het zijn dat het als schuurpapier voelt? Hoe ervaart het kind het, dat het niet langer een geheel is met de moeder?
11
VISUALISATIE: Terug in de tijd
Oefening 3 Je wordt geboren, wordt ouder en gaat dood. Je gaat een reis maken (begeleide visualisatie) van ongeveer twintig minuten. Je kunt je ogen dicht doen. Na ieder stukje wacht je even, zodat je de beelden kunt zien. Je kunt de beelden innerlijk benoemen. Na vraag dertien neem je iets meer tijd. 1. Hoe ben je hier, waar je nu bent, gekomen? 2. Had je iets bij? 3. Is er onderweg nog iets gebeurd? 4. Waar kwam je vandaan? 5. Wat heb je gegeten en gedronken en waar? 6. Wie heb je thuis ontmoet? 7. Kun je nog iets herinneren wat je thuis tegen iemand hebt gezegd? 8. Wanneer heb je je schoenen aangetrokken? 9. Heb je je gewassen? 10. Hoe lagen je kleren in je kamer? 11. Hoe werd je wakker? 12. Hoe ging je naar bed? 13. Wat herinner je je het eerst van gisteren? 14. Weet je nog iets van eergisteren. (Noem daar bij de dag) 15. Wat weet je nog van de dag ervoor? 16. Wat weet je nog van die week? 17. Wat weet je van de week ervoor? 18. Wat weet je van de afgelopen maand? 19. Wat weet je van de vorige maand. 20. Wat weet je van de maand ervoor? 21.Wat weet je van het afgelopen jaar – nieuwjaar of schooljaar 22. Herinner je je vakantie bestemming? 23. Herinner je je verjaardag nog? 24. Wat weet je van vorig jaar? 25. Wat weet je van de leeftijd vanaf 6 jaar
12
26. Wat weet je nog van de kleutertijd. 27. Wat is je oudste herinnering? 28. Zie je jezelf als peuter? 29. Zie je jezelf als baby? 30. Stel je voor hoe je geboren wordt. 31. Stel je voor hoe het in de baarmoeder was. 32. Stel je voor hoe je als kleinste wezen bestond 33. Stel je voor hoe het daarvoor was Reis weer terug naar de huidige situatie en doe rustig de ogen open. Vraag je af wat je hebt ervaren en trek een conclusie.
13
3. Andere bestaanswerelden Op aarde zien we verschillende bestaanswerelden. De dierenwereld staat het dichtst bij ons. Voor sommigen is het duidelijk dat er andere bestaanswerelden zijn – zoals de wereld van engelen, geesten, goden, kabouters, gene zijde, en dergelijke – Voor anderen is dit ondenkbaar. Hoe levende wezens de werkelijkheid en het bestaan ervaren is duidelijk verschillend. Mensen, die dromen, hallucineren, zwaar beschonken zijn, hevig emotioneel of fysiek beschadigd zijn, psychisch uit balans zijn of gehypnotiseerd zijn, kunnen de “gewoonlijke” bestaanswereld volledig anders waarnemen.
14
ANDERE BESTAANSWERELDEN
Verhaal Het was al weer een tijdje geleden dat ik aan mijn leraar vroeg: waarom ben ik hier op aarde, in deze wereld? Hij vertelde mij dat ik daar zelf voor gekozen had, en dat het nog een goede keuze was geweest ook. Steeds had ik mij afgevraagd hoe hij dat wist of dat hij mij maar iets op de mouw had gespeld. Ik was na al die jaren naar hem teruggekeerd en had hem gevraagd om het geheim te ontsluieren. Hij was daartoe bereid. Hij pakte een doosje uit de boekenkast en zei tegen mij: “Ga daar naast de open haard zitten en ik zal je een reis laten maken naar de meest vreemdsoortige bestaanswerelden, waar jij niet terecht bent gekomen.” Hij haalde een slinger uit de doos. Een ronde glanzende kogel hing aan een zilveren ketting. Hij pakte de ketting tussen zijn vingers en liet deze voor mijn ogen heen en weer gaan. Ik kon mijn ogen niet van de slingerbeweging afhouden. De wereld om mij werd steeds meer versluierd door een grijs waas. Geleidelijk aan werd alles zwart. Even later zag ik mijzelf lopen in een wereld met ijzeren platen, hokken met tralies. Ik kreeg de drang om weg te gaan, maar het leek of mijn wil vastzat aan een ander en ik gedwongen werd om toe te zien. Ik hoorde daverend harde geluiden, alsof metaal tegen metaal werd geslagen; afgewisseld door snerpend gekras. De huizen werden afwisselend zwart en rood. Rook kroop onder de deuren door en ik hoorde geschreeuw. Ik liep naar de deur om te zien wat er aan de hand was. Enorme hitte sloeg in mijn gezicht toen ik dichter bij de deur kwam. Een stem in mij zei: “Deze wereld is niet voor jou bedoeld; het is de helle-wereld waar levende wezens eeuwenlang ondraaglijke pijn lijden en voortdurend bezig zijn om te overleven. Ze zijn in deze wereld terechtgekomen door hun vroegere gedrag. Dit zijn de gevolgen van hun destructieve 15
gedrag uit vorige levens. Ze gaven altijd de anderen de schuld van hun problemen.” Mijn hand raakte de klink van de deur maar schoot onmiddellijk terug. Het was te pijnlijk. De deur opende zich vanzelf en sloeg weer dicht. Wat ik had gezien, was afschuwelijk. Levende wezens, die ontzettend veel pijn leden, brandden zich voortdurend aan vuur. Verschrikkelijke martelingen vonden er plaats. Ze werden voortdurend ondergedompeld in kokende olie. Door mijn enorme afschuw en drang om daar weg te komen, was ik plotseling in een ruimte gekomen, waar het tegenovergestelde plaatsvond. Levende wezens die door voortdurende bevriezing niet konden bewegen. Elke beweging die zij maakten, veroorzaakte enorme pijn. Ze werden tussen bevroren rotsen platgedrukt. Het was er naargeestig en donker. Het was alsof ze alles in een droom ervoeren en alsof de nachtmerrie steeds weer terugkwam. De kwelling, die ik zag en waaraan ik niets kon doen, stootte mij af. Het bracht mij in een nieuwe wereld. Nu zag ik wezens lopen met enorme dikke, ronde buiken en magere spillebenen. Ze hadden kleine hoofdjes met heel kleine zuigmondjes. De opening was zo klein als het oog van een naald. De hongerige wezens waren voortdurend op zoek naar eten en drinken. Als ze soms iets vonden, droogde het op of bevroor het. Als ze de kans hadden om iets naar binnen te krijgen, smaakte het afschuwelijk of veranderde het in gif, zodat ze het weer moesten uitbraken. Soms zagen ze voedsel en als ze dan met grote moeite bij het voedsel waren aangekomen, bleek het een fata morgana, een luchtspiegeling of illusie te zijn. Terwijl ik bedroefd naar het schouwspel keek, zei de stem in mij: “Deze wereld is niet voor jou bedoeld. Ze zijn hier door hun zelfzuchtige gedrag. Ze hebben ten koste van anderen geleefd. Hoeveel ze ook kregen, het was nooit voldoende.” Ik huilde tranen en zag dat de wezens mijn tranen als voedsel hadden opgemerkt. Bliksemsnel schoot ik weg en kwam ik in een bekende wereld, de dierenwereld, terecht.
16
Dieren die elkaar najoegen en verschrikkelijk angstig waren. Ze waren in doodsnood op de vlucht om niet verscheurd te worden. Huisdieren die door hun bazen gemarteld werden. Beesten die voortdurend honger en dorst hadden of die in eenzaamheid opgesloten waren. Dieren die zo weinig beweging hadden, of zulk slecht voedsel kregen dat hun botten braken. Andere die op langzame wijze gedood werden. Ik zag een koe die telkens met een knots op zijn hoofd geslagen werd en een varken dat steeds met speren geprikt werd. Dieren die aan de lopende band gedood werden. Dieren die voortdurend voor anderen werkten tot ze volledig uitgeput waren. Dieren waar proeven mee gedaan werden. Weer zei de stem in mij: “Ook deze wereld is niet voor jou bedoeld. Zij zijn zo geworden door hun vroegere negatieve gedrag. Ze streefden naar plezier en eigen genoegens” De kracht van de afschuw was zo sterk, dat ik in een andere wereld belandde. Een wereld waar het heerlijk was. Iedereen zag er mooi uit. Het was als in de hemel. De levende wezens daar leefden als goden en kenden geen angst. Ik raakte opgetogen. Iedereen droeg kleren van bloemen. Het weer was er prachtig. Het leven leek eindeloos en gelukkig. Als ze wat te wensen hadden, dan was het er. Ze leefden er zorgeloos. Later zag ik wezens op verborgen plekken lopen, waar niemand mee om wilde gaan. Zeven dagen voor hun dood, die als een eeuwigheid duurden, verwelkten hun lichamen en begonnen ze zich ellendig te voelen. Ze begonnen onaangenaam te ruiken en er lelijk uit te zien. Voortdurend beseften zij, dat zij na hun sterven in een pijnlijke, lagere bestaanswereld terecht zouden komen. Dat zou iedereen overkomen die in deze bestaanswereld geboren werd. Het sterven zou een hels gebeuren worden.
17
Hoewel ik in eerste instantie blij was met deze wereld, zag ik ook de nadelen. De stem zei in mij: “Deze wereld is ook niet voor jou bedoeld.” De kracht van mijn ontevredenheid duwde mij in een nieuwe wereld. In deze wereld werd voortdurend ruzie gemaakt en om macht gestreden. Er was voortdurend oorlog, bedreiging en er werd geplunderd. Jaloezie vierde hoogtij. Toen ze mij zagen zitten, zagen ze een nieuw iemand om te beroven. Een donker gevoel overviel mij en een stem riep vaag in mij: “Deze wereld is niet voor jou bedoeld ……….” Mijn ogen gingen open en ik zag dat de pendel niet langer meer slingerde. Ik kwam kalm overeind en vroeg hem verbaasd: “Was het een droom of bestaan deze werelden echt?” “Zijn dromen niet echt?” vroeg mijn leraar. “In de mensenwereld heb je vrijheden en keuzes. Mensen kunnen zich ergens op richten door keuzes te maken. Het menselijke bestaan biedt een evenwicht tussen plezier en problemen. Wees tevreden. Heb compassie. Het streven naar fysiek plezier geeft nooit echte voldoening. Kijk uit voor hoogmoed. Wees tevreden met jezelf en heb waardering voor wat je doet. Je komt er als mens goed vanaf. Je kunt ruimte scheppen om je eigen bestaan gade te slaan.”
18
BALANS Oefening 4
Iemand loopt over een lijn op straat en loopt er zonder vrees overheen. Ligt er een balk van dezelfde breedte over een ravijn, dan wordt het een stuk minder gemakkelijk 1. Je gaat rechtop staan. Je zakt iets door de knieën, zodat je niet strak rechtop staat. Je voelt de onderkant van je voeten. Je drukt de zool diep in de grond. Je gaat voorzichtig de druk op de voorkant van de voet zetten, maar houd de zool op de grond. Je helt met je lichaam iets naar voren. Je blijft even staan. Je gaat dan via het middelpunt meer op je hak staan. Je helt dan iets naar achteren. Je houdt dit even aan. Je herhaalt deze beweging twee maal. Ten slotte probeer je het middelpunt van je zool te voelen. Je blijft even staan. Je staat nu stevig met de voeten op de grond. Daarna ontspan je je. 2. Je gaat rechtop staan. Terwijl je langzaam op je tenen gaat staan, breng je je beide armen met een zijwaartse zwaaibeweging (slowmotion) omhoog en maak je je zo lang mogelijk. Je houdt handen tegen elkaar en vingers gestrekt naar boven. Je herhaalt de beweging. 3. Je gaat rechtop staan. Je gaat op je tenen staan. Je houdt je armen boven je hoofd en je handen tegen elkaar. Je zakt langzaam door je knieën en komt geleidelijk aan - zonder horten en stoten - overeind. Je doet dit vijf maal achter elkaar. 4. Je gaat rechtop staan. Je maakt je zo lang mogelijk. Je blijft met je voeten plat op de grond. Je houdt dit even aan. Daarna ontspan je je even. Je stelt je voor dat er aan je haar getrokken wordt, wanneer je je oprekt. Je houdt dit even aan. Daarna ontspan je. 5. Je gaat rechtop staan. Je gaat zo hoog mogelijk op je tenen staan zonder je evenwicht te verliezen. Je doet je armen langs je lijf. Daarna ontspan je even. Je herhaalt de oefening. 19
4. Verandering Als ik naga hoe bijzonder het is dat ik het resultaat ben van een enorme overleveringslijn, merk ik dat het wonderbaarlijk is, dat ik daaruit voortgekomen ben. Ik heb ouders die kinderen hebben gekregen; mijn ouders hebben ook ouders gehad, en ga zo maar verder terug. Onvoorstelbaar ver terug. Heel veel overleveringslijnen zijn gestopt, maar die van mij heeft het tot op heden gehaald. Ik heb het voorrecht om in deze wereld te kunnen leven. Zoals ik al gezien heb op mijn terugreis in dit ene leven, heb ik gemerkt dat ik ontstaan ben tijdens een bevruchting, waarbij een eicel en een zaadcel uit een grote hoeveelheid naar elkaar toegetrokken zijn. Als ik er over nadenk, dan lijkt het zo ongelooflijk toevallig dat dit heeft kunnen plaatsvinden. Het lichaam dat ik op dit moment koester, dat speciaal en kostbaar is voor mij, is voortdurend in verandering. Het lichaam bevindt zich in een veranderingsproces. Geleidelijk aan wordt het ouder. Vaak komt het voor, dat mijn lichaam zich ongemakkelijk aanvoelt of ziek wordt. Ik probeer mij voor te stellen hoe het aan voelt als mijn jonge lijf ineens verandert in het lijf van een tachtig jarige. Soepel en taai, zacht en hard, glad en 20
rimpelig, geurig en krachtige geur, beweeglijk en stram, speels en vastgeroest, toekomst en verleden (toen ik jong was ……), gezond en ongezond, etc.
21
LICHAAMSOEFENINGEN
Op je borstkast en je maag trommelen Oefening 6 (niet te hard - met de vingertoppen) Terwijl je met je vingertoppen over je borst, je flanken, je maag en buik trommelt, laat je op een lange uitadem-haling een klank horen (OH of AH)
Tong uitsteken Oefening 7 Je steekt je tong zover mogelijk uit. Je doet je mond en ogen zo wijd mogelijk open. Je spant je neksperen en strekt je armen en vingers naar voren. Je houdt dit vijftien seconden vol. Je doet dit driemaal. Wat is er in de mond gebeurd?
22
5. Vergankelijkheid Wanneer wordt een rozenknop een roos genoemd? Alles wat bestaat bevindt zich in een beginnende fase, in een blijvende fase, in een eindigende fase of in een fase dat het er niet meer is. Het wordt licht, het is vol licht, het licht neemt af, het is donker. Alles is in beweging. Er is geen begin of een eind, geen nu aan te geven; want zodra ik het benoem, is het al weer verder. Ik probeer mijzelf te zien als een voortdurend veranderend verschijnsel. We hebben de “dingen” in de wereld een naam gegeven en daardoor vastgelegd en bewegingloos gemaakt. We geloven dat het ding dat we waarnemen en de naam die we er aan geven het zelfde zijn.
23
ADEMHALING
Oefening 8 Je ademt in en uit zoals je altijd doet. Je verandert de ademhaling niet. Je neemt de ademhaling waar. Je volgt de ademhaling zeven maal. Je doet dit 3 maal. Word je afgeleid begin dan opnieuw. Het is behulpzaam om eerst goed te gaan zitten en een houding te vinden, waarin je enige tijd stil kunt zitten. Een rechte rug wordt aanbevolen. Besluit ook hoe lang je er mee bezig wilt zijn HELDERHEID VAN GEEST
Oefening 9 Je ademt op een normale manier. Je neemt alleen de ademhaling waar. Je constateert de afleidende gedachten, maar je gaat er niet mee aan de slag. Je richt na enige tijd je aandacht op de helderheid van je bewustzijn – het mentale beeld dat je van helderheid en van geest hebt. Je kunt denken aan het beeld van heldere, lege ruimte. Je probeert deze ervaring enige tijd vast te houden. ADEMEN Oefening 10
Je houdt de rechterduim zachtjes tegen de rechter neus-vleugel; de wijs- en middenvinger op het plekje tussen je ogen (iets daarboven); de ringvinger en de pink zachtjes tegen de linker neusvleugel. Je ademt acht tellen in, terwijl je de duim loslaat. Daarna zet je de duim terug. Je houdt de ademhaling acht tellen vast. Je laat de linker neusvleugel los en ademt acht tellen uit. Zonder pauze adem je acht tellen in door de linkerkant in. Daarna sluit je de linker neusvleugel zachtjes. Je houdt de ademhaling acht tellen vast. Je laat de rechter neusvleugel los en ademt acht tellen uit. Je gaat direct door met de volgende cyclus. Je doet 5 van deze ronden. 24
6. Dood Het lichaam kan elk moment stoppen met leven. Wanneer, waardoor en hoe het stopt weet ik niet. Over het algemeen wil ik er niet aan denken. Ik kan het me nauwelijks voorstellen, dat het mij ook eens overkomt. Maar ik kan er zeker van zijn, dat het met rasse schreden nadert; dat ik het sterven alleen moet doormaken; dat ik niemand of niets mee kan nemen.
