Een hoger belang? Het martelverbod en de strijd tegen het terrorisme
Masterscriptie Staats- en Bestuursrecht Charlotte de Kruijf Begeleider: mr. dr. A.J. Nieuwenhuis
Inhoudsopgave
Inleiding
Pag. 3
1. De huidige regels rondom het verbod van marteling
Pag. 5
1.1 De internationale verdragen
Pag. 5
1.2 De rechtspraak
Pag. 6
1.3 De gedachte achter het absolute verbod
Pag. 8
1.4 Het dilemma
Pag. 9
2. De argumenten voor het toestaan van marteling 2.1 Morele rol van de overheid
Pag. 11 Pag. 11
2.1.1 Belangrijkste waarden overheid
Pag. 11
2.1.2 Botsing ‘absolute rechten’
Pag. 12
2.2 Plichten van de overheid
Pag. 13
2.2.1 Overheidsplicht om burgers te beschermen
Pag. 13
2.2.2 Afweging individuele rechten tegenover gemeenschapsbelang
Pag. 13
2.3 Effectiviteit van marteling
Pag. 14
2.4 Marteling gebeurt toch
Pag. 15
2.5 Geen ‘slippery slope’
Pag. 16
2.6 Korte reflectie
Pag. 16
3. De argumenten tegen het toestaan van marteling 3.1 Morele rol van de overheid
Pag. 18 Pag. 18
3.1.1 Een mensenleven is niet in cijfers uit te drukken
Pag. 19
3.1.2 Overheid moet moreel hoger staan
Pag. 19
3.1.3 Juridisch archetype
Pag. 20
3.2 Effect op de samenleving
Pag. 20
3.2.1 Implicaties institutionaliseren
Pag. 20
3.2.2 Effect op folteraar
Pag. 21
3.2.3 ‘Wij-zij’ tegenstelling
Pag. 22
3.3 Slippery slope
Pag. 22
3.4 Effect op terrorisme
Pag. 23
3.5 Marteling werkt niet
Pag. 24
3.6 Korte reflectie
Pag. 25
1
4. Is er een tussenweg mogelijk?
Pag. 27
4.1 Tussenweg I: zeer strenge regels
Pag. 27
4.1.1 De voordelen
Pag. 28
4.1.2 De nadelen
Pag. 29
4.2 Tussenweg II: geen straf voor folteraar
Pag. 30
4.2.1 Moreel danwel juridisch absoluut
Pag. 30
4.2.2 De invulling
Pag. 30
4.2.3 De voordelen
Pag. 32
4.2.4 De nadelen
Pag. 33
4.3 Korte reflectie
Pag. 34
Conclusie
Pag. 36
Literatuurlijst
Pag. 39
2
Inleiding
Het recht om gevrijwaard te zijn van marteling en andere wrede en mensonterende behandelingen is één van de weinige absolute mensenrechten. Lange tijd stond dit recht buiten elke discussie. Marteling werd gezien als iets uit de Middeleeuwen waar een moderne beschaving zich niet aan moet wagen. In de huidige tijd waarin de kans op een terroristische aanslag groter is geworden gaan er stemmen op om marteling toch toe te staan in bepaalde situaties van terrorismebestrijding. Hierbij valt te denken aan situaties waarin een van terrorisme verdacht persoon beschikt over waardevolle informatie betreffende een mogelijke aanslag met ingrijpende gevolgen, maar daarover niets wil vertellen. De vraag is dan: mag deze terrorist gemarteld worden om vele slachtoffers te voorkomen? De strijd tegen het terrorisme is anders dan de strijd tegen elke andere vorm van criminaliteit. De kans op veel onschuldige slachtoffers is groter en onze burgers worden ingezet als middel om een hoger doel te bereiken. De enige manier om een wetteloze tegenstander te bestrijden lijkt marteling.
Na de aanslagen van 11 september 2001 is in de literatuur een zekere tendens te ontwaren waarin wordt opgeroepen het absolute folterverbod te relativeren. 1 Door de handelingen van onder andere de Verenigde Staten 2 lijkt het bovendien alsof grenzen vervagen en marteling al mogelijk is. Echter, geen enkele staat heeft tot nu toe geclaimd dat marteling acceptabel is in een noodsituatie, zoals een dreigende bomaanslag. Staten ontkennen dat ze martelen door te zeggen dat de methoden die ze gebruiken niet als marteling te beschouwen zijn. 3 In het debat wordt gepleit voor een verandering van de regels omtrent marteling en wordt er niet vanuit gegaan dat het al legaal is.
In deze scriptie zal deze discussie centraal staan. Er wordt gekeken naar wat de voor- en tegenargumenten zijn om bij de bestrijding van terrorisme marteling toe te passen om essentiële informatie van verdachten te verkrijgen. De hoofdvraag die onderzocht zal worden zal zijn: Moet het absolute martelverbod aangepast worden aan de dreiging van terroristische aanslagen?
In de artikelen van de internationale mensenrechtenverdragen waarin het verbod van marteling is geregeld staat vaak ook het samenhangende verbod van wrede en mensonterende behandeling vermeld. Dit verbod wordt ook als absoluut gezien, zeker in het regime van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. 4 Bij wrede en mensonterende behandeling komen echter andere voorwaarden en standaarden kijken en daarom zal dit verbod niet meegenomen worden in de analyse. Er zal gekeken worden hoe het ervoor staat op het gebied van mensenrechten en het oorlogsrecht zal hierbij buiten beschouwing blijven. In het 1
AIV Briefadvies 2005, p. 6-7 Boerefijn 2005, p. 243 3 Ginbar 2008, p. 281, Boerefijn 2005, p. 243 4 EHRM 18 januari 1978, nr. 5310/71 (Ireland/UK) par. 163 2
3
oorlogsrecht is veel te vinden over het martelverbod, maar deze regels zijn toegespitst op een andere situatie. Ook binnen het oorlogsrecht speelt het dilemma hoe met terrorisme om te gaan. De bestrijding van het terrorisme is anders dan alle andere conflictenvormen die tot nu toe in het oorlogsrecht gereguleerd zijn. De tegenstander is geen staat en bevindt zich vaak ook niet in het territorium van de aangevallen staat. Hoewel soms wordt beweerd dat de ‘war on terror’ onder het oorlogsrecht valt, staat dit nog steeds ter discussie. 5 In het huidige oorlogsrecht is marteling in elke situatie verboden.6
Om te kijken of er iets aan het huidige absolute verbod van marteling moet veranderen, dient er eerst een goed beeld te zijn van de huidige regels en jurisprudentie rondom dit verbod. Daarnaast is het belangrijk een beeld te krijgen waarom het verbod absoluut is. Dit komt in het eerste hoofdstuk aan de orde. Ook zal in dit hoofdstuk het dilemma weergegeven worden waaruit de voor- en tegenargumenten voor het aanpassen van het absolute martelverbod voortvloeien. Deze argumenten komen in hoofdstuk twee en drie aan bod. De voordelen van het martelen van terroristen zullen weergegeven worden en er zal gekeken worden wat voor effect martelen op de samenleving heeft. Als laatste wordt gekeken naar twee tussenwegen tussen het reguleren van marteling en een absoluut verbod van marteling. Steeds meer mensen hebben het gevoel in principe aan het absolute verbod vast te willen houden, maar toch in extreme situaties de optie van marteling open te willen houden indien hiermee veel levens gered kunnen worden. Bij de eerste tussenweg worden zeer strikte voorwaarden opgesteld waaronder marteling mag worden toegepast. Hierdoor wordt het gebruik van marteling tot een minimum beperkt. De tweede tussenweg stelt een situatie voor waarin het verbod absoluut blijft, maar er voor de rechter wel een mogelijkheid is om folteraars in extreme situaties geen straf op te leggen. Aan het einde zal aan de bevindingen enkele conclusies worden verbonden.
5 6
Zie voor meer informatie o.a. Sassoli, M., “ Terrorism and War”, Journal of International Criminal Justice, 2006 Gemeenschappelijk artikel 3 van de Geneefse Conventies
4
1. De huidige regels rondom het verbod van marteling
Voordat gekeken wordt naar het relativeren van het martelverbod in de toekomst, dient eerst gekeken te worden hoe het martelverbod nu in het recht verankerd is en hoe de rechtspraak zich hierover heeft uitgesproken. Daarna wordt gekeken waarom het martelverbod op dit moment absoluut is. Als laatste zal ingegaan worden op het dilemma waar overheden in de strijd tegen het terrorisme mee te maken hebben.
1.1 De internationale verdragen Het verbod van marteling is in vele internationale verdragen vastgelegd. Het is vastgelegd in artikel 5 van de Universele Verklaring voor de rechten van de mens (UVRM), artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en andere regionale verdragen 7 . De artikelen in de verschillende verdragen komen vrijwel geheel overeen. 8 Daarnaast zijn er ook verschillende verdragen specifiek toegespitst op marteling, namelijk de Convention Against Torture and Other Cruel, Inhuman and Degrading Treatment or Punishment (CAT) en de European Convention for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment 9. In de Nederlandse grondwet is geen artikel over marteling te vinden. Wel is Nederland partij bij alle internationale mensenrechtenverdragen.
In alle algemene mensenrechtenverdragen wordt geen definitie gegeven van marteling. Het begrip is verder uitgewerkt in de rechtspraak. Daarnaast is in de verdragen die specifiek op marteling zijn gericht wel een definitie van het begrip te vinden. In artikel 1 van de CAT staat marteling omschreven als: “… any act by which severe pain or suffering, whether physical or mental, is intentionally inflicted on a person for such purposes as obtaining from him or a third person information or a confession, punishing him for an act he or a third person has committed or is suspected of having committed, or intimidating or coercing him or a third person, or for any reason based on discrimination of any kind, when such pain or suffering is inflicted by or at the instigation of or with the consent or acquiescence of a public official or other person acting in an official capacity. It does not include pain or suffering arising only from, inherent in or incidental to lawful sanctions.”
Voor de CAT spelen dus vier criteria een rol: de ernst van het toegebrachte leed, de opzet van de dader, de identiteit van de pleger en het doel van de handeling. Volgens de CAT moet er bij de 7
Zie o.a. Art. 5 van de American Convention on Human Rights en art. 5 van het African Charter of Human and Peoples’ Rights. 8 Vande Lanotte & Haeck 2004, p. 128 9 Deze laatste is echter vooral gericht op de oprichting van een Europese commissie ter preventie van marteling en onmenselijke en vernederende behandeling.
5
marteling een overheidsfunctionaris betrokken zijn, of daarvan op de hoogte zijn geweest.10 Daarnaast is er een minimum drempel van de ernst van het toegedane leed en moet het uitgevoerd zijn met een bepaald doel voor ogen. Dezelfde criteria gelden ook voor het EVRM.11
In de artikelen die het verbod van marteling vastleggen zijn geen uitzonderingen op het verbod opgenomen, maar staat ook niet specifiek dat de bepalingen absoluut zijn. In de verdragen wordt helemaal niet over absolute rechten gesproken. De notie van een absoluut recht is terug te vinden in de literatuur en in de rechtspraak. 12 In het EVRM en de CAT staan in andere artikelen wel een verwijzing naar het verbod van marteling. In het EVRM is in artikel 15, lid 2 te vinden dat zelfs in noodtoestandsituaties niet van dit verbod afgeweken mag worden. Ook in artikel 2, lid 2 van de CAT is opgenomen dat in geen enkele omstandigheid een rechtvaardiging voor marteling is aan te dragen. Doordat in deze artikelen in geen geval uitzonderingen op het verbod worden toegestaan wordt een absoluut verbod geïmpliceerd.
1.2 De rechtspraak In de rechtspraak zijn de kaders voor het verbod van marteling verder uitgewerkt. Een verdere uitwerking van de CAT is te vinden in de zaak Furundzija, waarin is bepaald dat de artikel 1 CAT opgenomen definitie van marteling tot het internationaal gewoonterecht behoort. 13 Alle staten zijn dus aan deze definitie gebonden, ongeacht of ze partij zijn bij het verdrag. Door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is artikel 3 EVRM verder gespecificeerd. Over de andere verdragsartikelen is bijna geen rechtspraak te vinden.
