Leon Trotski over de strijd tegen het fascisme
Uitgegeven door: Marxisme.be Opmaak en covers: Jente Somers en Geert Cool Marxisme.be: Hovenierstraat 45 B-1080 Sint-Jans-Molenbeek 02/345.61.81 -
[email protected] www.socialisme.be - www.marxisme.be ISBN: 9789491304064 D/2013/12.886/1
Inhoud Inleiding door Geert Cool. Van waar komt het fascisme? Mussolini en Hitler als uitdrukking van wanhoop
1
1. Wat is fascisme? Inleiding Wat is fascisme? (1931) Hoe Mussolini triomfeerde (1932) Burgerij, kleinburgerij en arbeidersklasse (1932) Wat is nazisme? (1933)
11 11 12 13 18 24
2. De dreiging in Duitsland Inleiding De koersverandering van de Communistische Internationale en de toestand in Duitsland (1930) Zal het fascisme werkelijk overwinnen? Duitsland, de sleutel tot de internationale toestand (1931)
35 35
3. Het eenheidsfront Inleiding Een fabel (1932) Eenheidsfront tegen het fascisme (1931) Wat nu? (1932) De enige weg (1932)
37 61 79 79 81 82 94 102
4. Het fascisme aan de macht in Duitsland 161 Inleiding 161 Gesprek met een sociaaldemocratische arbeider (1933) 164 Het tragische lot van de Duitse arbeidersklasse (1933) 187 Antwoord op de vragen van de Heer Simenon, vertegenwoordiger van Paris-Soir (1933) 199 Bonapartisme en fascisme (1934) 203 5. Waar gaat Frankrijk heen? Inleiding Waar gaat Frankrijk heen? (1934)
213 213 219
Frankrijk op een keerpunt (1936) De Franse revolutie is begonnen (1936) Het beslissende uur komt naderbij (1938)
257 276 282
6. Enkel revolutie kan oorlog stoppen Inleiding De les van Spanje - laatste waarschuwing (1937) Klasse, partij en leiding (1937) Enkel revolutie kan de oorlog een eind doen nemen (1939) Het overgangsprogramma in de fascistische landen (1938) Discussie over het overgangsprogramma (1938) Perspectieven in de Verenigde Staten (1940)
323 326 338
Index
343
293 293 297 301 316
1
Inleiding door Geert Cool Van waar komt het fascisme? Mussolini en Hitler als uitdrukking van wanhoop Als we een beeld willen schetsen van wat fascisme inhoudt, is het belangrijk om niet alleen naar inhoudelijke standpunten te kijken maar ook naar de krachten in de samenleving die in staat zijn om in specifieke omstandigheden die inhoudelijke standpunten tot een materiële factor om te vormen. Dat het fascisme meer is dan “één figuur” die op basis van een “populistische boodschap” aansluiting vindt bij bredere lagen van de bevolking, werd duidelijk gemaakt in Italië in de jaren 1920 en Duitsland in de jaren 1920-30. Toen Hitler en zijn kleine groep aanhangers in 1923 probeerden aan de macht te komen via een staatsgreep in München, werd dit een totale mislukking. Nochtans bracht Hitler op dat ogenblik een gelijkaardige boodschap op een gelijkaardige wijze die 10 jaar later wel tot een overwinning voor het fascisme zou leiden. Wat was het verschil tussen 1923 en 1933? Het belangrijkste verschil werd gevormd door de uitbouw van een actieve sociale basis door de nazi’s, wat mee mogelijk werd door de financiële steun vanuit de burgerij en door de zwakheden in het antwoord van de arbeidersklasse op de ontwikkeling van de nazi’s. Italië: Fascio di Combattimento Met wortels in het 19e eeuwse conservatieve nationalisme, werd vlak na Wereldoorlog 1 de eerste fascistische organisatie in Italië opgezet met de beweging ‘Fascio di Combattimento’ van Mussolini (Fascio di Combattimento staat voor “bundeling van strijders”, met het idee om alle “gezonde Italianen” samen te brengen om het Italiaanse volk haar eer en glorie te bezorgen…).
2
L e o n t r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Vlak na de oorlog kwam Italië in een economische depressie terecht met massale werkloosheid en een groot ongenoegen, zeker onder de kleinburgerij die de oorlog volop had gesteund. Mussolini baseerde zich op deze laag om een beweging op te bouwen rond een nationalistisch programma dat “solidaristisch” was. Met solidarisme wordt bedoeld dat er geen tegenstelling zou zijn tussen arbeiders en patroons. De enige fundamentele tegenstellingen die aanwezig zijn, zouden volgens de solidaristen deze zijn tussen verschillende volkeren. Het “volk” zou een eigen identiteit hebben waardoor de verdeeldheid die er is tussen arm en rijk, tussen arbeider en kapitalist, niet relevant zou zijn. Dit leidde ertoe dat de fascisten zich sterk verzetten tegen stakingen, vakbonden en arbeidersstrijd in het algemeen. De Italiaanse fascisten slaagden erin terrein te winnen op basis van belangrijke nederlagen van de arbeidersbeweging. Na de oorlog was de Russische Revolutie een inspiratiebron voor de ontwakende arbeidersbeweging in het land. Geconfronteerd met een sociale catastrofe als gevolg van een oorlog, waarin gevochten werd om de belangen van een kleine nationale elite te verdedigen, was er een grote beweging met fabrieksbezettingen en betogingen. In 1919 waren er 1.663 stakingsacties in Italië, in 1920 waren dat er reeds 1.881. De dokwerkers staakten, net zoals 800.000 arbeiders in de staalsector. Tegen 1920 was de beweging op een hoogtepunt, maar deze bleef steken op het niveau van fabrieksbezettingen die niet onderling verbonden werden in een landelijke strijd met de eerste stappen om nationaal de macht in handen te nemen en het Sovjetvoorbeeld in Rusland te volgen. Het belangrijkste probleem was het gebrek aan een politiek verlengstuk: er was een arbeiderspartij nodig om op basis van de beweging een programma en activiteit te ontwikkelen waarmee het een impact kon hebben en waardoor het met correcte eisen de beweging vooruit kon stuwen. De sociaaldemocraten waren te bang om conclusies te trekken uit de beweging en trokken zich terug. In de zomer van 1920 riepen ze op om de bedrijfsbezettingen te stoppen. De communisten stonden nog erg zwak en waren nog steeds te nauw verbonden aan de sociaaldemocratische PSI. Ze waren niet in staat om een grote impact te hebben bij gebrek aan een duidelijk programma. Achteraf stelde
Va n wa a r ko m t h e t fa s c i s m e?
3
Mussolini terecht dat in 1919-1920 de PSI geen gebruik maakte van een “unieke revolutionaire situatie”. Als de arbeidersbeweging geen gebruik maakt van een revolutionaire situatie, proberen andere krachten terrein te winnen om een einde te maken aan die revolutionaire situatie. Het Italiaanse patronaat organiseerde zich tegen de arbeiders en deed daartoe beroep op de fascisten van Mussolini die met een toevloed van oorlogsveteranen over bereidwillige troepen beschikte die bereid waren om met fysiek geweld op te treden. De gevolgen waren rampzalig. Tegen eind 1920 waren de meeste bedrijfsbezettingen gestopt en was er een enorme desillusie. Vooral die lagen die niet op een directe manier betrokken waren bij de acties maar er wel naartoe uitkeken als hoop op verandering, werden het sterkst getroffen door ontgoocheling. Aangezien de arbeidersbeweging er niet in geslaagd was een uitweg uit de impasse te bieden, zochten vooral de middenstanders, de uitoefeners van vrije beroepen en de boeren naar een ander middel om de orde te herstellen. De versterking van de fascisten had onmiddellijke gevolgen. Eind november 1920 was er een gewelddadige aanval op het stadhuis van Bologna waarbij 10 doden vielen. Dit was een test voor de fascisten: Bologna stond immers gekend als een “rood bastion”. Het gebrek aan reactie tegenover de gewelddadige bezetting van het stadhuis door de fascisten, leidde ertoe dat hun zelfvertrouwen versterkte. Dat resulteerde dan weer in een opdrijven van geweld tegen arbeiders en andersdenkenden in het algemeen. De PSI en de communisten hadden op dat ogenblik illusies in de burgerij om de fascisten te stoppen. Ze hielden hun eigen troepen tegen om de strijd aan te gaan en gingen zelfs over tot een formele “wapenstilstand”. Beide partijen deden oproepen aan de traditionele partijen om op te treden tegen de fascisten en hun geweld. Ze droegen zelf hun eigen wapens over en wat niet werd overgedragen, werd in beslag genomen door de politie. De fascisten daarentegen werden minder geviseerd door de politie en ook niet door de traditionele partijen. Een aantal traditionele politici waren bereid om een kartel aan te gaan bij de verkiezingen van 1921. Daarmee hoopte Mussolini zijn beweging “aanvaardbaar” te maken en een grotere impact te verwerven. Dat lukte ook, dankzij het kartel verkregen de fascisten 38 verkozenen in het parlement. De burgerij
4
L e o n t r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
dacht door middel van een kartel en een parlementaire aanwezigheid van de fascisten deze formatie onder controle te kunnen houden. De fascisten maakten er evenwel net gebruik van om hun eigen positie te versterken, ook al was er daartoe een zuivering van de eigen rangen noodzakelijk. Bij de verkiezingen van 1921 betaalden de arbeiderspartijen een hoge prijs voor de nederlaag van de beweging van 1919-1920. De PSI verloor 7,7% en kwam uit op 24,7%. De nieuwe en jonge communistische partij haalde een bescheiden resultaat met 2,8% van de stemmen. Sociale samenstelling van de Italiaanse fascisten in 1921: • 24,3% landarbeiders • 15,4% stedelijke arbeiders • 13,8% studenten • 12,0% boeren • 9,2% middenstanders • 6,6% vrije beroepen Eind oktober 1922 slaagden de fascisten er zelfs in om naar aanleiding van een groots aangekondigde ‘Mars op Rome’ mee het bestuur in handen te nemen op vraag van het establishment dat dacht op die manier sterker te staan tegen de arbeidersbeweging die opnieuw van zich liet horen met acties. De arbeiderspartijen hadden het gevaar op dat ogenblik compleet onderschat. De communistische partij schreef tot vlak voor de Mars op Rome dat die mars er toch nooit zou komen. De PSI beperkte zich tot de mededeling dat de politie zou moeten optreden indien er onregelmatigheden zouden zijn. Van een eigen optreden van de arbeiderspartijen was er geen sprake. Door de zwakke tegenstand van de arbeidersbeweging, slaagden de fascisten er in om vrij snel tot een regeringspositie te komen. Vanuit die regeringspositie waren ze op dat ogenblik nog niet in staat om een openlijk fascistische dictatuur te vestigen op grote schaal, maar er kon daar wel aan gewerkt worden. Dat gebeurde door middel van geweld tegen de arbeidersbeweging. Tussen december 1921 en november 1922 werden 3.000 socialisten vermoord door fascistische troepen, de zogenaamde ‘zwarthemden’. Dat gebeurde bijvoorbeeld bij aanvallen op stakingspiketten of arbeidersbijeenkomsten.
Va n wa a r ko m t h e t fa s c i s m e?
5
De vorming van een coalitieregering in 1922 leidde aanvankelijk tot zware spanningen binnen de fascistische beweging, waar een aantal ‘radicalen’ ontevreden was omdat er teveel toegevingen gedaan werden aan de burgerlijke coalitiepartners. In juni 1924 moest Mussolini zelfs optreden tegen leden van zijn partij die verantwoordelijk waren voor de moord op een sociaaldemocratische politicus, Giacomo Matteotti. Mussolini gebruikte de coalitieregering om de eigen positie te versterken en de troepen klaar te stomen voor repressie op veel grotere schaal. In 1926 verbood hij uiteindelijk alle andere politieke organisaties en werden tienduizenden antifascisten opgepakt en gevangen gezet. De vakbonden werden verboden en dagbladen die niet positief genoeg stonden tegenover de fascisten werden verboden. Vanaf eind jaren ‘20 kwam er dus een openlijk fascistische dictatuur in Italië. Op sociaal vlak legde Mussolini in naam van de nationale eer harde regels op, waarbij verzet onmogelijk gemaakt werd door de fascistische repressie. Duitsland: NSDAP In Duitsland waren er heel wat gelijkenissen met de ontwikkeling in Italië. Ook hier waren er verschillende grote bewegingen van de arbeidersklasse die op een nederlaag uitliepen bij gebrek aan een duidelijk programma om komaf te maken met het rotte kapitalistische systeem dat had geleid tot oorlog en miserie voor een overgrote meerderheid van de bevolking. In 1918 werd de revolutie gestopt door de sociaaldemocratische Partij (SPD) die zelf mee in de regering stapte. Ook in de jaren ‘20 waren er nog tal van mogelijkheden voor revoluties, maar deze botsten op een gebrek aan leiding om een fundamentele stap vooruit te maken. In 1923 probeerden Hitler en co om met een putsch aan de macht te komen. Dit mislukte omdat de fascisten nog geen sterke basis hadden. Als gevolg werden de kopstukken van de putsch voor de rechtbank gebracht. Eind jaren ‘20 ontwikkelde de stalinistische Communistische Partij (KPD) de theorie van het “sociaalfascisme”. De KPD noemt zowat iedereen ‘fascistisch’, maar voor de sociaaldemocraten en andere groepen binnen de arbeidersbeweging voegen ze daar de term ‘sociaal’ aan toe, als een soort ‘linkervleugel van het fascisme’. De stalinistische Communistische Internationale verkoos het “openlijke fascisme” van de nazi’s omdat dit ‘minder gevaarlijk’ zou zijn dan het ‘sociaal fascisme’…
6
L e o n t r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
De economische recessie, met de diepe val van de economie in 1929, had een enorme impact op Duitsland waar de al erg fragiele economie in elkaar stortte. Tegen februari 1930 waren er 4 miljoen werklozen, in 1932 waren 26% van de werklozen jongeren dan 24 jaar. De KPD kon daarvan profiteren om zich op te werpen als radicale oppositie tegen het systeem. Maar ook de fascisten wonnen terrein, vooral omdat de KPD en de SPD heel wat mogelijkheden lieten liggen waardoor er ruimte was voor een retoriek op basis van ontgoocheling in de arbeidersbeweging. De Russische Bolsjewistische leider Trotski omschreef hoe het fascisme eigenlijk een uitdrukking was van contrarevolutionaire wanhoop nadat de revolutionaire hoop had gefaald. De Duitse socialiste Clara Zetkin stelde in 1923 reeds dat het fascisme het resultaat zou zijn indien de Russische revolutie niet werd verder gezet. De SPD betaalde een prijs voor het asociale beleid waarvoor het mee verantwoordelijk was. Bovendien had het in de strijd tegen de nazi’s illusies in de burgerlijke staat die wel zou optreden en de hete kastanjes uit het vuur zou halen. De stalinistische KPD zag het gevaar van het fascisme niet in. Volgens hen betekende een groei van de fascisten een ondermijning van de traditionele partijen en zou het fascisme een revolutionaire beweging versnellen. De Duitse communistische leiding deed niets anders dan verwarring creëren onder de arbeiders en legde daarmee de basis voor de tweedracht tussen sociaaldemocratische en communistische arbeiders. Die verwarring ging gepaard met een onderschatting van het fascisme. Toen de nazi’s vlak voor het hoofdkwartier van de KPD betoogden, gaf de partijleiding bevel aan haar leden om niets te doen. Hierdoor konden de nazi’s van de NSDAP zich versterken en ze kregen daartoe de steun van delen van de burgerij, zeker de burgerij uit de zware industrie. Hitler stelde achteraf dat hij in 1930 nooit een verkiezingsoverwinning had kunnen boeken zonder de financiële steun van de burgerij. Zonder auto’s, vliegtuigen en luidsprekers was het volgens hem niet mogelijk geweest om 107 zetels binnen te halen. Het gebrek aan sterke tegenstand van de arbeidersbeweging liet Hitler in ‘33 toe om zonder noemenswaardige tegenstand de macht te grijpen in het land dat de sterkste georganiseerde arbeidersbeweging ter wereld had! Terwijl de - stalinistische - KPD en de sociaaldemocratie elkaars bijeenkomsten uit elkaar knuppelden, verpletterden de nazi’s
Va n wa a r ko m t h e t fa s c i s m e?
7
elke oppositie. In 1933 reeds slaagde Hitler erin de vakbonden op te doeken en de leiders op te sluiten. Wat is fascisme? Doorheen de historische voorbeelden zijn een aantal belangrijke elementen van het fascisme duidelijk geworden. Fascisme wordt gekenmerkt door het breken van de onafhankelijke arbeidersorganisaties. Vakbonden en partijen werden verboden en de arbeidersbeweging werd geatomiseerd door de mobilisatie van lagen die losgekomen zijn van de arbeidersbeweging. De arbeidersklasse werd het verboden om zich te organiseren. Daartegenover plaatsen de fascisten het solidarisme en corporatisme (gemeenschappelijke organisaties van patroons en arbeiders op bedrijfsniveau). De nazi-ideoloog Gregor Strasser stelde dat het vertrekpunt van het nazisme wordt gevormd door “de geest en de inhoud van de gilden en corporaties in de middeleeuwen.” Dat maakt ook meteen de verhouding binnen die corporaties duidelijk: de arbeiders hebben er niets te zeggen. De klassieke fascisten hadden echter een probleem op economisch vlak. In hun retoriek moesten de fascistische krachten soms een dubbele houding aannemen. Enerzijds werd soms een links aandoende retoriek gehanteerd tegen het kapitalisme, zeker tegen het internationaal kapitalisme of pakweg de Joodse kapitalisten. Anderzijds werd soms de verdediging van kapitalisten opgenomen. De Duitse industrieel Krupp was een trouwe bondgenoot van Hitler. Om die dubbele houding te overbruggen, werd beroep gedaan op nationalisme en racisme. Het geloof in het volk en de grootsheid van dat volk werd centraal gesteld. Via die weg werd anti-kapitalisme omgeleid naar nationalisme. Goebbels stelde ooit in een toespraak dat de nazi’s wilden komen tot een socialistisch systeem, maar daartoe was verzet nodig tegen de Joodse kapitalisten: “Socialisme kan enkel bereikt worden als we ons verzetten tegen de joden. Omdat we socialisme willen, zijn we tegen de joden”. Het gebruik van de term “socialisme” wijst overigens op de pogingen om een linkse retoriek naar voor te brengen, ook al stemde dat niet overeen met de inhoud die er aan werd gegeven. Het omleiden van anti-kapitalisme tot nationalisme en racisme gebeurde in Italië en Duitsland op verschillende manieren, naargelang het de fascisten goed uitkwam. Zo was er in Italië een veel beperktere
8
L e o n t r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Joodse gemeenschap (met zo’n 50.000 tot 60.000 mensen). Dat verklaart waarom er in Italië aanvankelijk geen negatieve houding was tegenover de Joden en waarom er pas vanaf 1938 – mee onder invloed van nazi-Duitsland – repressief werd opgetreden tegen de Joden. Naast het economisch programma van solidarisme, zagen we in Duitsland en Italië dat er sterk nadruk werd gelegd op het nationalistische element. Het nationalisme – meestal samen met racisme – was verbonden en noodzakelijk voor het economisch solidarisme. Het nationalisme werd voorgesteld als een geloofskwestie en iets quasi sacraal. Daarmee werd ingespeeld op gevoelens van ontgoocheling nadat bredere lagen van de bevolking het slechter hadden als voorheen, of gevoelens van revanchisme die sterk leefden onder bijvoorbeeld de oorlogsveteranen. Daarnaast draagt het fascisme een sterk ethisch conservatisme mee (vb. tegen vrouwenrechten). Dat werd onder de fascistische dictaturen doorgetrokken met een sterke nadruk op het “normale” gezin met een vervolging van al wie anders was: mensen met een beperking, van vreemde afkomst,… De fascistische krachten in Italië en Duitsland konden pas na een fundamentele nederlaag van de arbeidersbeweging overgaan tot hun politiek van straatgeweld. Die nederlagen kwamen er door een gebrek aan verzet van de communistische partijleiders en illusies van de sociaaldemocratische partijleiding in de burgerij en haar staatsapparaat. Zowel in Italië als Duitsland heeft de leiding van de arbeidersbeweging een verpletterende verantwoordelijkheid in het aan de macht komen van de fascisten. Het was op basis van de nederlagen van de arbeidersbeweging dat de middenklasse haar vertrouwen in de arbeidersklasse verloor en open begon te staan voor het alternatief van de fascistische wanhoop. Hitler erkende de rol van de middenklasse reeds vroeg. In zijn boek ‘Mein Kampf’ stelde hij dat lagen die ooit net boven het gemiddelde van de bevolking hebben uitgestoken, het veel moeilijker hebben als ze terugvallen in armoede en miserie. Samen met het lompenproletariaat (waaronder veel jongeren die nooit hadden gewerkt) en andere lagen van de bevolking die los waren gekomen van de arbeidersbeweging, vormde de middenklasse de voornaamste actieve basis voor de fascisten. Die actieve basis kon evenwel enkel worden ingezet door de steun van de grote burgerij aan de fascistische krachten.
Va n wa a r ko m t h e t fa s c i s m e?
9
Vandaag zitten we in een compleet andere situatie. De slinger gaat vandaag naar links met een opkomende arbeidersbeweging die aan zelfvertrouwen wint na een moeilijke periode met het ideologisch offensief van de burgerij in de jaren 1990 (na de val van het stalinisme in Rusland en het Oostblok). De arbeidersbeweging bevindt zich in een opgaande fase en is haar eigen macht aan het ontdekken. Het zal natuurlijk nog de vraag zijn of deze opgaande fase tot succesvolle stappen vooruit en overwinningen zal leiden, maar het potentieel daarvoor is vandaag minstens even groot en misschien zelfs groter dan in de jaren 1920 en 1930. De arbeidersklasse staat vandaag numeriek en potentieel inhoudelijk veel sterker. De rol van de middenklasse is veel beperkter, onder meer door het wegconcurreren van de kleine zelfstandigen en winkeliers en de concentratiebeweging die eigen is aan het kapitalisme. Dat ondermijnt de mogelijkheden voor fascistische krachten om een grote actieve basis te ontwikkelen. Hierdoor ligt de nadruk sterker op het gebruik van een populistische methode en is het geweld – ook al zijn er voorbeelden van – beperkter dan destijds in Italië en Duitsland. Dat zijn allemaal factoren die het voor de fascistische krachten moeilijker maken en waardoor niet zomaar kan worden overgegaan tot gelijkaardige interventies als in de jaren 1920 en 1930. Dat is de reden waarom wij vandaag eerder de term “neofascisme” gebruiken. Er zijn fascistische elementen aanwezig in het programma en het kader van een partij als het VB, maar het ontbreekt de partij aan een sterke actieve basis die kan inspelen op de ontgoocheling in fundamentele nederlagen van de arbeidersbeweging om tot straatgeweld over te gaan. (overgenomen uit de brochure ‘Fascisme: wat het is en hoe te bestrijden’ uit 2007)
Wat i s fa s c i s m e?
11
Hoofdstuk 1. Wat is fascisme? INLEIDING Het fascisme is een politieke stroming die zich vooral op de kleinburgerij baseert en die door de burgerij wordt gebruikt om de arbeidersbeweging volledig te atomiseren. Het breken van de georganiseerde arbeidersbeweging wordt pas mogelijk na fundamentele nederlagen waardoor het voor de arbeidersbeweging moeilijker wordt om het vertrouwen van de middenklasse te winnen in de strijd voor een socialistische samenleving. Het fascisme onderscheidt zich van klassieke politiedictaturen door haar bredere basis van steun in de samenleving onder de middenklasse alsook lagen die los zijn komen te staan van de arbeidersbeweging zoals werklozen en andere armen die wel eens als ‘lompenproletariaat’ worden omschreven. Het fascisme gaat gewapenderhand over tot het opleggen van haar politiek van terreur en tot het breken van de arbeidersbeweging. Voor de burgerij is het inzetten van het fascisme een laatste reddingsmiddel. Hieronder publiceren we enkele algemene artikels van Trotski over het fascisme. Het gaat vooreerst om drie artikels die deel uitmaakten van de brochure ‘Fascisme: wat het is en hoe te bestrijden’, een bundeling van teksten die in 1944 in het Engels verscheen en in 2003 door marxisme.be naar het Nederlands werd vertaald. Het gaat om de teksten ‘Wat is fascisme?’, ‘Hoe Mussolini triomfeerde’ en ‘Burgerij, kleinburgerij en arbeidersklasse’. Daarna volgt de tekst ‘Wat is nazisme’, door Trotski in 1933 geschreven en nu (voor zover wij weten) voor het eerst naar het Nederlands vertaald. Deze teksten zijn een algemene inleiding om de volgende hoofdstukken te kaderen.
12
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
WAT IS FASCISME?
Uittreksels uit een brief aan een Engelse kameraad, 15 november 1931. Gepubliceerd in ‘The Militant’, 16 januari 1932. Vertaald door marxisme.be (december 2003) Wat is fascisme? De term vindt haar oorsprong in Italië. Waren alle vormen van contrarevolutionaire dictaturen fascistisch of niet (het is te zeggen, voor de opkomst van het fascisme in Italië)? De voormalige dictatuur in Spanje onder Primo de Rivera, 19231930, wordt door de Comintern een fascistische dictatuur genoemd. Is dat correct of niet? Wij denken dat het niet correct is. De fascistische beweging in Italië was een spontane beweging waarin brede lagen actief waren, met nieuwe leiders die vanuit de basis kwamen. Het was oorspronkelijk een volkse beweging, geleid en gefinancierd door de grote kapitalistische machten. Het komt voort uit de kleinburgerij, het lompenproletariaat, en zelfs tot op zekere hoogte vanuit de arbeidersmassa’s. Mussolini, een voormalige socialist, is een “self-made”-figuur die vanuit deze beweging voortkomt. Primo de Rivera was een aristocraat. Hij had een hoge militaire en bureaucratische positie en was hoofdgouverneur van Catalonië. Hij slaagde erin de macht te grijpen met de hulp van krachten in de administratie en het leger. Het is noodzakelijk om een onderscheid tussen beiden te maken. Mussolini had moeite om heel wat oude militaire instellingen te verzoenen met de fascistische milities. Dit probleem was er niet voor Primo de Rivera. De beweging in Duitsland is in grote lijnen analoog met die in Italië. Het is een massabeweging, waarbij de leiders gebruik maken van heel wat socialistische demagogie. Dat is noodzakelijk om een massale beweging op te bouwen. De echte basis voor het fascisme is de kleinburgerij. In Italië is er een brede basis — de kleinburgerij in de steden en de boeren. In Duitsland is er eveneens een brede basis voor het fascisme. Het kan gezegd worden, en dat is tot op zekere hoogte ook juist, dat de nieuwe middenklasse, de staatsfunctionarissen en de hogere bedienden in de privé, enz. zo’n basis kunnen vormen. Maar dat is een nieuwe kwestie die geanalyseerd moet worden.
Wat i s fa s c i s m e?
13
Teneinde in staat te zijn om iets te voorzien met betrekking tot het fascisme, is het nodig om een definitie ervan te hebben. Wat is het fascisme? Wat is haar basis, haar vorm en haar kenmerken? Hoe zal het ontwikkelen? Het is nodig om daar op een wetenschappelijke en marxistische wijze op in te gaan. HOE MUSSOLINI TRIOMFEERDE
Uit ‘What Next? Vital Question for the German Proletariat’, 1932. Vertaald door marxisme.be (december2003) Op een ogenblik dat de “normale” politionele en militaire middelen van de burgerlijke dictatuur, samen met hun parlementaire rookgordijnen, niet langer volstaan om de samenleving in een staat van evenwicht te houden, wordt teruggegrepen naar een fascistisch regime. Door haar fascistische agentschap zet het kapitalisme de massa’s van de op hol geslagen kleinburgerij en de troepen van stuurloze en gedemoraliseerde lompenproletariërs in beweging — ontelbare aantallen mensen die allemaal door het financiekapitaal in een wanhopige positie terechtgekomen zijn. De burgerij eist van het fascisme dat het een zware klus klaart. Zodra het teruggegrepen heeft naar de methoden van de burgeroorlog, eist de burgerij een rustige periode van enkele jaren. Het fascistische agentschap, door het inzetten van de kleinburgerij als stormram, levert grondig werk door alle hindernissen op haar baan weg te ruimen. Nadat het fascisme heeft overwonnen, verzamelt het financiekapitaal op directe en rechtstreekse wijze, de controle over de organen en instellingen van het land, de verantwoordelijke administratie en de onderwijsmachten van de staat: het gehele staatsapparaat samen met het leger, de gemeentebesturen, de universiteiten, scholen, de media, de vakbonden en de coöperatieven. Als een land fascistisch wordt, betekent dit niet enkel dat de vormen en methoden van regeren veranderen volgens de krijtlijnen uitgetekend door Mussolini — de veranderingen op dit vlak spelen uiteindelijk slechts een kleine rol — maar vooral dat de arbeidersorganisaties grotendeels gebroken worden: dat de arbeidersklasse herleid wordt tot een amorfe vorm; en
14
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
dat er een systeem van administratie opgezet wordt die diep geworteld is in de massa’s en alle onafhankelijke acties van de arbeidersklasse onmogelijk maakt. Dat is de kern van het fascisme... *** Het Italiaanse fascisme was het rechtstreekse gevolg van het verraad van de reformisten bij de opstand van de Italiaanse arbeidersklasse. Van bij het einde van de oorlog was er een opwaartse beweging in de revolutionaire beweging in Italië, en in september 1920 leidde dit tot de bezetting van fabrieken en werkplaatsen door de arbeiders. De heerschappij van de arbeidersklasse was een feit, het enige wat ontbrak was de organisatie ervan en het trekken van de nodige conclusies. De sociaaldemocratie werd bang en trok zich terug. Na haar stoutmoedige en heroïsche daden, werd de arbeidersklasse geconfronteerd met de leegte. Het onderbreken van de revolutionaire beweging werd de belangrijkste factor in de groei van het fascisme. In september kwam de revolutionaire vooruitgang tot stilstand, en in november waren er al de eerste grote betogingen van de fascisten (met de inname van Bologna).1 Het klopt dat de arbeidersklasse, zelfs na de catastrofe van september, in staat was om defensieve strijd te voeren. Maar de sociaaldemocratie had slechts één bekommernis: de arbeiders uit de strijd terugtrekken tegen de prijs van de ene toegeving na de andere. De sociaaldemocratie hoopte dat het meegaande gedrag van de arbeiders de “publieke opinie” van de burgerij tegenover de fascisten zou herstellen. De reformisten rekenden bovendien sterk op de steun van koning Victor Emmanuel. 1 De gewelddadige campagne van de fascisten begon in Bologna op 21 november 1920. Toen de sociaaldemocratische gemeenteraadsleden, die de verkiezingen hadden gewonnen, het stadhuis betraden om de nieuwe burgemeester voor te stellen, werden ze onthaald op geweerschoten waarbij 10 mensen werden vermoord en 100 gewond raakten. De fascisten organiseerden daarna “strafexpedities” in de regio waar de “Rode Liga’s” sterk stonden. “Actiegroepen” van de zwarthemden trokken met wagens die hen bezorgd waren door grootgrondbezitters rond en namen dorpen over terwijl ze het vuur openden, sloegen en vermoordden linkse boeren en vakbondsleiders, secretariaten van radicale organisaties werden verwoest en de bevolking geterroriseerd. Versterkt door hun gemakkelijke successen, gingen de fascisten over tot grootschalige aanvallen in de grote steden. Zie ook: Christine Thomas, ‘Italië 1920. Toen de arbeiders hun fabrieken bezet hielden’, http://marxisme.be/nl/index.php/historisch/14-historisch/753-italie-1920-toen-de-arbeidershun-fabrieken-bezet-hielden
Wat i s fa s c i s m e?