25
DOODGAAN
Oefening 11 Visualisatie Je gaat rustig zitten en sluit je ogen. Je probeert de visualisatie zo goed mogelijk voor te stellen. Je gaat op je fiets naar school of naar je werk. Het is lekker weer. De vogeltjes fluiten en jij fluit naar de vogeltjes. De bomen zien er mooi groen uit en je hebt het prima naar je zin. Je rijdt over de asfaltweg in de richting van de brug, die je over moet steken. Plotseling lig je op de grond. Je kunt je niet meer bewegen. Je ziet je zelf op de grond liggen; je fiets ligt wat verderop. Je bent door een auto aangereden. Je ligt roerloos op de grond. Mensen komen naar je toe. Ze hebben bezorgde gezichten. Ze kijken allemaal naar je. Sommigen schrikken van je en lopen van je weg. Een man staat huilend naar je te kijken. Een ambulance komt aangereden. Er wordt ruimte gemaakt. Er wordt door andere mensen naar je gekeken; er wordt wat aan je gevoeld en je wordt op een brancard gelegd; een laken wordt over je hoofd gelegd. Je bent dood. Je wilt terug je lijf in om te vertellen dat je niet dood bent, maar je kunt er niet meer in; het voelt onaangenaam. Je bent alleen. Even later zie je familie en vrienden om je heen. Je ligt opgebaard. Je probeert contact met hen te maken, maar ze zien of horen je niet. Ze nemen afscheid van je. Je bent voortdurend bezig geweest om je lichaam te beschermen en nu moet je het loslaten.
26
OP WEG NAAR EEN NIEUWE GEBOORTE
Verhaal Hij wist dat hij snel zou sterven. Zijn lichaam lag onbeweeglijk op het bed, maar het leefde nog. De levenszin was nog aanwezig. Die stond op het punt om het lichaam te verlaten. Als lijk gaat het leven dan verder. Het blijft in beweging, verbonden aan het proces dat het onherkenbaar zal maken. Aan dat soort zaken dacht hij niet. Hij was betrokken bij grote veranderingen, die hij bewust ervoer. Even geleden kon hij zijn ogen nog gebruiken om de buitenwereld te aanschouwen. Het bewustzijn, dat hem zo bekend was, liet hem in de steek. Hij was blind. Elk licht verdween. De emotie, die deze bewustwording begeleidde, was er een van kortstondige paniek en eenzaamheid. Het werd versterkt door de ontstane stilte Alleen het zachte ruisen van het leven was nog hoorbaar. Het vermogen om contact te maken met de buitenwereld werd uit hem weggezogen. Hij verloor de aandacht voor prikkels, die de buitenwereld op zijn bewustzijn uitoefende. Hij zag zichzelf liggen. Glimlachend was hij gestorven. Een nieuw lichaam, dat bekend voorkwam, had zich losgemaakt van het levenloze. Hij probeerde opnieuw in zijn dode lichaam te kruipen, maar omdat het niet prettig aanvoelde, keerde hij zich ervan af. Hij wist dat hij niet meer leefde, dat zijn geheugen het bekende zou loslaten, en dat hij het nooit meer zou kunnen zien. Hij had zich nu verbonden met een nieuw, transparant en nauwelijks zichtbaar lichaam. Het was eigenlijk geen lichaam. Hij concentreerde zich op het nieuwe lichaam. Dat mislukte telkens. Hij dacht iets te horen of te zien - In de droom hoor je ook zonder het normale hoorzintuig. Wat had hij gehoord? Volg mij vriend en ik zal je verder helpen Het werd even lichter. Een beminnelijke klank had hem toegesproken. Zonder aarzeling kwam hij in beweging. Twijfel
27
bracht hem weer tot stilstand. Het geluid had aantrekkelijk geklonken. Hij had niets liever gewild dan daar heen te gaan. Twijfel brak hem op. Waar ging hij heen? Waar kon hij heen? Er werd van twee kanten aan hem getrokken. Hij kon niet meer terug. Hij zag zijn vrienden rond het bed zitten. Hij raakte verward door verdriet dat hem aan een mislukte liefde deed denken. Dezelfde klank kwam terug Volg mij, ik help je door dit onbekende gebied. Volg het licht in jouw duisternis. De aantrekkingskracht van het licht werd sterker en was langer aanwezig. Hij kreeg een nieuw liefdesgevoel. Verdriet en onzekerheid veranderden het liefdesgevoel. Hoe wist hij dat het kon vertrouwen? Dat het geen verklede duivel of een hallucinatie was, die hem in een val probeerde te lokken. Weer zag hij mensen om het bed zitten. Wie waren zij ook weer? Wat was er aan de hand? Verwarring maakte zich van hem meester. Hij kon geen weestand bieden aan de kracht en werd meegezogen. Het leek alsof hij bewusteloos raakte.
Volg het licht in je hart Volg de gedachten die licht veroorzaken Hij klampte zich vast aan het licht dat de stem in hem voortgebracht had. Weg van angst, weg van duisternis. Hij nam een beslissing. Hij voelde in zijn hart het verlangen naar het licht sterker worden. Rustiger geworden gaf hij zijn hand aan degene die de klanken had voortgebracht, een subtiel lichtwezen. Een warme en lichte hand nam hem mee en gaf hem vertrouwen, blindelings vertrouwen. Je hebt een lange weg te gaan. Wil je niet van het pad raken, leer dan het licht kennen.
28
Hij herkende vaag een lichte plek. Open je voor het licht. Vertrouw het volledig. Het zuivert je waarneming en laat je de helderheid van de geest zien. Hij richtte zijn aandacht op het licht. Hoe kon hij die lichte plek leren kennen? Hij wilde het te graag zien. Het licht dimde en dimde. Nieuwe klanken nam hij waar. In het geroezemoes hoorde hij kreten klinken. Kreten om hulp, van verdriet, pijn en lijden. De geluiden van de onzichtbare wezens gingen regelrecht naar zijn hart. Hij kreeg een spontane behoefte om te helpen, om hen van hun lijden te bevrijden. Het licht verjoeg de duisternis en het hartverscheurende geschreeuw nam af. Vertrouwen in het licht en compassie voor anderen geeft een helderder waarneming van het licht. Het licht vertegenwoordigt de onherroepelijke zin van het bestaan. Wie waren deze wezens? Gezoem kwam in zijn richting. Overal zocht hij om zich heen. Wat kon het zijn? Schaduwen namen de plaats van het licht in. Zijn waarnemen was tot het uiterste gespannen. Hij wilde een duidelijker beeld hebben. Hij voelde een voortdurend strelen, strijken, zonder dat hij er de oorzaak van zag. Hij dacht schubben en het snelle trillen van vleugels waar te nemen. Weerzin en angst overvielen hem. Donkere angstbeelden van insecten drongen tot hem door. Een diepe zucht en een opgekropt gevoel veroorzaakten een noodkreet om hulp. Heel even viel hem het licht op in zijn ellendige gevoel. De stroom, die hem in een steeds hopelozer en oneindig wordende leegte meesleurde, had geen vat meer op hem. Hij hoorde geweeklaag in het gezoem. Daardoor nam zijn verdedigende houding af en ontstond ruimte. Het licht streelde hem met warmte en vrede. Hij raakte in een roes van zich thuis voelen en gaf zich daar aan over.
29
Je hart riep het licht op. Je hart is het licht. Wie kan je helpen, Als je het zelf niet doet. Zijn lichaam begon zwaarder te worden, maar hij kon zijn lichaam niet waarnemen. Trillingen zochten een weg door zijn lijf. Ze werden compacter en massiever. Hij werd doordrongen van een zwaarte. Het putte hem uit. Een hevige druk werd hij gewaar. Hij leek uit zijn voegen te barsten. Mist doemde op met afschuwwekkende stank. Hij werd doordrongen door onzichtbare gassen Het gevoel van vastheid loste daardoor op. Hij leek te vervliegen. De gassen koelden af en werden druppels. Hij voelde zich vloeibaar worden en werd doordrongen van stinkend pus. Hij had grote afkeer van de beelden die hij van zichzelf had. Hij probeerde die beelden kwijt te raken. De pogingen werden van een zelfde substantie en verhardden zich. Hij voelde zich verstenen. Een ondraaglijke pijn deed hem uiteenspatten. Hij verloor zijn zelfgevoel. Houd van jezelf Wie van zichzelf houdt Kan van anderen houden De spatten voegden zich samen en brachten een zegen teweeg. Alles wat leefde, hem liefhad en tranen om hem had gelaten, bracht deze zegening over hem. Hevige ontroering voor de overweldigende en niet vermoede liefde voor hem veroorzaakte een explosie van licht. Hij werd een doorgeefluik van liefde. Hoe meer liefde hij gaf, hoe ruimer zijn hart werd. Hoe verder hij zijn liefde verspreidde, hoe wijder de ruimte van licht rond zijn hart werd. Wees je bewust, dat je licht bent. Het zijn slechts waanbeelden, Die je hiervan weerhouden. Zij zijn van hetzelfde licht.
30
Uit het licht doemde een blauwachtig schijnsel op. Het was voor hem een verademing om hiermee contact te krijgen. Het schreed op hem af. Het ging door hem heen en liet iets van het blauwe schijnsel in hem achter, dat een haast onhoorbare klank verspreidde. Hij kreeg er energie door. Wat was dat blauwe schijnsel? Het licht was anders dan ervoor. Het blauwe schijnsel zorgde ervoor, dat hij niet meer werd meegezogen door wanen en visioenen. Hij kon rustig rond zien, maar nergens een naam aan geven. Na enige tijd merkte hij dat degene, de ‘hand’, die hem meegenomen had in alle rust voor hem zat omhuld in een licht blauw schijnsel. Hij had zoveel te vragen. Hij kon niets uit brengen. Hij voelde zich op zijn gemak en tegelijk onzeker. Alles wat hij wilde vragen, leek niet belangrijk genoeg. De stem zei: “Hoe gaat het met je?” Onmiddellijk kwamen gedachten in hem op en wilde hij reageren. Hij wilde vragen hoe met hem ging, hem zeggen hoe lief hij het vond, dat hij die vraag had gesteld, hoe aangenaam de warmte was die hij uitstraalde. Zonder het zelf te willen sprak hij: “Ik voel mij goed.” Het blauwe licht reageerde met weer een vraag die hem door zijn gevoelige en milde toon volledig overhoop zette: ”Heb je nog iets te vragen? Kan ik je ergens mee van dienst zijn?” Hij pijnigde zijn geheugen af, maar alle vragen die hij wilde stellen hadden geen waarde. Tenslotte hoorde hij zichzelf vragen: ”Wat is de bedoeling van het blauwe schijnsel?”
Hetzelfde als met het licht. Het is het licht maar dan subtieler. Je bent op weg. Je zult het moeten voeden en beschermen. Je hebt de discipline van een krijger nodig om te overwinnen. Hoewel zijn fysieke lichaam hem niet hinderde, merkte hij een ander lichaam op, een ruimte waarin hij zich bevond, zonder dat hij de
31
contouren voelde. Zijn waarneming zag verandering en proces. Ergens in dat lichaam kon hij rust vinden, al was het steeds maar van kortstondige duur. Zijn lichaam kon op iets gericht worden, maar daardoor kwam het steeds weer in beweging. Hij had het blauwe licht en het zachte geluid in zijn lichaam. Het geluid begeleidde de gedachten, die hij uitsprak of zag. Als hij stil om iets vroeg, kwamen er gedachtebeelden uit het blauwe schijnsel die hem antwoord gaven. Hij wilde de lichaamsgrenzen van het blauwe licht bepalen, maar elke keer als hij dit met zijn gedachten wilde vast leggen, groeide het. Waren er ook anderen die een dergelijk schijnsel met zich meedroegen? Van overal kwamen wezens met dezelfde kenmerken op hem af en verenigden zich met het schijnsel, waar hij zijn aandacht op gevestigd had. Kon hij met deze wezens contact maken? Hij verwachtte een antwoord, maar hoorde het geluid van kleine belletjes op zich afkomen. Het geluid van de kleine belletjes kwam overeen met het geluid van het blauwe schijnsel.
Houd de wijsheidsklanken niet voor jezelf. Schenk ze weg. Hoe kon hij weggeven zonder zichzelf te verliezen? Een zachte deun echode ergens. De herhalende melodie schonk verlichting. De rust keerde weer. Hij voelde zich dankbaar voor het monotone gezang. Hij werd geholpen. Velen zijn voortdurend bezig met jou. Ze sturen je positieve gedachten en energie. Liefde, warmte en licht. Net zoals jij dat bij die ander doet. Hij zag zijn verlangen om anderen te willen helpen. Zijn wens om belangeloos te geven. Hij kon van het licht geven. Hij werd niet
32
langer belemmerd door twijfel en onzekerheid. Zijn licht kon hij moeiteloos verspreiden.
33
7. Oorzaak en gevolg 1 Oorzaken worden in de geest gecreëerd. Iedereen creëert voortdurend door handelingen van lichaam, spraak en geest oorzaken. Oorzaken leiden tot gevolgen. Welke oorzaak heeft geen gevolg? Een oorzaak roept een gevolg op. Een baby speelt met een bal. Hij heeft er plezier mee. Hij rent naar de bal en op een ongecontro-leerde manier trapt hij tegen de bal. De ene keer vliegt de bal daarheen en de andere keer ergens anders heen. Stralend rent hij er achter aan. Hij raakt de bal. Dat is de oorzaak. Het gevolg is, dat de bal gaat rollen. Ik leer tijdens mijn leven welke oorzaken een gunstig gevolg hebben en welke oorzaken een ongunstig gevolg hebben. Die laatste oorzaken kan ik dan vermijden. Als ik een bepaalde oorzaak herken, krijg ik er een beetje macht over. Ik kan er mee doen, wat ik wil. Ik kan de oorzaak verrichten of niet – Ik kan er tegen trappen of niet. Ik kan richten. Ik kan dus zelf kiezen.
34
1. Het is niet mogelijk om een resultaat te ervaren waar geen oorzaak voor is geweest (een plant komt uit een zaadje) 2. Een kleine oorzaak kan grote gevolgen hebben (boom – vruchten – zaadjes – bos) 3. Het resultaat van een oorzaak gaat nooit verloren en komt tot rijping 4. Een positieve (constructieve) oorzaak heeft een gunstig gevolg 5. Een negatieve (destructieve) oorzaak heeft een ongunstig gevolg 6. Een neutrale oorzaak heeft een neutraal gevolg – niet gunstig, niet ongunstig Oorzaak en gevolg lijken gemakkelijk te begrijpen, maar omdat er zo ontzettend veel oorzaken gecreëerd worden, is het heel moeilijk er diep inzicht in te krijgen.
35
IK BEN MIJ BEWUST VAN ……… Oefening 12 Je maakt een wandeling van tien minuten en zegt steeds tegen jezelf, je buurman of je buurvrouw waar je je van bewust bent. Ik ben mij bewust van de boom………… Ik ben mij bewust van mijn lopen ……… Ik ben mij bewust van …………………..
36
8. Oorzaak en gevolg 2 Vaak denk ik, dat er ergens geen oorzaak of reden voor is, maar dat betekent niet dat er geen oorzaak of reden voor is. Ik denk bijvoorbeeld dat ik gezond ben, maar ik kan een ernstige ziekte onder de leden hebben. Zelfs al zegt de dokter, dat ik ernstig ziek ben, heb ik het gevoel dat er niets aan de hand is. In de maatschappij en in de godsdienst zijn bepaalde wetten ingesteld om mij te helpen om volgens oorzaak en gevolg te handelen. Als ik iemand gedood heb, krijg ik straf (soms de doodstraf). Een belangrijke taak is het voor mij om die wetten te leren kennen. Maar het is ook goed om mijn eigen handelingen te observeren. Ik leer welke handelingen ik wel en niet wil doen. Ik krijg macht over mijzelf. Handelingen zijn de basis voor de toekomst. Wat ik nu ervaar, is afhankelijk van vroegere oorzaken. Wat ik in de toekomst ervaar, is afhankelijk van hoe ik nu ben en wat ik nu doe. Ik heb de vrijheid om die handelingen te doen, die ik wil doen. Het is mijn verantwoordelijkheid.
37
Wat zijn negatieve (destructieve) handelingen: Het zijn handelingen die ontstaan door kwaad-heid, hebzucht en onwetendheid. De handelingen worden negatief als de handeling wordt verricht met een hebzuchtige, kwaadwillende of onweten-de motivatie. Lichaam: doden, stelen, (seksueel) wangedrag (iemand pijn doen) Spraak: liegen, laster, vloeken, grove taal, schel-den en praatziek (onzin vertellen) Geest: begerig zijn, wrokgevoelens hebben, haat koesteren, schadelijke gedachten hebben, ver-keerde denkbeelden hebben Negatieve handelingen kunnen wel kortstondig een gelukservaring veroorzaken.
38
WIE ZEGT ER DAT IK MOET ……….