Het EHRM heeft in vele arresten benadrukt dat dit artikel één van de fundamentele waarden van een democratische samenleving bekrachtigt. 14 Voordat iets als marteling wordt gezien moet er wel een minimum gradatie van ernst van de behandeling zijn. 15 Deze minimumdrempel is relatief en of deze overschreden wordt hangt af van de omstandigheden van het geval, bijvoorbeeld van de duur van de behandeling, de fysieke of geestelijke gevolgen of het geslacht, de gezondheid of leeftijd van het slachtoffer. 16 In artikel 3 EVRM staat ook het verbod van onmenselijke behandeling genoemd. Om het onderscheid te maken tussen marteling en onmenselijke behandeling dient gekeken te worden naar de intensiteit van het toegebrachte leed. Het doel van het verdrag was om marteling een speciaal stigma te geven, welke aangaf dat de term ‘marteling’ toepasbaar is op opzettelijke onmenselijke behandeling 10
Boerefijn 2005, p. 246 Vande Lanotte & Haeck 2004, p. 142, zie ook paragraaf 1.2 12 Addo & Grief 1998, p. 512-513 13 ICTY 21 juli 2000, nr. IT-95-17/1-A (Furundzija) par. 111 14 EHRM 18 december 1996, nr.21987/93 (Aksoy/Turkey) par 62, EHRM 15 november 1996, nr. 22414/93 (Chahal/UK) par. 79 15 Vande Lanotte & Haeck 2004, p. 142 16 EHRM 18 januari 1978, nr. 5310/71 (Ireland/UK) par. 162 11
6
welke zeer erg en wreed lijden teweeg brengt.17 Marteling heeft een bepaald doel voor ogen, zoals het verkrijgen van informatie, bestraffing of intimidatie.18 Wat precies marteling is, staat echter niet vast. Het Hof heeft aangegeven dat het verdrag een ‘living instrument’ is en dat gedragingen die eerst alleen als onmenselijke behandeling werden geclassificeerd op een later moment wel de drempel van marteling kunnen halen. 19
Het verbod van marteling is absoluut, wat inhoudt dat er onder geen enkele omstandigheid van afgeweken mag worden, zoals te vinden is in artikel 15 EVRM en ook in de rechtspraak wordt benadrukt. Geen afwijking van dit recht is toegestaan, zelfs niet bij een noodsituatie die het voorbestaan van de natie bedreigt of in zeer moeilijke omstandigheden zoals de strijd tegen het terrorisme. 20 Het Hof begrijpt de moeilijke situatie waarin staten zitten en de balans die zij moeten vinden tussen het belang van nationale veiligheid enerzijds en de bescherming van individuele rechten anderzijds, 21 maar de strijd tegen terrorisme mag niet resulteren in beperkingen van de bescherming van de fysieke integriteit van verdachten.22 Bescherming van de verdachte tegen marteling mag niet afhangen van het ten laste gelegde feit. Iedereen heeft het recht zich op het absolute martelverbod te beroepen. 23 Het gedrag van de verdachte, hoe onwenselijk of gevaarlijk ook, mag geen overweging zijn om aan dit recht te tornen. 24
Naast de rechtspraak is er vanuit de Raad van Ministers van de Raad van Europa een verzameling richtlijnen uitgegaan die gehandhaafd moeten worden bij de strijd tegen het terrorisme. In deze richtlijnen wordt het belang van terrorismebestrijding erkend en gesteld dat staten een positieve verplichting hebben om iedereen in hun jurisdictie tegen terroristische aanslagen te beschermen. Er wordt echter ook sterk benadrukt dat dit wel in overeenstemming met de beginselen van de rechtstaat moet gebeuren en dat de mensenrechten in acht moeten worden genomen. Daarnaast wordt nog eens bevestigd dat het verbod van marteling absoluut is en hier onder geen enkele voorwaarde vanaf mag worden geweken. De aard van het misdrijf mag geen invloed hebben op de behandeling, dus terroristen hebben dezelfde fundamentele rechten als andere criminelen. 25
17
EHRM 18 januari 1978, nr. 5310/71 (Ireland/UK) par. 167 EHRM 27 juni 2000, nr. 21986/93 (Salman/Turkey) par. 114, Addo & Grief 1998, p. 512 19 EHRM 28 juli 1999, nr. 25803/94 (Selmouni/France) par. 101 20 EHRM 18 december 1996, nr. 21987/93 (Aksoy/Turkey) par. 62 21 EHRM 15 november 1996, nr. 22414/93 (Chahal/UK) par. 76 22 EHRM 27 augustus 1992, nr. 12850/87 (Tomasi/France) par. 115 23 EHRM 11 juli 2000, nr. 20869/92 (Dikme/Turkey) par. 90 24 EHRM 15 november 1996, nr. 22414/93 (Chahal/UK) par. 80 25 Guidelines on human rights and the fight against terrorism 2002, p. 3-4 18
7
1.3 De gedachte achter het absolute verbod Een absoluut recht wordt gezien als een recht dat onder geen enkele omstandigheid beperkt kan worden en waaraan voldaan moet worden zonder uitzonderingen. Alleen rechten die bij een conflict met een andere recht prevaleren zijn absoluut en dus superieur aan andere rechten.26 Een absoluut recht moet daarnaast zo goed mogelijk beschermd worden. Idealiter moet een absoluut recht geen ruimte laten voor twijfel over de toepassing ervan. Mochten zulke twijfels er wel zijn dan moeten deze altijd in het voordeel van het slachtoffer beslist worden. Overheden hebben weinig discretie bij de invulling van dit recht. Daarnaast is een absoluut recht onderdeel van het ius cogens en daarom kunnen staten bij het afsluiten van verdragen geen reserveringen maken voor de toepassing van dit recht. 27
Maar waarom is het verbod van marteling absoluut? In de rechtspraak van het EHRM kwam al naar voren dat het martelverbod een van de fundamentele waarden van een democratische samenleving is, maar wat is hier de gedachte achter? Indien iemand wordt gedood, wordt zijn kans om in de toekomst een menswaardig leven te lijden voor altijd ontnomen, terwijl bij marteling iemands waardigheid maar tijdelijk wordt ontkend. 28 Waarom is het verbod van marteling zo belangrijk?
Marteling wordt gezien als een van de ergste handelingen die een overheid kan uitvoeren. Het grootste bezwaar is dat marteling een van de weinige grenzen aan de overheidsmacht overschrijdt. 29 Mensenrechten zijn opgesteld om individuen tegen de macht van de overheid te beschermen en met marteling doorbreekt de overheid een van de basis eigenschappen van het individu: de fysieke integriteit. De basis van de mensenrechten is dat elk menselijk leven waardevol is en daarom mogen bepaalde handelingen nooit een ander mens worden aangedaan.30 Marteling raakt de kern van deze gedachte.
Marteling is zeer ernstig, maar waarom wordt het verbod van marteling boven andere fundamentele rechten, zoals het recht op leven, geplaatst? Het recht op leven is niet absoluut. In oorlogstijd wordt het doden van onschuldige burgers als bijkomstigheid van militaire aanvallen onder zeer strikte voorwaarden toegestaan. Waarom mag er dan niet gemarteld worden? Dit komt door de band tussen folteraar en gemartelde. Het toedoen van pijn vindt plaats in een één-op-één relatie, waarin de folteraar compleet domineert over de gemartelde. Hij vernedert en tiranniseert de gemartelde met als doel om zijn wil te breken. De gemartelde wordt van al zijn menselijke waardigheid ontdaan en zijn lot ligt compleet in de handen van zijn folteraar, terwijl er tussen folteraar en martelaar een persoonlijke en 26
Addo & Grief 1998, p. 514 Addo & Grief 1998, p. 516 28 Posner & Vermeule 2006, p. 678 29 Ignatieff 2004, p. 137 30 Perry 1998, p. 57 27
8
intieme relatie ontstaat. Deze relatie wordt gezien als hoogste niveau van politieke tirannie. 31 Een ander bezwaar is dat marteling een aanval is op een weerloos individu. Hierdoor wordt zelfs de allerlaatste waarborg van een ‘fair fight’ overschreden. 32 Iemand die gemarteld wordt heeft geen enkel middel om zichzelf te verdedigen en is onderworpen aan de wil van zijn folteraar.
De opstellers van het martelverbod hebben een grens willen stellen aan het menselijk handelen in extreme omstandigheden. De toepassing van dit verbod gaat gepaard met situaties van stress, angst en gevaar. 33 De meeste mensen zouden marteling in normale omstandigheden niet overwegen en met dit verbod is de menselijke waardigheid geprobeerd veilig te stellen, zelfs in de meest extreme situaties.
1.4 Het dilemma Overheden krijgen bij de bestrijding van terrorisme steeds meer te maken met een dilemma. Ze moeten hierbij kiezen tussen de bescherming van mensenrechten en de veiligheid van de burgers. Dit dilemma kan ontstaan in de situatie waarin de overheid vermoedt dat er een terroristische aanslag op handen is, maar niet precies weet waar en wanneer deze aanslag zal plaatsvinden. Indien de overheid een mogelijke terrorist in handen krijgt die deze informatie wel bezit heeft de overheid twee keuzes: 1) De overheid kiest ervoor de terrorist te martelen en zijn mensenrechten te schenden, met als mogelijk gevolg dat zij met de verkregen informatie de aanslag kan voorkomen. 2) De overheid kiest ervoor de terrorist niet te martelen en de benodigde informatie niet via deze weg te verkrijgen, met als mogelijk gevolg dat er een terroristische aanslag plaatsvindt waarbij veel slachtoffers kunnen vallen.
In hoofdstuk twee en drie zullen de voor- en tegenargumenten voor marteling onderzocht worden. Het zal dan gaan om martelen in situaties als preventieve ondervragingstechniek met als doel om informatie te verzamelen over terroristische aanslagen. Hierbij gaat het om het verkrijgen van toekomstgerichte informatie en niet om bekentenissen af te dwingen om in te brengen in strafzaken over gebeurtenissen uit het verleden. 34 Natuurlijk zal het toepassen van marteling door de overheid aan strenge regels verbonden moeten blijven en alleen gebruikt mogen worden in uiterste situaties. Marteling mag niet zomaar in elke situatie en op elk persoon worden toegepast. Deze regels kunnen later uitgekristalliseerd worden. In de volgende hoofdstukken zal worden gekeken of we het absolute verbod überhaupt willen relativeren.
31
Luban 2006, p. 38-39 Posner & Vermeule 2006, p. 678 33 Waldron 2005, p. 1686 34 Gross 2004, p. 1487-1488 32
9
Als laatste nog enkele opmerkingen over de praktische uitwerking. De manier van het toestaan van marteling die in deze scriptie wordt onderzocht is die van regulering van marteling. Het martelen zal in de openbaarheid plaatsvinden en niet in het geheim. Hierdoor kan er op worden toegezien of er geen buitensporige methodes worden gebruikt en of er alleen zoveel geweld wordt gebruikt als nodig is voor het verkrijgen van de informatie. 35 De overheid is over elke persoon verantwoording schuldig aan de samenleving waardoor er minder mensen gemarteld zullen worden. 36 Daarnaast moeten er grenzen gesteld worden aan de methoden die gebruikt mogen worden door ondervragers, zodat zij niet zomaar alles mogen doen wat ze willen bij een verdachte. 37
35
Posner & Vermeule 2006, p. 701 Dershowitz 2002, p. 152 37 Posner & Vermeule 2006, p. 701 36
10
2. De argumenten voor het toestaan van marteling
De overheid doet er in de strijd tegen het terrorisme alles aan om aanslagen op onschuldige burgers te voorkomen. Hierbij loopt zij aan tegen moeilijkheden, omdat terroristen de vrije hand hebben terwijl de overheid gebonden is aan de beperkingen van de mensenrechtenverdragen. In dit hoofdstuk zal onderzocht worden wat de argumenten zijn om het absolute verbod van marteling te relativeren. Voordat marteling kan worden toegepast door overheden, dient er eerst een bewustzijnsverandering plaats te vinden. Marteling wordt gezien als één van de ergste kwaden, omdat de connectie gelegd wordt met tirannie en wreedheid. De geschiedenis van marteling bestaat uit een verleden van dictatoriale macht, gedwongen bekentenissen en onderdrukking van dissidenten en draagt niet bij aan een positief beeld. Vaak wordt vergeten dat marteling ook gebruikt kan worden om informatie te vergaren. De impact op de gemartelde blijft even groot, maar marteling wordt dan ingezet als middel om erger kwaad te voorkomen. 38
De argumenten voor het relativeren van het absolute verbod van marteling ten behoeve van het vergaren van essentiële informatie over toekomstige aanslagen kunnen in de volgende vijf categorieën ingedeeld worden: de morele rol van de overheid, de plichten van de overheid, de effectiviteit van marteling, het feit dat marteling toch zal gebeuren en een tegenargument tegen het ‘slippery slope’ argument.
2.1 Morele rol overheid Het eerste argument speelt in op de morele kant van de overheid. Er wordt verwacht dat de overheid ‘het goede’ doet voor haar burgers en haar burgers beschermt. Daarnaast is het een taak van de overheid om morele keuzes te maken in moeilijke gevallen zoals bijvoorbeeld botsende grondrechten.
2.1.1 Belangrijkste waarden overheid Het voelt voor veel mensen ook contra-intuïtief om een persoon die moedwillig een aanslag voorbereid te beschermen en lijdzaam toe te kijken hoe vele burgers de dood vinden. 39 Het is ook moeilijk te bevatten waarom een terrorist die door zijn handelen geen blijk geeft waarde te hechten aan de levens en rechten van andere burgers, zich wel kan beroepen op deze rechten om zichzelf te beschermen. Een overheid die marteling verbiedt terwijl er gegronde vermoedens zijn dat een terroristische aanslag op handen is, is in dit opzicht net zo harteloos als een overheid die marteling toestaat. 40 Terroristische aanslagen ontwrichten onze gehele samenleving. Indien onze samenleving op het spel staat en marteling de enige manier is om deze dreiging af te wenden, moet dit worden 38
Luban 2005, p. 43 Perry 1998, p. 94 40 Gross 2004, p. 1511 39
11
toegestaan. Personen die pleiten voor het vasthouden aan het verbod van marteling in extreme situaties sluiten hun ogen voor de realiteit.41
Indien het voortbestaan van de staat wordt bedreigd, staat het stoppen van deze bedreiging boven alles. Indien er geen natie meer is, hebben we ook niets meer aan onze rechten. 42 Het staatsgezag moet bepalen welke waarden het belangrijkst zijn. In onze democratische samenleving zou dit logischerwijs het behoud van de vrije instituties zijn en, door het geweldsmonopolie dat we de overheid toeschrijven, ook het behoeden van onschuldige burgers voor ernstig leed. In haar beleid moet de overheid deze waarden voorop stellen en andere waarden die lager staan kunnen in het uiterste geval worden overschreden. In dit geval zal het verbod van marteling ondergeschikt zijn aan de eerdergenoemde, hogere waarden. Marteling blijft nog steeds zeer ernstig, en dient alleen een laatste redmiddel te zijn, maar dit is minder erg dan het verdwijnen van onze vrije samenleving of het ernstig lijden van burgers. Om dit af te wenden dient gegrepen te worden naar in verhouding minder erge handelingen. 43 In deze zin is veiligheid een voorwaarde voor het uitoefenen van mensenrechten en onze vrije samenleving. Maatregelen die ter bevordering van de veiligheid worden genomen komen onze rechten uiteindelijk alleen maar ten goede. De afwezigheid van geweld is een voorwaarde voor het kunnen uitoefenen van mensenrechten. Veiligheid kan dus gezien worden als een van de meest primaire rechten, welk voor elk ander recht moet gaan. 44
2.1.2 Botsing ‘absolute rechten’ Er wordt betoogd dat met marteling om levens te redden een conflict ontstaat tussen twee absolute rechten. Dit kan op verschillende wijzen worden gezien.
