Een andere kijk op de wachtlijstproblematiek De behoefte van ouderen aan verzorgingshuiszorg
P.M.A. van Bilsen J.P.H. Hamers W. Groot C. Spreeuwenberg Maart 2003
COLOFON Dit onderzoek is mede mogelijk gemaakt met financiering van de Provincie Limburg, Zorgverzekeraar CZ Actief in Gezondheid en Zorgverzekeraar VGZ Opdrachtgever Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg Uitvoering Universiteit Maastricht Onderzoekers Mw. P.M.A. van Bilsen Dhr. J.P.H. Hamers Dhr. W. Groot Dhr. C. Spreeuwenberg Projectleider onderzoek zorgbehoefte vanuit cliëntperspectief Dr. J.P.H. Hamers, PRV Lay-out en druk Datawyse I Universitaire Pers Maastricht ISBN 90 5278 372 1 Universitaire Pers Maastricht Correspondentieadres Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Postbus 1101 6201 MG Maastricht © 2003 Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteursrechthebbende.
Inhoudsopgave Voorwoord
7
Samenvatting
9
[1]
Inleiding
15
1.1 1.2 1.3
Achtergrond onderzoek 16 Doel onderzoek en onderzoeksvragen 17 Demografische vooruitzichten en prognoses verzorgingshuiszorg
[2]
Methode van onderzoek
2.1 2.2 2.3 2.5 2.6
Interviews 22 Respondenten 22 Procedure 22 Dataverzameling 24 Analyse 25
[3]
Respons, demografische gegevens en overige achtergrondkenmerken 29
3.1 3.2 3.3
Respons 30 Demografische gegevens 32 Opleiding, inkomen, woonsituatie, geloofsovertuiging
[4]
Gezondheid ouderen
4.1 4.2
Fysiek en psychisch welbevinden ouderen Conclusie 40
[5]
Behoeften en bronnen
5.1
Inleiding
44
18
21
37
43
38
33
5.2 5.3 5.4
Behoeften Bronnen Conclusie
[6]
Zorggebruik
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
Inleiding 52 Hulp bij HADL activiteiten 52 Overige zorgvoorzieningen 53 Gebruik van hulpmiddelen en aanpassingen in huis Conclusie 55
[7]
Behoefte aan verzorgingshuiszorg
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6
Inleiding 58 Duur 58 Beweegredenen 59 Betrokkenen bij besluitvormingsproces 62 Voorkeur voor verzorgingshuis 62 Verwachtingen met betrekking tot het wonen in een verzorgingshuis 64 Behoefte aan verzorgingshuiszorg 64 Alternatieven die mogelijke opname zouden kunnen voorkomen Conclusie 68
7.7 7.8 7.9
44 45 48
51
54
57
67
[8]
Factoren die directe opnamewens en ervaren noodzakelijkheid voorspellen 71
8.1 8.2
Factoren die directe opnamewens voorspellen 72 Factoren die noodzakelijkheid van opname voorspellen
[9]
Conclusies en discussie
9.1 9.2 9.3
Inleiding Conclusies Discussie
76 76 80
75
73
Literatuur
85
BIJLAGE [1] Leden Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg BIJLAGE [2] Beschrijving meetinstrument
91
87
7
Voorwoord Wachtlijsten vormen een van de meest knellende problemen in de gezondheidszorg.Ondanks alle inspanningen in de afgelopen jaren bestaat er voor opname in een verzorgingshuis nog altijd een aanzienlijke wachtlijst. Tot op heden ontbrak het aan kennis en inzicht in de urgentie van plaatsing in een verzorgingshuis onder ouderen die op een wachtlijst staan. Ook over de motieven om zich aan te melden voor een verzorgingshuis is nog weinig bekend. Het voorliggende rapport draagt bij aan onze kennis hieromtrent. Centraal in het rapport staat de vraag of de wachtlijsten voor plaatsing in een verzorgingshuis een reële afspiegeling vormen van de behoefte van cliënten aan dit type zorg? Dit rapport is het derde in een reeks studies naar de zorgbehoefte van ouderen vanuit cliëntenperspectief. Onderzoek naar zorgbehoefte vormt een belangrijke peiler voor de adviezen van de Provinciale Raad voor de Volksgezondheid (PRV) omtrent de lange termijn ontwikkelingen in de gezondheidszorg in de provincie Limburg. Het eerste rapport in deze reeks - Zorg in Limburg: De AWBZ sector in kaart gebracht richtte zich vooral op het zorggebruik en de knelpunten daarin in de provincie Limburg. De tweede studie – Welke zorg vragen ouderen? – gaf een overzicht van de bestaande kennis omtrent de aard van de zorgbehoeften vanuit het cliëntenperspectief centraal. Daarnaast is kortgeleden het onderzoek naar de zorgbehoefte van mensen met een verstandelijke handicap verschenen (Een eigen invulling: zorgbehoeften van mensen met een verstandelijke handicap). Een onderzoek als dit kan alleen maar plaatsvinden dankzij de inzet van velen. Op de eerste plaats willen wij alle personen die bereid waren zich te laten interviewen danken voor hun medewerking aan dit onderzoek. Dank gaat verder uit naar de begeleidingscommissie ‘Ouderenzorg’ , leden van de Raad en opdrachtgevers die in verschillende fasen van dit onderzoek hebben bijgedragen. Ook willen we Eric Tool danken voor zijn bijdrage aan het onderzoek. Tenslotte gaat onze dank uit naar de Provincie Limburg en de zorgverzekeraars CZ en VGZ die dit onderzoek financieel mogelijk hebben gemaakt. Maastricht, maart 2003 Prof. Dr. W. Groot Voorzitter Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg
8
9
Samenvatting
10
SAMENVATTING
EEN ANDERE KIJK OP DE WACHTLIJSTPROBLEMATIEK De behoefte van ouderen aan verzorgingshuiszorg De vraag ‘In welke mate zijn de wachtlijsten voor plaatsing in een verzorgingshuis een reële afspiegeling van de behoefte aan dit type zorg vanuit cliëntperspectief?’ staat centraal in dit onderzoek. Doel is inzicht te geven in de beweegredenen van ouderen voor opname in het verzorgingshuis, hun verwachtingen ten aanzien van het verzorgingshuis en de noodzaak van opname. Nagegaan is ook in hoeverre opname in een verzorgingshuis voorkomen kan worden naar de mening van ouderen en hun familie, indien er alternatieven ‘thuis’ worden geboden. Ter beantwoording van de centrale onderzoeksvraag zijn interviews gehouden met 67 ouderen in Limburg die op de wachtlijst staan voor plaatsing in een verzorgingshuis. Bijna de helft van de ouderen vindt opname niet noodzakelijk Een relatief groot aantal ouderen (42%) die op de wachtlijst staan, geeft aan opname in het verzorgingshuis niet noodzakelijk te vinden. Bijna 90% van de respondenten zegt een aanbod voor plaatsing in een verzorgingshuis dat níet de voorkeur geniet te zullen weigeren en ruim éénderde wil ook niet ingaan op een aanbod voor plaatsing in het verzorgingshuis van voorkeur. Met andere woorden, er zijn relatief veel ouderen op de wachtlijst die eigenlijk helemaal nog niet willen verhuizen naar het verzorgingshuis en dit gezien hun persoonlijke omstandigheden ook absoluut niet noodzakelijk achten. De overweging ‘uit voorzorg’ speelt een belangrijke rol Het feit dat deze ouderen zich wel al inschrijven voor opname in het verzorgingshuis maar hiervan nog geen gebruik willen maken, heeft te maken met de beweegreden ‘uit voorzorg’; 34% van de ouderen geeft aan dat dit dé belangrijkste reden was voor inschrijving. Een strategische beslissing met het oog op de lange wachtlijsten enerzijds en hun kwetsbare gezondheid anderzijds. De ouderen twijfelen namelijk over het voorhanden zijn van zorg indien nodig en zijn zich bewust van het feit dat één incident of verandering in de huidige situatie (bijvoorbeeld acute verslechtering van de gezondheid) of het zorgsysteem (bijvoorbeeld overlijden partner) opname direct noodzakelijk kan maken. Ook eenzaamheid en gezondheidsproblemen zijn cruciaal Naast de overweging ‘uit voorzorg’ spelen ook gevoelens van eenzaamheid en gezondheidsproblemen een belangrijke rol bij de besluitvorming rondom plaatsing in een verzorgingshuis. Van de respondenten zegt 22% dat deze wens met name bepaald is door de veelal slechte fysieke en of geestelijke gezondheid, terwijl bijna 14% van de respondenten aangeeft dat gevoelens van eenzaamheid bepalend zijn geweest voor de opnamewens.
SAMENVATTING
Meestal niet één reden die bepalend is voor opnamewens Ondanks het feit dat bovengenoemde redenen (uit voorzorg, eenzaamheid en gezondheid) volgens de ouderen van doorslaggevend belang zijn geweest bij het besluitvormingsproces, is evident dat er veelal sprake is van een samenloop van omstandigheden, overwegingen, of problemen die maken dat ouderen besluiten voor plaatsing in een verzorgingshuis. Bijvoorbeeld door een valincident ontstaat een acute behoefte aan verzorgingshuiszorg. Gaandeweg knapt de oudere op en kan zich heel goed redden met hulpmiddelen in de thuissituatie. Desalniettemin komt de oudere nog maar beperkt buiten door mobiliteitsproblemen en ontbeert in toenemende mate sociale contacten. Uiteindelijk zijn het de gevoelens van eenzaamheid die maken dat opname gewenst is. Alternatieven thuis worden ‘mondjes maat’ overwogen Uit de resultaten van onderhavig onderzoek blijkt dat zodra de ouderen de beslissing genomen hebben tot verzorgingshuiszorg zij vrijwel niet meer nadenken over mogelijke zorgalternatieven in de thuissituatie. De oneliner ‘dat doet er toch niet meer toe’ wordt vaker uitgesproken. Dit terwijl de duur waarmee de ouderen nu op de wachtlijst staan vele maanden kan duren. De onderzoeksvraag ‘of opname in een verzorgingshuis voorkomen zou kunnen worden indien er alternatieven ‘thuis’ werden geboden, kan op basis van deze onderzoeksresultaten niet beantwoord worden. Duidelijk is dat deze alternatieven voor de uiteindelijke beslissing tot verzorgingshuiszorg de revue moeten passeren, aangereikt door de daartoe aangewezen instanties. Zelfzorgvermogen, zelfredzaamheid en sociaal netwerk belangrijke voorspellers voor opnamewens Zolang ouderen beschikken over een sociaal netwerk waarop een beroep gedaan kan worden bij problemen en of nog in staat zijn allerlei dagelijkse en huishoudelijke activiteiten zelfstandig uit te voeren, zijn zij minder geneigd een aanbod voor opname te accepteren. Opname wordt bovendien minder noodzakelijk geacht naarmate de ouderen beschikken over het vermogen om geschikte hulp en informatie te zoeken en het zelfinzicht hebben om gezond te leven en te eten indien dit gezien de gezondheidssituatie noodzakelijk is (zelfzorgvermogen). Het strekt tot aanbeveling deze determinanten in ogenschouw te nemen bij het nadenken over mogelijkheden om de wachtlijsten te verkleinen door ouderen gerichte hulp en ondersteuning te geven in de thuissituatie. Wachtlijst versus de behoefte aan verzorgingshuiszorg Indien verondersteld wordt dat de ouderen die op een wachtlijst staan direct behoefte hebben aan dit type zorg, dan kan geconcludeerd worden dat de wachtlijst slechts ten dele een reële afspiegeling is van de behoefte aan verzorgingshuiszorg. Kijkend naar de verzorgingshuiscapaciteit kan naar aanleiding van deze gegevens voorzichtigheidshalve worden geconcludeerd dat de capaciteit met minder dan de omvang van de wachtlijst
11
12
SAMENVATTING
hoeft te worden uitgebreid. Tegelijkertijd mag niet vergeten worden dat een aanzienlijk deel van de ouderen wel aangeeft direct behoefte te hebben aan verzorgingshuiszorg. Voor deze ouderen is de lange wachttijd een probleem en verdient deze alle aandacht van beleidsmakers. De resultaten van dit onderzoek kunnen wellicht bijdragen aan de oplossing van dit probleem en het nadenken over zorgalternatieven.
13
14
15
Inleiding
[1]
16
HOOFDSTUK [1]
1.1
Achtergrond onderzoek
De belangrijkste doelstelling van het beleid in de sector verpleging en verzorging is het stimuleren en faciliteren van een samenhangend, vraaggestuurd zorgaanbod (VWS, 2001) . Vraagsturing is daarbij het sleutelbegrip en staat centraal bij één van de meest fundamentele veranderingen in de besturing van de gezondheidszorg: de ombuiging van aanbodgestuurde naar vraaggestuurde zorg. Hiermee wordt beoogd dat de patiënt die hulp ontvangt die tegemoet komt aan zijn wensen en verwachtingen en die tevens voldoet aan professionele standaarden. Om vraaggerichte zorg te kunnen leveren dient helder te zijn wat de vraag of behoefte van de cliënt is. Deze behoefte kan bepaald worden vanuit verschillend perspectief. Zo wordt veelal onderscheid gemaakt tussen ‘needs’, ‘wants’ en ‘demands’ (Bradshaw, 1972). ‘Needs’, ook wel objectieve behoeften genoemd, zijn de behoeften van de cliënt naar de mening van de hulpverlener; ‘wants’ zijn de behoeften naar de mening van de cliënt (ervaren of subjectieve behoefte) en ‘demand’ is de uitgesproken zorgvraag dat wil zeggen de expliciete vraag van de cliënt om hulp en ondersteuning. In dit kader moet benadrukt worden dat de zorgvraag gebaseerd op het huidige zorggebruik en wachtlijsten niets zegt over de zorgbehoefte en zorgvraag vanuit het perspectief van de cliënt. Zo kan er sprake zijn van een behoefte zonder vraag (latente behoefte) en betekent het hebben van een vraag niet automatisch het gebruik van zorg. Dit geldt ook voor de ‘objectieve’ indicatiestelling door het Regionale Indicatie Orgaan (RIO); de vraag van de cliënt wordt vertaald door een hulpverlener aan de hand van vooraf geformuleerde normen (zogenaamde BIO-protocollen). Tot voor kort bleken zelfs RIO-indicaties noodgedwongen aanbodgericht (Stevens et al., 2000). Om inzicht te krijgen in de zorgbehoefte vanuit het perspectief van de cliënt is de Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg gestart met een grootschalig onderzoek in de sector ouderenzorg (Van Bilsen et al., 2002). De doelstelling van dit project is te komen tot een monitor waarmee behoeften herhaald in kaart kunnen worden gebracht. Verder zijn er een aantal vergelijkbare projecten gestart in andere regio’s zoals Brabant en Friesland (Verkooijen en Elderhuis, 2002; Tranzo, 2001). Aan deze projecten kleven een aantal beperkingen. In de eerste plaats leveren deze (wetenschappelijke) onderzoeken op de korte termijn geen resultaten. Het opzetten van een betrouwbare en valide monitor kost tijd. In de praktijk wil men de resultaten van de onderzoeken, in verband met planningsdoeleinden en het oplossen van acute problemen, echter zo spoedig mogelijk. Een bijkomend probleem in de praktijk van de Nederlandse gezondheidszorg is dat de vraag naar informatie aan verandering onderhevig is. Afhankelijk van de problematiek van het moment wenst men antwoorden op steeds veranderende vragen. Daaraan kunnen de genoemde behoefteonderzoeken niet (altijd) voldoen. Gefundeerd onderzoek is immers een kwestie van langere adem. Een voordeel van de behoefteonderzoeken is dat ze breed monitoren; ze zijn gericht op bijvoorbeeld een algemene groep ouderen. Dit kan echter ook als een nadeel worden opgevat. Uit de praktijk komen regelmatig vragen om specifieke informatie over bijvoor-
INLEIDING
beeld (1) zorgbehoeften van specifieke doelgroepen zoals mensen met niet aangeboren hersenletsel en CVA-patiënten, (2) behoeften aan speciale vormen van zorg zoals palliatieve terminale zorg en humanistische geestelijke verzorging, (3) de mate waarin bestaande voorzieningen, zoals verzorgingshuiszorg, tegemoet komen aan behoeften van cliënten. Deze breed opgezette behoefteonderzoeken geven op deze specifieke vragen geen antwoord, terwijl de vraag naar deze informatie urgent kan zijn. Zo bestaat er een dringende vraag om informatie over de huidige vraag naar en behoefte aan verzorgingshuiszorg in relatie tot het capaciteitsgebrek aan dit type zorg.
1.2
Doel onderzoek en onderzoeksvragen
Voor het plannen van middelen is informatie over de behoefte van ouderen aan verzorgingshuiszorg onontbeerlijk. Verzorgingshuizen zijn bestemd voor ouderen die behoefte hebben aan beschermd wonen en een zekere mate van zorg behoeven, maar (nog) niet toe zijn aan verpleeghuiszorg. Er zijn voor dit type zorg omvangrijke wachtlijsten en er is op basis van epidemiologische gegevens in de toekomst geen afname te verwachten (Taskforce aanpak wachtlijsten, 2000; Stevens et al., 2000). Terwijl er enerzijds wachtlijsten zijn voor plaatsing in het verzorgingshuis, geven ouderen anderzijds aan zo lang mogelijk zelfstandig te willen blijven wonen en zelf te willen bepalen hoe het dagelijkse leven eruit ziet, ook wanneer hulp en ondersteuning noodzakelijk is (Van Bilsen et al., 2002). Het verzorgingshuis wordt hiermee het sluitstuk van de zorgketen. Met de wens van ouderen om zo lang mogelijk zelfstandig te wonen, wordt in toenemende mate rekening gehouden door de overheid (bijvoorbeeld overheidsbeleid inzake het scheiden van wonen en zorg) en zorgaanbieders (bijvoorbeeld nieuwe initiatieven op het gebied van zorg op maat in de thuissituatie, transmurale zorg, 24 uurs zorg). Het is echter de vraag in welke mate de scheiding van wonen en zorg tegemoet komt aan behoeften van ouderen die in aanmerking komen voor verzorgingshuiszorg. Of anders gezegd, blijven wachtenden voor opname in een verzorgingshuis ook daadwerkelijk vasthouden aan een verzoek voor plaatsing indien er alternatieven in de thuissituatie op het gebied van zorg, wonen en welzijn geboden worden? De centrale vraagstelling voor de onderhavige studie luidt derhalve: In welke mate zijn de wachtlijsten voor plaatsing in een verzorgingshuis een reële afspiegeling van de behoefte aan dit type zorg vanuit cliëntperspectief? Om deze vraag te beantwoorden zijn de volgende concrete onderzoeksvragen geformuleerd: a. Wat was de aanleiding voor ouderen om te besluiten tot opname in het verzorgingshuis? b. Wat verwachten ouderen en hun familie van verzorgingshuiszorg?
17
18
HOOFDSTUK [1]
c. d.
1.3
Zou de oudere de oproep voor opname positief beantwoorden als er nu een plaats vrij kwam? Zo nee, waarom niet? Zou opname in een verzorgingshuis voorkomen kunnen worden naar de mening van ouderen en hun familie, indien er alternatieven ‘thuis’ werden geboden? Zo ja, welke zorg en/of voorzieningen zouden dat dan moeten zijn?