Oefening 13 Je gaat tien minuten de beweegredenen van je hande-lingen en gedachten na. Je spreekt ze hardop uit. Zeg steeds tegen jezelf: Wie zegt er dat ik moet zitten….. Wie zegt er dat ik ……………… WEES ZACHT VOOR JEZELF
Oefening 14 Ontspanning Je houdt je armen op schouderhoogte. Je houdt je duimen met een lichte druk op je oren. Je oren worden gesloten. Je legt je wijsvingers op de wenkbrauwen Je legt je middenvingers zachtjes op je gesloten ogen Je legt je ringvingers op je wang en druk zachtjes tegen de neusvleugels Je legt je pinken op je wang. Met alle vingers tegelijkertijd adem je rustig in en uit (twee minuten)
39
9. Negatieve en positieve handelingen Vergelijk de ene mens met de ander. Wat kan één enkele persoon een verschil uitmaken. Het is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Beoefen positieve handelingen en vermijd negatieve handelingen. Hoe kan ik met negatieve handelingen omgaan: Een negatieve handeling betekent dat ik een negatief gevoel heb omgezet in een daad; ik ben in actie gekomen. Het betekent dat ik een negatieve oorzaak heb gecreëerd. Meestal ben ik tijdens een dergelijke actie gesloten voor mijzelf. Ik kijk op dat moment niet in mijzelf; ik ben niet met zelfonderzoek bezig. Ik ben het vergeten. Ik ben mijzelf vergeten. Belangrijk is het, dat ik mijzelf open. Als ik opgewonden ben, is het moeilijk om naar binnen te kijken. Ik kan mij beter eerst ontspannen. Ik kijk naar binnen en onderzoek. Ik accepteer het gevoel, dat ik ervaar en veroordeel mijn gevoel niet. Daarna vraag ik mij af of het een negatieve handeling was. Wat was de motivatie voor die handeling? Ik herken de negatieve handeling en ben open voor mijzelf. Ik beken de negatieve handeling tegen mijzelf; ik kom er rond voor uit; vlucht er niet voor 40
weg; ik probeer het gevoel niet weg te drukken. Ik probeer daarna de handeling te herstellen. Was de handeling op iemand anders gericht, dan kan ik naar gelang de situatie naar die ander toe gaan. Ik kan mij openen voor die ander en over mijn gevoel vertellen; het meedelen. Ik probeer tijdens de conclusie het beeld op te roepen dat het negatieve gevoel, de motivatie die achter de handeling zat, aanvoelt als een gloeiend vuur. Ik brand mij eraan en wil er van af.
41
ONTSPANNING Oefening 15 Je gaat liggen. Je sluit je ogen. Je spant je lijf en laat het los. Je doet dat driemaal. Je stelt je een plek voor, waar je graag wilt zijn, waar je wilt liggen; je lievelingsplek; misschien een vakantieplek; een fantasieplek. Je bedenkt een plek. Komen er meer plekken in beeld, dan kies je er een uit. Je gaat naar die plek en gaat daar liggen. Je probeert je voor te stellen wat het voor weer is – warm, koud, bewolkt, blauwe lucht; wat is je ideale temperatuur. Waait het? Wat voor aangename geluiden hoor je daar: stilte, vogelgeluiden, het ruisen van de wind, mensengeluiden. Welke aangename geuren ruik je daar: bosgeur, vruchten, gemaaid weiland, bloemen. Met wie zou je samen op die plek zijn. Je hoeft helemaal niets te doen. Je laat je lichaam maar liggen. Laat je zakken naar een dieper niveau. Blijf zo even liggen Na enige tijd: Je beweegt je vingers; je beweegt je tenen. Je maakt een vuist, trekt je voeten op, rekt je lichaam, strekt je handen zo ver mogelijk en opent je ogen.
42
10. Openen Openen is mijzelf herkennen Ik kan naar de wereld kijken en de wereld niet zien. Ik kan mijn ogen focussen en datgene helder zien, wat ik wil zien. De wereld erom heen wordt wazig. Ik zie in mijn ooghoeken wel bewegingen. Als ik mijn ogen op iets focus, dan beweegt mijn aandacht rond het object, dat ik specifiek waarneem. Ik zie het object, maar ook de directe omgeving. Mijn aandacht heeft de neiging om weg te glijden van het object. Het object wordt weer wazig. Het denken gaat zich met de waarneming bemoeien. Daardoor wordt de waarneming onscherp. Als ik mij concentreer op een letter, dan kan ik proberen de gehele letter waar te nemen. Ik concentreer mij op de vorm, op de kleur, op de achtergrond waar de letter staat, op de bovenkant en onderkant van de letter, op de dikte van de lijnen, enz. Ik laat de gedachten over de letter los en kijk weer globaal naar de letter en hoor mijn ademhaling. Het licht rond de letter verandert. Wat is openen? Wat wil ik daarmee zeggen. Ik open mij voor de buitenwereld. Ik maak contact. Ik laat de buitenwereld in mij toe. Het lichaam doet vele bewegingen 43
onbewust. Op een onbewuste manier laat ik de buitenwereld toe en neem ik waar – kou, warmte, aangename en onaangename gevoelens, geuren, geluiden, smaak, vochtige en droge gevoelens. Met openen bedoel ik een bewuste handeling. Ik laat bewust en met aandacht iets toe. Ik ervaar bewust een handeling – ik voel, beleef de han-deling. Ik open mij voor dat wat mij in leven houdt. Ik neem de tijd om geduldig, zonder haast, mijzelf waar te nemen. Het doel is rustig en ontspannen te worden. Dan kan energie vrij stromen. Ik open voor de ander. Ik luister naar de ander. Wat zegt de ander? Ik luister naar zijn verhaal en vertel in mijn woorden wat de ander gezegd heeft.
44
VISUALISATIE
Oefening 16 Je gaat staan. Je stelt je een holle, lichtgevende transparante buis voor, die tot aan de hemel reikt en diep de grond in zakt. Je gaat er in staan. Je voelt een aangename veilige en warme ruimte om je heen. Een regen van liefdevolle inspiratie komt van boven en omhult je lichaam en dringt je lichaam binnen. Je geniet enige tijd van dit gevoel. Rechts en links van je ontstaan horizontaal dezelfde buizen. Ook voor en achter ontstaan van deze buizen. Jij staat centraal in dat buizenspectrum. Heb je personen voor, achter en naast je staan dan neem je die mee in die buizen. Stap op het eind weer uit de recht opstaande buis. ONTVANGEN
Oefening 17 Je gaat op de grond liggen en je opent je hele lichaam – armen en benen gespreid – voor de kosmos en laat energie binnenstromen. Je stelt je voor hoe sterrendeeltjes (die er altijd zijn) je lichaam en geest voeden
45
VINGER-HANDOEFENING
Oefening 18 See the Sun
Je strengelt de handen/vinger op deze manier in elkaar. Je strekt je armen en kijkt door het gat, dat ontstaat naar bijvoorbeeld de opkomende zon.
46
11. Richting zoeken EEN VEILIGE RICHTING
In mijn gedachten zoek ik naar degene die mij steeds opdrachten geeft. Naast de vele onbewuste handelingen (de automatismen) die er verricht worden, is er iets in mij dat meer bewust opdrachten geeft. Zet je voet zo neer, is een min of meer bewuste opdracht, waaraan ik voldoe. Maar als de opdrachtgever in mij zich op een object wil concentreren, dan wordt de opdrachtgever in mij vergeetachtig; er wordt niet meer naar de opdrachtgever geluisterd. Het gewoonteleven gaat weer zijn gang en er worden steeds weer dingen gedaan, die ik niet bewust doe. Ik kijk naar de voeten, die over elkaar liggen tijdens mijn werken achter de computer. Ik heb niet bewust gezegd, zet die voeten zo neer. Er is iets in mij dat opdrachten geeft, als ik niet bewust opdrachten geef. Een beetje jeuk in mijn oor en mijn vingers van mijn rechterhand gaan er naar toe om er een aantal keer op te drukken. Even later gaan mijn handen naar mijn gezicht en wrijven zij er overheen. Wat zijn dit voor signalen? Moet ik even tot rust komen? Word ik getroost? De warme handen masseren voor een 47
moment de oppervlakte van mijn gezicht, alsof er iets wakker gemaakt moet worden. Nu gaat mijn linkerhand weer naar een plekje in mijn nek. Normaal merk ik het niet op, maar nu ik mijzelf observeer, valt het mij op. Mijn lichaam is voortdurend met handelingen bezig, die ik mijzelf niet bewust opdraag. Een diepe zucht. Waar komt die onrust vandaan, dat ik mijzelf steeds moet aanraken; mijn vingers spelen met elkaar. Meestal ben ik dan even aan het denken; het is alsof mijn lichaam mij helpt om na te denken. Ik noem het onrust…… Het lichaam verkeert in een lijdenssituatie en streeft voortdurend naar een mindere lijdens-situatie; een aangenamere situatie. Het lichaam zorgt voor een deel voor zich zelf. Het lichaam kan goed voor zichzelf zorgen. Het lichaam kan niet voortdurend in een aangename positie zitten. Het moet op een gegeven moment veranderen, omdat het minder prettig aanvoelt. Het lichaam moet van plaats veranderen.
48
Inspiratie Als ik naar inspiratie zoek, is het alsof ik het heelal van mijn gedachtewereld afspeur naar ideeën. Elke gedachte of waarneming, waarmee ik in zee ga of waar ik mij door laat meenemen, neemt een wereld met zich mee. Met welke gedachte ga ik in zee? Is elke gedachte die langs komt betrouwbaar en kan ik die veilig volgen? Ik kan onderscheid maken tussen gedachten. Dit is een kenmerk van denken. Ontspannen ademen, in rust komen, ongedwongen concentratie, in de ervaring vertoeven; ruimteloos, vormeloos, loslaten, innerlijke openheid aanschouwen.
49
VERTROUWEN GEVEN GEBLINDDOEKT LOPEN
Oefening 19 Je gaat met iemand geblinddoekt wandelen. Jij doet je ogen dicht en je laat je leiden. Je geeft je over aan de ander. Je rekent op hem en geeft je vertrouwen in de ander OPGEVANGEN WORDEN Oefening 20
Je bent met zijn tweeën. De een gaat achter de ander staan. Degene die voor staat laat zich recht naar achteren vallen. De ander vangt de ander met de binnenkant van de hand (handpalmen) op en duwt hem weer terug. ZTTEN
Oefening 21 Je gaat op een stoel zitten. Je zet je voeten naast elkaar op de grond. Je legt je handen op je knieën. Je zit rechtop en kijkt naar voren. Je kijkt naar een voorwerp dat voor je ligt en helt licht naar voren, terwijl je het voorwerp nauwkeurig observeert. Vervolgens hel je lichtjes naar achteren, terwijl je het voorwerp blijft bekijken. Je herhaalt de beweging en zoekt daarna het middelpunt van het zitten. Overdenk de gevoelens die je had dicht bij het voorwerp en ver van het voorwerp.
50
STAAN
Oefening 22 Je gaat staan. Je doet je voeten iets uit elkaar. Je gaat lichtjes op je tenen staan. Je voelt hoe een hand – eventueel een hand van een ander – je zachtjes naar beneden drukt. Je voeten staan stevig in de grond geworteld. Je voelt dat. Je staat rechtop. Je neemt je omgeving waar. Je spreekt enkele woorden in jouw omgeving. Je neemt waar, wat er met je gebeurd is.
51
12. Leraar Ik bestudeer de werking van de geest en heb daar mijn gedachten over. Er zijn mensen die de geest veel grondiger hebben bestudeerd dan ik. Deze mensen hebben hogere realisaties en dieper inzicht gekregen. Het kan zijn dat deze mensen een lange traditie als basis hebben. Ik vergelijk deze realisaties met de capaciteiten van iemand die zich lange tijd met bijvoorbeeld sport en studie heeft beziggehouden en mogelijk ook nog aanleg en talent op dat gebied heeft. Hij heeft hogere realisaties en meer inzicht gekregen in het onderwerp. Hij kan het daardoor ook beter toepassen. Het nadeel van een hoger gerealiseerd iemand kan zijn, dat hij, wat ik nog niet gerealiseerd heb, al heeft gerealiseerd en dat hij zich niet op mijn niveau kan begeven. Hij is dat niveau ontstegen. Het is als de leerkracht die het niet kan begrijpen, dat een kind een bepaalde opdracht niet kan begrijpen. Hoe eenvoudig deze ook mag lijken voor de leerkracht. Het is belangrijk om een leraar te vinden die betrouwbaar is. Wanneer is een leraar be-trouwbaar? Er wordt door veel mensen over de werking van de geest nagedacht en veel mensen hebben daar hun gedachten over. 52
Ik voel mij intuïtief aangetrokken tot mijn leraar; ik heb vertrouwen in en respect voor hem. Ik open mij voor hem. Hoe hij bij mij binnenkomt met zijn informatie en met zijn energie, besef ik nauwelijks. Ik heb het vertrouwen dat hij goede bedoelingen heeft en uit liefde en medeleven handelt. Hij laat mij mijzelf zien; hij laat mij mijn strijd, mijn lijden, mijn problemen zien. Hij geeft mij aanwijzingen, hoe ik daarmee om kan gaan. Hij gebruikt voor mij helende taal. Betrouwbare leraren spreken mij aan, waardeer ik en inspireren mij. Zij werken als een medicijn. Ik vind dat het gedrag van de leraar buiten-gewoon moet zijn. Een leraar kan begeleiden en bescherming geven. Hij kan een voorbeeld zijn. Een leraar hebben en kiezen is heel persoonlijk. Ik zal zelf tot realisaties moeten komen. Hoe vriendelijk en wijs een leraar ook kan zijn, hoe ik hem ervaar, hangt van mijzelf af. Ik kan mij aan hem ergeren. Ik kan hem bewonderen.
53
DE KRACHT VAN INBEELDING
Anekdote De dorpelingen noemen de berg "het grote stenen gezicht" en daar vandaan komt grotere wijsheid dan uit boeken te leren is. Op een dag zal een man komen, wiens gezicht op het grote stenen gezicht zal lijken. Vanaf zijn vroegste kinderjaren heeft één dorpeling vurig op die man gewacht. Maar vergeefs. De tijd verstrijkt; de dorpsbewoner houdt het stenen gezicht voor ogen en in gedachten. Zijn huis kijkt op de berg uit en hij kan er urenlang naar kijken, zich inbeeldend dat het grote stenen gezicht vriendelijk naar hem terugkijkt. Tenslotte op een dag, beginnen de mensen in het dorp te merken dat hij sterke gelijkenis is gaan vertonen met het grote stenen gezicht. Zijn gelaatstrekken zijn dezelfde adel en verfijning gaan weerspiegelen
54
13. Lijden Elke gelukservaring die ik heb, wordt gevolgd door een minder gelukkige ervaring. Mij minder gelukkig voelen is een lijdenservaring. Zelfs als ik mij gelukkig voel, kan ik mij nog gelukkiger voelen. In feite is mij gelukkig voelen ook een lijdenservaring. Ik heb jeuk. Het gevoel dat ik dan ervaar is een lichte vorm van lijden; mag ik mij niet krabben dan kan het een stuk vervelender worden. Ik krab mij om de jeuk weg te krijgen. Door aangename en onaangename gevoelens te kunnen ervaren, lijd ik. Een tijdje ergens lekker staan houd ik niet lang vol, want ik moet anders staan. Anders wordt het staan ondraaglijk. Is er een oorzaak voor het lijden? Ik heb dit lichaam aangenomen. Zonder oorzaak is dit lichaam niet tot stand gekomen. Het ontstaan en het groeien van het lichaam zijn een proces. Van het een komt het ander; van een oorzaak komt een gevolg. Hoe ik mijn ervaring ervaar, hangt van mijn benoeming af. Ik voel mij niet lekker; ik voel mij verdrietig. Er komt iemand bij mij die zegt hier heb je 55
een miljoen. Voor een moment (of langer) ervaar ik geen ongemakkelijk gevoel meer. Ik kan mijn onprettige gevoelens veranderen in een prettige door afleiding of door er een andere benoeming aan te geven. Als ik mij ellendig voel en in dat gevoel blijf hangen is het alsof de zon achter de wolken schijnt. Ik zeg tegen mijzelf, laat eens zien of je niet een klein glimlachje op je gezicht kunt toveren. Dat lukt mij en op het zelfde moment is het ongemakkelijke gevoel voor een moment weg. Het is mogelijk om ongemakkelijke gevoelens te veranderen, te transformeren.
56
VINGERYOGA
Oefening 23 Je maakt een wandeling met je vingers op de binnenkant van de vingers. Je drukt met de top van je duim en duimnagel op - het onderste sneetje van je pink (druk lichtjes aan) - vervolgens naar het sneetje daarboven - daarna naar het sneetje daarboven - naar het topje van de pink - naar het topje van de ringvinger - naar het topje van de middenvinger - naar het topje van de wijsvinger Met de top van je wijsvinger - op het onderste sneetje van je duim - op het sneetje daarboven - op het sneetje daarboven - op het kussentje van de duim - op de top van de duim Na een aantal cycli doe je het met de andere hand en vervolgens met beide handen tegelijk.