15
Tot op het laatste moment hielden ze de arbeiders met alle mogelijke middelen tegen om het gevecht aan te gaan met de troepen van Mussolini. Het leverde hen niets op. De koning ging samen met de hoogste lagen van de burgerij over naar het kamp van de fascisten. Toen de sociaaldemocraten op het laatste moment ervan overtuigd werden dat het fascisme niet gestopt zou worden op basis van gehoorzaamheid, deden ze een oproep voor een algemene staking. Die oproep werd een fiasco. De reformisten hadden zo lang gewacht om het vuur aan de lont te steken, uit angst dat het zou ontploffen, dat wanneer ze uiteindelijk met bevende hand probeerden de lont in brand te steken, dit mislukte. Twee jaar na haar ontstaan was het fascisme aan de macht. Het kon haar positie versterken op basis van het feit dat de eerste periode van haar heerschappij samenviel met een gunstige economische conjunctuur, na de depressie van 1921-22. De fascisten versloegen de zich terugtrekkende arbeidersklasse met de krachten van de kleinburgerij. Maar dit gebeurde niet in één keer. Zelfs nadat hij de macht had genomen, bleef Mussolini met de nodige voorzichtigheid tewerk gaan, hij kon zich immers niet baseren op reeds uitgewerkte rolmodellen. Tijdens de eerste twee jaar bleef zelfs de grondwet ongewijzigd. De fascistische regering nam de vorm van een coalitie aan. Intussen waren fascistische benden actief met stokken, messen en pistolen. Op die manier werd de fascistische regering langzaam aan gevormd, waarbij dit betekende dat alle onafhankelijke massaorganisaties volledig gebroken werden. Mussolini slaagde hierin door de fascistische partij zelf te bureaucratiseren. Nadat gebruik gemaakt werd van de krachten van de kleinburgerij, werden die door het fascisme verstrengeld in de burgerlijke staat. Mussolini kon niet anders handelen, aangezien de ontgoocheling van de massa’s die hij achter zich had verzameld het grootste gevaar voor zijn regime vormde. Het bureaucratisch geworden fascisme benadert heel sterk andere vormen van militaire en politiedictaturen. Het heeft niet langer haar voormalige sociale steun. De belangrijkste basis voor het fascisme — de kleinburgerij — verdwijnt van het toneel. Enkel een historische inertie geeft de fascistische regering de mogelijkheid om de arbeidersklasse in een staat van verdeeldheid en hulpeloosheid te houden. In haar politiek ten aanzien van Hitler, heeft de Duitse sociaaldemocratie daar niets aan kunnen toevoegen: het herhaalt enkel opnieuw wat de Italiaanse reformisten hen voordeden, maar met meer temperament.
16
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Die laatsten verklaarden het fascisme als een psychose na de oorlog, de Duitse sociaaldemocraten zagen het als een gevolg van “Versailles”2 of crisis-psychose. In beide gevallen blijven de reformisten blind voor het organische karakter van het fascisme, dat als massabeweging groeit op de ineenstorting van het kapitalisme. Uit angst voor de revolutionaire mobilisatie van de arbeiders, stelden de Italiaanse reformisten al hun hoop op de “staat”. Hun slogan was: “Help! Victor Emmanuel, oefen druk uit!”. De Duitse sociaaldemocratie kon niet beschikken over zo’n democratisch bolwerk als een koning die trouw was aan de grondwet. Daarom moesten ze zich tevreden stellen met een president — “Help! Hindenburg, oefen druk uit!”. 3 Terwijl hij strijd leverde tegen Mussolini, namelijk toen hij zich terugtrok voor Mussolini, openbaarde Turati4 zijn verbijsterende motto: “Je moet de moed hebben om een lafaard te zijn.” De Duitse reformisten zijn minder levendig in hun slogans. Zij stellen “Moed voor onpopulariteit” (Mut zur Unpopularitaet) — waarmee ze eigenlijk hetzelfde zeggen. Je moet niet bang zijn voor onpopulariteit die voortkomt uit een laffe aarzeling tegenover de vijand. Gelijke oorzaken produceren gelijke effecten. Als de loop van de geschiedenis afhankelijk zou zijn van de sociaaldemocratische partijleiding, dan is Hitlers carrière verzekerd. We moeten echter toegeven dat ook de Duitse Communistische Partij weinig geleerd heeft van de Italiaanse ervaring. De Italiaanse Communistische Partij ontstond ongeveer gelijktijdig met het fascisme. Maar dezelfde omstandigheden van een revolutionaire eb, op basis waarvan de fascisten aan de macht konden komen, maakte de ontwikkeling van de Communistische Partij moeilijker. De partij besefte niet ten volle wat het fascistische gevaar was, ze stelde 2 Het verdrag van Versailles werd Duitsland opgelegd na Wereldoorlog I. Het meest gehate onderdeel ervan waren de eindeloze betalingen aan de geallieerde troepen in de vorm van “herstellingen” voor oorlogsschade en verliezen. De “crisis” waarnaar in bovenstaande paragraaf wordt verwezen, was de economische depressie die in heel de kapitalistische wereld heerste na de crash op Wall Street in 1929. 3 Veldmaarschalk Paul von Hindenburg (1847-1934), Junker generaal die bekendheid verwierf in Wereldoorlog I en nadien president van de Weimar-republiek werd. In 1932 steunden de sociaaldemocraten hem voor zijn herverkiezing als “mindere kwaad” tegenover de nazi’s. Hij benoemde Hitler als kanselier in januari 1933. 4 Filippo Turati (1857-1937), leidinggevende reformistische theoreticus van de Italiaanse Socialistische Partij.
Wat i s fa s c i s m e?
17
zichzelf gerust met revolutionaire illusies; ze was resoluut tegenstander van de politiek van het eenheidsfront; kortom, ze was getroffen door alle kinderziektes. Dat was niet verwonderlijk! De partij was slechts twee jaar oud. In haar ogen was het fascisme slechts een “kapitalistische reactie”. De specifieke kenmerken van het fascisme die voortvloeien uit de mobilisatie van de kleinburgerij tegen de arbeidersklasse, werden niet opgemerkt door de Communistische Partij. Italiaanse kameraden zegden me dat, met uitzondering van Gramsci5, de Communistische Partij niet aanvaardde dat er een mogelijkheid was dat de fascisten de macht zouden grijpen. Zodra de arbeidersrevolutie een nederlaag had geleden, het kapitalisme stand hield en de contrarevolutie had overwonnen, hoe zou er dan een nog verdergaande vorm van contrarevolutie kunnen plaatsvinden? Hoe zou de burgerij tegen zichzelf in opstand kunnen komen! Dat was de aard van de politieke oriëntatie van de Italiaanse Communistische Partij. Bovendien mag niet uit het oog verloren worden dat het Italiaanse fascisme toen een nieuw fenomeen was dat nog in een vormingsproces zat; het zou zelfs voor een meer ervaren partij geen eenvoudige taak geweest zijn om de specifieke kenmerken ervan te herkennen. De leiding van de Duitse Communistische Partij herhaalt vandaag bijna letterlijk het standpunt van waaruit de Italiaanse communisten vertrokken: fascisme is niets anders dan kapitalistische reactie; vanuit het standpunt van de arbeidersklasse zijn de verschillen tussen verschillende vormen van kapitalistische reactie betekenisloos. Dit vulgaire radicalisme is des te minder begrijpelijk omdat de Duitse partij veel ouder is dan de Italiaanse in een gelijkaardige periode. Daarenboven is het marxisme verrijkt met de tragische ervaringen in Italië. Aandringen dat het fascisme er al is, of de mogelijkheid van haar machtsovername ontkennen, kan herleid worden tot één en dezelfde 5 Antonio Gramsci (1891-1937): een stichter van de Italiaanse Communistische Partij, gevangengezet door Mussolini in 1926, stierf elf jaar later in de gevangenis. Hij stuurde vanuit de gevangenis in naam van het politiek comité van de Italiaanse partij een protestbrief naar aanleiding van Stalins campagne tegen de Linkse Oppositie. Togliatti, die in Moskou was als Italiaanse vertegenwoordiger bij de Comintern, onderschepte de brief. Tijdens het bewind van Stalin, werd iedere verwijzing naar Gramsci opzettelijk vermeden. In de periode van zogenaamde “destalinisatie” werd Gramsci “herontdekt” door de Italiaanse Communistische Partij en omarmd als held en martelaar. Sindsdien zijn veel van zijn werken verspreid, waaronder vooral zijn gevangenisnota’s.
18
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
positie. Door de specifieke natuur van het fascisme te ontkennen, wordt de strijd ertegen onvermijdelijk lamgelegd. Het leeuwendeel van de verantwoordelijkheid hiervoor moet natuurlijk gelegd worden bij de leiding van de Comintern. De Italiaanse communisten waren meer dan wie ook verplicht om alarm te slaan. Maar Stalin, samen met Manuilski6, bracht er hen toe om de belangrijkste lessen uit hun eigen vernietiging niet te trekken. We hebben opgemerkt met welk ijverig enthousiasme Ercoli7 op de positie van het sociaalfascisme kwam — de positie van het passief afwachten van een fascistische overwinning in Duitsland. BURGERIJ, KLEINBURGERIJ EN ARBEIDERSKLASSE
Uit: ‘The Only Road for Germany’ geschreven in september 1932 en gepubliceerd in de VS in april 1933. Vertaald door marxisme.be (december 2003) Elke ernstige analyse van de politieke situatie moet vertrekken van de wederzijdse relaties tussen de drie klassen: de burgerij, de kleinburgerij (met inbegrip van de boeren), en de arbeidersklasse. De economisch machtige grote burgerij vertegenwoordigt op zichzelf een te verwaarlozen minderheid in het land. Om haar dominantie op te leggen, moet het voorzien in een besliste wederzijdse relatie met de kleinburgerij en, door haar bemiddeling, met de arbeidersklasse. Om de dialectiek van de verhouding tussen de drie klassen te begrijpen, moet een onderscheid gemaakt worden tussen drie historische stadia: bij de opkomst van de kapitalistische ontwikkeling, toen de 6 Dimitri Manuilski (1883-1952): Verantwoordelijke van de Comintern van 1929 tot 1934; zijn verwijdering ging samen met de bocht van ultra-gauchisme naar het opportunisme van de Volksfrontperiode. Hij verscheen later op het diplomatieke toneel, als afgevaardigde bij de Verenigde Naties. 7 Ercoli: pseudoniem in de Comintern van Palmiro Togliatti (1893-1964). Leidde de Communistische Partij nadat Gramsci in de gevangenis zat. Hij overleefde alle bochten van de Comintern, maar na Stalins dood bekritiseerde hij de heerschappij van Stalin en een aantal van de overblijvende elementen van het stalinisme in de Sovjetunie en de internationale communistische beweging.
Wat i s fa s c i s m e?
19
burgerij revolutionaire methoden nodig had om haar taken te vervullen; de periode van de groei en maturiteit van het kapitalistische regime; en ten slotte de neergang van het kapitalisme, als de burgerij gedwongen wordt om de methoden van burgeroorlog te gebruiken tegen de arbeidersklasse om haar recht op uitbuiting te beschermen. De politieke programma’s die overeenstemmen met deze drie stadia — het JACOBINISME8, reformistische DEMOCRATIE (met inbegrip van de sociaaldemocratie) en FASCISME — zijn uiteindelijk programma’s van kleinburgerlijke stromingen. Dat feit op zich, meer dan wat dan ook, toont aan welk enorm — of beter welk beslissend — belang de zelfbeschikking van de kleinburgerlijke massa heeft voor het lot van de burgerlijke samenleving. Niettemin is de verhouding tussen de burgerij en haar normale sociale steun, de kleinburgerij, niet afhankelijk van wederzijds vertrouwen en vreedzame samenwerking. De kleinburgerij als massa is een klasse die wordt uitgebuit en onderdrukt. De kleinburgerij bekijkt de burgerij met afgunst en vaak zelfs met haat. Terwijl de burgerij gebruik maakt van de steun van de kleinburgerij, vertrouwt het deze niet omwille van de correcte angst voor haar tendens om de van bovenaf opgelegde grenzen niet na te leven. Terwijl ze de weg voor de burgerlijke ontwikkeling uitstippelden en voorbereidden, waren de jakobijnen op ieder ogenblik betrokken bij scherpe confrontaties met de burgerij. Ze leverden een onverbeten strijd tegen de burgerij. Nadat ze hun beperkte historische rol hadden gespeeld, kwamen de jakobijnen ten val, aangezien de heerschappij van het kapitaal voorbestemd was om te overwinnen. Gedurende een hele reeks stadia baseerde de burgerij haar macht op de vorm van parlementaire democratie. Zelfs toen gebeurde dit niet vreedzaam en vrijwillig. De burgerij was enorm bang van algemeen stemrecht. Maar in laatste instantie slaagde de burgerij erin, met behulp van een combinatie van gewelddadige maatregelen en toegevingen, van privileges en hervormingen, om in het kader van de formele democratie niet enkel de kleinburgerij te betrekken, maar in belangrijke mate ook de arbeidersklasse, doorheen de nieuwe kleinburgerij, de arbeidersaristocratie. In augustus 1914 was de imperialistische burgerij 8 Linkerzijde van kleinburgerlijke krachten in de Franse Revolutie, in haar meest revolutionaire fase geleid door Robespierre
20
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
in staat om, via de parlementaire democratie, miljoenen arbeiders en boeren in de oorlog te betrekken.9 Net met de oorlog begint de duidelijke neergang van het kapitalisme en, bovenal, van haar democratische vorm van dominantie. Het is vandaag geen kwestie meer van nieuwe hervormingen en verbeteringen, maar van het beperken en vernietigen van de oude hervormingen. Hierdoor komt de burgerij in conflict met de instellingen van arbeidersdemocratie (vakbonden en politieke partijen), maar ook met de parlementaire democratie, het kader waarbinnen de arbeidersorganisaties een opgang kenden. Daarom wordt enerzijds campagne gevoerd tegen het “marxisme” en anderzijds tegen het democratische parlementarisme. Maar net zoals de top van de liberale burgerij in haar tijd niet in staat was om louter op eigen krachten komaf te maken met het feodalisme, de monarchie en de kerk, zijn de zakenlui van het financiekapitaal niet in staat om louter op eigen krachten de confrontatie met de arbeidersklasse aan te gaan. Ze hebben de steun van de kleinburgerij nodig. Daartoe moet de kleinburgerij gedisciplineerd worden, georganiseerd, gemobiliseerd en bewapend. Maar die methode kent ook gevaren. Terwijl de burgerij gebruik maakt van het fascisme, is ze er ook bang van. Pilsudski10 werd in mei 1926 gedwongen om de burgerlijke samenleving te redden door een staatsgreep te plegen tegen de traditionele partijen van de Poolse burgerij in. De kwestie ging zo ver dat de officiële leider van de Poolse Communistische Partij, Warski11, die van de positie van Rosa Luxemburg12 niet naar die van Lenin overgegaan was maar 9 4 augustus 1914: ineenstorting van de Tweede Internationale. De afgevaardigden van de Duitse Sociaaldemocratische Partij stemden in de Reichstag voor de oorlogsbegroting van de imperialistische regering; op dezelfde dag deden parlementsleden van de Franse Socialistische Partij hetzelfde in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. 10 Josef Pilsudski (1876-1935): aanvankelijk een socialist met nationalistische standpunten, in 1920 leidde hij de anti-sovjetkrachten in Polen, in 1926 leidde hij een staatsgreep en vestigde hij een dictatuur. 11 Warski: een vriend van Rosa Luxemburg die bij de meningsverschillen tussen Luxemburg en de bolsjewieken de zijde van Luxemburg koos. Toen de Comintern een bocht naar links maakte in haar fase van de “Derde Periode”, werd Warski uit de leiding van de Poolse Communistische Partij gezet, maar niet uit de partij gesloten. Hij verdween in de Sovjetunie ten tijde van de ‘grote zuivering’ van 1936-38. 12 Rosa Luxemburg (1870-1919): Belangrijke revolutionaire theoretica en leidster. Aanvankelijk actief in de socialistische beweging in haar geboorteland Polen, maar nadien een leidster van de linkerzijde in de Duitse Sociaal-Democratische Partij. Luxemburg belandde samen met Karl Liebknecht in de gevangenis omwille van haar oppositie tegen Wereldoorlog
Wat i s fa s c i s m e?
21
naar die van Stalin, stelde dat de staatsgreep van Pilsudski een stap in de richting van de “revolutionaire democratische heerschappij” was en de arbeiders opriep om Pilsudski te steunen. Op een bijeenkomst van de Poolse Commissie op het Uitvoerend Bestuur van de Communistische Internationale op 2 juli 1926, zei de auteur van deze tekst over de gebeurtenissen in Polen: “Algemeen gesteld is de machtsovername door Pilsudski het werk van de kleinburgerij, een ‘plebeïsche’ manier om de enorme problemen van de burgerlijke samenleving in een staat van neergang en ontbinding. Er is hier een directe gelijkenis met het Italiaanse fascisme. “Deze twee stromingen hebben ongetwijfeld een aantal kenmerken gemeen: ze rekruteren hun stoottroepen eerst en vooral vanuit de kleinburgerij; zowel Pilsudski als Mussolini werkten met buitenparlementaire middelen, met open geweld, met de methoden van burgeroorlog; beiden hadden niet de vernietiging maar de bescherming van de burgerlijke samenleving op het oog. Terwijl ze de kleinburgerij zich liet organiseren, kozen ze zelf openlijk de kant van de grote burgerij nadat ze de macht hadden overgenomen. Dit doet onwillekeurig aan een historische veralgemening denken. Laat ons de evaluatie erbij halen die Marx maakte van het jacobinisme als de plebeïsche methode om rekeningen te vereffenen met de feodale tegenstanders van de burgerij... Dat was tijdens een periode waarin de burgerij opkwam. Vandaag moeten we vaststellen dat, in een periode van teloorgang van de burgerlijke samenleving, de burgerij opnieuw nood heeft aan de ‘plebeïsche’ methode om haar taken te vervullen, taken die niet langer progressief zijn, maar volkomen reactionair. In die zin is fascisme een karikatuur van jacobinisme. “De burgerij is niet in staat om haar eigen macht te behouden door de middelen en methoden van de parlementaire staat die het zelf gecreëerd heeft; de burgerij heeft het fascisme nodig als wapen om zichzelf te verdedigen, alleszins toch op kritieke ogenblikken. Dat neemt niet weg dat de burgerij de ‘plebeïsche’ methode om haar problemen op te lossen niet verkiest. De burgerij was altijd afkerig tegenover het jacobinisme, dat op bloedige wijze de weg voorbereidde I. Na hun vrijlating leidden beiden de Spartakusbund. Ze werden gearresteerd en vermoord tijdens de revolutie van 1919.
22
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
voor de ontwikkeling van de burgerlijke samenleving. De fascisten staan onmetelijk dichter bij de decadente burgerij dan de jakobijnen bij de opkomende burgerij. Toch is de nuchtere burgerij geen grote voorstander van de fascistische wijze om haar problemen op te lossen. Hoewel die methode wordt voortgebracht door de belangen van de burgerlijke samenleving, zijn er gevaren aan verbonden. Daarom zijn er tegenstellingen tussen het fascisme en de burgerlijke partijen. “De grote burgerij houdt evenveel van het fascisme als een man met kiespijn ervan houdt om zijn tand te laten trekken. De nuchtere kringen van de burgerlijke samenleving hebben aandachtig het werk van de tandarts Pilsudski gevolgd, maar hebben zich op het laatste ogenblik verzoend met het onvermijdelijke, ondanks alle bedreigingen en alle vormen van onderhandelingen. Op die manier wordt het idool van de kleinburgerij omgevormd tot de politieagent van het kapitaal.” Tegenover deze poging om de historische plaats van het fascisme te schetsen, werd de theorie van het sociaalfascisme geplaatst. Op het eerste gezicht kan die theorie overkomen als pretentieus, waanzin, maar tevens getuigend van een onschadelijke stomheid. Latere gebeurtenissen toonden aan hoe schadelijk de invloed van de stalinistische theorie was op de ontwikkeling van de Communistische Internationale. Betekent de historische rol van het jacobinisme, de democratie en het fascisme, dat de kleinburgerij gedoemd is om altijd een instrument in handen van het kapitaal te blijven? Als dat het geval was, zou de heerschappij van de arbeidersklasse onmogelijk zijn in een aantal landen waar de kleinburgerij de meerderheid van de bevolking vormt, en bovendien zou het extreem moeilijk worden in andere landen waar de kleinburgerij een belangrijke minderheid vormt. Gelukkig is de realiteit anders. De ervaring van de Commune van Parijs13 toonde voor het eerst, binnen de grenzen van één stad, zoals de ervaring van de Oktoberrevolutie het nadien aantoonde op een grotere schaal en gedurende een langere periode, dat een alliantie van de kleinburgerij met de grote burgerij geen noodzakelijkheid vormt. Aangezien de kleinburgerij niet in staat is om een onafhankelijke politiek voor te staan (dat is ook waarom de kleinburgerlijke “democratische dicta13 De eerste “dictatuur van de arbeidersklasse” of “arbeidersdemocratie”, maart 1871
Wat i s fa s c i s m e?
23
tuur” onrealiseerbaar is), heeft het geen andere keuze dan deze tussen de burgerij en de arbeidersklasse. In de periode van de opkomst, de groei en de bloei van het kapitalisme, marcheerde de kleinburgerij, ondanks kortstondige uitbarstingen van ongenoegen, meestal gehoorzaam in het kapitalistische gareel. De kleinburgerij kon ook niets anders doen. Maar onder de voorwaarden van kapitalistische desintegratie, en van een impasse in de economische situatie, zal de kleinburgerij op zoek gaan, en proberen zichzelf los te maken van het juk van de oude meesters en heersers van de samenleving. De kleinburgerij is in staat om haar lot te verbinden aan dat van de arbeidersklasse. Daartoe is slechts één iets vereist: de kleinburgerij moet vertrouwen krijgen dat de arbeidersklasse in staat is om de samenleving op een nieuwe weg te zetten. De arbeidersklasse kan enkel dat vertrouwen versterken door haar eigen kracht, door de vastberadenheid van haar acties, door een goed uitgewerkt offensief tegen de vijand, door het succes van haar revolutionaire politiek. Maar o wee als de revolutionaire partij de aard van de situatie niet kan inschatten! De dagdagelijkse strijd van de arbeidersklasse versterkt de onstabiliteit van de burgerlijke samenleving. De stakingen en politieke onrust maken de economische situatie in het land erger. De kleinburgerij kan zichzelf tijdelijk neerleggen bij toenemende ontberingen, als het uit ervaring weet dat de arbeidersklasse zich in een positie bevindt om opnieuw vooruit te gaan. Maar als de revolutionaire partij, ondanks de verscherping van de klassenstrijd, keer op keer bewijst dat het niet in staat is om de arbeidersklasse te verenigen, als het verward is, zichzelf tegenspreekt, dan zal de kleinburgerij het geduld verliezen en beginnen neerkijken op de revolutionaire arbeiders en hen verantwoordelijk stellen voor de eigen miserie. Alle burgerlijke partijen, met inbegrip van de sociaaldemocratie, zullen hun opvattingen in die richting aanpassen. Als de sociale crisis onhoudbaar wordt, zal een specifieke partij op het toneel verschijnen met als bedoeling om de kleinburgerij op te jutten en haar woede en wanhoop te richten tegen de arbeidersklasse. In Duitsland wordt die historische taak vervuld door de nationaal-socialisten (nazi’s), een brede stroming waarvan de ideologie bestaat uit alle rotte dampen van een desintegrerende burgerlijke samenleving.
24
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
WAT IS NAZISME?
Geschreven in juni 1933, de laatste twee paragrafen in November 1933. Vertaald door marxisme.be (augustus 2012) Enkel naïeve geesten denken dat het koningschap wordt bepaald door de koning zelf, zijn hermelijnen mantel en kroon, zijn vlees en bloed. In feite is het koningschap een wisselwerking met de bevolking. De koning is enkel koning omdat de belangen en vooroordelen van miljoenen mensen door deze persoon lopen. Als dit door de ontwikkelingen verandert, dan blijkt de koning slechts een fris gewassen man met slappe onderlip te zijn. De man die ooit Alfonso XIII werd genoemd, kan daar een recente getuigenis van vormen.14 De leider die heerst bij de wil van het volk verschilt van de leider die heerst bij de wil van God in die zin dat de eerste zelf zijn weg moet vrijmaken of toch alleszins zelf een rol moet spelen in de samenloop van gebeurtenissen. Maar de leider staat steeds in een relatie tot de bevolking, het individuele aanbod moet voldoen aan de collectieve vraag. De controverse rond de persoonlijkheid van Hitler wordt scherper als het geheim van zijn succes bij Hitler zelf wordt gezocht. Intussen zou een andere politieke figuur het moeilijk hebben om op een zelfde manier de focus van anonieme historische krachten te worden. Niet gelijk welke misnoegde kleinburger kon Hitler worden, maar er zit wel een stukje van Hitler in elke misnoegde kleinburger. De snelle groei van het Duitse kapitalisme voor de Eerste Wereldoorlog betekende niet dat de middenklasse volledig werd vernietigd. Delen van de kleinburgerij stonden aan de rand van het bankroet, maar er ontstonden ook nieuwe lagen van kleinburgers. Rond de fabrieken waren er ambachtslieden en winkeliers, in de fabrieken waren er technici en leidinggevenden. Maar terwijl ze zichzelf in stand hielden en numeriek zelfs sterker werden, waren de oude en de nieuwe kleinburgerij slechts goed voor minder dan de helft van de 14 Alfonso XIII was vanaf zijn geboorte in 1886 tot in 1931 de koning van Spanje. Hij moest aftreden onder druk van een massabeweging die onder meer opkwam voor een republikeinse staatsvorm. Alfonso verliet Spanje en overleed in 1941. De huidige Spaanse koning, Juan Carlos, is de kleinzoon van Alfonso die in 1969 door Franco werd aangesteld als nieuwe koning.
Wat i s fa s c i s m e?
25
Duitse natie. De middenklasse heeft de laatste schijn van onafhankelijkheid verloren. Ze leeft in de rand van de grootschalige industrie en het bankensysteem, ze leeft van de kruimels die van de tafel van de monopolies en kartels vallen en van de spirituele boodschap van haar theoretici en professionele politici. De nederlaag van 1918 blokkeerde de opmars van het Duitse imperialisme. Een externe dynamiek sloeg om in een interne. De oorlog ging over in een revolutie. De sociaaldemocratie, die de Hohenzollerns 15 had bijgestaan om de oorlog tot haar tragische uitkomst te brengen, liet niet toe dat de arbeidersklasse de revolutie tot haar conclusies doortrok. Nadien zocht de Weimar-democratie veertien jaar lang excuses voor haar eigen bestaan. De Communistische Partij riep de arbeiders op tot een nieuwe revolutie, maar was niet in staat om deze te leiden. De Duitse arbeidersklasse onderging van de opkomst en de nederlaag van de oorlog, revolutie, parlementarisme en pseudobolsjewisme. Op een ogenblik dat de oude burgerlijke partijen in de modder vast kwamen te zitten, werd ook de dynamische macht van de arbeidersklasse ondermijnd. De naoorlogse chaos kwam hard aan bij de ambachtslieden, verkopers en de ambtenaren, net zoals ook de arbeiders werden geraakt. De economische crisis in de landbouw zorgde voor een strop rond de nek van de boeren. Het verval van de middenklasse betekende niet dat ze plots arbeiders werden. Tegelijk zag de arbeidersklasse een gigantisch leger van chronisch werklozen ontwikkelen. De verpaupering van de kleinburgerij kon zich nauwelijks verbergen achter de dassen en sokken van kunstzijde. Het ondermijnde alle officiële instanties en in de eerste plaats de leer van het democratisch parlementarisme. De veelheid aan partijen, de ijzige verkiezingskoorts, de eindeloze verschuivingen in de kabinetten maakten de sociale crisis erger door een brede waaier van politieke combinaties te creëren. In een sfeer die werd gedomineerd door oorlog, nederlaag, herstellingen, inflatie, bezetting van het Ruhr-gebied, crisis, tekorten en wanhoop, kwam de kleinburgerij in opstand tegen alle oude partijen van de bedriegers. De grieven van kleine eigenaars die nooit echt van de afgrond van het bankroet weg geraakten, van de universiteitszonen zonder postjes of 15 Hogenzollerns: de Duitse keizerlijke familie. Wilhelm II was de laatste Duitse keizer, hij was aan de macht van 1888 tot 9 november 1918.
26
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
klanten, van de dochters zonder bruidsschat en vrijers, leidden tot de roep naar orde en een ijzeren hand. De vlag van het nazisme werd aanvankelijk naar voor gebracht door de lagere en middenlagen van het oude leger. Officiers die met medailles voor uitmuntende diensten werden beloond, al dan niet afgezwaaide officiers konden niet geloven dat hun heldhaftigheid en lijden voor het Vaderland niets had opgeleverd en hen zelf geen dankbaarheid had bezorgd. Vandaar hun haat tegenover de revolutie en de arbeidersklasse. Tegelijk wilden ze zich niet door de bankiers, industriëlen en ministers laten degraderen tot een bescheiden rol van boekhouder, ingenieur, postbeambte of leraar. Vandaar hun ‘socialisme’. Aan de IJzer en bij Verdun hadden ze hun eigen leven en dat van anderen geriskeerd, ze leerden er de taal van het commanderen en overschaduwden daarmee de kleinburgerij die achter de linies was gebleven. Deze mensen werden leiders. Bij het begin van zijn politieke carrière viel Hitler enkel op omwille van zijn temperament en het feit dat hij veel luider kon spreken dan alle anderen. Zijn intellectuele middelmatigheid ging gepaard met een groot zelfvertrouwen. Hij bracht geen volledig uitgewerkt programma in de beweging, tenzij de wraaklust van de beledigde soldaat als een programma wordt beschouwd. Hitler vertrok van het ongenoegen en de klachten over de voorwaarden van Versailles, de hoge levensduurte, het gebrek aan respect voor verdienstelijke soldaten en de spelletjes van de bankiers en journalisten van diverse overtuiging. Er waren in het land heel wat bankroete mensen die amper konden overleven en grote littekens waaronder ook verse blauwe plekken moesten torsen. Ze wilden allemaal met de vuisten op tafel slaan. Dat kon Hitler beter dan gelijk wie. Hij wist dan wel niet hoe hij het kwade moest aanpakken. Maar zijn toespraken weerklonken eerst als bevelen en dan als gebeden gericht aan het onverbiddelijke lot. Gedoemde klassen raken het net zoals dodelijk zieken nooit beu om variaties te vinden op hun geklaagzang noch om naar troostende woorden te luisteren. De toespraken van Hitler waren daar goed aan aangepast. Sentimentele vormeloosheid, gebrek aan rechtlijnig denken samen met onwetendheid – al deze gebreken werden omgezet in voordelen. Ze gaven hem de kans om alle vormen van ongenoegen te verenigen in de bedelaarskom van het nazisme en het liet hem toe om de massa’s te leiden in de richting dat ze hem duwden. In de geest
Wat i s fa s c i s m e?
27
van de agitator werd alles, van de eerste improvisaties, opgeslagen dat op goedkeuring werd onthaald. Zijn politieke gedachten waren het resultaat van zijn oratorische akoestiek. Dat is hoe de slogans werden geselecteerd. Dat is hoe het programma werd uitgewerkt. Dat is hoe de “leider” vorm uit het ruwe materiaal werd geboetseerd. Mussolini reageerde van bij het begin bewuster op het sociale materiaal dan Hitler die dichter stond bij de mystieke opvattingen van Metternich dan bij de politieke algebra van Machiavelli. Mussolini is mentaal krachtiger en cynischer. De atheïst in Rome gebruikt de religie slechts zoals hij de politie en de rechtbanken gebruikt, terwijl zijn collega in Berlijn echt gelooft in de onfeilbaarheid van de Kerk van Rome. Toen de toekomstige Italiaanse dictator Marx nog beschouwde als “onze gezamenlijke en onsterfelijke leraar”, was hij niet onbedreven in het verdedigen van de theorie die in de huidige ontwikkelingen vooreerst de tegengestelde belangen en acties van twee klasse, de burgerij en de arbeidersklasse, ziet. Het klopt dat Mussolini in 1914 schreef dat er tussen deze twee klassen heel wat tussenlagen zijn die schijnbaar een “web van het menselijke collectief ” vormen, maar hij voegde er aan toe dat deze lagen “in tijden van crisis naargelang hun belangen en ideeën aansluiting vinden bij een van de andere centrale klassen.” Dat is een belangrijke veralgemening. Net zoals een wetenschappelijke geneeskunde toelaat om niet alleen een zieke te genezen maar ook om een gezonde persoon sneller om te brengen, zo werd ook de wetenschappelijke analyse van de klassenverhoudingen door Mussolini aangewend om, zodra hij naar het andere kamp was overgelopen, de middenklasse tegen de arbeidersklasse te mobiliseren. Hitler bereikte hetzelfde door de methodologie van het fascisme te vertalen naar de taal van het Duitse mysticisme. De vreugdevuren waarmee de goddeloze literatuur van het marxisme wordt verbrand, tonen op briljante wijze de klassenaard van het nazisme. Terwijl de nazi’s optraden als partij en niet als staatsmacht, vonden ze geen manier om de arbeidersklasse te benaderen. Aan de andere kant zag de grote burgerij, ook niet diegenen die Hitler financieel ondersteunden, zijn partij niet als de hunne. De nationale ‘renaissance’ was volledig afhankelijk van de middenklassen, het meest achtergebleven deel van de natie, de overtollige ballast van de geschiedenis. De politieke kunst bestond erin dat de kleinburgerij werd verenigd in haar gezamenlijke vijandigheid tegenover de arbeiders-
28
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
klasse. Hoe is verbetering mogelijk? Eerst en vooral door te trappen naar al wie onder je staat. De kleinburgerij stond machteloos tegenover het grootkapitaal en hoopte haar sociale waardigheid op de kap van de arbeiders terug te winnen. De nazi’s omschreven hun machtsovername ten onrechte als een revolutie. In feite heeft het fascisme in Duitsland, net zoals in Italië, het sociale stelsel onaangetast gelaten. De machtsovername door Hitler kan eigenlijk zelfs geen contrarevolutie genoemd worden. Maar het kan ook niet als een geïsoleerd feit worden gezien, het is het resultaat van een cyclus van schokken die begonnen in Duitsland in 1918. De novemberrevolutie gaf de macht aan de sovjets van arbeiders en boeren, dit was in essentie een arbeidersrevolutie. Maar de partij die aan het hoofd van de arbeidersklasse stond, gaf de macht terug aan de burgerij. Hiermee opende de sociaaldemocratie in zekere zin het tijdperk van de contrarevolutie nog voor de revolutie haar taken kon voltooien. Zolang de burgerij afhankelijk was van de sociaaldemocratie, en dus van de arbeiders, behield het regime elementen van compromissen. Maar de internationale en interne positie van het Duitse kapitalisme liet geen ruimte voor toegevingen. De sociaaldemocratie redde de burgerij van de arbeidersrevolutie, net zoals nadien het fascisme de burgerij bevrijdde van de sociaaldemocratie. De staatsgreep door Hitler is de laatste keten in de aaneenschakeling van contrarevolutionaire ontwikkelingen. De kleinburgerij staat vijandig tegen het idee van ontwikkeling. Ontwikkeling gaat immers steeds tegen de belangen van de kleinburgerij in, de vooruitgang heeft de kleinburger enkel ondraaglijke schulden opgeleverd. Het nazisme verwerpt niet alleen het marxisme maar ook het darwinisme. De nazi’s vervloeken het materialisme omdat de overwinningen van de technologie op de natuur gepaard gaan met de triomf van het grote kapitaal over het kleine kapitaal. De leiders van de beweging zetten zich af tegen de ‘intellectuelen’ omdat ze zelf maar over tweede- en derderangs intellectuelen beschikken en omdat hun historische rol hen niet toelaat om ook maar een gedachte tot zijn conclusie door te trekken. De kleinburgerij heeft nood aan een hogere autoriteit die boven de materie en boven de geschiedenis staat, een autoriteit die vrij is van concurrentie, inflatie, crisis en gedwongen verkopen. Tegenover de evolutie, het materialistische denken en het rationalisme – van de twintigste, negentiende en achttiende eeuwen
Wat i s fa s c i s m e?