Demografische vooruitzichten en prognoses verzorgingshuiszorg
In de intramurale zorg zijn lange wachtlijsten en wachttijden (De Klerk, 2001). Volgens de meest recente inventarisatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau stonden er in 2000 ongeveer 36.000 mensen op de wachtlijst voor plaatsing in een verzorgingshuis (De Klerk, 2001). Meer dan de helft van de wachtenden (54%) voor een verzorgingshuis krijgt overbruggingszorg in de vorm van thuiszorg. De uiteindelijke plaatsing kan dan nog maanden duren. In 1999 bedroeg de gemiddelde wachttijd van inmiddels opgenomen bewoners in een verzorgingshuis 35 weken, terwijl de maximaal aanvaardbare wachttijd voor verzorgingshuizen 13 weken bedraagt (Treek-overleg, 2000). In Limburg staan medio 2000 2.818 ouderen op de wachtlijst, waarvan 89% wacht op een reguliere plaats. Heel Limburg beschikt medio 2000 over een capaciteit van 7.452 reguliere plaatsen. De overigen wachten op een kortdurende opname (1%), dagverzorging / opvang (7%) en extramurale zorg (3%) (Stevens et al., 2000). Het afgelopen jaar is de wachtlijst voor een plaats in het verzorgingshuis met 9% ingekrompen zo blijkt uit een brief die onlangs door staatssecretaris Ross van Volksgezondheid naar de Tweede Kamer is gestuurd (Ross - van Dorp, 2003). Dit terwijl de vraag naar zorg is gestegen. De regionale aanpak van wachtlijsten werpt blijkbaar vruchten af. Zorgaanbod Een aantal ontwikkelingen domineren het huidige aanbod aan intramurale zorg, te weten extramuralisering, verbetering van de woonkwaliteit en kwantitatieve en kwalitatieve tekorten in de zorg voor ouderen (De Klerk, 2001). Vanaf de jaren ’70 tot de jaren ’90 is het zorgbeleid gericht geweest op substitutie in de zorg voor ouderen. Het doel was het bewerkstelligen van verschuivingen in het gebruik van zorgvoorzieningen. Deze verschuiving verliep in de verzorgingshuissector van intramurale naar semi- en extramurale voorzieningen (extramuralisering). Dit heeft ertoe geleid dat verzorgingshuizen in toenemende mate zorg aan ouderen thuis en ouderen woonachtig in woonzorgcomplexen of aanleunwoningen verlenen. Het betreft voorzieningen als maaltijdverstrekking, kortdurende opname, dagverzorging en opvang en nachtverzorging en -opvang. Deze zorg maakt onderdeel uit van de totale capaciteit en is daarmee ten koste gegaan van het aantal reguliere plaatsen.
INLEIDING
In de jaren ’90 zijn veel verzorgingshuizen aandacht gaan besteden aan de woonkwaliteit. Door budgetneutraal te renoveren of nieuwbouw kon meer ruimte en voorzieningen gecreëerd worden per bewoner. Dit ging wel vaak samen met een reductie in capaciteit. Naast tekorten aan verzorgingshuisplaatsen zijn er ook kwalitatieve tekorten te signaleren. Uit onderzoek van Wever & Coolen (2000) onder directies van verzorgingshuizen blijkt dat de discrepanties tussen zorgbehoefte en de geleverde zorg met name voorkomen op het gebied van psychische problemen of dementie en zinvolle dagstructurering. Zorgvraag Door de reductie van plaatsen, sociaal maatschappelijk ontwikkelingen en gelijktijdige toename van het aantal ouderen, is de samenstelling van bewoners in verzorgingshuizen veranderd (De Klerk, 2001). Zo zijn de huidige bewoners doorgaans ouder en meer hulpbehoevend vergeleken met de bewoners van een aantal decennia geleden. Ouderen verhuizen nu pas naar een verzorgingshuis als ze door hun gezondheidstoestand of sociale omstandigheden (bijvoorbeeld overbelasting informele zorg) echt niet langer zelfstandig kunnen wonen. Dit terwijl in de jaren ’60 en ’70 mensen zich lieten inschrijven voor het verzorgingshuis, toen nog bejaardenoord genoemd, als ze nog gezond waren en nauwelijks bejaard. In een tijd van woningnood, bood een plekje in het bejaardenoord immers garantie op huisvesting en verzorging zodra nodig. De huidige bewoners daarentegen hebben veel meer verzorging nodig dan vroeger. Daarnaast zorgt het stijgende opleidings- en inkomensniveau samen met een hogere welvaart voor een populatie ouderen die mondiger is, en hogere eisen stelt aan de woonkwaliteit van het verzorgingshuis. Zo vraagt men om grotere appartementen, waarbij het woon- en slaapgedeelte is gescheiden, uitgebreid zorg- en dienstenpakket zoals aanwezigheid van een winkel voor dagelijkse boodschappen, een kapper en pedicure, maar ook keuzemogelijkheid ten aanzien van maaltijden en dergelijke (o.a. Van Bilsen et al., 2002; Wever & Coolen, 2000) Tegelijkertijd zijn ouderen in toenemende mate eenzaam en ervaren gevoelens van onveiligheid (De Klerk, 2001). Door gezinsverdunning (daling kindertal), toename van het aantal alleenstaanden (met name vrouwen), vroegtijdig verlaten van de arbeidsmarkt en de toegenomen mobiliteit, hebben ouderen minder sociale contacten en zijn deze contacten minder intens (De Klerk, 2001). Het verzorgingshuis zal in toenemende mate aan deze behoefte aan sociale contacten moeten voldoen.
19
20
21
Methode van onderzoek
[2]
22
HOOFDSTUK [2]
2.1
Interviews
Om eerder genoemde onderzoeksvragen te beantwoorden zijn interviews gehouden met ouderen die op een wachtlijst staan van een verzorgingshuis, en hun familieleden. Deze interviews zijn afgenomen aan de hand van een gestructureerd interviewschema. Naast vragen over demografische gegevens zoals leeftijd, geslacht, nationaliteit, samenstelling huishouden, burgerlijke staat en dergelijke, zijn vragen gesteld over de inschrijving van de ouderen voor plaatsing in een verzorgingshuis. Gevraagd is naar de beweegredenen die een rol hebben gespeeld bij het besluit tot opname, wie een rol heeft gespeeld in dit besluitvormingsproces (bijvoorbeeld kinderen, partner, huisarts), hoe noodzakelijk ouderen de opname achten en wat ze zouden doen als er morgen plaatsing mogelijk was. Tevens zijn de verwachtingen geïnventariseerd die ouderen hebben over verzorgingshuiszorg. Ook is gevraagd in hoeverre mogelijke alternatieven in de thuissituatie verzorgingshuisopname kunnen voorkomen. Om zicht te krijgen op de aard van de onderzoekspopulatie zijn vragen gesteld over huidige zorgvraag, zelfredzaamheid, ervaren gezondheid, gevoelens van eenzaamheid, aanwezigheid sociaal netwerk en mobiliteit. Tenslotte zijn de onderzoeksresultaten vergeleken met bestaande literatuur en het huidige beleid rondom ouderenzorg. Daarover heeft in oktober 2002 een discussiebijeenkomst plaatsgevonden met leden van de Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg (zie bijlage 1), opdrachtgevers van het onderzoek en de leden van de begeleidingscommissie ‘Onderzoek Ouderenzorg’ (Van Bilsen et al., 2002)
2.2
Respondenten
Om inzicht te krijgen in behoeften van ouderen hebben gesprekken plaatsgevonden met ouderen die met een urgentie op de wachtlijst staan voor intramurale verzorgingshuiszorg en hun familie. Gestreefd is naar een totaal aantal van 125 respondenten in de provincie Limburg (25 ouderen per WGR-regio te weten Oostelijk Zuid Limburg, Maastricht-Mergelland, Westelijke Mijnstreek, Midden Limburg en Noord Limburg).
2.3
Procedure
Om uiteindelijk 25 ouderen per regio te kunnen interviewen, zijn 40 adressen per regio geselecteerd. Deze adressen zijn a-select uit het bestand van de Zorgkantoren gehaald, rekening houdend met het totaal aantal wachtenden per voorziening. Concreet voorbeeld: in de Westelijke Mijnstreek zijn 1500 wachtenden en tien verzorgingshuizen. Dit betekent dat er per verzorgingshuis vier respondenten zijn geselecteerd om het totaal van 40 adressen te verkrijgen. Vervolgens is uit het adressenbestand van de wachtenden per verzorgingshuis het benodigd aantal adressen geselecteerd volgens een vaste systema-
METHODE VAN ONDERZOEK
tiek. Stel: er moeten vier adressen worden geselecteerd uit een alfabetisch gerangschikt bestand van 200 wachtenden zonder onderscheid van urgentie, dan is elke 50e cliënt geselecteerd. De geselecteerde ouderen en hun familie hebben via de Zorgkantoren een brief ontvangen met het verzoek om medewerking aan het onderzoek. Bij deze brief is een folder gevoegd met informatie over het onderzoek (doel onderzoek, manier van dataverzameling, belasting respondent, anonimiteit van de gegevens, procedure en telefoonnummer bij vragen). De geselecteerde respondenten zijn vervolgens enkele dagen na het versturen van de brief en het informatiemateriaal, telefonisch benaderd namens de Zorgkantoren om mondelinge toestemming te vragen. Indien de ouderen bereid waren deel te nemen aan het onderzoek, is direct een afspraak gemaakt voor het afnemen van het interview. Als de ouderen aangaven niet deel te willen nemen aan het onderzoek, is de reden daarvan genoteerd. De interviews zijn bij de ouderen thuis afgenomen door 11 interviewers. Om ervoor te zorgen dat de interviews zoveel mogelijk op eenzelfde wijze werden afgenomen, heeft van te voren een instructie plaatsgevonden waarbij het onderzoek en de vragenlijst uitgebreid zijn besproken. Ook is er zoveel mogelijk geoefend met de vragenlijst, met name wat betreft het gedeelte van de vragenlijst waarin een groot aantal open vragen waren opgenomen. De gesprekken met de respondenten hebben plaatsgevonden van juli tot en met augustus 2002. Om geen informatie te verliezen zijn de gesprekken met toestemming van de geïnterviewden op band opgenomen.
23
24
HOOFDSTUK [2]
2.5
Dataverzameling
De interviews met de ouderen en hun familieleden vonden plaats aan de hand van een semi-gestructureerde vragenlijst waarbij zoveel mogelijk gebruik is gemaakt van bestaande meetinstrumenten. Het onderzoeksmodel zoals gepresenteerd in een eerdere overzichtsstudie (Van Bilsen et al., 2002) heeft als basis gediend voor de te ontwikkelen vragenlijst. Dit model (zie Figuur 1) geeft een overzicht van factoren die mogelijk een rol spelen in de relatie behoeften, bronnen en formele hulp. Over al deze factoren zijn in de vragenlijst vragen gesteld.
Cultuur - Leeftijd - Geslacht - Cognitieve vermogens - Sociale klasse - Omgeving - Gezondheid
Veiligheid Autonomie Sociale contacten Vrijetijdsbesteding Zelfrespect Voeding
Inkomen Sociale netwerk Mantelzorg Zelfzorgvermogen Mobiliteit
Behoeften
Bronnen
Behoeften vervuld
Behoeften niet vervuld Formele hulp na hulpvraag
Aanpassing behoefte(-patroon)
Figuur 1. Relatie behoeften, bronnen en formele hulp (Van Bilsen et al., 2002)
In Tabel 1 is de inhoud van de vragenlijst schematisch opgenomen aan de hand van de te onderscheiden onderdelen in het model (algemene kenmerken, gezondheidstoestand, behoeften, bronnen, formele hulpvraag). Een uitgebreide beschrijving van de gebruikte schalen is terug te vinden in bijlage 2. Hierbij wordt tevens vermeld hoe betrouwbaar deze schalen zijn gebleken tijdens dit onderzoek. Aangezien de interviewlijst uiteindelijk vrij uitgebreid was, is deze opgesplitst in twee delen. De bedoeling was dat onderdeel I door alle respondenten beantwoord zou worden. Het betreft de vragen aangaande algemene kenmerken, behoeften, bronnen en behoefte aan verzorgingshuiszorg. Deel II, met vragen over de gezondheid en huidige gebruik van zorgvoorzieningen, kon facultatief ingevuld worden afhankelijk van het verloop van het gesprek en de animo van de respondent. Uiteindelijk is het slechts zeven keer voorgekomen dat de respondent na deel I aangaf het gesprek niet te willen voortzetten. Veelal omdat het gesprek als te belastend werd ervaren of de respondent gewoon niet zoveel zin (meer) had om verder te praten.
METHODE VAN ONDERZOEK
Tabel 1. Inhoud vragenlijst Onderwerpen
Aantal items
Algemene kenmerken
12
Referentie
Leeftijd, geslacht, nationaliteit, huishoudsamenstel ling, burgerlijke staat, kinderen, schoolopleiding, inkomen, type woning, geloofsovertuiging Gezondheid – – – –
Zelfredzaamheid Subjectieve gezondheidsbeleving Geheugen Weerbaarheid
18 5 3* 5
GARS (Kempen et al., 1993) SSWO (Van Linschoten et al., 1993) SSWO (Van Linschoten et al., 1993)
Behoeften – Veiligheid – Autonomie – sociale contacten (eenzaamheid)
3* 3* 7
– Vrijetijdsbesteding – Zelfrespect/burgerschap – Voeding
3* 3* 3*
Samenvoeging SSWO en Eenzaamheidschaal (Van Linschoten et al., 1993)
Bronnen – Inkomen – Sociale netwerk (mantelzorg) – Zelfzorgvermogen
2* 5* 9
– Mobiliteit – Sociale participatie
4 4*
Selectie van een aantal items uit de ASA-A schaal (Brouns et al., 1988) (Broese van Groenou & Thomése, 1996)
Formele hulp – Behoefte aan verzorgingshuiszorg (beweegredenen, 27* betrokkenen bij besluitvormingsproces, oriëntatie op verzorgingshuizen, voorkeur voor verzorgingshuis, verwachtingen, aanbod afgeslagen, aanbod accep teren, gewenste alternatieven in de thuissituatie, noodzakelijkheid van opname) – Huidige gebruik zorgvoorzieningen 64* * Deze items zijn voor dit onderzoek ontwikkeld
2.6
Analyse
De gesprekken met de ouderen hebben geleid tot een groot aantal kwantitatieve gegevens, hier en daar ondersteund door kwalitatieve gegevens in de vorm van tekstfragmenten direct gedestilleerd uit de interviews. Zo zijn de antwoorden die de ouderen geformuleerd hebben na de open vraag ‘Waarom heeft dit verzorginghuis uw voorkeur?’, gegroepeerd en zoveel mogelijk gekwantificeerd waarbij de tekstfragmenten ter illustratie dienen.
25
26
HOOFDSTUK [2]
De kwantitatieve gegevens zijn ingevoerd en vervolgens geanalyseerd met behulp van SPSS (11.0). De volgende analyses zijn toegepast: 1. 2. 3.
4.
5.
Het bepalen van de frequentie van elke waarden, veelal gepresenteerd met het rekenkundig gemiddelde en de standaarddeviatie (SD). Het berekenen van Cronbachs a als maat voor interne consistentie van de gebruikte schalen. Het vergelijken van twee groepen ouderen op een groot aantal kenmerken zoals onder andere leeftijd, geslacht, psychische en fysieke kenmerken. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de groep ouderen die op het moment van het interview ‘ja’ heeft gezegd tegen een aanbod voor plaatsing in een verzorgingshuis van voorkeur en de groep ouderen die niet op een dergelijk aanbod zou ingaan. Het wel of niet accepteren van een aanbod is de factor die de groepsindeling bepaald. Het vergelijken van beide groepen is gebeurd door middel van een één factor variantie-analyse (One-Way ANOVA) bij de ordinaal gemeten afhankelijke variabelen, en met behulp van een chikwadraat toets bij de verklarende variabelen gemeten op nominaal niveau (geslacht, leefsituatie, WGR-regio). Vervolgens is nagegaan in hoeverre bepaalde factoren samenhangen met de keuze wel of niet accepteren van het aanbod voor plaatsing in een verzorgingshuis. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is een multivariate analyse uitgevoerd (logistische regressie). Met deze techniek wordt de unieke bijdrage van de onderscheiden variabelen onderzocht terwijl er telkens voor de invloed van andere variabelen wordt gecontroleerd. Tenslotte is met behulp van lineaire regressie analyse nagegaan welke factoren samenhangen met de noodzakelijkheid van opname. Hierbij is de veronderstelling dat het verband lineair is, waarbij de afhankelijke variabele ‘noodzakelijkheid van opname’ voorspeld kan worden op basis van de onafhankelijke variabele(n).
27
28
29
Respons, demografische gegevens en overige achtergrondkenmerken
[3]
30
HOOFDSTUK [3]
3.1
Respons
In totaal zijn 197 brieven namens de Zorgkantoren verstuurd. Dit heeft echter niet geleid tot het streefaantal van 125 interviews gelijkelijk verdeeld over de 5 WGR regio’s in Limburg. Er zijn namelijk slechts 65 (33%) interviews gehouden met ouderen die wachten op plaatsing in een verzorgingshuis (non-respons van 67% (n=132)). Van deze 65 interviews zijn 3 gesprekken helaas niet bruikbaar voor analyse doordat twee respondenten te verward waren om de vragen te beantwoorden en één keer de respondent zelf niet aanwezig was bij het gesprek. De uiteindelijke respons komt hiermee op 62 interviews (32%). Tijdens 5 interviews zijn de vragen zowel aan de echtgenoot als echtgenote gesteld (beide ingeschreven op de wachtlijst) en de antwoorden separaat opgenomen in het databestand. Dit brengt het totaal aantal respondenten op 67. Bij twee gesprekken was de partner wel aanwezig maar deed niet mee aan het interview. Zoals in de informatiebrief aan de ouderen vermeld stond, werd geen bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid van derden bij het interviews, zoals de mantelzorg. Buiten de 12 interviews waarbij de partner al dan niet actieve rol speelde, waren bij 16 gesprekken één of meer mantelzorgers aanwezig (24%). Meestal ging het om een kind van de respondent (zoon of dochter) of schoonfamilie (schoonzoon of – dochter). In een enkel geval was een vriend, zorgverlener of familielid bij het gesprek aanwezig. Redenen non-respons De redenen van non-respons zijn tijdens het telefonisch benaderen van de respondenten voor een afspraak, systematisch bijgehouden. Dit geeft een indruk van de belangrijkste beweegredenen van de ouderen om niet deel te willen nemen aan dit onderzoek. Deze redenen zijn opgenomen in Tabel 2. Veel ouderen tonen geen interesse voor medewerking (n=50, 38%). Niet altijd wordt dit toegelicht (n=23), echter vaker ook wel. Zo geven tien ouderen aan geen zin (meer) te hebben om over dit specifieke onderwerp te praten. Zo worden twee ouderen binnenkort opgenomen (‘Alles is geregeld, we gaan aanstaande dinsdag kijken, ik hoef het er dus niet meer over te hebben’). Anderen geven aan dat hierover al uitgebreide gesprekken hebben plaatsgevonden met het Regionaal Indicatie Orgaan (RIO). Ook wordt een enkele keer aangegeven dat deelname niet zinvol wordt geacht zolang het een eventuele opname niet bespoedigd. Vier ouderen maken duidelijk dat ze helemaal niet opgenomen willen worden (‘Ik ben hier nog niet rijp voor. Ik heb vorig jaar al een aanbod voor plaatsing afgeslagen en ben momenteel goed geholpen met de thuiszorg die ook de boodschappen doet’). Een ander verwoordt het als volgt ‘Laten we er maar vanaf zien. Ik wil zo lang mogelijk zelfstandig blijven en wil nu ook nog niet naar een verzorgingshuis. Daar ben ik nog veel te goed voor’. Drie ouderen zijn niet te overtuigen van het feit dat deelname aan het onderzoek geen enkele invloed heeft op plaatsing in een verzorgingshuis. Uit angst voor opname op de korte termijn willen deze ouderen niet meedoen.