57
14. Afstand nemen LOSLATEN EN ONTHECHTEN Afstand nemen van de gedachtewereld die bedenkt hoe alles in elkaar zit en die denkt te weten hoe het zit. Afstand nemen van het ik dat verlangt naar eigen geluk. Afstand nemen van niet moreel gedrag. Afstand nemen van mijn materiële zaken. Afstand nemen houdt een keuze in. Waar wil ik afstand van nemen? Is het mijn ongecontroleerde geest waarvan ik afstand wil nemen? Bestaat er een gecontroleerde geest en hoeverre kan ik daar gebruik van maken? Met de ongecontroleerde geest bedoel ik het volgen van gedachten en intenties die een zogenaamde gelukstoestand nastreven. Zelfge-richte behoeften, die verlangen en hebzucht als motivatie hebben, zijn een gewoonte geworden. Ik projecteer een kwaliteit op het object die het niet heeft. Ik geloof in ze en volg ze klakkeloos. Ze leiden tot frustratie en ontevredenheid. Vaak leiden ze tot tijdelijke bevrediging. Tijdens de werking van de ongecontroleerde geest is wijsheid en kennis van het eigen beeld niet bewust aanwezig. Met wijsheid bedoel ik, dat er ingezien wordt dat alles in verandering is, dat niets een eigen 58
identiteit heeft maar af-hankelijk is van omstandigheden. Het tegenovergestelde van wijsheid is de misvatting, dat geluk afhankelijk is van uiterlijke omstandigheden. Het is even aangenaam om een ijsje te eten, maar al snel wordt het ijsje minder smakelijk. En toch wil ik er van door blijven eten tot er een moment komt dat de uiterlijke bron die mij geluk geeft, stopt met mij geluk geven. Ik moet ermee stoppen, anders wordt het ondraaglijk. Kennis van het eigen beeld heeft te maken met het feit dat ik mij niet bewust ben van mijn kostbare aanwezigheid. Ik geloof eigenlijk alleen in mijn zelfzuchtige ik, die bevredigd moet worden. Die wil ik ver-zorgen. Het ik moet gekoesterd worden. Zijn wensen moeten uitkomen. Ik zal er alles aan doen om te voorkomen, dat zijn wensen niet uitkomen. Het ik wil dat er naar hem geluisterd wordt en dat er geen kritiek op hem gegeven wordt. Het staat tegenover de geest die het geluk van anderen centraal heeft staan. Ik wil afstand nemen van mijn zelfzuchtige gedrag en van mijn beperkte waarneming van de werkelijkheid. Natuurlijk lukt het me slechts een enkele keer, maar het is voor mij betekenisvol 59
KIJKEN NAAR DE ANDER
Oefening 24 Je gaat tegenover iemand zitten op een armlengte afstand van elkaar. Je kijkt een bepaalde tijd (tussen bijvoorbeeld 2 en 5 minuten) in de ogen van elkaar. Je registreert wat je ziet en ervaart. Je neemt een korte pauze tussen door. Vertel je bele-venissen aan elkaar. Daarna doe je de oefening nog een keer. GESPREK
Oefening 25 15 tot 30 minuten Je gaat een stuk wandelen met zijn tweeën. Je gebruikt geen andere woorden dan de woorden die hieronder staan. Je houdt ook de volgorde aan. Je gaat na het gesprek even stil bij elkaar zitten en kijkt, wat er gebeurd is. Persoon 1: chatatti Persoon 2: chamaui Persoon 1: chatatti chatatti Persoon 2: chamaui, chamaui Persoon 1. chatatti Persoon 2: chamaui
60
15. Misvattingen WAT IK WAARNEEM IS NIET ZOALS HET IS Hoe neem ik verschijnselen waar? Ik neem een appel waar. Ik geloof in het bestaan van de appel, die voor mij ligt. Aan de vorm, de kleur en de eigenschappen herken ik de appel. Ik zie een concrete appel, die voelbaar is, die ik kan vasthouden, ruiken, ope-ten en proeven. Ik geloof in de eigen identiteit van de appel. Ik weet zeker dat het een appel is. Wanneer werd het een appel? Wanneer is het geen appel meer? Wanneer noem ik het geen appel meer? Voordat de naam appel aan het stuk fruit werd gegeven, was de appel er al, maar had het nog niet zijn naam. Zodra het etiket appel op het stuk fruit wordt gezet, geloof ik in een appel die vanuit zichzelf bestaat. Het woord appel is meer dan alleen naam geworden. De appel bestaat uit allerlei onder-delen: de schil, het klokkenhuis, de pitten, het stokje, het vruchtvlees, het kroontje. Ik kan de appel niet terugvinden in de verschillende onderdelen. Ik kan de eigenheid van de onder-delen ook niet in de onderdelen vinden. Het product appel is afhankelijk van andere onderdelen. En ik geloof in een appel die uit zichzelf bestaat, alsof hij niet afhankelijk bestaat van andere factoren. Zo zie 61
ik de appel gewoonlijk. Ik merk, dat als ik de appel waarneem, dat de appel niet zo bestaat. Wat zie ik, als ik met mijn aandachtsoog naar het beeld van een appel in mijn gedachten kijk? Er flitst een appelbeeld voorbij. Het is ongrijp-baar en nauwelijks te traceren. Ik heb niet het beeld gezien van een jong appeltje of van een gerimpelde of verrotte appel. Ik heb kleuren gezien. Was het een rode, gele of groene appel? Was het een goudrenet? Ik moet het beeld van de appel even helemaal loslaten, omdat het beeld zich niet meer wil vertonen. Hoe zit het met mijn waarnemingsvermogen? Ik zie de appel voor mij liggen, maar ik zie de appel met mijn zintuigen. Mijn zintuigen laten prikkels toe in mijn hersenen. Er wordt een mentaal beeld van de appel gemaakt. Ik zie een mentaal beeld van de appel in mij. Zonder mijn zintuiglijke hersencellen kan ik de appel niet herkennen. Er is dus meer dan een appel die daar ligt. Het beeld kan ruimer worden gemaakt. De appel die ik zie, is een reflectie, een beeld. Dit beeld wordt door mijzelf gecreëerd Welke appel zie ik in werkelijkheid? De appel die daar ligt of de mentale appel?
62
DE SLANG
Anedote Op een donkere avond loop ik over het pad langs het bos naar huis. Het is stil buiten; ik hoor zo nu en dan de wind waaien in het ruisende bos. Mijn moeder had nog tegen mij gezegd: ”Ga aan de andere kant van de weg lopen.” Op een gegeven moment zie ik een meter of tien voor mij iets bewegen. Ik schrik en besef dat daar een slang voor mij ligt. Mijn ademhaling wordt onrustig. Het duurt lang voordat het beest weggaat. Soms beweegt hij even. Opgewonden hoor ik in mij zeggen: “Ik heb een slang gezien. Wat zullen mij vriendjes zeggen.” Maar ik voel vooral angst. De slang gaat niet weg en ligt al een tijdje stil. Ik kom iets dichter bij. Ik moet me er elke keer weer toe aanzetten om er dichter naar toe te gaan. Mijn ogen zijn gefocust op de slang en proberen op alle manieren het beest waar te nemen. De kleur, de lengte, wat voor slang zou het zijn….. Dan komt er een moment van twijfel als ik nog dichter bij kom. Is het wel een slang? En plotseling realiseer ik mij dat het een tak is die beweegt. Mijn angstgevoel verdwijnt. Ik krijg een opgelucht gevoel en moet hard op lachen.
63
WANDELING
Oefening 26 Je loopt langzaam ergens heen en je kijkt om je heen. Je benoemt voor jezelf wat je ziet. Je neemt er de tijd voor. Je neemt de eigenheid en identiteit van de dingen waar. Waar is de boom in de boom? Waar is de groene kleur in het blad? Waar zitten de onderdelen van de boom? Wanneer wordt iets een tak? Hoe zien de contouren er uit? Hoe ziet de vorm eruit? Hoe zit het met de lichtval? Wat doet schaduw?
64
16. Het bestaan of het niet bestaan van het ik HET IK
Ik heb mijzelf geobserveerd en kwam iets tegen dat waarneemt, contact maakt, voelt, denkt, zich kan motiveren, doet, beleeft, ervaart. Dit iets komt overeen met het ik. Deze ik bevindt zich in en rond mijn lichaam. Het ik bevindt zich in mijn fysieke aanwezigheid, in de ruimte ervan. Waar is het ik? Is de complexe ervarende samenstelling hetzelfde als het ik. Ik maak een beeld van de ik-beleving. Ik hoor mijzelf twee maal het woord ik noemen. Als ik het over mijn ik heb, is er dan nog een ik? Het woord oog en het woord ik hebben in het Engels dezelfde klank. Het oog kan zichzelf niet zien. Maar het oog bestaat wel. Kan het ik zichzelf zien? Het oog is fysiek. Is het ik mentaal en fysiek? Kan het ik zichzelf vinden?
65
Als ik op zoek ga naar het ik, dan kan ik het niet vinden. Ik kan het niet aanwijzen. Ik kan zijn plaats niet bepalen. Het is niet te vinden in het lichaam of in onderdelen ervan. Het ik is niet in de geest te vinden. Wat is het ik dat uit eigenbelang handelt? Hoe blijf ik in leven? Wat gebeurt er met het ik dat van een rots valt? Eerst wordt het solide -vreselijk belangrijk - en uiteindelijk wordt het verdoofd door overdonderende gevoelens. Hoe zit het met het ik dat niet bij zinnen is? Fysiek kan zo iemand in leven blijven. Ook die persoon ervaart? Het ik lijkt zich op verschillende manieren te kunnen manifesteren. Het geen dat ik ben is de ervaring. Het komt terug in het werkwoord zijn. De ervaring is niet iets stilstaands. Ervaring is in beweging. Ik kan tegen mij zelf zeggen: Deze ervaring heb ik gehad, maar op het zelfde moment is er weer een ervaring aanwezig. Zelfs als ik bewusteloos ben ervaar ik. En als ik dood ben? Ervaar ik altijd? Is het ik de karmaverwekker?
66
Is het ik alleen een naam die gegeven is? Geloof ik in een vals etiket, dat het ik niet kan beslaan? Hoe ervaart het ik inspiratie? Hoe ontvangt het ik inspiratie? Door het spelen met gedachten, de gefocuste gedachte los te laten, door het willen en wensen kan inspiratie binnenglijden. Zijn niet alle gedachten inspiratie? Wie laat die gedachten op mij los? Geluidloze gedachten die een hels lawaai maken. Het hardop nadenken en onder woorden brengen. De zwarte letters zijn niet hetzelfde als gedachten. Het zijn weergaven. Ze geven uitdrukking aan iets. Het zijn niet mijn gedachten die op papier gezet worden. Het zijn constructieve taalspelletjes die proberen abstract-heden vast te leggen. Het beeld dat ik van mijzelf heb is een mentaal beeld. Ik heb een beeld gecreëerd van mijzelf. Ook maak ik in mijn geest de ander. De ander leeft dus in mijn geest. Het moment dat zoeken en vinden bij elkaar komen. Door naar de ervaring te kijken, in de ervaring te zitten, zonder commentaar, door de ervaring te
67
beleven, ontstaan stilte, openheid en verdwijnen in een woordeloze lichtruimte. Het ik lijkt op te lossen.
68
KLANKEN
Oefening 27 WAAR ZITTEN DE KLINKERS?
De klinkers zijn A, E, I, O, U. Hoe is de alfabetische volgorde tot stand gekomen? Je laat de verschillende klinkers hardop klinken. Waar zit de A in je mond? Waar zit de E in je mond? Waar zit de I in je mond? Waar zit de O in je mond? Waar zit de U in je mond? Wat is je conclusie?
69
17. Zuiveren Onrustige gedachten, die beslag leggen op mijn aandacht, zoals zorgen over financiën, zorgen om dingen te doen die ik niet wil doen, wil ik beter kunnen controleren. Vaak is het zo dat ik me laat overdonderen door gevoelens en emoties, die allerlei gedachten oproepen. Ze gaan met mij aan de haal gaan. Op het moment dat ik het besluit neem om de blik binnenwaarts te richten, ontstaat de mogelijkheid om bewuster te bepalen wat ik doe. Zuiveren betekent dat ik me ontdoe van hin-dernissen. Hindernissen zijn ook opstapjes om te groeien. Zuiveren heeft te maken met het verzamelen van positieve energie. Hierdoor neemt kracht toe. Zuiveren en biechten; schoonmaken en reinigen. Het begint met het herkennen van wat niet zuiver is, wat besmet is. Bij het doen van een onjuiste handeling, zoals doden, stelen, e.d., ontstaat negatieve energie. Zo’n handeling kan gepaard gaan met een hebberige, kwaadaardige, gemakzuchtige, zelf-gerichte intentie 70
en motivatie, waardoor een onzuiver resultaat ontstaat. De handeling kan ook gepaard gaan met een altruïstische motivatie. Ik wil me zuiveren door herkennen, bekennen, spijt te hebben, het nemen van een voornemen en een besluit een dergelijke handeling niet meer te verrichten en de tegengestelde handeling te doen. Door te zuiveren wil ik iets kwijt. Wat wil ik kwijt? Ik wil bepaald gedrag kwijt. Zoals gemakzucht, onverschilligheid, luiheid, arrogantie, zelfgerichtheid, trots, kwaad worden, opkroppen, veroordelen en nog veel meer gedrag, dat ik als niet constructief zie. Op dit moment blaas ik het negatieve gedrag op, maak ik er een obsessie van. Ik maak onderscheid tussen de persoon en de handeling. Ik accepteer de persoon – mijzelf - die de handeling verricht. Ik veroordeel de persoon niet, wel de handeling. Wanneer is iets obsessief en hoe staat dat in relatie tot enthousiasme? 71
Ik geef te veel identiteit aan de negatieve begrippen. Neem bijvoorbeeld gemakzucht. Waarom word ik gemakzuchtig? Wat is de positieve kracht achter gemakzucht? Wat is de kracht die gepaard gaat met gemakzucht? Waarom “kies” ik daarvoor? Het is een bescherming voor een te grote inspanning. Tegen te grote overbelasting.
72
ZUIVERINGSADEMHALING
Oefening 28 1e cyclus Je houdt je pink en ringvinger op je linker neusvleugel. Je middenen wijsvinger houd je op de plek boven je neus, tussen je ogen en je duim houd je op de rechter-neusvleugel. Doe alles op een zachte manier. Je ademt in door je rechter neusgat (bijvoorbeeld acht seconden of langer) en visualiseert dat je zuiverend licht je lichaam laat binnen stromen. Het licht laat vaste stoffen (obstakels) uiteenvallen. Daarna adem je door je linker neusgat uit (ook acht tellen) en laat je donkere vaste stoffen, als gruis, teer, harde obstakels je lichaam uitgaan. Je wacht niet tussen de ademhalingen in. Je doet dit driemaal. Daarna wissel je de ademhaling om: de rechtse wordt de linkse visualisatie. Je doet dit ook driemaal. Daarna doe je het met beide neusgaten tegelijk. 2e cyclus Net als hier boven. Het verschil is nu dat het licht dat binnenstroomt alle vervuilde vloeistoffen (zoals pus, vervuilde sappen, vloeibare obstakels, vervuilde vloeistoffen) losmaakt en verwijdert. 3e cyclus Net als bij de eerste cyclus. Maar nu worden alle gasachtige obstakels (zoals stank, gif, vervuilde lucht, ongezonde dampen) uit je lichaam losgemaakt. Als je dit gedaan hebt, stel je je voor dat je je lichaam (en je geest) gezuiverd hebt. Je voelt je daarna schoon, zuiver en helder. Je kunt deze cycli herhalen.
73
18. Mededogen COMPASSIE
Het innerlijk onderzoek dat ik gedaan heb, is vooral op mijzelf gericht geweest. Via mijzelf leer ik de ander kennen. Zonder de ander kan ik mijzelf niet leren kennen. De ander zit in het zelfde schuitje. Ieder levend wezen zit met dit probleem. Wie zijn die anderen? Mensen, dieren, andere levende wezens. Bevin-den zich hier ook wezens bij die zich bijvoor-beeld in een tussenstaat (tussen leven en dood) bevinden? Ik neem alle mogelijke bestaans-mogelijkheden mee. Geesten, planten, wezens die ik niet kan waarnemen, e.d. De meerderheid tegenover de enkeling. Ik zie dat er enorm veel andere wezens zijn, waardoor het lijkt, alsof ik een onbeduidend schakeltje ben in die hoeveelheid. Vrijwel al die wezens zijn zich bewust van hun bestaan en hechten belang aan het verkrijgen van geluksgevoelens en het vermijden van onlustgevoelens. 74
Als ik over het recht denk van de meerderheid ten opzichte van de enkeling en over het systeem meerderheid van stemmen, dan kan de positie van de enkeling slechts een nederige worden. De beperktheid van mijn handelen Als ik bepaalde mensen gelukkig maak, kunnen anderen daar ongelukkig door worden. Ik kan op dit moment onmogelijk alle levende wezen bevrijden van lijden en geluk geven. Ik ben beperkt in mijn handelingen. Als ik een persoon meer aandacht geef, gaat dat ten koste van de aandacht voor anderen. Ik ben eigenlijk voortdurend onwetend. Ik weet niet wat de consequenties zijn van mijn gedrag. De beste oplossing die ik voor dit probleem kan bedenken is, dat ik regelmatig de andere levende wezens in mijn motivatie en visualisatie meeneem. Als iemand iets negatiefs of destructiefs doet naar mij doet – iets dat ik als onprettig ervaar - is het goed om te beseffen, dat de intentie van die persoon positief of constructief is geweest.
75
De zelfgerichte handeling In hoeverre zijn mijn handelingen zelfgericht? Wanneer doe ik een voor mij optimaal altruïstische handeling? Als ik de afwas opruim, doe ik dat in zekere zin ook voor mijzelf. Als ik mijn kinderen wegbreng – uit vriendelijkheid of op hun verzoek - of als er moeite voor een ander wordt gedaan, als ik het eigenlijk niet wil doen, maar het toch doe, vermindert het zelfgerichte in de handeling. Het is opmerkelijk dat de altruïstische handeling vaak vreugde bij de ander en bij mijzelf veroorzaakt. Het visualiseren van lijdenssituaties Tijdens meditaties onderzoek ik welke lijdenssituaties er zijn. Het martelen van mens en dier dat plaatsvindt, is iets wat afschuw oproept. De fysieke en mentale ongemakken die een levend wezen kan meemaken, zijn indruk-wekkend: fysieke pijn, angst, uitzichtloosheid, depressie, waanvoorstellingen, verlies. Het zijn situaties, die ik niet wil meemaken. Hoe kan ik anderen optimaal van dienst zijn?