29
– plaatst hij het nationale idealisme als bron van heroïsche inspiratie. De natie van Hitler is een mythische schaduw van de kleinburgerij zelf, een zielig delirium van een duizendjarig Rijk. Om de natie boven de geschiedenis uit te tillen, wordt het ras boven gehaald. De geschiedenis wordt gezien als de uiting van het ras. De kwaliteiten van het ras worden los gezien van de veranderende sociale voorwaarden. Door het ‘economische denken’ als basis te verwerpen, zakt het nazisme af tot een lager niveau: van het economische materialisme wordt afgedaald tot het zoölogische materialisme. De rassentheorie lijkt special te zijn bedacht voor de pretentieuze autodidact op zoek naar de universele sleutel tot alle geheimen van het leven. Deze theorie lijkt in het licht van de geschiedenis van ideeën wel bijzonder melancholisch. Om de religie van het zuivere Duitse bloed te creëren, ging Hitler zijn ideeën lenen bij het racisme van de Fransman Gobineau16, een diplomaat en literaire dilettant. Hitler vond zijn politieke methodologie in een afwerkte vorm in Italië, waar Mussolini heel wat elementen van de marxistische theorie van de klassenstrijd had geleend. Het marxisme zelf is het resultaat van een verbond tussen Duitse filosofie, Franse geschiedenis en Britse economie. Door na te gaan van waar ideeën komen, zelfs indien het om de meest reactionaire of verwarde ideeën gaat, blijft er geen spoor van het racisme overeind. De enorme armoede van de nazi-filosofie was natuurlijk geen bezwaar voor academici om Hitler op volle kracht te volgen eens diens overwinning voldoende duidelijk was. De meeste professoren zagen de jaren van het Weimar-regime als een periode van rellen en alarmerende zaken. De historici, economen, juristen en filosofen liepen verloren in de zoektocht naar welke van de tegenstrijdige criteria van waarheid nu correct waren, welk kamp uiteindelijk de bovenhand zou halen. De fascistische dictatuur nam alle twijfel van de Fausts weg en maakte een einde aan de aarzelingen op de universitaire tribunes. Na de schemerzone van de parlementaire relativiteit, trok de kennis 16 Arthur de Gobineau, werkelijke naam Joseph Arthur ( 1816 - 1882), dacht dat rassen verantwoordelijk waren voor het ontstaan van cultuur. Hij stelde dat rassenvermenging zou leiden tot chaos en dat het ‘Kaukasische’ ras het beste ontwikkeld was. De Gobineau was vooral gebrand op de Semitische volkeren die het resultaat waren van rassenvermengingen, hij beschouwde de Arabieren en de Joden als inferieur. Zijn racistische ideeën waren beschreven in ‘Een verhandeling over de Ongelijkheid van de Menselijke Rassen’ (oorspronkelijke titel: “Essai sur l’inégalité des races humaines”) (1853-1855). Bron: wikipedia.org
30
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
opnieuw het koninkrijk der zekerheden binnen. Einstein was verplicht om zijn tenten buiten Duitsland op te trekken. Op politiek vlak is het racisme een saaie en bombastische variant van chauvinisme dat samengaat met frenologie17. De failliete adel zocht troost in de voornaamheid van haar bloed. Op dezelfde manier dienen de fabels over de superioriteit van het ras om de kleinburgerij troost te bieden. Het is overigens opmerkelijk dat de leiders van het nazisme geen autochtone Duitsers zijn, maar inwijkelingen uit Oostenrijk zoals Hitler zelf, uit de voormalige Baltische provincies van Rusland zoals Rosenberg of uit de koloniale landen zoals Hess die momenteel vlak achter Hitler staat in de partijleiding18. De school van het barbaarse nationalisme moest tot aan grenzen van de beschaving gaan om haar ‘leiders’ de ideeën te bezorgen die later een respons zouden vinden in de harten van de meest barbaarse klassen van Duitsland. Persoonlijkheid en klasse – liberalisme en marxisme – zijn het kwade. De natie is het goede. Maar aan de drempel van het private bezit wordt deze filosofie binnenste buiten gedraaid. De redding ligt alleen in het persoonlijke private bezit. Het idee van nationaal bezit is een waanidee van het bolsjewisme. De kleinburgerij verafgoodt de natie, maar wil de natie niets geven. Integendeel verwacht de kleinburger dat de natie hem eigendom schenkt en beschermt tegen de arbeiders. Het Derde Rijk zal de kleinburger nochtans niets schenken, of het zouden nieuwe belastingen moeten zijn. Op het vlak van de moderne economie, die internationale banden en anonieme methoden heeft, lijkt het principe van het ras iets dat is opgestaan uit een middeleeuws graf. De nazi’s begonnen onmiddellijk met een aantal toegevingen. De raszuiverheid, die op geestelijk vlak moet erkend worden door een paspoort, moet op economisch vlak vooral uit efficiëntie blijken. Onder de huidige omstandigheden betekent dat een concurrentievermogen hebben. Langs de achterdeur brengt het racisme het economische liberalisme terug binnen, maar dan wel ontdaan van alle politieke vrijheden. 17 Wikipedia schrijft hierover: “Frenologie is een, thans geheel verlaten leer, die stelde dat aanleg en karakter bepaald worden door de groei van bepaalde hersendelen. Het karakter zou dan afgeleid kunnen worden uit de vorm van de schedel, die bepaalde knobbels zou vertonen. Hieruit zijn de in het spraakgebruik ingeburgerde termen wiskundeknobbel en talenknobbel ontstaan. De studie naar vorm en afmetingen van de schedel noemt men craniometrie.” 18 Rudolf Hess was geboren in Alexandrië (Egypte).
Wat i s fa s c i s m e?
31
Op economisch vlak komt het nationalisme in de praktijk neer op machteloze maar wilde uitbarstingen van antisemitisme. De nazi’s maken abstractie van de woekerrentes van het moderne economische systeem, want het is de geest van het kwade die daar een rol in speelt en zoals algemeen geweten neemt de Joodse burgerij op dat vlak een belangrijke positie in. Vooraleer ze voor het kapitalisme op zich buigen, verklaart de kleinburger de oorlog aan de slechte winstdrift van de Poolse Jood met zijn lange kaftan en doorgaans zonder een cent op zak. De pogrom wordt het ultieme bewijs van de raciale superioriteit. Het programma waarmee de nazi’s aan de macht kwamen, doet helaas denken aan een Joodse winkel in een afgelegen provincie. Je kunt er alles vinden, het is goedkoop en doorgaans van slechte kwaliteit. Herinneringen aan de ‘goede’ tijden van de vrije concurrentie, wazige evocaties van de stabiliteit van de klassensamenleving, hoop op een terugkeer van het koloniale rijk, dromen van een afgesloten economie, frasen over een terugkeer van het Germaanse in plaats van het Romeinse recht, pleidooien voor een Amerikaans moratorium op schuldenafbetalingen, een jaloerse vijandigheid tegenover de ongelijkheid van een eigenaar in een auto, een dierlijke angst voor gelijkheid met een arbeider zonder kraag, de waanzin van het nationalisme, angst voor de wereldwijde schuldeisers,… Alles wat door het internationale denken naar de prullenmand werd verwezen, wordt nu aangewend om de spirituele schatkamer van het nieuwe Germaanse messianisme te vullen. Het fascisme heeft alle dieptepunten van de samenleving politiek geopend. Vandaag leven er niet alleen in de woningen van de boeren maar ook in de stedelijke wolkenkrabbers elementen van de twintigste eeuw naast deze van de tiende of de dertiende eeuw. Honderd miljoen mensen gebruiken elektriciteit maar geloven nog in de magische kracht van tekenen en in exorcisme. De paus van Rome gebruikt de radio om te prediken over de wonderbaarlijke omvorming van water in wijn. Filmsterren doen beroep op allerhande mediums. Piloten die de wonderbaarlijke mechanismen die door het menselijke brein werden gecreëerd besturen, dragen onder hun trui geluksbrengers. Er is een enorme reserve aan duisternis, onwetendheid en wreedheid. De wanhoop heeft hen doen opstaan, het fascisme heeft hen een vlag gegeven. Alles wat uit het nationale organisme had moeten verdwijnen in de vorm van culturele uitwerpselen die bij een normale ontwikke-
32
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
ling van de samenleving worden doorgespoeld, komen nu terug uit de keel gegutst. De kapitalistische samenleving maakt gebruik van de oprispingen van het onverteerde barbarisme. Dat is de fysiologie van het nazisme. Het Duitse fascisme is net zoals het Italiaanse fascisme aan de macht gekomen dankzij de kleinburgerij dat het als stormram heeft ingezet tegen de organisaties van de arbeidersklasse en de instellingen van de democratie. Maar het fascisme aan de macht is allerminst de heerschappij van de kleinburgerij. Integendeel, het is de meest meedogenloze dictatuur van het monopoliekapitaal. Mussolini heeft gelijk: de middenklassen zijn niet in staat een onafhankelijke politieke koers te varen. In perioden van grote crisis moeten ze zich beperken tot de politiek van een van de twee centrale klassen. Het fascisme slaagt er in om de middenklassen in dienst van het kapitaal te plaatsen. Slogans over de staatscontrole op de grote bedrijven of het uitroeien van onverdiende inkomens, werden onmiddellijk na de machtsovername overboord gegooid. Het specifieke karakter van de Duitse gronden als gevolg van de specifieke kenmerken van de kleinburgerij, maakte plaats voor een kapitalistisch centralisme dat repressief werd opgelegd. Ieder succes van het intern en het buitenlands beleid van de nazi’s zal onvermijdelijk leiden tot een verdere verplettering van het kleine kapitaal door het grote kapitaal. Het programma van de kleinburgerlijke illusies wordt niet weg gegooid, het wordt slechts van de werkelijkheid weg gehaald en opgelost in rituele daden. De eenmaking van alle klassen wordt beperkt tot de grotendeels symbolische gedwongen arbeid en tot de confiscatie van de dag van de arbeid en dit “in het belang van het volk”. Het behoud van het Gotische geschrift als tegengesteld aan het Latijnse geschrift is een symbolische wraak voor het juk van de wereldmarkt. De afhankelijkheid van de internationale bankiers, waaronder ook Joden, is niet verdwenen, maar het is wel verboden om dieren volgens het Talmoed ritueel te slachten. Als de weg naar de hemel geplaveid is met goede voornemens, dan zijn de lanen van het Derde Rijk geplaveid met symbolen. Door het programma van kleinburgerlijke illusies te herleiden tot een naakte bureaucratische maskerade, zet het nazisme zich boven de natie als de ergste vorm van imperialisme. De hoop dat de regering van Hitler vandaag of morgen zal vallen of een slachtoffer zal worden
Wat i s fa s c i s m e?
33
van interne inconsistentie is ijdel. De nazi’s hadden een programma nodig om aan de macht te komen, maar de macht dient niet om dat programma te realiseren. De taken van Hitler worden bepaald door het monopoliekapitaal. De verplichte concentratie van alle middelen en krachten van de bevolking in het belang van het imperialisme – dat is de ware historische missie van de fascistische dictatuur – betekent een voorbereiding op oorlog en in het kader van die voorbereiding het uitschakelen van interne weerstand. Dat leidt automatisch tot een verdere machtsconcentratie. Het fascisme kan niet hervormd of op non-actief geplaatst worden. Het politieke lot van het regime is gebaseerd op de keuze tussen oorlog of revolutie. Naschrift
De eerste verjaardag van de nazidictatuur komt nabij. Alle tendensen van het regime hebben de tijd gehad om een helder en duidelijk karakter aan te nemen. De ‘socialistische’ revolutie die door de kleinburgerlijke massa’s als noodzakelijke aanvulling op de nationale revolutie werd gezien, is officieel geliquideerd en veroordeeld. De eenmaking van de klassen vond zijn hoogtepunt in het feit dat de overheid een dag heeft ingesteld waarop de ‘haves’ hun dessert moeten afstaan aan de ‘have-nots’. De strijd tegen de werkloosheid wordt beperkt tot het opdelen van de hongerige werklozenrij. De rest is de taak van uniforme statistieken. De “geplande” zelfvoorzienende economie is slechts een nieuwe fase van economische desintegratie. Hoe machtelozer het politieregime van de nazi’s is op het vlak van nationale economie, hoe meer aandacht wordt besteed aan het terrein van buitenlandse politiek. Dit stemt volledig overeen met de interne dynamiek van het Duitse kapitalisme, een dynamiek die door en door agressief is. Als de nazileiders plots vreedzame verklaringen afleggen, zullen ze daar enkel wel erg simpele mensen mee bedriegen. Welke andere methoden heeft Hitler om de verantwoordelijkheid voor de interne problemen door te schuiven naar externe vijanden en om de explosieve kracht van het nationalisme onder de dictatoriale controle te houden? Dit onderdeel van het programma werd nog voor de machtsovername door de nazi’s openlijk naar voor gebracht en het komt nu voor de ogen van de wereld tot uiting. De timing van een nieuwe Europese ramp zal bepaald worden door de tijd die nodig is
34
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
om Duitsland te bewapenen. Het is geen kwestie van maanden, maar ook niet van decennia. In de komende jaren zal Europa opnieuw in oorlog worden ondergedompeld, tenzij Hitler op tijd wordt gestopt door krachten in Duitsland zelf. 2 november, 1933
d e fa s c i s t i s c h e d r e i g i n g i n d u i t s l a n d
35
Hoofdstuk 2. De dreiging in Duitsland INLEIDING Duitsland kwam verwoest uit de Eerste Wereldoorlog. Er was in 1918 een revolutionaire beweging waarbij arbeidersraden werden opgezet. Het rijk van de Keizer stortte in elkaar. De arbeidersklasse had effectief een tijdlang de macht in een aantal steden. Deze revolutionaire beweging, die onderdeel vormde van de internationale golf van revoluties in de nasleep van de Oktoberrevolutie in Rusland, kwam niet tot haar logische conclusies. De leiders van de sociaaldemocratische SPD speelden een verraderlijke rol. Maar het was nog steeds de grootste arbeiderspartij, de jonge communistische partij KPD was erg klein. De SPD-leiders kwamen als gevolg van de revolutionaire beweging aan de macht, maar ze deden er alles aan om het kapitalisme te redden. De SPD zette de revolutie op een zijspoor. Latere mogelijkheden van revolutionaire breuken met het kapitalisme werden evenmin benut. Toen de KPD in 1923 een enorme kans had om met een revolutionaire beweging een einde te maken aan het kapitalisme, werd het potentieel niet benut. Onder impuls van partijleider Brandler1 werd het gevaar van het fascisme – op een ogenblik dat dit zich nog niet stelde – aangegrepen om de plannen voor een opstand af te blazen. De kortstondige periode van relatieve economische stabiliteit vanaf midden jaren 1920 kwam spoedig ten einde door de economische crisis vanaf 1929. Deze internationale crisis had ook in Duitsland verregaande gevolgen. Het aantal werklozen explodeerde van 1,39 miljoen in 1928 tot meer dan 5,5 miljoen in 1932. Vanuit de regering bood de SPD geen enkel antwoord op de crisis en de dalende levens1 Heinrich Brandler (1881–1967) stond begin jaren 1920 aan het hoofd van de KPD. Hij werd door de Comintern verantwoordelijk geacht voor het mislukken van de opstand van 1923. In 1928 werd hij uit de partij gezet. Brandler maakte hierop deel uit van de zogenaamde ‘Internationale Rechtse Oppositie’.
36
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
standaard. De intussen sterk uitgegroeide KDP slaagde er niet in om een onderscheid te maken tussen de SPD-leiding en de vele arbeiders die deze partij als de hunne bleven beschouwen. De KPD weigerde elk eenheidsfront met de arbeidersbasis van de SPD, alle andere stromingen binnen de arbeidersbeweging werden onverbiddelijk als ‘sociaalfascistisch’ gebrandmerkt. Dat was onderdeel van de doctrine van de ‘Derde Periode’ (na de eerste periode van kapitalistische crisis tussen 1918 en 1924 en de tweede periode van stabiliteit van 1924 tot 1928) waarbij werd gedacht dat het kapitalisme ten val zou komen en de arbeidersklasse de macht zou grijpen. Het gevaar van de fascisten werd nu onderschat door de KPD. Trotski stelde dat de KPD zich gedroeg als een orkest dat trouwmuziek bracht op begrafenissen en begrafenismuziek op trouwpartijen, waarbij de muziek telkens misplaatst is. Een eerste tekst in dit hoofdstuk is ‘De koersverandering van de Communistische Internationale en de toestand in Duitsland’ (geschreven in 1930). Deze tekst werd geschreven na de dramatische verkiezingen van 1930 waarbij de nazi’s een spectaculaire overwinning boekten en van 12 naar 107 parlementszetels groeiden (met 18,25% van de stemmen). De SPD hield min of meer stand met 24,53% en de KPD groeide tot 13,13%. De KPD-leiding staarde zich blind op de eigen vooruitgang waardoor het de groei van de nazi’s onderschatte. Het feit dat de KPD haar rol van partij van de revolutionaire hoop niet waarmaakte, bood extra ruimte aan het fascisme “als massabeweging van contrarevolutionaire wanhoop”. Een volgende tekst is ‘Zal het fascisme werkelijk overwinnen?’ uit 1931. Daarin wordt het gevaar van het Duitse fascisme binnen het kader van de toenmalige wereldsituatie geplaatst. Trotski beschrijft de gevaren, maar blijft hameren op het potentieel van de arbeidersklasse om het fascistische gevaar te stoppen.
d e fa s c i s t i s c h e d r e i g i n g i n d u i t s l a n d
37
De koersverandering van de Communistische Internationale en de toestand in Duitsland
Geschreven: 26 september 1930. Bron: Nederlandstalige Trotski Bibliotheek 3. Revolutionair-Socialistische Publicaties, Groningen 2007. Door Karel ten Haaf. Facsimile-uitgaven van teksten van Trotski in het Nederlands. Overgenomen vanop marxists.org. Verder taalkundig bewerkt voor deze uitgave. De oorzaken van de laatste koersverandering
Tactische zwenkingen en zelfs grote zwenkingen zijn in ons tijdvak absoluut onvermijdelijk. Zij vloeien uit de slingeringen in de situatie zelf voort. (Gebrek aan stabiliteit in de internationale betrekkingen; plotselinge en onregelmatige slingeringen in de conjunctuur; plotselinge uitwerking van de economische slingeringen op de politiek; opwellingen van de massa, die onder de indruk verkeert van een situatie zonder uitzicht,…). Het met aandacht volgen van de veranderingen in de objectieve situatie is een belangrijker en moeilijker taak in het tijdperk van de “organische” ontwikkeling van het kapitalisme, dan voor de oorlog. De partijleiding is in de positie van een chauffeur die zijn automobiel bestuurt in een bergachtig terrein met zeer scherpe hellingen. Een foute zwenking of een verkeerde versnelling betekenen voor chauffeur en reizigers bedreiging met ernstige gevaren en zelfs met de dood. De leiding van de Comintern heeft ons de afgelopen jaren voorbeelden laten zien van plotselinge zwenkingen. De laatste maanden zagen we een aantal nieuwe voorbeelden hiervan. Wat zijn de redenen voor de koersveranderingen in de Internationale sinds de dood van Lenin? Zijn het veranderingen in de objectieve situatie? Neen. We kunnen met zekerheid stellen dat sinds 1923 geen enkele tactische wending van de Comintern op tijd werd volbracht. En al zeker niet op basis van een correcte beoordeling van de wijzigingen in de objectieve situatie. Integendeel: iedere wending en bocht was het resultaat van de onhoudbare tegenstelling tussen de gedragslijn van de Comintern en de objectieve situatie. Dat is ook wat we momenteel zien.
38
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
De negende zitting van het uitvoerend bestuur van de Comintern, het zesde wereldcongres en vooral de tiende zitting zijn direct en scherp overgegaan naar een lijn van revolutionaire opleving (“derde periode”), een lijn die op dat ogenblik uitgeschakeld was door de objectieve verhoudingen na de grote nederlagen in Engeland en China, na de verzwakking van de communistische partijen in de gehele wereld, vooral tijdens een vlucht van industrie en handel die een serie van de belangrijkste kapitalistische landen omvatte. De tactische wending van de Comintern na 1928 was precies omgekeerd aan de reële wending van de ontwikkeling. Uit deze tegenstelling zijn ontstaan: tendensen naar het avontuur, grotere verwijdering tussen partij en massa, verzwakking van de organisaties, enz. Pas nadat deze verschijnselen een dreigend karakter hadden aangenomen, voltrekt de leiding een nieuwe wending van de tactiek in april 1930, in achterwaartse richting en naar rechts. De ironie van het toeval - dat hard is voor alle stromingen die achter de feiten aanlopen - wilde dat de nieuwe tactische wending van de Comintern samenviel met een nieuwe wending in de objectieve situatie. Een onverwachte verscherping van de internationale crisis opent zonder twijfel het perspectief op radicalisering van de massa’s en maatschappelijke schokken. In zo’n situatie zou het net nuttig zijn om een wending naar links te maken, namelijk door een versnelling hoger te schakelen in de richting van een revolutionaire opleving. Dat zou volkomen juist en noodzakelijk geweest zijn als de Comintern de afgelopen drie jaar het tijdperk van economische heropleving – en de daarmee gepaard gaande terugloop van de revolutionaire beweging – had benut om de positie van de partij in de massaorganisaties te versterken, in de eerste plaats in de vakbonden. In die omstandigheden zou de chauffeur in 1930 hebben kunnen en moeten overgaan van de tweede naar de derde versnelling of zich daar althans op voorbereiden voor de nabije toekomst. In werkelijkheid is het omgekeerde gebeurd. De chauffeur die te vroeg een versnelling hoger had geschakeld, moest het tempo naar beneden halen op een ogenblik dat hij – mits een juiste strategische lijn – eigenlijk net had moeten versnellen na een eerdere vertraging. Dit is de in het oog lopende tegenstelling tussen de tactische noodzakelijkheid en het strategische perspectief, een tegenstelling waarin ten gevolge van de fouten van de leiding diverse communistische partijen verkeren.
d e fa s c i s t i s c h e d r e i g i n g i n d u i t s l a n d
39
Wij zien deze tegenstelling het duidelijkst en het gevaarlijkst in Duitsland, waar de laatste verkiezingen het licht hebben doen vallen op de bijzondere krachtsverhouding, die zich niet alleen gevormd heeft in de twee perioden van stabilisatie na de oorlog, maar ook in de drie perioden van de fouten van de Comintern. De verkiezingszege van de KPD in het licht van de revolutionaire taken
De officiële pers van de Communistische Internationale stelt de resultaten van de Duitse verkiezingen voor als een grootse overwinning van het communisme, die de leuze aan de orde heeft gesteld van “Sovjet-Duitsland”. De optimistische bureaucraten willen niet doordringen tot de zin van de machtsverhoudingen die uit de verkiezingsstatistiek blijken. Zij ontleden de groei van het stemmenaantal van de communisten onafhankelijk van de revolutionaire taken die uit de verhoudingen voortvloeien en van de belemmeringen die zij doen ontstaan. De KPD heeft ongeveer 4.600.000 stemmen verkregen tegen 3.300.000 in 1928. Een winst van 1.300.000. Bekeken van het gezichtspunt van de normale parlementaire mechaniek is dit cijfer, zelfs als men op de groei van het aantal kiezers let, aanzienlijk. Maar de winst van de KPD verbleekt tegenover de fascistische sprong van 800.000 tot 6.400.000 stemmen. Het feit dat de sociaaldemocratie, hoewel zij veel verloor, haar voornaamste aanhang heeft behouden en zelfs meer arbeidersstemmen heeft verkregen dan de KPD is van niet minder belang voor de waardering van de verkiezingen. Als ondertussen zou gevraagd worden welke combinatie van internationale en nationale factoren in staat zou geweest zijn om de arbeidersklasse zo sterk mogelijk naar het communisme te richten, dan zou er geen betere dan de huidige voorwaarden in Duitsland zijn. Er is het Youngplan2, de economische crisis, het verval van de leiders, 2 Het Young-plan was een regeling voor de betaling van herstelkosten door Duitsland na de Eerste Wereldoorlog. Het plan werd in 1929 opgemaakt door een comité onder leiding van de Amerikaan Owen D Young, het werd in 1930 goedgekeurd. Het was in feite een herschikking van de schulden die Duitsland opgelegd kreeg na het einde van de oorlog. De jaarlijkse afbetaling werd verminderd en opgedeeld in een onvoorwaardelijk deel en een deel dat met uitstel (waarop dan wel intrest verschuldigd was) moest betaald worden aan een consortium van Amerikaanse investeringsbanken waaronder Morgan Guaranty Trust Company (vandaag opgegaan in JP Morgan).
40
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
de parlementaire crisis, de sociaaldemocratie aan de macht die zich op sterk in het oog lopende wijze ontmaskert. Gelet op deze concrete historische verhoudingen is de invloed van de KPD in het maatschappelijke leven van het land, ondanks de winst van 1,3 miljoen stemmen, relatief zwak. Als we inzake de maatschappelijk betekenis van de KPD kijken naar de concrete en onvermijdelijke taken die in de huidige situatie aan de orde zijn, dan blijkt de zwakke positie van het communisme erg nauw verbonden te zijn met de politiek en de leiding van de Comintern. Het klopt dat de KPD zelf niet op zo’n winst rekende. Dat bewijst enkel dat de KPD als gevolg van fouten en nederlagen geen begrip heeft van de grote doelstellingen en vooruitzichten. Waar zij gisteren haar eigen mogelijkheden heeft onderschat, onderschat ze nu de moeilijkheden. Op die manier wordt het ene gevaar vermenigvuldigd met het andere. De voornaamste eigenschap van een wezenlijk revolutionaire partij is dat het een zo juist mogelijk inzicht van de werkelijkheid heeft. Slingeringen van de grote burgerij
Bij iedere wending in de ontwikkeling, bij iedere maatschappelijke crisis, moet men steeds weer de verhouding van de drie klassen beoordelen in de huidige maatschappij: van de grote burgerij die door het bankkapitaal geleid wordt, van de kleine burgerij die heen en weer slingert tussen de twee tegenover elkaar staande kampen en tenslotte van de arbeidersklasse. De grote burgerij - die een kleine minderheid vormt - kan haar macht niet handhaven als zij niet de steun heeft van de kleinburgerij in de steden en op het platteland, d.w.z. van de overblijfselen van het verleden en van de massa van de nieuwe middenklassen. Deze steun neemt in het tegenwoordige tijdvak twee aan elkaar tegengestelde vormen aan – die politiek tegenover elkaar staan maar historisch toch aanvullend zijn – met de sociaaldemocratie en het fascisme. Met de sociaaldemocratie sleept de kleinburgerij, die het financiekapitaal volgt, miljoenen arbeiders met zich mee. Op dit ogenblik is de Duitse grote burgerij in een slingerende beweging, zij wordt onzeker. De vraag welke van de twee methoden zij moet toepassen om de maatschappelijke crisis op te lossen, geeft aanleiding tot meningsverschil. Ten gevolge van haar twijfelachtige resultaten
d e fa s c i s t i s c h e d r e i g i n g i n d u i t s l a n d
41
en de te hoge bijkomende kosten van belastingen, sociale wetten en salarissen stoot de sociaaldemocratie een deel van de grote burgerij van zich af. Het chirurgische optreden van het fascisme komt aan een ander deel van de grote burgerij in de gegeven toestand als te riskant voor. Met andere woorden bij de financiële burgerij in haar geheel is er onzekerheid in de beoordeling van de toestand. Zij acht de tijd nog niet rijp om zich uit te spreken over het feit dat haar ‘derde periode’ gekomen is, waarbij de sociaaldemocratie totaal door het fascisme wordt vervangen en als dank voor bewezen diensten met anderen aan een algemene pogrom wordt blootgesteld. De slingeringen van de grote burgerij – als gevolg van de verzwakking van haar belangrijkste partijen – tussen sociaaldemocratie en fascisme zijn duidelijke kenmerken van een voorrevolutionaire situatie. Met de komst van waarlijk revolutionaire verhoudingen zullen die slingeringen natuurlijk plotseling ophouden. De kleinburgerij en het fascisme
Om van de sociale crisis naar een arbeidersrevolutie te gaan, moet er een duidelijke opschuiving van de kleinburgerij naar de arbeidersklasse zijn. Dan krijgt de arbeidersklasse de mogelijkheid om als gids op te treden. De laatste verkiezingen — en dat geeft haar wezenlijke waarde aan — wijzen op een verschuiving in omgekeerde richting: onder de druk van de crisis heeft de kleinburgerij zich niet naar de arbeidersrevolutie gewend, maar naar de uiterste imperialistische reactie. De kleinburgerij heeft daarbij bovendien belangrijke groepen uit de arbeidersklasse met zich meegesleept. De reusachtige groei van het nazisme is de uitdrukking van twee feiten: van de diepgaande maatschappelijke crisis die de massa van kleinburgers haar evenwicht doet verliezen en van de afwezigheid van een zodanige revolutionaire partij die nu al in de ogen van de volkse massa’s als haar revolutionaire gids kan optreden. Als de communistische partij een partij van revolutionaire hoop is, is het fascisme als massabeweging een partij van contrarevolutionaire wanhoop. Als de brede arbeidersmassa van revolutionaire hoop vervuld is, sleept zij onweerstaanbaar belangrijke en groeiende groepen van de kleinburgerij op de weg van de revolutie mee. Juist in dit opzicht laten
42
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
de verkiezingen het tegenovergestelde zien: de contrarevolutionaire wanhoop heeft de massa van de kleinburgerij met een zodanige kracht vervuld dat zij beduidende groepen uit de arbeidersklasse heeft meegesleept. Hoe kan men dat verklaren? In het verleden hebben wij in Italië en Duitsland een brutale versterking van het fascisme gezien met overwinningen of toch alleszins dreigingen. Dit was het gevolg van revolutionaire situaties die niet benut werden, als uitkomst van revolutionaire crises waarin de voorhoede van de arbeidersbeweging aangaf niet in staat te zijn om zich aan het hoofd te plaatsen in een fundamentele verandering van het lot van alle klassen, met inbegrip van de kleinburgerij. Dat heeft het fascisme in Italië zo sterk gemaakt. In Duitsland doet die situatie zich nu ook voor, niet na afloop van een revolutionaire crisis maar bij de nadering daarvan. Daaruit leiden de aanvoerders van de partij, die verplicht zijn tot optimisme, af dat het fascisme “te laat” komt en gedoemd is tot een onvermijdelijke en spoedige nederlaag (aldus partijblad ‘Rode Vaan’). Deze mensen willen niet leren. Het fascisme komt “te laat” met betrekking tot vroegere revolutionaire crises, maar het komt vroeg genoeg — reeds bij het eerste dagen —voor de nieuwe revolutionaire crisis. Het feit dat het in staat is een sterke positie te bezetten aan de vooravond van de revolutionaire periode en niet bij haar afloop, is niet het zwakke punt van het fascisme maar van het communisme. De kleinburgerij heeft geen vertrouwen in de bekwaamheid van de KPD om haar lot te verbeteren. Zij steunt daarbij op de ervaring van het verleden. Zij herinnert zich het wat er in 1923 gebeurde, de grillige ultralinkse sprongen van Maslow, Thälmann, de opportunistische onmacht van deze zelfde Thälmann3, het lawaai van de “derde periode”,… En bovenal — dit is het belangrijkste — wordt haar wantrouwen in de arbeidersrevolutie gevoed door het wantrouwen van miljoenen sociaaldemocratische arbeiders tegenover de KPD. Als de kleinburgerij de weg van het behoud verlaten heeft, zal zij pas naar de weg van de sociale revolutie overhellen als de meerderheid van de arbeiders met die sociale revolutie sympathiseert. Deze belangrijke factor ontbreekt nu in Duitsland en dat is geen toeval. 3 Ernst Thälmann (1886-1944) was de centrale leider van de KPD voor de machtsovername door Hitler. Thälmann werd in 1925 KDP-voorzitter. Hij overleed in een concentratiekamp.
d e fa s c i s t i s c h e d r e i g i n g i n d u i t s l a n d
43
Het verkiezingsprogramma van de KPD was geheel en uitsluitend aan het fascisme als hoofdvijand gewijd. Maar toch is het fascisme als winnaar uit de bus gekomen, niet alleen omdat het miljoenen stemmen verwierf onder lagen die los geraakt zijn van de arbeidersklasse, maar ook omdat het vele honderdduizenden stemmen van industriearbeiders won. Dit leidt ertoe dat de arbeidersrevolutie ondanks de verkiezingszege van de KPD een ernstige nederlaag heeft geleden bij deze verkiezingen. Het gaat echter niet om een beslissende nederlaag. Zij kan en zal beslissend worden als de KPD haar gedeeltelijke parlementaire overwinning niet weet te waarderen met de nederlaag voor de revolutie in het algemeen en daaruit de nodige conclusies weet te trekken. Het fascisme is een reëel gevaar in Duitsland, het is de scherpste uitdrukking van een uitzichtloze situatie voor het burgerlijke regime, van de conservatieve rol van de sociaaldemocratie met betrekking tot dit regime en van de zwakte van de KPD om het regime ten val te brengen. Wie dit ontkent, is ofwel blind ofwel een opschepper. In 1923 heeft Brandler ondanks onze waarschuwingen op ongehoorde wijze de fascistische krachten overschat. Uit deze foute beoordeling van de krachten is een politiek van afwachting geboren, van terugkrabbelen, van lafheid. Hierdoor is de revolutie vernietigd. Zulke gebeurtenissen gaan niet voorbij zonder sporen achter te laten in het bewustzijn van alle klassen. De overschatting van het fascisme door de communistische leiding heeft een van de voorwaarden geschapen voor een reële versterking van het fascisme. Een vergissing in omgekeerde zin, de onderschatting van het fascisme door de tegenwoordige leiding van de KPD, kan een nog verschrikkelijker instorting van de revolutie brengen voor een lange periode. Het gevaar wordt zeer acuut naarmate het tempo van de ontwikkelingen toeneemt, en dat hangt niet alleen van ons af. De verkiezingen geven aan dat het tempo van de ontwikkeling van de nationale crisis zeer snel kan gaan. Anders gesteld, de loop van de gebeurtenissen in Duitsland kunnen in de nabije toekomst tot een nieuw hoogtepunt komen met de oude tragische tegenstelling tussen de rijpheid van de revolutionaire situatie enerzijds en de zwakte en het strategisch onvermogen van de revolutionaire partij anderzijds. Dat moet klaar en duidelijk gezegd worden.