Allereerst is de gedachte achter het martelverbod, zoals in paragraaf 1.3 naar voren is gekomen, dat er inbreuk wordt gemaakt op de fysieke integriteit van de gemartelde. Maar hoe zit het met de fysieke integriteit van de onschuldige slachtoffers die gaan vallen als de informatie niet snel wordt verkregen? De waardigheid van de verdachte staat hier tegenover de waardigheid van de slachtoffers, wat een conflict is tussen twee belangen met dezelfde waarde. Uiteindelijk moet voor één van deze belangen gekozen worden. Het is begrijpelijk dat hier dan wordt gekozen voor de slachtoffers. Zij hebben geen schuld aan de situatie en de verdachte hoogstwaarschijnlijk wel. 45
41
Goodwin & Mertens 2006, p. 361 Ignatieff 2004, p. 1 43 Ignatieff 2004, p. 18-19 44 Golder & Williams 2006, p. 51 45 Ambos 2008, p. 277 42
12
Daarnaast kan het verbod van marteling worden afgewogen tegen het recht op leven van de slachtoffers. Het recht van leven is in zijn algemeenheid niet absoluut 46 , aangezien in oorlogstijd rechtmatig gedood kan worden en ook door politieagenten in extreme situaties. Echter, de overheid heeft ook een positieve verplichting om het recht op leven te beschermen tegen onwettig handelen. In dit geval dient het recht op leven te worden afgewogen tegen het recht gevrijwaard te zijn van marteling. De overheid dient hier het leven van de onschuldige burgers te laten prevaleren en marteling toe te staan.47 Buiten dit rationele argument over botsende absolute rechten, is er ook een moreel argument te maken. Het absolute verbod van marteling kan nooit bedoeld zijn om terroristen te beschermen met als prijs vele onschuldige slachtoffers. Dit kan niet moreel worden verdedigd. 48 De gemartelde heeft zelf de situatie veroorzaakt en kan aan zijn marteling elk moment een einde brengen door zijn medewerking te verlenen. Iets wat hij eigenlijk al verplicht was te doen. 49
2.2 Plichten van de overheid De overheid heeft bepaalde plichten tegenover haar burgers. Zij dient haar burgers tegen gevaar te beschermen en te zorgen dat haar beslissingen de belangen dienen van zoveel mogelijk burgers. Bij de keuze om wel of niet te gaan martelen dient de overheid zich te laten leiden door haar plichten jegens haar burgers.
2.2.1 Overheidsplicht om burgers te beschermen De staat heeft een plicht om haar burgers te beschermen door het bezit van het geweldsmonopolie. Burgers mogen zelf geen geweld gebruiken, dus zij zijn voor hun bescherming afhankelijk van de overheid en vertrouwen erop dat de overheid alles in haar macht zal doen om hen te beschermen. 50 Indien marteling nodig is om dit doel te bereiken, dient dit mogelijk te zijn. Marteling dient wel gereguleerd te worden, zodat de overheid is voorbereid op het gebruik van marteling om een aanslag te voorkomen en om te zorgen dat ondervragers niet gaan improviseren om hun plicht jegens de burgers te vervullen. 51 Improvisatie vergroot de kans op fouten en op ineffectief gebruik.
2.2.2 Afweging individuele rechten tegenover gemeenschapsbelang Een ander argument is op de utilitaristische leest gestoeld. Deze redenatie houdt in dat de handeling welke het meeste geluk voor zoveel mogelijk mensen oplevert uitgevoerd moet worden.52 Het is niet dat er nooit leed toegebracht mag worden aan een persoon, maar als dit gebeurt moet er gekeken
46
Bagaric & Clarke 2005, p. 603 Bagaric & Clarke 2005, p. 612 48 Gross 2004, p. 1498 49 Ambos 2008, p. 277 50 Ginbar 2008, p. 106 51 Ginbar 2008, p. 132 52 Bagaric & Clarke 2005, p. 605 47
13
worden naar hoe het algemeen belang zoveel mogelijk gemaximaliseerd kan worden en er netto het minste leed wordt veroorzaakt. Hierdoor kan het toebrengen van leed aan een individu soms nodig zijn om het geluk in de gehele maatschappij te maximaliseren. 53 In de voorgestelde situatie moet één terrorist worden gemarteld, om vele levens te redden. De schade die wordt aangedaan aan één terrorist weegt in deze filosofie niet op tegen het grotere geluk voor de andere burgers. 54 Het is beter om nietdodelijk geweld toe te passen op een schuldige terrorist die informatie achterhoudt, dan toe te staan dat een groot aantal onschuldige burgers sterft. Het leed dat aan de terrorist wordt toegebracht is te genezen en hij kan daarna weer verder leven, terwijl de potentiële dood van de burgers blijvend is. Daarnaast zou het leven van duizend onschuldige burgers meer waard moeten zijn dan de lichamelijke integriteit van een schuldig persoon. 55 Zaken als mensenrechten zijn belangrijk in onze samenleving, maar zijn uiteindelijk bedoeld om het algemene geluk van alle burgers te bevorderen.56 Indien veel levens te redden zijn kan het moreel verantwoord zijn om harde ondervragingsmethoden toe te passen. 57
2.3 Effectiviteit van marteling De strijd tegen het terrorisme is anders dan de strijd tegen andere criminaliteit. Terroristen moeten anders ondervraagd worden, omdat ze minder vatbaar zijn voor de huidige ondervragingstechnieken. Sommige terroristen zijn getraind om de ondervraging te doorstaan en ze weten dan hun ondervragers gebonden zijn aan strenge regels over hoe ze hen moeten behandelen. Ze weten dat er geen enkel risico is op onmenselijke behandeling en al helemaal niet op marteling, dus ze hebben geen reden om mee te werken. De enige manier om vitale informatie van deze groep te krijgen is om ze te laten geloven dat er wel wat kan gebeuren doordat de ondervrager bereid is buiten het boekje te gaan. Alleen door de dreiging van angst en pijn kan informatie verkregen worden.58
Daarnaast is marteling ook een uiterst effectieve vorm om informatie te verzamelen. Doordat elk mens een natuurlijke neiging heeft om pijn te stoppen, zal elke ondervraagde uiteindelijk aan de eisen van de folteraar willen voldoen om de pijn te eindigen. 59 Soms zal zelfs al de dreiging van marteling, en dus het vooruitzicht op pijn, genoeg zijn voor een bekentenis. In de Duitse Gafgen-zaak 60 was alleen de dreiging met marteling al genoeg om een verdachte binnen tien minuten aan het praten te krijgen. In deze zaak ging het niet om een terrorist, maar om een ontvoerder, maar toch wordt hier de zeer effectieve werking getoond. Natuurlijk reageren terroristen anders. Ondervragers hebben gemerkt dat 53
Matthews 2008, p. 103 Bagaric & Clarke 2005, p. 605 55 Dershowitz 2002, p. 144 56 Bagaric & Clarke 2005, p. 608 57 Ignatieff 2004, p. 8 58 MacDonald 2006, p. 85-86 59 Bagaric & Clarke 2005, p. 588 60 EHRM 1 juni 2010, nr. 22978/05 (Gafgen/Germany) 54
14
ze heel anders staan tegenover de normale prikkels die in het onderhandelingsspel worden gebruikt. Zo wordt bij ondervragingen vaak contact met familie ingezet in ruil voor informatie, maar veel terroristen zijn zo los van de wereld en hebben zich al ingesteld op de dood, zodat deze techniek niet meer werkt. 61 Daarnaast werken terroristen vanuit een diepe morele overtuiging waaraan ze zich kunnen sterken. Hier tegenover staat de natuurlijke reactie op pijn die veel moeilijker is uit te schakelen dan emotionele gevoelens naar bijvoorbeeld familie. In situaties waar snel informatie verkregen moet worden over toekomstige aanslagen, kan marteling een uiterst effectief middel zijn.
2.4 Marteling gebeurt toch Een ander argument is dat overheden marteling toch gebruiken in dit soort situaties. De overheid zal de veiligheid in het land willen beschermen. Het is dan beter om marteling te reguleren en toezicht te houden dan dat het in het geheim gebeurt zonder grenzen. Openlijke verantwoording van daden is essentieel voor de democratie. Daarnaast zou in een rechtstaat nooit toegelaten moeten worden dat overheidsfunctionarissen iets doen wat eigenlijk illegaal is. 62 Dershowitz betoogt dat indien we als samenleving marteling nodig achten in bepaalde situaties we niet zouden moeten toestaan dat dit in het geheim gebeurt. Zelfs handelingen uit noodzaak moeten rechtmatig zijn. Veel dictaturen zijn ontstaan doordat degenen die verantwoordelijk waren voor de veiligheid van de staat bepaalde handelingen in het geheim gingen verrichten om die veiligheid te waarborgen. Indien dit soort zaken openlijk gebeuren is er een systeem van ‘checks & balances’, waardoor de samenleving de overheid kan controleren. 63 Verder is het belangrijk dat, indien er wordt besloten om te martelen, dit niet door de agent wordt gedaan die toevallig op de zaak zit. Door zaken te reguleren kunnen deze beslissingen genomen worden op het hoogste niveau, bijvoorbeeld door een minister of rechter. 64 Indien marteling wordt gereguleerd en wordt gesteund door alle takken binnen de overheid is de kans groot dat het effectiever wordt. De terrorist weet dat hij legaal gemarteld kan worden indien hij niet praat. Niemand zal hem beschermen en ook achteraf zal de ondervrager niets worden aangerekend. Doordat het gebruik van marteling zekerder is zal hij sneller meewerken. 65
Daarnaast is het onrealistisch om te doen alsof marteling niet bestaat. Elke overheid zal, als de risico’s voor een aanslag groot genoeg zijn, er alles aan doen om haar burgers te beschermen en indien nodig martelen. Door het niet te reguleren van marteling wordt het rechtssysteem ontoereikend voor wat er speelt in de maatschappij. Ieder individu kan tegen marteling zijn, maar van de personen die we de veiligheid van de staat toevertrouwen mogen we verwachten dat zij niet naar zulke absolute regels handelen. In extreme situaties, waar vele onschuldige levens op het spel staan, moeten keuzes worden 61
MacDonald 2006, p. 86 Dershowitz 2002, p. 152 63 Dershowitz 2002, p. 153 64 Dershowitz 2002, p. 154 65 Gross 2004, p. 1538 62
15
gemaakt. De morele personen die marteling in elke omstandigheid absoluut afwijzen, moeten niet op verantwoordelijke posities zitten.66 Zij zijn dan verantwoordelijk voor de dood van vele onschuldige slachtoffers.
2.5 Geen ‘slippery slope’ Een veelgehoord tegenargument is het argument van de ‘slippery slope’. Dit houdt in dat het geoorloofd kan zijn om een handeling in bepaalde omstandigheden toe te laten, maar omdat er een groot risico bestaat dat ergere, ongewenste handelingen daardoor ook makkelijker plaatsvinden, de primaire handeling beter niet kan worden toegestaan. Op de precieze uitwerking van dit argument zal in paragraaf 3.3 verder worden ingegaan. In deze paragraaf zal alleen ingegaan worden op een tegenargument op deze redenatie, namelijk dat het met die ‘slippery slope’ wel mee valt. Hiervoor kan verwezen worden naar andere ‘evils’ die we in onze samenleving ook toestaan en waar het ook niet fout gaat. Neem bijvoorbeeld het neerschieten van een gevaarlijk persoon door de politie in noodsituaties. De politie misbruikt haar bevoegdheid niet om te pas en te onpas willekeurig mensen neer te schieten, maar gebruikt deze alleen in extreme situaties. 67 Waarom zou dit dan wel gebeuren bij marteling? Marteling bij ondervraging zou gewoon onderworpen moeten worden aan dezelfde juridische waarborgen als het neerschieten door politieagenten, het doden in oorlogstijd, preventieve detentie en andere ernstige handelingen.68 Marteling is het best te vergelijken met het schieten van agenten op verdachten. De kosten, zeker voor de onvermijdelijke fouten die gemaakt worden, zijn extreem hoog, met de dood als uiterst gevolg. Daar tegenover staat dat de opbrengst ook extreem is, er worden namelijk onschuldige levens mee gered. In plaats van het helemaal te verbieden, wordt dit gereguleerd. 69 Marteling moeten we op dezelfde manier behandelen. Het feit dat een handeling mogelijke erge consequenties heeft is geen reden om die handeling volledig te verbieden. 70
2.6 Korte reflectie De argumenten kunnen worden ingedeeld in argumenten op moreel niveau en argumenten op een meer praktisch niveau. De morele argumenten komen in de eerste paragraaf naar voren en gaan over de keuzes die de overheid moet maken en welke belangen zij voor dient te laten gaan. De terrorist heeft zelf de keuze gemaakt zich buiten de rechtstaat te plaatsen, door één van de basisnormen, namelijk het recht op leven, te bedreigen en de fysieke integriteit van zijn potentiële slachtoffers te ontkennen. Hij kan zich daarna niet gaan beroepen op deze normen om zichzelf te beschermen. Bij het botsen van twee absolute rechten dient de overheid af te wegen wiens rechten prevaleren. Bij al deze keuzes
66
Gross 2004, p. 1512-1514 Garvelink 2009, p. 26 68 Posner & Vermeule 2006, p. 674 69 Posner & Vermeule 2006, p. 686 70 Posner & Vermeule 2006, p. 688 67
16
zullen de rechten van onschuldige burgers prevaleren boven de rechten van de terrorist door de morele verantwoordelijkheid die de overheid heeft in haar beleid.