76
Compassie is de bron tot geluk. BALANS EN OVERGAVE
Oefening 29 Deze oefening wordt door twee personen gedaan. De eerste persoon gaat gebogen staan. De handen drukken op de knieën. De rug is redelijk horizontaal. De andere persoon gaat ruggewaarts op de ander liggen. De staande persoon kan de ander helpen om op de rug te komen. Als de balans en het evenwicht gevonden is, kan de persoon die bovenop ligt, de handen en armen en benen los laten hangen en zich openen voor het luchtruim. Blijf zo enige tijd staan en wissel daarna.
77
Dag 19: gelijkmoedigheid Hoe sta ik ten opzichte van levende wezens? Ik onderzoek mijn voorkeur voor en afkeer van bepaald gedrag en hoe ik tegenover gedrag van anderen onverschillig kan staan. Ik merk, dat ik geëmotioneerd kan worden door aan mijn zogenaamde vijanden te denken. Door alleen maar aan de vijand te denken gaan mijn gedachten met mij aan de haal. Er ontstaat woede voor die “denkbeeldige” persoon. Hij heeft mij op dit moment niets gedaan. Hij is er niets eens. Ik veroorzaak de woede. Om mijn geëmotioneerdheid te hulp te komen stel ik mijzelf vragen als: Vindt iedereen die persoon een vijand? Is die persoon altijd een vijand? Wanneer vind ik die persoon geen vijand? Wie vindt die persoon een vijand? Relatief gesproken heb ik geen vijand? Zo kan ik ook kijken naar de persoon waarvoor ik voorkeur heb en de persoon waarvoor ik onverschillig ben. Mijn vriend is niet altijd mijn vriend geweest. Zelfs tijdens de vriendschap met iemand gebeurt het herhaaldelijk, dat die persoon niet mijn vriend is. 78
In feite ligt het aan mijzelf hoe ik reageer op de personen om mij heen. Het gedrag of de houding van iemand die ik bewonder, kan zonder dat die persoon echt veranderd is, in eens omslaan in een houding van ergernis. Dit proces vindt plaats in mij. Als ik een gelijkmoedige houding heb naar ieder levend wezen, raak ikzelf meer in balans. Dan ontstaat de wens: Dat anderen bevrijd mogen zijn van ongeluk en de oorzaken van ongeluk, Dat anderen in een staat van geluk mogen zijn en de oorzaken van geluk in zich hebben, Dat anderen in een staat van voortdurende vreugde mogen verkeren, Dat anderen in een staat van gelijkmoedigheid mogen verkeren, zonder voorkeur voor de een en afkeer van de ander te hebben. Op de wens volgt actie. Gelijkmoedigheid is een voorwaarde om te kunnen groeien.
79
DE GEWONDE HOND
Anekdote Er was eens een zeer toegewijd persoon, die het lijden van anderen wilde verzachten. Hij was een groot beoefe-naar en stond alom bekend om zijn buitengewone eigen-schappen. Tijdens een van zijn wandelingen zag hij het kadaver van een hond liggen. Toen hij nauwkeuriger keek zag hij dat het dier nog leefde en een grote open wond had. Onmiddellijk wilde hij de hond helpen. Hij wilde de wond schoonmaken met water en verbinden. Maar in de wond voedden wormpjes en maden zich met het bloed en het vlees van het dier. Hij was bang dat hij de insecten zou doden, als hij de wond zou schoonmaken. Hij wilde de diertjes in leven houden. Hij kon ze niet met zijn vingers pakken. Daarom boog hij zich voorover. Voorzichtig likte hij de insecten een voor een uit de wond en zette ze op een veilige plek neer. Daarna verschoonde hij de wond en kon de hond herstellen.
80
20. Alle levende wezens zien als mijn moeder Ik kom voort uit “moeder aarde”. Ik ben een product van de aarde, een natuurproduct. Ik ben daardoor onderling afhankelijk van alle materie en nietmaterie. Ik ben een met de aarde en de kosmos. Daarnaast ben ik de top van een geschiedenis, die geen begin lijkt te kennen. Mijn mentale en fysieke constitutie is ook geschiedenis. Deze geschiedenisvorm beweegt zich in de tegen-woordige tijd en vormt nieuwe geschiedenis. Het maakt steeds nieuwe geschiedenis aan … tijd, ruimte en energie. Ik volg een eigen overleveringslijn, die door oorzaken en gevolgen een vervolg krijgt. Als ik de weg terug ga, die mijn groei is gegaan, kom ik bij mijn moeder terecht. Ga ik verder terug, dan word ik geboren met kenmerken en eigenschap-pen, die een gevolg zijn van oorzaken. Dingen ontstaan niet zomaar. Er is altijd een oorzaak voor te vinden. Dat betekent dat ik voor dit leven oorzaken heb gecreëerd, die in dit leven tot gevolg, tot uitdrukking komen.
81
In dat vorige leven heb ik ook een moeder gehad. En dat is niet dezelfde moeder, omdat mijn moeder nog in leven is. Wanneer ik zo terugwandel door mijn vorige levens, dan heb ik steeds andere moeders gehad. Aangezien ik geen begin kan aangeven aan mijn levens, betekent het dat ik ontelbare moeders heb gehad. Elk levend wezen kan mijn moeder geweest zijn
82
INNERLIJKE HITTE
Oefening 30 Je zit rechtop. Je kalmeert jezelf door de ademhaling waar te nemen. Je visualiseert dat er vanaf je kruin, door het centrale deel van je lichaam, vlak voor de ruggengraat, tot aan de onderkant ervan, een vingerdikke, transparante buis loopt. Dit lichtkanaal loopt recht naar beneden. Vanaf de neusgaten lopen twee dunnere buizen aan de binnenkant van je hoofd naar de kruin. Daar buigen de twee lichtkanalen langs beide zijden van het hoofdkanaal naar beneden. Vier vingers onder de navel komen de buizen in het hoofdkanaal. Er zitten knopen en blokkades op de chakrapunten in het centrale kanaal – basis, navel, hart, keel en kruin. Op de hoogte van de navel in het centrale kanaal stel je je een roodgloeiend kooltje voor zo groot als een klein zaadje. Je ademt door beide neusgaten naar binnen en laat de adem door de lichtkanalen gaan. Op de uitademing gaat de lucht door het hoofdkanaal naar boven. Elke keer als de adem langs het kooltje gaat, gloeit het intenser. Je trekt de binnenspieren van de anus iets op. Je ademt via beide neusgaten in en laat de lucht met de energie die ontstaan is door het optrekken het hete kooltje gloeien. Zodra de inademhaling stopt, slik je een keer en druk je met je middenrif energie door het centrale kanaal naar beneden. De luchtenergie zit opgesloten. Je blijft enige tijd zo zitten en concentreert je op de samengeperste hitte. Je ontspant de spieren en laat de adem door het kanaal naar boven gaan en laat de adem oplossen. De hitte stijgt op en brandt de blokkades weg, die bij de knooppunten zitten en verwarmt een zilverachtige energie in de kruinchakra. Je kunt het vergelijken met het vloeibare kwik.
83
Je herhaalt de visualisatie en intensiveert de hitte bij de navel. In totaal doe je zeven ademhalingen. Bij de zevende ademhaling ontvlamt het kooltje. De hitte stijgt naar boven en zuivert alle onregelmatigheden weg. De zilverachtige energie begint door de hitte te smelten en drupt door het kanaal naar beneden. Het gevoel dat ontstaat, is aangenaam. De energie stroomt naar beneden en vult het hele kanaal. De ontstane warmte en liefdevolle energie dringen door tot in het hele lichaam. Het veroorzaakt een geluksgevoel. Door de poriën van het lichaam straalt de energie de wereld in. Alles wordt doordrongen van die energie. Alle levende wezens ervaren vreugde en geluk. Concentreer je op het gevoel dat ontstaan is. Observeer de geest.
84
21. De vriendelijkheid van alle levende wezens DE VRIENDELIJKHEID VAN ANDEREN De wereld, waarin ik een plek heb ingenomen, is door vele levende wezens zo aangepast, dat ze het voor mij comfortabel hebben gemaakt. Zij hebben voor mij een zorgzame maatschappij gecreëerd. Vanaf het moment dat ik geboren ben, zijn er ontelbare wezens voor mij bezig geweest om mij te voorzien in mijn eerste levensbehoeften. Ook op dit moment zijn er zeer velen, die voor mijn geluk werken. Veel mensen en dieren spannen zich enorm in om het mij naar de zin te maken. Ze offeren zich zelfs op voor mijn veiligheid. Anderen zijn voortdurend bezig om hun altruïstische houding te verbeteren en om op die manier voor mijn welzijn te werken. In mijn directe omgeving staan mensen voor mij klaar om mij te helpen. Ik ben volledig afhankelijk van anderen.
85
VERRUIM JEZELF
Oefening 31 Je probeert de ander als een deel van jezelf te zien. Net als je hand en je voeten bij je horen. Je maakt je lichaam ruimtelijker en groter door aan te geven wat er nodig is om jou te laten bestaan. DE ANDER WERKT VOOR JOU
Oefening 32 Je bedenkt hoeveel levende wezens bezig zijn geweest om het stukje voedsel, dat op jouw bord ligt, te creëren. Je benoemt de inspanningen die ze hebben gedaan?
86
22.Terugbetalen van de vriendelijkheid Als ik zie, hoe bijzonder vriendelijk iedereen voor mij is en geweest is, vraag ik mij af, hoe ik hen kan terug betalen. Het zijn er teveel. Ik moet mezelf niet vergelijken met die anderen. Ik benadruk bij mezelf regelmatig dat de handelingen die ik verricht voor het welzijn van andere levende wezens zijn. De zelfgerichte houding die het geluk voor mijzelf wil, zou een houding moeten worden die op anderen gericht is.
87
DE GOEDDOENER
Anekdote Eens wandelde er een man langs een rivier. Hij zag dat de rivier, die tijden buiten zijn oever was geweest, vele opgedroogde plekken en kleine poeltjes had achtergelaten. In de kleine poeltjes zag hij vissen zwemmen. De grote vissen hadden moeite om een veilige plek te vinden. Het water was laag. De man zag bij een inham van de rivier een vis op het land spartelen. De man, die goede bedoelingen had, maakte zich ernstige zorgen om de vis. Met een gevoel van mededogen pakte hij de vis voorzichtig op. Het laatste wat hij wilde, was het dier te willen beschadigen. Hij liep met de onrustige vis in zijn hand naar de rivier en liet deze voorzichtig het water in glijden. Onmiddellijk schoten van allerlei kanten andere vissen naar het beest en vraten hem met huid en haar op. De man keek geschokt naar het tafereel en was zich bewust van zijn onwetendheid.
88
23. Gelijkmaken met anderen Er is eigenlijk niet veel verschil tussen de ander en mijzelf. De ander wil net als ik geluk ervaren en ongeluk vermijden. Toch geef ik voorrang aan het geluk voor mijzelf. Dat geldt zeker bij het vermijden van onprettige ervaringen. Als eerst mijn onprettige ervaringen maar gestopt zijn. Het gaat niet altijd op. Als ik moeders zie die het lijden van hun kinderen op zich nemen dan hebben zij hun zelfgerichte houding in relatie tot hun kinderen opgegeven. Als ik mij bewust ben van het feit dat iedereen mijn moeder is geweest, dan maakt het niet uit of het alleen om de eigen kinderen van dit leven gaat. Er zijn genoeg voorbeelden van mensen die hun eigen leven geven voor dat van anderen. En van mensen die tijdens hun of na hun leven lichaamsdelen afstaan voor anderen.
89
AUM
Oefening 33 Je laat op een lange uitademhaling de klank AUM klinken. Als je het samen doet, kan ieder het op zijn eigen manier doen. De lengte van de ademhalingen zijn bij iedereen verschillend en daardoor kan ieder invallen wanneer hij er aan toe is. Je doet het een aantal minuten alleen of samen. Na de oefening observeer je wat er gebeurd is en wat het met je - of met de groep - gedaan heeft.
90
DE HAAS EN DE LEEUW
Sprookje Er was eens een leeuw die aan de rand van een bos woonde. Deze plek was dichtbij een rivier, waar tegen de avond de dieren uit het beschutte bos kwamen drinken. Deze koning van de dieren was niet zo vriendelijk tegen zijn onderdanen. Dikwijls viel hij ze op een onverwacht moment aan en liet hij ze gewond liggen als hij geen honger had. Op één dag verwondde hij er soms zeven, terwijl hij er maar een nodig had voor zijn dagelijkse maaltijd. Maar dat interesseerde het wilde dier geen zier. Er moest wat aan gedaan worden. Er werd een grote dierenvergadering uitgeroepen. Wat moeten we met de leeuw? Er kwamen allerlei ideeën en voorstellen, maar er zaten vaak meer nadelen aan dan voordelen. En bovendien wie zou er met de leeuw in gesprek durven gaan. Net toen de vergadering zou worden afgesloten en iedereen zich heel somber voelde, sprong een haas naar voren. Hij had zich steeds op de achtergrond gehouden. Hij woonde ook niet zoals de meeste dieren in het bos, maar had zijn leger in het lage gras. “Luister eens allemaal,” sprak hij met heldere en duidelijke stem. “Misschien heb ik nog wel een idee dat jullie helpen kan. De leeuw heeft elke dag zijn prooi nodig, dus een van ons zal zijn dagelijkse kost zijn. Dat kunnen we hem niet onthouden. Hij moet ook in leven blijven.” Er klonk een afkeurend gemompel uit de menigte dieren. “Ik ga naar de leeuw,” ging de haas verder. “Ik zeg tegen hem dat wij naar een andere plek verhuizen, als hij zo doorgaat. Maar dat hij één dier per dag mag verorberen en dat we dan zullen blijven. Dat is beter dan zoals het nu is.” Het leek de meeste dieren een aardig plan.
91
“Maar wie zal als zijn dagelijkse kost dienen? Wie bepaalt dat? Want niemand zal zich vrijwillig opofferen,” riep een van de dieren. Nieuwsgierig keken de dieren naar de haas, wat hij hier op te zeggen had. “Luister, ik kom elke dag op bezoek in het bos en wie ik tegenkom moet kiezen uit vijf houtjes, die ik in mijn poot vasthoud. Een van die houtjes is langer dan de andere. Degene die het lange houtje trekt, zal zich moeten melden bij de leeuw.” Het duurde even voordat iedereen instemde met het plan. Direct nadat iedereen akkoord was gegaan, nam de haas afscheid van de vergadering en ging op weg naar de leeuw. Het duurde niet lang of hij vond de leeuw, die zich op zijn rug in het stoffige zand uitrekte en enorm geeuwde, zodat de haas de enorme bek met tanden zag. De haas was naderbij geslopen. Plotseling had de leeuw door dat een dier in zijn territorium was gekomen. Bliksemsnel stond hij op zijn vier krachtig gespierde poten en gromde dreigend naar de haas, die hem nu op niet al te grote afstand genaderd was. De haas begon direct te spreken om te voorkomen, dat de leeuw hem te pakken zou nemen. “Leeuw, koning der dieren, ik moet u dringend spreken. Ik kom net van de vergadering van de dieren uit het bos en ik wil u iets vertellen. De dieren in het bos zijn zo bang voor u, dat ze van plan zijn om het bos te verlaten. Dat betekent dat u moeilijk aan voedsel kunt komen.” De leeuw hoorde het nieuws aan en gromde vervaarlijk, maar de haas ging rustig verder, alsof hij geen vrees kende voor het onberekenbare dier. “Wij komen met een voorstel. Wij begrijpen dat u ons als voedsel nodig hebt om in leven te blijven en dat gunnen we u ook. Maar dat u zomaar voor u plezier dieren doodt, verwondt en bang maakt, is niet echt nodig om in leven te blijven. Als wij afspreken, dat u elke dag een prooi krijgt, dan willen de dieren wel blijven.” De leeuw draaide zich om en dacht diep na. Er zat wel wat in dat plannetje, maar zouden ze hem niet te grazen nemen.
92
Even later antwoordde de leeuw: “Op één voorwaarde wil ik instemmen met jullie plan. Als het elke dag maar een lekker mals en vet dier is en geen mager scharminkel of een of ander oud, taai of ziek dier. Het moet smakelijk zijn.” De haas knikte tevreden en zei dat hij het met de dieren in het bos zou bespreken. Opgelucht kwam hij bij de dierenvergadering terug en de meeste dieren slaakten een zucht van opluchting. Anderen, die mals en vlezig waren, voelden zich minder gelukkig, maar stemden er tenslotte mee in. Vanaf die dag liep de haas elke dag het bos in om de dieren de stokjes te laten trekken. Het was vaak een verdrietig moment, wanneer een dier het lange stokje had getrokken en afscheid moest nemen van zijn vrienden en familieleden. Maar afspraak was afspraak en afspraken diende je na te komen. Maar vaak konden de dieren hun geluk niet op als ze zagen, dat ze een kort stokje hadden getrokken en niet het haasje waren. Enige tijd verliep het goed. Het werd rustig aan de rand van het bos; de dieren konden met een gerust hart bij de rivier drinken. De leeuw hield zich aan de afspraak. Totdat op een dag de vos aan de beurt was om een stokje te trekken. De vos, die daar niet zo veel voor voelde, sprak tot de haas: “Jij loopt vrolijk rond met die stokjes; alle dieren moeten zo’n houtje trekken, maar jij hoeft nooit een houtje te trekken. Jij zult nooit een prooi voor de dieren zijn.” “Ach vos, als jij graag met de stokjes rondloopt en wilt zien wie er allemaal naar de slachtbank gaan, dan vind ik dat prima. Hier heb jij de stokjes. En ik wil best ook zo’n stokje trekken.” De haas trok het laatste stokje, het langste en hij zou vandaag de maaltijd voor de leeuw zijn. Het was immers een vette haas, een lekker hapje voor de leeuw. Maar in tegenstelling tot de andere dieren, die luid begonnen te klagen of in tranen uitbarstten, nam hij rustig afscheid en ging op de leeuw af. “Zo ben jij vandaag mijn smakelijke hapje, mijnheer de Haas?”