RESPONS, DEMOGRAFISCHE GEGEVENS EN OVERIGE ACHTERGRONDKENMERKEN
Tabel 2. Redenen non-respons (n=132) Geen interesse (38%) – Zonder duidelijke opgaaf van reden – Geen zin in medewerking (uitgepraat over onderwerp, wil niet opgenomen worden, ziet het nut er niet van in) – Te druk – Heeft nu vaak genoeg aan onderzoek mee gedaan – Bang voor consequenties deelname onderzoek, namelijk opname – Na afspraak alsnog afgezegd – Oudere wil uitsluitend deelnemen indien mantelzorger bij gesprek aanwezig is. Dit blijkt onmogelijk Overige redenen non-respons (62%) Onbereikbaar – Nummer niet in gebruik (n=6) – Personen onbekend op dit adres (n=5) – Persoon verhuisd (nieuw adres onbekend)(n=1) – Voortdurend geen gehoor (n=22) Inmiddels opgenomen ‘In de war’ Te ziek, langdurig ziek, kan dit niet meer aan, opname in het ziekenhuis Geen communicatie mogelijk Overleden Niet op een wachtlijst
n 50 23 10 5 5 3 2 2 82 34
19 11 9 6 2 1
Twee ouderen geven aan uitsluitend het gesprek te willen voeren in bijzijn van hun dochter. Deze dochters geven aan niet te willen meewerken. Een dochter licht toe ‘Het zorgen voor mijn moeder is momenteel een enorme belasting. De combinatie van zorg voor mijn moeder, een eigen gezin én werk is zwaar, mede omdat mijn moeder een hele drukke bezetting heeft (3 keer in de week dagopvang, ergotherapie, fysiotherapie). Deelname aan uw onderzoek komt daar dan nog eens bij’. Soms geven de ouderen aan een dergelijk gesprek te belastend te vinden of het hier te druk voor te hebben (verhuizing, veel dagen van huis vanwege dagopvang en therapie, binnenkort ziekenhuisopname). Vijf keer wordt aangegeven dat recentelijk al is deelgenomen aan soortgelijk onderzoek en men dus geen zin heeft om nogmaals over hetzelfde onderwerp ondervraagd te worden. Een andere belangrijke reden voor de hoge non-respons is de grote groep ouderen die (telefonisch) onbereikbaar bleek (n=34). Vaak is het voorgekomen dat er ondanks herhaaldelijk bellen overdag maar ook in het weekend en ‘s avonds, voortdurend geen gehoor is gekregen bij de ouderen thuis. Onduidelijk is waarom dit zo vaak het geval was. Verder waren een aantal telefoonnummers niet in gebruik of was op het opgegeven nummer (adres) de respondent niet bekend. Eén keer werd duidelijk dat de beoogde respondent verhuisd was. Negen respondenten blijken te ziek voor deelname. Dit wordt in zes gevallen door de potentiële respondent zelf aangegeven en drie keer door een zoon of dochter. Ook een groot deel van de non-respons wordt veroorzaakt doordat 19 respondenten inmiddels zijn opgenomen hetzij tijdelijk dan wel permanent. Veelal geeft men aan blij te zijn ‘dat nu alles achter de rug’ is. In elf gevallen wordt duidelijk dat de
31
32
HOOFDSTUK [3]
oudere te verward is om een consistent gesprek te voeren. Meestal is het een zoon of dochter die hierover contact opneemt. Een aantal keer (n=3) geeft de respondent dit zelf aan of wordt dit tijdens het telefoongesprek duidelijk. Met zes ouderen is een gesprek onmogelijk doordat ze óf niet meer goed horen óf aan de telefoon absoluut niet begrijpen waarvoor het interview bedoeld is. Ook dit lijkt vaker een gehoorskwestie. Tenslotte wil één oudere niet meedoen omdat hij naar eigen zeggen niet op een wachtlijst staat.
3.2
Demografische gegevens
Zoals al eerder is gesteld zijn tijdens 62 interviews 67 ouderen gehoord over hun beweegredenen om zich in te schrijven op een wachtlijst, gezondheidstoestand en huidige zorg in de thuissituatie. In Tabel 3 staan de demografische gegevens van de geïnterviewde ouderen (n=67) samengevat. Driekwart van de ondervraagde ouderen is vrouw. Zo is 63% van de 75-84 jarigen vrouw, en 74% van de 85-plussers. De gemiddelde leeftijd van de ouderen is 81 jaar (SD=6). Aangetekend dient te worden dat uitgezonderd de respondent van 55 jaar, de overige respondenten allen ouder zijn dan 70 jaar.
Tabel 3. Demografische gegevens respondenten (n=67) Kenmerk
n
%
Geslacht – Man – Vrouw
17 50
25 75
Nationaliteit – Nederland
67
100
Geboren in – Nederland – België – Indonesië – Duitsland
60 1 4 2
90 2 6 3
Samenstelling huishouden – Ik woon alleen – Ik woon samen met mijn partner – Ik woon samen met één van de kinderen – Ik woon samen met anderen
53 12 1 1
79 18 2 2
5 12 2 48
8 18 3 72
60 7
90 10
Burgerlijke staat – Ongehuwd en nooit gehuwd geweest – Gehuwd – Gescheiden – Weduwe/weduwnaar Kinderen – Ja – Nee
RESPONS, DEMOGRAFISCHE GEGEVENS EN OVERIGE ACHTERGRONDKENMERKEN
Alle geïnterviewde respondenten hebben de Nederlandse nationaliteit. Bijna iedereen heeft kinderen. Het gemiddeld aantal kinderen per oudere is 3,8 (range 1 tot 15). Tenslotte, de respondenten zijn als volgt verdeeld over de 5 verschillende WGR-regio’s: 6 interviews in Noord Limburg met in totaal 8 respondenten, 9 interviews in Midden Limburg, 13 interviews in de Westelijke Mijnstreek met 14 respondenten, 16 interviews in regio Maastricht -Mergelland en 18 interviews in regio Oostelijk Zuid Limburg met 20 respondenten.
3.3
Opleiding, inkomen, woonsituatie, geloofsovertuiging
In Tabel 4 zijn de gegevens over opleidingsniveau, inkomen, woonsituatie en geloofsovertuiging samengevat. Ruim 40% van de respondenten heeft na de basisschool geen vervolgopleiding genoten. Diegenen die dit wel hebben gedaan, hebben veelal een lagere beroepsopleiding afgemaakt. Een ruime meerderheid van de respondenten (82%) geeft aan een Rooms Katholieke geloofsovertuiging te hebben. Op de vraag hoe belangrijk is het geloof voor u, gescoord op een 5-puntsschaal van ‘volstrekt onbelangrijk’ (score 1) tot ‘heel erg belangrijk’ (score 5), antwoordt ruim 72% (heel) belangrijk, resulterend in een hoge gemiddelde score van 4,1 (SD=1,2). Ruim 32% van de ouderen woont in een doorsnee woonhuis met een trap naar de 1e etage. 22% is echter al doorgestroomd naar een speciale ouderenwoning veelal gekenmerkt door aanwezigheid van een lift en allerhande voorzieningen (beugels, alles gelijkvloers, drempelvrij et cetera) of aanleunwoning. De vraag ‘wat is uw netto maandinkomen’ is niet door iedereen beantwoord. Veel ouderen weten dit niet (21%), of weten uitsluitend dat dit een AOW uitkering is plus pensioen (8%). Eén respondent weigert deze vraag te beantwoorden. Van de respondenten die het bedrag wel weten geeft 32% aan minder dan € 955 per maand te ontvangen en ruim 37% zegt meer dan € 955 per maand aan netto inkomen te hebben. De meeste geïnterviewde ouderen (87%) vinden dat ze genoeg inkomen hebben om hun leven op hun manier in te richten. Een ruime meerderheid, namelijk 70%, beaamt dat ze alles kunnen kopen wat ze nodig hebben; 22% zegt dat dit niet het geval is.
33
34
HOOFDSTUK [3]
Tabel 4. Demografische gegevens en overige achtergrondkenmerken van de geïnterviewde ouderen Kenmerk
n
%
Genoten onderwijs (n=67) – Basisschool – Lbo/mavo – Havo/vwo/mbo – Hbo/wo
27 28 9 3
40 42 13 5
Geloof (n=67) – Rooms Katholiek – Nederlands Hervormd – Gereformeerd – Geen geloof – Jehova getuige
55 5 1 5 1
82 8 2 8 2
Type woning (n=62) – Ouderenwoning of serviceflat – Aanleunwoning (bij een verzorgingshuis) – Bungalow/flat met lift allesgelijkvoers – Woonhuis met trap – Flat met lift (niet alles gelijkvloers, bv. 2 e etage) – Flat zonder lift (alles gelijkvloers) – Flat zonder lift (niet alles gelijkvloers, bv. 2 e etage) – Tijdelijk in verzorgingshuis
9 4 11 20 4 10 3 1
15 7 8 32 10 16 5 2
Inkomen (n=62) – < € 682 – € 682 - € 818 – € 818 - € 955 – € 955 - € 1.227 – > € 1.227 – AOW en pensioen (precies bedrag onbekend) – Wil dit niet zeggen – Weet niet
4 13 3 12 11 5 1 13
7 21 5 19 18 8 2 21
35
36
37
Gezondheid ouderen
[4]
38
HOOFDSTUK [4]
4.1
Fysiek en psychisch welbevinden ouderen
Nagegaan is hoe het met de geïnterviewde ouderen gaat met betrekking tot hun zelfredzaamheid, subjectieve gezondheidsbeleving, gevoelens van eenzaamheid en weerbaarheid. Deze aspecten betreffen zowel de fysieke als psychische gezondheid van de ouderen. Deze verschillende kenmerken van de onderzoekspopulatie worden achtereenvolgend uitgewerkt. Informatie over de samenstelling van de schalen, interne consistentie en somscores is opgenomen in bijlage 2. Zelfredzaamheid In Tabel 5 is de frequentieverdeling opgenomen van de scores op de Groningen Activiteiten Restrictie Schaal (GARS). Uit de gemiddelde score op itemniveau wordt duidelijk dat hoe meer inspanning een bepaalde handeling of activiteit vereist, hoe vaker de ouderen aangeven deze activiteit slechts met moeite te kunnen uitvoeren dan wel uitsluitend met behulp van anderen. Zo kunnen de ouderen met name de handelingen ‘eten en drinken’, ‘gezicht en handen wassen’, ‘ontbijt en lunch klaarmaken’ en ‘naar het toilet gaan’ nog zeer goed zelfstandig zonder enige moeite uitvoeren. Dit wordt al een stuk lastiger met activiteiten als ‘zitten en opstaan’, ‘in en uit bed stappen’, ‘binnenshuis verplaatsen’ en ‘aan en uitkleden’, met andere woorden activiteiten die meer fysieke inspanning vereisen. Bij deze handelingen wordt vaker aangegeven dat het moeite kost deze activiteiten zelfstandig uit te voeren. Een groot deel van de ouderen geeft aan de activiteiten ‘zwaar huishoudelijk werk’, ‘boodschappen doen’, ‘wassen en strijken’, ‘verzorgen voeten (nagels)’ en ‘koken’ uitsluitend nog te kunnen met hulp van anderen. Ook bij elementaire handelingen zoals ‘zelf wassen’ geeft bijna de helft aan dat alleen nog maar te kunnen met hulp van anderen. Subjectieve gezondheidsbeleving De subjectieve gezondheidsbeleving is gemeten aan de hand van een aantal uitspraken aangaande de ervaren gezondheidstoestand door de ouderen zoals ‘ik voel me prima’, ‘ik mankeer altijd wel wat’ of ‘vergeleken met leeftijdgenoten is mijn gezondheid uitstekend’. In het algemeen oordeelt een iets grotere groep ondervraagden negatief dan positief over zijn of haar gezondheid (zie Tabel 6). Geheugenverlies Ouderen is gevraagd aan te geven in hoeverre ze last hebben van (symptomen van) geheugenverlies zoals vergeetachtigheid en het moeten opschrijven van afspraken ter ondersteuning van het geheugen. Uit de resultaten blijkt dat er vrijwel 2 gelijke groepen zijn te onderscheiden, namelijk een groep ouderen die aangeeft (af en toe) last te hebben van geheugenverlies (score > 1) en een groep ouderen die nog geen problemen zegt te ondervinden met het onthouden van allerhande zaken (score £ 1) (zie Tabel 7).
GEZONDHEID OUDEREN
Tabel 5. Scores van de ouderen op de schaal van zelfredzaamheid (GARS) (n=60) Geheel zelfstandig
Zelfstandig met moeite
1. aan en uitkleden 2. in- en uit bed komen 3. vanuit een stoel overeind komen 4. uw gezicht en handen wassen 5. uw hele lichaam wassen en drogen 6. van en naar het toilet gaan 7. eten en drinken 8. rondlopen in huis 9. de trap op- en aflopen 10. buitenshuis verplaatsen 11. uw voeten en teennagels verzorgen 12. ontbijt of lunch klaarmaken 13. warm eten klaarmaken 14. lichte huishoudelijke werkzaamheden verrichten (bijv. stof afnemen, afwassen) 15. zware huishoudelijke werkzaamheden verrichten (bijv. dweilen, ramen lappen) 16. kleren wassen en strijken 17. bedden verschonen en /of opmaken 18. de boodschappen doen
27 34 32 47 20 47 54 30 11 6 12 44 25 28
(45%) (57%) (53%) (78%) (33%) (78%) (90%) (50%) (20%) (10%) (20%) (73%) (42%) (47%)
27 26 28 10 11 10 6 30 18 37 8 11 8 21
(45%) (43%) (47%) (17%) (18%) (17%) (10%) (50%) (33%) (63%) (13%) (18%) (14%) (35%)
2
(3%)
5
(8%)
53 (88%)
2,9 (0,4)
11 (18%) 10 (17%) 15 (25%)
38 (63%) 37 (63%) 37 (63%)
2,5 (0,8) 2,4 (0,8) 2,5 (0,7)
11 (18%) 12 (20%) 7 (12%)
Alleen met hulp van anderen
Gemiddelde score (SD)
Kunt u zich, geheel zelfstandig...
9 (10%)
3 (5%) 29 (48%)
25 16 40 5 26 11
(46%) (27%) (67%) (8%) (44%) (18%)
1,7 1,4 1,5 1,5 2,2 1,2 1,1 1,5 2,3 2,2 2,5 1,4 2,0 1,7
(0,7) (0,5) (0,5) (0,5) (0,9) (0,4) (0,3) (0,5) (0,8) (0,6) (0,8) (0,6) (0,9) (0,8)
Tabel 6. Subjectieve gezondheidsbeleving Somscores
n
%
Totaal
33 26 59
56 44 100
Missing Totaal
8 67
Score £1 Score >1
Slechte gezondheid Goede gezondheid
Tabel 7. Ervaren geheugenverlies Somscores Geen geheugenverlies (Beginnende) problemen met het geheugen Totaal Missing Totaal
Score £ 1 Score > 1
n
%
27 31 58
47 53 100
9 67
39
40
HOOFDSTUK [4]
Weerbaarheid De ouderen hebben ook aangegeven in hoeverre ze piekeren, zich zorgen maken of verdrietig zijn. Uit de resultaten blijkt dat 75% van de respondenten over het algemeen weinig tot geen negatieve gevoelens hebben (score £1) dat wil zeggen, voelen zich niet angstig, piekeren weinig en zijn niet snel ontmoedigd. Een kwart van de ouderen piekert wel veel, is vaker angstig of zorgelijk (score >1) (zie Tabel 8).
Tabel 8. Weerbaarheid n
%
Score £ 1
Somscores
43
75
Score > 1 Totaal
14 57
25 100
Missing Totaal
10 67
Hoge weerbaarheid Lage Weerbaarheid
Eenzaamheid Een aanzienlijk deel van de ouderen, namelijk 44% geeft aan gevoelens van eenzaamheid te hebben. Met andere woorden deze ouderen voelen zich in de steek gelaten, missen een goede vriend(in) en de gezelligheid van een kennissen- of vriendenkring (zie ook hoofdstuk 5, behoefte aan sociale contacten). De groep ouderen die zich eenzaam voelt iets kleiner dan de groep ouderen (56%) die zegt hier geen of weinig last van te hebben (score £ 1) (zie Tabel 9).
Tabel 9. Ervaren eenzaamheid Somscores (Vrijwel) geen gevoelens van eenzaamheid Eenzaam Totaal Missing Totaal
4.2
Score £ 1 Score > 1
n
%
33 26 59
56 44 100
8 67
Conclusie
Zoals de gemiddelde leeftijd van de onderzoekspopulatie doet verwachten (81 jaar) kampen veel ouderen met problemen bij het zelfstandig uitvoeren van allerlei dagelijkse en huishoudelijke activiteiten. Met name wanneer deze activiteiten meer fysieke inspanning vereisen, geven de ouderen aan deze handelingen uitsluitend nog met behulp van ande-
GEZONDHEID OUDEREN
ren te kunnen uitvoeren. Het betreft met name de zwaardere huishoudelijke klussen zoals schoonmaken, boodschappen doen en kleren strijken. Maar ook de handelingen traplopen, het hele lichaam wassen en voetverzorging zijn activiteiten waar veel ouderen moeite mee hebben. Ondanks de beperkingen die ouderen ervaren in het dagelijkse leven, oordeelt 44% van de ouderen positief over zijn of haar gezondheid. Bovendien maakt men zich weinig zorgen en voelt men zich doorgaans niet angstig of verdrietig. Ook wordt er weinig gepiekerd. Wel geeft 44% van de ouderen aan gevoelens van eenzaamheid te hebben.
41
42
43
Behoeften en bronnen
[5]
44
HOOFDSTUK [5]
5.1
Inleiding
Om zicht te krijgen in het belang dat ouderen hechten aan een aantal universele behoeften zoals bijvoorbeeld autonomie, sociale contacten, vrijetijdsbesteding zijn 20 stellingen geformuleerd. Ook is nagegaan in hoeverre ouderen over een aantal bronnen beschikken om in hun behoeften te voldoen (zelfzorgvermogen, inkomen, sociaal netwerk, sociale participatie).
5.2
Behoeften
Twintig stellingen in de vragenlijst hadden betrekking op de ervaren behoeften van ouderen. De antwoorden van de ouderen op deze ‘behoefte-items’ staan samengevat in Tabel 10. De interne consistentie van de schalen autonomie, veiligheid, burgerschap/zelfrespect, voeding en vrijetijdsbesteding was laag. Deze schalen zijn onvoldoende betrouwbaar om de scores als schaal in de analyses op te nemen. Vandaar dat deze resultaten verder op itemniveau worden gepresenteerd. Veel ouderen zijn erg gesteld op hun autonomie, gedefinieerd als het zelf kunnen bepalen hoe een dag eruit ziet en het zolang mogelijk onafhankelijk zijn van derden. Een grote meerderheid van de ouderen (81%) voelt zich veilig thuis. Daarentegen zegt 27% van de ouderen zich niet veilig te voelen in de huidige woonomgeving waarmee gedoeld wordt op de directe woonomgeving waarin het huis zich bevindt (bijvoorbeeld op straat, in de wijk en dergelijke). De meeste ouderen (67%) hebben geen moeite met het ouder worden en voelen zich gewaardeerd (73%). Wel zegt een aanzienlijk deel, namelijk ruim éénderde (36%) zich vaak een uitgerangeerde burger te voelen. Bijna alle respondenten (96%) geven aan het belangrijk te vinden iedere dag gezond en gevarieerd te eten. Ruim 80% wil één keer per dag een warme maaltijd nuttigen. Nog geen derde (30%) van de ouderen zegt de eigen kookkunsten te missen. Tevens zijn een aantal stellingen voorgelegd aangaande activiteiten die ouderen mogelijk ondernemen (vrijetijdsbesteding). Uit de antwoorden blijkt dat ouderen zich beter voelen indien ze nog op de één of andere manier actief zijn (85%). De animo om zich te blijven ontwikkelen of sporten ontbreekt bij de meeste respondenten. De ouderen lichten hun antwoord veelal toe met de woorden ‘die tijd heb ik gehad’. Tenslotte de behoefte aan sociale contacten. Deze items zijn als eenzaamheidsschaal uitgewerkt (zie hoofdstuk 4) waaruit bleek dat veel ouderen sociale contacten missen. Uit de afzonderlijke items blijkt dat de ouderen met name gezelligheid en gezelschap om zich heen missen.