Daarna komen de argumenten op een meer praktische niveau naar voren. De overheid heeft richting de burgers verschillende plichten. Door de institutionalisering van de overheid als gezaghebber en het ontnemen van de burgers van het recht op eigenrichting heeft de overheid de plicht aanvaard om onze samenleving te beschermen. Nu de terroristen onze samenleving bedreigen, moet de overheid met alles in haar macht optreden. Daarnaast wordt het argument aangedragen dat de staat, indien zij zoveel onschuldige levens kan redden, het martelen van één persoon voor lief moet nemen. Het belang van één persoon moet ondergeschikt worden gemaakt aan het belang van de gemeenschap als geheel. Ook wordt betoogd dat we eigenlijk geen andere keuze hebben dan martelen om het terrorisme te bestrijden. Terrorisme moet gezien worden als een totaal andere vorm van criminaliteit dan dat we tot nu toe gewend zijn. De normale bestrijdingstechnieken zijn hier niet tegen op gewassen, dus relativering van het martelverbod is nodig. Om terrorisme effectief te bestrijden zullen we veel zwaardere technieken, zoals marteling, moeten inzetten. Daarnaast is marteling ook de meest effectieve manier om een dreigende aanslag op tijd te voorkomen. Het zorgt snel voor de benodigde informatie. Verder wordt betoogd dat marteling toch zal voorkomen in de strijd tegen het terrorisme, dus dat de samenleving het maar beter kan reguleren. Niet reguleren zou juist leiden tot veel ergere praktijken. Door het martelverbod te relativeren kunnen er regels worden opgesteld en hierdoor worden de terroristen juist beter beschermd.
Al met al is de conclusie dat het martelverbod wel gerelativeerd moet worden. Het is nodig om onschuldige burgers te beschermen en marteling is de enige manier om dit te bewerkstelligen. De huidige terroristen houden zich aan geen enkele regel en hebben al het respect voor menselijke waardigheid verloren. Om dit te bestrijden moet de overheid naar zware middelen grijpen, anders redden we het niet en zal de samenleving kapot gemaakt worden door terroristen.
17
3. De argumenten tegen het toestaan van marteling
Marteling is één van de ergste middelen die een overheid kan inzetten in de strijd tegen het terrorisme. Veel mensen vinden dat de overheid hier verre van moet blijven. In dit hoofdstuk zullen de argumenten tegen het relativeren van het absolute martelverbod ten behoeve van de strijd tegen het terrorisme onderzocht worden. Deze argumenten zijn in te delen in vijf hoofdlijnen, namelijk de morele rol van de overheid, het effect op de samenleving, het ‘slippery slope’ argument, het effect op terrorisme en het feit dat marteling niet werkt.
3.1 Morele rol van de overheid Het eerste argument doet een beroep op de moraliteit en kijkt naar de grenzen die het gebruik van marteling overschrijdt. Zoals al naar voren kwam in paragraaf 1.3 overtreedt marteling de basisnorm voor de menselijke waardigheid, en juist deze moet een democratische rechtstaat in de oorlog tegen het terrorisme niet overtreden. 71 Marteling zou nooit door een staat toegestaan moeten worden. De verdachte wordt gezien als informatiedrager, waar de informatie zo snel mogelijk uit getrokken moet worden. De staat uit zo de visie dat een mens vervangbaar is en daarmee wordt de menselijkheid van de verdachte ontkent. 72 Wat er met een persoon gebeurt nadat de informatie verkregen is, wordt buiten beschouwing gelaten.
Een reden waarom mensen de inzet van marteling voor terrorismebestrijding gevoelsmatig goedkeuren, is omdat marteling een afspiegeling is het van het gedrag van de terroristen zelf. Het doel is om de tegenstander te terroriseren en dezelfde middelen worden ingeschakeld.
73
Echter,
maatregelen die in naam van de veiligheid worden gedaan, maar de rechten van de mens niet respecteren, dragen niet bij aan deze veiligheid; ze ondermijnen deze juist. Mensenrechten zijn door hun grondleggers bedacht om in moeilijke tijden de macht van de overheid te binden. 74 Door het verbod van marteling op de heffen geven we de terroristen een belangrijke overwinning. De wereld omarmt hun ‘doel rechtvaardigt alle middelen’ strategie. 75 We omarmen hun wetteloosheid en hun visie om mensen tot middel te reduceren. Marteling verkleint het probleem niet, maar vergroot het juist. Vanuit de overheid komt het signaal dat onze principes een van de eerste dingen zijn die aan de kant worden gezet in een crisis. 76
71
Ignatieff 2004, p. 140 Ignatieff 2004, p. 143 73 Holmes 2006, p. 132 74 Boerefijn 2005, p. 256 75 Ginbar 2008, p. 158 76 Parry & White 2002, p. 763 72
18
3.1.1 Een mensenleven is niet in cijfers uit te drukken Een ander argument van de voorstanders is dat om het leven van duizend onschuldige burgers te redden er één persoon gemarteld mag worden. Deze kwantificering in terrorismebestrijding is een gevaarlijke stap, want waar houdt het op? Mogen er ook honderd terroristen gemarteld worden om die ene aanslag te voorkomen? Of indien de terrorist niet praat, mag dan ook zijn vrouw gemarteld worden? In dit geval zouden duizend onschuldige levens gered worden door één onschuldig persoon te martelen. Voorstanders betogen dat in de eerdergenoemde situatie het niet moreel verkeerd is om één terrorist te martelen. Zolang de juiste situatie zich voordoet en de belangen maar hoog genoeg zijn, is bijna alles geoorloofd. De stap naar het martelen van onschuldigen is dan niet ver meer. 77 En waarom zouden we bij het martelen van onschuldigen alleen niet-dodelijke marteling toepassen? Indien er maar genoeg levens op het spel staan kunnen we ook iemand dood martelen. En waarom stoppen bij martelen? 78 Verkrachting kan een uiterst effectieve manier zijn om iemand aan het praten te krijgen, zonder veel schade aan te richten. Op deze manier is voor alles wel een argument te vinden en zijn er geen grenzen meer.
3.1.2 Overheid moet moreel hoger staan Een ander argument tegen marteling is inherent aan de institutie ‘overheid’. Het is een groot verschil of een handeling in naam van de overheid begaan wordt, of door een individu, want de overheid moet moreel hoger staan. Een rechtsstaat is een rechtsstaat omdat hij zichzelf bepaalde grenzen oplegt. De overheid heeft een bijzondere positie door het geweldsmonopolie en moet hierdoor grenzen stellen aan het gebruik van geweld. Zonder grenzen kan niet meer gesproken worden van een rechtsstaat. Door bij marteling actief pijn toe te brengen aan individuen die nog niet veroordeeld zijn, verlaagt de overheid zich tot het niveau van de tegenstanders die ze juist wil bestrijden. Terwijl in een rechtsstaat iedereen bepaalde rechten toe komen, ook degenen die de rechtsorde bedreigen.79
Een staat is te sterk voor een groep van terroristen om hem met kracht omver te werpen. De staat heeft veel meer wapens, munitie en militairen. Terroristen moeten de staat daarom van binnenuit kapot maken en proberen hem zijn moraliteit te ontnemen. Terroristen provoceren overheden om over te gaan tot wreedheden. Indien deze wreedheden maar lang genoeg aanhouden leidt dit vanzelf tot een gewelddadige maatschappij zonder binding. Indien de maatschappij uit elkaar valt en er sociale onrust ontstaat, kunnen de terroristen medestanders winnen. Het is belangrijk dat een overheid in de strijd tegen het terrorisme moreel hoger blijft en zich niet verlaagt tot het niveau van de terroristen. 80 De 77
Ginbar 2008, p. 70 Waldron 2005, p. 1714 79 Klip 2007, p. 339 e.v. 80 Ignatieff 2004, p. 62 78
19
overheid moet moreel superieur zijn in de strijd tegen het terrorisme. Indien de overheid dezelfde wetteloosheid en extreme maatregelen als de terroristen toepast, wat is dan nog het verschil met de radicale terroristen? 81
3.1.3 Juridisch archetype Het verbod van marteling wordt door sommigen gezien als een juridisch archetype. Dit is een regel die niet alleen belangrijk is door de inhoud van de regel zelf, maar ook door de functie die het voor het recht vervult. Het staat voor een doel of principe van een heel rechtsgebied. De regel vervult dus een functie op zowel de voorgrond van het recht, door de regel die is vastgelegd, als de achtergrond, door het principe waar het voor staat. 82 Waldron omschrijft het verbod van marteling als een archetype voor de relatie tussen recht en geweld. Het verbod van marteling geeft aan dat het recht niet regeert door angst en terreur of door het breken van de wil van de mensen die er aan onderworpen zijn. Het recht regeert door geweldloze methoden. Natuurlijk zorgt het recht er soms voor dat mensen dingen doen tegen hun wil of bang zijn voor sancties en kan het voorkomen dat geweld het laatste redmiddel is om zaken gedaan te krijgen, maar indien dit gebeurt, dan is dat niet door de wil te breken van degene die aan het recht zijn onderworpen. 83
Het verbod van marteling wordt gebruikt als referentiepunt voor de minder erge handelingen. Indien we marteling toestaan, en dus het juridisch archetype afschaffen, kan niet meer worden volgehouden dat de minder erge handelingen nog steeds verboden zijn. Deze worden automatisch geaccepteerd.84 Hierbij kan gedacht worden aan het onmenselijk behandelen van gevangenen en het straffen van veroordeelden. 85
3.2 Effect op de samenleving Het invoeren van marteling kan ook een effect op de samenleving. Doordat de overheid marteling reguleert en het daardoor ook institutionaliseert kunnen er negatieve effecten in de samenleving plaatsvinden, welke in de volgende paragrafen uiteen worden gezet.