93
“Inderdaad,” zei de haas zonder enig teken van angst. “Nou, daar ga je dan,” zei de leeuw. Hij sperde zijn geweldige muil open en deed zijn kaken om het kopje van de haas. Op dat moment keek de haas in de keel tot diep in de maag. Toen schreeuwde hij zo hard als mogelijk, zodat de klank die hij uitriep, echode: “Beste leeuw, ik ken een dier dat machtiger en sterker is dan u en er gevaarlijker uitziet.” Na een korte aarzeling trok de leeuw zijn kaken weg van het hazenkopje en keek hem sluw aan: “Waar zit dat dier dan?” De haas zei: “Het spijt mij, Koning Leeuw, maar dat was niet de afspraak. U moet mij opeten. Ik vertel het niet. Smakelijk eten.” De leeuw sperde weer zijn bek en zette zijn tanden in de nek van het haasje. Op dat moment riep het haasje weer: “O, koning Leeuw, ik ken een dier dat machtiger en sterker is dan u en er gevaarlijker uit ziet dan u.” “Onmogelijk,” schreeuwde de leeuw ontzet. “Vertel me waar dat beest zit en ik zal hem verscheuren. Vertel het mij!” “Nee, Koning Leeuw, geen sprake van.” Toen de leeuw het haasje voor de derde keer de woorden hoorde zeggen, sprong hij haast uit zijn vel, maar hij wist zich te beheersen. Hij beloofde de haas niet te zullen opeten, als hij zou vertellen waar het dier zat. De haas ging de leeuw voor. De dieren in het bos konden hun ogen niet geloven. Daar liep de geweldige leeuw gedwee achter het haasje aan. De haas volgde een pad langs de rand van het bos, totdat het pad naar een stille, diepe waterpoel leidde. “Shh,” fluisterde de haas tot de leeuw. “Het monster zit daar in het water.” Geruisloos sloop de leeuw naar de rand van de waterpoel en
94
keek in het spiegelende water. Daar zag hij zo’n weerzinwekkend dier, dat hij met een grote sprong opschrok. Nog nooit had hij zijn eigen kop gezien en met een enorme sprong viel hij het monster in het water aan. Het water was diep en de leeuw verdronk. De haas liep glimlachend terug naar de dieren van het bos en vertelde hen, dat de leeuw hen niet meer lastig zou vallen.
95
24.Tekortkomingen van de zelfkoesterende houding DE ZELFKOESTERENDE GEEST Het koesteren van het ik geeft geen gelukkige geest – het geeft spanning, pijn. Ik voel me niet vrij. Ik kan dat fysiek voelen. Mijn gezicht ziet er gesloten, strak en bezorgd uit. Door het ego, de zelfkoesterende geest, ontstaan veel problemen. Ik creëer een leven met problemen. Ik raak uit balans. Ik word sneller ziek, word ongeduldig, chagrijnig. Het heeft invloed op mijn gezondheid als ik negatief over anderen denkt. . Op dit moment word ik overweldigd door de onwetende en ongecontroleerde geest, die niet weet wat het ik is, die in verkeerde denkbeelden gelooft. Daarbovenop komt nog eens, dat ik het lijden als een prettige hallucinatie ervaar. Het wereldse plezier is iets wat dieren ook ervaren. Het wereldse plezier heeft met de zelfkoesterende geest te maken. De zelfkoesterende geest die, graag prettige geluiden hoort, 96
geen onprettige geluiden wil horen, succes wil ervaren, ongelukkige situaties wil vermijden, graag lovende opmerkingen wil krijgen, kritische opmerkingen liever niet krijgt, wil dat wensen uitkomen, niet wil dat wensen niet uitkomen. De zelfkoesterende geest is hiervan afhankelijk en zit daardoor gevangen.
97
DE BRON Anekdote Een man bewoonde sinds kort een huis met een stuk land. Op het land bevond zich een waterput, die al lang niet meer gebruikt was. Toen hij de deksel ervan aflichtte, zag hij dat er een dikke laag prut op het water lag. Hij begon met de emmer water op te halen. Het water was vuil en rook onaangenaam. Hij haalde vele emmers op en het water begon minder troebel te worden. De prut begon geleidelijk aan te verdwijnen. Toen de put een aantal dagen water had geschonken, werd het water steeds beter van kwaliteit. Hoe meer de put gaf, hoe schoner het water in de put werd. Het water werd op den duur kristalhelder en kreeg een frisse smaak.
98
25. Medeleven en Liefde LIEFDE Waar bij mededogen het gevoel ontstaat om het verdriet, de pijn en het ongemak van de ander weg te nemen, ontstaat bij liefde het gevoel de ander gelukkig te willen maken. De ander geluk te kunnen geven zonder het eigen belang een rol te laten spelen heeft de prioriteit. De gedachte, wat levert het mij op, vervalt. De wens ontstaat om die ander niet alleen tijdelijk gelukkig te maken, maar om die ander voortdurend geluk toe te wensen. De wens uiten en formuleren is belangrijk, omdat ik in veel gevallen de ander niet echt kan helpen. Dat komt door mijn onvermogen en beperktheid of door de situatie waarin de ander zich bevindt. De ander zit misschien helemaal niet op advies of hulp te wachten. Het is daarom belangrijk dat ik voorzichtig ben met het geven van hulp aan een ander. De wens en de bereidheid om de ander te willen helpen zijn de basis voor het werkelijk kunnen helpen van anderen. Liefde sluit andere levende wezens niet uit, dus zij zal voortdurend begeleid worden door gelijkmoedigheid. Eigenschappen die mij tot een liefdevolle persoon maken zijn respect en vergevings-gezindheid. 99
Door anderen te willen helpen wordt het hart geopend en ontstaat een stroom van positieve energie.
100
BEDELAARS
Verhaal Ik liep door een stoffig straatje in Bodh Gaja in India. Het is een bedevaartsplek. Vele honderdduizenden komen er jaarlijks om naar de verschillende tempels te gaan. Ondanks de drukte van de pelgrims voelde de plek aan als een oase van rust. Langs de straat zaten tientallen bedelaars naast elkaar met kommetjes in de hand. Een aantal was gehandicapt. Ze misten ledematen, waren blind of konden niet meer overeind komen. Anderen zagen er onverzorgd en zeer mager uit. Sommigen konden niet spreken of hadden gedragsafwijkingen. Zachtjes, maar nadrukkelijk werd er om aalmoezen gevraagd. Mijn ogen probeerden hen te ontwijken, want als ik hen in de ogen keek, zag ik mijn bevoorrechte positie en kreeg ik een ongemakkelijk gevoel. Hoe moest ik met mijn mededogen voor hen omgaan? Ik had een dikke portemonnee, maar ik had het geld nodig voor mijn reis. Voordat ik het dorp in kwam, kwamen kinderen naar de bushalte toe gezwermd. Ze smeekten om roepies. Ze raakten mij aan. Ik stootte ze van mij af. Ik kon hen onmogelijk alles geven, wat ik bij mij had, anders kon ik zelf ook gaan bedelen. Later kwam een meisje van een jaar of zes op mij af. Op haar arm droeg zij een baby. Haar donkere ogen leken in mijn hart te kijken en ze vroeg mij om geld. Haar kleren waren gescheurd en ze had honger. Ik gaf haar een muntstuk. Binnen een mum van tijd stormde een groep kinderen op mij af. Nog nadrukkelijker smeekten ze om geld. Ik moest ze van mij afslaan en mijn stem verheffen. Anderen van de groep renden achter het meisje aan en probeerde haar het geld af te nemen. Vanaf dat moment besloot ik geen geld meer te geven aan bedelaars. Wel had ik met mijzelf afgesproken, als ik bedelaars tegen kwam, dat ik hen in gedachten allereerst hun lijden af wilde nemen en hen 101
wilde geven, wat ik had. Ik zou dan met een positieve intentie langs hen heen lopen. Al gaf ik hen in materiële zin dan niets, een positieve intentie maakt voor mijzelf een verschil. In plaats van een negatieve reactie van mijn kant en het veroorzaken van negatieve energie, zou ik een positieve oorzaak creëren Visualisatie geeft geen directe hulp. Er verandert niets aan de buitenwereld. Op het gebied van karma verandert er wel wat.
102
Dag 26. Geven en Nemen Hoe zou het zijn als ik op elke inademing het lijden van anderen op mij neem en op elke uitademing anderen geef wat zij nodig hebben. Ik stel mij voor dat het lijden bij de ander werkelijk afneemt en het geluk toeneemt, dat de persoon het accepteert en ervaart. Is het een kwestie van gewenning om dit een deel van mijn natuur te laten worden?
103
NEMEN EN GEVEN
Oefening 34 Je neemt in gedachten het lijden, het verdriet en de ellende van de ander op je. Je verzacht daarmee de pijn van de ander. De ander hoeft het lijden niet langer te ervaren. Je neemt alle negatieve energie die in de ander aanwezig is op in je liefdevolle hart en laat het daar volledig verdwijnen. Je schenkt positieve energie, helende energie aan de ander. Je geeft de ander alles wat hij nodig heeft. Je ziet dat de ander gelukkig wordt. Neem op de inademing het ongemak in je op en schenk op de uitademing vreugde, blijdschap en geluk. Je kunt deze oefening de hele dag doen.
104
DE SLEUTEL
Verhaal Er was eens een meisje dat er haveloos en arm uitzag. Haar gezicht was bleek. Ze had blauwzwarte wallen onder haar ogen. Zij ondersteunde haar hoofd met haar handen en staarde voor zich uit. Ze zat op een boomstam. Ze dacht aan eten en vriendschap. Zij had al een paar dagen geen fatsoenlijke maaltijd gehad. De mensen die haar zagen zitten, keken haar meelijwekkend aan. Sommigen liepen met een wijde bocht om het meisje heen. “Hallo,” riep een stemmetje. Het meisje verroerde niet. Was dat weer een van die grapjassen die haar een poets wilden bakken, die haar wilden uitdagen, uitschelden of slaan? Nee, het stemmetje klonk te vriendelijk, dacht ze. Net als het stemmetje dat ze van binnen wel eens hoorde. Het hoofd leunde wat minder zwaar en de starende ogen leken wakker te worden. “Hallo,” riep het stemmetje weer. “Je hebt me toch wel gehoord?” Nu begonnen haar ogen te zoeken naar het geluid dat zij had gehoord. Had ze zich toch vergist, vroeg ze zich af, toen ze nergens iets vond. Ze was gaan staan en begon te zoeken achter de boomstam, tussen de takken, achter de bladeren, tussen het gras en onder de varens. Met de handen in haar zij riep ze: “Waar ben je dan?” Een oude gebochelde vrouw die over het pad langs de boomstam sjokte, draaide haar hoofd naar haar toe en zei met schorre stem: “Zo meisje, vroeg je aan mij of je mijn boodschappen wilde tillen. Hier neem die tas maar!” Het verbaasde meisje greep zonder na te denken naar de tas en liep met het vrouwtje mee. Terwijl zij in hetzelfde langzame tempo als het oude vrouwtje liep, keek ze nog een keer terug naar de plek, waar zij net het geluid gehoord had. Ze zag niets. Vanuit een ooghoek
105
keek ze naar het zwaar rimpelige gezicht en de nauwe ogen. Ze haalde zwaar adem en nu pas merkte ze de geur, die rond de vrouw hing. Een bloemen- en kruidengeur werden steeds krachtiger en leek haar sombere gevoel weg te nemen. Een paar maal had ze naar woorden gezocht om iets tegen haar te zeggen, maar haar keel, haar stem leek op slot te zitten. Geen woord, geen klank kwam eruit. Het was alsof haar keel met dikke vette pek was dicht gesmeerd. Waarom ben ik met haar meegelopen was een gedachte, die ze steeds weer hoorde. De tas werd steeds zwaarder en ze vroeg zich af wat voor boodschappen in de tas konden zitten. Kon ik de tas maar even neerzetten? De hengsels deden pijn aan haar schouders. “Zullen we hier even gaan zitten?” zei het vrouwtje. De bloemengeur kwam weer als een zachte regen over haar heen. Opgelucht zette zij de tas neer en zichzelf er naast. Nog steeds kon ze geen woord vinden om te zeggen en haar hoofd voelde leeg aan. In gedachten zat ze nog bij de striemen op haar schouder. Ze wreef over de plek. Toen zij haar blouse van haar schouder trok om te kijken of de hengsels een rode plek hadden achtergelaten, zag ze dat het vrouwtje in slaap was gevallen. Zachtjes hoorde zij haar piepende snurken. Nadat ze een tijdje gewacht had, werd ze onrustig. Ze wilde weg, maar ze wilde het vrouwtje ook niet in de steek laten. Ze durfde haar niet wakker te maken en daarom bleef ze bewegingloos naast haar zitten. In een stapel sprokkelhout hoorde ze een winterkoninkje kwetteren. Ze volgde het geluid net zo lang tot ze het bruine vogeltje met zijn staartje omhoog tussen de takken zag wippen. “Hallo,” hoorde ze plotseling het stemmetje weer roepen. Ze schrok op en probeerde de plek te lokaliseren waar het vandaan kwam. Terwijl ze zocht, vloog er zoemend een mug vlak langs haar oor. Door een snelle beweging van haar hand was ze niet langer op het stemmetje gericht. De mug ging op de bruinvlekkerige hand van het vrouwtje zitten. Ze zat besluiteloos te kijken. Straks gaat de mug
106
haar prikken, waarschuwde haar gedachten haar. Een gelijktijdige gedachte was dat ze haar niet mocht wekken. Voorzichtig zwaaide ze met haar hand langs haar hand, maar de mug bleef zitten. Voorzichtig blies ze nu in de richting van de mug, maar het diertje had zich in een kloof tussen twee aderen genesteld. Het zoog zich vol met het rode bloed, zijn maaltijd, en liet zich niet wegjagen. Het meisje gaf het op en mompelde: “Nou, smakelijk eten dan maar.” Tevreden vloog het diertje uit haar gezichtsveld. Het vrouwtje had er niets van gemerkt en sliep in een haast onbeweeglijke houding verder. Het meisje vroeg zich af wanneer ze wakker zou worden. De schaduwen werden langer en het hongerige gevoel van een paar uur eerder kwam terug. Haar ogen keken weer met die blik waarmee ze niets kon onderscheiden. “Hallo, kijk eens in die tas!” riep het stemmetje. Het meisje was direct opgeschrokken. Ze had niets zien bewegen. Maar haar nieuwsgierigheid was aangesproken en behendig als een dief trok ze de tas geruisloos tussen haar opgetrokken knieën. Ze duwde de gesp uit het slot en de tas lag open voor haar. Nauwkeurig onderzoekend volgden haar ogen de inhoud van de tas. Ze herkende een metalen kistje met krulversieringen. Voortdurend lette ze op het vrouwtje, op haar stille schaduw en lichtte het kistje uit de tas. Er zat geen slotje op het kistje. Zij duwde het dekseltje open. Een geelbruin rolletje papier met een rood lintje en een bronzen sleutel lagen erin. Na een korte weifeling schoof zij het lintje weg, rolde zij het papiertje open en las zij de met inkt beschreven letters, die voor haar lagen:
De sleutel zal je brengen naar het slot en openen de poort van je levenslot
107
Haar ogen volgden de regels keer op keer. Opgewonden probeerde zij te beseffen wat ze gelezen had. “Ga nu, neem de sleutel!” klonk de stem. “Laat de vouw alleen. We zullen voor haar zorgen en bij haar waken tot je terugbent.” Nu pas dacht ze een grijze doorzichtige schim te zien loskomen van de ronde stenen voor haar, licht bewegend en zich weer versmeltend. “Je kunt ons niet zien, omdat je ogen verduisterd worden. Je ogen worden versluierd door je zorgen, door je steeds opkomende gedachten. Maar nog een keer: Neem de sleutel en ga!” Een vreemde macht leek haar hand naar de sleutel te leiden. Een gevoel van lichtheid en zekerheid doordrong het meisje en ze fluisterde zacht: “Goede vrouw, vergeef mij mijn gedrag, mijn nieuwsgierigheid, mijn diefstal. Ik hoop u te kunnen helpen, wanneer ik terugkeer. Ik heb uw vertrouwen beschaamd. Vergeef mij!” De vrouw zat nog steeds roerloos en zonder een teken van herkenning. Alleen de bloemengeur drong tot haar door in de onbeweeglijke natuur. Ik ga, zei ze tegen zichzelf, de sleutel in haar hand vastklemmend. Zij vervolgde het schemerige pad. Haar hongergevoel en twijfel waren even verdwenen. De bronzen sleutel voelde warm aan. Het gaf haar een gevoel van vertrouwen. Toen zij enige tijd gelopen had, kwamen de vragen. Waar moest ze heen? Liep ze in de goede richting? Wat waren dat voor wezens die ze dacht gezien te hebben? De sleutel voelde kouder. Zij herinnerde zich de woorden: de sleutel zal je brengen naar het slot. Onmiddellijk gloeide de sleutel aangenaam in haar handen. Ze moest luisteren naar de sleutel. Hoe oprechter zij haar vragen stelde, hoe duidelijker het antwoord werd. Soms voelde de sleutel zwaar, koud en hard aan, soms licht, warm en zacht. Het werd donkerder door de schaduwen van het bladerdek. Op het moment dat ze aan onderdak dacht en door een zee van varens bewoog, verstapte ze zich. Ze had de tak onder de bladeren niet gezien. De sleutel was uit haar handen geglipt. Naar evenwicht
108
zoekend hadden haar handen naar steun gezocht. Direct begon ze op handen en voeten onder de schemerige, groene bladeren te zoeken, te tasten, te graaien. Het dwarrelende stof van de rijpe zaaddoosjes maakten handen, armen en hoofd bruin. Ze kon de sleutel, die de grootte had van een pink, niet vinden. Ze durfde zich niet te ver van de plek te verwijderen. Het stemmetje klonk weer: “Slaap zacht, het mos is je matras, de varens je deken, morgen weer een dag. Laat je wensen in je dromen horen en je vindt de sleutel in het ochtendgloren.” Ze zag een grijswitte sluier verdwijnen in de warrige onderwereld. Niet lang daarna droomde ze dat ze haar kleren aan het wassen was. De geelbruine vodden die zij droeg waren smetteloos wit geworden. Ze voelde de sleutel in de zak van haar uitgerekte vest. Vanaf dat moment sliep ze rustig tot een merel haar uit haar slaap wekte. Ogenblikkelijk voelde haar hand in haar zak. De sleutel voelde warm aan. Ze zag de wiegende, lichtgroene bladeren met hun bruine kratertjes en rekte zich behaaglijk uit. Wat zou ze graag in deze vredige wereld blijven, was haar wens. Maar de klanken van meisjesgezang deden haar opkijken. Ze was verbaasd door het grote verschil tussen de varenwereld en de ruimte erboven. Een donkerharige jonge vrouw stond voorovergebogen wilde aardbeien in een gevlochten mandje te verzamelen. Ze schrok niet van het meisje. Ze moest haar ritselende voetstappen gehoord hebben, want ze ging rustig neuriënd verder. Een sappige aardbei verdween smakelijk in haar mond. Het meisje deed het lintje dat om het rolletje papier had gezeten door de sleutel. Ze deed de sleutel nu om haar nek. “Die raak je niet meer kwijt,” zei de vrouw glimlachend. “Wil je ook wat aardbeien?” Ze had haar recht in de ogen aangekeken. Ze hadden samen nog wat geplukt. Tijdens het gesprek had het meisje haar verteld over haar vreemde avontuur. Samen met de jonge vrouw ging ze verder.