44
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
De KPD en de arbeidersklasse
Het zou een ernstige fout geweest zijn zich te verblijden met het voorbeeld dat de bolsjewistische partij, die zich pas in april 1917 na aankomst van Lenin op de verovering van de macht begon voor te bereiden, minder dan 80.000 leden had en zelfs in Petrograd maar een derde van de arbeiders en een nog kleiner deel van de soldaten organiseerde. De toestand in Rusland was geheel anders. De revolutionaire partijen konden pas in maart legaal optreden na een onderbreking van drie jaren van verstikt politiek leven zoals het voor de oorlog bestond. Ongeveer 40% van de arbeidersklasse bestond uit arbeiders die pas tijdens de oorlog waren beginnen werken. De overgrote meerderheid van de arbeiders kende de bolsjewieken niet en had zelfs nooit van hen gehoord. De stemming ten gunste van de mensjewieken en de sociaalrevolutionairen in maart-juni was de eenvoudige uitdrukking van de eerste wankele schreden na het ontwaken. Het was geen gevolg van desillusie in de bolsjewieken of van wantrouwen tegenover hen. Desillusie of wantrouwen ontstaan pas als gevolg van fouten van partijen die in de ervaring van de massa zijn vastgelegd. In 1917 stuwde iedere dag van revolutionaire ervaring de massa’s net nader tot de bolsjewieken. Dat verklaart de stormachtige en onweerstaanbare groei van de partijgelederen en vooral van haar invloed. De KPD en de sociaaldemocratische arbeiders
In dit opzicht is de Duitse situatie wezenlijk anders. De KPD is niet gisteren of eergisteren op het toneel verschenen. In 1923 was de meerderheid van de arbeidersklasse openlijk voor haar. Toen in 1924 de golf terugliep, haalde de KPD 3.600.000 stemmen waardoor het een hoger percentage van de arbeidersklasse vertegenwoordigde dan vandaag. Dat wil zeggen dat de arbeiders die bij de sociaaldemocratie gebleven zijn, maar ook degenen die voor de nazi’s gestemd hebben, dit niet uit onwetendheid hebben gedaan en niet omdat ze net tot politiek leven gewekt zijn, maar wel omdat ze op basis van hun ervaringen van de afgelopen jaren niet in de KPD geloven. Vergeten wij niet dat in februari 1928 de 9de zitting van het uitvoerend bestuur van de Comintern het sein gaf voor een versterkte, buitengewone en onbarmhartige strijd tegen de “sociaalfascisten”. De Duitse sociaaldemocratie bevond zich toen ongeveer aan de macht en toonde haar
d e fa s c i s t i s c h e d r e i g i n g i n d u i t s l a n d
45
misdadige en beschamende rol bij iedere stap van de massa’s. Dat liep bovendien uit in een periode van grote economische crisis. Het is moeilijk om gunstiger voorwaarden voor een verzwakking van de sociaaldemocratie te bedenken. En toch heeft zij in wezen haar positie gehandhaafd. Hoe moeten we dit verrassende feit verklaren? Dat kan alleen met de vaststelling dat de KPD in haar hele politiek de sociaaldemocratie van links gesteund heeft. Dat vijf of zes miljoen arbeiders voor de sociaaldemocratie stemmen, betekent absoluut niet dat zij hun volle en onbeperkte vertrouwen in de sociaaldemocratie stellen. Met moet de sociaaldemocratische arbeiders niet als blinden zien. Zij zijn niet naïef inzake de rol van hun leiders. Maar ze zien in de gegeven situatie geen andere weg. Wij hebben het niet over de aristocratie en de bureaucratie uit de arbeidersklasse maar over de gewone arbeiders. De politiek van de KPD wekt hun vertrouwen niet. Dat is niet omdat de KPD een revolutionaire partij is, maar omdat zij niet in haar bekwaamheden geloven een revolutionaire overwinning te behalen. Daarom willen zij hun hoofd niet voor niets riskeren. Door tegen hun zin voor de sociaaldemocratie te stemmen, tonen de arbeiders niet hun vertrouwen in de SPD maar hun wantrouwen in de KPD. Dat is het grote verschil tussen de situatie van de KPD vandaag en die van de bolsjewieken in Rusland in 1917. Invloed en ledental
Er zijn meer moeilijkheden dan die alleen. In de KPD zelf, en vooral onder de arbeiders die haar steunen of voor haar stemmen, is er een groot stilzwijgend wantrouwen tegenover de partijleiding. Dit schept de wanverhouding tussen de algemene invloed van de partij en haar ledentallen, vooral op het terrein van de vakbeweging. In Duitsland bestaat die wanverhouding onmiskenbaar. De officiële verklaring van de wanverhouding is dat de partij haar invloed niet organisatorisch kan “versterken”. Hier ziet men de massa als een geheel passieve materie, waarbij toetreding tot of uittreding uit de partij uitsluitend afhangt van de wijze waarop de secretaris het al dan niet verstaat iedere arbeider bij de arm te nemen. De bureaucraten begrijpen niet dat de arbeider een eigen gedacht heeft, zijn ervaring, zijn wil en zijn actieve of passieve politiek met betrekking tot de partij. De arbeider stemt voor de partij, voor haar vlag, voor de Oktoberrevolutie, voor zijn eigen naderende
46
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
revolutie. Door toetreding tot de partij te weigeren, door haar in de economische actie niet te willen volgen, zegt hij echter dat hij in haar dagelijkse politiek geen vertrouwen heeft. De “wanverhouding” is dus in de laatste plaats een uitdrukking van het wantrouwen van de massa in de huidige leiding van de Comintern. En dit wantrouwen, dat geschapen en versterkt is door de fouten, de nederlagen, de bluf en de duidelijk gebleken misleiding van de massa’s van 1923-1930 is een van de grootste hinderpalen op de weg naar de overwinning van de arbeidersrevolutie. Zonder vertrouwen in zichzelf te hebben, zal de partij de klasse niet leiden. Als ze de arbeidersklasse niet leidt, zal ze de kleinburgers niet losmaken van het fascisme. Het ene is onlosmakelijk met het andere verbonden. Terug naar de “tweede” periode of opnieuw naar de “derde”
Als we de officiële terminologie van het centrisme overnemen, moeten wij het vraagstuk op de volgende wijze formuleren. De leiding van de Comintern heeft aan de nationale secties de tactiek van de “derde periode” opgelegd, dat is de tactiek van de directe revolutionaire opleving, op een ogenblik (1928) dat alle kenmerken van de “tweede periode” vertoonde, dus van de kapitalistische stabilisatie, terugloop en neergang van de revolutie. De wending die daaruit in 1930 is voortgevloeid, betekent het loslaten van de tactiek van de “derde periode” ten gunste van de tactiek van de “tweede periode”. Deze wending is door het bureaucratisch apparaat ingezet op het ogenblik dat er wezenlijke symptomen, zeker in Duitsland, aanwezig waren die getuigden van de nadering van de “derde periode”. Vloeit hier niet de noodzakelijkheid uit voort van een nieuwe tactische wending in de geest van de tactiek, van de “derde periode” die nu op ons losgelaten wordt? We gebruiken deze terminologie om de inhoud van het probleem beter toegankelijk te maken voor degenen wiens bewustzijn verknoeid is door methodes en woordkeuze van de centristische bureaucraten. Maar we zijn er niet voor te vinden deze terminologie voor onze rekening te nemen. Deze terminologie verbergt immers de combinatie van de stalinistische bureaucratie en de metafysica van Boecharin. Wij verwerpen de duistere waardering van de “derde” periode als de laatste: het aantal periodes tot aan de overwinning van de arbeidersklasse is een vraag
d e fa s c i s t i s c h e d r e i g i n g i n d u i t s l a n d
47
van machtsverhoudingen en van veranderingen in de situatie; dit kan slechts door de actie worden bepaald. Wij verwerpen zelfs de inhoud van de schematische strategie met haar genummerde periodes; er is geen abstracte tactiek, van tevoren geschikt voor de “tweede” of de “derde” periode. Het is klaar dat men niet tot de overwinning en de verovering van de macht kan komen zonder gewapende opstand. Maar hoe tot een opstand te komen? Met welke methoden en in welke snelheid de massa te mobiliseren is, hangt niet alleen van de objectieve situatie in het algemeen af, maar ook van de toestand waarin de sociale crisis van het land botst op de arbeidersklasse, de verhouding tussen partij en klassen, de verhouding tussen arbeidersklasse en kleinburgerij. De situatie van de arbeidersklasse bij het begin van de “derde periode” hangt dan weer af van de tactiek die de partij daarvoor heeft gevoerd. De “wending” van de objectieve situatie
De normale en natuurlijke tactische zwenking die overeenkomt met de actuele verandering in de Duitse situatie, zou de versnelling van het tempo en de scherpe omschrijving van de leuzen en de strijdmethoden moeten zijn. Maar deze tactische zwenking zou enkel normaal en natuurlijk geweest zijn indien het tempo van de strijd en de leuzen in de voorafgaande periode in overeenstemming waren met de verhoudingen in die periode. Daar was geen sprake van. De sprekende tegenstelling tussen de ultralinkse politiek en de stabilisatie van de situatie is dus oorzaak geweest van de tactische zwenking. Op het ogenblik waarop de wijziging in de objectieve situatie tegelijk met de ongunstige hergroepering van de politieke krachten de KPD een belangrijke verkiezingszege heeft opgeleverd, is de partij meer dan ooit strategisch en tactisch uit het lood, de koers kwijt, ontspoord. Om de tegenstelling te belichten waarin de KPD zowel als de meeste andere secties van de Comintern is geraakt, kunnen wij de meest eenvoudige vergelijking benutten. Om over een slagboom te springen moet men eerst een aanloop nemen. Hoe hoger de slagboom, hoe belangrijker het is om een voldoende aanloop te nemen. Die aanloop mag je niet te vroeg beginnen, maar ook niet te laat. Zoniet wordt de slagboom niet met de nodige krachten bereikt. De KPD heeft sedert februari 1928 en vooral sedert juli 1929 haar aanloop genomen, uiteraard begint de KPD haar adem kwijt te raken
48
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
en de gang te vertragen. Tenslotte heeft de Comintern bevolen: “verlaag het tempo!” Nauwelijks is de partij, die buiten adem raakte, begonnen een normaler tempo aan te nemen of daar verschijnt voor haar een wezenlijke en niet denkbeeldige hindernis die een revolutionaire sprong vereist. Zal er voldoende afstand zijn om de aanloop te nemen? Moet men van de koersverandering afzien en in de tegenovergestelde richting draaien? Ziedaar de tactische en strategische vragen die heel acuut voor de KPD worden gesteld. Opdat de leidende kaders juiste antwoorden op deze vragen vinden, moeten zij de mogelijkheid hebben in de kortste tijd, in verbinding met de strategie van de laatste jaren en haar resultaten welke in de verkiezingen gebleken zijn, de weg bepalen die direct moet worden ingeslagen. Als de bureaucratie erin zou slagen door zegekreten de stem van de politieke zelfkritiek te smoren, zou de arbeidersklasse naar een nog verschrikkelijker ramp gevoerd worden dan die van 1923. De mogelijke variaties van de verdere ontwikkeling
De revolutionaire situatie die aan de arbeidersklasse de onmiddellijke vraag voorlegt van de verovering van de macht, bestaat uit objectieve en subjectieve factoren die onderling met elkaar verbonden zijn en die in sterke mate van elkaar afhangen. Maar deze onderlinge afhankelijkheid is van betrekkelijke aard. De wet van de ongelijke ontwikkeling strekt zich in het algemeen ook uit tot de factoren van de revolutionaire situatie. Onvoldoende ontwikkeling van een van deze factoren kan er toe leiden dat de revolutionaire situatie niet tot een uitbarsting komt, wegtrekt, ofwel dat zij in het geval het toch tot een uitbarsting komt tot een nederlaag leidt. Hoe is de situatie vandaag in Duitsland? 1. Er is zonder twijfel een diepgaande nationale crisis (zowel economisch als met betrekking tot de internationale toestand) aanwezig. Men ziet geen uitweg op normale wijze met het parlementaire regime van de bezittende klasse; 2. De politieke crisis van de heersende klasse en van het regeringsstelsel bestaat zonder twijfel. Het is geen crisis van het parlementarisme, maar een crisis van de klassenoverheersing; 3. De revolutionaire klasse is echter nog door innerlijke tegenstellingen diep verdeeld. De versterking van de revolutionaire partij ten
d e fa s c i s t i s c h e d r e i g i n g i n d u i t s l a n d
49
koste van de reformistische partij is pas begonnen en zet zich op het ogenblik in een tempo door dat verre van overeenstemt met de diepte van de crisis; 4. De kleinburgerij heeft reeds bij de aanvang van de crisis een dreigende houding aangenomen tegen het bestaande stelsel van kapitalistische overheersing, doch tezelfdertijd van absolute vijandigheid jegens de arbeidersrevolutie. Met andere woorden, de voornaamste objectieve factoren voor de arbeidersrevolutie bestaan reeds. Er is reeds een van de politieke factoren aanwezig (positie van de heersende klasse). Een andere politieke factor (positie van de arbeidersklasse) begint zich pas naar de revolutie toe te ontwikkelen en kan zich ten gevolge van de erfenis van het verleden niet vlug ontwikkelen. Ten slotte is de derde politieke factor (positie van de kleinburgerij) niet op de arbeidersrevolutie gericht, doch op de burgerlijke contrarevolutie. Een gunstige verandering van deze derde factor kan niet bereikt worden zonder radicale veranderingen in de arbeidersklasse zelf, dus zonder de politieke liquidatie van de sociaaldemocratie. Wij hebben dus te doen met een toestand waarin diepe tegenstellingen aanwezig zijn. Een van de factoren plaatst de arbeidersrevolutie op de agenda, andere factoren sluiten de mogelijkheden van haar overwinning in de nabije toekomst uit, dat wil zeggen zonder dat er eerst een diepgaande verandering van de onderlinge betrekkingen van de politieke krachten tot stand komt. Theoretisch kan men zich verschillende variaties indenken van de verdere ontwikkeling van de huidige toestand in Duitsland, variaties die van de objectieve oorzaken afhangen, waarbij dan nog komen de politiek van de klassenvijanden en de houding van de partij zelf. Wij willen vier mogelijke variaties van de ontwikkeling schematisch behandelen: 1. De communistische partij raakt verschrikt door haar eigen strategie van de derde periode en gaat met een uiterste voorzichtigheid tastende verder, waarbij riskante stappen worden vermeden en revolutionaire situaties zonder strijd voorbijgaan. Dit zou in een andere vorm de herhaling van de politiek van Brandler zijn van 1921-1923. De aanhangers van Brandler en hun geestverwanten binnen en buiten
50
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
de partij zullen in deze richting sturen en daarbij de druk van de sociaaldemocratie weerspiegelen. 2. Onder de invloed van het verkiezingssucces zet de partij integendeel een nieuwe plotselinge wending naar links door in de zin van de directe strijd om de macht en ondergaat als de partij van een actieve minderheid een rampzalige nederlaag. Het fascisme, de schreeuwers, de verblinden, de minst nadenkenden, de slechtst geïnformeerden, al degenen die door de agitatie van het apparaat beneveld zijn, alsmede de wanhoop en het ongeduld van een deel van de revolutionaire klasse, vooral van de jonge werklozen, zullen in die richting drijven. 3. Het is evengoed mogelijk dat de leiding, niets loslatende, op empirische wijze een lijn zal trachten te vinden tussen de gevaren van deze beide variaties; zij zal een serie nieuwe fouten maken, zij zal alles verzwakken dat in staat is het wantrouwen van de arbeiders en de half aan de arbeidersklasse verbonden massa’s te overwinnen, terwijl de objectieve voorwaarden zich in een zin ontwikkelen die ongunstig is voor de revolutie en die ruimte creëren voor een nieuw stadium van stabilisatie. In deze richting, die uit alle systemen wat overneemt en die zowel het achter de feiten aanlopen inhoudt als tot zekere hoogte het avonturisme, wordt de Duitse communistische partij vooral gedreven door de stalinistische wegwijzers van Moskou die er voor vrezen een duidelijke positie in te nemen en die zich van tevoren een alibi verschaffen, dat wil zeggen de mogelijkheid om de verantwoordelijkheid op de schouders van de uitvoerders te laden — naar links of naar rechts, al naargelang de resultaten. Het is een politiek die wij goed kennen, die de historische wereldbelangen van de arbeidersklasse offert aan het prestige van bureaucratische aanvoerders. Theoretische aanwijzingen in die richting kan men in de Pravda4 van 16 september vinden. 4. Tenslotte de gunstigste mogelijkheid of om het beter te zeggen de enige gunstige mogelijkheid: de Duitse communistische partij geeft zich door de inspanning van haar beste en meest bewuste krachten duidelijk rekenschap van alle tegenstellingen in de huidige toestand. Door een juiste politiek die stoutmoedig en soepel moet zijn, slaagt de partij er op de grondslag van de huidige situatie alsnog in de meerderheid van de arbeidersklasse te verenigen en een verandering tot stand te brengen in het front met de van de arbeidersklasse los geraakte ele4 Partijblad van de Russische communistische partij
d e fa s c i s t i s c h e d r e i g i n g i n d u i t s l a n d
51
menten en meest onderdrukte kleinburgerlijke massa. De voorhoede van de arbeidersklasse als wegwijzer van de werkende en onderdrukte massa bevecht de overwinning. Het is de taak van de bolsjewiekleninisten (de linkse oppositie) de partij behulpzaam te zijn om haar politiek in dit spoor te leiden. De taak van de oppositie
Het is niet mogelijk om te bepalen welke van voornoemde mogelijkheden in de nabije toekomst zal gerealiseerd worden. Zoiets wordt niet bepaald door voorspellingen, maar door de strijd zelf. De meest onvermijdelijke factor is de onverzoenlijke en ideologische strijd tegen de centristische leiding van de Derde Internationale. Men heeft in Moskou het signaal gegeven voor de politiek van het bureaucratische “prestige”. Daarbij worden de fouten van gisteren toegedekt en die van morgen voorbereid. Ondertussen wordt met leugenachtig gebral de partijlijn opnieuw plechtig bevestigd. Het succes van de partij wordt sterk overdreven, de moeilijkheden worden sterk onderschat. De resultaten van de fascisten worden zelfs als een positieve factor voor de revolutie aangeduid. Maar de Pravda maakt toch een zeker voorbehoud: “De successen moeten ons niet naar het hoofd stijgen”. De foute politiek van de stalinistische leiding blijft ook in dit opzicht zichzelf trouw. Men maakt de analyse van de toestand in een ultralinkse, niet te bekritiseren zin. Daardoor wordt de partij bewust op de weg van het avontuur gedreven. Meteen bereidt Stalin zijn alibi voor met de rituele uitspraak “naar het hoofd stijgen”. Deze botte, bewust onjuiste politiek kan de Duitse revolutie vernietigen. Waarheen?
Wij hebben hierboven zonder iets te verstoppen een analyse gemaakt van de moeilijkheden en gevaren. Die behoren geheel tot de subjectieve sfeer van de politiek en zijn bovenal teweeggebracht door de vergissingen en de wandaden van de epigonen van de leiding. Deze gevaren dreigen de nieuwe revolutionaire situatie die zich voor onze ogen ontwikkelt teniet te doen. De bureaucraten zullen de ogen sluiten voor onze analyse of zij zullen een nieuwe scheldkanonnade op ons los laten. Maar het probleem stelt zich niet alleen voor functionarissen die verloren zijn, het gaat om het lot van de Duitse arbeidersklasse. In
52
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
de partij en zelfs in haar apparaat zijn er nog velen die waarnemen en nadenken en die de verscherpte toestand nog tot dieper nadenken zal voeren. Aan hen leggen wij onze analyse en onze afleidingen voor. Iedere kritieke toestand houdt veel onzekerheid in. De inhoud van de geest, de standpunten, de vijandige en bevriende krachten vormen zich tijdens de ontwikkeling van de crisis. Men kan niet met mathematische zekerheid voorspellen; men moet ze tijdens de strijd aan de strijd afmeten en de noodzakelijke correcties in zijn politiek aanbrengen naar de uitkomsten. Kan men van tevoren de weerstand van de sociaaldemocratische arbeiders bepalen? Men kan het niet. Bezien in het licht van de gebeurtenissen van de laatste jaren, schijnt deze kracht reusachtig te zijn. Het wezenlijke bestaat daarin dat de onjuiste politiek van de communistische partij — die haar hoogste uitdrukking in de foute theorie van het sociaalfascisme gevonden heeft — meer dan wat dan ook heeft bijgedragen tot de samenhang van de sociaaldemocratie. Om de wezenlijke kracht van het verzet van het sociaaldemocratische kader te meten, moet men een andere standaard aanleggen, d.w.z. een juiste communistische tactiek gebruiken. Als aan deze niet te verwaarlozen voorwaarde voldaan is, zal men in korte tijd kunnen vaststellen tot welke graad de sociaaldemocratie innerlijk verteerd is. In andere vorm geldt het bovenstaande ook voor het fascisme. Het heeft zich onder andere voorwaarden ontwikkeld, dank zij de zuurdesem van de strategie van Zinoviev-Stalin. Welke is zijn kracht van aanval? Van weerstand? Heeft het zijn hoogtepunt reeds bereikt, zoals de optimisten van beroep het verklaren, of heeft het slechts de eerste schreden gezet? Men kan het niet mechanisch voorspellen. Men kan het slechts door de actie vaststellen. Juist in de zin van het fascisme, dat een scherp wapen in de handen van de klassenvijand is, kan een onjuiste politiek van de communistische partij op zeer korte termijn een noodlottige uitkomst hebben. Door een juiste politiek daarentegen, op een termijn die niet zo kort zal zijn, kan de partij de posities van het fascisme ondergraven. De revolutionaire partij is op het ogenblik van de crisis van het regime sterker in buitenparlementaire strijd dan in het raam van het parlementarisme. Doch ook dit klopt slechts voor zover de partij de toestand juist weet te beoordelen en op praktische wijze de levensbe-
d e fa s c i s t i s c h e d r e i g i n g i n d u i t s l a n d
53
hoeften van de massa weet te verbinden met de taak van de verovering van de macht. Daar komt momenteel alles op aan. Is het daarom dat het een van de grootste fouten zou zijn geweest in de huidige Duitse toestand slechts moeilijkheden en gevaren te zien? Neen, de situatie biedt ontzaglijke perspectieven op voorwaarde dat zij geheel duidelijk is en volkomen wordt begrepen. Wat is daarvoor nodig? 1. De geforceerde wending naar “rechts” op het ogenblik dat de situatie zelf “naar links” gaat, eist een nauwlettende en klare bestudering van de verdere variaties van de factoren die de huidige toestand vormen. Men moet onmiddellijk het abstract tegenover elkaar plaatsen van de methoden van de tweede en derde periode verwerpen. Men moet uitgaan van de toestand zoals hij is, met al zijn tegenstellingen en met de levende kracht van zijn ontwikkeling. Men moet zich onmiddellijk richten naar de wezenlijke variaties in deze toestand en in de richting van haar wezenlijke ontwikkeling handelen en niet naar de schema’s van Molotov of Kuusinen.5 Het belangrijkste en moeilijkste deel van onze taak is zich in de situatie te oriënteren. Men kan zich van die taak niet met bureaucratische methoden kwijten. Hoe belangrijk de statistiek op zichzelf ook is, voor dit doel is zij onvoldoende. Men moet iedere dag voeling houden met de compacte massa van de arbeidersklasse en in het algemeen met de werkende massa. Men moet niet alleen levende en aantrekkelijke leuzen lanceren, maar vervolgens nagaan hoe zij in de massa doorwerken. Dit kan slechts door een actieve partij gebeuren, een partij die overal door tienduizenden voelhorens de getuigenissen verzamelt, alle vragen bespreekt en een collectieve opvatting uitwerkt. Een partij in krijgsgevangenschap van de bureaucratie
2. Men kan hiervan de kwestie van het regime van de partij niet losmaken. De door Moskou aangewezen lieden, los van het vertrouwen of het wantrouwen van de partij, zullen de massa niet tot een aanval op de kapitalistische maatschappij kunnen voeren. Hoe kunstmatiger het bestaande partijregime is, des te dieper zal de crisis zijn in de dagen en in de uren van haar oplossing. Van alle “wendingen” is de wending 5 Leiders van de Comintern onder het stalinisme.
54
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
van het partijregime de noodzakelijkste en de onvermijdelijkste. Dit is een vraag van leven of dood. 3. De verandering van het regime is de vooraf te vervullen voorwaarde voor de koersverandering en tezelfdertijd bepalend voor haar afloop. Men kan zich het ene niet indenken zonder het andere. De partij moet zich vrijmaken van de slechte, conventionele atmosfeer waarin men stilzwijgend aan wezenlijke ongelukken voorbijgaat, waarin men fictieve waarden prijst, — in één woord van de noodlottige atmosfeer van het stalinisme, die niet geschapen wordt door een ideologische of politieke invloed maar door grove materiële afhankelijkheid van het apparaat en door de methoden van het bevel die uit deze afhankelijkheid voortvloeien. Een van de onvermijdelijke voorwaarden voor de bevrijding van de partij van haar krijgsgevangenschap in handen van de bureaucratie is de algemene herziening van de “algemene lijn” van de Duitse leiding sedert 1923 en zelfs sedert de maartdagen van 1921. De linkse oppositie heeft in een serie van documenten op alle ongelukkige etappen van de officiële partijpolitiek gewezen. Men zal er niet in slagen haar te negeren en te verstikken. De partij zal niet tot de hoogte stijgen die voor de vervulling van haar grootse taak nodig is, zonder een vrije beoordeling van het heden in het licht van het verleden. 4. Als de communistische partij ondanks buitengewoon gunstige omstandigheden niet in staat is geweest ernstig het gebouw van de sociaaldemocratie dooreen te doen schudden met behulp van de formule van het sociaalfascisme, bedreigt het fascisme nu dit gebouw zeer reëel, niet door de formules van een kunstmatig radicalisme maar door chemisch exploderende formules. Hoe juist de verzekering ook is dat de sociaaldemocratie door haar politiek het fascisme heeft doen ontluiken, het is niet minder juist te stellen dat het fascisme ook een dodelijke bedreiging voor de sociaaldemocratie vormt. De bloei van de sociaaldemocratie is onlosmakelijk verbonden aan parlementaire, democratische, pacifistische regeringsvormen. Het eenheidsfront tegen het fascisme
Men kan er niet aan twijfelen dat de leiders van de sociaaldemocratie en een zeer dunne laag van bevoorrechte arbeiders in laatste instantie
d e fa s c i s t i s c h e d r e i g i n g i n d u i t s l a n d
55
de overwinning van het fascisme zouden verkiezen boven de revolutionaire overwinning van de arbeidersklasse. Juist de nadering van deze keuze verwekt voor de leiding van de sociaaldemocratie buitengewone moeilijkheden in haar eigen gelederen. Uit de gehele toestand vloeit de politiek van het eenheidsfront van de arbeiders tegen het fascisme voort. Zij opent voor de communistische partij enorme mogelijkheden. Een voorwaarde voor succes is het loslaten van de theorie en de praktijk van het “sociaalfascisme”, waarvan de schadelijkheid in de tegenwoordige omstandigheden gevaarlijk wordt. De sociale crisis zal ernstige instortingen in de boezem van de sociaaldemocratie teweegbrengen. De radicalisering van de massa zal op sociaaldemocratische arbeiders inwerken, vóór zij ophouden sociaaldemocraten te zijn. Wij moeten tegen het fascisme met diverse organisaties en sociaaldemocratische groeperingen overeenkomsten sluiten, terwijl wij aan de massa precieze voorwaarden voorleggen ten aanzien van haar leiders. Zich van tevoren tegen dergelijke overeenkomsten verzetten, is slechts voor beangstigde opportunisten mogelijk. Opportunisten die gisteren de bondgenoten waren van Purcell en Cook 6, van Tsjang Kai-sjek en Wan Tsjin Wei7. Van de lege frase van de beambten aan het eenheidsfront moet men terug naar de eenheidsfrontpolitiek zoals die door Lenin geformuleerd is en altijd door de bolsjewieken toegepast, vooral in 1917. 5. Het vraagstuk van de werkloosheid is een van de hoofdfactoren in de politieke crisis. De strijd tegen de kapitalistische rationalisatie en voor de 7-uren dag blijven op de agenda. Doch alleen het wachtwoord van een brede en stelselmatige samenwerking met de Sovjetrepublieken kan deze strijd in overeenstemming brengen met de inhoud van de revolutionaire taken. In het verkiezingsprogramma verklaarde de KPD-leiding dat de communisten na de verovering van de macht economische samenwerking met de Sovjetrepublieken zullen bewerkstelligen. Dat ligt voor de hand. Maar men kan het historische perspectief niet tegenover de politieke taak van vandaag stellen. Men moet vandaag de arbeiders en vooral de werklozen voor de leuze van 6 Linkse Britse vakbondsleiders die betrokken waren in het Anglo-Russische comité dat ook door Stalin werd gesteund. De vakbondsleiders gebruikten de linkse geloofwaardigheid die hen op een schoteltje werd aangeboden om de algemene staking van 1926 op een zijspoor te zetten. 7 Leiders van de Chinese burgerlijke partij Kwo Ming Tang waarmee de Chinese communisten een alliantie mee vormden tot de KMT voldoende sterk was om de communisten neer te slaan. In 1927 werden 35.000 leden van de Chinese communistische partij vermoord.