BEHOEFTEN EN BRONNEN
Tabel 10. Ouderen over hun behoeften op het vlak van autonomie, veiligheid, zelfrespect, voeding, vrijetijdsbesteding, sociale contacten. Ja Autonomie – Ik wil zelf kunnen bepalen hoe mijn dag er uit ziet – Ik wil zo lang mogelijk onafhankelijk zijn van naasten en vrienden – Steeds vaker heb ik het gevoel dat anderen bepalen wat goed voor me is Veiligheid – Ik voel me veilig in mijn eigen huis – Ik voel me niet veilig in mijn woonomgeving (op straat e.d.) Burgerschap/zelfrespect – Ik heb moeite met ouder worden – Ik voel me vaak een uitgerangeerde burger – Ik voel me vaak onvoldoende gewaardeerd Voeding – Ik vind het belangrijk dat ik iedere dag gezond en gevarieerd eet – Ik mis mijn eigen kookkunsten – Ik wil één keer per dag een warme maaltijd nuttigen Vrijetijdsbesteding – Ik voel me veel beter als ik nog actief ben – Als het even kan wil ik me blijven ontwikkelen, middels cursussen e.d. – Sporten is voor mij heel belangrijk Sociale contacten – Ik voel me soms wel eens eenzaam – Ik mis gezelligheid om me heen – Ik mis een goede vriend(in) – Ik ervaar een leegte om mij heen – Ik vind mijn kring van vrienden en kennissen te beperkt – Ik mis mensen om mij heen – Vaak voel ik me in de steek gelaten
5.3
Min of meer
Nee
Somscore (SD)
55 (82%)
9 (13%)
3
(5%)
1,8 (0,5)
56 (85%)
8 (12%)
2
(3%)
1,8 (0,5)
11 (17%)
13 (20%)
42 (64%)
0,5 (0,8)
54 (81%) 26 (27%)
8 (12%) 4 (10%)
5 (8%) 37 (63%)
1,7 (0,6) 0,6 (0,9)
13 (20%) 24 (36%) 12 (18%)
9 (14%) 7 (10%) 6 (9%)
44 (67%) 36 (54%) 49 (73%)
0,5 (0,8) 0,8 (0,9) 0,5 (0,8)
64 (96%)
2
20 (30%) 56 (84%)
(2%)
1,9 (0,3)
2 (3%) 7 (10%)
45 (67%) 4 (6%)
0,6 (0,9) 1,8 (0,5)
56 (85%) 7 (10%)
4 5
(6%) (8%)
6 (9%) 55 (82%)
1,8 (0,6) 0,3 (0,6)
9 (13%)
6
(9%)
52 (78%)
0,4 (0,7)
23 25 37 33 37
1,2 1,1 0,8 0,9 0,8
34 30 25 27 26
(58%) (45%) (37%) (40%) (39%)
26 (39%) 26 (39%)
(3%)
2 (3%) 12 (18%) 5 (8%) 7 (10%) 4 (6%) 7 (10%) 7 (10%)
1
(39%) (37%) (55%) (49%) (55%)
34 (51%) 34 (51%)
(1,0) (0,9) (1,0) (0,9) (1,0)
0,9 (0,9) 0,9 (0,9)
Bronnen
Mobiliteit In Tabel 11 zijn de frequenties en de gemiddelde score per ‘mobiliteitsitem’ opgenomen. Ouderen gaan ‘s avonds vrijwel niet (meer) de deur uit en hebben slechts in zeer beperkte mate de beschikking over een auto. Niet is gevraagd of de ouderen zelf nog auto rijden of
45
46
HOOFDSTUK [5]
zelf een auto bezitten. De indruk bestaat dat veel ouderen die aangeven de beschikking te hebben over een auto, doelen op kinderen en vrienden die hen met de auto ophalen of vervoeren naar de gewenste bestemming.
Tabel 11. Mobiliteit In welke mate komt u . . . ‘s Winters buitenshuis ‘s Zomers buitenshuis ‘s Avonds buitenshuis Heeft u de beschikking over een auto
Nooit 12 7 54 37
(18%) (11%) (82%) (56%)
Af en toe
Dagelijks
Gemiddelde Score (SD)
31 26 10 22
23 (35%) 33 (50%) 2 (3%) 7 (11%)
1,2 1,4 0,2 0,5
(47%) (39%) (15%) (33%)
(0,7) (0,7) (0,5) (0,7)
Sociaal netwerk Kinderen Aan de ouderen die kinderen hebben (n=60) is gevraagd hoe vaak zij hun kinderen gemiddeld zien. De meeste ouderen zien hun kinderen zeer regelmatig (zie Tabel 12). Ruim de helft (57%) ziet de kinderen op z’n minst een paar keer per week. Deze hoge frequentie is goed te verklaren aangezien bij 45% van de respondenten de kinderen dichtbij wonen, dat wil zeggen binnen een half uur reizen. Bij 28% wonen sommige kinderen in de buurt en bij 16% wonen alle kinderen ver weg. De meeste ouderen (65%) vinden dat zij hun kinderen vaak genoeg zien.
Tabel 12. Frequentie waarin de ouderen hun kinderen zien (n=60) Frequentie
n
%
Elke dag wel iemand Paar keer per week Eén keer per week Eens in de 2 weken Eens per maand Eens in de 3 maanden
15 19 18 5 2 1
25 32 30 8 3 2
Vrienden, familie en buren De ouderen is gevraagd aan te geven in hoeverre ze regelmatig bezoek krijgen van kinderen, vrienden en familie, goede contacten onderhouden met vrienden en beschikken over een vriendenkring en/of buren waarop zij kunnen terugvallen bij problemen. Uit de resultaten blijkt dat 34% van de ouderen niet of slechts beperkt beschikt over een sociaal netwerk (score £ 3) (zie Tabel 13). Er zijn relatief veel ouderen die neutraal scoren (32%) dat wil zeggen dat ze wel maar tegelijkertijd ook weer niet beschikken over een sociaal
BEHOEFTEN EN BRONNEN
netwerk. Ze hebben wellicht wel vrienden en familie die regelmatig op bezoek komen, maar verder geen vrienden of buren waar ze op terug kunnen vallen bij problemen.
Tabel 13. Mate waarin de ouderen beschikken over een sociaal netwerk Somscores Score £ 3 3 < Score< 4 Score ³ 4
Vrijwel geen sociaal netwerk Matig sociaal netwerk Voldoende groot sociaal netwerk
n
Totaal
20 19 20 59
Missing Totaal
8 67
% 34 32 34 100
Sociale participatie Sociale participatie is gemeten aan de hand van een aantal stellingen aangaande de betrokkenheid van de ouderen bij het verenigingsleven zoals hobbyclubs of de ouderenbond. Ook is gevraagd of ze wellicht nog vrijwilligerswerk verrichten. Uit de resultaten blijkt dat de ondervraagde ouderen nog maar weinig deelnemen aan het verenigingsleven of actief lid zijn van de ouderenbond (zie Tabel 14). ‘Actief’ dient hierbij genuanceerd te worden aangezien het ‘actief bijwonen van vergaderingen’ voor de meeste ouderen niet meer haalbaar is. Wel geven de ouderen die deze vraag positief beantwoorden aan, lid te zijn van de ouderenbond en de correspondentie en berichtgeving van de bond nauwgezet te lezen. Slechts 5% doet nog vrijwilligerswerk. Zelfzorgvermogen Zelfzorgvermogen is in dit onderzoek geëxpliciteerd als het vermogen om geschikte hulp en informatie te zoeken en het zelfinzicht om gezond te leven en te eten indien dit gezien de gezondheidssituatie noodzakelijk is. De scores van de ouderen lijken zich te centreren rondom het gemiddelde (zie Tabel 15). Dit betekent dat de ouderen niet beschikken over een uitgesproken laag zelfzorgvermogen maar ook niet over een uitgesproken hoog zelfzorgvermogen. Bij bestudering van de afzonderlijke items blijkt dat het voor de meeste ouderen in ieder geval duidelijk is waar ze terecht kunnen met hun vragen over zorg en aanvragen voor aanpassingen en hulpmiddelen. Ze geven aan zichzelf goed te informeren als hun gezondheid in het geding is en hulp te zoeken als ze niet meer voor zichzelf kunnen zorgen.
47
48
HOOFDSTUK [5]
Tabel 14. Mate van sociale participatie door de ouderen Somscores Geen tot zeer weinig sociale participatie Matige sociale participatie Grote sociale participatie Totaal
Score £ 3 3 < Score > 4 Score ³ 4
Missing Totaal
n 49 12 5 66
% 74 18 8 100
1 67
Tabel 15. Zelfzorgvermogen Somscores Score £ 3 3 < Score > 4 Score ³ 4
Weinig zelfzorgvermogen Matig zelfzorgvermogen Hoog zelfzorgvermogen
5.4
n
Totaal
16 37 9 62
Missing Totaal
5 67
% 26 60 15 100
Conclusie
Ouderen hebben behoefte aan autonomie geoperationaliseerd als de behoefte om zoveel mogelijk zelf je dagelijkse activiteiten te kunnen bepalen en onafhankelijk te zijn van naasten en vrienden. Opvallend is dat de meeste ouderen zich veilig voelen in hun eigen huis, echter in veel mindere mate in hun eigen woonomgeving. Op zich hebben de meeste ouderen weinig moeite met ouder worden maar voelt een aanzienlijk deel zich wel een uitgerangeerde burger waarmee direct gerefereerd wordt aan hun rol als oudere in de maatschappij. Goed eten en een actief leven worden hoog gewaardeerd. Daarentegen heeft men geen behoefte meer aan verdere zelfontplooiing door middel van onderwijs, cursussen en sportbeoefening. Die tijd is geweest. De meeste ouderen vinden dat zij hun kinderen vaak genoeg zien. De mate waarin de ouderen beschikken over een sociaal netwerk gedefinieerd als contact met kinderen, vrienden, familie waar tevens een beroep op gedaan kan worden bij problemen verschilt. Zo zegt ruim éénderde vrijwel niet te beschikken over een dergelijk netwerk tegenover een even groot deel ouderen die wel de beschikking heeft over een sociaal netwerk. Dat ouderen met name van dit sociale netwerk afhankelijk zijn voor hun sociale contacten blijkt uit de geringe sociale participatie en beperkte mobiliteit; ‘s avonds gaat men vrijwel nooit de deur uit en de meeste ouderen hebben maar zeer beperkt de beschikking over een auto. Gezien de scores op de schaal van zelfzorgvermogen, kan geconcludeerd worden dat het zelfzorgvermogen van de ouderen redelijk is. Ze geven aan dat ze goed geïnformeerd zijn over het zorgaanbod en de mogelijkheden, en hulp te zoeken indien nodig.
49
50
51
Zorggebruik
[6]
52
HOOFDSTUK [6]
6.1
Inleiding
Nagegaan is welke zorg de ouderen ontvangen bij het uitvoeren van alle dagelijkse en huishoudelijke activiteiten. Hierbij hebben de 18 activiteiten zoals geformuleerd in de Groningen Activiteiten Restrictie Schaal (GARS) als uitgangspunt gediend. Tevens is geïnventariseerd van welke andere zorg-, woon- en welzijnsvoorzieningen de ouderen gebruik maken. Hierbij dient gedacht te worden aan het collectief vervoer, warme maaltijdvoorziening, ouderencentrum en dergelijke. Ook is gevraagd of de ouderen meer hulp nodig achten.
6.2
Hulp bij HADL activiteiten
Geïnventariseerd is voor welke HADL activiteiten de ouderen hulp ontvangen en door wie deze hulp gegeven wordt. Bij dit laatste is onderscheid gemaakt tussen professionele hulpverleners, mantelzorg en overige zorg-, woon- en welzijnsvoorzieningen (diversen) (zie Tabel 16). Daar waar verscheidene hulpverleners of mantelzorgers hulp verlenen is dit expliciet gemeld. Opgemerkt dient te worden dat sommige antwoorden niet geheel logisch lijken, gezien de vraagstelling. Zo heeft bijvoorbeeld bij de activiteit ‘eten en drinken’ een respondent ‘Tafeltje Dekje’ aangegeven (kolom ‘diversen’). Dit terwijl hier niet het voorzien in eten werd bedoeld maar het zelfstandig uitvoeren van de handeling eten en drinken. Zo valt ook op dat niet altijd duidelijk is geworden tijdens de interviews door wie de zorg is verleend. Zo geeft één respondent aan hulp te ontvangen bij het zitten en opstaan bijvoorbeeld uit een stoel. Verzuimd is echter te vragen wie deze ondersteuning biedt. Ouderen doen voor hun persoonlijke verzorging (aan- en uitkleden, voetverzorging) vrijwel uitsluitend een beroep op professionele hulp zoals de thuiszorg of zorg vanuit een verzorgingshuis. Slechts een enkele keer wordt deze persoonlijke verzorging door mantelzorgers uitgevoerd, veelal de partner of kind. Het is vaak de thuiszorg die zorgt voor de huishoudelijke taken (licht en zwaar huishoudelijk werk, bedden opmaken en verschonen, wassen en strijken). Maar ook de mantelzorg ondersteunt de ouderen geregeld bij het doen van het huishouden. Met name bij de activiteiten ‘buitenshuis verplaatsen’, ‘wassen en strijken’ en het ‘doen van boodschappen’ worden mantelzorgers ingeschakeld. Zo zijn het meestal de kinderen die de ouderen helpen indien het nodig is zich buitenshuis te verplaatsen. Zij halen en brengen hun ouders bij het bezoeken van sociale activiteiten en bijvoorbeeld doktersbezoek. Twee keer geven de ouderen aan uitsluitend een beroep te doen op het collectief vervoer (‘diversen’) indien zij zich buitenshuis willen verplaatsen. Na het inventariseren van de hulp die de ouderen momenteel ontvangen, is gevraagd of de ouderen méér hulp wensen te ontvangen bij bepaalde HADL-activiteiten. Relatief weinig ouderen geven echter aan voor een bepaalde activiteit meer hulp te willen ontvangen (zie Tabel 16). Slechts enkelen willen vaker gewassen worden of wensen meer ondersteu-
ZORGGEBRUIK
ning in het huishouden of bij het boodschappen doen. Vier ouderen geven aan vaker naar buiten te willen hetgeen hen zonder begeleiding niet lukt. Tabel 16. Huidig zorggebruik door ouderen Krijgt u hulp bij...
1. Aan- en uitkleden (n=14) 2. In- en uit bed komen (n=1) 3. Vanuit een stoel overeind komen (n=1) 4. Uw gezicht en handen wassen (n=2) 5. Uw hele lichaam wassen en drogen (n=33) 6. Van en naar het toilet gaan (n=1) 7. Eten en drinken (n=3) 8. Rondlopen in huis 9. De trap op- en aflopen (n=7) 10. Buitenshuis verplaatsen (n=15) 11. Uw voeten en teennagels verzorgen (n=47) 12. Ontbijt en lunch klaarmaken (n=8) 13. Warm eten klaarmaken (n=30) 14. Licht huishoudelijk werk (n=30) 15. Zwaar huishoudelijk werk (n=57) 16. Kleren wassen en strijken (n=45) 17. Bedden verschonen en/of opmaken (n=47) 18. De boodschappen doen (n=48)
6.3
Professioneel
11
Mantelzorg
Diversen
Meer Zowel mantel- hulp nodig? zorg als diversen
1
2 -
2
1
31
2 1
Zowel professioneel als mantelzorg
1
1 2 2
1
1
4 4 -
1
44
5 13 3
6 9 23 44 25 39
2 4 3 5 15 7
14 2 5 3 1
2 2 3 2
8
36
1
3
2
1
1 2 4 2 1 3 1
Overige zorgvoorzieningen
In Tabel 17 staan de zorg-, woon en welzijnsvoorzieningen genoemd waarvan de ondervraagde ouderen gebruik maken. De helft van de ouderen heeft in huis een alarmeringssysteem laten installeren waarmee ze 24 uur per dag een thuiszorgorganisatie kunnen bereiken bij problemen. Ook wordt veel gebruik gemaakt van het collectief vervoer, de dagopvang in het verzorgings- of verpleeghuis en ouderencentra in de buurt. Veel ouderen hebben hun warme maaltijd geregeld bij Tafeltje Dekje of eten mee in het verzorgingshuis waar ze de dagopvang bezoeken. In veel mindere mate wordt gebruik gemaakt van een boodschappen- of klussendienst, sportmogelijkheden voor ouderen en begeleiding door het RIAGG of het Maatschappelijk werk. Slechts vier ouderen zouden meer ondersteuning willen ontvangen of een beroep willen doen op bovengenoemde voorzieningen. Zo pleit één respondent voor beter vervoer
53
54
HOOFDSTUK [6]
Tabel 17. Zorg-, woon- en welzijnsvoorzieningen waarvan ouderen gebruikmaken (n=60) Overige voorzieningen
n (%)*
24 uurs alarmering Collectief vervoer Dagopvang in verzorgings- of verpleeghuis Aanbod warme maaltijd op centrale plaats Ouderencentrum in de buurt Ouderenbond Bezoekdienst vrijwilligers door bijvoorbeeld Zonnebloem, parochie Warme maaltijd aan huis (bijvoorbeeld Tafeltje Dekje) Klussendienst Begeleiding door het RIAGG Dagopvang buiten intramurale setting (bijvoorbeeld via ouderenwerk) Boodschappendienst Cursus bewegen voor Ouderen Begeleiding door Maatschappelijk werk * meerdere antwoorden mogelijk
30 25 21 20 20 19 17 16 5 5 3 2 2 1
(50) (42) (35) (33) (33) (32) (28) (27) (8) (8) (5) (3) (3) (2)
voor ouderen. Twee ouderen geven aan behoefte te hebben aan meer ontplooiingsmogelijkheden op het gebied van vrijetijdsbesteding zoals bezigheidstherapie en frequenter bezoek aan een activiteitencentrum
6.4
Gebruik van hulpmiddelen en aanpassingen in huis
Veel ouderen (87%) maken gebruik van hulpmiddelen of hebben aanpassingen in huis laten aanbrengen ter compensatie van fysiek ongemak. In Tabel 18 zijn deze aanpassingen en hulpmiddelen genoemd. Met name worden hulpmiddelen ter ondersteuning van het lopen zoals een rollator, wandelstok of kruk en looprek veel gebruikt. Vrij veel ouderen hebben in huis aanpassingen laten aanbrengen zoals een verhoogd toilet, beugels en handgrepen, verwijderen van drempels of aanbrengen van drempelhulpen, en aanpassingen van het sanitair (speciale thermoskranen, en gebruiksvriendelijke kranen).
Tabel 18. Het vóórkomen van hulpmiddelen en aanpassingen in de thuissituatie Hulpmiddelen
n
(%)
Aanpassingen
n
(%)
Rolstoel Rollator Looprek Wandelstok/kruk Scootmobiel Aangepast meubilair (o.a. bed en stoel) Douchestoel
12 33 3 29 8 19 9
(18) (49) (5) (43) (12) (28) (13)
Verhoogde wc Aanpassingen sanitair (kranen e.d) Drempelhulpen of verwijderen drempels Aanpassingen in keuken Beugels/handgrepen Verbreden doorgang Traplift Lichtsignalen en/of ringleiding (bij slechthorenden)
23 13 8 2 32 2 2
(34) (19) (12) (3) (48) (3) (3)
2
(3)
ZORGGEBRUIK
Zeven ouderen geven aan nog meer hulpmiddelen of aanpassingen te willen zoals aanpassingen in de badkamer (weghalen drempel, installeren douchestoel) en hulpmiddelen om met name beter naar buiten te kunnen (rolstoel, rollator, scootmobiel). Eén echtpaar zou graag een traplift willen laten installeren.
6.5
Conclusie
De ondervraagde ouderen ontvangen voornamelijk hulp en ondersteuning van professionele zorgverleners via de thuiszorg of het verzorgingshuis. De mantelzorg speelt een belangrijke rol bij het doen van huishoudelijke taken (boodschappen, kleren wassen en strijken) en het buitenshuis verplaatsen bij sociale activiteiten. Slechts weinig ouderen geven aan meer hulp te willen ontvangen. Onduidelijk is of zij daadwerkelijk geen extra hulp nodig hebben of met het oog op een verzorgingshuisopname deze hulp niet meer nodig vinden. Frequent wordt gebruik gemaakt van zorgvoorzieningen zoals 24-uurs alarmering, collectief vervoer, dagopvang, Tafeltje Dekje, warme maaltijd op centrale plaats (bijvoorbeeld in een verzorgingshuis) en ouderencentra in de buurt. Ook maakt het gros van de ouderen gebruik van hulpmiddelen zoals rollators, wandelstokken en krukken, en heeft aanpassingen in huis laten aanbrengen ter compensatie van fysiek ongemak (beugels, handgrepen, aanpassingen sanitair, verhoogd toilet). Ondanks deze zorg, voorzieningen, hulpmiddelen en aanpassingen staan al deze ouderen op een wachtlijst voor verzorgingshuiszorg. Al deze zorg en ondersteuning is blijkbaar niet genoeg om zichzelf in de huidige situatie te handhaven.
55
56
57
Behoefte aan verzorgingshuiszorg
[7]
58
HOOFDSTUK [7]
7.1
Inleiding
Alvorens de ouderen te vragen naar hun beweegredenen om te besluiten tot plaatsing in een verzorgingshuis, is nagegaan of de ouderen en ouderechtparen (n=62) zich bewust zijn van het feit dat ze op de wachtlijst staan voor verzorgingshuisopname. Bij 59 ouderen/ouderparen is dit daadwerkelijk het geval (95%). Twee ouderen geven echter aan van niets te weten (3%) en willen de vragen aangaande inschrijving, beweegredenen et cetera niet beantwoorden. Eén oudere (2%) geeft aan nog niet op een wachtlijst te staan maar hierover wel na te denken.