109
Regelmatig gingen flarden gedachtebeelden voorbij: Hoe zou het met de oude vrouw zijn? Hoe zit dat met die stemmen? Hoe zit dat met die droom en nu de ontmoeting met deze vrouw. De sleutel hing om haar hals en voelde aangenaam aan. Na een korte wandeling stopte de vrouw bij een gat in de grond. Hier bevindt zich een touwladder waar speleologen naar beneden gaan om grotten te verkennen. “Hier moet jij naar beneden.” De vrouw drukte haar warme en stralende hand lang op haar voorhoofd en hart en gaf haar een opvallende klap op haar rug. Ze liet haar alleen. Ze keek in het donkere gat. Ze voelde aan haar sleutel en tastte voorzichtig met haar schoenen naar de touwladder dat strak naar beneden hing. Even kreeg ze de bevlieging om de touwladder los te laten, toen ze met de afdaling begonnen was. Ze wilde zich naar beneden laten zweven. Een korte rustpauze, waarin ze zich kon vermannen, bracht haar weer in balans. Ze daalde in een diepte die haar aan haar ouderlijk huis deed denken. De afdaling duurde lang. Een lichtgevende ruimte werd zichtbaar. Er brandde een flakkerend vuur. Eindelijk had ze weer vaste grond onder de voeten. Ze kon haar vingers, waarmee ze de sporten van de touwladder had omklemd, ontspannen. In het zachte licht zag zij een enorme ruimte. Er liepen mensen door galerijen. Een hevige ontroering overviel haar toen ze daar mensen zag lopen, die zij kende. Haar moeder en vader, die al jaren geleden gestorven waren, haar grootouders, vrienden en bekenden. Maar ook mensen die nog in leven waren, doolden er rond. Ze zagen er tevreden uit. Het was alsof ze haar verwelkomden. Ze had een gelijkmoedig gevoel voor al die mensen. Zij beleefde ze intens. Het viel haar op dat de tijd geen invloed op hen had. Ze zagen eruit zoals zij ze zich verbeeldde. Niet oud of jong. De lichamen hadden een zachtheid en liefdevolle matte glans. Het was alsof ze voor het eerst
110
de mensen zag zoals ze zijn. Zoals haar moeder eens tegen haar gezegd had: “Toen jij geboren werd, was het alsof ik voor het eerst een mens echt zag.” Ze dwaalde verder langs de hoge wanden van de onderaardse ruimte en kwam op een plek waar een enorme grote open haard brandde. Het geweldige vuur verhelderde de zaal en gaf een behaaglijke warmte. Alle wezens waren verdwenen en ze was alleen. Ze voelde zich een vreemde in dit huis, waar zij zoveel geliefde personen had ontmoet. Ze kreeg de drang om weer terug te gaan. Direct werd de gedachte beantwoord met een lichte steek op haar borst. De sleutel stemde ermee in. De lange reis terug via de touwladder verliep vlot. Wat had zij daar beneden gedaan? Waarom was ze daar geweest? Wat had het voor zin gehad? Een warm en gelijkmoedig liefdevol gevoel had zich in haar hart genesteld, was in haar zichtbaar geworden, toen ze haar lichaam uit het gat naar boven had getrokken. Ze had daar beneden iets achtergelaten. Wat was het? Een smal pad liep weg van de holte. Een licht gevoel van verlangen naar de onderwereld begeleidde haar gedachten. Terwijl ze de omgeving afspeurde, kwam ze zonder dat ze er direct erg in had, op een breder pad. Pas toen het pad zich recht voor haar uitstrekte, zag zij dat ze zich op een laan bevond met aan weerszijde kolossale beuken. Het einde van het pad zag er onduidelijk uit. Wat was daar aan het einde? In een hoog tempo trok ze langs de beuken. Was het een hek dat ze in de verte kon onderscheiden? De bewoonde wereld? Een bouwvallig hek, bedekt met korstmos, hing scheef in haar hengsels. Het stond open en ze zag een weinig gebruikt karrenpad dat langs een donkere en stille sloot ging. Ze schrok van de diepte van het water waarin de bomen en de lucht weerspiegelden. Heftig bonsde haar hart toen ze achter de struiken een vervallen slot zag staan. Ze liep over het nauwer worden pad en probeerde de hoge
111
brandnetels zoveel mogelijk te ontwijken. De slotpoort lag voor haar. Ze klopte eerst met haar knokkels op de houten deur. Later met haar vuisten. Geen reactie. De deur zat op slot. Ze greep naar een grote tak om tegen de deur te duwen. Muggen dansten om haar hoofd. Ze wuifde ze weg. Daardoor raakte haar hand haar borst, de sleutel ….. Ze pakte de sleutel, paste hem in het slot en zonder veel moeite draaide ze de sleutel om. De deur knarste open. Een verlaten, stenen plein, waar overal onkruid groeide, lag voor haar. “Kan ik u van dienst zijn?” klonk naast haar een stem van een oude, gebochelde man. Ze voelde zich stuntelig en stootte de woorden uit: “De sleutel paste op het slot.” “Kom met mij naar de keuken. Je bent hier welkom. Er staat een pot kruidenthee op het vuur en ik heb vers gebakken koeken.” De man had met een vriendelijke klank in zijn stem gesproken. Ze dacht aan het oude vrouwtje toen ze de kruidenthee rook, maar de gedachte aan de koeken was sterker. Ze had een enorme trek. Tijdens het theedrinken sprak hij: “Je komt de sleutel terugbrengen!?” Het meisje antwoordde: “Ik weet niet …..” Ze wilde de sleutel helemaal niet weggeven. Ze moest hem terugbrengen naar de vrouw. Ze wilde het kostbare bezit zo lang zelf houden.Toen sprak de man: “De sleutel zal je brengen naar het slot en opent de poort van je levenslot.” Door deze woorden viel de gehechtheid aan de sleutel van haar af. Zij kon de sleutel in de open handpalm van de vriendelijke man leggen. Zijn ogen glimlachte het meisje tegemoet. Hij streelde haar over haar hoofd. “Kom met mij mee!”
112
Ze gingen naar een stal waar een groot, langharig, bruin boerenpaard stond. Een krachtig, tam beest met betrouwbare ogen stond hen aan te staren. “Dit jonge trekdier zal vanaf nu je metgezel zijn.” Het meisje dat niet gewend was om met dieren om te gaan en ontzag had voor het grote paardenlichaam, voelde een last op zich drukken en stamelde: “Maar … ik weet niets van paarden, ik …..” “Ik zal je de komende dagen bekend maken met de dierenwereld, de wereld van het paard. Dit lastdier zal jou helpen anderen te helpen. Het dier vraagt nauwelijks om zorg. Het zorgt voor zichzelf. Het enige dat dit dier van jou vraagt is liefdevolle aandacht. De moeder van dit dier heeft vele jaren vrachten gedragen van stad naar stad, over velden en wegen. Ze stond bekend om haar trouw.” Hij wees nu met zijn hand naar een grote rechthoekige kar en ging verder: “Degene die de eigenaar wordt van dit paard en deze kar zal de last van mensen verlichten: Moeders die hun kinderen dragen, kinderen die zware takkenbossen dragen en kruiken water op hun hoofd tillen, de zieken en de doden, de ouderen, de armen en gehandicapten zullen met jou reizen. Zij zullen jouw metgezel zijn en zullen door jou naar de overkant en naar hun bestemming gebracht worden, als jij je wilt verbinden met dit paard, met zijn lot.” Een gretigheid welde op vanuit het hart van het meisje. Het leven juichte haar tegemoet. “Leer mij over het paardenleven, het besturen van de wagen en ik word zijn koetsier.” Het meisje had na enige tijd afscheid genomen van haar leermeester en was op een dag bij de plek aangekomen, waar zij de vrouw had achtergelaten. Zij was er niet meer, maar ze rook de geur van bloemen en kruiden: kamperfoelie en jasmijn. Vlak voordat het pad een doorwaadbare plek werd in de rivier had zij een medereiziger in zijn kar: de oude vrouw.
113
27. Geven VRIJGEVIGHEID Naast materiële zaken kan ik liefde, vreugde, hoop, hulp, mijzelf geven. Ik kan de instelling ontwikkelen: ik ben er ten dienste van de ander. Mensen met een warm en vriendelijk hart zijn betrouwbaar, tolerant en geduldig Ik word geïnspireerd door anderen. Anderen kunnen door mij geïnspireerd worden. Door te geven ontstaat een blij gevoel. Als ik te veel met mijn zelfgerichte denken bezig ben, mij zorgen maak of verward ben, is mijn hart geblokkeerd. Vrijgevigheid is een remedie om gehechtheid en hebzucht tegen te gaan. Gehechtheid betekent dat het object dat ik ervaar te veel van het goede geef.
114
KRINGSPEL
Oefening 35 In een kring heeft elke persoon een tennisbal. De bal wordt aan de persoon gegeven die rechts van je staat. Iedereen houdt de bal in de rechterhand. De bal wordt tegelijkertijd met een boog naar de linkerhand gebracht. De rechterhand keert weer terug en opent zich. De linkerhand geeft de bal aan de rechterhand van de ander. WENSEN
Oefening 36 Je bent met zijn tweeën of zit in een kring. Je bedenkt de mooiste dingen voor de ander; je geeft ze aan de ander. Je stelt je voor dat de ander ze blijmoedig ontvangt.
115
EEN BEZOEK AAN DE HEL EN DE HEMEL Anekdote Een man kreeg toestemming voor een bezoek aan de hemel en aan de hel, terwijl hij nog in leven was. Eerst ging hij naar de hel en daar zag hij een grote verzameling mensen aan lange tafels zitten, die afgeladen waren met heerlijk voedsel. Toch verhongerden deze mensen. Zij huilden. De bezoeker zag snel daarvan de reden; hun lepels en vorken waren langer dan hun armen, zodat ze het voedsel niet naar hun mond konden brengen. Daarop ging de man naar de hemel, waar hij dezelfde situatie aantrof: lange tafels rijkelijk voorzien van alle soorten voedsel. Ook hier hadden de mensen lepels en vorken die langer waren dan hun armen en zij konden evenmin zichzelf voeden. Toch waren ze blij en weldoorvoed. Zij probeerden niet zichzelf te voeden. Zij gaven voedsel aan elkaar.
116
28. Morele Zelfdiscipline MORELE ZELFDISCIPLINE Morele zelfdiscipline dient als basis voor mijn handelingen. Mijn handelingen van lichaam, spraak en geest tonen mij hoe ik doe, hoe ik met anderen omga. Zij zijn de oorzaak voor hoe ik in de toekomst ben Met mijn lichaam kan ik Doden en niet doden - in leven houden, het leven redden Stelen en niet stelen - geven Pijn doen en seksueel wangedrag vermijden Met mijn spraak kan ik
Liegen en de waarheid spreken Kwaadspreken en spreken over de kwaliteit van anderen Roddelen en oprecht zijn Onzin vertellen en serieus zijn - humoristisch
117
Met mijn geest kan ik
Hebzuchtig zijn en niet zelfgericht verlangen - voor het welzijn van de ander, weggeven, offeren Kwaad worden en kwaadheid vermijden - geduld Onwetend zijn - misvattingen hebben - en inzicht verkrijgen Mijn kwaadheid groeit. Ik krijg wrokgevoelens. Daardoor ontstaan allerlei handelingen. Ik heb de voortdurende wens om die ander schade toe te brengen. Ik zorg ervoor dat ik mijn fouten verberg. Ik ben jaloers en doe mij beter voor. Er ontstaat innerlijke en uiterlijke schaamteloosheid. Ik voel me trots. Ik heb gebrek aan vertrouwen. Ik heb geen vertrouwen in constructief gedrag. Ik word lui, onverschillig en onattent. Ik word vergeetachtig door mijn gebrek aan alertheid en krijg depressieve gevoelens. Door de onrustige en opgewonden gedachten ontstaan instabiliteit en controleverlies. Ik ben voorzichtig met de volgende zelfgerichte verlangens: Als ik te sterk geluk voor mij zelf wil en geen ongeluk wens te ervaren……. Als ik graag geprezen wil worden en geen kritiek van anderen wens……….
118
Als ik graag mooie klanken wil horen en onprettige geluiden niet wil ervaren. Als ik blij ben als ik dingen krijg die ik wil en niet blij ben als ik die dingen niet krijg……….. De ander is belangrijk omdat ik zonder de ander geen morele discipline kan ontwikkelen. Daarom neem ik mij het volgende voor: 1. Ik wil mijn beloftes nakomen 2. Ik wil anderen helpen en vrijgevig zijn 3. Ik wil de altruïstische wens ontwikkelen en in praktijk brengen
119
HELP MIJ
Oefening 36 Deze oefening kan met meer personen tegelijkertijd gedaan worden. Ieder krijgt potlood en papier en schrijft een help vraag op. 1.Wat wil ik veranderd hebben. Geef ook een termijn aan. De briefjes worden doorgeschoven. Je gaat met de volgende opdracht verder op het blaadje dat je gekregen hebt. 2.Vind je dat ook? Geef je mening. Geef het blaadje tegelijkertijd door. 3. Hoe doen we dit? Dit doen we door ……. Geef het blaadje weer door. 4.Wat heb je nodig? Geef aan wat jij nodig vindt Geef de originele blaadjes weer terug Veel plezier met het cadeautje
120
29. Geduld Als ik naar de eigenschap geduld kijk, vallen me de voordelen op van geduld. Wanneer ik geduldig ben, heb ik een vredige geest. Geduld staat tegenover ongeduld en kwaadheid. Door kwaadheid veroorzaak ik negatieve energie en wordt positieve energie, die ik heb opgebouwd, vernietigd. Wanneer ik kwaad ben, slaap ik slecht, malen mijn gedachten in mijn hoofd, kan ik niet goed nadenken, heb ik geen keuzevrijheid meer en heb ik weinig controle over mijn gevoel. Ik beschuldig anderen en zie vooral hun gestoorde gedrag. Ik heb de potentie in mij om kwaad te kunnen worden. Dus ik speel een belangrijke rol, de belangrijkste rol, in het proces van kwaad worden. Waarom word ik kwaad? Het komt door mijn zelfgerichte of zelfzuchtige houding. Woede ontstaat als reactie op onplezierige omstan-digheden. Mijn wens komt niet uit. Ik wil gelukkig zijn. Een remedie tegen kwaadheid is in te zien dat de ander ook een gevangene is van zijn woede. Hij lijdt daardoor net als ik. Een gevoel van compassie voor de ander verzacht de kwade gevoelens. Vanuit het oogpunt van oorzaak en gevolg maak ik nu kwaadheid mee of kom ik vijanden tegen door vorige 121
oorzaken, door handelingen die ik al eerder heb gecreëerd. Het is belangrijk niet nieuw negatief karma te creëren. Ik zou “de vijand” dankbaar moeten zijn, omdat hij mij de mogelijkheid geeft om negatief karma uit te werken, te zuiveren en positief karma te creëren. Door kwaadheid kunnen vrienden in vijanden veranderen en kan ik uiteindelijk mijzelf verwonden of doden. Het is de woede in mij, die het beeld van de ander in een vijand verandert. Iemand die paranoia is denkt dat iedereen zijn vijand is. Hij gelooft in het valse beeld, dat iedereen zijn vijand is. Hij is het slachtoffer van zijn eigen misvatting. Het gebeurt vaak in een groep dat er iemand is die de anderen beschuldigt, dat de dingen niet goed gaan. Toch is het vaak degene die klaagt, die de oorzaak is van de disharmonie, die er is ontstaan. Als ik voortdurend bezig ben om anderen de schuld te geven, dat mijn problemen door anderen komen, dan is dit een teken dat er nog veel problemen en misvattingen in mijn geest zijn. Als ik vredig van binnen ben en ik mijn geest onder controle heb, kan mijn vrede niet worden verstoord.