3.2.1 Implicaties institutionaliseren De institutionalisering van marteling heeft enkele implicaties. Het martelen moet namelijk effectief zijn om het dreigende gevaar af te wenden. Het moet niet te licht zijn, zodat een persoon niet breekt, maar ook niet te zwaar, zodat een persoon overlijdt. De overheid heeft er belang bij dat er effectief wordt gemarteld en daarom moeten folteraars weten hoe ze dit moeten doen. Hiervoor moeten 81
Posner & Vermeule 2006, p. 693 Waldron 2005, p. 1687&1723 83 Waldron 2005, p. 1726-1727 84 Waldron 2005, p. 1735 85 Waldron 2005, p. 1730-1731 82
20
overheidsfunctionarissen worden getraind, want ongetrainde agenten vergroten de kans op ineffectiviteit. Voor deze marteltraining is een overzicht nodig van de verschillende martelmethoden en hun voor- en nadelen en de overheid moet hier onderzoek naar doen.86 Ook tijdens het martelproces is het geen zaak van één persoon die martelt. Er moeten artsen aanwezig zijn, om de blijvende schade beperkt te houden, en eventueel psychologen, om in te schatten welke methoden het beste werken op een individu. 87 Door deze institutionalisering raakt marteling ingebed in de gehele overheid. Een voorstel zou kunnen zijn om het allemaal niet zo sterk te reguleren, maar dit zou contraproductief zijn met het doel. In een scenario waar elke seconde telt is effectief martelen nodig en kunnen we niet vertrouwen op agenten die niet weten wat ze doen.88
Dit alles draagt bij aan de verdere institutionalisering van marteling. Zelfs al wil je marteling alleen legaliseren voor de meest extreme situaties, dan nog is er een heel netwerk binnen een samenleving nodig. Het gaat niet alleen om het gedrag van enkele individuen. 89 Daarnaast is het onmogelijk om effectief te martelen als marteling de uitzondering is. Om effectief te zijn moet het toegepast worden en moeten de opgeleide ondervragers in training blijven. Gewelddadigheid wordt geïnstitutionaliseerd door de overheid. 90
3.2.2 Effect op folteraar De effecten op de gemartelde zijn zeer ernstig, maar ook de effecten op de folteraars zelf moeten niet onderschat worden. In het leger worden soldaten getraind om de aangeleerde grens van het niet doden van anderen te overschrijden. Eenzelfde soort training moet ook bij folteraars plaatsvinden. De mens heeft een natuurlijke impuls om anderen geen pijn toe te brengen en ze te hulp te schieten in geval van nood. Deze impuls moet uitgeschakeld worden. Dit gaat tegen het instinct van veel mensen in. 91 Daarnaast is een aspect van marteling het één-op-één contact met de gemartelde. Een folteraar kan niet aan de pijn van de gemartelde ontsnappen en zo ontstaat een intieme, gewelddadige relatie. Een folteraar moet getraind worden om geen empathie voor de gemartelde te voelen en moet daarnaast geschoold worden in effectieve ondervragingstechnieken die het slachtoffer breken, maar hem niet doden. 92 De basisprincipes die we van jongs af aan aangeleerd krijgen, dienen te worden afgebroken. Het belangrijkst aspect is dat de gevoelens van solidariteit en empathie tegenover het slachtoffer worden onderdrukt en de folteraar leert de zwakheden en angsten van personen in te zien, met als doel hem te breken. Dit is riskant, want het gevaar schuilt dat iemand hierdoor ook gevormd wordt in het
86
Matthews 2008, p. 122-123, Ginbar 2008, p. 133 Ginbar 2008, p. 133 88 Ginbar 2008, p. 134 89 Matthews 2008, p. 130 90 Matthews 2008, p. 137 91 Matthews 2008, p. 116 92 Matthews 2008, p. 117 87
21
normale leven. Hij kan dan bijvoorbeeld moeite krijgen met relaties aangaan of met empathie opbrengen voor anderen. 93 Er is onderzoek gedaan bij mensen die in het verleden hebben gemarteld en dit wees uit dat folteraars problemen kunnen krijgen met het morele schuldgevoel dat ze opbouwen. 94 De folteraars wisten dat marteling slecht was en hebben het toch gedaan. Daarnaast kregen ze blijvend moeite met contacten met familie en vrienden en last van andere psychische problemen. Ze kunnen ook erg gewelddadig worden. 95 Natuurlijk gebeurt dit niet bij elke folteraar, maar de kans is aanwezig en dit zal effecten hebben op onze samenleving. Deze effecten houden niet zomaar op als de marteling stopt, maar zijn lange termijn problemen. 96
3.2.3 ‘Wij-zij’ tegenstelling De bevolking staat vaak minder negatief tegenover marteling, als met het martelen onschuldige levens worden gered. Dit komt omdat het niet wordt gezien alsof onze rechten tegenover onze veiligheid worden afgewogen, maar andermans rechten (de terroristen) tegen onze veiligheid. 97 De terroristen worden niet als onderdeel van onze samenleving gezien, dus voelt het ook niet alsof wij in onze rechten worden geschaad. De rechten die opgeofferd worden zijn vaak de rechten van ‘anderen’, zoals minderheden in de samenleving. Hierdoor ontstaat een groter scheiding tussen ‘wij en zij’. Hoe groter de dreiging is die ‘de anderen’ uitoefenen, hoe welwillender wij zijn om harde methoden op hen toe te passen. Een gevaar wat hier schuilt, is dat de overheid het belang van veiligheid boven alles plaatst en daardoor op een bepaalde groep extreme druk legt en hun rechten beperkt, zonder dat daar veel weerstand tegenover staat vanuit de samenleving. 98 Indien steeds dezelfde groep personen wordt verdacht, wordt de tegenstelling tussen de groepen in de samenleving alleen maar groter. Hierdoor kunnen vooroordelen en discriminatie tegen bepaalde bevolkingsgroepen sterker worden. 99 Indien deze groep verder wordt achtergesteld, zal hun onvrede groeien. Dit is weer een voedingsbodem voor het terrorisme en wordt het voor hen makkelijker om mensen te rekruteren.
3.3 Slippery Slope Het ‘slippery slope’ argument houdt kort gezegd in dat zelfs al zou marteling onder bepaalde omstandigheden toelaatbaar zijn, het toch niet toegelaten moet worden omdat de kans groot is dat het steeds wijder verspreid wordt. Er moet voorkomen worden dat marteling gebruikt wordt voor steeds meer situaties dan waarvoor het oorspronkelijk toegestaan is. Het kan gebeuren dat de reden waarvoor marteling oorspronkelijk gerechtvaardigd was, namelijk het beschermen van onschuldige burgers, op
93
Matthews 2008, p. 117-118 Matthews 2008, p. 118 95 Fanon 2004, p. 446-448 96 Matthews 2008, p. 118-119 97 Ignatieff 2004, p. 32 98 Gross 2004, p. 1509-1510 99 Ginbar 2008, p. 140 94
22
steeds meer situaties van toepassing wordt verklaard.100 Zo kan bijvoorbeeld de groep personen op wie het wordt toegepast steeds groter worden. Eerst wordt het gebruikt voor verdachten waarbij het zo goed als zeker is dat ze informatie hebben over een bom, daarna voor verdachten die misschien een bom willen plaatsen, daarna op verdachten die contact gehad kunnen hebben met iemand die misschien een bomaanslag zou willen plegen, en ga zo maar door. Daarnaast kan het element van de nabijheid van het dreigende gevaar opgerekt worden. Eerst zal het martelen alleen gebruikt worden voor aanslagen waarvan bijna zeker is dat ze binnen afzienbare tijd plaatsvinden, maar langzaamaan kunnen rechercheurs afzakken naar het willen martelen om informatie over terroristische groeperingen te weten te komen die ooit in staat zijn een aanslag te plegen en waarvan geen onmiddellijke dreiging uit gaat. 101
Marteling begint als allerlaatste middel voor gevallen waarin er veel op het spel staat. Ondervragers zullen echter snel de effectiviteit van marteling ontdekken en zien hoe snel het antwoorden oplevert. In extreme situaties zullen niet eerst alle andere, moeilijkere mogelijkheden worden geprobeerd indien ondervragers weten dat ze met marteling wegkomen. Dit hoeft niet bewust te gaan, maar kan ingegeven worden door een drang hun werk zo goed mogelijk te doen. Hierdoor wordt de kans groot dat marteling een eerste in plaats van een laatste redmiddel wordt. 102 De inzet van marteling als ultimum remedium valt weg en de kans is klein dat ondervragers het bij de strikt voorgeschreven situaties houden in noodsituaties. De morele grens in de samenleving, die marteling als ergste kwaad zag, vervaagt. 103 Marteling kan daarom beter verboden blijven om verdere verspreiding te voorkomen.
3.4 Effect op terrorisme Het toestaan van marteling heeft naast effect op onze eigen samenleving ook effect op onze tegenstanders. Een overheid zal marteling gebruiken om een tactisch voordeel te hebben op de tegenstander. De overheid krijgt sneller informatie dan haar tegenstander wil. Dit voordeel zal echter teniet worden gedaan, doordat onze tegenstander deze tactieken ook gaat toepassen. Onze mensen zullen, indien ze in de handen van terroristen vallen, sneller gemarteld worden. Er ontstaat een geweldspiraal, waarin brute tactieken worden toegepast om een tactisch voordeel te behalen. Dit gedrag wordt gelijk gekopieerd door de tegenstander, waardoor de strijd verder verhardt. 104 Er ontstaat een soort ongeciviliseerde wederkerigheid waarin we wetteloosheid van de tegenstander beantwoorden door zelf wetteloos te handelen. Marteling wordt gebruikt om een boodschap te zenden: we laten ons niet intimideren door jullie geweld, we slaan terug. De samenleving gaat terug naar het
100
Matthews 2008, p. 120 Ginbar 2008, p. 123 102 Ginbar 2008, p. 126, Gross 2004, p. 1509 103 Gross 2004, p. 1508 104 Matthews 2008, p. 169 101
23
oorspronkelijke instinct van wraak, terwijl we dat juist door onze civilisatie achter ons hadden gelaten. 105
Een andere factor is dat door marteling toe te staan als overheid een terroristische organisatie makkelijker mensen kan rekruteren.
106
Doordat de overheid zich niet aan de fundamentele
mensenrechten houdt kan er veel ontevredenheid ontstaan, vooral onder de familie en vrienden van mensen wie hun rechten zijn geschonden.107 Zij zien het leed wat hun naaste is aangedaan en hierdoor kan veel boosheid opkomen. Dit is de ideale voedingsbodem voor extreme groeperingen. Verder leidt marteling bij de gemartelde tot meer wrok. De angst en boosheid kan omgezet worden in haat tegenover de staat die gemarteld heeft, of tegen het Westen in het algemeen. Indien de verdachte vrij komt kan deze rancune de angst om opnieuw gemarteld te worden overwinnen en dit kan juist tot meer wraakacties leiden in plaats van minder.108 Marteling versterkt de vijandigheid tegenover de staat die verantwoordelijk is voor het lijden en helpt daarbij bij het creëren van terroristen. 109 Al met al lost marteling het probleem niet op, maar draagt het juist bij aan het creëren van meer geweld. Een eventuele terroristische aanslag wordt misschien voorkomen, maar het zorgt er ook voor dat de volgende alweer wordt voorbereid. 110
3.5 Marteling werkt niet Een veelgebruikt argument van de voorstanders is dat marteling erg effectief is om informatie te vergaren. Maar is dit wel zo? Het doel van het gebruik van marteling is om zo snel mogelijk de goede informatie in handen te krijgen, maar een deel van de ineffectiviteit van marteling ligt al in de omstandigheid waarin marteling wordt toegepast. Het is nooit helemaal zeker dat de verdachte een terrorist is of dat hij wel de benodigde informatie over een mogelijke aanslag heeft. Daarnaast levert het niet altijd waarheidsgetrouwe informatie op. Zeker in de situatie waarin op korte termijn een verwachte aanslag gaat plaatsvinden, kan een verdachte de ondervragers om de tuin leiden. Hij kan dan valse informatie geven om de pijn te doen stoppen. Deze informatie moet dan eerst worden natrokken voordat duidelijk is dat dit onbruikbaar is en zo heeft de verdachte weer tijd gewonnen en de kans gekregen zich te herpakken voor de volgende ronde. Hij heeft daarbij ook extra gelegenheid gekregen om met nieuwe, moeilijker na te trekken, bekentenissen te komen, terwijl de aanslag steeds dichterbij komt. 111 Dit hoeft niet opzettelijk te zijn om de politie om de tuin te leiden. Het blijkt dat personen die worden gemarteld soms een misdrijf bekennen welke ze niet gepleegd hebben of namen
105
Holmes 2006, p. 130 Zie ook paragraaf 4.2.3 107 Hofmann 2004, p. 935 108 Ginbar 2008, p. 143 109 Ignatieff 2004, p. 141 110 Ignatieff 2004, p. 20 111 Rumney 2006, p. 483-484 & 494 106
24
geven van vrienden die niets met de terroristische organisatie te maken hebben. Ze zullen alles zeggen wat hun folteraar wil horen, zolang te pijn maar stopt.112
Een ander facet dat mee kan spelen is dat terroristen diep gewortelde religieuze of politieke denkbeelden hebben. De terroristen vinden zichzelf moreel superieur en door de marteling wordt voor hen bevestigd dat ze in de handen van ondergeschikten zijn. Hierdoor wordt hun weerstand juist groter. 113
Voor een persoon die eenmaal als een legitieme kandidaat voor marteling is aangemerkt is het onmogelijk om te bewijzen dat hij onschuldig is. Indien een verdachte de gevraagde informatie niet weet en dus geen antwoord kan geven is dat voor zijn folteraars juist een reden om de pijn op te voeren. Als een persoon verkeerd beschuldigd wordt is er voor hem geen enkele mogelijkheid om het martelen te stoppen. 114 Het feit blijft dat marteling in sommige zaken wel effectief werkt. 115 Echter, er zijn genoeg factoren waardoor de effectiviteit in twijfel kan worden getrokken en het juist averechts werkt.
3.6 Korte reflectie Ook hier kunnen de argumenten onderverdeeld worden in morele bezwaren en praktische bezwaren. De kern van de morele bezwaren is dat er geen inbreuk gemaakt mag worden op de menselijke waardigheid en de fysieke integriteit van een persoon, zeker niet door de overheid. In een rechtstaat legt een overheid zichzelf bepaalde grenzen op voor zijn handelen en indien de overheid zich inlaat met marteling verlaagt zij zich tot het niveau van de terroristen. Grenzen worden overschreden en we komen in een geweldspiraal terecht. Het verbod van marteling staat symbool voor de manier waarop wij onze samenleving hebben ingericht. Het staat voor een overheid die niet regeert met geweld en personen in hun waarde laat. Indien we marteling toestaan, komt dit referentiepunt te vervallen en dit zal uitwerking hebben op andere gebieden. Natuurlijk is het erg als er een kans is dat duizend burgers sterven, maar marteling is iets inherent slechts en het gebruik daarvan moet niet afhangen van een gekwantificeerd gevolg. Niet alles is in cijfers te berekenen. Sommige dingen kunnen moreel nooit toegestaan worden.
Verder zijn er een aantal praktische bezwaren tegen marteling. Indien marteling wordt toegestaan, kan dit een groot effect op de samenleving hebben. Er moeten regels opgesteld worden en hierdoor wordt het geïnstitutionaliseerd in onze maatschappij. Naast het feit dat het al moeilijk genoeg is om voor 112
Rumney 2006, p. 496 Rumney 2006, p. 493 114 Ginbar 2008, p. 124 115 Zie paragraaf 2.3 113
25
zulke specifieke, unieke situaties regels vast te stellen, wordt er daarnaast voor gezorgd dat alle takken van de overheid betrokken raken bij het martelen. Zelfs als het alleen in uitzonderlijke situaties wordt toegepast. Het martelen door de overheid zal weerslag hebben op de bevolking en hoe ze met elkaar omgaan, maar ook de manier beïnvloeden hoe terroristen onze burgers bejegenen. Verder zal door het wegvallen van de absolute grens de initiële drempel dat marteling slecht is overgegaan worden en marteling steeds wijder verspreid worden. Buiten al deze bezwaren zal de kans dat marteling gebruikt zal worden in situaties waarin er binnen afzienbare tijd een bom zal afgaan en de overheid dit moet stoppen klein zijn. Deze situaties komen simpelweg bijna nooit voor. Marteling wordt vooral gebruikt om kleine stukjes relatief onbelangrijke informatie uit personen te trekken die bij elkaar opgeteld misschien tot iets belangrijks kunnen leiden. 116 De kans dat marteling daarnaast bruikbare informatie oplevert is klein.