7.2
Duur
Gevraagd is hoelang men al op een wachtlijst staat voor opname (zie Tabel 19). De meeste respondenten (n=37) staan langer dan 6 maanden op de wachtlijst.
Tabel 19. Aantal maanden dat men ingeschreven staat op wachtlijst (n=59) Aantal maanden Nog geen maand 1-3 maanden 3-6 maanden 6-12 maanden Langer dan één jaar Weet niet
Duur (in maanden) 2 3 16 17 20 1
% 3 5 27 29 34 2
De wachttijden van de respondenten die zeggen langer dan een jaar te zijn ingeschreven, zijn vergeleken met de gegevens van de Zorgkantoren. Uit deze vergelijking blijkt dat de wachttijd - in maanden - op basis van de RIO indicatiedata (aangeleverd door Zorgkantoren) korter is (gemiddeld 20 maanden, SD 15) dan het aantal maanden volgens de respondenten (gemiddeld 32 maanden, SD 17). Dit gemiddelde wordt overigens licht vertekend in negatieve zin door één respondent die al 72 maanden (6 jaar) op de wachtlijst staat voor verzorgingshuisopname. Bij navraag blijkt dat deze lange wachttijd van 6 jaar klopt. Bij deze respondent spelen een aantal persoonlijke omstandigheden een rol die maken dat de respondent op de wachtlijst gehandhaafd moet blijven zonder dat er een acute opnamewens of noodzaak aanwezig is. Gebleken is dat de ouderen de tijd waarmee ze op de wachtlijst staan bijna een jaar langer inschatten dan de feitelijke gegevens van de Zorgkantoren. Mogelijk heeft dit te maken met de procedure die het RIO hanteert, waarbij na 2 jaar een nieuwe indicatie wordt afgegeven. Het is goed voorstelbaar dat de ouderen dan gewoon doortellen in plaats van de nieuwe indicatiedatum als uitgangspunt te nemen. Mogelijk speelt ook de media-aandacht voor de wachtlijstproblematiek een rol
BEHOEFTE AAN VERZORGINGSHUISZORG
van betekenis, waardoor de ouderen geneigd zijn de wachttijd te benadrukken om hun problemen hiermee te onderstrepen.
7.3
Beweegredenen
Door middel van een open vraagstelling is de respondenten gevraagd aan te geven welke beweegredenen aanleiding zijn geweest om te beslissen tot plaatsing in een verzorgingshuis. Veelal betreft het niet één reden. Meestal noemen de respondenten een aantal aanleidingen, omstandigheden en oorzaken voor hun besluit om in een verzorgingshuis te willen gaan wonen. Deze redenen lijken overigens onderling samen te hangen. Bijvoorbeeld doordat de ouderen fysiek beperkt zijn en minder mobiel worden, wordt het onderhouden van sociale contacten buitenshuis bemoeilijkt. Gevoelens van eenzaamheid of verveling komen dan ook niet zelden voor. Het gemiddeld aantal beweegredenen dat per respondent wordt genoemd is 3 (SD=1,8) (zie Tabel 20). Wel is aan de ouderen gevraagd, alle redenen overziend, welke van de genoemde redenen nu van doorslaggevend belang of het belangrijkste is geweest bij het besluit tot verzorgingshuisopname. De ouderen is hierbij dus expliciet gevraagd te kiezen voor één reden. Deze resultaten zijn ook terug te vinden in Tabel 20. De belangrijkste redenen worden nu toegelicht en onderbouwd met citaten uit de interviews. Veel ouderen (34% van de ondervraagden) zeggen dat het besluit tot plaatsing in een verzorgingshuis tot stand komt uit voorzorg. Met het oog op de slechter wordende gezondheid en media aandacht voor de wachtlijstproblematiek, nemen de ouderen het zekere voor het onzekere. ‘Nou ik dacht, ik kom er voorlopig toch nog niet in, dus ik heb direct met inschrijving ingestemd. Ik wist toch dat ik één tot twee jaar moest wachten dus dat was niet zo van belang voor mij . . . en ik was toen eigenlijk nog veel beter’. ‘Dat ligt helemaal aan de gezondheid. Het kan goed zijn dat we over een maand daarheen willen gaan, het kan ook zijn dat het over een jaar of over twee jaar is. Als we zo blijven als het nu gaat, dan zie ik het nog niet gebeuren’. ‘Dat is de normale gang van zaken. Je wordt ouder en je wordt hulpelozer en dat zien we in de toekomst toch wel gebeuren, voorlopig gaat het nog wel. Ik dacht, ik ga nu op tijd, voordat ik er niet meer in kan, hè’. Een dochter van een respondent geeft ook aan dat het inschrijven op de wachtlijst van haar moeder primair uit voorzorg is gedaan.
59
60
HOOFDSTUK [7]
‘Nou ze wordt ook steeds ouder, en ons mam is nou op het moment 83, ze was toen 81, en toen hebben we toch besloten, omdat die wachtlijsten zo lang zijn, om haar te laten inschrijven. 83 dat is toch niet niks. Ze kan nog twee, drie jaar goed functioneren, maar ze kan ook . . . op een gegeven moment . . . en dan. .?’
Tabel 20. Beweegredenen voor plaatsing in een verzorgingshuis (n=66 1) Beweegredenen
Gezondheid – Door fysieke beperkingen niet meer in staat om voor zichzelf te zorgen – Door vergeetachtigheid niet meer in staat om voor zichzelf te zorgen Zorg – 24 uur per dag zorg nodig, hetgeen in huidige situatie niet mogelijk is (in verzorgingshuis zorg aanwezig indien nodig) – Thuiszorg kan onvoldoende zorg bieden/ huidige zorg ontoereikend – Overbelasting mantelzorg – Wil niet afhankelijk zijn van zorg door kinderen Anderen hebben erop aangedrongen – Huisarts of specialist heeft er gezien gezondheidstoestand op aangedrongen – Mantelzorg heeft erop aangedrongen in verband met over belasting – Kinderen hebben er op aangedrongen Eenzaamheid – Gevoelens van eenzaamheid thuis – Wonen in het verzorgingshuis is gezelliger – Ik kom nu nergens meer door mobiliteitsproblemen – Verveling thuis Huidige woonhuis ongeschikt – Te duur – Huis kan niet (voldoende) aangepast worden aan beper kingen – Te groot, te veel onderhoud
Redenen die een rol spelen bij het besluit tot verzorgingshuiszorg2
31
Belangrijkste reden bij het besluit tot verzorgingshuiszorg3
12 (19%)
3
2
(3%)
1
1
(2%)
7
2
(3%)
10 13
1
11
4
(6%)
10
2
(3%)
8
1
(2%)
23 16 3 7 1 5
9 (14%) 2 (1%) 1 (2%) 1 1
3
Uit voorzorg
27
Gevoel van kwetsbaarheid – Bang dat er iets gebeurd op het moment dat niemand in de buurt is om te helpen
23
(2%) -
(2%) (2%) -
22 (34%) 1
(2%)
Partner moet naar verzorgingshuis, en ik verhuis mee 2 1 (2%) 1 Eén respondent heeft deze vraag in zijn geheel niet beantwoord. 2 Meerdere antwoorden mogelijk 3 Twee respondenten kunnen niet aangeven welke reden nu van doorslaggevend belang is geweest
BEHOEFTE AAN VERZORGINGSHUISZORG
Bijna 22% van de respondenten zegt dat een slechte fysieke of geestelijke gezondheid en daarmee (toenemende) beperkingen in het uitvoeren van alle dagelijkse en huishoudelijke activiteiten, de belangrijkste aanleiding is geweest voor de opnamewens. De ouderen geven aan dat ze ‘(steeds) minder goed ter been zijn’, ‘niet meer goed kunnen zien en/of horen’, ‘angstig zijn om te vallen’, ‘zich moe en ziek voelen’ en daardoor steeds minder goed in staat zijn zichzelf in de huidige situatie te behelpen. Ook ‘vergeetachtigheid’ kan voor de oudere, mantelzorgers, partner et cetera, aanleiding zijn om een aanvraag voor verzorgingshuiszorg in te dienen. ‘Ja, in het begin niet, wilde ik hier niet weg, maar nu gaat het veel moeilijker hè, het gaat niet meer zo goed hè, ik vergeet heel veel . . . dan kun je toch niet alleen hier blijven. Dat is nooit geweest, maar nu vergeet ik heel veel dingen hè’. Een andere belangrijke reden die ouderen als doorslaggevend duiden is gevoelens van eenzaamheid. Veel van de ondervraagden zijn weduwe of weduwnaar en geven aan een groot deel van hun tijd helemaal alleen door te brengen en vrijwel geen aanspraak te hebben van anderen. ‘Ik wil weer onder de mensen komen, dat ik praten kan, iets vragen kan, iets doen kan. Ik kan hier niemand wat vragen, niemand wat zeggen. Ja, het is zo erg sinds ik alleen ben komen te staan. Een half jaar geleden zei ik, ik denk er nog niet aan. Maar het wordt al stiller en stiller . . . ’ De oorzaak van deze gevoelens van eenzaamheid zijn soms direct terug te herleiden tot fysieke beperkingen waardoor men niet meer in staat is nog actief contacten aan te gaan en/of te onderhouden. ‘Ik kom niet zo ver alleen en dan word je eenzaam, bijvoorbeeld ik durf niet naar buiten alleen. Dan moet ik altijd de buurvrouw vragen, wil je een uurtje met me gaan wandelen hier in de buurt. Dat durf ik niet alleen. En de boodschappen durf ik ook niet meer alleen. Met dat karretje (rollator) kom ik niet alleen naar buiten. Dat is maar alleen voor in huis’. Soms wordt uit de gesprekken van de ouderen duidelijk dat ze maar over een zeer klein sociaal netwerk beschikken voornamelijk bestaand uit (klein)kinderen en aanhang. Vaak benadrukken de ouderen dat niet alleen zij ouder worden maar ook hun vrienden; velen maken melding van het overlijden van vrienden en dierbaren. ‘Kijk de kinderen zijn wel hier om de beurten, maar verder ben ik maar alleen’.
61
62
HOOFDSTUK [7]
‘Ik heb geen vriendinnen, ik heb niks. Ik heb dus wel vier kinderen en kleinkinderen. Maar ja die kunnen niet elke keer meekomen. En er is ook niemand die elke dag even met je de straat op gaat’. Soms is het gevoel van eenzaamheid waarover de ouderen praten bijzonder schrijnend, zoals blijkt uit het volgende citaat: ‘Ja, ik praat graag maar er is niemand. Ik weet zelfs soms niet meer of ik nog kán praten, ik zit de hele dag maar naar de kastjes te kijken. Al een jaar lang. Samenvattend kan gesteld worden dat de ouderen een scala van redenen noemen waarvan ‘uit voorzorg’, ‘gezondheid’ en ‘eenzaamheid’ de belangrijksten zijn.
7.4
Betrokkenen bij besluitvormingsproces
Uit de resultaten blijkt dat de respondent zelf, vaak in samenspraak met partner en de kinderen de belangrijkste rol speelt bij het nemen van de beslissing tot inschrijving voor verzorgingshuiszorg (hoe hoger de score hoe belangrijker de rol van de desbetreffende persoon) (Tabel 21). Verder blijkt dat de huisarts en de thuiszorg evenals vrienden en kennissen een ondergeschikte rol spelen. In een aantal gevallen (n=3) heeft de specialist, een huisgenoot (n=1) of het RIAGG (n=1) een belangrijke rol gespeeld in het besluitvormingsproces (níet in Tabel).
Tabel 21. Rol van de respondent en anderen bij het tot stand komen van de beslissing tot verzorgingshuiszorg (n=65)* n
Min.
Max.
Gem. score
SD.
Respondent zelf 65 1 5 4,3 1,1 Uw kinderen (7 nvt, 1 mv) 57 1 5 3,8 1,4 Uw huisarts 65 1 5 2,8 1,5 Uw echtgeno(o)t(e)/partner (48 nvt, 3 mv) 14 1 5 3,6 1,8 De thuiszorg (1 mv) 64 1 5 2,0 1,3 Vrienden en familie (5 mv) 60 1 5 1,9 1,3 * Deze analyse is uitgevoerd over de gehele populatie van n=67 uitgezonderd de twee respondenten die aangegeven hebben niet op een wachtlijst te staan voor verzorgingshuis opname (n=65).
7.5
Voorkeur voor verzorgingshuis
Een aantal vragen is gesteld om te achterhalen in hoeverre de ouderen een voorkeur hebben voor een bepaald verzorgingshuis. Allereerst is echter gevraagd óf de ouderen zich vóór inschrijving hebben georiënteerd op het wonen in een verzorgingshuis. Twee en
BEHOEFTE AAN VERZORGINGSHUISZORG
veertig respondenten (65%) antwoorden bevestigend, 22 (34%) ouderen zeggen van niet en van één respondent (2%) ontbreekt het antwoord. De manier waarop men zich georiënteerd heeft staat in Tabel 22 kort weergegeven. Duidelijk is dat de meerderheid zich heeft laten leiden door impressies opgedaan tijdens bezoek bij vrienden en familie die al in het verzorgingshuis wonen. Een ruime meerderheid (85%) heeft een voorkeur voor een bepaald verzorgingshuis. In Tabel 23 staat aangegeven waarom de voorkeur uitgaat naar dat bepaalde verzorgingshuis. Duidelijk wordt dat ouderen zoveel mogelijk in een voor hen vertrouwde omgeving willen (blijven) wonen, het liefst in de nabijheid van vrienden, kennissen en kinderen. Ruim de helft van de respondenten (n=40, 62%) geeft aan dat er ook verzorgingshuizen zijn waar men persé niet wil wonen. Dit heeft vooral te maken met het ontbreken van bovengenoemde factoren of omstandigheden. Tabel 22. Wijze waarop de ouderen zich hebben georiënteerd op het wonen in een verzorgingshuis (n=42) n* Bij vrienden, familie en kennissen geïnformeerd die al in een verzorgingshuis wonen Verschillende huizen bekeken en vergeleken Was al bekend met verzorgingshuis: – (vrijwilligers)werk – tijdelijke opname in verband met revalidatie – huidige aanleunwoning bij verzorgingshuis Informatie over verzorgingshuizen opgevraagd * meerdere antwoorden mogelijk
%
26
62
21 6 2 3 1 3
50 14 5 7 2 7
Tabel 23. Factoren die maken dat ouderen een voorkeur hebben voor een bepaald verzorgingshuis (n=55) Factoren Verzorgingshuis ligt dichtbij huidige woonomgeving, met andere woorden in een voor de respondent vertrouwde omgeving In het verzorgingshuis van voorkeur wonen bekenden (vrienden en/of familie) Het verzorgingshuis is dichtbij woonplaats kinderen Bekend met het desbetreffende verzorgingshuis (aanleunwoning bij verzorgingshuis, via dagopvang of vrijwilligerswerk) Desbetreffende verzorgingshuis heeft ruime kamers of een woonkamer met apart slaapgedeelte Er zijn veel voorzieningen zoals winkels, kerk en dergelijke in de buurt van verzor gingshuis Het verzorgingshuis heeft een goede sfeer, warme uitstraling in een mooie omge ving (groen, met uitzicht) Kennissen en vrienden wonen in de buurt van het verzorgingshuis Het verzorgingshuis is kleinschalig opgezet Het verzorgingshuis is niet in de buurt van huidige woonomgeving ( ‘ik wil niet hoeven socialiseren’) * meerdere antwoorden mogelijk
n*
%
23 17 13
42 31 24
12
22
4
7
4
7
3 2 1
6 4 2
1
2
63
64
HOOFDSTUK [7]
Met andere woorden, verzorginghuizen die niet in huidige woonomgeving liggen, ver van kinderen, familie en vrienden zijn gesitueerd, qua inrichting niet voldoen aan eisen hebben doorgaans niet de voorkeur.
7.6
Verwachtingen met betrekking tot het wonen in een verzorgingshuis
Tabel 24. Verwachtingen van ouderen ten aanzien van verzorgingshuiszorg (n=65)
Goede persoonlijke verzorging Gezelligheid/sociale contacten Veiligheid en geborgenheid Meer hulp in de huishouding Aandacht voor persoonlijke situatie (Zinvolle) dagbesteding 24 uur per dag hulp indien nodig (óók ‘s nachts) Goed eten/maaltijdservice Ontlasting partner Aangepaste woonomgeving (geen trappen, lift, aanpassingen in huis) Mogelijkheid om bijkomende klussen zoals administratie, klusjes en dergelijke te laten doen Geen verwachtingen, ‘ik wil met rust gelaten worden’ Tuin Veel minder ruimte om te wonen (Te) weinig personeel Minder vrijheid om te gaan en staan * meerdere antwoorden mogelijk
n*
%
34 31 18 17 13 12 6 4 2 2
52 48 28 26 20 19 9 6 3 3
2 2 1 1 1 1
3 3 2 2 2 2
De vraag ‘wat verwacht u van het wonen in het verzorgingshuis’ bleek voor veel respondenten moeilijk te beantwoorden. Velen weten niet wat ze moeten verwachten en denken er liever niet over na: ‘dat zien we dan wel weer, alleen als het echt niet anders kan’. Naast positieve verwachtingen worden ook negatieve verwachtingen geuit door enkele respondenten (Tabel 24).
7.7
Behoefte aan verzorgingshuiszorg
Om meer inzicht te krijgen in de behoefte aan verzorgingshuiszorg op het moment van het interview, is gevraagd (1) of men al eens een aanbod voor opname in een verzorgingshuis heeft afgeslagen, (2) of men een aanbod voor plaatsing in een verzorgingshuis zou accepteren, hierbij onderscheid makend tussen een verzorgingshuis dat de voorkeur geniet en verzorgingshuizen waar niet de voorkeur naar uit gaat en (3) in hoeverre de respondenten opname in het verzorgingshuis noodzakelijk achten.
BEHOEFTE AAN VERZORGINGSHUISZORG
geniet en verzorgingshuizen waar niet de voorkeur naar uit gaat en (3) in hoeverre de respondenten opname in het verzorgingshuis noodzakelijk achten.