56
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
brede economische samenwerking met de Sovjetrepublieken plaatsen. De staatsplancommissie van de Sovjetrepublieken moet met de medewerking van Duitse communisten en van deskundigen een plan van economische samenwerking worden dat van de heersende werkloosheid moet uitgaan en zich in de algemene samenwerking moet ontwikkelen die alle belangrijke takken van het economische leven omvat. De taak bestaat niet in de belofte dat men na de verovering van de macht tot een heropbouw van de economie zal komen maar in de verovering van de macht. Niet in de belofte van een samenwerking van Sovjet-Duitsland met de Sovjetrepublieken, maar in het thans winnen van de arbeidersmassa voor die samenwerking, door haar ten nauwste aan de crisis en de werkloosheid te verbinden en haar vervolgens te doen uitlopen in een reusachtig plan van socialistische opbouw in de twee landen. 6. De Duitse politieke crisis raakt het regime dat door het vredesverdrag van Versailles voor Europa geschapen is. De leiding van de KPD zegt dat de Duitse arbeidersklasse na de machtsverovering het vredesverdrag zal vernietigen. Is dat alles? Zou de liquidatie van het verdrag van Versailles de voornaamste winst van de arbeidersrevolutie zijn? Wat zal in de plaats daarvan komen? Geen woord over die kwestie. Men benadert de nazi’s door het negatief stellen van dit probleem. De Verenigde Sovjetstaten van Europa, ziedaar de enige leuze die een oplossing in het vooruitzicht stelt voor de versnippering van Europa. Een versnippering die niet alleen Duitsland maar geheel Europa met een algeheel economisch verval bedreigt. De leuze van de arbeidersvereniging van Europa is tezelfdertijd een zeer belangrijk wapen in de strijd tegen het verwerpelijke chauvinisme van het fascisme, zijn agitatie tegen Frankrijk enz. De meest onjuiste en gevaarlijke politiek is diegene die zich geleidelijk aan die van de tegenstander aanpast. Tegen de leuze van nationale wanhoop en verdwazing moeten de leuzen van een internationale oplossing worden gesteld. Daarvoor is het onvermijdelijk de eigen partij te zuiveren van het gif van het ‘nationale socialisme’, waarvan het voornaamste bestanddeel de theorie van het socialisme in één land is. ***
d e fa s c i s t i s c h e d r e i g i n g i n d u i t s l a n d
57
Offensief of defensief
Om al het bovenstaande in een eenvoudige formule samen te vatten, stellen wij de kwestie op de volgende wijze: moet de tactiek van de KPD in de komende periode in het teken van het defensief of het offensief staan? Wij antwoorden: in het defensief. Als de schok nu het resultaat van het offensief van de KPD was, zou de voorhoede van de arbeidersklasse het hoofd te pletter lopen tegen het blok van de regering en het fascisme bij de vreesachtige neutraliteit van de meerderheid van de arbeidersklasse en de directe steun van de meerderheid van de kleinburgerij voor het fascisme. Zich in het defensief plaatsen, wil zeggen een oriëntatie op de meerderheid van de Duitse arbeidersklasse en het eenheidsfront met de sociaaldemocratische en de partijloze arbeiders tegen het fascistisch gevaar tot stand brengen. Dit gevaar ontkennen, het onderschatten, het niet ernstig nemen, is de grootste misdaad die men nu tegen de arbeidersrevolutie in Duitsland kan begaan. Wat zal de KPD “verdedigen”? De grondwet van Weimar? Neen, dat laten wij aan Brandler over. De KPD moet de verdediging op zich nemen van de stoffelijke en intellectuele verworvenheden die de arbeidersklasse in de Duitse staat veroverd heeft. Het probleem is onmiddellijk aan de orde met het oog op het lot van haar politieke organisaties, haar vakverenigingen, haar vakbladen, haar drukkerijen, haar clubs en haar bibliotheken, enz. De communistische arbeider moet tot de sociaaldemocratische arbeider zeggen: “Er is geen verzoening mogelijk tussen de politiek van onze partijen; maar als de fascisten deze nacht een pogrom in het gebouw van je organisatie ondernemen, kom ik met de wapens in de hand helpen. Beloof jij mij te komen helpen, indien het gevaar mijn organisatie bedreigt?” Dat is de kern van de politiek in de huidige periode. De gehele agitatie moet van die geest doortrokken zijn. Hoe meer wij deze agitatie op beslist ernstige, weldoordachte wijze zullen voeren — zonder geschreeuw en zonder opgeblazenheid, waarvan de arbeiders gauw genoeg krijgen — hoe meer wij concrete voorstellen aan de orde stellen voor het organiseren van de verdediging in iedere fabriek, in iedere arbeiderswijk, des te kleiner zal het gevaar worden dat het offensief van de fascisten ons overvalt en des te groter de zekerheid dat dit offensief de arbeidersgelederen niet uiteenjaagt maar aaneensluit.
58
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
De aaneensluiting van de arbeidersgelederen
Door de successen die naar het hoofd stijgen en door de ongeduldige en niet gedisciplineerde kleinburgerlijke bestanddelen van hun leger, zullen de fascisten in de kortst mogelijke tijd tot het offensief overgaan. Hen op dit punt concurrentie aandoen, zou niet alleen wanhopig doch dodelijk gevaarlijk zijn. Integendeel, hoe meer de fascisten in de ogen van de sociaaldemocratische arbeiders en van de werkende massa in het algemeen als de aanvallende groep optreden en wij als de groep die in de verdediging is, des te groter zullen onze kansen zijn om niet alleen de aanval van de fascisten te breken maar ook zelf tot een zegevierend offensief te kunnen overgaan. Ons defensief moet zeer waakzaam zijn, actief en stoutmoedig. De generale staf moet het gehele slagveld overzien, aandacht schenken aan alle veranderingen om het niet tot een nieuwe scheur te laten komen op het moment dat het signaal voor de algemene aanval gegeven wordt. Er zijn strategen die altijd en in alle omstandigheden voor het defensief zijn. Tot hen behoren de aanhangers van Brandler. Er zich over verbazen dat zij thans ook over het defensief spreken, is kinderachtig: zij doen het altijd. De Brandler-aanhangers ondersteunen de sociaaldemocratie. Onze taak bestaat daarin de sociaaldemocratische arbeiders op de grondslag van het defensief te naderen om hen vervolgens in het beslissende offensief mee te trekken. Dat kunnen de Brandler-aanhangers niet. Op hetzelfde ogenblik dat de verhouding van de krachten zich wezenlijk zal wijzigen ten voordele van de arbeidersrevolutie, zullen de Brandler-aanhangers opnieuw een onnodige belasting en een rem voor de revolutie zijn. Ziedaar waarom de politiek van het defensief die op de toenadering van de sociaaldemocratische massa berust, in geen geval een verzwakking van de tegenstellingen is tussen ons en de generale staf van Brandler die nooit de massa achter zich zal hebben. *** In verbinding met de hierboven geleverde karakteristiek van de groeperingen van de krachten en van de taken van de arbeidersvoorhoede, verkrijgen de methoden van fysieke strijd die nu door de stalinistische bureaucratie in Duitsland en in andere landen tegen de bolsjewiek-leninisten toegepast worden bijzondere betekenis. Zij
d e fa s c i s t i s c h e d r e i g i n g i n d u i t s l a n d
59
bewijzen een directe dienst aan de sociaaldemocratische politie en aan de stoottroepen van het fascisme. Deze methoden zijn in principiële tegenstelling tot de traditie van de revolutionaire arbeidersbeweging; zij stemmen het beste overeen met de mentaliteit van de kleinburgerlijke functionarissen die leven van een van boven af gewaarborgd salaris en die dat vrezen te verliezen als de democratie in de partij opgeld doet. Tegen dit beschamende werk van de stalinisten moet op de meest concrete wijze de nodige opklaring worden verschaft, terwijl de rol van de minst bekwame functionarissen van het partijapparaat ontmaskerd wordt. De ondervinding van de Sovjetrepublieken en die van andere landen bewijst dat deze heren, die in de ogen van hun chef hun eigen zonden en wandaden moeten verbergen, dat wil zeggen het misbruik van hun functies, de verkwisting van het geld van de organisaties of alleen maar hun totale doelloosheid, tegen de oppositie van links met de grootste wreedheid strijden. Het is duidelijk dat onze campagne om de heldhaftigheid van de vuist van het stalinistische apparaat tegen de bolsjewiek-leninisten te signaleren, rijper vrucht zal dragen naarmate onze algemene agitatie op de grondslag van onze wel omlijnde taken breder wordt. *** Wij hebben het probleem van de tactische wending van de Comintern uitsluitend in het licht van de Duitse situatie onderzocht, omdat de Duitse crisis de KPD weer in het centrum van de aandacht van de internationale arbeidersvoorhoede plaatst en ook omdat in het licht van deze crisis alle problemen het diepste reliëf hebben. Het zou niet moeilijk zijn aan te tonen dat wat wij hierboven schreven in meer of mindere mate ook voor andere landen van kracht is. In Frankrijk hebben alle vormen van de klassenstrijd na de oorlog een veel minder scherp en minder beslist karakter gehad dan in Duitsland. De koerszwenkingen van de Comintern hebben in alle gevallen een algemeen karakter. De PCF, door Molotov in 1928 als de eerste kandidaat voor de macht gedecreteerd, heeft de laatste jaren een politiek van zelfmoord gevoerd. Zij heeft in het bijzonder de economische opleving genegeerd. De tactische zwenking wordt voor Frankrijk geproclameerd op het ogenblik waarop de economische opleving plaats
60
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
gaat maken voor de crisis. Dezelfde tegenstellingen, moeilijkheden en taken waarover wij voor Duitsland spraken, gelden ook voor Frankrijk. Deze koerszwenking van de Comintern met betrekking tot de wending in de toestand plaatst de linkse communistische oppositie voor bijzonder belangrijke nieuwe taken. Iedere stroming groeit met de uitbreiding van haar taken. Deze goed begrijpen, betekent dat een van de belangrijkste voorwaarden voor de overwinning wordt vervuld. Prinkipo, 26 september 1930.
d e fa s c i s t i s c h e d r e i g i n g i n d u i t s l a n d
61
Zal het fascisme werkelijk overwinnen? Duitsland, de sleutel tot de internationale toestand
Geschreven: 26 november 1931. Bron: Nederlandstalige Trotski Bibliotheek 2. Revolutionair-Socialistische Publicaties, Groningen 2006. Door Karel ten Haaf. Facsimile-uitgaven van teksten van Trotski in het Nederlands. Overgenomen vanop marxists.org. Het doel van deze regels is, aan te duiden — al is het dan ook in zeer algemene trekken — hoe op dit moment de politieke wereldtoestand er uit ziet als gevolg van de fundamentele tegenstellingen van het kapitalisme, verward en verscherpt door de verschrikkelijke handels-, industriële- en financiële crisis. De volgende vluchtig geschetste overwegingen, die lang niet alle kanten en alle vragen omvatten, liggen ten grondslag aan een verdere, ernstige, collectieve behandeling. 1. De Spaanse revolutie heeft de algemene politieke voorwaarden voor de onmiddellijke strijd van de arbeidersklasse om de macht geschapen. De syndicalistische tradities van de Spaanse arbeidersklasse hebben zich terstond ontpopt als een van de voornaamste hindernissen op de ontwikkelingsweg van de revolutie. De Comintern werd door de gebeurtenissen verrast. De bij het begin van de revolutie volkomen machteloze communistische partij nam in alle principiële vragen een onjuiste positie in. De Spaanse ervaring heeft getoond — weer wordt daaraan herinnerd — welk een verschrikkelijk wapen voor de desoriëntatie van het revolutionaire bewustzijn van de vooruitstrevende arbeiders de tegenwoordige Cominternleiding vormt! Het buitengewone achterblijven van de voorhoede van de arbeidersbeweging bij de gebeurtenissen, de politieke versplintering van de heroïsche strijd van de arbeidersmassa, de daadwerkelijke wederkerige verzekering tussen anarchosyndicalisme en sociaaldemocratie — dat zijn de voornaamste politieke voorwaarden, die het de republikeinse burgerij in verbinding met de sociaaldemocratie mogelijk maakten een onderdrukkingsapparaat op te richten en, terwijl zij de opstandige massa slag op slag toebrengt, in de handen van de regering een beduidende politieke macht te concentreren.
62
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Aan dit voorbeeld zien wij dat het fascisme volstrekt niet het enige middel van de burgerij is in de strijd tegen de revolutionaire massa. Het in Spanje heersende regime beantwoordt het meest aan de kerenskiade8, d.w.z. de laatste (of ‘voorlaatste’) ‘linkse’ regering, die alleen door de burgerij in de strijd tegen de revolutie kan worden gevormd. Maar een dergelijke regering betekent niet dat er sprake is van een onvoorwaardelijke zwakte en verslapping. Bij het ontbreken van een sterke revolutionaire partij van de arbeidersklasse kan een combinatie van half-reformisten, linkse frases, nog linkser gebaren en van onderdrukkingen van de burgerij een meer efficiënte dienst bewijzen dan het fascisme. Onnodig te zeggen dat de Spaanse revolutie nog niet beëindigd is. Zij heeft haar meest elementaire taken nog niet volbracht (agrarische-, kerk-, nationale kwestie) en nog lang niet de revolutionaire hulpbronnen van de volksmassa uitgeput. De burgerlijke revolutie zal niet meer dan zij gegeven heeft, geven kunnen. Met betrekking tot de arbeidersrevolutie daarentegen kan de tegenwoordige binnenlandse positie in Spanje voorrevolutionair genoemd worden, doch niet meer dan dat. Het is hoogst waarschijnlijk dat de voortschrijdende ontwikkeling van de Spaanse revolutie een min of meer slepend karakter zal aannemen. Daarmee opent het historische proces als het ware aan het Spaanse communisme een nieuw krediet. 2. De positie van Engeland kan men eveneens met zeker recht voorrevolutionair noemen, als men het slechts duidelijk daarover eens wordt dat tussen de voorrevolutionaire en de onmiddellijk revolutionaire situatie een periode van verscheidene jaren verlopen kan met getijden van vloed en tijden van eb. Engelands economische positie is tot het uiterste toegespitst. Doch de politieke bovenbouw van dit oerconservatieve land blijft buitengewoon achter bij de veranderingen van de economische basis. Voor zij nieuwe politieke vormen en methoden in werking stellen, proberen de klassen van de Engelse natie steeds weer de oude voorraadkamers door te snuffelen, de oude gewaden van grootvader en grootmoeder te keren en dergelijke. Het is een feit dat er in Engeland ondanks het verschrikkelijke nationale verval noch een beduidende revolutionaire partij bestaat noch haar antipode — de fascistische partij. Dankzij deze omstandigheid behield de burgerij 8 Een verwijzing naar Kerenski
d e fa s c i s t i s c h e d r e i g i n g i n d u i t s l a n d
63
de mogelijkheid de meerderheid van het volk onder de ‘nationale’ vaandel te mobiliseren, d.w.z. met behulp van de meest holle frasen. In de voorrevolutionaire situatie heeft het meest bekrompen conservatisme de heerschappij verworven. Om de politieke bovenbouw aan te passen aan de reële economische internationale toestand van het land zal naar alle waarschijnlijkheid meer dan een maand, misschien meer dan een jaar nodig zijn. Er is geen reden om aan te nemen dat de ineenstorting van het ‘nationale’ blok — en deze ineenstorting is onvermijdelijk in de betrekkelijk nabije toekomst — direct óf tot de arbeidersrevolutie (een andere revolutie kan er in Engeland niet komen) óf tot de overwinning van het ‘fascisme’ zal voeren. Integendeel, het is verreweg met grote waarschijnlijkheid aan te nemen dat op de weg naar de revolutionaire bevrijding Engeland nog een lange periode door zal maken van radicaal-democratisch-sociaal-pacifistische demagogie van de Lloyd-Georgiade9 en van het labourisme. Men kan er dus niet aan twijfelen dat Engelands historische ontwikkeling aan het Britse communisme nog een belangrijke periode zal geven om zich te veranderen in de wezenlijke partij van de arbeidersklasse voor het moment dat de bevrijding naderbij zal zijn. Daaruit vloeit zeker niet voort dat men ook verder tijd verliezen kan voor verderfelijke experimenten en centristische zigzags. In de huidige wereldsituatie is tijd de duurste grondstof. 3. Frankrijk, dat de wijzen van de Comintern anderhalf jaar vroeger ‘in het eerste gelid van de revolutionaire opleving’ geplaatst hebben, is in werkelijkheid het meest conservatieve land, niet alleen van Europa, doch wel van de gehele wereld. De betrekkelijke bestendigheid van het kapitalistische regime van Frankrijk wortelt in een beduidende mate in zijn achterlijkheid. De crisis uit zich hier zwakker dan in andere landen. Op financieel gebied wil Parijs zelfs New York evenaren. De huidige financiële ‘welvaart’ van Frankrijk vindt haar onmiddellijke oorsprong in de rooftocht van Versailles. Doch juist de vrede van Versailles bevat het voornaamste gevaar voor het gehele regime van de Franse republiek. Tussen Frankrijks bevolkingsaantal, productie-
9 David Lloyd George (1863-1945). Liberaal politicus en na voormalig radicalisme, een vaste verdediger van het Engelse Rijk. Premier van 1916 tot 22. Leidde samen met de Franse Premier Clemenceau de campagne om de Sovjetregering omver te werpen na de revolutie van 1917.
64
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
krachten en nationaal inkomen aan de ene kant en zijn tegenwoordige internationale positie aan de andere kant, bestaat een schreeuwende tegenstelling die onvermijdelijk tot een explosie zal leiden. Om zijn jonge hegemonie te bewaren is Frankrijk gedwongen in de gehele wereld te steunen op de meest reactionaire krachten, op de oeroude uitbuitingsvormen, de afschuwelijke Roemeense kliek, het verdorven Pilsudski regime, op de dictatuur van de Joegoslavische soldateska; gedwongen de verbrokkeling van de Duitse natie (Duitsland en Oostenrijk) in stand te houden, de Poolse corridor in Duitsland te handhaven, de Japanse interventie in Mandsjoerije hulp te verlenen, de Japanse militaire kliek tegen de Sovjetunie te richten, als voornaamste vijand van de bevrijdingsbeweging van de koloniale volkeren op te treden, enz. enz. De tegenstelling tussen Frankrijks tweederangsrol in de wereldeconomie en zijn afschuwelijke voorrechten en aanspraken in de wereldpolitiek zal zich met iedere maand steeds duidelijker openbaren, gevaar op gevaar stapelen, de innerlijke bestendigheid schokken, bezorgdheid en ontevredenheid van de volksmassa verwekken en steeds diepere politieke verschuivingen te voorschijn roepen. Deze processen zullen zich zonder twijfel reeds bij de komende parlementsverkiezingen uiten. Aan de andere kant echter dwingt alles tot de opvatting dat, indien geen grote gebeurtenissen in het buitenland plaatsvinden (overwinning van de revolutie in Duitsland of het tegendeel: overwinning van het fascisme), de ontwikkeling van de innerlijke verhoudingen van Frankrijk zelfs in de komende periode betrekkelijk ‘normaal’ verlopen zal; daaruit ontspruit voor het communisme de mogelijkheid om een beduidende voorbereidingsperiode te benutten voor zijn vestiging tot aan de komst van de voorrevolutionaire en revolutionaire situaties. 4. In de Verenigde Staten, het machtigste land van het kapitaal, heeft de tegenwoordige crisis met ontzettende kracht verschrikkelijke sociale tegenstellingen blootgelegd. Van een nog nooit voorgekomen periode van welvaart die de gehele wereld door een vuurwerk van miljoenen en miljarden in verbazing bracht, zijn de Verenigde Staten ineens in een periode van miljoenenwerkloosheid en het verschrikkelijkste fysieke verval van de arbeiders geraakt. Een dergelijke reusachtige sociale schok kan niet spoorloos voorbijgaan aan de politieke ontwikkeling van het land. Momenteel kan men moeilijk, vooral vanuit de verte, de een of andere betekenende radicalisering van de Amerikaanse arbeidersmassa
d e fa s c i s t i s c h e d r e i g i n g i n d u i t s l a n d
65
vaststellen. Men kan aannemen dat de massa zelf door de catastrofale ommekeer van de conjunctuur zo zeer verrast is, zo terneergedrukt en verdoofd door de werkloosheid of de angst voor werkloosheid, dat zij nog niet in staat is om de meest elementaire gevolgtrekkingen uit de over haar uitgestorte ellende te trekken. Daarvoor is een zekere tijd nodig. Doch de gevolgtrekkingen zullen getrokken worden. De geweldige economische crisis die het karakter van een sociale crisis aangenomen heeft, zal onvermijdelijk omslaan in een crisis van het politieke bewustzijn van de Amerikaanse arbeidersklasse. Het is zeer zeker mogelijk dat de revolutionaire radicalisering van brede lagen van de arbeiders zich niet zal uiten in de periode van de grootste neergang van de conjunctuur, doch tijdens de ommekeer naar opleving en bloei. Op de een of andere manier zal de tegenwoordige crisis een nieuw tijdperk openen in het leven van de Amerikaanse arbeidersklasse en van het gehele volk. Ernstige verschuivingen en botsingen onder de regerende partijen zijn te verwachten, nieuwe pogingen tot het oprichten van een derde partij, enz. De vakbeweging zal bij het eerste teken van de ommekeer in de conjunctuur naar boven scherp de noodzakelijkheid ondervinden om zich aan de klauwen van de lafhartige burgerij van de Amerikaanse Unie te onttrekken. Tegelijkertijd openen zich voor het communisme onoverzienbare mogelijkheden. In het verleden heeft Amerika meer dan eens stormachtige uitbarstingen van revolutionaire of halfrevolutionaire bewegingen gekend. Zij zijn telkens snel verdwenen, zowel omdat Amerika telkens in een nieuw tijdperk van stormachtige economische bloei trad als omdat de bewegingen op zichzelf gekenmerkt waren door grof empirisme en door theoretische hulpeloosheid. Deze beide voorwaarden behoren tot het verleden. Een nieuwe economische opbloei (en men kan dat niet van tevoren uitsluiten) zal niet moeten steunen op het innerlijke ‘evenwicht’, maar op de tegenwoordige economische wereldchaos. Het Amerikaanse kapitalisme treedt een periode binnen van een afschuwelijk imperialisme, van een ononderbroken toenemen van de bewapening, van de inmenging in aangelegenheden van de gehele wereld, militaire conflicten, schokken. Aan de andere kant: in de vorm van het communisme bezit de massa van de Amerikaanse arbeidersklasse — beter, op voorwaarde van een juiste politiek kan zij dit bezitten — niet meer het oude mengsel van empirisme, mystiek en charlatanerie, doch een wetenschappelijk gevestigde leer die op de
66
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
hoogte van de gebeurtenissen is. Deze fundamentele veranderingen doen met zekerheid vooruitzien dat de onvermijdelijke en betrekkelijk snelle revolutionaire ommekeer in de Amerikaanse arbeidersklasse niet meer het vroegere snel uitdovende ‘strovuur’ zal zijn, doch het begin van een werkelijk revolutionaire brand. Het communisme kan in Amerika met zekerheid zijn grote toekomst tegemoet gaan. 5. Het tsaristische avontuur in Mandsjoerije heeft tot de RussischJapanse oorlog geleid10; de oorlog — tot de revolutie van 1905. Het huidige Japanse avontuur in Mandsjoerije kan tot de revolutie in Japan leiden. Het feodaal-militaristische regime van dit land kon in het begin van deze eeuw nog met succes de belangen van het jonge Japanse kapitalisme dienen. Doch in de loop van de laatste kwarteeuw bracht de kapitalistische ontwikkeling een buitengewone ontbinding in de oude sociale en politieke vormen. Japan was reeds enige malen sedert die tijd op de revolutie af gegaan. Doch er ontbrak een sterke revolutionaire klasse om de door de ontwikkeling gestelde taken te volbrengen. Het Mandsjoerijse avontuur kan de revolutionaire catastrofe van het Japanse regime verhaasten. Het tegenwoordige China, hoe verzwakt het door de dictatuur van de Kwo Min Tan kliek ook is, onderscheidt zich sterk van het China dat Japan tezamen met de Europese staten in het verleden geweld heeft aangedaan. China’s krachten zijn niet toereikend om de Japanse expeditietroepen direct terug te dringen, doch het nationaal bewustzijn en de activiteit van het Chinese volk zijn buitengewoon gegroeid. Honderdduizenden en zelfs miljoenen Chinezen hebben een militaire 10 Wikipedia schrijft hierover: “De Russisch-Japanse Oorlog (8 februari 1904 - 5 september 1905) was “de eerste grote oorlog van de 20e eeuw” die voortkwam uit de rivaliserende imperialistische ambities van het Keizerrijk Rusland en het Japanse Keizerrijk voor Mandsjoerije en Korea. De belangrijkste theaters van de acties waren Zuid-Mandsjoerije, met name het gebied rond de Liaodong en Shenyang, de zeeën rond Korea, Japan, en de Gele Zee. De Russen zochten een warmwaterhaven aan de Grote Oceaan, voor zowel hun marine als voor maritieme handel. Vladivostok was enkel operationeel tijdens de zomer, maar Port Arthur zou heel het jaar door operationeel zijn. Vanaf het einde van de Eerste Chinees-Japanse Oorlog en 1903, was gebleken dat de onderhandelingen tussen Rusland en Japan onpraktisch waren. Japan koos voor oorlog om dominantie te behouden in Korea. De daaruit voortvloeiende campagnes, waarin het Japanse leger de overwinning bereikte over de Russische troepen, die opgesteld waren tegen hen, waren onverwacht voor de waarnemers. Naarmate de tijd verstreek, zouden deze overwinningen het machtsevenwicht in Oost-Azië veranderen met als gevolg een herbeoordeling van de recente toetreding van Japan op het wereldtoneel.”
d e fa s c i s t i s c h e d r e i g i n g i n d u i t s l a n d
67
scholing doorgemaakt. De Chinezen zullen steeds nieuwe en nieuwe legers improviseren. De spoorwegen zullen veel meer voor oorlogsdan voor economisch doel dienen. Men zal steeds nieuwe en nieuwe troepen moeten zenden. De zich uitbreidende Mandsjoerijse expeditie zal Japans economisch organisme beginnen uit te putten, de ontevredenheid in het land vergroten, de tegenstellingen verscherpen en daarmee de revolutionaire crisis verhaasten. 6. In China zal de noodzakelijkheid van gesloten afweer van de imperialistische inbreuk eveneens ernstige innerlijke politieke gevolgen met zich moeten slepen. Het regime van de Kwo Min Tan is uit de nationaalrevolutionaire massabeweging ontstaan die door de burgerlijke militaristen (met behulp van de stalinistische bureaucratie) uitgebuit en gewurgd werd. Juist daarom is het tegenwoordige regime — vol tegenstellingen en wankelend — onbekwaam tot oorlogsrevolutionaire initiatieven. De noodzakelijkheid van afweer van de Japanse geweldenaars zal zich steeds meer tegen het regime van de Kwo Min Tan keren en de revolutionaire stemmingen van de massa voeden. Onder deze voorwaarden kan de arbeidersvoorhoede bij een juiste politiek dat inhalen, wat zo tragisch in de loop der jaren 1924-27 verzuimd werd. 7. De huidige gebeurtenissen in Mandsjoerije tonen vooral aan hoe naïef die heren waren, die van de Sovjetregering de teruggave verlangden van de Oost-Chinese spoorweg aan China. Dat zou betekend hebben hem vrijwillig aan Japan uit te leveren, in welks handen de spoorweg een belangrijk wapen tegen China zowel als tegen SovjetRusland geworden zou zijn. Als tot nu toe iets de militaire klieken van Japan van de interventie teruggehouden heeft en hen nog thans binnen de grenzen van de voorzichtigheid houdt, dan is dat het feit, dat de Oost-Chinese spoorweg eigendom van de Sovjets is. 8. Kan toch het Mandsjoerijse avontuur niet tot de oorlog met Sovjet-Rusland voeren? Natuurlijk is dit, zelfs bij de bekwaamste en voorzichtigste politiek van de Sovjetregering niet uitgesloten. De innerlijke tegenstellingen van het feodaal-kapitalistische Japan hebben zijn regering, zoals algemeen bekend, uit het evenwicht gebracht. Aan aanstokers (Frankrijk) is er geen gebrek. En uit de historische ervaring van het tsarisme in het Verre Oosten weten wij waartoe de uit het evenwicht geraakte militair-bureaucratische monarchie in staat is. De in het Verre Oosten ontstane strijd wordt natuurlijk niet terwille van de spoorweg, doch om het lot van geheel China gevoerd. In deze
68
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
reusachtige historische strijd kan de Sovjetregering niet neutraal blijven, zich niet in dezelfde verhouding tot Japan als tot China plaatsen. Zij is verplicht geheel en al aan de zijde van het Chinese volk te gaan staan. Slechts de onwrikbare trouw van de Sovjetregering aan de bevrijdingsstrijd van de onderdrukte volkeren kan de Sovjetunie werkelijk vanaf het Oosten beschermen tegen Japan, Engeland, Frankrijk, de Verenigde Staten. In welke vormen de Sovjetregering in de komende periode de strijd van het Chinese volk ondersteunen zal, hangt van de concrete historische omstandigheden af. Indien het vroeger onzinnig geweest zou zijn om vrijwillig de Oost-Chinese spoorweg aan Japan uit te leveren, dan zou het even onzinnig zijn de gehele politiek in het Verre Oosten aan de Oost-Chinese spoorweg ondergeschikt te maken. Veel wijst erop dat het optreden van de Japanse militaire kliek in deze kwestie een bewust provocerend karakter draagt. Achter deze provocatie staat onmiddellijk het heersende Frankrijk. Doel van de provocatie is de Sovjetunie in het Oosten te binden. Des te meer standvastigheid en voorzichtigheid is van de kant van de Sovjetregering vereist. De wezenlijke verhoudingen in het Oosten — geweldige vlakten, ontelbare mensenmassa’s, economische achterlijkheid — bezorgen alle processen een langzaam, slepend, kruipend karakter. Een onmiddellijk of acuut gevaar bedreigt het bestaan van de Sovjetunie vanaf het Verre Oosten in ieder geval niet. De belangrijkste gebeurtenissen zullen zich in de komende tijd in Europa ontplooien. Hier kunnen zich grote mogelijkheden openen; hier vandaan dreigen ook grote gevaren. Voorlopig heeft in het Verre Oosten slechts Japan zijn handen gebonden. De Sovjetunie moet voor het ogenblik haar handen vrijhouden. 9. Op de volstrekt niet vredige politieke wereldachtergrond verheft zich scherp de positie van Duitsland. De economische en politieke tegenstellingen hebben in dit land een ongekende scherpte bereikt. De oplossing komt naderbij. Het moment nadert waarop de voorrevolutionaire situatie moet omslaan in de revolutionaire of — de contrarevolutionaire. In welke richting de oplossing van de Duitse crisis zich ontwikkelen zal, daarvan zal gedurende vele, vele jaren lang niet alleen het lot van Duitsland zelf, doch het lot van Europa, het lot van de gehele wereld afhangen. De socialistische opbouw in de Sovjetunie, het verloop van de Spaanse revolutie, de ontwikkeling van de voorrevolutionaire situatie
d e fa s c i s t i s c h e d r e i g i n g i n d u i t s l a n d
69
in Engeland, het verdere lot van het Franse imperialisme — dat alles zinkt in het niet bij de vraag wie in de loop van de volgende maanden in Duitsland overwinnen zal: het communisme of het fascisme? 10. Na de rijksdagverkiezingen van het vorige jaar beweerde de leiding van de Duitse communistische partij, dat het fascisme zijn hoogtepunt bereikt had, van nu af zou het snel vervallen en de weg vrij maken voor de arbeidersrevolutie. De linkse communistische oppositie (bolsjewiek-leninisten) bespotte toen dit lichtvaardig optimisme. Het fascisme is het product van twee factoren: de scherpe sociale crisis enerzijds, de revolutionaire zwakte van de Duitse arbeidersklasse aan de andere kant. De zwakheid van de arbeidersklasse bestaat weer uit twee elementen: uit de bijzondere historische rol van de sociaaldemocratie, dit almachtig kapitalistisch agentuur in de rijen van de arbeidersklasse en uit de onbekwaamheid van de centrische leiding van de communistische partij om de arbeiders onder het vaandel van de revolutie te verenigen. De subjectieve factor is voor ons de communistische partij, want de sociaaldemocratie is een objectieve hinderpaal die men uit de weg moet ruimen. Het fascisme zou wezenlijk in stukken vallen als de communistische partij het zou verstaan de arbeiders te verenigen en daardoor alleen te veranderen in een sterk werkende revolutionaire magneet voor alle onderdrukte massa’s van het volk. Doch de politiek van de communistische partij heeft sedert de septemberverkiezingen slechts haar ontoereikendheid verdiept: het zinloze gezwam over ‘sociaalfascisme’, het spelen met chauvinisme, het na-apen van het echte fascisme met de bedoeling om voor schreeuwerige concurrentie te zorgen, het misdadige avontuur van het ‘rode volksreferendum’11 — dat alles belet de communistische partij om leider van de arbeidersklasse en het volk te worden. Zij heeft in de laatste maanden slechts die elementen onder haar vaandel gebracht, die de grote crisis bijna gewelddadig in haar gelederen heeft gestoten. De sociaaldemocratie heeft ondanks de voor haar noodlottige politieke verhoudingen, dankzij de hulp van de communistische partij de grote massa van haar aanhang 11 De nazi’s voerden in augustus 1931 campagne om de sociaaldemocratische Pruisische regering aan de kant te schuiven. Drie weken voor de stemming bij dit referendum besloot de KPD om het referendum te ondersteunen en er een ‘rood volksreferendum’ van te maken. Daarbij werd door de KPD zelfs samengewerkt met nazimilitanten van de SA. In het referendum werd geen meerderheid tegen de sociaaldemocratische regering behaald.