Al met al is marteling een ernstige zaak waar een overheid zo ver mogelijk vandaan moet blijven. Relativering van het verbod brengt ernstige problemen met zich mee, die we niet allemaal kunnen overzien. Het zal niet alleen de personen die het moeten uitvoeren en ondergaan beïnvloeden, maar de gehele samenleving.
116
Waldron 2005, p. 1715
26
4. Is er een tussenweg mogelijk?
In de voorgaande hoofdstukken is gesproken over de voor- en tegenargumenten van het legaliseren van marteling in bepaalde extreme situaties. Aan beide kanten zitten voor- en nadelen en in dit hoofdstuk zullen daarom verschillende tussenwegen onderzocht worden. Als eerste zal gekeken worden naar een oplossing van de Duitse rechtsfilosoof Brugger. In zijn oplossing worden aan het gebruik van marteling strenge, strikte voorwaarden gesteld zodat marteling tot extreme situaties beperkt blijft. In zulke extreme situaties is marteling gerechtvaardigd en is het toegestaan. Een andere optie is om het verbod van marteling absoluut te laten, maar ondervragers in uitzonderlijke situaties niet te straffen. Marteling blijft in deze situatie ongerechtvaardigd, maar overheidsfunctionarissen hoeven in extreme situaties niet uitzonderlijke morele druk te weerstaan.
Beide oplossingen gelden alleen in extreme situaties en niet voor de alledaagse ondervraging van terroristen. Ze zullen alleen toegepast kunnen worden als er een zeer grote kans is dat er een aanslag gepleegd gaat worden en marteling de enige oplossing is om het kwaad te voorkomen. Bij beide oplossingen zal gekeken worden hoe ze zich verhouden tot de voor- en tegenargumenten uit hoofdstuk twee en drie. Op de argumenten van paragraaf 3.4 en 3.5, respectievelijk het effect op terrorisme en het feit dat marteling niet werkt, zal niet worden ingegaan bij de bespreking van de tussenwegen. Deze tegenargumenten zullen sowieso optreden indien er wordt gemarteld, ongeacht het model waarin dit gebeurt. Deze bezwaren kunnen met geen enkele tussenweg worden ondervangen.
4.1 Tussenweg I: zeer strenge regels Brugger gepleit een zeer strikte toepassing van marteling voor het voorkomen van terroristische aanslagen. Alleen in extreme situaties, waarin de nood om de informatie te verkrijgen zo hoog is, is marteling mogelijk. Het gebruik van marteling moet zeer sterk ingeperkt worden en daarom moeten de regels over het gebruik streng en duidelijk zijn. Brugger meent dat marteling in het zogenaamde ‘ticking time bomb’ scenario toegestaan moet zijn. 117 In dit scenario is er een vermeende terrorist opgepakt. De politie weet dat er een bom is geplaatst in een dichtbevolkt gebied en weet dat de opgepakte persoon hier meer van weet. De bom zal binnen afzienbare tijd afgaan en er is geen tijd meer om het gebied te evacueren, terwijl de terrorist weigert de locatie van de bom te onthullen. De politie probeert deze informatie in haar bezit te krijgen en probeert verschillende technieken, maar de terrorist laat niets los. De enige optie die nog open is om de informatie in het bezit te krijgen is marteling. In deze situatie moet het mogelijk zijn om de terrorist te martelen volgens Brugger.
117
Brugger 2000, p. 662
27
De voorwaarden waarin marteling toegestaan wordt, moeten zeer strikt en expliciet zijn. Brugger heeft de voorwaarden gepreciseerd tot acht voorwaarden.118 Deze zijn: 1) Het gevaar is duidelijk 2) Het gevaar is dreigend 3) Het gevaar is zeer ernstig 4) De lichamelijke integriteit of het leven van onschuldige personen staat op het spel 5) Het gevaar is veroorzaakt door de verdachte persoon 6) De verdachte is de enige die het dreigende gevaar kan stoppen door zijn gedrag 7) De verdachte heeft de wettelijke plicht om dit gevaar te stoppen 8) De verdachte verleent geen medewerking en marteling is de enige manier om het gevaar te stoppen
In het voorstel van Brugger wordt marteling gereguleerd net zoals in de voorgaande hoofdstukken al werd voorgesteld. Echter, er worden voor de toepassing expliciete criteria opgesteld die zich alleen voor zullen doen in zeer ongewone situaties. Brugger stelt dat in een situatie die aan de gestelde voorwaarden voldoet de overheid zelfs een plicht heeft om te martelen om de onschuldige burgers te beschermen. Marteling is de enige manier om een catastrofe te vermijden en daarom moet dit gebeuren om levens te beschermen. 119
4.1.1 De voordelen Met dit strakke regime kan in uitzonderlijke situaties toch gemarteld worden en kunnen burgers worden beschermd, maar tegelijkertijd kunnen enkele bezwaren van de tegenstanders ondervangen worden.
Aan de wens van de voorstanders, om marteling te reguleren voor terrorismebestrijding, wordt tegemoet gekomen. Zoals in hoofdstuk twee naar voren kwam willen zij martelen om burgers te beschermen tegen een aanslag en met deze voorwaarden kan bij een andere aanslag gemarteld worden om informatie te verkrijgen. Een ander voorargument is dat marteling toch zal gebeuren als de nood hoog is, dus dat het dan maar beter gereguleerd kan worden. Met deze voorwaarden wordt in situaties van stress en angst duidelijkheid geschept. Ondervragers kunnen kijken of aan de punten is voldaan en zo kan marteling beter gereguleerd worden.
Aan de bezwaren van de tegenstanders kan deels tegemoet gekomen worden. Aan het bezwaar dat een overheid onder geen enkele voorwaarde marteling mag uitvoeren, kan natuurlijk niet worden
118 119
Brugger 2000, p. 667 Brugger 2000, p. 676
28
tegemoetgekomen, maar wel aan een aantal praktische bezwaren. Zo kan het bezwaar van het institutionaliseren van marteling worden afgezwakt. Natuurlijk laat ook in dit geval de overheid marteling toe en stelt er regels over op. Echter, doordat de regels maar op enkele, zeer unieke situaties van toepassing zullen zijn zal de mate waarin ondervragers getraind worden en er een netwerk voor marteling opgezet moet worden zeer beperkt zijn. De voorwaarden zijn zo opgesteld dat alleen in situaties waarin het eigenlijk onvermijdelijk is, marteling toegepast zal worden en hier hoeft niet een heel uitbreid overheidsnetwerk voor worden opgezet.
Brugger beoogt met zijn voorstel te vermijden dat marteling zich uitbreid naar situaties waarin het niet gerechtvaardigd is. Hiermee wordt het ‘slippery slope’ argument ondervangen. 120 Door de acht eerder geformuleerde voorwaarden wordt een harde grens getrokken en het is belangrijk dat bij de beoordeling van de rechtvaardiging van marteling achteraf aan deze voorwaarden wordt vastgehouden. Indien de situatie niet aan deze voorwaarden voldoet was het martelen ongerechtvaardigd en dient de folteraar gestraft worden, hoe nijpend de situatie ook was. Op deze manier kan voorkomen worden dat marteling zich naar steeds meer situaties uitbreidt. Natuurlijk zullen er moeilijke situaties ontstaan, maar dit moet geen argument zijn tegen het hebben van uitzonderingen op regels.121
4.1.2 De nadelen Een nadeel is dat aan een van de belangrijkste tegenargumenten, dat een staat zich niet in mag laten met marteling, niet tegemoet gekomen kan worden. De overheid keurt marteling goed door er regels over op te stellen en zal daders niet vervolgen. Echter, hier zal nooit een oplossing voor gevonden kunnen worden, aangezien er in dit morele argument geen ruimte is voor een compromis.
De bezwaren van de effecten op de samenleving, die in paragraaf 3.2 naar voren komen, zullen ook blijven bestaan. Wel zullen deze tot een minimum beperkt blijven, omdat marteling zelf tot een minimum beperkt blijft. De voorwaarden zijn zo opgesteld de kans dat de situatie waarin aan de voorwaarden wordt voldaan zich voordoet zeer klein is. Dit is ook een van de kritieken op deze oplossing. De kans dat deze situatie zich voordoet is zeer onwaarschijnlijk. De overheid weet bijna nooit zeker dat de persoon die wordt ondervraagd op de hoogte is van de toekomstige terroristische aanslag en precies weet waar de bom ligt en wanneer deze afgaat. 122 De regels van de overheid zouden zich niet op deze specifiek casus moeten richten. Hierdoor verliezen de regels de connectie met de werkelijkheid en kan niet worden voldaan aan de uitdagingen die zich in de realiteit afspelen.123
120
Brugger 2000, p. 673 Brugger 2000, p. 674 122 Myjer 2005, p. 490, Boerefijn 2005, p. 256 123 Luban 2006, p. 45 121
29
Ook voorstanders van marteling kunnen problemen hebben met deze tussenweg. Marteling wordt tot een minimum beperkt en de voorstanders zullen waarschijnlijk marteling ook in andere, minder extreme, situaties willen toepassen. Zij zullen de voorwaarden te strikt vinden en ze flexibeler willen maken.
4.2 Tussenweg II: geen straf voor folteraar In deze tussenweg blijft het verbod van marteling wel absoluut, maar zullen daders onder bepaalde omstandigheden niet gestraft worden. Voor dat op de uitwerking van deze oplossing wordt ingegaan, wordt eerst gekeken waarom het verbod wel juridisch absoluut moet blijven, zelfs als het in de praktijk in sommige situaties toch wordt toegepast.
4.2.1 Moreel danwel juridisch absoluut Sommige auteurs hebben benadrukt dat het belangrijk is om het verbod van marteling juridisch absoluut te houden, zelfs als het in sommige situaties niet moreel absoluut is. Een absoluut verbod is misschien onrealistisch, maar door aan het absolute verbod vast te houden, wordt de symboliek van de menselijke waardigheid en de ontastbaarheid van het menselijk lichaam vastgehouden. Het staat voor de fatsoenlijke samenleving waarin we willen leven. 124 De auteurs betogen dat geen enkel recht moreel absoluut kan zijn, omdat in gevallen van ‘het einde ter tijden’, dus in zulke extreme, onvoorstelbare, bedreigende situaties, we al onze principes moeten laten varen en moeten overleven. Dit betekent echter niet dat we wetten moeten maken voor situaties waarvan de kans zeer klein is dat die zich voordoet. Wetten moeten niet worden gecreëerd voor deze extreme, moeilijke situaties. 125 Indien we namelijk wel een opening creëren in de wet voor deze extreme omstandigheden, dan zullen er altijd staten zijn die in situaties waarvoor de opening niet bedoeld is, toch aan de uitzonderingsoptie vasthouden. En mocht zo’n extreme situatie zich voordoen, dan zal er toch wel worden gemarteld. Dit hangt niet af van de uitzonderingen die we maken in onze wetten. Een absoluut recht zal een overheid er niet van weerhouden om in situaties waar ‘het einde nabij is’, alles te doen om de staat te redden.126 Maar dat overheden marteling zullen gebruiken, is geen reden om er een heel juridisch kader omheen te bouwen. Alleen al omdat het enorme risico’s met zich mee brengt van uitbreiding van de mogelijkheden en misbruik van het systeem. 127
4.2.2 De invulling Het is dus belangrijk dat het verbod van marteling absoluut blijft. Toch kan het wenselijk zijn om in bepaalde omstandigheden folteraars niet te vervolgen. Met de mogelijkheid voor rechters om de 124
Gross 2004, p. 1504 Gross 2004, p. 1503 126 Perry 1998, p. 105-106 127 Gross 2004, p. 1520 125
30
daders achteraf geen straf op te leggen kan dit worden gecreëerd. In deze oplossing staat de keuze uit twee kwaden centraal.128 Een persoon wordt niet strafrechtelijk aansprakelijk geacht voor een zware misdaad, indien de misdaad voor zijn gevoel nodig was om een groter kwaad te voorkomen. 129 Naast een toets van de ernst en dreigendheid van de situatie is deze oplossing gebaseerd op de gesteldheid van de persoon zelf. Deze mogelijkheid achteraf is er namelijk niet op gebaseerd dat het gedrag van de persoon legaal was, maar op of er verwacht kon worden dat de persoon zich aan de wet hield. Het gedrag van de persoon is nog steeds illegaal, maar de aankomende dood van onschuldige burgers weegt zo zwaar op het geweten van de ondervrager, dat hij de wet wel moest overtreden. De situatie dient zo extreem te zijn dat van de persoon niet kon worden verlangd dat hij werkloos toezag hoe vele onschuldige burgers de dood vonden en dat hij daarom ontheven moet worden van straf. Op de ondervrager komt de plicht te rusten om aan te tonen dat het martelen nodig was om het gevaar af te wenden en dat de mate van gebruikt geweld nodig was. 130 De maatschappij geeft met het niet opleggen van de straf niet aan dat marteling gerechtvaardigd is, maar wel dat in de situatie die aan de ondervrager voorlag het begrijpelijk is dat hij tot marteling over ging en dat het niet eerlijk is om hem straf op te leggen.