Tabel 25. Redenen waarom aanbod voor plaatsing in een verzorgingshuis is afgeslagen (n=16). n ‘Het was niet het verzorgingshuis van mijn voorkeur ’ ‘Ik was er nog niet aan toe’ ‘Ik moest binnen een te korte periode beslissen en verhuizen ’ ‘De kamer die vrijkwam zat op een hele onaangename plek in het tehuis ’ ‘Ik zag te veel tegen de verhuizing op ’ ‘De bewoners waren te hoogbejaard, ik wil liever een wat gemengde populatie ’
5 4 3 2 1 1
Eerder aanbod afgeslagen Op de vraag of de respondenten al eens een aanbod om naar het verzorgingshuis te gaan hebben afgeslagen, zegt het overgrote deel nog nooit een aanbod te hebben gehad (75%). Zestien respondenten (25%) zeggen wel een eerder aanbod voor plaatsing te hebben afgeslagen. De redenen waarom men toentertijd niet is ingegaan op dit aanbod staan in Tabel 25. Acceptatie aanbod Een ruime meerderheid (88%) van de wachtenden geeft aan een aanbod voor plaatsing in een verzorgingshuis dat niet de voorkeur geniet te zullen weigeren. Zes ouderen (9%) zouden wel op een dergelijk aanbod ingaan. Twee respondenten geven aan het niet te weten (3%). Vervolgens is gevraagd of ze wel zouden ingaan op een aanbod voor plaatsing in het verzorgingshuis van voorkeur. Nog steeds geeft ruim eenderde van de ondervraagden (35%, n=23) aan op een dergelijk aanbod niet te zullen ingaan. Ruim 64% (n=42) van de ouderen zou een dergelijk aanbod wel accepteren. Om een duidelijker beeld te krijgen van de ouderen die een aanbod wel dan wel niet zullen accepteren zijn deze resultaten in relatie gebracht met de belangrijkste beweegredenen die de ouderen noemen om zich in te laten schrijven, te weten ‘uit voorzorg’, ‘eenzaamheid’ en ‘gezondheid’. Ouderen die ‘uit voorzorg’ als belangrijkste beweegreden noemen, weigeren vaker een aanbod voor opname dan de ouderen die niet uit voorzorg op de wachtlijst staan (p=0,001). De ouderen die ‘eenzaamheid’ (p=0,017) en ‘gezondheid’ (p=0,030) als belangrijkste reden noemen, accepteren vaker een aanbod voor opname dan ouderen die deze redenen niet als belangrijkste beweegredenen duiden. Zo geven alle ouderen die eenzaamheid als belangrijkste reden noemen aan een aanbod voor opname in het verzorgingshuis van voorkeur te zullen accepteren. Ook is nagegaan of beide groepen (ouderen met een directe opnamewens en ouderen die een aanbod voor plaatsing zeggen te weigeren) mogelijk verschillen ten aanzien van
65
66
HOOFDSTUK [7]
Tabel 26. Wel of niet acceptatie aanbod, de invloed van verklarende factoren (n=65) Kenmerken bewoners
MV1
Gemiddelde leeftijd (SD) 2
Acceptatie aanbod
Geen acceptatie aanbod
80 (6,5)
83 (4,5)
Geslacht3 – Man – Vrouw
11 31
5 18
Leefsituatie 3 – Alleen – Samenwonend met anderen
33 9
18 5
WGR-regio3 – Noord – Midden – West. Mijnstreek – Maastricht-Mergelland – Oost. Zuid Limburg
5 4 6 13 14
3 5 7 2 6
9 14 18
6 6 11
12 12 17
10 6 6
35 3,6 3,3 3,3 6,5 16,1 8,2 29,7 4,0
32 6,1 3,1 2,8 5,7 18,2 9,3 32,5 1,6
0,12 0,69
0,98
0,14
Woonsituatie3 – Ouderen/aanleunwoning – Alles gelijkvloers – Woning met trap
1
Wachttijd2 – 0-6 maanden – 6-12 maanden – > dan 1 jaar
2
Zelfredzaamheid 2 (18-54)4 Subjectieve gezondheid2 (0-10) Geheugenverlies 2 (0-6) Negatieve gevoelens 2 (0-10) Eenzaamheid 2 (0-14) Sociaal netwerk 2 (0-25) Sociale participatie 2 (4-20) Zelfzorgvermogen2 (9-45) Noodzakelijkheid van opname2 (1-5)
p-waarde
2 8 9 10 8 8 1 5 2
0,79
0,39
0,11 0,02 0,73 0,62 0,45 0,12 0,36 0,02 0,00
1missing
values (oneway) 3Chi kwadraat 4Deze schaal is slechts door 60 respondenten ingevuld 2ANOVA
geslacht, leeftijd, leefsituatie, WGR-regio, woonsituatie, wachttijd, zelfredzaamheid, subjectieve gezondheid, geheugenverlies, weerbaarheid, eenzaamheid, zelfzorgvermogen, inkomen, sociaal netwerk, sociale participatie en noodzakelijkheid van opname (mobiliteit is niet in de analyse opgenomen vanwege de lage interne consistentie van deze schaal) (zie Tabel 26). Dit blijkt het geval te zijn ten aanzien van de factoren subjectieve gezondheidsbeleving (p=0,02), zelfzorgvermogen (p=0,02) en noodzakelijkheid van opname (p=0,00). Zo voelt de groep ouderen die aangeeft een aanbod voor verzor-
BEHOEFTE AAN VERZORGINGSHUISZORG
gingshuiszorg te accepteren, zich beduidend minder goed dan de groep ouderen die nog niet wil ingaan op een aanbod. De groep ouderen met een directe opnamewens beschikt over een lager zelfzorgvermogen dan de groep ouderen die zegt nog niet naar een verzorgingshuis te willen verhuizen. Tenslotte vinden de ouderen met een directe opnamewens, opname noodzakelijker vergeleken met ouderen die nog niet opgenomen willen worden. Zoals eerder is gesteld waren de ‘behoefte – schalen’ onvoldoende intern consistent om als schaal in de analyse op te nemen. Toch is op itemniveau onderzocht of bepaalde behoefte aspecten tussen beide groepen differentiëren. Dit blijkt het geval te zijn. De ouderen die aangeven een aanbod in het verzorgingshuis van voorkeur te zullen accepteren voelen zich significant vaker een uitgerangeerde burger vergeleken met ouderen die zeggen een aanbod in het verzorgingshuis naar voorkeur niet te zullen accepteren (p=0,00). Ook zijn het de ouderen met een directe opnamewens die minder vaak over genoeg inkomen te beschikken om hun leven naar wens in te richten vergeleken met de ouderen die nog niet naar het verzorgingshuis willen (p=0,04). Noodzakelijkheid van opname De respondenten hebben op een 5-puntschaal aangegeven (1. helemaal niet noodzakelijk en 5. heel erg noodzakelijk) in hoeverre ze op dit moment opname noodzakelijk achten. Opvallend is dat een relatief groot aantal ouderen (42%) opname (helemaal) niet noodzakelijk vindt: 22% van de ouderen vindt opname helemaal niet noodzakelijk en 20% vindt het niet noodzakelijk. Ruim 16% vindt plaatsing in het verzorgingshuis wel noodzakelijk en zelfs 31% heel erg noodzakelijk.
7.8
Alternatieven die mogelijke opname zouden kunnen voorkomen
De respondenten is ook de vraag voorgelegd of zij op dit moment voorzieningen missen in de thuissituatie die het zelfstandig wonen zouden kunnen veraangenamen en eventuele verzorgingshuiszorg zou kunnen voorkomen of uitstellen. Alvorens de frequenties te presenteren, dient opgemerkt te worden dat deze vraag voor velen erg moeilijk te beantwoorden was. De indruk bestaat dat doordat de ouderen al ingeschreven staan, veranderingen in de huidige thuissituatie niet meer worden overwogen. Vaker wordt gezegd ‘dat doet er toch niet meer toe’ of wordt duidelijk dat hier niet over nagedacht is. Het aantal respondenten dat op deze vraag ‘weet niet’ antwoordt, is dan ook relatief hoog (18%) en 40% zegt geen andere of extra voorzieningen in de thuissituatie te wensen. Zevenentwintig respondenten (43%) zeggen wel mogelijkheden te zien in de thuissituatie die mogelijk opname zou kunnen uit- of wellicht afstellen (Tabel 27).
67
68
HOOFDSTUK [7]
Tabel 27. Noodzaak van (zorg)voorzieningen in de thuissituatie (n=27) n* Meer aanpassingen en hulpmiddelen in de huidige woning (lift, drempels weg, traplift, aangepaste douche) Meer hulp in de huishouding Meer sociale contacten Meer hulp bij persoonlijke verzorging Zekerheid van 24 uurs zorg (dit wil zeggen te allen tijde een arts aanwezig) Boodschappendienst ‘s Nachts iemand in huis Meer activiteiten voor ouderen in omgeving Aanbrengen alarmeringssysteem Als cliënt meer mogelijkheden krijgen om zorg zelf in te vullen Iemand die de administratie doet Vaker naar de dagopvang Betere informatie over zorgvoorzieningen en mogelijkheden in de thuissituatie * meerdere antwoorden mogelijk
7.9
14 10 9 7 5 3 3 3 2 2 2 1 1
Conclusie
De ondervraagde ouderen staan - naar eigen zeggen - lang op de wachtlijst; 65% staat langer dan 6 maanden ingeschreven. Opvallend is dat de ouderen hun inschrijvingstijd, vergeleken met de indicatiedata van het RIO, overschatten. Een duidelijke verklaring hiervoor is niet voorhanden. Wellicht speelt de procedure van het RIO, waarbij na 2 jaar een nieuwe indicatie wordt afgegeven, een rol. Het zijn met name gezondheidsproblemen waardoor men niet meer in staat is goed voor zichzelf te zorgen, gevoelens van eenzaamheid en strategische motieven (‘uit voorzorg’) die maken dat ouderen overwegen om te verhuizen naar een verzorgingshuis. Een dergelijk besluit komt veelal tot stand in samenspraak met partner en kinderen. De huisarts, thuiszorg, vrienden en of familie spelen hierbij een ondergeschikte rol. De meeste ouderen hebben een duidelijke voorkeur voor een verzorgingshuis veelal bepaald door de ligging; in huidige woonomgeving en of in de buurt van kinderen, familie en vrienden. Naast een goede persoonlijke verzorging en hulp in de huishouding verwacht men met name in het verzorgingshuis meer aanspraak te krijgen, meer veiligheid en geborgenheid te ervaren en ‘iets om handen te hebben’. Niet iedereen wil op korte termijn verhuizen naar het verzorgingshuis. Zo wil een ruime meerderheid niet naar een verzorgingshuis dat niet de voorkeur geniet. Ruim éénderde geeft aan ook nog niet te willen verhuizen naar het verzorgingshuis van voorkeur. Dit geldt men name voor de ouderen die zich hebben ingeschreven uit voorzorg, zich nog relatief goed voelen en over een goed zelfzorgvermogen beschikken. De ouderen die niet op een aanbod voor opname zeggen in te gaan schatten de noodzaak van een dergelijke opname ook beduidend lager in dan de ouderen die wel nu naar het verzorgingshuis willen verhuizen.
BEHOEFTE AAN VERZORGINGSHUISZORG
Er komt weinig respons op de vraag of bepaalde zorgvoorzieningen de ouderen in de huidige situatie zou doen besluiten opname uit of af te stellen. Nu de beslissing is genomen om te zijner tijd te verhuizen naar het verzorgingshuis, wordt over mogelijke alternatieven in de thuissituatie weinig nagedacht.
69
70
71
Factoren die directe opnamewens en ervaren noodzakelijkheid voorspellen
[8]
72
HOOFDSTUK [8]
8.1
Factoren die directe opnamewens voorspellen
Gekeken is welke variabelen (kenmerken) samenhangen met het wel of niet accepteren van een aanbod voor opname in het verzorgingshuis van voorkeur. Er zijn echter te veel variabelen in verhouding tot het aantal respondenten om in één keer in de regressievergelijking op te nemen. Vandaar dat de variabelen allereerst univariaat in de regressievergelijking zijn opgenomen om te kijken of ze mogelijk samenhangen met de afhankelijke variabele. Dit blijkt het geval te zijn bij de variabelen subjectieve gezondheidsbeleving en zelfzorgvermogen. Bij de variabele zelfredzaamheid is het effect weliswaar niet significant maar lijkt er wel sprake van een mogelijk effect en is besloten deze variabele toch in de regressievergelijking op te nemen. Dit geldt ook voor de variabele sociaal netwerk. Zoals eerder bleek verschilt de groep ouderen met een directe opnamewens qua sociaal netwerk statistisch significant van de groep ouderen die nog niet opgenomen wilde worden in een verzorgingshuis. Samenvattend, in de regressievergelijking zijn uiteindelijk de volgende variabelen opgenomen: leeftijd, sociaal netwerk, subjectieve gezondheidsbeleving, zelfredzaamheid en zelfzorgvermogen. Uit de resultaten blijkt dat met name de determinanten sociaal netwerk en zelfredzaamheid samenhangen met het wel of niet accepteren van een aanbod (zie Tabel 28)
Tabel 28. Determinanten die samenhangen met het wel of niet accepteren van een aanbod voor plaatsing in het verzorgingshuis van voorkeur. Kenmerk Sociaal netwerk Zelfredzaamheid Leeftijd
B - 0,23 0,12 - 0,14
p-waarde 0,03 0,05 0,08
OR
BI 95%
0,80 1,13 0,87
0,650 – 0,979 1,000 – 1,271 0,744 – 1,019
Sociaal netwerk De schaal van sociaal netwerk heeft een OR van 0,80 (p=0,03) dat wil zeggen hoe hoger de score op variabele sociaal netwerk hoe kleiner de kans (20%) dat een aanbod voor opname wordt geaccepteerd. Met andere woorden het ontbreken van een sociaal netwerk is bepalend voor het hebben van een directe opnamewens. Zelfredzaamheid De schaal van zelfredzaamheid heeft een OR van 1,13 (p=0,05) hetgeen wil zeggen dat bij ieder score hoger op de schaal van zelfredzaamheid (hoe hoger hoe minder zelfredzaam), de kans 13% groter is dat respondent het aanbod voor opname in het verzorgingshuis accepteert.
FACTOREN DIE DIRECTE OPNAMEWENS EN ERVAREN NOODZAKELIJKHEID VOORSPELLEN
Leeftijd De minst belangrijke determinant is leeftijd (OR 0,87; p=0,08). Dit betekent hoe hoger de leeftijd hoe kleiner de kans (13%) dat aanbod voor opname wordt geaccepteerd.
8.2
Factoren die noodzakelijkheid van opname voorspellen
Ouderen moesten op een 5 puntsschaal aangeven in hoeverre zij opname noodzakelijk vinden. Hoe hoger de score hoe noodzakelijker opname geacht werd. Deze variabele is in verband gebracht met de gemeten kenmerken door middel van een lineaire regressie analyse. Ook hier is gekozen om de variabelen subjectieve gezondheidsbeleving, zelfredzaamheid, zelfzorgvermogen, sociaal netwerk en leeftijd in de vergelijking op te nemen. Gezien het beperkt aantal respondenten is gebruik gemaakt van de mogelijkheid binnen SPSS de missende waarden te laten vervangen door het gemiddelde van de variabele. Uit deze analyse blijkt dat de kenmerken zelfredzaamheid en zelfzorgvermogen samenhangen met de ingeschatte noodzakelijkheid van opname (zie Tabel 29). Naarmate de ouderen minder zelfredzaam zijn of over een laag zelfzorgvermogen beschikken vinden ze opname noodzakelijker.
Tabel 29. Relatie tussen respondentkenmerken en noodzakelijkheid van opname Kenmerk Zelfzorgvermogen Zelfredzaamheid
B - 0,14 - 0,06
p-waarde 0,001 0,014
T
BI 95%
- 3,6 2,5
- 0,212 – 0,060 0,014 – 0,116
73
74
75
Conclusies en discussie
[9]
76
HOOFDSTUK [9]
9.1
Inleiding
Voor het plannen van middelen is informatie over de behoefte van ouderen aan verzorgingshuiszorg onontbeerlijk. Er zijn voor dit type zorg omvangrijke wachtlijsten. Tegelijkertijd geven ouderen aan zo lang mogelijk zelfstandig te willen blijven wonen en zelf te willen bepalen hoe het dagelijkse leven eruit ziet, ook wanneer hulp en ondersteuning noodzakelijk is. Het is dan ook de vraag óf wachtenden voor opname in een verzorgingshuis ook daadwerkelijk vasthouden aan een verzoek voor plaatsing indien er alternatieven in de thuissituatie op het gebied van zorg, wonen en welzijn geboden worden. De centrale vraagstelling van deze studie luidt derhalve als volgt: In welke mate zijn de wachtlijsten voor plaatsing in een verzorgingshuis een reële afspiegeling van de behoefte aan dit type zorg vanuit cliëntperspectief? Om deze vraag te beantwoorden zijn de volgende concrete onderzoeksvragen geformuleerd: a. b. c. d.
Wat was de aanleiding voor ouderen om te besluiten tot opname in het verzorgingshuis? Wat verwachten ouderen en hun familie van verzorgingshuiszorg? Zou de oudere de oproep voor opname positief beantwoorden als er nu een plaats vrij kwam? Zo nee, waarom niet? Zou opname in een verzorgingshuis voorkomen kunnen worden naar de mening van ouderen en hun familie, indien er alternatieven ‘thuis’ werden geboden? Zo ja, welke zorg en/of voorzieningen zouden dat dan moeten zijn?