70
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
bewaard en heeft totnutoe weliswaar opmerkelijke verliezen geleden, maar wel geen fundamentele verliezen. Wat het fascisme betreft, dit heeft tegen de kortzichtige bluf in van de Thälmanns, de Remmeles, e.a. en in volkomen overeenstemming met de beoordeling van de bolsjewiek-leninisten sedert september van het vorige jaar een nieuwe belangrijke sprong voorwaarts gemaakt. De leiding van de Comintern heeft dit evenmin kunnen voorzien als verhinderen. Zij regelt slechts de nederlagen. Haar resoluties en overige documenten zijn helaas slechts foto’s van het achterste deel van het historische proces. 11. Het uur van de beslissing is dicht genaderd. De Comintern wil zich echter geen rekenschap geven van het feitelijke karakter van de huidige wereldsituatie. Het presidium van de Comintern behelpt zich met nietszeggende propagandalectuur. De leidende partij van de Comintern, de Russische, heeft generlei standpunt ingenomen. Het is alsof de ‘leiders van de wereldwijde arbeidersklasse’ hun mond vol water hebben genomen! Zij denken te zwijgen. Zij gaan zich verschansen. Zij hopen af te wachten. Lenins politiek hebben zij vervangen door... struisvogelpolitiek. Wij staan dicht bij een van die knooppunten waarop de Comintern na een gehele reeks van grote, doch nog altijd ‘partiële’ fouten, die de krachten welke in de eerste vijf jaren van haar bestaan bijeengebracht zijn, hebben ondergraven en geschokt, het gevaar loopt de grote noodlottige fout te begaan die haar als revolutionaire factor voor een geheel historisch tijdvak van de politieke kaart kan wegvagen. Laten de blinden en de lafaards dat niet bemerken. Laten lasteraars en gehuurde journalisten ons een verbond met de contrarevolutie verwijten! Het is immers bekend dat de contrarevolutie volstrekt niet datgene is wat het wereldimperialisme versterkt, doch dat wat de spijsvertering van de communistische beambten belemmert. Laster kan de bolsjewiek-leninisten noch afschrikken noch terughouden van de vervulling van hun revolutionairen plicht. Niets mag verzwegen of afgezwakt worden. Men moet het luid en verstaanbaar aan de vooruitstrevende arbeiders zeggen: Na de ‘derde periode’ van het avonturisme en de bluf, is reeds de ‘vierde periode’ — die van de paniek en de capitulatie — aangebroken. 12. Zet men het zwijgen van de tegenwoordige leiders van de Comintern om in gearticuleerde taal, dan betekent het: “Laat ons met rust!” De innerlijke moeilijkheden van de Sovjetunie zijn buitengewoon groot. De ongeregelde economische en sociale tegenstellingen spitsen
d e fa s c i s t i s c h e d r e i g i n g i n d u i t s l a n d
71
zich toe. De demoralisatie van het apparaat, als onvermijdelijk product van het onderdrukkingsregime, heeft werkelijk dreigende afmetingen aangenomen. De politieke verhoudingen en voor alles de verhoudingen binnen de partij, de verhoudingen tussen het gedemoraliseerde apparaat en de versplinterde massa zijn gespannen als een strakke snaar. Alle wijsheid van de bureaucraten bestaat in wachten, in opschuiven. De toestand in Duitsland dreigt openlijk met schokken. Doch juist schokken vreest het stalinistische apparaat boven alles. “Laat ons met rust! Laat ons uit de scherpste innerlijke tegenstellingen geraken! En dan... wij zullen zien!” Dat is de stemming aan de top van de stalinistische fractie, juist zij verbergt zich achter het schandelijke zwijgen van de ‘leiders’ op een moment dat haar meest elementaire revolutionaire plicht daarin bestaat zich klaar en duidelijk uit te spreken. 13. Het is niet te verwonderen dat het trouweloze zwijgen van de Moskouse leiding tot het paniek verwekkende signaal voor de Berlijnse leiders werd. Nu men zich gereed moet maken om de massa’s in de beslissende strijd te voeren, demonstreert de leiding van de Duitse communistische partij verwarring, kronkelt zij zich er met frases doorheen. Aan zelfstandige verantwoordelijkheid zijn deze mensen niet gewoon. Zij denken er voornamelijk over of niet op de een of andere wijze bewezen kan worden dat het ‘marxisme-leninisme’ het uit de weg gaan van de strijd betekent... Hieromtrent hebben zij echter nog geen complete theorie gevonden. Doch zij hangt reeds in de lucht. Zij gaat van mond tot mond en schemert door in artikelen en redevoeringen. De bedoeling van deze theorie is het volgende: het fascisme groeit onweerstaanbaar; zijn overwinning is toch onvermijdelijk; in plaats van zich ‘blind’ in de strijd te storten en zich te laten verslaan, is het beter voorzichtig uit te wijken, het aan het fascisme over te laten om de macht te veroveren en zich te compromitteren. Dan — o, dan! — zullen wij ons vertonen. Avonturisme en lichtzinnigheid lossen elkaar volgens de wetten van de politieke psychologie met knieval en capitulatie af. De overwinning van de fascisten, een jaar van tevoren voor onmogelijk gehouden, wordt nu reeds als zeker beschouwd. De een of andere Kuusinen, achter de coulissen door de een of andere Radek geïnspireerd, maakt voor Stalin de geniale strategische formule klaar: tijdig uitwijken, de revolutionaire troepen uit de gevechtszone wegvoeren, het fascisme een val zetten in de vorm van... de staatsmacht.
72
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Indien deze theorie zich in de Duitse communistische partij nestelt, haar koers voor de volgende maanden bepaalt, dan betekent dit van de kant van Comintern een verraad van even historische omvang als het verraad van de sociaaldemocratie van 4 augustus 191412 en dit met nog verschrikkelijker gevolgen. Het is de plicht van de linkse oppositie om alarm te blazen. De leiding van de Comintern voert de Duitse arbeidersklasse tot een geweldige catastrofe. De kern hiervoor is de panische capitulatie voor het fascisme! 14. Het aan de macht komen van de Duitse nazi’s zou voor alles de verdelging van de bloei van de Duitse arbeidersklasse betekenen, de verwoesting van zijn organisaties, de vernietiging van zijn geloof aan zichzelf en de toekomst. Overeenkomstig de veel grotere rijpheid en scherpte van de sociale tegenstellingen in Duitsland zou de helse werking van het Italiaanse fascisme waarschijnlijk een zwak en bijna menslievend experiment zijn in vergelijking met de werking van het Duitse nazisme. Uitwijken, zegt gij, profeten van gisteren van de ‘derde periode?’ Leiders en instellingen kunnen uitwijken. Enkele personen kunnen zich verbergen. Maar de arbeidersklasse kan tegenover het fascisme nergens uitwijken en zich nergens verbergen. Houdt men werkelijk het monsterachtige en onwaarschijnlijke voor mogelijk, dat de partij inderdaad de strijd zal ontwijken en daarmee de arbeidersklasse aan de genade of de ongenade van zijn doodsvijand uitlevert, dan betekent dit slechts dit: de gruwelijke botsingen zouden niet vóór de machtsverovering door de fascisten plaatsvinden, maar daarna. Dat wil zeggen: onder voor de fascisten tienmaal gunstiger verhoudingen dan vandaag. De strijd van de door de eigen leiding verraden, verraste en vertwijfelde arbeidersklasse tegen het fascistische regime zou veranderen in een reeks vleselijke, bloedige stuiptrekkingen, zonder enige uitweg. Tien arbeidersopstanden, tien nederlagen, de een na de ander zou er toe kunnen leiden dat de arbeidersklasse zó verbloedt en zó verzwakt als haar uitwijken voor het fascisme haar zou uitputten. En dat nu de beslissing van de vraag wie heer in huis in Duitsland moet worden aan de orde is. 12 Er wordt verwezen naar het goedkeuren van de oorlogskredieten door de Duitse sociaaldemocratie, waardoor officieel steun werd gegeven aan wat de Eerste Wereldoorlog werd.
d e fa s c i s t i s c h e d r e i g i n g i n d u i t s l a n d
73
15. Het fascisme heeft de macht nog niet. Zijn weg naar de macht is nog niet vrij. De leiders van het fascisme durven het nog niet te wagen: zij begrijpen dat de inzet zo groot is dat het om de koppen gaat. Onder deze verhoudingen zouden de capitulatiestemmingen bij de communistische voormannen de taak slechts onverwacht kunnen vereenvoudigen en verlichten. Als momenteel zelfs invloedrijke burgerlijke kringen het fascistische experiment vrezen, is dat vooral omdat zij geen schokken, geen lange en verschrikkelijke burgeroorlog wensen. De capitulatiepolitiek van het officiële communisme maakt daarbij de weg naar de fascistische machtsovername vrij en duwt de nog twijfelende lagen van de kleinburgerij en zelfs grote groepen van de arbeidersklasse naar de kant van het fascisme. Natuurlijk, eens zal het zegevierende fascisme als gevolg van de objectieve tegenstellingen en van de eigen tekortkomingen vallen. Maar voor een afzienbare toekomst, voor de eerste tien of twintig jaar, zou de overwinning van het fascisme in Duitsland de onderbreking in de ontwikkeling van revolutionaire successen betekenen, de val van de Comintern, de triomf van het wereldimperialisme in zijn afschuwelijkste en bloeddorstige vormen. 16. De overwinning van het fascisme in Duitsland zou de onvermijdelijke oorlog tegen Sovjet-Rusland betekenen. Het zou inderdaad uitgesproken politieke stompzinnigheid zijn te geloven dat de Duitse nazi’s eens ze aan de macht komen zich zouden beperken tot een oorlog met Frankrijk of Polen. De onvermijdelijke burgeroorlog tegen de Duitse arbeidersklasse zal het fascisme in zijn buitenlandse politiek voor de gehele eerste periode van zijn heerschappij aan handen en voeten binden. Hitler zal Pilsudski net zo gebruiken als Pilsudski Hitler. Beide zullen gelijke wapens voor Frankrijk zijn. Vreest de Franse burgerij vandaag de machtsverovering door de Duitse fascisten als een sprong in het onzekere — op de dag van Hitlers overwinning zal de Franse reactie haar volledige inzet op het fascisme zetten. Niemand van de ‘normale’ burgerlijke parlementaire regeringen kan op dit ogenblik een oorlog met Sovjet-Rusland riskeren: dat zou onoverzienbare innerlijke verwikkelingen ten gevolge kunnen hebben. Als Hitler echter de macht verovert, als hij hierna de voorhoede van de Duitse arbeiders verbrijzelt, voor jaren de gehele arbeidersklasse
74
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
uit elkaar slaat en demoraliseert, zou de fascistische regering alleen in staat zijn tot een oorlog met Sovjet-Rusland. Vanzelfsprekend zou zij daarbij optreden in een eenheidsfront met Polen en Roemenië, met de andere randstaten en ook met Japan in het Verre Oosten. Bij deze onderneming zou Hitlers regering slechts het uitvoerende orgaan zijn van het gehele wereldkapitaal. Clemenceau, Millerand, Lloyd George, Wilson, konden niet onmiddellijk met de Sovjetunie oorlog voeren; zij konden gedurende drie jaar de legers van Koltschak, Denikin, Wrangel ondersteunen. Hitler zou in geval van de overwinning de Opper-Wrangel van de wereldburgerij worden. Het is onnodig, ja zelfs onmogelijk, thans te raden hoe een dergelijk reusachtig duel zou eindigen. Het is echter volkomen duidelijk: breekt de oorlog van de wereldburgerij tegen de Sovjets na de machtsverovering door de fascisten in Duitsland uit, dan betekent dit voor de Sovjetunie een verschrikkelijke isolering en een strijd op leven en dood onder de moeilijkste en gevaarlijkste verhoudingen. Het kapot slaan van de Duitse arbeidersklasse door de fascisten zou minstens reeds de halve val van de Sovjetrepubliek in zich bevatten. 17. Doch vóór de vraag in de Europese arena’s komt, moet zij in Duitsland beslist worden. Daarom zeggen wij dat in Duitsland de sleutel ligt voor de internationale kwestie. In wiens handen? Voorlopig nog in de handen van de communistische partij. Ze heeft hem nog niet laten ontglippen. Maar dat kan komen. De leiding leidt haar op deze weg. Ieder die het ‘strategische uitwijken’ predikt, d.w.z. de capitulatie, ieder die dergelijke vooruitzichten duldt, is een verrader. De propagandisten van het terugwijken voor de fascisten moeten beschouwd worden als onbewuste agenten van de vijand in de rijen van de arbeidersklasse. De elementaire revolutionaire plicht van de Duitse communistische partij gebiedt haar uit te spreken: het fascisme kan alleen tot de macht komen door een onbarmhartige vernietigende burgeroorlog op leven en dood. Dat moeten de arbeiders-communisten weten. Dat moeten de sociaaldemocratische arbeiders weten, de partijlozen, de gehele arbeidersklasse. Dat moet het Rode Leger tijdig weten. 18. Doch is de strijd niet werkelijk hopeloos? In 1923 heeft BrandIer de kracht van het fascisme vreselijk overschat en daarmee de capitulatie gecamoufleerd. De gevolgen van deze strategie draagt de arbeidersbeweging van de gehele wereld tot aan deze dag. De historische capi-
d e fa s c i s t i s c h e d r e i g i n g i n d u i t s l a n d
75
tulatie van de Duitse communistische partij en van de Comintern in 1923 was de grondslag van de daarop gevolgde groei van het fascisme. Nu bezit het Duitse fascisme een onmetelijk grotere politieke kracht dan acht jaar geleden. Wij hebben de hele tijd gewaarschuwd voor de onderschatting van het fascistische gevaar en het is niet aan ons om het nu te ontkennen. Juist daarom kunnen en moeten wij nu aan de Duitse revolutionaire arbeiders zeggen: jullie leiders vallen van het ene uiterste in het andere. Tot nu toe ligt de voornaamste kracht van de fascisten in het aantal. Ja, zij leveren vele stembiljetten. Doch in de sociale strijd beslist niet het stembiljet. Het hoofdleger van het fascisme wordt nog steeds gevormd door de kleinburgerij en de nieuwe middenstand: het kleine handwerken handelsvolk van de stad, beambten, bedienden, technisch personeel, intellectuelen, aan lager wal geraakte boeren. Op de balans van de verkiezingsstatistiek wegen duizend fascistische stemmen evenveel als duizend communistische. Doch op de balans van de revolutionaire strijd vormen duizend arbeiders van een grootonderneming een tien maal sterkere kracht dan duizend beambten, schrijvers, hun vrouwen en schoonmoeders. De voornaamste massa van het fascisme bestaat uit menselijk stof. De sociaalrevolutionairen waren in de Russische revolutie de partij met het grootste aantal stemmen! Voor haar stemde in het begin alles wat niet bewust burger of arbeider was. Zelfs in de grondwetgevende vergadering, d.w.z. na de Oktoberrevolutie, vormden de sociaalrevolutionairen de meerderheid. Zij hielden zich daarom voor een grote nationale partij. Zij bewezen een grote nationale nul te zijn. Wij denken er niet aan een gelijkheidsteken te zetten tussen de Russisch sociaalrevolutionairen en de Duitse nazi’s. Maar er zijn zonder twijfel overeenkomsten, overigens zeer belangrijke voor de oplossing van de aanhangige kwestie. De sociaalrevolutionairen waren de partij van de verwarde volksverwachtingen. De nazi’s zijn de partij van de nationale vertwijfeling. De grootste bekwaamheid om van verwachting naar vertwijfeling over te gaan, bezit de kleinburgerij die daarbij ook een deel van de arbeidersklasse met zich meetrekt. De voornaamste massa van de nazi’s, evenals van de sociaalrevolutionairen, bestaat uit menselijk stof. 19. Aan een paniek ten prooi vergeten de ongeluksstrategen de hoofdzaak: de grote sociale en strijdvoordelen van de arbeidersklasse. Haar
76
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
krachten zijn niet verteerd. Zij is niet alleen bekwaam voor de strijd doch ook voor de overwinning. De praatjes over moedeloze stemmingen in de bedrijven weerspiegelen voor het grootste deel de moedeloze stemmingen van de waarnemers zelf, d.w.z. van de verwarde partijbestuurders. Doch men moet ook in aanmerking nemen dat de verwarde toestand en de verwikkelingen aan de spits de arbeiders ongerust moeten maken! De arbeiders begrijpen dat de grote strijd een vaste leiding vereist. Niet de kracht van het fascisme en niet de noodzakelijkheid van de gruwelijke strijd doen de arbeiders schrikken. Hen verontrust de onzekerheid en de onbestendigheid van de leiding, de zwenkingen op het meest verantwoordelijke ogenblik. Er zal geen spoor overblijven van de stemmingen van bedruktheid en moedeloosheid in de bedrijven zodra de partij vastberaden, klaar en zeker haar stem verheft. 20. Zonder twijfel hebben de fascisten ernstige strijdkaders, ervaren stormafdelingen. Daar mag men niet licht over denken: de ‘officieren’ spelen ook in het burgeroorlogsleger een grote rol. Maar niet de officieren beslissen, de soldaten doen dat. En de soldaten van het arbeidersleger zijn veel beter ontwikkeld, veel betrouwbaarder, hebben veel meer uithoudingsvermogen dan de soldaten van het Hitlerleger. Na de machtsverovering zal het fascisme makkelijk zijn soldaten vinden. Met behulp van het staatsapparaat kan men makkelijk een leger van bourgeoiszoontjes, intellectuelen, kantoorbedienden, gedemoraliseerde arbeiders, lompenproletariërs, enz. samenstellen. Voorbeeld: het Italiaanse fascisme. Doch ook hier moet gezegd worden: een ernstige historische toets van haar strijdwaarde heeft de Italiaanse fascistische militie nog niet doorstaan. Doch het Duitse fascisme is nog niet aan de macht. De macht moet veroverd worden in de strijd met de arbeidersklasse. Zal de communistische partij voor deze strijd over een slechter kader beschikken dan dat de fascisten? Kan men ook maar voor een minuut toegeven dat de Duitse arbeiders, die in hun handen machtige productie- en transportmiddelen houden, die door hun arbeidsvoorwaarden met een leger van ijzer, kolen, spoorwegen, elektriciteitswerken verbonden zijn, in de beslissende strijd niet een enorm overwicht over Hitlers mensenstof kunnen behalen? Een ernstig element van de sterkte van partij en klasse is ook de voorstelling die zij van de krachtsverhoudingen in het land hebben. In iedere oorlog doet de vijand er moeite voor om een overdreven
d e fa s c i s t i s c h e d r e i g i n g i n d u i t s l a n d
77
voorstelling van zijn krachten te wekken. Daarin bestond het geheim van de napoleontische strategie. Bluffen kan Hitler in ieder geval niet minder dan Napoleon. Doch zijn bluf wordt pas een militaire factor op het ogenblik dat de communisten hem geloven. Meer dan alles is op dit ogenblik een reële krachtenberekening noodzakelijk. Waarover beschikken de nazi’s in de bedrijven, bij de spoorwegen, in het leger, over hoeveel georganiseerde en bewapende officieren? Een duidelijke sociale analyse van de stand van beide legers, voortdurend en waakzaam berekenen van de krachten — dat zijn de onmisbare bronnen van het revolutionaire optimisme. De sterkte van de nazi’s ligt tegenwoordig niet zozeer in hun eigen leger, dan wel in de versnippering van het leger van hun doodsvijand. Doch juist de werkelijkheid van het fascistische gevaar, zijn groei en zijn naderbij komen, het bewustzijn van de noodzakelijkheid om het tot iedere prijs af te wenden, moeten onvermijdelijk de arbeiders tot aaneensluiting in naam van de zelfverdediging brengen. De concentratie van de arbeiderskrachten zal zich sneller en succesvoller voltrekken naarmate de betrouwbaarheid van de spil van dit proces, d.w.z. de communistische partij, blijkt. De sleutel tot de positie ligt nog in haar handen. Wee haar, als zij hem laat ontglippen! In de laatste jaren hebben de beambten van de Comintern bij iedere gelegenheid, dikwijls geheel misplaatst, over het onmiddellijk dreigende oorlogsgevaar voor de Sovjetunie geschreeuwd. Nu neemt dit gevaar een reëel karakter en concrete trekken aan. Het moet een axioma voor iedere revolutionaire arbeider worden: de poging van de fascisten tot machtsverovering in Duitsland kan niet anders dan de mobilisatie van het Rode Leger met zich meebrengen. Voor de arbeidersstaat zal het hier direct en onmiddellijk om de revolutionaire zelfverdediging gaan. Duitsland is niet alleen Duitsland. Het is het hart van Europa. Hitler is niet alleen Hitler. Hij is kandidaat Opper-Wrangel. Doch ook het Rode Leger is niet alleen het Rode Leger. Het is het wapen van de wereldwijde arbeidersrevolutie.
He t eenheidsfront
79
Hoofdstuk 3. Het eenheidsfront INLEIDING Naarmate de dreiging van het fascisme groter werd, kon niet genoeg benadrukt worden wat het belang van een eenheidsfront was. Als Trotski een dergelijk eenheidsfront voorstelde, had hij het niet over grote akkoorden tussen de leiding van sociaaldemocraten en communisten om de meningsverschillen aan de kant te schuiven. Neen, hij wees op het bestaan van een sterke maatschappelijke kracht in de vorm van de arbeiders en hun gezinnen die politiek gezien verdeeld waren tussen de sociaaldemocratie en de communistische partij. Het doel van het eenheidsfront was om de arbeiders in actie te verenigen tegen de fascistische dreiging. Als uitgangspunt daartoe stelde Trotski: ‘Gescheiden marcheren, verenigd toeslaan’. Hij verduidelijkte dat er geen gezamenlijke publicaties, vaandels of plakkaten moesten zijn, enkel overleg over hoe en wanneer toe te slaan. De communistische partij weigerde tot dergelijke eenheid over te gaan. De partij bleef beweren dat de sociaaldemocratie niet fundamenteel verschillend was van de fascisten en dat zij sociaal-fascistisch waren. De stalinistische leiders ondergroeven daarmee niet alleen de mogelijkheid van gezamenlijke actie die van beslissende aard zou zijn, ze gaven er ook mee aan dat ze het gevaar van het fascisme onderschatten. Trotski waarschuwde de communistische arbeiders: “Wanneer het fascisme tot de macht komt, zal het als een tank over jullie schedels en ruggengraten gaan. Er is slechts redding bij onbarmhartige strijd. Overwinning kan slechts verbinding van de strijd met de sociaaldemocratische arbeiders brengen. Haast jullie, arbeiderscommunisten. Er rest nog maar weinig tijd!” De leiding van de sociaaldemocratie bleef ondertussen alle hoop op de burgerlijke politieke instellingen plaatsen. Er werd steun gegeven aan al wie het ‘minste kwaad’ vormde in de hoop zo de opmars van
80
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
de nazi’s te stoppen. Op een ogenblik van radicalisering van brede lagen van de bevolking was dat uiteraard een illusie. Als de burgerlijke instellingen samen met het systeem waar ze uitingsvormen van zijn in crisis komen, moeten socialisten net wijzen op de fundamentele onderliggende redenen voor die crisis. Het toedekken ervan door steun te verlenen aan burgerlijke politici ondermijnde de geloofwaardigheid en slagkracht van de sociaaldemocratie. Dat nam evenwel niet weg dat nog steeds miljoenen arbeiders actief waren in sociaaldemocratische organisaties en een essentieel en noodzakelijk onderdeel moesten vormen van het arbeidersverzet tegen Hitler. Hoewel de opmars van Hitler al ver gevorderd was, bleef Trotski hameren op de mogelijkheden om het fascisme te stoppen. Dat gebeurde met een scherpe kritiek op zowel de communistische als de sociaaldemocratische leiders, maar tevens met een vertrouwen in de kracht van de miljoenen arbeiders die hun hoop in deze partijen vestigden. In dit hoofdstuk publiceren we vier teksten. Er wordt begonnen met een korte fabel uit ‘Wat nu?’, een langere brochure die nooit volledig in het Nederlands verscheen. De fabel vat de kritiek op de theorie van het sociaalfascisme samen: ofwel komen we tot eengemaakt verzet, ofwel laten we ons afzonderlijk afslachten. Daarna volgt de tekst ‘Het eenheidsfront tegen het fascisme’ waarin kernachtig de situatie in Duitsland wordt geschetst en de argumentatie voor een eenheidsfront. Verder nog een uittreksel uit ‘Wat nu?’ met een kritiek op de zigzags van de Comintern. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de langere tekst ‘De enige weg’ uit 1932 met een gedetailleerde kritiek op de posities van de sociaaldemocratische en communistische leidingen op basis van een wetenschappelijke analyse van het fascisme en de dreiging van de nazi’s.
He t eenheidsfront
81
EEN FABEL
Uit: ‘What Next? Vital Question for the German Proletariat’, 1932. Vertaald door marxisme.be (december 2003) Een veehandelaar reed eens met een aantal stieren naar het slachthuis. De slager kwam ‘s nachts met zijn scherpe mes. “Laat ons de rangen sluiten en deze moordenaar op onze horens pinnen”, suggereerde één van de stieren. “Komaan, op welke wijze is die slager erger dan de veehandelaar die ons hierheen bracht?” vroegen de stieren, die hun politieke opleiding hadden gekregen in het Manuilski-instituut. [de Comintern] “Maar we zullen ons achteraf ook kunnen richten tegen de handelaar!” “We doen niets,” antwoordden de stieren trouw aan hun principes. “Je probeert vanop de linkerzijde onze vijanden in te dekken — je bent zelf een sociale-slachter.” En ze weigerden de rangen te sluiten.
82
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Het eenheidsfront tegen het fascisme
Geschreven: 8 december 1931. Bron: Nederlandstalige Trotski Bibliotheek 3. Revolutionair-Socialistische Publicaties, Groningen 2007. Door Karel ten Haaf. Facsimile-uitgaven van teksten van Trotski in het Nederlands. Overgenomen vanop marxists.org. Duitsland beleeft nu een van die grote historische uren, waarvan het lot van het Duitse volk, het lot van Europa, in grote mate het lot van de gehele mensheid voor tientallen jaren afhangt. Indien men een bol op de top van een piramide zet, kan een zwakke stoot hem naar links of rechts naar beneden laten rollen. Dat is de positie die Duitsland nu met elk uur nadert. Er zijn krachten die willen dat de bol rechts naar beneden rolt en de rug van de arbeidersklasse verplettert. Er zijn krachten die willen dat de bol op zijn plaats blijft. Dat is een utopie. De bol kan niet op de top van de piramide blijven. De communisten willen dat de bol links naar beneden rolt en de rug van het kapitalisme verplettert. Maar willen is weinig, het komt op het kunnen aan. Proberen wij nog eenmaal rustig te overleggen: is de politiek die nu door het Politiek Bureau van de KPD gevoerd wordt juist of niet? Wat wil Hitler?
De fascisten groeien zeer snel. De communisten groeien ook, maar veel langzamer. De groei aan de uiterste pool bewijst dat de bol niet op de top van de piramide kan blijven staan. Het snelle groeien van de fascisten betekent juist het gevaar dat de bol rechts naar beneden rollen kan. Dat is een zeer groot gevaar. Hitler verzekert dat hij tegen de staatsgreep is. Om de democratie definitief te vernietigen, wil hij slechts langs democratische weg de macht veroveren. Kan men zoiets geloven? Als de fascisten bij de eerstkomende verkiezingen langs vreedzame weg de volstrekte meerderheid verkrijgen, dan zouden zij aan deze weg misschien de voorkeur geven. In werkelijkheid is die weg voor hen ondenkbaar. Het is naïef te menen dat de nazi’s een onbegrensd lange tijd blijven doorgroeien zoals zij nu groeien. Vroeger of later raakt hun sociaal reservoir uitgeput. Het
He t eenheidsfront
83
fascisme heeft in zijn gelederen zulke sterke tegenstellingen dat het moment moet komen, dat de vloed ermee ophoudt de ebbe te vervangen. Dit moment kan komen, lang voordat de fascisten meer dan de helft van de stemmen verzameld hebben. Zij kunnen niet stoppen, want zij zullen niets meer te verwachten hebben. Zij zullen gedwongen zijn op de omwenteling af te gaan. Doch ook onafhankelijk daarvan is aan de fascisten de democratische weg afgesneden. De kolossale toespitsing van de politieke tegenstellingen in het land en de echte roversagitatie van de fascisten zullen er onvermijdelijk toe leiden dat naarmate het fascisme dichter bij de meerderheid komt, des te meer geladen de atmosfeer zal zijn, des te grotere uitbreiding de conflicten en botsingen zullen krijgen. Bij dit vooruitzicht is de burgeroorlog absoluut niet te vermijden. Over de kwestie van de machtsverovering door de fascisten zullen bijgevolg niet stemmingen beslissen, maar de burgeroorlog die zij voorbereiden en tot stand zullen brengen. Kan men ook slechts een minuut aannemen dat Hitler en zijn raadgevers dit niet begrijpen en niet voorzien? Dat zou betekenen hen voor domkoppen te houden. Er is geen grotere misdaad in de politiek dan op de domheid van een sterke vijand te rekenen. Indien echter Hitler niet uit het oog kan verliezen dat de weg naar de macht door de wreedste burgeroorlog leidt, dan betekent dit dat zijn redevoeringen over de vreedzame, democratische weg slechts camouflage, een krijgslist, zijn. Des te meer is het zaak de ogen open te houden. Wat verbergt Hitler achter zijn krijgslist?
Zijn berekening is zeer eenvoudig en duidelijk: hij wil de tegenstander met het vooruitzicht van de parlementaire groei van de nazi’s in slaap sussen om op het gunstige moment de dodelijke stoot aan de ingesluimerde tegenstander toe te brengen. Best mogelijk dat Hitlers buigingen voor het democratische parlementarisme moeten bevorderen om in de komende periode een of andere coalitie tot stand te brengen waarin de fascisten de belangrijkste posten bezetten om die uiteindelijk voor de staatsgreep te benutten. Want het is heel duidelijk dat een coalitie, bijvoorbeeldj van centrum en fascisten, niet een etappe naar de “democratische” oplossing van de kwestie zou zijn, doch een schrede naar de staatsgreep onder de voor de fascisten gunstigste voorwaarden.
84
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Men moet met een korte termijn rekenen
Dat alles betekent dat de oplossing zelfs onafhankelijk van de wil van de fascistische staf in de loop van de eerstkomende maanden zo niet weken aan de orde komt. Deze factor is van geweldige betekenis voor het uitwerken van de juiste politiek. Als men toelaat dat de fascisten binnen twee of drie maanden de macht grijpen, dan zal de strijd tegen hen het komende jaar tienmaal zwaarder zijn dan nu. Alle revolutionaire plannen die op twee, drie of vijf jaar vooruit ontworpen zijn, zullen slechts een klaaglijk en smadelijk geklets blijken indien de arbeidersklasse in de loop van de volgende twee, drie of vijf maanden de fascisten aan de macht laat komen. Zowel bij oorlogsoperaties als voor de politiek tijdens revolutionaire crises is de factor tijd van beslissende betekenis. Nemen wij ter toelichting van onze gedachte een verderaf liggend voorbeeld. Hugo Urbahns1, die zich als een linkscommunist beschouwt, verklaart de Duitse KP bankroet, als politiek afgedaan en stelt voor een nieuwe partij te vormen. Indien Urbahns juist zou zijn, dan betekende dit dat de overwinning van de fascisten verzekerd zou zijn want voor de vorming van een nieuwe partij zouden jaren nodig zijn (waarbij volstrekt niet bewezen is dat de partij van Urbahns in welk opzicht dan ook beter zou zijn dan die van Thälmann; als Urbahns aan de spits van de partij stond, zouden er niet minder fouten gemaakt worden). Ja, als de fascisten werkelijk de macht veroveren, zou dit niet slechts de fysieke vernietiging van de communistische partij betekenen, maar ook haar politieke bankroet. De miljoenen Duitse arbeiders zouden de Comintern en haar Duitse sectie een smadelijke nederlaag tegen benden menselijk stof nooit vergeven. De machtsverovering door de fascisten zou daarom hoogst waarschijnlijk de noodzakelijkheid van de stichting van een nieuwe revolutionaire partij betekenen en naar alle waarschijnlijkheid ook van een nieuwe Internationale. Dat zou een verschrikkelijke historische ramp zijn. Maar nu aannemen dat 1 Hugo Urbahns (1890 – 1946) radicaliseerde in de Eerste Wereldoorlog en nam deel aan de Spartakusbond en nadien aan de KPD. Hij werd in 1926 uit de partij gezet en werkte samen met de Linkse Oppositie. Eind jaren 1920 kwam het tot een breuk met de trotskistische Linkse Oppositie omdat Urbahns meende dat de Sovjetunie op weg naar het kapitalisme was. Na de nazistische machtsovername moest Urbahns naar het buitenland trekken, hij vestigde zich uiteindelijk in Zweden waar hij overleed.