Met dit compromis wordt het symbolisch belang van het verbod beschermt, maar kan er in specifieke, extreme situaties wel gemarteld worden. 131 In dit model wordt afgezien van regulering van tevoren, maar wordt de manier en zwaarte van marteling overgelaten aan het inzicht van de ondervrager. 132 De verantwoordelijkheid voor het gebruik van marteling ligt niet bij de overheid en zij rechtvaardigt het gebruik niet. De keuze voor de toepassing ligt bij het individu. Op deze manier wordt marteling uitgevoerd als een uitzondering welke in bijzondere situaties niet wordt bestraft en niet als een gereguleerde norm of principe.133 Marteling wordt niet consequent toegestaan, maar er wordt erkend dat het in uitzonderlijke situaties nodig is voor iemand om aan zijn morele plicht, bijvoorbeeld bescherming van anderen, te voldoen. 134 In zulke situaties wordt door overheidsfunctionarissen het vasthouden aan de strikte normen als immoreel ervaren. 135 Deze keuze tot het overtreden van het verbod ligt echter bij henzelf en wordt niet vooraf door de overheid gereguleerd. De overheid zal hen vervolgen, maar de rechter kan hen in bepaalde situaties uitsluiten van straf.
128
Ambos 2008, p. 280 Posner & Vermeule 2006, p. 697, Cohan 2007, p. 1607 130 Ambos 2008, p. 282, Cohan 2007, p. 698, Ohlin 2008, p. 299-300 131 Posner & Vermeule 2006, p. 698 132 Ginbar 2008, p. 200 133 Harel & Sharon 2008, p. 251 134 Harel & Sharon 2008, p. 254 135 Gross 2004, p. 1520 129
31
4.2.3 De voordelen De constructie van dit compromis kan sommige bezwaren van tegenstanders van marteling wegnemen. Aan de morele bezwaren uit hoofdstuk drie kan niet tegemoet worden gekomen. Deze argumenten gaan uit van de visie dat marteling een absoluut kwaad is waardoor elk goeds dat eruit komt in het niet valt. De hiervoor besproken oplossing gaat ervan uit dat, hoewel marteling zeer ernstig is en zoveel mogelijk vermeden dient te worden, het in sommige situaties waarin het toegepast wordt niet tot bestraffing van de daders moet leiden. Deze oplossing helpt vooral om een aantal praktische bezwaren te ondervangen. Door folteraars in bepaalde situaties niet te straffen wordt tegemoet gekomen aan de wil van de voorstanders om in situaties die erom vragen te martelen om zo onschuldige burgers te beschermen. In paragraaf 2.4 wordt gesteld dat marteling toch zal gebeuren in extreme situaties en dit wordt erkend in deze oplossing door de mogelijkheid te bieden om in deze situaties folteraars niet te straffen.
Het eerste bezwaar waaraan tegemoet kan worden gekomen is het bezwaar dat de overheid marteling niet mag stimuleren. De keuze om marteling te gebruiken wordt nu gemaakt door individuen en niet door de overheid. Hierdoor houdt de overheid de mensenrechten hoog in het vaandel en wordt de menselijke waardigheid niet aan de kant gezet, maar kan in situaties waarin dit essentieel is wel informatie worden verkregen over naderende aanslagen. 136 Door het verbod van marteling te behouden wordt het juridisch archetype, waar in paragraaf 3.1.3 op in is gegaan, in stand gelaten. De overheid straalt nog steeds de boodschap uit dat geweld niet de oplossing is voor conflictoplossing en dat zij zoveel mogelijk geweldloze oplossingen zoekt, maar er wordt wel aan bepaalde individuen onder strenge voorwaarden een uitweg geboden voor de moeilijke morele keuze waarvoor zij staan. 137
Een ander bezwaar welke wordt ondervangen is het probleem met het institutionaliseren van marteling. Op deze manier hoeven er geen regels vastgesteld te worden en zendt de overheid dus niet het signaal uit dat marteling is toegestaan. De overheid onderschrijft nog steeds het belang van de menselijke waardigheid als een van de basisvoorwaarden van de mens. Het probleem met regulering, dat alle overheidstakken zo medeplichtig worden aan marteling, wordt zo omzeild. Daarnaast komen bij regulatie ook praktische problemen kijken. Het is nooit mogelijk, om voor zulke extreme, unieke situaties regels te maken die alles dekken, niet teveel en niet te weinig. 138 Er zal dus altijd nog een individueel oordeel nodig zijn om te toetsen aan de regels en te beslissen voor situaties die niet in de regels staan. Ook gaan sommige situaties ons verbeeldingsvermogen te boven. De aanslagen op het World Trade Center had bijna niemand ooit van tevoren kunnen bedenken. Door niet te reguleren en het oordeel vanaf het begin bij het individu te leggen, worden deze moeilijkheden vermeden. 136
Parry & White 2002, p. 763 Ohlin 2008, p. 307 138 Parry & White 2002, p. 762 137
32
Aan de overige bezwaren uit paragraaf 3.2 kan geen oplossing geboden worden. Wel wordt het gebruik sterk aan banden gelegd en marteling alleen in enkele situaties niet bestraft. Hierdoor worden deze effecten sterk geminimaliseerd.
Een andere vrees van de tegenstanders, namelijk de angst dat marteling te pas en te onpas gebruikt zal worden als de grens van het gebruik ervan wegvalt, wordt tegengegaan. Door pas achteraf goedkeuring te geven aan het gedrag van de ondervragers wordt het toepassen van marteling, in situaties waarin het niet strikt noodzakelijk is, zeer kostbaar voor de personen in kwestie. Op het moment dat hij de strafbare handeling uitvoert weet de ondervrager namelijk nog niet wat de consequenties van het overtreden van de wet voor hem zullen zijn. 139 Marteling zal alleen goedgekeurd worden in situaties waarin het echt noodzakelijk was en er geen andere optie was om burgerlevens te redden. Door deze onzekerheid voor de ondervragers wordt er een drempel opgeworpen en zal alleen in zeer uitzonderlijke situaties, waarin er logischerwijs verwacht kan worden dat de situatie voldoet, tot dit zware middel worden overgegaan. Zo wordt voor de ondervrager het risico op strafrechtelijke vervolging tot het minimum beperkt. Door de drempel die wordt opgeworpen zal elke keer voordat marteling toegepast zal wordt eerst uitvoerig nagedacht worden of het wel toelaatbaar is. 140 Marteling zal een zeldzame handeling blijven.141 De wet geeft geen basis voor de toepassing, dus het wordt de eigen verantwoordelijkheid van de folteraars.142
4.2.4 De nadelen Op dit moment zijn de internationale verdragen zo opgesteld dat onder geen enkel beding afgeweken mag worden van het martelverbod, zelfs niet in noodsituaties.143 Dit valt moeilijk te rijmen met deze tussenweg, aangezien hier het verweer van de folteraar wel wordt gehonoreerd. Marteling wordt niet toegestaan in een samenleving, maar toch vindt er geen bestraffing plaats van de daders. Het mensenrechtencomité heeft aangegeven dat dit ‘noodzaak’-argument niet wordt erkend. 144 Ook in de Gafgen-zaak van het EHRM kwam naar voren dat er geen factoren zijn die een schending van artikel 3 EVRM kunnen rechtvaardigen. 145 Het Hof sprak in dit arrest uit dat daders effectief gestraft moeten worden. Duitsland kreeg hier een tik op de vingers, omdat ze de rechercheurs door de omstandigheden waarin ze zaten een zeer lage straf op hadden gelegd. 146 Dit was volgens het Hof in strijd met het verdrag. Indien we deze tussenweg willen doorvoeren zullen er, ondanks dat het verbod van marteling 139
Gross 2004, p. 1522 Gross 2004, p. 1529 141 Harel & Sharon 2008, p. 252 142 Parry & White 2002, p. 763-764 143 Gross 2004, p. 1533 144 Ginbar 2008, p. 324 145 EHRM 1 juni 2010, nr. 22978/05 (Gafgen/Germany) par. 107 146 EHRM 1 juni 2010, nr. 22978/05 (Gafgen/Germany) par. 123-129 140
33
juridisch absoluut blijft, aanpassingen plaats moeten vinden aan internationale verdragen of de Staten die dit gaan toepassen moeten bewust in strijd met het internationale recht opereren.
Daarnaast wordt het bezwaar van de tegenstanders, dat marteling niet door de overheid toegepast mag worden, niet helemaal weggenomen. Natuurlijk staat de overheid officieel marteling niet toe en zijn er geen regels omtrent het gebruik van marteling, maar door de daders niet te straffen geeft zij impliciet wel aan dat hun gedrag ergens gerechtvaardigd was, of in ieder geval niet zo erg was dat het bestraft moet worden.
Een ander aandachtspunt is dat dit model een grote factor van onzekerheid inbouwt. Dit model maakt het niet onmogelijk voor een ondervrager om marteling toe te passen om informatie te verkrijgen, maar maakt het wel kostbaar. 147 Een grote vraag is of ondervragers het risico op vervolging willen nemen. Door een verweer tegen bestraffing toe te staan geeft de maatschappij eigenlijk aan dat het in sommige situaties misschien niet helemaal onwenselijk is om marteling te gebruiken, maar wat als ondervragers te bang zijn voor strafvervolging om het toe te passen? Er bestaat een grote kans dat overheidsfunctionarissen hun carrière niet op het spel willen zetten als er een grote onzekerheidsfactor is. Sommige individuen zullen hun bestaan op het spel zetten, maar de wet moet hier niet op gebaseerd zijn. 148 Een gevolg kan zijn dat in de extreme situaties waarin we liever zouden zien dat marteling toegepast zou worden, ondervragers dit niet doen door de onzekere positie waarin ze terecht komen en uit angst voor vervolging.
4.3 Korte reflectie De twee manieren van het toepassen van marteling die hier worden voorgesteld zijn een tussenweg tussen het reguleren van marteling en het onder geen enkele voorwaarde toestaan van marteling. De eerste manier is gebaseerd op de filosofie van Brugger. Brugger betoogt dat in het zogenaamde ‘ticking time bomb’ scenario marteling toegestaan dient te zijn, omdat marteling in deze situatie nodig is om onschuldige levens te redden. Hij heeft acht zeer strikte voorwaarden opgesteld waar aan voldaan moet worden voordat marteling toegestaan is. Bij deze tussenweg reguleert de overheid marteling, maar wordt wel bewerkstelligd dat marteling beperkt blijft tot zeer extreme situaties. Het zal alleen toegepast worden in situaties waarin het echt nodig is en zal niet naar andere situaties worden uitgebreid. Wel blijft het bezwaar dat de overheid marteling reguleert, en daardoor ook rechtvaardigt, overeind. Echter, Brugger vindt dat in situaties die aan de acht voorwaarden voldoen, marteling eigenlijk ook geboden is om de levens van de burgers te redden. Voor een goede werking van deze oplossing is het wel belangrijk dat rechters strikt aan de voorwaarden vasthouden, anders
147 148
Gross 2004, p. 1534 Posner & Vermeule 2006, p. 694
34
wordt de angst van de tegenstanders, dat marteling in steeds meer situaties gebruikt wordt, toch werkelijkheid.
Bij de tweede tussenweg blijft het verbod van marteling absoluut, maar een ondervrager die marteling in een zeer extreme situatie toepast heeft achteraf een verweer om strafrechtelijke aansprakelijkheid te ontlopen. De verantwoordelijkheid voor het gebruik wordt dus bij het individu gelegd. Het is belangrijk dat het verbod juridisch absoluut blijft, maar of het verbod ook moreel absoluut moet blijven valt te betwisten. Door achteraf een dader geen straf op te leggen wordt de handeling niet goedgekeurd. Het blijft een illegale handeling, maar er wordt wel een uitweg geboden voor de folteraar. Hiermee worden alle problemen van het institutionaliseren van marteling verholpen. Daarnaast wordt voorkomen dat marteling in steeds meer situaties gebruikt gaat worden, omdat er elke keer een groot persoonlijk risico is voor de ondervrager, en hij het dus alleen uit zal voeren als het duidelijk is dat het gerechtvaardigd is. De vraag blijft echter of ondervragers dit grote risico wel willen nemen. Er zitten zulke grote risico’s en onzekerheden aan dit model dat, zelfs in situaties waarin het wel gerechtvaardigd zou zijn, ondervragers van marteling af kunnen zien. Met als gevolg het niet of te laat bezitten van essentiële informatie om een aanslag te voorkomen.
Indien achteraf blijkt dat een ondervrager buiten zijn boekje is gegaan en niet had mogen martelen is het leed natuurlijk al geschied. De gemartelde heeft de fysieke en psychische wonden al opgelopen. Dit probleem zal echter bij elke zware overtreding in het strafrecht spelen en het strafrecht is juist opgesteld om achteraf correctie en genoegdoening te bieden. Het individu draagt de volle verantwoordelijkheid voor zijn beslissing en is aansprakelijk voor de gemartelde. Wel ligt hier een grote verantwoordelijkheid voor de rechterlijke macht. Zij zullen compleet onafhankelijk moeten blijven opereren en elk geval grondig toetsen. Zij moeten zich niet laten leiden door de hevige emoties die deze zaken kunnen oproepen. Sommige gevallen zullen zich afspelen op het grensgebied. Hoewel er een kans op een terroristische aanslag was, kan deze dreiging niet zeker genoeg zijn om het verweer te doen slagen. De rechterlijke macht zal sterk moeten blijven staan en zich niet moeten laten leiden door de emoties in het proces.