Om deze onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden zijn interviews afgenomen bij 67 ouderen in Limburg die met een urgentie op de wachtlijst staan voor intramurale verzorgingshuiszorg en hun familie. De conclusies naar aanleiding van deze gesprekken zijn beschreven in de volgende paragraaf. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een discussie over de onderzoeksresultaten en onderzoeksmethodiek
9.2
Conclusies
Bijna de helft van de ouderen vindt opname niet noodzakelijk Een relatief groot aantal ouderen (42%) geeft aan opname in het verzorgingshuis niet of zelfs helemaal niet noodzakelijk te vinden. Bijna 90% van de respondenten geeft aan een aanbod voor plaatsing in een verzorgingshuis dat niet de voorkeur geniet zeker te zullen weigeren en ruim éénderde geeft aan ook niet te zullen ingaan op een aanbod voor plaatsing in het verzorgingshuis van voorkeur. Er zijn dus relatief veel ouderen die nog helemaal geen gebruik willen maken van verzorgingshuiszorg en deze zorg ook helemaal nog niet noodzakelijk achten gezien hun persoonlijke omstandigheid. Deze groep oude-
CONCLUSIES EN DISCUSSIE
ren gaat in alle waarschijnlijkheid niet gebukt onder het feit dat er voor opname in verzorgingshuizen vaak omvangrijke wachtlijsten zijn. De vraag is echter wel waarom deze ouderen zich al inschrijven en welke gevolgen deze gang van zaken heeft op de categorie ouderen die op de korte termijn wel behoefte heeft aan verzorgingshuiszorg. De overweging ‘uit voorzorg’ speelt een belangrijke rol Een mogelijk verklaring voor het feit dat veel ouderen nog niet naar het verzorgingshuis willen ten tijde van het onderzoek, is dat veel ouderen zich hebben ingeschreven uit voorzorg; 34% van de ouderen geeft aan dat dit dé belangrijkste reden was voor inschrijving. Hun overweging is te beschouwen als een strategische beslissing met het oog op de lange wachtlijsten enerzijds en een naar verwachting steeds groter wordende hulpbehoevendheid anderzijds. Ouderen hebben gezien de wachtlijsten in verzorgingshuizen en de thuiszorg, twijfels over het voorhanden zijn van zorg indien nodig. Verder lijken de ondervraagde ouderen zich goed bewust van hun veelal kwetsbare situatie; één incident of verandering in de huidige situatie (bijvoorbeeld valpartij of acute verslechtering van de gezondheid) of in het zorgsysteem (bijvoorbeeld wegvallen mantelzorg of partner) kan direct opname noodzakelijk maken. Zolang er echter geen directe noodzaak is voor opname in het verzorgingshuis, handhaaft men bij voorkeur de huidige situatie, dat wil zeggen men blijft liever thuis in de vertrouwde omgeving waarbij de noodzakelijke zorg wordt geboden door onder andere de thuiszorg en mantelzorg. Vergeleken met de ouderen die zich níet hebben laten inschrijven uit voorzorg, maar bijvoorbeeld omdat ze eenzaam zijn of in toenemende mate gezondheidsproblemen hebben, zeggen de ouderen die zich uit voorzorg hebben ingeschreven ook vaker een aanbod voor opname te zullen weigeren. Deze bevindingen komen sterk overeen met onderzoeksresultaten uit diverse andere recente studies (De Klerk, 2001; Naafs, 1994) (Van Eijk & Miedema, 2001). Het percentage ouderen dat zich uit voorzorg heeft ingeschreven is in het onderzoek van Van Eijk en Miedema (2001) zelfs veel groter; 81% van de ouderen heeft zich uit voorzorg aangemeld, bang dat hun gezondheid verslechtert, hun beperkingen toenemen en beschikbare hulp vermindert. Ook gevoelens van eenzaamheid en gezondheidsproblemen zijn cruciaal Naast de overweging ‘uit voorzorg’ spelen gevoelens van eenzaamheid en gezondheidsproblemen een saillante rol bij de besluitvorming rondom plaatsing in een verzorgingshuis. Bijna 14% van de respondenten geeft aan dat gevoelens van eenzaamheid voor hen het meest bepalend zijn geweest voor hun opnamewens. Steverink (1996) constateerde al dat de oriëntatie op opname in een verzorgingshuis groter is naarmate ouderen minder comfort (basisbehoeften als eten, drinken, rust, warmte en beschutting) en affectie (wordt verkregen indien twee personen om elkaar geven en elkaars nabijheid belangrijk vinden) ervaren (Steverink, 1996). Te Wierik en Frederiks (1990) beweren zelfs dat de opnamewens sterker samenhangt met eenzaamheidsgevoelens en depressieve klachten
77
78
HOOFDSTUK [9]
dan met de behoefte aan ondersteuning in het huishouden of persoonlijke verzorging. Van Eijk en Miedema (2001) sluiten zich hierbij aan en stellen dat gevoelens van eenzaamheid, gemis aan sociale contacten en in het verlengstuk hiervan psychisch non-welbevinden bepalende factoren zijn voor het hebben van een directe opnamewens. Bijna 22% van de respondenten zegt dat hun opnamewens met name is bepaald door de veelal slechte fysieke en of geestelijke gezondheid. Hierdoor vinden de ouderen en hun mantelzorgers het niet langer verantwoord dat de oudere zelfstandig blijft wonen maar wordt ook de zorg voor allerlei dagelijkse en huishoudelijke activiteiten als een zware last ervaren. Ook andere onderzoeken bevestigen dit. Zo zou met name de zware last van het huishouden of het regelen daarvan aanleiding zijn voor een opnamewens (De Klerk, 2001; Wever & Coolen, 2000). Meestal niet één reden die bepalend is voor opnamewens Het hele besluitvormingsproces rondom opname in het verzorgingshuis blijkt zeer intensief en complex, mede omdat er meestal meer redenen zijn die bepalend zijn voor het uiteindelijke besluit. Met andere woorden, uit de interviews wordt duidelijk dat er veelal sprake is van een samenloop van omstandigheden, overwegingen, of problemen die maken dat de ouderen besluiten voor plaatsing in een verzorgingshuis. Bijvoorbeeld door een valincident schrijven de ouderen zich in voor verzorgingshuiszorg. Tegelijkertijd kampen zij met dusdanige mobiliteitsproblemen waardoor ze nergens meer naar toe kunnen, hierdoor sociale contacten ontberen en in toenemende mate vereenzamen. Dijkstra et al. (2001) concluderen dat een slechte gezondheidstoestand alleen niet bepalend is voor aanmelding voor verzorgingshuiszorg. Dit blijkt uit het feit dat veel thuiswonende ouderen, die een vergelijkbare slechte gezondheidstoestand hebben als ouderen in het verzorgingshuis of verpleeghuis, geen opname aanvragen (Dijkstra et al., 1995). Timmermans et al. (1997) zijn het hiermee eens. Zij stellen dat het hebben van beperkingen weliswaar de belangrijkste determinant is van een opnamewens en uiteindelijke opname, maar dat factoren zoals leeftijd, huishoudsamenstelling, het ontbreken van informele hulp en gevoelens van eenzaamheid eveneens van groot belang zijn (Timmermans et al., 1997). Alternatieven thuis worden ‘mondjes maat’ overwogen Wanneer ouderen gevraagd wordt naar hun wensen aangaande (toekomstige) zorg, antwoorden ze veelal dat ze zolang mogelijk zelfstandig willen wonen en zelf willen bepalen hoe het dagelijkse leven eruit ziet, ook wanneer hulp en ondersteuning door derden nodig is (Van Bilsen et. al. 2002). Opname in het verzorgingshuis wordt gezien als het sluitstuk van de zorgketen. Uit de resultaten van onderhavig onderzoek blijkt dat zodra ouderen de beslissing genomen hebben tot verzorgingshuiszorg zij vrijwel niet meer nadenken over mogelijke zorgalternatieven in de thuissituatie. De indruk bestaat dat mogelijke veranderingen in de huidige thuissituatie niet meer worden overwogen en opname in het verzorgingshuis als onvermijdelijk wordt gezien. Vaker wordt gezegd ‘dat
CONCLUSIES EN DISCUSSIE
doet er toch niet meer toe’. Dit terwijl de duur waarmee de ouderen nu op de wachtlijst staan vele maanden kan duren. Na intensief doorvragen geven 27 ouderen aan best meer zorg thuis te willen ontvangen. Het betreft met name meer hulp in de huishouding, meer persoonlijke verzorging, en het aanschaffen van hulpmiddelen en aanbrengen van aanpassingen; hele concrete zorgwensen die goed realiseerbaar zijn maar door de afwachtende houding van de ouderen wellicht niet tot uitvoer komen. Op de onderzoeksvraag ‘zou opname in een verzorgingshuis voorkomen kunnen worden naar de mening van ouderen en hun familie, indien er alternatieven ‘thuis’ werden geboden? kan op basis van deze onderzoeksresultaten niet echt een antwoord worden gegeven. Wel is duidelijk dat ouderen zodra ze de besloten hebben tot verzorgingshuiszorg, alternatieven thuis niet meer overwegen. Deze eventuele alternatieven of zorgmogelijkheden in de thuissituatie moeten dan ook voor het uiteindelijke besluit ter sprake worden gesteld. Zelfzorgvermogen, zelfredzaamheid en sociaal netwerk belangrijke voorspellers voor opnamewens Om inzicht te krijgen in de behoefte aan verzorgingshuiszorg is het van groot belang de determinanten die samenhangen met het hebben van een directe opnamewens in kaart te brengen. Dit geldt ook voor de factoren die bepalen of ouderen een eventuele opname noodzakelijk achten. Uit de resultaten blijkt dat de aanwezigheid van een sociaal netwerk en de mate van zelfredzaamheid samenhangen met het wel of niet accepteren van een aanbod voor opname in het verzorgingshuis van voorkeur. Zodra ouderen beschikken over een sociaal netwerk waarop een beroep kan worden gedaan bij problemen of nog beschikken over een zekere zelfredzaamheid nodig voor het zelfstandig uitvoeren van allerlei dagelijkse en huishoudelijke activiteiten, dan zijn ze minder geneigd in te gaan op een aanbod voor opname. De ondervraagde ouderen achten opname minder noodzakelijk naarmate ze meer zelfredzaam zijn en beschikken over het vermogen om geschikte hulp en informatie te zoeken indien nodig en tevens voldoende zelfinzicht hebben om gezond te leven en te eten indien dit gezien de gezondheidssituatie noodzakelijk is (zelfzorgvermogen). Het strekt tot aanbeveling deze determinanten in ogenschouw te nemen bij het nadenken over mogelijkheden om de wachtlijsten te verkleinen door ouderen gerichte hulp en ondersteuning te geven in de thuissituatie. Wachtlijst maar ten dele een reële afspiegeling van de behoefte aan verzorgingshuiszorg Indien verondersteld wordt dat de ouderen die op de wachtlijst staan direct behoefte hebben aan dit type zorg, dan kan geconcludeerd worden dat de wachtlijst slechts ten dele een reële afspiegeling is van de behoefte aan verzorgingshuiszorg. Immers ruim éénderde van de ouderen geeft aan nog helemaal niet naar een verzorgingshuis te willen verhuizen indien deze mogelijkheid zich aandient. Tevens geeft een aanzienlijk deel van de ouderen aan opname in een verzorgingshuis helemaal niet noodzakelijk te vinden. Kij-
79
80
HOOFDSTUK [9]
kend naar de verzorgingshuiscapaciteit kan naar aanleiding van deze gegevens voorzichtigheidshalve worden geconcludeerd dat de capaciteit met minder dan de omvang van de wachtlijst hoeft te worden uitgebreid. Tegelijkertijd mag niet worden vergeten dat een aanzienlijk deel van de ouderen aangeeft opname wel noodzakelijk te vinden en in zal gaan op een aanbod voor verzorgingshuiszorg. Voor deze ouderen is de lange wachttijd voor opname uiteraard wel een probleem en verdient dan ook alle aandacht van beleidsmakers. De gegevens van dit onderzoek kunnen wellicht bijdragen aan de oplossing van dit probleem.
9.3
Discussie
Uit de conclusies blijkt dat een aanzienlijk deel van de ouderen op een wachtlijst voor verzorgingshuisopname eigenlijk nog geen behoefte heeft aan dit type zorg. Met name de groep ouderen die zich heeft laten inschrijven uit voorzorg, geeft aan een aanbod voor opname in het verzorgingshuis van voorkeur te zullen weigeren en opname niet noodzakelijk te vinden. Voor deze groep ouderen is het bestaan van wachtlijsten op zich niet problematisch, men wil immers toch (nog) niet gebruikmaken van deze zorg. Tegelijkertijd kan de vraag worden gesteld of deze ouderen zich zouden hebben ingeschreven als er geen wachtlijsten waren. Met andere woorden, wachtlijsten veroorzaken nog langere wachtlijsten. Het is zaak, met het oog op de grotere groep ouderen die wel per direct zou willen verhuizen naar een verzorgingshuis, ervoor te zorgen dat deze zorg beschikbaar is indien nodig. Daarnaast lijkt het legitiem na te gaan in hoeverre het verzorgingshuis gezien de beweegredenen van ouderen om zich in te schrijven en de determinanten die samenhangen met de behoefte aan verzorgingshuiszorg dé meest geschikte vorm van zorg is. Alvorens hierop verder in te gaan, worden eerst een aantal methodologische kanttekeningen geplaatst bij onderhavig onderzoek. Methodologische kanttekeningen De non-respons in dit onderzoek is erg groot; 67% van de benaderde ouderen heeft niet aan het onderzoek deelgenomen. Niet uit te sluiten is dat deze uitval selectief is en daarmee de onderzoeksbevindingen vertekend. Zo zijn veel respondenten niet gehoord over hun reden om niet deel te nemen. Ten tweede zijn alleen die ouderen geïnterviewd die in staat waren een dergelijk gesprek aan te gaan. Ouderen die doof waren of anderszins communicatief beperkt, zijn van deelname uitgesloten. Dit geldt ook voor ouderen met cognitieve problemen (bijvoorbeeld dementie). Ten derde, bleek een aanzienlijk deel van de te ondervragen populatie inmiddels te zijn opgenomen. Tenslotte dient te worden opgemerkt dat ouderen met een acute opnamewens veelal niet op de wachtlijst staan maar zoveel mogelijk direct geplaatst worden. Desalniettemin lijkt dit onderzoek een goed beeld te geven van ouderen op de wachtlijst voor een verzorgingshuis. Zo vertoont onderhavig onderzoek qua onderzoeksresultaten en kenmerken van de onderzoekspopulatie grote overeenkomsten met onderzoek bij soortgelijke populaties (Van Eijk en Mie-
CONCLUSIES EN DISCUSSIE
dema, 2001) en is de geïnterviewde groep ouderen wat betreft demografische kenmerken (leeftijd, geslacht en opleiding) vergelijkbaar met landelijke gegevens (De Klerk, 2001). De vraag is gerezen in hoeverre de respondenten een goede inschatting hebben gegeven of kunnen geven van hun eigen persoonlijke leef- en woonsituatie met bijbehorende zorgbehoeften. Deze vraag is niet zondermeer te beantwoorden. Om toch een indruk te krijgen van deze mogelijk verstorende factor is nagegaan of de groep ouderen waarbij de mantelzorg bij het interview aanwezig was (bijvoorbeeld kind of partner), systematisch anders heeft geantwoord op zeer essentiële vragen vergeleken met de groep ouderen die alleen het gesprek hebben gevoerd. Het ging hier om de vragen ‘Hoe noodzakelijk vind u opname in het verzorgingshuis op dit moment’ en ‘Zou u een aanbod voor opname in het verzorgingshuis van voorkeur accepteren?’. Vanuit de gedachte dat ouderen geneigd zijn hun situatie positiever in te schatten dan de betrokken mantelzorgers, was de veronderstelling dat de gesprekken waarbij een mantelzorger aanwezig was, een betrouwbaarder beeld geven van de situatie dan de gesprekken die alleen met de oudere gevoerd zijn. Na statistische analyse van de eerder genoemde vragen bleek er echter geen verschil te zijn in antwoordgedrag tussen de groep ouderen waarbij een mantelzorger aanwezig was en de groep ouderen die alleen het interview hebben gedaan. De vragenlijst is in deze hoedanigheid voor het eerst uitgetest. De schalen die ontleend zijn aan andere meetinstrumenten bleken betrouwbaar. Echter op een aantal vlakken, zowel inhoudelijk (bijvoorbeeld meting van behoeften) als lay-out technisch dient de vragenlijst verbeterd te worden. Zo ook moet bij bepaalde vragen duidelijker uitgelegd worden wat de bedoeling is. Dit laatste is met name het geval bij de schaal van zelfredzaamheid waarbij de interviewers niet voldoende zijn geïnstrueerd dat de vraagstelling gericht moet zijn op wat de ouderen nog kunnen in plaats van nog doen. Bij het uitvoeren van de regressie analyses bleken een aantal variabelen niet te voldoen aan de eisen die aan variabelen bij dergelijke analyses worden gesteld. Zo bleken slechts enkele variabelen te voldoen aan de eis van lineairiteit (subjectieve gezondheidsbeleving, sociaal netwerk en zelfzorgvermogen) en konden door het aantal respondenten slechts een beperkt aantal variabelen in de regressievergelijking worden opgenomen. Desalniettemin bieden de resultaten voldoende handvatten voor steekhoudende conclusies en potentiële verbeteringen voor vervolgonderzoek qua onderzoeksdesign en omvang onderzoekspopulatie. Tenslotte, dit onderzoek is een dwarsdoorsnede onderzoek. Een momentopname van een zeer kwetsbare groep ouderen. Morgen kan de situatie heel anders zijn, beter maar ook slechter. Desalniettemin zijn de resultaten zeer goed interpreteerbaar en voorstelbaar en biedt dit onderzoek zeker aangrijpingspunten voor het nadenken over adequate zorg voor ouderen. Indicatieprocedure De onvermijdelijke vraag is hoe een duidelijker beeld kan worden gekregen op de groep ouderen die wel een directe opnamewens heeft en wil verhuizen naar een verzorgings-
81
82
HOOFDSTUK [9]
huis en de groep ouderen die opname nog niet nodig acht en uit voorzorg op de wachtlijst staat. Met andere woorden, hoe kan in de toekomst scherper geïndiceerd worden zodat ouderen met een daadwerkelijke behoefte aan verzorgingshuiszorg hier ook een beroep op kunnen doen? Het verdient aanbeveling het indicatietraject nader te beschouwen en met name de beweegredenen die aanleiding zijn geweest voor het aanvragen van een indicatie hierbij te betrekken. Ouderen die uit voorzorg op de wachtlijst geplaatst willen worden, moeten wellicht een alternatief geboden krijgen zodat zij zichzelf wel gegarandeerd zien van zorg indien nodig. Hierbij kan gedacht worden aan de vorming van acute opvang in verzorgingshuizen, eventueel in combinatie met een soort contract met ouderen waarbij zorg indien nodig gegarandeerd wordt vanuit het verzorgingshuis of de thuiszorg. Plaatsing op de wachtlijst voor verzorgingshuiszorg wordt daarmee overbodig. Daarnaast zou in het indicatietraject een procesmatigere aanpak gehanteerd kunnen worden zodat geregeld kan worden nagegaan of de ouderen op de wachtlijst met een indicatiestelling ‘verzorgingshuis’ dit nog steeds willen. Tijdens de gesprekken maakten diverse ouderen duidelijk dat een specifieke situatie, bijvoorbeeld valincident of CVA, aanleiding is geweest voor de indicatiestelling. Bij herstel verdween ook de behoefte aan opname in het verzorgingshuis. De ouderen hebben zichzelf echter niet laten uitschrijven, mede vanuit het besef dat een aanbod voor opname te allen tijde mag worden afgeslagen. Overigens zijn tijdens de interviews deze acute omstandigheden niet systematisch geïnventariseerd. Zorg- en woonalternatieven Naar aanleiding van de beweegredenen van de ouderen om te willen verhuizen naar een verzorgingshuis kan de vraag worden gesteld of het verzorgingshuis wel de meest geschikte of gewenste zorgvoorziening is gezien de problemen die de ouderen in de thuissituatie ervaren. Mede omdat ouderen, zoals uit eerdere studies blijkt (Van Bilsen et al., 2002), vaak expliciet aangeven eigenlijk absoluut niet naar een verzorgingshuis te willen. Naast de beweegreden ‘uit voorzorg’ geeft een deel van de ouderen de gezondheidsproblemen en de daarmee samenhangende beperkingen om zelfstandig thuis te functioneren, als belangrijkste reden op voor een verzorgingshuisopname. Ondanks het feit dat eigenlijk alle ouderen gebruikmaken van professionele zorg, mantelzorg en diverse andere zorgvoorzieningen, en velen gelijkertijd aangegeven niet meer zorg nodig te hebben, heeft iedereen zich in laten schrijven voor verzorgingshuiszorg. Op de één of andere manier voldoet de huidige zorgsituatie niet. De vraag is nu, gezien het eerder gestelde feit dat ouderen eigenlijk niet naar een verzorgingshuis willen, of ze wel voldoende op de hoogte zijn van andere zorgvoorzieningen en woonvormen die wellicht een goed alternatief zijn voor verzorgingshuiszorg. Hierbij wordt enerzijds gedacht aan woonvormen als seniorenwoningen, beschutte woonvormen, woonzorgvoorzieningen en geclusterd wonen; allemaal woonvormen die verschillen in de mate waarin de bewoner zelf de regie in handen houdt en een zelfstandig huishouden voert, al dan niet met 24 uurs zorg in of nabij het wooncomplex. Anderzijds wordt gedacht aan het uitbreiden van zorgvoorzieningen in de thuissituatie die voor een groot deel tegenwoordig al mogelijk zijn, zoals
CONCLUSIES EN DISCUSSIE
aanpassingen en hulpmiddelen in de huidige woning (lift, drempels weg, traplift, aangepaste douche), meer hulp in de huishouding en persoonlijke verzorging. Met name ook de behoefte aan 24 uurs zorg in de thuissituatie dient te worden genoemd, evenals allerlei voorzieningen die ouderen ondersteunen bij het voeren van een zelfstandig leven (bijvoorbeeld maaltijdvoorziening, boodschappendienst, administratieve ondersteuning). Gezien de beweegreden ‘eenzaamheid’ is het niet verwonderlijk dat ouderen aangeven dat meer sociale contacten in de huidige situatie opname zou kunnen voorkomen. Ook hier zou aandacht aan moeten worden besteed bij de gedachtevorming over het uitbreiden of aanvullen van de huidige mogelijkheden in de thuissituatie. In het kader van de wachtlijstverkleining is het aanbieden van alternatieven een manier om de behoefte aan verzorgingshuiszorg te laten afnemen. Immers, in toenemende mate wordt verondersteld dat de behoefte aan verzorgingshuiszorg daalt op het moment dat er meer tussenvormen (vóór intramurale zorg) worden gecreëerd (Stuurgroep Experimenten op Volkshuisvesting, 2002; Uitvoeringsprogramma wonen/welzijn/zorg westelijke mijnstreek: vraag en aanbod zorgwoningen, 2002). Dit geldt uiteraard ook voor het uitbreiden van voorzieningen in de thuissituatie. Vanzelfsprekend moeten de ouderen dan wel goed geïnformeerd worden over deze zorg- en woonvormen en wellicht actief begeleid worden in het maken van de juiste keuze afgestemd op de concrete zorgvraag maar ook op gevoelens van onzekerheid aangaande de toekomst (‘voor het geval dat’), eenzaamheid, onveiligheid et cetera. Tenslotte De bevindingen in dit onderzoek sluiten grotendeels aan bij gelijksoortig onderzoek. Nieuw is echter de variabele ‘zelfzorgvermogen’ in dit onderzoek Deze variabele lijkt bovendien een belangrijke voorspeller van het hebben van een directe opnamewens en de noodzakelijkheid van opname. Reden genoeg om deze schaal in vervolgonderzoek verder te perfectioneren en uit te werken, wellicht nog meer toegespitst op de groep ouderen. Tegelijkertijd zijn er variabelen zoals woonsituatie en eenzaamheid die in ander onderzoek belangrijke determinanten bleken (Van Eijk & Miedema, 2001) en in dit onderzoek als niet heel bepalend naar voren kwamen. Naast heel veel inzichten die zijn ontstaan naar aanleiding van dit onderzoek, zijn er dus ook vragen gerezen die handvatten bieden voor vervolgonderzoek. Los van methodologische kanttekeningen en opmerkingen ten aanzien van de zo juist genoemde variabelen (zelfzorgvermogen, woonsituatie en eenzaamheid), is het met name de vraag of alternatieven in zorg en wonen ook daadwerkelijk als een volwaardig alternatief worden ervaren door ouderen met een verzorgingshuisindicatie. Met andere woorden, leidt het bieden van alternatieven bijvoorbeeld in de vorm van ‘scheiden wonen en zorg’ tot een afname van wachtlijsten voor verzorgingshuiszorg. Centraal moet komen te staan hoe ouderen dergelijke zorgwoningen ervaren en of deze voorzieningen tegemoet komen aan hun wensen ten aanzien van zorg en wonen.