He t eenheidsfront
85
dit onvermijdelijk is, dat kunnen alleen werkelijke liquidateurs, zij die onder de dekmantel van holle frases in werkelijkheid er zich in schikken nog voor de strijd en zonder strijd laf te capituleren. Met deze opvatting hebben wij, bolsjewiek-leninisten, die door de stalinisten “trotskisten” genoemd worden, niets gemeen. Wij zijn er onveranderlijk van overtuigd dat de overwinning op de fascisten mogelijk is — niet na de machtsverovering, niet na 5, 10 of 20 jaar heerschappij, maar nu onder de bestaande voorwaarden, in de komende maanden en weken. Thälmann acht de overwinning van het fascisme onvermijdelijk
Om te overwinnen moet men een juiste politiek voeren. Dat wil zeggen, dat men een politiek nodig heeft, die berekend is op de bestaande verhoudingen, de bestaande groepering van krachten en niet op de toestand die na een, twee of drie jaar zal ontstaan, als de machtskwestie reeds lang beslist zal zijn. Het grote ongeluk bestaat daarin dat de politiek van het partijbestuur van de KPD ten dele bewust, ten dele onbewust van de erkenning van de onvermijdelijkheid van de fascistische overwinning uitgaat. Inderdaad gaat het partijbestuur in de op 29 november gepubliceerde oproep voor het “Rode eenheidsfront” van de gedachte uit dat men het fascisme niet kan overwinnen zonder eerst de sociaaldemocratie overwonnen te hebben. Dezelfde gedachte herhaalt Thälmann in alle toonaarden in zijn artikelen. Is die gedachte juist? Historisch beschouwd is zij zeker juist. Het betekent echter volstrekt niet dat men met behulp daarvan, door eenvoudige herhaling, de vragen van de dag oplossen kan. Een vanuit het standpunt van de revolutionaire strategie in het algemeen juiste gedachte slaat in een leugen om, zelfs in een reactionaire leugen, als men haar niet in de taal van de tactiek vertaalt. Is het juist dat men voor de vernietiging van de werkloosheid en de ellende eerst het kapitalisme moet vernietigen? Juist. Maar alleen een eenvoudige domkop kan daaruit de conclusie trekken dat wij niet nu reeds met alle kracht tegen die maatregelen moeten strijden, waarmee het kapitalisme de ellende van de arbeiders vergroot. Kan men hopen dat de KPD in de komende maanden zowel de sociaaldemocratie als het fascisme neerwerpt? Geen normaal denkend mens die kan lezen en rekenen, zou zo’n aan zulk een bewering willen wagen. Politiek staat
86
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
de kwestie zo: kan men nu in de loop van de komende maanden, d.w.z. terwijl een weliswaar verzwakte, doch ongelukkigerwijze nog altijd zeer sterke sociaaldemocratie bestaat, succesvolle tegenstand bieden aan het fascisme? Hierop antwoordt het partijbestuur ontkennend. Met andere woorden Thälmann beschouwt de overwinning van het fascisme onvermijdelijk. Nogmaals: de Russische ondervinding
Om zo duidelijk en concreet mogelijk mijn gedachten naar voren te brengen, kom ik nogmaals terug op de ervaring met de opstand van Kornilov. Op 26 augustus (naar de oude kalender) van het jaar 1917 voerde generaal Kornilov een Kozakkencorps en een wilde divisie naar Petrograd. De macht was in handen van Kerenski, lakei van de burgerij en voor drievierde bondgenoot van Kornilov. Lenin hield zich in de illegaliteit op, in verband met de aanklacht dat hij in dienst van de Hohenzollern [de Duitse keizer] stond. Op grond van diezelfde aanklacht zat ik gedurende enige dagen in een afzonderlijke cel van de Kresti-gevangenis. Hoe handelden in die aangelegenheid de bolsjewieken? Zij hadden het recht te zeggen: “Om Kornilov te overwinnen moet men Kerenski overwinnen.” Zij hadden dit meer dan eens gezegd, want het was juist en nodig voor de gehele verdere propaganda. Maar het was volkomen onvoldoende om op 26 augustus en volgende dagen tegenstand te bieden tegen Kornilov en hem te beletten de arbeidersklasse van Sint-Petersburg af te slachten. Daarom volstonden de bolsjewieken er niet mee een algemene oproep tot de arbeiders en soldaten te richten: breek met de verzoeningsgezinde elementen en ondersteun het rode eenheidsfront van de bolsjewieken. Neen, de bolsjewieken stelden het eenheidsfront aan de mensjewieken en sociaalrevolutionairen voor en vormden met hen gemeenschappelijke strijdorganisaties. Was dit juist of onjuist? Laat Thälmann dit beantwoorden. Om nog scherper te tonen hoe de kwestie met het eenheidsfront erbij stond, wil ik de volgende episode aanvoeren: ik persoonlijk ging direct na mijn vrijlating tegen betaling van borgstelling door een van de vakverenigingen uit mijn cel naar het comité van de nationale verdediging, waar ik met de mensjewiek Dan en de sociaalrevolutionair Gotz, bondgenoot van Kerenski die mij in de gevangenis hadden gehouden, discussieerde
He t eenheidsfront
87
over de vragen van de strijd tegen Kornilov en besluiten nam. Was dit juist of onjuist? Laat Remmele daarop antwoorden. Is Brüning het kleinere kwaad?
De sociaaldemocratie ondersteunt Brüning2, stemt voor hem, neemt de verantwoordelijkheid voor hem tegenover de massa — onder het motief dat de Brüningregering het kleinere kwaad is. Soortgelijke opvatting probeert “Die Rote Fahne” aan mij toe te schrijven — onder het motief dat ik mij uitgesproken heb tegen de domme en schandelijke deelneming van de communisten aan het Hitlerreferendum3. Maar hebben de Duitse linkse oppositie en ik in het bijzonder soms verlangd, dat de communisten voor Brüning zouden stemmen en hem ondersteunen? Wij, marxisten, zien Brüning en Hitler alsmede Otto Braun4 als verschillende bestanddelen van een en hetzelfde systeem. De vraag wie van hen het “kleinere kwaad” is, heeft geen zin, want het systeem dat wij bestrijden heeft al deze elementen nodig. Maar deze elementen verkeren ogenblikkelijk in de positie van conflict en de partij van de arbeidersklasse moet dit conflict in het belang van de revolutie gebruiken. Een toonladder heeft zeven tonen. De vraag welke toon de ‘betere’ is: do, re of sol, is een onzinnige vraag. De muzikant moet ondertussen weten, wanneer en op welke toets hij moet slaan. Even onzinnig is de abstracte vraag wie het kleinere kwaad is, Brüning of Hitler. Men moet weten op welke van deze toetsen men moet slaan. Is het te begrijpen? Voor de kortzichtige wordt nog een voorbeeld aangevoerd. Wanneer een van de vijanden mij dagelijks kleine porties vergif toedient, terwijl de tweede van achter de hoek op mij wil schieten, dan sla ik in de eerste plaats deze tweede vijand de revolver uit de hand, want dan heb ik de mogelijkheid om met de eerste vijand 2 Heinrich Brüning (1885-1970) was lid van de Centrumpartij en stond een tijdlang aan het hoofd van de christelijke vakbondsfederatie in Duitsland. Hij werd in 1930 kanselier en hield dit vol tot in 1932 waarna hij minister van buitenlandse zaken werd. Samen met Hindenburg probeerde hij vervolgens tevergeefs een akkoord met de nazi’s te sluiten. In 1934 vluchtte hij naar de VS, na de oorlog keerde hij terug als hoogleraar aan de universiteit van Keulen. 3 Zie voetnoot 11 op pagina 69. 4 Otto Braun (1872 – 1955) was de Pruisische minister-president tijdens de Weimarrepubliek. Hij leidde een coalitie van zijn eigen SPD met centrumpartijen.
88
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
af te rekenen. Dit betekent echter niet dat gif een “kleiner kwaad” is vergeleken met een revolver. Het ongeluk bestaat juist daarin dat de leiders van de KPD zich op dezelfde bodem geplaatst hebben als de sociaaldemocratie, slechts met het omgekeerde teken: de sociaaldemocraten stemmen voor Brüning, omdat zij hem als het kleinere kwaad zien. De communisten echter, die aan Brüning en Braun op iedere wijze het vertrouwen weigerden (en dat is volkomen juist gehandeld), gingen ondertussen de straat op om Hitlers referendum te ondersteunen, d.w.z. de poging van de fascisten om Brüning ten val te brengen. Daarmee hebben zij echter zelf Hitler als het “kleinere kwaad” beschouwd, want de overwinning van het referendum zou niet de arbeidersklasse aan de macht hebben gebracht, doch Hitler. Voorwaar, het kost moeite zulke abc-problemen uiteen te moeten zetten. Het ziet er slecht uit wanneer muzikanten als Remmele in plaats van de noten te onderscheiden het toetsenbord met de laars gaan bewerken. Het gaat niet om de arbeiders die de sociaaldemocratie verlaten hebben, maar om hen die bij haar blijven. De duizenden en duizenden Noskes, Welsen, Hilferdings geven tenslotte de voorkeur aan het fascisme boven het communisme. Maar dan moeten zij zich ook losmaken van de arbeiders. Vandaag is dat nog niet zo ver. Vandaag geraakt de sociaaldemocratie in haar geheel, ondanks innerlijke tegenstellingen, in scherp conflict met het fascisme. Onze taak is het dit conflict te benutten en niet om de tegenstanders tegen ons te verenigen. Het front moet nu tegen het fascisme gericht worden. Het voor de gehele arbeidersklasse gemeenschappelijke front van directe strijd tegen het fascisme moet men gebruiken voor de aan de zijlijn gevoerde, maar daarom niet minder succesvolle, strijd tegen de sociaaldemocratie. Men moet inderdaad de volkomen bereidheid aan de dag leggen een blok met de sociaaldemocraten te vormen, in alle gevallen waarin zij voor een blok blijken te zijn. Aan de sociaaldemocratische arbeiders te zeggen: “schuif eerst uw leiders aan de kant en sluit u bij ons ‘partijloos’ eenheidsfront aan”, is slechts het toevoegen van een nieuwe zinledige frase aan duizend anderen. Men moet erin slagen de arbeiders in werkelijkheid van de leiders los te maken. De werkelijkheid is echter thans — de strijd tegen het fascisme. Er zijn zeker sociaaldemocratische arbeiders die bereid zijn hand in hand met de communistische arbeiders tegen de fascisten te strijden,
He t eenheidsfront
89
onafhankelijk van de wil en zelfs tegen de wil van sociaaldemocratische organisaties. Met dergelijke vooruitstrevende elementen moet men natuurlijk zo nauw mogelijke verbindingen tot stand brengen. Zij vormen echter niet het grote getal. De Duitse arbeider is opgevoed in de geest van organisatie en discipline. Dat heeft zijn sterke en zwakke kanten. De overgrote meerderheid van de sociaaldemocratische arbeiders wil tegen de fascisten strijden, maar nog niet anders dan met hun organisaties. Deze etappe kan niet overgesprongen worden. In deze nieuwe buitengewone situatie moeten wij de sociaaldemocratische arbeiders helpenondervinden wat hun organisaties en leiders waard zijn als het om leven of dood van de arbeidersklasse gaat. Men moet de sociaaldemocratie dwingen tot een blok tegen de fascisten
In het bestuur van de KPD zitten ongelukkig genoeg heel wat geschrokken opportunisten. Zij hebben gehoord dat opportunisme bestaat in voorkeur voor blokken of allianties, daarom zijn zij tegen blokken. Zij begrijpen het onderscheid niet tussen parlementaire overeenkomsten en een nog zo bescheiden overeenkomst van strijd met betrekking tot een staking of de bescherming van arbeidersdrukkerijen tegen fascistische benden. Parlementaire overeenkomsten, verkiezingsafspraken tussen de revolutionaire partijen en de sociaaldemocratie zijn in de regel voordelig voor de sociaaldemocratie. Praktische overeenkomsten over massa-acties, strijddoeleinden zijn altijd voordelig voor de revolutionaire partij. Het Engels-Russisch comité5 was een ontoelaatbaar blok van twee leidende instanties op een gemeenschappelijke politieke grondslag, vaag, bedrieglijk, tot geen enkele actie verplichtend. De instandhouding van dit blok in een tijd van algemene staking, toen 5 Het Engels-Russische comité was een blok tussen de Russische vakbonden en de algemene raad van de Britse TUC (Trades Union Congress). Het comité kwam onder meer tot stand door de trage ontwikkeling van de jonge Communistische Partij in Groot-Brittannië, een radicalisering onder de Britse arbeiders (die onder meer tot uiting kwam in de algemene staking van 1926) en een poging van Russische bureaucratie om voet aan grond te krijgen in Groot-Brittannië. Zoals Trotski waarschuwde, werd het comité vooral gebruikt om het verraad van de reformisten toe te dekken. De stalinisten brachten slechts milde kritiek op de Britse vakbondsleiders, waardoor de arbeiders onvoldoende voorbereid waren op de onvermijdelijke terugtocht van deze linkse leiders tijdens en na de algemene staking van 1926.
90
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
de generale raad van de Britse vakbeweging een onderkruipersrol vervulde, betekende van de kant van de stalinisten het voeren van een verraderspolitiek. Geen gemeenschappelijke grondslag met de sociaaldemocraten of de leiders van de Duitse vakbonden, geen gemeenschappelijke publicaties, vaandels, plakkaten! Gescheiden marcheren, verenigd toeslaan! Alleen overleggen hoe toe te slaan, wie te slaan en wanneer te slaan! Daarover kan men zelfs met de duivel overleg plegen, met zijn grootmoeder en met Noske en Grzesinski. Onder één voorwaarde: zich de handen niet laten binden! Men moet zonder verwijl eindelijk een praktisch systeem van maatregelen uitwerken — niet met het doel van eenvoudige “ontmaskering” van de sociaaldemocratie (door de communisten), maar met het doel van de werkelijke strijd tegen het fascisme. De vraag van bescherming van de bedrijven, vrije werkzaamheid van bedrijfsraden, onaantastbaarheid van arbeidersorganisaties en instellingen, van wapenvoorraden, die door fascisten in beslag kunnen worden genomen, de vraag van maatregelen in geval van gevaar, d.w.z. van verbinding van het actieve optreden van de communistische en sociaaldemocratische afdelingen, enz. enz. moet in dit programma opgenomen worden. In de strijd tegen het fascisme komt aan de bedrijfsraden een belangrijke plaats toe. Hier is een speciaal nauwkeurig actieprogramma noodzakelijk. Ieder bedrijf moet een antifascistisch bolwerk worden met eigen commandanten en eigen strijders. Men moet een kaart bezitten van de fascistische kazernes en andere fascistische broeinesten in iedere stad, in ieder district. De fascisten proberen de revolutionaire verzamelplaatsen te omsingelen. De omsingelaars moeten omsingeld worden. Op deze grondslag is een overeenkomst met de sociaaldemocratische- en vakorganisaties niet alleen toelaatbaar, maar een plicht. Daarvan afzien uit “principiële” overwegingen (in werkelijkheid uit bureaucratische domheid of nog erger uit lafheid) betekent direct en onmiddellijk het fascisme in de hand werken. Een praktisch programma van overeenkomsten met de sociaaldemocratische arbeiders hebben wij reeds in september 1930 (“De koersverandering van de Communistische Internationale en de toestand
He t eenheidsfront
91
in Duitsland”6) - dus een jaar en een kwart geleden - voorgesteld. Wat heeft de leiding in deze richting gedaan? Bijna niets. Het Politiek Bureau van de KPD heeft zich met alles beziggehouden, behalve met datgene wat zijn directe taak was. Hoeveel kostbare, onherroepelijk verloren tijd is verzuimd! Er is werkelijk niet veel tijd meer overgebleven. Het actieprogramma moet zuiver praktisch, zuiver zakelijk zijn, zonder kunstmatige “aanspraken”, zonder nevengedachten, zodat ieder sociaaldemocratisch arbeider zeggen moet: wat de communisten willen, is absoluut onvermijdelijk voor de strijd tegen het fascisme. Op deze grondslag moet men door het voorbeeld de sociaaldemocratische arbeiders meetrekken en hun leiders bekritiseren, die onvermijdelijk zullen tegenwerken en remmen. Slechts langs deze weg is de overwinning te bereiken. Een goed citaat van Lenin
De tegenwoordige epigonen, d.w.z. de door en door slechte leerlingen van Lenin, houden er van om bij iedere gelegenheid hun leemten met dikwijls misplaatste citaten te verzorgen. Voor de marxisten wordt de vraag niet met een citaat opgelost maar door de juiste methode. Heeft men de juiste methode, dan is het niet moeilijk passende citaten te vinden. Nadat ik de hierboven aangevoerde vergelijking had gemaakt met de opstand van Kornilov, zei ik tot mijzelf: waarschijnlijk kan men bij Lenin een theoretische verklaring van ons blok met de verzoeners in de strijd tegen Kornilov vinden. En werkelijk in het tweede deel van de veertiende band van de Russische uitgave trof ik de volgende regels aan in een brief aan het partijbestuur, geschreven in begin van september 1917: “De Kerenski regering te ondersteunen zijn wij ook nu niet verplicht. Dat zou beginselloosheid zijn. Men vraagt: dus niet tegen Kornilov strijden? Natuurlijk wel. Maar dat is niet hetzelfde. Hier is er een grens; zij wordt door vele bolsjewieken overschreden, die tot het standpunt van de verzoeners vervallen en meedrijven met de stroom van de gebeurtenissen. “Wij zullen strijden, wij strijden tegen Kornilov, maar wij ondersteunen Kerenski niet, wij leggen zijn zwakheden bloot. Dit onder6 Zie pagina 37 van dit boek.
92
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
scheid is tamelijk fijn, maar zeer wezenlijk en men mag het niet vergeten. “Waarin bestaat de wijziging van onze tactiek na de opstand van Kornilov? “Het bestaat daarin dat wij de vormen van de strijd tegen Kerenski variëren. Zonder ook maar in het minst de vijandigheid tegen hem te verzwakken, zonder een woord terug te nemen van datgene wat wij tegen hem hebben uitgesproken, zonder van de taak af te zien Kerenski ten val te brengen, zeggen wij: men moet het ogenblik berekenen, wij zullen Kerenski nu niet ten val brengen, wij gaan op andere wijze de strijd met hem voeren en dat wel door aan het volk (dat tegen Kornilov strijdt) de zwakheden en zwenkingen van Kerenski duidelijk te maken.” Precies datzelfde stellen wij voor. Voor volkomen onafhankelijkheid van de communistische organisatie en pers, volkomen vrijheid van de communistische kritiek, hetzelfde voor de sociaaldemocratie en de vakbonden. Een belemmering van de vrijheid van de CP toelaten (bijvoorbeeld door toetreding in de Kwo Min Tan), dat kunnen slechts verachtelijke opportunisten. Wij behoren niet tot hen. Niets terugnemen van onze kritiek tegen de sociaaldemocratie. Niets vergeten van hetgeen was. De gehele historische afrekening, waartoe ook de rekening behoort voor Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg, zal te zijner tijd aangeboden worden, zoals ook de Russische bolsjewieken tenslotte aan de mensjewieken en sociaal-revolutionairen de algehele afrekening voor ophitsing, belastering, arrestaties, moord op arbeiders, boeren en soldaten aangeboden hebben. Maar wij hebben onze algehele afrekening gepresenteerd twee maanden nadat wij de gedeeltelijke afrekening tussen Kerenski en Kornilov, tussen “democraten” en fascisten, gebruikt hadden om des te zekerder de fascisten te verslaan. Alleen door deze omstandigheid hebben wij de overwinning bekomen. Wanneer het partijbestuur van de KPD zich de positie weet eigen te maken die in het boven aangevoerde citaat van Lenin aangegeven is, dan zal haar impact op de sociaaldemocratische massa en op de vakbonden meteen wijzigen. In plaats van artikelen en redevoeringen die alleen overtuigend zijn voor hen die reeds overtuigd waren, zullen de agitatoren een gemeenschappelijke taal met nieuwe honderdduizenden en miljoenen arbeiders vinden. De differentiatie in de soci-
He t eenheidsfront
93
aaldemocratie zal met versneld tempo voorwaarts gaan. De fascisten zullen spoedig bemerken dat het er niet om gaat Brüning, Braun en Weis7 te bedriegen, maar de open strijd met de gehele arbeidersklasse op te nemen. In het fascisme zullen tengevolge hiervan onvermijdelijk grote verschillen ontstaan. Alleen op deze weg is de overwinning te bevechten. Maar deze overwinning moet men willen. Er zijn onder de communistische ambtenaren heel wat laffe avonturiers en bonzen voor wie hun positie, hun inkomen en nog meer hun huid dierbaar is. Deze elementen houden ervan met ultraradicale frasen te leuren, maar achter de woorden schuilt een jammerlijk en verachtelijk fatalisme. “Zonder overwinning op de sociaaldemocratie kan men de strijd tegen het fascisme niet voeren!” zegt zo een verschrikkelijke revolutionair en op die basis... zorgt hij voor een paspoort. Arbeiders-communisten, gij zijt met honderdduizenden, met miljoenen; gij kunt nergens heentrekken, voor jullie zijn er geen paspoorten genoeg. Wanneer het fascisme tot de macht komt, zal het als een tank over jullie schedels en ruggengraten gaan. Er is slechts redding bij onbarmhartige strijd. Overwinningis enkel mogelijk door in de strijd verbinding te vinden met de sociaaldemocratische arbeiders. Haast jullie, arbeiders-communisten. Er rest nog maar weinig tijd! 8 december 1931
7 Brüning en Braun: zie voetnoten op pagina 87. Bernhard Weiss (1880-1951) was een voorman van de DDP (Duitse Democratische Partij), de liberale partij die met de centrumpartij en de sociaaldemocraten een coalitie vormden in Pruisen. Hij was tijdens de Weimarrepubliek vicevoorzitter van de Berlijnse politie en hoofd van de politieke politie, de Kripo.
94
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
WAT NU?
Uittreksel uit de brochure ‘Wat nu?’ zoals verschenen in Leo Trotzki, ‘De permanente of de verraden revolutie. Een keuze uit het werk van Leo Trotzki samengesteld door Ernest Mandel’, Kritiese Bibliotheek Van Gennep, 1971. De oorspronkelijke tekst dateert uit 1932. Taalkundig verder aangepast. Het Elfde Plenum van het Uitvoerend Comité van de Communistische Internationale oordeelde het noodzakelijk een einde te maken aan de onjuiste opvattingen die steunden op ‘de liberale constructie van een tegenstelling tussen het fascisme en de burgerlijke democratie, evenals tussen de parlementaire vormen van de dictatuur van de burgerij en de openlijk fascistische vormen…’ De betekenis van deze stalinistische filosofie is zeer duidelijk: van de marxistische negatie van de absolutie tegenstelling leidt deze de negatie af van elke tegenstelling, zelfs van een relatieve. Dat is een typische dwaling van het vulgaire radicalisme. Maar als er tussen de democratie en het fascisme geen enkele tegenstelling bestaat, zelfs niet op het gebied van de vormen van de heerschappij van de burgerij, dan zouden deze regimes doodeenvoudig moeten samenvallen. Vandaar de conclusie: sociaaldemocratie = fascisme. Men noemt de sociaaldemocratie echter “sociaalfascisme”. Wat betekent in dit verband dan het woord ‘sociaal’? Tot nu toe heeft niemand ons dat duidelijk gemaakt.8 De aard van de dingen verandert echter niet door beslissingen van het Plenum van het Uitvoerend Comité van de Communistische 8 Bij de metafysici (mensen die anti-dialectisch denken) heeft eenzelfde abstractie twee, drie of meer functies, zelfs functies die regelrecht tegengesteld zijn. ‘De democratie’ in het algemeen en ‘het fascisme’ in het algemeen verschillen in niets van elkaar, zoals men ons komt vertellen. Aan de andere kant bestaat er in de wereld een ‘heerschappij van de arbeiders en boeren’ (voor China, India, Spanje). Een arbeidersbewind? Nee! Een kapitalistische heerschappij? Nee! Wat dan? Een democratisch bewind… Het schijnt dat er op de wereld een pure democratie bestaat buiten de klassen om. Maar het Elfde Plenum heeft uiteengezet dat de democratie niet verschilt van het fascisme. Verschilt in dat geval het ‘democratische bewind’ van het… fascistische bewind? Alleen naïevelingen verwachten een rustig en eerlijk antwoord van de stalinisten op deze principiële kwestie: enige beledigingen meer, dat is alles wat men kan verwachten. En toch is het lot van de revolutie in het Oosten met een antwoord op deze kwestie verbonden! (voetnoot door Trotski)
He t eenheidsfront
95
Internationale. Er bestaat wel degelijk een tegenstelling tussen de democratie en het fascisme. Deze tegenstelling is geenszins ‘absoluut’, of om met het marxisme te spreken, zij betekent geenszins dat er twee klassen onverzoenlijk tegenover elkaar staan. De sociaaldemocratie, die vandaag de hoofdvertegenwoordiger is van het burgerlijke parlementaire systeem, steunt op de arbeiders. Het fascisme wordt gesteund door de kleinburgerij. De sociaaldemocratie kan geen invloed hebben zonder de massa-organisaties van de arbeiders. Het fascisme kan zijn macht niet anders consolideren dan door de arbeidersorganisaties te vernietigen. Het regime is gebaseerd op het vernietigen van het parlement. Voor de monopolistische burgerij vertegenwoordigen het parlementaire en het fascistische systeem slechts twee verschillende werktuigen voor haar overheersing; zij neemt haar toevlucht tot de een of de ander, afhankelijk van de historische omstandigheden. Maar voor de sociaaldemocratie zowel als voor het fascisme heeft de keuze van het ene of het andere werktuig een eigen betekenis. Meer dan dat: voor hen is het politiek gezien een kwestie van leven of dood. Op het moment dat de ‘normale’ militaire en politiemiddelen van de dictatuur van de burgerij, samen met de parlementaire dekmantel, niet langer toereikend zijn om het evenwicht in de samenleving te bewaren, breekt het uur van het fascisme aan. Door tussenkomst van het fascisme zet het kapitalisme de massa’s van de wild geworden kleinburgerij en groepen van het gedeclasseerde en gedemoraliseerde lompenproletariaat in beweging, al die ontelbare menselijke wezens die het kapitaal zelf tot wanhoop en razernij brengt. Van het fascisme eist de burgerij dat het zijn werk grondig verricht; vanaf het ogenblik dat zij haar toevlucht heeft genomen tot burgeroorlog-methoden, verlangt ze de vrede voor een aantal jaren achtereen. En door de kleinburgerij te gebruiken als stormram, en door alle hindernissen op zijn weg te vernietigen, doet het fascisme zijn werk grondig. Nadat het fascisme heeft gezegevierd, worden alle organen en instellingen van de macht in een stalen greep gebracht door het kapitaal; de uitvoerende, administratieve en educatieve macht van de staat: het hele staatsapparaat, samen met het leger, de gemeenten, de universiteiten, de scholen, de pers, de vakbonden en de coöperaties. Wanneer een staat fascistisch wordt, betekent dat niet alleen dat de regeringsmethoden en vormen veranderd worden volgens de patronen die door Mussolini
96
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
zijn ingezet – de veranderingen op dit gebied spelen uiteindelijk een minder belangrijke rol – maar het betekent allereerst en bovenal dat de arbeidersorganisaties worden vernietigd; dat de arbeidersklasse amorf wordt gemaakt, en dat er een bestuurssysteem geschapen wordt dat diep in de massa’s doordringt en dat dient om de onafhankelijke kristallisatie van de arbeidersklasse te frustreren. Juist daarin ligt het wezen van het fascisme. Het bovenstaande wordt geenszins tegengesproken door het feit dat er tussen het democratische en fascistische regime voor een bepaalde tijd een overgangsregime wordt gevestigd, dat de kenmerken van beide in zich verenigt: zo is over het algemeen de wet van de vervanging van het ene maatschappelijke systeem door een ander, zelfs als ze elkaar onverzoenlijk vijandig zijn. Er zijn perioden waarin de burgerij zowel op de sociaaldemocratie als op het fascisme steunt, dat wil zeggen waarin zij zich gelijktijdig bedient van electorale en terroristische methoden. In zekere zin was ook de regering Kerenski zo opgebouwd tijdens de laatste maanden van haar bestaan, toen zij deels steunde op de sovjets en tegelijkertijd een complot smeedde met Kornilov. Zo is ook de regering Brüning aan het koorddansentussen twee onverzoenlijke kampen waarbij ze zich in evenwicht houdt met noodmaatregelen in plaats van met een stok. Maar een dergelijke toestand van de staat en van de administratie heeft een tijdelijk karakter. Het is een teken van de overgangsperiode, waarin de missie van de sociaaldemocratie al bijna krachteloos is terwijl noch het communisme, noch het fascisme op dat moment reeds gereed is om de macht te grijpen. De Italiaanse communisten, lange tijd gedwongen de problemen van het fascisme te bestuderen, hebben telkens weer geprotesteerd tegen de verspreiding van de verkeerde interpretatie van deze opvattingen. Ten tijde van het zesde Congres van de Comintern formuleerde Ercoli (Togliatti) nog opvattingen over het fascisme die nu als ‘trotskistisch’ gebrandmerkt worden. Ercoli omschreef het fascisme toen als zijnde het meest grondige en consequente systeem van reactie en hij verklaarde: “Dit regime houdt zich niet staande door de wreedheid van zijn terroristische daden, niet door het vermoorden van grote aantallen arbeiders en boeren, niet door het op grote schaal toepassen van een verscheidenheid aan foltermethoden, niet door de strengheid van de veroordelingen, maar het hangt af van de systematische vernietiging van elke vorm van onafhankelijke organisatie van de massa’s.”