35
Conclusie
Op dit moment is het verbod van marteling absoluut en dat betekent dat er onder geen enkele voorwaarde vanaf mag worden geweken. Dit is bevestigd in de rechtspraak. Het EHRM heeft aangegeven dat ook bij de bestrijding van terrorisme deze norm in acht genomen moet worden en zelfs als het voortbestaan van de natie bedreigd wordt is marteling onder geen enkele voorwaarden toegestaan. 149 In deze scriptie is onderzocht of marteling in situaties van terrorismebestrijding toch toegestaan moet worden indien hiermee veel levens worden gered. De overheid staat voor een dilemma waarbij zij moet kiezen tussen het beschermen van de rechten van een mogelijke terrorist en haar plicht om alles in het werk te stellen om de samenleving tegen een mogelijke aanslag te beschermen.
Uit de argumenten uit hoofdstuk twee en drie blijkt dat alle argumenten in twee groepen kunnen worden gedeeld, namelijk de morele argumenten en de praktische. Voordat over de uitvoering kan worden nagedacht moet eerst de morele keuze worden gemaakt. Bij de morele argumenten van de voor- en tegenstanders kwam naar voren dat er volgens beide groepen een fundamenteel verschil is in visie over wat de rol van de overheid is. Voorstanders van het relativeren van het verbod vinden dat de overheid het belang van haar burgers boven alles moet stellen terwijl de tegenstanders vinden dat er juist een grens is aan wat de overheid mag doen. Voorstanders vinden dat het martelen kan bijdragen aan de veiligheid van burgers, terwijl tegenstanders juist vinden dat martelen deze veiligheid uiteindelijk bedreigt. Het komt neer op een keuze tussen het standpunt dat marteling onder geen enkele omstandigheid toelaatbaar is, hoe hoog de inzet ook is, en het standpunt dat als de belangen maar hoog genoeg zijn en er veel op het spel staat, marteling onder voorwaarden moet worden toegestaan. Indien men vindt dat marteling gewoon niet mag, dan hoeven de praktische argumenten niet eens gebezigd te worden.
Indien men heeft besloten dat de moraal niet in alle omstandigheden in de weg staat aan marteling kunnen de meer praktische argumenten worden afgewogen. Ook hier is het afwegen wat meer gewicht in de schaal legt. De argumenten van de voorstanders zijn dat de overheid de plicht heeft om alles in haar macht te doen om haar burgers tegen aanvallen te beschermen en dat het gemeenschapsbelang soms boven het individuele belang staat. Marteling is de enige manier om terrorisme effectief te bestrijden en dat het door te reguleren juist de ernstige gevolgen kunnen worden voorkomen. De tegenstanders zijn juist bang voor ernstige gevolgen op de lange termijn. Deze zullen niet gelijk optreden, maar zijn juist lange termijn gevolgen. Het komt neer op een keuze. Of men kan nu martelen, waardoor geprobeerd wordt burgers te redden door een aanslag in de nabije toekomst te 149
Zie paragraaf 1.2
36
voorkomen met hierbij wel het gevaar dat op de lange termijn de samenleving wordt geschaad. Of men martelt niet, met het risico dat men niet op tijd een bomaanslag kan voorkomen, maar hierdoor wel de samenleving op lange termijn beschermt.
De in hoofdstuk vier genoemde tussenwegen zijn een compromis tussen het relativeren van marteling en het absoluut verbieden. In het eerste model van Brugger wordt marteling aan zeer strikte voorwaarden verbonden, zodat het gebruik tot een minimum beperkt blijft. Het gaat hierbij om situaties waarin een terrorist is opgepakt die informatie heeft over een aanslag waarbij zeer veel dodelijke slachtoffers zullen vallen, terwijl de verdachte deze informatie niet wilt geven. Volgens deze tussenweg moet marteling in deze situatie geoorloofd zijn. Door het gebruik afhankelijk te maken van zeer strikte voorwarden kan verdere uitbreiding van het gebruik van marteling in andere situaties voorkomen worden. Doordat de overheid marteling alleen in zeer unieke situaties toe staat hoeft marteling niet uitgebreid geïncorporeerd te worden in de samenleving. Wel reguleert de overheid marteling in deze situatie en rechtvaardigt zij dit, dus de morele bezwaren van de tegenstanders blijven bestaan.
In de tweede tussenweg blijft het verbod van marteling absoluut, maar kunnen folteraars die in extreme omstandigheden marteling gebruiken om levens te redden van straf worden ontheven door de rechter. Hiermee wordt erkend dat het voor de overheidsfunctionaris in zo’n positie onmogelijk is om in de strijd van plichten die hij heeft, namelijk het beschermen van onschuldige burgers en het niet martelen van verdachten, de keuze voor het volgen van de wet te maken. De overheid rechtvaardigt marteling niet, maar legt in uitzonderlijke situaties geen straf op aan de dader. Met deze tussenweg kunnen enkele praktische bezwaren van de tegenstanders worden ondervangen, echter niet de morele bezwaren. Wel is er een groot risico voor de folteraar, omdat hij van tevoren niet weet of zijn daden in aanmerking komen voor een verweer. Het voordeel hiervan is dat marteling niet snel wijdverspreid wordt. Het risico bestaat wel dat door het grote risico ondervragers helemaal geen marteling zullen gebruiken, terwijl dat voor sommige situaties wel gewenst kan zijn. De kans bestaat dat marteling weer in de verborgenheid verdwijnt, met alle risico’s van dien. Dit risico speelt echter met alle strafbare handelingen en toezicht op de verhoren van terroristen is dan ook noodzakelijk.
De probleemstelling van deze scriptie was “Moet het absolute martelverbod aangepast worden aan de dreiging van terroristische aanslagen?” Het antwoord op deze stelling is grotendeels een kwestie van welk gewicht er aan de verschillende gevaren en voordelen wordt gehangen. Echter om de samenleving te beschermen en op lange termijn de oorlog tegen het terrorisme te winnen, dient mijns inziens het verbod absoluut te blijven. De effecten die op zullen treden op de lange termijn zullen anders zeer ernstig zijn. Dit betekent dat ook de eerste tussenweg uit hoofdstuk vier vermeden moet
37
worden, omdat dit ook een relativering van het verbod inhoudt. Natuurlijk moet er alles aan gedaan worden om burgers te beschermen tegen terroristische aanslagen, maar niet tegen elke prijs. De ontheffing van straf voor ondervragers achteraf kan een uitweg bieden in zeer extreme situaties, maar deze zullen zeer uitzonderlijk en uniek zijn en bijna nooit voorkomen.
De discussie over marteling zal een moeilijke discussie blijven, waarin het hoofd soms tegen het hart ingaat. Het is belangrijk dat we ons niet laten leiden door angst en het hoofd koel houden. Indien angst de overhand neemt in onze beslissingen en motivaties hebben de terroristen hun doel bereikt. We moeten vooral niet over de grenzen van onze zorgvuldig opgebouwde rechtstaat heen gaan, want dan zullen we sowieso verliezen. We moeten om levens te redden, zoals Ginbar het mooi verwoord: “do everything in our power that does not involve losing our own humanity.” 150
150
Ginbar 2008, p. 356
38
Literatuurlijst Addo & Grief 1998 M.K. Addo & N. Grief, ‘Does Article 3 of the European convention on human rights enshrine absolute rights?’, 1998, European Journal of International Law, p. 510-524 AIV Briefadvies 2005 Adviesraad Internationale Vraagstukken, ‘Terrorismebestrijding in Europees en Internationaal perspectief, interim-advies over het folterverbod’, 2005 Ambos 2008 K. Ambos, ‘May a state torture suspects to save the life of innocents?’, 2008, Journal of International Criminal Justice, p. 261-287 Bagaric & Clarke 2005 M. Bagaric & J. Clarke, ‘Not enough official torture in the world? The circumstances in which torture is morally justifiable’, 2005, University of San Francisco Law Review, p. 581-616 Boerefijn 2005 I. Boerefijn, ‘Foltering is het probleem, niet de oplossing; het verbod van foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in het kader van VN-verdragen’, 2005, NJCM-Bulletin, 30(3), p. 240-258 Brugger 2000 W. Brugger, ‘May Government ever use torture? Two responses from German law’, 2000, The American Journal of Comparative Law, p. 661-678 Cohan 2007 J.A. Cohan, ‘ Torture and the necessity doctrine’, 2007, Valparaiso University Law Review, 41, p.1587-1632 Dershowitz 2002 A. M. Dershowitz, ‘Why terrorism works’, Yale University Press, 2002 Fanon 2004 F. Fanon, ‘Colonial war and mental disorders’, in: N. Scheper-Hughes & P. Bourgois (red.), ‘Violence in war and peace, an anthology’, Blackwell Publishing Ltd, 2004, p. 443-453 Garvelink 2009 S. Garvelink, ‘Het Daschner Dilemma; Dreigen met foltering om levens te redden’, 2009, Ars Aequi, p. 22-28 Ginbar 2008 Y. Ginbar, ‘Why not torture terrorists? Moral, practical, and legal aspects of the ‘ticking bomb’ justification for torture’, Oxford University Press, 2008 Golder & Williams 2006 B. Golder & G. Williams, ‘ Balancing national security and human rights: Assessing the legal response of common law nations to the threat of terrorism’, 2006, Journal of comparative policy analysis, 8(1), p. 43-62 Goodwin & Mertens 2006 M. Goodwin & T. Mertens, ‘Wachten op de barbaren: De discussie over marteling tijdens ondervraging’, 2006, Nederlands Juristenblad, p. 358-364
39
Gross 2009 O. Gross, ‘Are torture warrants warranted? Pragmatic absolutism and official disobedience’, 2004, Minnesota Law Review, p. 1481-1555 Guidelines on human rights and the fight against terrorism 2002 Guidelines on human rights and the fight against terrorism, Committee of Ministers of the Council of Europe, Straatsburg juli 2002 Harel & Sharon 2008 A. Harel & A. Sharon, ‘What is really wrong with torture?’, 2008, Journal of International Criminal Justice, p. 241-259 Hofmann 2004 P. Hoffman, ‘Human rights and terrorism’, 2004, Human Rights Quarterly, p. 932-955 Holmes 2006 S. Holmes, ‘Is defiance of law a proof of success? Magical thinking in the war on terror’, in: K.J. Greenberg (red.), ‘The torture debate in America’, Cambridge University Press, 2006, p. 118-136 Ignatieff 2004 M. Ignatieff, ‘The lesser evil, political ethics in an age of terror’, Princeton University Press, 2004 Klip 2007 A.H. Klip, ‘Zijn er omstandigheden waaronder folteren toelaatbaar is?’, 2007, Delikt en Delinkwent, 25, p. 339 Luban 2006 D. Luban, ‘Liberalism, Torture, and the Ticking Bomb’, in: K.J. Greenberg (red.), ‘The torture debate in America’, Cambridge University Press, 2006, p. 35-84 MacDonald 2006 H. MacDonald, ‘How to interrogate terrorists’, in: K.J. Greenberg (red.), ‘The torture debate in America’, Cambridge University Press, 2006, p. 84-98 Matthews 2008 R. Matthews, ‘The absolute violation: why torture must be prohibited’, McGill-Queen’s University Press, 2008 Myjer 2005 B.E.P. Myjer, ‘Een beetje tortuur voor het goede doel’, in: J.M. Reijntjes, ‘Praktisch Strafrecht’, Wolf Legal Publishers, 2005, p. 471-493 Ohlin 2008 J. Ohlin, ‘The bounds of necessity’, 2008, Journal of International Criminal Justice, p.289-308 Parry & White 2002 J.T. Parry & W. S. White, ‘Interrogating suspected terrorists: Should torture be an option?’ 2002, University of Pitssburgh Law Review, 63, p. 743-766 Perry 1998 M. J. Perry, ‘The idea of human rights, four inquiries’, Oxford University Press, 1998
40
Posner & Vermeule 2006 E. Posner & A. Vermeule, ‘Should coercive interrogation be legal?’, 2006, Michigan Law Review, p.671-707 Rumney 2006 P. Rumney, ‘Is coercive interrogation of terrorist suspects effective? A response to Bagaric and Clarke’, 2006, University of San Francisco Law Review, p. 479-513 Vande Lanotte & Haeck 2004 J. Vande Lanotte & Y. Haeck, ‘Handboek EVRM’, Intersentia, 2004 Waldron 2005 J. Waldron, ‘Torture and positive law: Jurisprudence from the White House’, 2005, Columbia Law Review, p. 1681-1750
Jurisprudentie ICTY 21 juli 2000, nr. IT-95-17/1-A (Furundzija) EHRM 18 januari 1978, nr. 5310/71 (Ireland vs. UK) EHRM 27 augustus 1992, nr. 12850/87 (Tomasi/France) EHRM 15 november 1996, nr. 22414/93 (Chahal/UK) EHRM 18 december 1996, nr.21987/93 (Aksoy/Turkey) EHRM 28 juli 1999, nr. 25803/94 (Selmouni/France) EHRM 27 juni 2000, nr. 21986/93 (Salman/Turkey) EHRM 11 juli 2000, nr. 20869/92 (Dikme/Turkey) EHRM 1 juni 2010, nr. 22978/05 (Gafgen/Germany)
41