122
Er komen geen vijandelijke beelden op en ik zie de anderen als vriendelijke wezens. Er zijn maar weinig mensen die niemand willen kwetsen, die bevriend zijn met de hele wereld. Het is beter om woede te vernietigen dan de vijand. Met geduld kan ik kwaadheid uit mijn systeem halen.
123
EEN LOOPOEFENING
Oefening 37 Je gaat op de grond liggen en komt tot stand. Doe de bewegingen die je doet in slow motion. Neem er de tijd voor. Vervolgens ga je tien minuten in slow motion lopen. Daarna ga je weer zitten - ook in slow motion. Je observeert wat er gebeurd is.
124
DE WOEDENDE VROUW
Anekdote Een oude vrouw was het nooit eens met anderen en ging altijd tegen hen in. Ze was zo tegengesteld dat ze uiteindelijk uit de groep werd gezet. Toen ze in een andere groep kwam, vroegen ze haar: “Waarom ben je daar weggegaan?” Ze antwoordde: “Oh, alle mensen in die groep zijn gestoord. Ik ben daar weg gegaan om hen te ontvluchten.” De nieuwe groep vond dit vreemd. “Dat kan toch niet waar zijn,” zeiden zij, “De oude vrouw moet gestoord geweest zijn.” Ze waren bang dat zij in hun groep ook ellende zou veroorzaken en lieten haar niet toe in hun groep. De woedende, oude vrouw vond op deze manier geen enkele plek om te kunnen leven.
125
30. Enthousiaste volharding Enthousiasme heeft met verheugen te maken. Ik ben ergens door geïnspireerd. Volharding heeft met doorzettingsvermogen te maken. Gewenning, afleiding, vermoeidheid, onverschilligheid, vergeetachtigheid kunnen mij blind ma-ken. Het doel wordt onzichtbaar en beteke-nisloos. Mediteren en het onderzoeken van de geest brengen mij bij inspiratie en geven betekenis aan het leven. Inspiratie gaat stromen. Het verheugen in andermans handelingen veroorzaakt ruimte.
constructieve
Ik heb een besluit genomen om tot actie te komen. Ik heb de wens in een wilsbesluit omgezet. Een belofte ondersteunt en versterkt de wens en het wilsbesluit. De handeling wordt krachtiger, wordt gedaan en afgemaakt.
126
VERBEELDING
Oefening 38 Je gaat rechtop staan met je voeten op de grond en je armen langs je lichaam. Je laat je rechterarm rustig omhoog gaan tot deze in horizontale stand staat. Dan gaat de arm in een wijde boog naar achteren. De voeten blijven in dezelfde richting op de grond staan. Je houdt de uiterste stand van de arm, die zich nu achter je bevindt, vast. Dan laat je de arm op rustige wijze op dezelfde manier terug gaan. Nu doe je de oefening nog een keer, maar met de ogen dicht en in gedachten – dus niet “echt”. Als de uiterste stand bereikt is, laat je in gedachten de uiterste stand iets verder gaan. Je houdt de stand even vast. Daarna ga je dezelfde weg weer terug. Nu doe je de oefening nog een keer “echt” met de ogen open. Je zult zien dat je deze keer een stuk verder komt – zonder moeite – met de uiterste stand.
127
BEN-GUN-KYEL
Verhaal Er leefde eens in een hoog gebergte een man, die Ben-Gun-Kyel heette. Hij woonde in een boerderij op een groot stuk land. Naast zijn werkzaamheden als boer beroofde hij allerlei mensen. Geleidelijk aan werd hij een beruchte bandiet. Vlak bij zijn huis was een bergpas, waar veel karavanen en nomaden voorbij trokken. Het was een uitgerekende plek voor bandieten. Op een dag reisde een nomade over de bergpas. Hij ontmoette BenGun-Kyel, maar herkende hem niet. Hij vroeg: “Weet u misschien of de bandiet Ben-Gun-Kyel hier ergens rondhangt.” Ben-Gun-Kyel antwoordde: “Ik ben Ben-Gun-Kyel.” De nomade schrok zo, dat hij de berg aftuimelde. Bij het zien van dit rampzalige resultaat door alleen maar zijn naam te noemen, besloot hij zijn slechte gedrag op te zeggen. Om dit te kunnen doen, moest hij een grote hoeveelheid moeilijkheden doorstaan. Hij had bijvoorbeeld grote moeite om eten te vinden. Zo nu en dan vond hij droge erwten die door anderen waren achter gelaten. Hij deed ze dan in een bak met water en zette die in de zon, zodat de erwten warmer werden en vocht konden opnemen. Dat was zijn voedsel. Hij kreeg het erg moeilijk omdat hij steeds zwakker werd. Hij was van huis uit gewend om vlees en boter te eten. Hij dacht dat hij beter weer naar het huis in de bergen kon gaan. Toen hij echter op een dag een wandeling maakte door de weidevelden, viel zijn oog op een mier die tegen een grashalm kroop. De mier viel steeds naar beneden. Na lang proberen lukte het de mier boven op de grashalm te komen. Toen de mier daar aangekomen
128
was, was deze zo verheugd, dat het de poten de lucht in gooide en wegvloog. Ben-Gun-Kyel zei: “Als deze vliegende mier zoveel moeite doet om alleen maar op de top van een grashalm te komen, dan kan ik veel meer mijn best doen.” Daarom besloot hij, dat hij niet terug naar zijn huis, maar liever naar een klooster zou gaan om aan zichzelf te gaan werken. Hij hield een soort balansrekening bij, waarop hij alle positieve en negatieve handelingen van een dag noteerde. De positieve handelingen onderstreepte hij met een wit merkteken aan. De negatieve handelingen met een zwart merkteken. In het begin kreeg hij bijna alleen zwarte kruisjes en vrijwel geen witte. Geleidelijk aan kreeg hij meer witte. Als hij aan het eind van de dag meer witte dan zwarte had, dan nam hij zijn linkerhand in zijn rechter en schudde deze met de woorden: “Dat heb jij prima gedaan, gefeliciteerd. Als hij echter meer negatieve dingen had gedaan, dan nam hij zijn rechterhand in zijn linkerhand en schudde die dan stevig met de woorden: “Jij bent een ondeugende kerel. Je hebt het er vandaag beroerd vanaf gebracht.” Later toen hij een groot beoefenaar was geworden en grote vermaardheid had verkregen, wilden veel mensen hem zien. Hij leerde hen het volgende: “Vroeger was ik een bandiet. Ik ploegde mijn grote land. Ik viste en jaagde. Ik had moeite om mijn voedsel bij elkaar te krijgen. In het verleden kon mijn maag niet voldoende krijgen. Nu ik alles heb opgegeven en mij intensief met de dharma bezighoud, heb ik zoveel voedsel gekregen, dat mijn mond het allemaal niet kan verwerken. Op een dag nodigde iemand hem uit. Aangezien hij krachtige instincten van het dief zijn niet altijd kon tegenhouden, werd de verleiding hem nog wel eens te groot om iets te stelen. Hij zag in de
129
kamer waar hij op bezoek was een grote doos met thee staan. Hij stak zijn hand in de doos en zag wat hij aan het doen was. Hij greep snel met zijn ene hand de andere en schreeuwde het uit: “Ik heb een dief te pakken. Kom snel.” Een andere keer werd hij samen met een groep monniken uitgenodigd. Op een gegeven moment zou er yoghurt geserveerd worden. De heer des huize gaf iedereen in de rij grote lepels vol met yoghurt. Hij werd bezorgd, toen hij zag, dat de heer des huize iedereen zoveel yoghurt gaf. Hij vroeg zich af of er wel genoeg voor hem zou overblijven. Onmiddellijk herkende hij deze onjuiste gedachte. Op het moment dat hij aan de beurt was, draaide hij zijn kom ondersteboven en zei: “Ik heb mijn yoghurt al op.” De monnik, die naast hem stond, vroeg waarom hij de yoghurt geweigerd had. Hij antwoordde: “Ik had zulke slechte gedachten over de yoghurt. Ik maakte mij zoveel zorgen, dat ik in feite de yoghurt in gedachten al had opgegeten.” Op een dag kreeg hij bericht, dat zijn beschermer van plan was hem thuis op te zoeken. Hij deed zijn uiterste best om alles netjes schoon te krijgen. Hij veegde het huis en zette alles netjes neer: het altaar met offergaven, boter en wierook. Nadat hij hiermee klaar was, onderzocht hij zichzelf, waarom hij dit had gedaan. Hij ontdekte dat hij dit alleen had gedaan, omdat zijn beschermer op bezoek zou komen. Hij ging naar de vuurplaats, waar gruis en as van verbrand kool lag. Hij nam er wat van en gooide dit door de kamer.
130
31. Concentratie Als ik naar mijn gedachten kijk, dan zijn mijn gedachten even zichtbaar. Soms geef ik een gedachtebeeld aandacht en een andere keer lijkt het alsof de gedachten bepalen, wat ik moet denken. Wanneer ik mij concentreer op een gedachte of op een proces, bijvoorbeeld op de ademhaling, dan merk ik hoe snel ik afgeleid ben van het concentratieobject. Ik heb belangstelling voor iets anders gekregen door opwinding of door saaiheid. Er zijn verschillende niveaus van bewustzijn van het object. Hoe meer ik mij focus op het gedachtebeeld, hoe minder ik het kan waarnemen. Maar ook geldt, hoe meer ik mijzelf dwing om de opdracht goed te doen, hoe minder het lukt. De opdracht, die ik aan mijzelf geef, mag niet te strak zijn, maar moet wel duidelijk zijn en begeleidt gaan met een wilsbesluit. Het gedachtebeeld moet ik met een zekere, waakzame zachtheid bestrijken om mij er langer van bewust te kunnen blijven. Concentreren is een subtiel balans zoeken. Er is een waarnemer aanwezig die schouwt of ik nog bij het concentratieobject ben. 131
Concentratie betekent dat ik mijn aandacht voortdurend op een object kan houden, zonder het object te vergeten. Het resultaat van concentratie is bewustzijn. Stabiele concentratie De verschillende niveaus van stabiele concen-tratie: 1. Je bent meer weg van het object 2. Je bent langer bij het object 3. Je bent bijna de hele tijd bij het object 4. Een deel is voortdurend bij het object 5. Je bent subtieler aanwezig – subtiele opwinding 6. Je bereikt zegening; je ervaart stilte De geest is in het begin voortdurend aan het schudden. Het is als een waterval. Het wordt geleidelijk aan een kalme rivier en ten slotte wordt het als een stille zee.
132
CONCENTRATIEOEFENING
Oefening 39 Alleen, met tweeën naast elkaar of met velen in een kring. Je loopt volgens het volgende schema. Tien stappen vooruit, nul achteruit. Je blijft doorlopen negen stappen vooruit en een achteruit. Zo ga je door tot je weer terug bent. Vooruit 10 stappen 9 stappen 8 stappen 7 stappen 6 stappen 5 stappen 4 stappen 3 stappen 2 stappen 1 stap 0 stappen
Achteruit 0 stappen 1 stap 2 stappen 3 stappen 4 stappen 5 stappen 6 stappen 7 stappen 8 stappen 9 stappen 10 stappen
2e opdracht Iemand tikt 110 maal met een stok. Op elke tik doe je een stap. Je loopt hetzelfde schema. Op de laatste tik sta je stil. Er wordt niet hardop geteld.
133
32. Wijsheid Naast vrijgevigheid, morele discipline, geduld, enthousiaste volharding en concentratie krijgt wijsheid een plek. Wijsheid heeft te maken met hoe we naar dingen, naar verschijnselen en naar het, ik kijken. Naast de zienswijze die we gewoonlijk hebben, dat verschijnselen een eigen onveranderlijke, uit zich zelf bestaande identiteit hebben, is er de ziens-wijze, die er vanuit gaat dat verschijnselen geen eigen onveranderlijke uit zich zelf bestaande identiteit hebben. We zijn zo gewend geraakt aan de eerste zienswijze, dat het moeite kost om de andere zienswijze eigen te maken. Door geleidelijke oefening is deze zienswijze te herkennen en te leren. Verschijnselen kunnen bestaan doordat zij afhankelijk zijn van andere verschijnselen. Ook deze verschijnselen zijn weer afhankelijk. Zij dienen als basis. Verschijnselen zijn voortdurend in beweging. We denken dat iets, dat we ’s morgens zien, hetzelfde is gebleven als we het ’s avonds weer zien. Toch hebben er veranderingen plaatsgevonden Verschijnselen zijn afhankelijk van oorzaken en condities. Het is dus niet mogelijk om naar de 134
identiteit van verschijnselen te grijpen, omdat ze in feite niet te vinden zijn. Ook dieren geloven in die eigen identiteit. Net als dromen, goochel illusies, hallucinaties een eigen identiteit krijgen als we ze waarnemen, blijkt het achteraf een illusie te zijn, geldt dit voor de manier waarop wij waarnemen. Door op deze onderzoekende manier naar verschijnselen te kijken helpt het ons om minder gehecht te raken aan objecten. We leren winst en verlies, het wel en niet uitkomen van onze wensen te relativeren. Verschijnselen krijgen van ons een naam en wij denken dat het verschijnsel en de naam hetzelfde zijn. Wijsheid wordt pas echt wijsheid, als het vergezeld wordt door compassie.
135
WERVELEN
Oefening 40 Je gaat op een ruime plek staan – kamer, weiland, strand, bergtop. Je voeten staan naast elkaar. De ene voet maakt een stepbeweging en laat het lichaam om zijn as draaien. De andere voet maakt kleine rondjes en blijft ongeveer op dezelfde plek staan. Je beweegt met een rechte houding. Je houdt je ogen open. Je laat de armen geleidelijk aan omhoog gaan en geniet van het zwieren. Je houdt dit enige tijd vol. Je remt voorzichtig af tot je bijna tot stilstand komt. Om het draaierige gevoel te vermijden kun je vooroverbuigen, naar de grond kijken en je handen op je knieën doen.
136
33. Onderlinge afhankelijkheid Ik ben voortdurend bezig met gedachten. De gedachten, die ik gebruik, hebben als doel mijzelf gelukkig te maken. Het gaat vooral om uiterlijk en materieel geluk, om werelds geluk. Door die drang naar bevrediging ontstaat verwarring en innerlijke onrust. Hoe krijg ik mijn gedachtestroom rustiger? Door mijn ademhaling waar te nemen ontstaat rust en kom ik in contact met mijn innerlijke wereld. De gedachten worden niet onderdrukt. Ik accepteer, dat ze er zijn. De aandacht wordt verplaatst. Ik neem de adem, degene die adem haalt en de ademhaling waar. Geleidelijk aan versmelten ze tot ademen en blijven gedachten even op afstand.
137
HET GELUID VAN DE BEL
Anekdote Ik heb hier een bel vast. De bel is gemaakt van materiaal. Hij is gemaakt door een ambachtsman. De bel heeft een bepaalde vorm met een bovenkant en een onderkant, met lijnen en versieringen. Er zijn mensen die bezig zijn geweest om versieringen te ontwerpen en er een betekenis aan te geven. Er zijn mensen die vuur hebben gemaakt om het metaal te smelten en op de goede manier te bewerken. Het maken van een bel met een klepel is een oude traditie. Van vader op zoon, van leraar op leerling, werd de kennis doorgegeven. De gereedschappen die de klokkenmaker gebruikt zijn weer door andere mensen gemaakt. Die gereedschappen zijn weer met andere gereedschappen gemaakt. Niet elk gereedschap is van metaal maar ook delen zijn van hout. Anderen hebben er voor gezorgd dat het hout voorradig was. Al die materialen zijn vervoerd van de plaats van herkomst. Daar zijn ook mensen bezig geweest met voorbereidende activiteiten. De bel heeft in een winkel gestaan. Ik heb er voor betaald. De mensen in de winkel hebben er voor gezorgd dat ik die bel kon kopen. Ze hebben een winkel gekocht, een kast, een kassa, een slot op de deur, een kasboek. Al die zaken zijn weer door andere mensen gemaakt. Ik heb hier die bel vast tussen mijn vingers en ik ben er ook niet zomaar. Mijn ouders hebben er voor gezorgd dat ik hier ben, dat ik kon groeien. Ik heb deze wereld kunnen gebruiken, waar zoveel mensen bezig zijn geweest om mijn leven te veraangenamen. Als ik terugkijk naar alle voorouders die ik heb gehad en waar ik uiteindelijk het resultaat van ben is het wel een buitengewoon moment als ik straks de bel laat klingelen. Luister naar het geluid en probeer een beeld te voelen van de enorme samenhang van dingen Vraag je af waar het geluid is gebleven.
138
139
Toewijding AFSLUITEN Door het creëren van deze teksten en door het lezen ervan wordt positieve energie ontwikkeld. Om de energie die ontstaan is niet verloren te laten gaan, draag ik de energie op voor het welzijn van de levende wezens. De energie wordt verzegeld en blijft behouden. TOEWIJDINGSGEDACHTE
Wij waren bij elkaar en gaan uiteen Als ik deze dag nog eens overdenk Zie ik wat ik heb gedaan Met mijn lichaam, spraak en geest Moge wat ik geleerd heb Het welzijn van alle levende wezens bevorderen Dag vrienden Wel thuis
Paul Baas
[email protected] 2005
140
141
142