83
84
85
Literatuur
86
LITERATUUR
Bradshaw, J. (1972). A taxonomy of social need. In G. McLachlan (Ed.), Portfolio for health: problems and progress in medical care. London: Nuffield Provincial Hospital. Broese van Groenou, M., & Thomése, F. (1996). Het relatieve belang van zelfstandig wonen voor het sociaal functioneren van ouderen. Tijdschr.Gerontol.Geriatr., 27, 150 - 158. Brouns, G., Evers, G. C. M., Smeets, H., Isenberg, M., & Philipsen, H. (1988). Appraisal of self-care agency scale. Maastricht. De Jong-Gierveld, J., & Kamphuis, F. (1985). The development of a Rasch-type loneliness scale. Applied Psychological Measurement, 9, 289-299. De Klerk, M. M. Y. (2001). Rapportage ouderen 2001. Veranderingen in de leefsituatie. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Dijkstra, G. J., Groothoff, J. W., & Dassen, T. (1995). Vergelijking van lichamelijke zorgbehoefte van ouderen in drie type instellingen. Tijdschr.Gerontol.Geriatr., 73, 135 - 140. Kempen, G. I. J. M., Doeglas, D. M., & Suurmeijer, T. P. B. M. (1993). Het meten van problemen met zelfredzaamheid op verzorgend en huishoudelijk gebied met de Groningen Activiteiten Restrictie Schaal (GARS), (Groningen Activity Restriction Scale): een handleiding. Groningen: Noordelijk Centrum voor Gezondheidsvraagstukken, Rijksuniversiteit Groningen. Naafs, J. (1994). Verzorgingshuizen op weg naar hun toekomst. Tilburg: IVA Tilburg. Ross - van Dorp, C. (2003). Wachtlijstmeting verpleging en verzorging peildatum 1 november 2002. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Stevens, J. A. M., Lalleman, A. W., Mathijssen, S. W., van Eijk, W., & Hamers, J. P. H. (2000). Zorg in Limburg. De AWBZ -sector in kaart gebracht. Maastricht: Universitaire Pers Maastricht. Steverink, N. (1996). Zo lang mogelijk zelfstandig. Naar een verklaring van verschillen in oriëntatie ten aanzien van opname in een verzorgingstehuis onder fysiek kwetsbare ouderen. Rijksuniversiteit Groningen, Groningen. Taskforce aanpak wachtlijsten. (2000). Analyse regionale inventarisatie wachtlijstgegevens verpleging en verzorging; Noord en Midden Limburg en Zuid Limburg. Enschede: Bureau HHM. Te Wierik, M. J. M., & Frederiks, C. M. A. (1990). De hulpbehoefte en opnamewens van positief geïndiceerden. Een vergelijking met verzorgingshuisbewoners. Tijdschr.Gerontol.Geriatr., 115-123. Timmermans, J. M., Heide, F., de Klerk, M. M. Y., Kooiker, S. E., & van Dugteren, F. A. (1997). Vraagverkenning wonen en zorg voor ouderen. Rijswijk: Sociaal en Cultureel Planbureau. Tranzo. (2001). Inhoudelijk Werkprogramma 2001-2004. Tilburg: Katholieke Universiteit Brabant. Treek-overleg. (2000). Aanvaardbare levertijden in de care: streefnormstelling door en voor treekpartijen. TR-062. Zeist. Van Bilsen, P., Hamers, J. P. H., Groot, W., & Spreeuwenberg, C. (2002). Welke zorg vragen ouderen? Maastricht: Universitaire Pers Maastricht. Van Eijk, L. M., & Miedema, I. (2001). Ouderen op de wachtlijst nader bekeken. Een onderzoek onder ouderen op de wachtlijst voor een verzorgingshuis in Oost-Groningen. Groningen: Provinciaal Ontwikkelingsinstituut Zorg en Welzijn Groningen (POZW). Van Linschoten, C. P., Gerritsen, J. C., & Romijn, C. (1993). De schaal Subjektief Welzijn nader onderzocht. Tijdschr.Gerontol.Geriatr., 57 - 65. Verkooijen, H. E. C., Elderhuis, R. (2002). Vragen van cliënten: kansen voor de AWBZ-keten. Leeuwarden: Patiënten Consumenten Platform Fryslân. VWS. (2001). Met zorg kiezen:de toerusting van patiënten en consumenten in een vraaggestuurde zorg. Den Haag. Wever, I., & Coolen, J. (2000). Onderzoek naar verzorgingshuizen. Een verkenning van zorgvraag en zorgaanbod. Utrecht: NIZW.
87
Leden Provinciale Raad voor Bijlage [1] de Volksgezondheid Limburg
88
LEDEN PROVINCIALE RAAD VOOR DE VOLKSGEZONDHEID LIMBURG
Voorzitter, Raadscoördinator en Raadsleden PROVINCIALE RAAD VOOR DE VOLKSGEZONDHEID zittingsperiode 1999-2003 Naam
Functie
Instelling
Prof. dr. W.N.J.Groot
Voorzitter
Provinciale Raad voor de Volksgezondheid
Dr. J.P.H. Hamers
Raadscoördinator
Provinciale Raad voor de Volksgezondheid
Drs. F.G.J.M. Beckers
Burgemeester
Gemeente Schinnen
Drs. C. Bremer ter Steege
Algemeen Directeur
PMS Vijverdal
Drs. W.H.E. Buntinx
Directeur Onderzoek & Ontwikkeling
Stichting St. Anna
Drs. F.G.J. Geerings
Voorzitter Raad van Bestuur
Stichting VZR (Centra voor Verpleging, Zorg en Reactivering)
Drs. J.L. van Houtem
Directeur
Daelzicht Zuid (Stichting Sociaal Pedagogische Zorg)
Mw. Drs. M.C.H. Jansberg-Diederen
Directeur
Groene Kruis Zorg
L.F.J. Jansen
Voorzitter Raad van Bestuur
Orbis medisch en zorgconcern
Mw. L.J.M. Klaasse-Van Remortel
Directeur bedrijfsvoering
RTIL (Radiotherapeutisch Instituut Limburg)
F.J.B. Pijnenborg
Voorzitter
PCGO (Federatie patiënten- en consumentenzorg)
Drs. J.Th. Rambags
Directeur
Stichting Thuiszorg Noord-Limburg
W.A. Roobol
Directeur Zorg
CZ-groep zorgverzekeringen
Drs. R.F.M. Ruijters
Raad van Bestuur
Zorggroep Meander Oostelijk Zuid-Limburg
Drs. A.W.C.R. Smulders
Huisarts
Montfort
89
90
91
Beschrijving meetinstrument Bijlage [2]
92
BIJLAGE [1]
1.
Fysiek en psychisch welbevinden
Zelfredzaamheid Voor het meten van hulpbehoevendheid van mensen met het oog op de vraag naar en het gebruik van thuiszorg(voorzieningen) is de Groningen Activiteiten Restrictie Schaal (GARS) ontwikkeld (Kempen et al., 1993). Gekozen is voor deze schaal omdat de vragen gesteld worden aan de persoon zelf en vooral ontwikkeld is voor mensen in de thuissituatie. Voor het zelfstandig functioneren van personen in het dagelijkse leven zijn zowel Algemene Dagelijkse Verrichtingen (ADL) als Huishoudelijke Dagelijkse Levensverrichtingen (HDL) van belang. In de GARS zijn beide soorten activiteiten opgenomen (11 ADL items en 7 HDL items). Het is een één unidimensioneel en hiërarchisch instrument. Dit betekent dat personen met eenzelfde somscore op de GARS waarschijnlijk ook met dezelfde items en dus met dezelfde activiteiten problemen ondervinden. Verder is per item van 4 antwoordcategorieën uitgegaan: men kan de activiteit zelfstandig uitvoeren, zonder moeite (score 1), men kan de activiteit zelfstandig uitvoeren met enige moeite (score 2), men kan de activiteit zelfstandig uitvoeren met veel moeite (score 3) of men kan de activiteit niet zelfstandig uitvoeren (score 4). Aangezien de GARS mondeling is afgenomen zijn de antwoordcategorieën op een kaart afgedrukt. Dit om de respondent te ondersteunen bij het beantwoorden van de vragen. Bij het analyseren is de GARS gehercodeerd tot een 3 puntsschaal met een range van minimaal 18 tot maximaal 54. Deze hercodering wordt frequent toegepast en maakt vergelijking met andere studies aangaande de onderzoekspopulatie mogelijk (Kempen et al., 1993). Bovendien bevelen de ontwikkelaars van de GARS het handhaven van 4 antwoordcategorieën met name aan in een onderzoeksgroep waarbij relatief weinig problemen met zelfredzaamheid worden verwacht (en men toch in voldoende mate wil differentiëren) of indien men in longitudinaal onderzoek veranderingen in zelfredzaamheid in kaart wil brengen. Beide omstandigheden ontbreken in deze studie. Subjectieve gezondheidsbeleving De subjectieve gezondheidsbeleving is gemeten aan de hand van 5 items ontleend aan de Schaal Subjectief Welzijn Ouderen (SSWO) (Van Linschoten et al., 1993). De ouderen moesten bij de verschillende items op een 3-puntsschaal aangeven in hoeverre ze het ‘eens’ (score 0), dan wel ‘oneens’ (score 2) waren met de voorgelegde uitspraken aangaande hun gezondheid. Ook bestond de mogelijkheid om ‘weet niet’ (score 1) te antwoorden. Het ging hier om uitspraken als ‘ik voel me prima’, ‘ik voel mijzelf nog heel goed gezond’, en ‘ik voel me vaak niet zo goed’. Hoe hoger de score op de verschillende items hoe beter de ouderen hun gezondheid beleven waarbij de minimale score 0 bedraagt en de maximale score 15.
BESCHRIJVING MEETINSTRUMENT
Geheugenverlies Om een indruk te krijgen van de mate waarin de ouderen last hebben van vergeetachtigheid zijn 3 items geformuleerd. Conform de schaal van subjectieve gezondheid moesten de ouderen op een 3-puntsschaal aangeven in hoeverre ze het eens dan wel oneens waren met de gestelde uitspraken. Het ging hier om uitspraken als ‘ik schrijf alles op wat ik moet onthouden’ en ‘ik ben erg vergeetachtig’. Hoe hoger de score (range met een minimum score van 0 en een maximum score van 9) hoe meer de ouderen zelf aangeven last te hebben van (symptomen van) geheugenverlies. Weerbaarheid Vijf vragen zijn gesteld over de weerbaarheid van de respondenten. Deze items zijn ontleend aan de SSWO en overeenkomstig voorschrift gehercodeerd en geanalyseerd (Van Linschoten et al., 1993). De weerbaarheid van de ouderen betreft negatieve gevoelens die ouderen mogelijk koesteren. Voorbeelden van items zijn ‘ik voel me snel verdrietig’ of ‘ik pieker veel’. Ook is gevraagd naar de mate waarin men zich zorgen maakt, zich angstig voelt of ontmoedigd is. Deze subdimensie is gescoord op een 3-puntsschaal (‘mee eens’ = 2, ‘weet niet’ = 1 en ‘mee oneens’ = 0). Hoe verdrietiger, angstiger, zorgelijker hoe hoger de score (range met een minimum score van 0 en een maximum score van 15). Eenzaamheid Gevoelens van eenzaamheid en isolement (behoefte aan sociale contacten) is gemeten aan de hand van een door Linschoten et al. (1993) geconstrueerde schaal bestaande uit één item uit de SSWO-Contactenschaal en 6 items van de Eenzaamheidsschaal (De Jong-Gierveld & Kamphuis, 1985). Deze items zijn gescoord op een 3-puntsschaal. Voorbeelden van items zijn ‘Ik mis gezelligheid om me heen’, ‘Ik mis een goede vriend(in)’ en ‘Ik ervaar een leegte om mij heen’ Hoe hoger de score (minimale score van 0 met een maximale score van 21) hoe groter het gevoel van eenzaamheid en isolement.
2.
Behoeften
Om zicht te krijgen op een aantal universele behoeften van ouderen zoals bijvoorbeeld autonomie en vrijetijdsbesteding, zijn een aantal stellingen hierover in de vragenlijst opgenomen. Deze behoeften zijn gedestilleerd uit eerder literatuuronderzoek als zijnde
93
94
BIJLAGE [1]
behoeften die ouderen van groot belang achten (Van Bilsen et al., 2002). Het betreft de behoefte aan autonomie, sociale contacten, vrijetijdsbesteding, goede voeding en zelfrespect. Met uitzondering van de items die betrekking hebben op sociale contacten (SSWO vragenlijst), is dit gedeelte van de vragenlijst zelf geconstrueerd conform voorbeeld van de SSWO. De ouderen moesten op een 3-puntsschaal aangegeven in hoeverre ze het eens (‘ja’=2) dan wel oneens (‘nee’=0) zijn met de uitspraken. Indien de ouderen niet volmondig ja of nee kunnen scoren, is het mogelijk ‘min of meer’ te antwoorden (score 1). Hoe hoger de score (range van minimaal 0 en maximaal 9) hoe groter de behoefte aan bijvoorbeeld autonomie.
3.
Bronnen
Om na te gaan in hoeverre ouderen zelf over middelen en mogelijkheden beschikken om in hun behoeften te voorzien, is de respondenten gevraagd te reageren op een aantal stellingen. De ouderen moesten op een 5 puntsschaal aangeven in hoeverre ze het eens dan wel oneens waren met de uitspraken. De uitspraken hadden betrekking op het sociaal netwerk, zelfzorgvermogen, inkomen, sociale participatie en mobiliteit. Afgezien van de items die betrekking hebben op mobiliteit en het zelfzorgvermogen, is dit gedeelte van de vragenlijst zelf geconstrueerd. Van de 9 items die betrekking hebben op zelfzorgvermogen zijn er 8 ontleend aan de ASA-A Scale (Brouns et al., 1998). Zelfzorgvermogen is hierbij geëxpliciteerd als het vermogen om geschikte hulp en informatie te zoeken en het zelfinzicht om gezond te leven en te eten indien dit gezien de gezondheidssituatie noodzakelijk is. Een hoge score van de respondenten op de verschillende items (5 puntsschaal) betekent een hoger zelfzorgvermogen, dat wil zeggen beter in staat om voor zichzelf te zorgen (range met een minimum score van 9 en een maximale score van 45). Mobiliteit is gemeten aan de hand van drie vragen naar de mate waarin men nog buitenshuis mobiel is tijdens de winter, zomer en ‘ s avonds. Eén vraag is gesteld over de mate waarin men de beschikking heeft over een auto (Broese van Groenou & Thomése, 1996). De ouderen moesten op een 3-puntsschaal aangegeven in hoeverre dit het geval is (‘nooit’ = 0, ‘af en toe’ =1 en ‘dagelijks’ =2). Hoe hoger de score hoe mobieler (range van minimaal 0 en maximaal 8). De mate waarin de ouderen beschikken over een sociaal netwerk is gemeten door twee aspecten in kaart te brengen: 1. mate waarin zij hun kinderen zien en vinden dat dit contact voldoende is (5-puntsschaal van ‘helemaal mee oneens’ tot ‘helemaal mee eens’). Hoe hoger de score hoe meer de ouderen beamen dat deze frequentie van contact voldoende is (1 item).
BESCHRIJVING MEETINSTRUMENT
2.
mate waarin de ouderen contact hebben met vrienden, familie, buren en kennissen en het gevoel hebben op hen te kunnen terugvallen bij problemen (4-items). De ouderen moesten wederom op een 5-puntsschaal aangeven in hoeverre ze het eens dan wel oneens zijn met een aantal uitspraken op dit vlak. Hoe hoger de score hoe meer de ouderen beschikken over een sociaal netwerk waarop zij kunnen terugvallen bij problemen (minimale score is 5 en de maximale score is 25) Ook sociale participatie is in dit onderzoek opgevat als een ‘bron’; de mate waarin ouderen nog betrokken zijn bij het verenigingsleven of andere maatschappelijke groeperingen (bijvoorbeeld ouderenbond). Over dit onderwerp zijn 4 items opgesteld waarbij de ouderen op een 5-puntsschaal moesten aangeven in hoeverre ze het eens dan wel oneens zijn met deze uitspraken. Hoe hoger de score hoe groter de maatschappelijke participatie van de ouderen (range 5-20) In Tabel I zijn alle schalen opgenomen uitgezonderd de schalen die betrekking hebben op behoeften. De interne consistentie van de verschillende behoeften categorieën blijkt dusdanig laag dat besloten is deze ‘behoeften-items’ niet als schaal in de analyses op te nemen. Naast de interne consistentie van de toegepaste schalen is ook de scorerange en de gemiddelde somscore (SD) in Tabel I opgenomen.
Tabel I. De range, interne consistentie, somscore (SD) van de gebruikte schalen Schaal
Range
Zelfredzaamheid (GARS) Subjectieve gezondheidsbeleving Geheugen Weerbaarheid Eenzaamheid Mobiliteit Sociaal netwerk Sociale participatie Zelfzorgvermogen
18 - 54 0 - 15 0- 9 0 - 15 0 - 21 0 - 12 5 - 25 5 - 20 9 - 45
4.
Interne consistentie (Cronbachs a)
Somscore
0,9 0,8 0,7 0,8 0,9 0,5 0,7 0,8 0,7
33,9 4,6 3,1 3,1 6,4 16,6 8,6 30,6
SD
7,0 3,7 2,4 3,2 4,3 4,6 4,5 4,6
Formele hulp
Besluitvormingsproces rondom verzorgingshuisopname Dit gedeelte van de vragenlijst wordt gekenmerkt door open en gesloten vragen. Zo zijn de ouderen gevraagd een impressie te geven van beweegredenen die een rol hebben gespeeld bij het tot stand komen van de beslissing tot inschrijving voor verzorgingshuiszorg. Deze vraag had een open karakter om de ouderen de kans te geven het gehele proces zoveel mogelijk in eigen bewoordingen te beschrijven.
95
96
In deze context is ook gevraagd wie bij het besluitvormingsproces betrokken is geweest en hoe belangrijk zijn of haar rol is geweest bij het tot stand komen van de beslissing op een 5-puntschaal (1 volstrekt onbelangrijk tot 5 heel erg belangrijk). Om naast de beweegredenen meer inzicht te krijgen in de behoefte aan dit type zorg op het moment van het interview zijn enkele vragen gesteld over de noodzaak van plaatsing in een verzorgingshuis. Zo is gevraagd (1) of men al eens een aanbod voor opname in een verzorgingshuis heeft afgeslagen, (2) of men een aanbod voor plaatsing in een verzorgingshuis dat wel dan wel niet de voorkeur geniet zou accepteren en (3) in hoeverre de respondenten opname in het verzorgingshuis noodzakelijk achten. Bij deze vragen is de respondent eerst gevraagd te antwoorden met ‘ja/nee’. Vervolgens is expliciet om een toelichting gevraagd om het antwoord beter te kunnen duiden. Bij de laatste vraag van dit gedeelte van de vragenlijst is gevraagd in hoeverre de ondervraagden opname in een verzorgingshuis noodzakelijk vinden. Hierbij konden de respondenten op een 5-puntschaal aangegeven in hoeverre ze opname noodzakelijk achten (1. helemaal niet noodzakelijk tot 5. heel erg noodzakelijk). Huidig zorggebruik Gevraagd is aan te geven bij welke HADL activiteiten zij hulp ontvangen en van wie. Deze activiteiten zijn ontleend aan de GARS (Kempen et al., 1993). Bij het categoriseren van de genoemde hulpverleners hetzij formeel dan wel informeel, is onderscheid gemaakt tussen professionele zorg (i), mantelzorg (ii), woon-, zorg en welzijnsvoorzieningen samengevat onder de noemer ‘diversen’ (iii) Ad i) Onder professionele zorg wordt verstaan zorg geleverd door een thuiszorgorganisatie of een verzorgingshuis. Een enkele keer heeft een respondent zorg ontvangen vanuit een woonzorgcomplex. Ook deze is onder de noemer professionele zorg verwerkt. Ad ii) Onder mantelzorg wordt verstaan hulp en ondersteuning door buren, kinderen, familie en vrienden. Ad iii) Onder de noemer ‘diversen’ worden al die woon-, zorg, en welzijnsvoorzieningen gevat die niet onder professionele en mantelzorg zijn te vatten, zoals Tafeltje Dekje, cateringsbedrijf, wasserijen, collectief vervoer. Hulp in de huishouding die niet door een zorginstelling wordt geleverd is ook onder deze noemer gevat.