He t eenheidsfront
97
Hierin heeft Ercoli volkomen gelijk: het wezen en de taak van het fascisme bestaat in een volledige onderdrukking van alle arbeidersorganisaties en in het voorkomen van hun opleving. In een ontwikkelde kapitalistische maatschappij kan dit doel niet door politiemethoden alleen worden bereikt. Er bestaat slechts één methode voor, te weten tegenover de druk van de arbeidersklasse – op het ogenblik dat het verzwakt – rechtstreeks de druk van de wanhopige massa’s van de kleinburgerij te stellen. Het is dit bijzonder systeem van de kapitalistische reactie dat de geschiedenis is ingegaan onder de naam fascisme. “Alle kwesties aangaande de betrekkingen tussen het fascisme en de sociaaldemocratie horen op hetzelfde gebied thuis (de onverzoenlijke houding van het fascisme ten aanzien van het bestaan van arbeidersorganisaties). Het is dit aspect dat het fascisme duidelijk onderscheidt van alle andere reactionaire regimes die tot nu toe in de hedendaagse kapitalistische wereld zijn gevestigd. Het verwerpt elk compromis met de sociaaldemocratie; het vervolgt deze onophoudelijk; het berooft deze van alle legale bestaansmiddelen, het dwingt deze te emigreren.” Zo luidt een artikel dat door Ercoli gepubliceerd werd in het leidende orgaan van de Comintern! Vervolgens fluisterde Manuilski in Molotovs oor het grootse concept van de ‘derde periode’. Frankrijk, Duitsland en Polen werden aangewezen als ‘het front van het revolutionaire offensief’. Als onmiddellijke taak werd de greep naar de macht uitgeroepen. En omdat tegenover de opstand van de arbeidersklasse alle partijen, behalve de communistische, contrarevolutionair zijn, was het niet langer noodzakelijk een onderscheid te maken tussen het fascisme en de sociaaldemocratie. De theorie van het sociaalfascisme werd geboren. En de functionarissen van de Comintern verloren geen tijd met zich opnieuw aan te passen. Ercoli haastte zich te bewijzen dat, hoe dierbaar de waarheid hem ook was, Molotov hem dierbaarder was, en hij schreef een verslag ter verdediging van het sociaalfascisme. “De Italiaanse sociaaldemocratie”, verkondigde hij in februari 1930, “wordt fascistisch met het grootste gemak.” Helaas, nog gemakkelijker worden de functionarissen van het officiële communisme strooplikkers. Zoals te verwachten was, werd onze kritiek op de theorie en de toepassing van de ‘derde periode’ voor contrarevolutionair verklaard. Niettemin dwongen de wrede ervaringen die de voorhoede van de arbeidersbeweging duur kwamen te staan, ook op dat gebied tot een rechtsomkeer. De ‘derde periode’ werd aan de dijk gezet, evenals
98
T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Molotov trouwens. Maar de theorie van het sociaalfascisme bleef achter als de eenzame rijpe vrucht van de ‘derde periode’. Hier konden geen veranderingen plaatsvinden: alleen Molotov was gebonden aan de derde periode, maar Stalin zelf was verstrikt in het sociaalfascisme. ‘Die Rote Fahne’ begint haar onderzoek over het sociaalfascisme met de woorden van Stalin: “Het fascisme is de militaire organisatie van de burgerij, die steunt op de actieve bijstand van de sociaaldemocratie. De sociaaldemocratie is objectief gesproken de gematigde vleugel van het fascisme.” Objectief gesproken heeft Stalin de gewoonte wanneer hij een poging tot generalisatie doet, de eerste zin met de tweede tegen te spreken en in de tweede een conclusie te trekken die volstrekt niet uit de eerste volgt. Het valt niet te betwisten dat de burgerij op de sociaaldemocratie steunt en dat het fascisme een militaire organisatie van de burgerij is, dit is al lange tijd geleden opgemerkt. De enige gevolgtrekking daaruit is dat zowel de sociaaldemocratie als het fascisme werktuigen zijn van de grote burgerij. Hoe de sociaaldemocratie daarbij een ‘vleugel’ van het fascisme wordt, is een raadsel. Even diepzinnig is een andere uitspraak van dezelfde schrijver: “het fascisme en de sociaaldemocratie zijn geen vijanden, ze zijn tweelingen.” Nu kunnen tweelingen elkaars bitterste vijanden zijn; anderzijds hoeven bondgenoten niet noodzakelijk op dezelfde dag en uit dezelfde ouders geboren te zijn. Stalins constructies missen zelfs alle elementaire logica, om over dialectiek nog maar te zwijgen. Hun kracht ligt in het feit dat niemand het waagt ze tegen te spreken. “Wat betreft de klasseninhoud, bestaan er geen verschillen tussen democratie en fascisme”, leert ons Werner Hirsch, Stalin beamend (‘Die Internationale’, januari 1932). De overgang van democratie naar fascisme kan het karakter aannemen van een ‘organisch proces’, dat wil zeggen, het kan ‘geleidelijk’ en ‘zonder bloedvergieten’ geschieden. Een dergelijke redenering zou iemand versteld kunnen doen staan, maar de epigonen hebben ons afgeleerd om nog ergens versteld van te staan. Er zijn ‘geen klassenverschillen’ tussen democratie en fascisme. Klaarblijkelijk moet dit betekenen dat zowel de democratie als het fascisme burgerlijk van aard zijn. Wij hadden daar al zelfs vóór januari 1932 een vermoeden van. De heersende klasse leeft echter niet in een vacuüm. Zij staat in bepaalde relaties tot andere klassen. Tijdens een ‘democratisch’ regime steunt de burgerij in een ontwikkelde
He t eenheidsfront
99
kapitalistische maatschappij voornamelijk op de arbeidersklassen, die in toom gehouden worden door de reformisten. In zijn meest afgewerkte vorm vindt dit systeem zijn uitdrukking in Engeland, bij een Labour-regering zowel als bij die van de Conservatieven. Onder een fascistisch regime, tenminste tijdens de eerste fase daarvan, steunt het kapitaal op de kleinburgerij die de organisatie van de arbeidersklasse vernietigt. Zie het voorbeeld van Italië. Bestaat er een verschil in de ‘klasseninhoud’ tussen deze beide regimes? Wanneer de vraag slechts gesteld wordt voor zover het de heersende klasse betreft, dan bestaat er geen verschil. Wanneer men de positie en de onderlinge betrekkingen van alle klassen in aanmerking neemt vanuit het gezichtspunt van de arbeidersklasse, dan blijkt het verschil enorm te zijn. In de loop van vele tientallen jaren hebben de arbeiders binnen de burgerlijke maatschappij, en gebruikmakend daarvan en vechtend daartegen, hun eigen bolwerken en steunpunten van een arbeidersdemocratie opgebouwd: de vakbonden, de politieke partijen, de opvoedings- en sportclubs, de coöperatiegenootschappen,… De arbeidersklasse kan binnen de formele grenzen van de burgerlijke democratie niet aan de macht komen, maar kan dat alleen doen via de weg van de revolutie: dit is zowel theoretisch als praktisch bewaarheid. Maar deze bolwerken van arbeidersdemocratie binnen de burgerlijke staat zijn absoluut essentieel voor het inslaan van de revolutionaire weg. Het werk van de Tweede Internationale bestond juist uit het oprichten van dergelijke bolwerken in een tijdperk toen zij nog haar progressieve historische arbeid verrichtte. Het fascisme heeft als fundamentele en enige taak het met de grond gelijkmaken van alle instellingen van de parlementaire democratie. Heeft dit wel of niet een ‘klassenbetekenis’ voor de arbeidersklasse? Daar moeten onze hoge theoretici maar een beetje over peinzen. Met het tot burgerlijk verklaren van het regime – hetgeen niemand bestrijdt – ziet Hirsch, samen met zijn meesters, een klein detail over het hoofd: de positie van de arbeidersklasse in dit regime. Zij vervangen het historische proces door een lege sociologische abstractie. Maar de klassenoorlog vindt plaats op een historische bodem, en niet in de stratosfeer van de sociologie. Het uitgangspunt in de strijd tegen het fascisme is niet de abstractie van de democratische staat, maar de levende organisaties van de arbeidersklasse, waarin alle ervaringen uit het verleden geconcentreerd zijn en die op de toekomst voorbereiden.
10 0 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
De stelling dat de overgang van democratie naar fascisme een ‘organisch’ en ‘geleidelijk’ karakter kan aannemen, kan slechts één ding – en niet meer dan één ding – betekenen, te weten: zonder opschudding en zonder slag of stoot kan de arbeidersklasse beroofd worden, niet alleen van al zijn materiële verworvenheden – niet alleen van een bepaalde levensstandaard, van zijn sociale wetgeving, van zijn burgerlijke en politieke rechten – maar zelfs ook van het essentiële wapen waarmee deze dingen veroverd werden, namelijk van zijn organisaties. De overgang ‘zonder bloedvergieten’ naar het fascisme impliceert in deze termen de meest verschrikkelijke capitulatie van de arbeidersklasse die er te bedenken valt. Werner Hirsch’ theoretische discussies zijn niet toevallig; terwijl deze er toe dienen om de theoretische waarzeggerijen van Stalin nog verder te ontwikkelen, dienen ze er ook toe de hele tegenwoordige agitatie van de Communistische Partij algemeen te maken. De voornaamste inspanningen van de Partij hebben in feite slechts tot doel te bewijzen dat er geen verschil bestaat tussen Brünings regime en Hitlers regime. Thälmann en Remmele zien hierin de kern van de bolsjewistische politiek. Evenmin is de zaak tot Duitsland alleen beperkt. De opvatting dat de fascistische overwinning niets nieuws oplevert wordt nu in alle afdelingen van de Comintern ijverig gepropageerd. In het januarinummer van het Franse tijdschrift ‘Cahiers du Bolchevisme’ lezen we: “De trotskisten gedragen zich in de praktijk als [de sociaaldemocraat] Breitscheid; ze aanvaarden de beroemde sociaaldemocratische theorie van het ‘mindere kwaad’ volgens welke Brüning niet zo slecht is als Hitler, volgens welke het minder onaangenaam is van honger om te komen onder Brüning dan onder Hitler, en onvergelijkelijk meer verkieselijk is neergeschoten te worden door Grönder dan door Frick.” Het is nog niet het stompzinnigste gedeelte, hoewel – ere wie ere toekomt – stompzinnig genoeg. Ongelukkigerwijs drukt het echter de essentie van de politieke filosofie van de Comintern uit. De stalinisten vergelijken de twee regimes vanuit het oogpunt van de vulgaire democratie. En inderdaad, zou men Brünings regime vanuit het criterium van ‘formele’ democratie beschouwen, dan zou men tot een conclusie komen die buiten alle kijf is: er blijft niets over van de trotse Weimar-grondwet dan alleen maar het vel en de botten. Maar wat ons betreft is hiermee de kwestie nog niet afdoende geregeld. De kwestie
He t eenheidsfront
101
moet benaderd worden vanuit de hoek van de arbeidersdemocratie. Dit criterium is ook het enig betrouwbare van waaruit de kwestie beschouwd moet worden, wanneer en waar de ‘normale’ reactionaire politiemethoden van het in ontbinding verkerende kapitalisme vervangen worden door het fascistische regime.
10 2 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
DE ENIGE WEG
Geschreven: 1932. Bron: Nederlandstalige Trotski Bibliotheek 3. Revolutionair-Socialistische Publicaties, Groningen 2007. Door Karel ten Haaf. Facsimile-uitgaven van teksten van Trotski in het Nederlands. Overgenomen vanop marxists.org Bonapartisme en fascisme
Laten wij proberen ons kort voor de geest te brengen, wat gebeurd is en waar wij staan. Dank zij de sociaaldemocratie beschikte de Brüning-regering over de bijstand van het parlement om met behulp van noodverordeningen te regeren. De sociaaldemocratische leiders zeiden: “Op deze wijze zullen wij het fascisme de weg naar de macht versperren.” De stalinistische bureaucratie zei: “Neen, het fascisme heeft reeds overwonnen, het Brüning-regime is juist fascisme.” Het ene zowel als het andere was foutief. De sociaaldemocraten gaven het passieve terugwijken voor het fascisme als strijd tegen het fascisme uit. De stalinisten stelden de zaak zo, alsof de overwinning van het fascisme reeds in het verleden lag. De strijdkracht van de arbeidersklasse werd van beide kanten ondergraven en de overwinning van de vijand vergemakkelijkt en naderbij gebracht. Wij hebben destijds de Brüning-regering als bonapartisme (karikatuur van het bonapartisme) gekenschetst, d.w.z. als een regime van militair-politionele dictatuur. Zodra de strijd tussen twee sociale groepen — de bezittenden en de bezitlozen, de uitbuiters en de uitgebuiten — de hoogste spanning bereikt, zijn de voorwaarden van de heerschappij van bureaucratie, politie en soldaten aanwezig. De regering wordt “onafhankelijk” van de maatschappij. Wij herinneren er nog eens aan: steekt met twee vorken symmetrisch in een kurk dan kan deze zelfs op een speldenknop blijven staan. Dit is precies het schema van het bonapartisme. Zeker, een dergelijke regering blijft knecht van de bezitters. Doch zit de knecht op de rug van de meester, dan schuurt hij hem de nekwond en aarzelt niet zijn heer als het nodig is met de schoen over het gezicht te gaan.
H e t e e n h e i d s f r o n t 10 3
Men kon aannemen dat Brüning zich tot de definitieve oplossing zou handhaven. Doch in de loop van de gebeurtenissen is nog een schakel gekomen: de von Papenregering. Als wij precies wilden zijn, dan zouden wij aan onze oude beschrijving een verbetering moeten aanbrengen: de Brüning-regering was een voor-bonapartistische regering. Brüning was slechts een voorloper. In volmaakte vorm is het bonapartisme in de von Papen-Schleicherregering te voorschijn gekomen. Waarin bestaat het onderscheid? Brüning verzekerde geen groter geluk te kennen dan Hindenburg en paragraaf 489 te “dienen”. Hitler “ondersteunde” met de vuist Brünings rechterheup. Met de linker ellenboog hield Brüning zich echter vast aan de schouder van Weis. In de Rijksdag vond Brüning een meerderheid die hem van de noodzakelijkheid ontsloeg rekening te houden met de Rijksdag. Hoe meer Brünings onafhankelijkheid van het parlement groeide, des te onafhankelijker voelde zich de spits van de bureaucratie van Brüning en de achter hem staande politieke groeperingen. Men had thans nog slechts definitief de banden met de Rijksdag te verbreken. De regering von Papen kwam voort uit een onbevlekte bureaucratische ontvangenis. Met de rechter ellenboog steunt zij op Hitlers schouder. Met de politievuist verweert zij zich van links tegen de arbeidersklasse. Daarin ligt het geheim van haar “bestendigheid”, d.w.z. het feit, dat zij op het ogenblik van haar ontstaan niet ineenstortte. De Brüning-regering had een paaps-bureaucratisch-politioneel karakter. De Rijksweer bleef nog in de reserve. Als onmiddellijke handhaver van de orde diende naast de politie het “ijzeren front”. In de opheffing van de afhankelijkheid van het “ijzeren front” bestond juist het wezen van de staatsgreep Hindenburg-von Papen. De generaalskliek schoof daarbij automatisch naar de eerste plaats. 9 Wikipedia hierover: “Om te kunnen regeren had men bedacht om met artikel 48 van de grondwet te werken. Dat artikel gaf de Rijkspresident het recht, om in geval van nood, decreten te tekenen. Vond Brüning voor een belangrijk wetsvoorstel in het parlement geen meerderheid, dan liet hij het door de Rijkspresident als decreet in kracht treden. Toch werkte dit niet zonder hulp van de sociaaldemocraten: de Rijksdag kon namelijk een decreet weer afschaffen. Dat probeerden de extremisten, maar de sociaaldemocraten steunden hun pogingen niet, omdat ze vreesden dat op een val van Brüning een dictatuur zou volgen. Wel was Brüning door zijn politiek van bezuiniging zeer onpopulair.”
10 4 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
De sociaaldemocratische leiders waren volkomen gefopt. Zo betaamt het hen ook in perioden van sociale crises. Deze kleinburgerlijke intriganten schijnen slechts flink in omstandigheden waarin flinkheid niet vereist wordt. Nu trekken zij ’s nachts het deken over het hoofd, zweten en hopen op een wonder: per slot zal men misschien niet alleen het hoofd kunnen redden, doch ook de zachte meubeltjes en de kleine onschuldige spaarduitjes. Doch wonderen zijn er niet... Ongelukkig is echter ook de communistische partij door de gebeurtenissen volkomen overrompeld. De stalinistische bureaucratie was niet in staat iets vooruit te zien. Nu spreken Thälmann, Remmele, e.a. bij iedere gelegenheid “van de staatsgreep van de 20ste juli”. Hoe staat het nu? Eerst beweerden zij dat het fascisme er reeds was en daar over spreken als iets van de toekomst, dat zouden alleen de “contrarevolutionaire trotskisten” kunnen. Nu blijkt dat bij de overgang van Brüning naar Papen — voorlopig niet naar Hitler, doch alleen naar Papen — een gehele “staatsgreep” noodzakelijk was. Doch de klassenbetekenis van Severing, Brüning en Hitler was “een en dezelfde” volgens deze wijze heren. Waarom dan een staatsgreep? Hiermee hield het gewirwar echter niet op. Ofschoon het onderscheid tussen bonapartisme en fascisme nu duidelijk genoeg voor de dag gekomen is, spreken Thälmann, Remmele, e.a. van de fascistische staatsgreep van 20 juli. Gelijktijdig waarschuwen zij de arbeiders voor het naderende gevaar van Hitlers, d.w.z. ook de fascistische omwenteling. Tenslotte wordt de sociaaldemocratie nog steeds als sociaalfascistisch bestempeld. De zich ontwikkelende gebeurtenissen lopen dus daarop uit, dat verbasterde fascisten elkaar de macht afnemen met behulp van “fascistische” staatsgrepen. Is het niet te begrijpen dat de gehele stalinistische theorie er zich bijzonder voor leent het menselijke brein te verstoppen? Hoe minder voorbereid de arbeiders waren, des te meer moest de verschijning van de von Papenregering op het toneel de indruk van kracht wekken: volledig voorbijgaan van de partijen, nieuwe noodverordeningen, aflossing van de Rijksdag, represailles, staat van beleg in de hoofdstad, opheffing van de Pruisische “democratie”. En met wat een gemak! Een leeuw doodt men met de kogel; een vlo vernietigt men tussen de vingernagels; sociaaldemocratische ministers ontslaat men met een enkel gebaar. Alleen, ondanks de schijn van geconcentreerde krachten, is de von Papenregering op zichzelf nog zwakker dan haar voorgangster. Het
H e t e e n h e i d s f r o n t 10 5
bonapartistische regime kan een betrekkelijk bestendig en duurzaam karakter slechts dan verkrijgen, als het een revolutionaire periode afsluit; wanneer de krachtsverhouding reeds in de strijd beproefd was; wanneer de revolutionaire klassen zich reeds uitgeput maar de bezittende klassen zich echter nog niet van de vrees bevrijd hebben: zal de dag van morgen geen nieuwe schokken brengen? Zonder deze voorwaarde, d.w.z. zonder voorafgaande uitputting van de energie van de massa in de strijd, is het bonapartistische regime niet in staat zich te ontplooien. Door de von Papenregering hebben de baronnen, kapitaalmagnaten en bankiers de poging ondernomen hun zaken door middel van politie en leger veilig te stellen. De gedachte de gehele macht aan Hitler af te staan, die steunt op de begerige en ontketende benden van het kleinburgerdom, is voor hen absoluut niet verblijdend. Zij twijfelen er natuurlijk niet aan, dat Hitler ten langen leste een gedwee werktuig van hun heerschappij zou zijn. Doch dit is verbonden met schokken, met het risico van een langdurige burgeroorlog en grote onkosten. Het fascisme voert zeker, zoals het Italiaanse voorbeeld toont, tenslotte tot de militair-bureaucratische dictatuur van het bonapartistische type. Doch het heeft daarvoor, zelfs in het geval van een volledige overwinning een reeks van jaren nodig; in Duitsland een langere termijn dan in Italië. Het is duidelijk, dat de bezittende klassen de voorkeur zouden geven aan een economische weg, d.w.z. de weg van Schleicher en niet van Hitler, afgezien nog daarvan dat Schleicher zichzelf de voorkeur geeft. Het feit dat de bron van bestaan van de von Papenregering bestaat in de neutralisering van de onverzoenlijke kampen, betekent natuurlijk geenszins dat de krachten van de revolutionaire arbeidersklasse en van de reactionaire kleinburgerij op de weegschaal van de geschiedenis elkaar opheffen. De gehele kwestie verschuift zich hier naar het gebied van de politiek. Door de mechaniek van het “ijzeren front” verlamt de sociaaldemocratie de arbeidersklasse. Met de politiek van het zinloze stellen van ultimatums verspert de stalinistische bureaucratie de arbeiders de revolutionaire uitweg. Bij een juiste leiding van de arbeidersklasse zou het fascisme zonder moeite vernietigd worden en voor het bonapartisme geen kier openblijven. Jammer genoeg is de toestand niet zo. De verlamde kracht van de arbeidersklasse heeft
10 6 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
de bedrieglijke vorm van een “kracht” van de bonapartistische kliek aangenomen. Aldus ziet de huidige politieke formulering er uit. De von Papenregering is het onpersoonlijke snijpunt van grote historische krachten. Haar zelfstandig gewicht ligt dicht bij de nul. Daarom kon zij niet anders dan van haar eigen gesticulatie schrikken en duizelig worden door de aan alle kanten om haar heen ontstane leegte. Daarmee en daarmee alleen is te verklaren dat bij de daden van de regering tot nu toe tegenover één deel vermetelheid twee delen lafheid stonden. Tegenover Pruisen, d.w.z. tegenover de sociaaldemocratie, speelde de regering een zeker spel: zij wist dat deze heren geen weerstand zouden bieden. Doch nadat zij de Rijksdag ontbonden had, schreef zij nieuwe verkiezingen uit en waagde het niet deze uit te stellen. Na afkondiging van de staat van beleg haastte zij zich te verklaren: dit zal de sociaaldemocratische leiders slechts de strijdloze capitulatie vergemakkelijken. Intussen is er toch een Rijksweer? Wij zijn niet geneigd haar te vergeten. Engels kenschetste de staat als gewapende afdelingen van mensen met materiële aanhangsels in de vorm van gevangenissen, enz. Met betrekking tot de tegenwoordige regeringsmacht kan men zelfs zeggen dat alleen de Rijksweer werkelijk bestaat. Toch is de Rijksweer geenszins een gewillig en veilig werktuig in handen van die groep mensen aan wier spits von Papen staat. In werkelijkheid is de regering eerder een soort politieke commissie van de Rijksweer. Doch bij al haar overwicht op de regering kan de Rijksweer toch niet op een zelfstandige politieke rol aanspraak maken. Honderdduizend soldaten, hoe samengesmeed en gehard zij ook mogen zijn (wat nog gecontroleerd moet worden), zijn niet in staat een door de diepste sociale tegenstellingen uiteengescheurde natie van 65 miljoen te commanderen. De Rijksweer is slechts een niet eens beslissend element in het spel van de krachten. De nieuwe Rijksdag weerspiegelt op zijn wijze niet slechts die politieke situatie in het land die tot het bonapartistische experiment geleid heeft. Het parlement zonder meerderheid met onverzoenlijke vleugels biedt een aanschouwelijk en onweerlegbaar argument ten gunste van de dictatuur. Nog eens treden met alle duidelijkheid de grenzen van de democratie naar voren. Waar het om de grondvesten van de maatschappij zelf gaat, beslist niet de parlementaire rekenkunde: de strijd beslist.
He t eenheidsfront
107
Wij zullen niet uit de verte gaan raden welke weg in de eerste dagen de pogingen van de regeringsvorming zullen opgaan. Onze hypothesen zouden bovendien met vertraging komen en bovendien beslissen de mogelijke overgangsvormen en combinaties niet de kwestie. Een blok van rechts met het centrum zou de “legalisatie” van de machtsverovering door de nazi’s betekenen, d.w.z. de meest geschikte dekking voor de fascistische staatsgreep. Welke verhouding in de naaste toekomst tussen Hitler, Schleicher en de centrumleiders zou ontstaan, is belangrijker voor henzelf dan voor het Duitse volk. Politiek betekenen alle denkbare combinaties met Hitler de oplossing van bureaucratie, gerecht, politie en leger in het fascisme. Neemt men aan dat het centrum niet op een coalitie zal ingaan, waarin zij de rol van een rem in Hitlers locomotief met de breuk met de eigen arbeiders zou hebben te betalen, dan blijft in dit geval alleen de zuivere buitenparlementaire weg over. Een combinatie zonder het centrum zou het overwicht van de nazi’s nog gemakkelijker en sneller verzekeren. Zouden deze het niet direct met von Papen eens worden en niet tezelfdertijd tot de directe staatsgreep overgaan, dan zal het bonapartistische karakter van de regering nog scherper te voorschijn moeten komen: von Schleicher zou zijn “honderd dagen” hebben,... zonder de voorafgegane napoleontische jaren. Honderd dagen — neen, wij meten wel te ruim. De Rijksweer beslist niet. Schleicher is niet voldoende. De buitenparlementaire dictatuur van jonkers en van de magnaten van het geldkapitaal kan slechts door de methoden van een langdurige en onbarmhartige burgeroorlog verzekerd worden. Zal Hitler deze taak kunnen vervullen? Dat hangt niet alleen van de boze wil van het fascisme af, doch ook van de revolutionaire wil van de arbeidersklasse. Burgerij, kleinburgerij en arbeidersklasse
Iedere ernstige ontleding van de politieke toestand moet uitgaan van de wederzijdse betrekkingen van de drie klassen: de burgerij, de kleinburgerij (met inbegrip van de boeren) en de arbeidersklasse. De economisch sterke grote burgerij is een verdwijnende minderheid van de natie. Om haar heerschappij te bevestigen, moet zij bepaalde betrekkingen met het kleinburgerdom onderhouden en daardoor meteen ook met de arbeidersklasse.
10 8 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Voor het begrip van de dialectiek van deze onderlinge betrekkingen moet men drie historische tijdperken onderscheiden: bij de aanvang van de kapitalistische ontwikkeling, toen de burgerij voor de vervulling van haar taak revolutionaire methoden nodig had, in de bloeiperiode van het kapitalistische regime, toen de burgerij aan haar heerschappij geordende vreedzame conservatief-democratische vormen gaf; tenslotte bij de neergang van het kapitalisme, als de burgerij gedwongen is methoden van burgeroorlog tegen de arbeidersklasse aan te wenden om haar recht om uitbuiting te handhaven. De politieke programma’s die deze drie tijdperken karakteriseren: het jacobijnendom, de reformistische democratie, (waarin de sociaaldemocratie begrepen is) en het fascisme zijn naar hun wezen programma’s van kleinburgerlijke stromingen. Reeds deze omstandigheid alleen toont aan, welke kolossale, juister gezegd, welke beslissende betekenis de politieke zelfbestemming van kleinburgerlijke volksmassa’s voor het lot van de gehele burgerlijke maatschappij heeft! Doch de onderlinge betrekkingen tussen de burgerij en haar voornaamste sociale steun, de kleinburgerij, berusten volstrekt niet op wederzijds vertrouwen en vredelievende samenwerking. Over het geheel genomen is de kleinburgerij een uitgebuite en benadeelde klasse. Zij staat tegenover de grote burgerij met gevoelens van afgunst en dikwijls van haat. De burgerij aan de andere kant, ook als zij gebruik maakt van de ondersteuning van de kleinburgerij, wantrouwt haar, want zij vreest terecht dat de kleinburgerij altijd geneigd is buiten de van boven getrokken grenzen te gaan. Terwijl zij de weg baanden voor de burgerlijke ontwikkeling, botsten de jacobijnen bij iedere stap op de burgerij. Zij dienden haar in onverzoenlijke strijd tegen haar. Nadat zij hun beperkte historische rol hadden vervuld, kwamen de jacobijnen ten val, want de heerschappij van het kapitaal was vooruit bepaald. Door een reeks van perioden heen bevestigde de burgerij haar macht in de vorm van de politieke democratie. Alweer niet vreedzaam en vrijwillig. De burgerij had doodsangst voor het algemeen kiesrecht. Tenslotte echter slaagde zij erin door middel van een verbinding van geweldmaatregelen en concessies, van honger, knoet en hervormingen, binnen het raam van de formele democratie niet alleen de kleinburgerij aan zich ondergeschikt te maken, doch in sterke mate ook de
H e t e e n h e i d s f r o n t 10 9
arbeidersklasse, door middel van de nieuwe kleine burgerstand van de arbeidersbureaucratie. In augustus 1914 was de imperialistische burgerij in staat met de bureaucratie dozijnen miljoenen arbeiders en boeren ten oorlog te voeren. Doch juist met de oorlog vangt de duidelijke neergang van het kapitalisme aan en speciaal van zijn democratische heerschappijvorming. Het gaat nu niet meer om nieuwe hervormingen en aalmoezen, doch om inkrimping en opheffing van de oude. De politieke heerschappij van de burgerij raakt daardoor in tegenstelling niet alleen met de instanties van de arbeidersdemocratie (vakverenigingen en politieke partijen), doch ook met de parlementaire democratie, in wier raam de arbeidersorganisaties ontstaan zijn. Vandaar de veldtocht tegen het “marxisme” aan de ene kant en tegen het democratische parlementarisme aan de andere kant. Zoals echter de aanvoerders van de liberale burgerij in hun tijd niet in staat waren door eigen kracht komaf te maken met de monarchie, het feodalisme en de kerk, zo zijn de magnaten van het financiële kapitaal niet in staat het door eigen kracht met de arbeidersklasse af te rekenen. Zij hebben de hulp van de kleinburgerij nodig. Daarom moet zij opgezweept, op de been gebracht, gemobiliseerd en bewapend worden. Toch heeft deze methode haar gevaren. Terwijl de burgerij zich van het fascisme bedient, vreest zij het. Pilsudski was in mei 1926 gedwongen de burgerlijke maatschappij te redden door een staatsgreep, welke tegen de partijen van de Poolse burgerij gericht was. De leider van de Poolse communistische partij Warski, die van Rosa Luxemburg niet bij Lenin doch bij Stalin terechtgekomen was, ging zover dat hij de staatsgreep van Pilsudski voor de weg naar de “revolutionair-democratische dictatuur” hield. En hij riep de arbeiders op Pilsudski te steunen. Op een bijeenkomst van de Poolse Commissie op het Uitvoerend Bestuur van de Communistische Internationale op 2 juli 1926, zei de auteur van deze tekst over de gebeurtenissen in Polen: “Algemeen gesteld is de machtsovername door Pilsudski het werk van de kleinburgerij, een ‘plebeïsche’ manier om de enorme problemen van de burgerlijke samenleving in een staat van neergang en ontbinding. Er is hier een directe gelijkenis met het Italiaanse fascisme. “Deze twee stromingen hebben ongetwijfeld een aantal kenmerken gemeen: ze rekruteren hun stoottroepen eerst en vooral vanuit de klein-
110 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
burgerij; zowel Pilsudski als Mussolini werkten met buiten-parlementaire middelen, met open geweld, met de methoden van burgeroorlog; beiden hadden niet de vernietiging maar de bescherming van de burgerlijke samenleving op het oog. Terwijl ze de kleinburgerij zich liet organiseren, kozen ze zelf openlijk de kant van de grote burgerij nadat ze de macht hadden overgenomen. Dit doet onwillekeurig aan een historische veralgemening denken, laat ons de evaluatie erbij halen die Marx maakte van het Jacobinisme als de plebeïsche methode om rekeningen te vereffenen met de feodale tegenstanders van de burgerij... Dat was tijdens een periode waarin de burgerij opkwam. Vandaag moeten we vaststellen dat, in een periode van teloorgang van de burgerlijke samenleving, de burgerij opnieuw nood heeft aan de ‘plebeïsche’ methode om haar taken te vervullen, taken die niet langer progressief zijn, maar volkomen reactionair. In die zin is fascisme een karikatuur van Jacobinisme. “De burgerij is niet in staat om haar eigen macht te behouden door de middelen en methoden van de parlementaire staat die het zelf gecreëerd heeft; de burgerij heeft het fascisme nodig als wapen om zichzelf te verdedigen, alleszins toch op kritieke ogenblikken. Dat neemt niet weg dat de burgerij de ‘plebeïsche’ methode om haar problemen op te lossen niet verkiest. De burgerij was altijd afkerig tegenover het Jacobinisme, dat op bloedige wijze de weg voorbereidde voor de ontwikkeling van de burgerlijke samenleving. De fascisten staan onmetelijk dichter bij de decadente burgerij dan de Jacobijnen bij de opkomende burgerij. Toch is de nuchtere burgerij geen grote voorstander van de fascistische wijze om haar problemen op te lossen. Hoewel die methode wordt voortgebracht door de belangen van de burgerlijke samenleving, zijn er gevaren aan verbonden. Daarom zijn er tegenstellingen tussen het fascisme en de burgerlijke partijen. “De grote burgerij houdt evenveel van het fascisme als een man met kiespijn ervan houdt om zijn tand te laten trekken. De nuchtere kringen van de burgerlijke samenleving hebben aandachtig het werk van de tandarts Pilsudski gevolgd, maar hebben zich op het laatste ogenblik verzoend met het onvermijdelijke, ondanks alle bedreigingen en alle vormen van onderhandelingen. Op die manier wordt het idool van de kleinburgerij omgevormd tot de politieagent van het kapitaal.” Deze pogingen om aan het fascisme de historische plaats aan te wijzen van de politieke aflossing van de sociaaldemocratie werden bestreden met de theorie van het “sociaalfascisme”. Aanvanke-
He t eenheidsfront
111
lijk kon deze theorie gezien worden als een theorie die getuigt van een aanmatigende schreeuwerige maar onschadelijke domheid. De verdere gebeurtenissen toonden aan welk een verderfelijke invloed de theorie van Stalin op de gehele ontwikkeling van de Communistische Internationale uitoefende.10 Vloeit uit de historische rol van het jacobijnendom, de democratie en het fascisme voort dat de kleinburgerij gedoemd is tot het einde van haar dagen werktuig in de handen van het kapitaal te blijven? Als de dingen zo lagen, zou de heerschappij van de arbeiders in een reeks van landen waar de kleinburgerij de meerderheid van de natie vormt onmogelijk zijn en zeer verzwaard worden in andere landen waar de kleinburgerij een beduidende minderheid vormt. Gelukkig liggen de verhoudingen niet zo. De ervaring van de Parijse Commune heeft al binnen de grenzen van een stad en de ervaring van de Oktoberrevolutie op een beduidend bredere basis en voor langere tijd bewezen dat het verbond van de groot- en de kleinburgerij niet onverbrekelijk is. Indien de kleinburgerij niet in staat is tot een zelfstandige politiek (waarom in het bijzonder ook de kleinburgerlijke “democratische dictatuur” niet verwezenlijkt kan worden) dan blijft voor haar de keuze tussen burgerij en arbeidersklasse. In het tijdperk van de groei en de bloei van het kapitalisme liep de kleinburgerij, ondanks scherpe uitbarstingen van ontevredenheid, over het algemeen gehoorzaam in het kapitalistische gareel. Er bleef haar niets anders over. Doch in de verhoudingen van kapitalistische neergang en economische radeloosheid probeert de kleinburgerij zich van de boeien van de oude heren en gebieders in de maatschappij vrij te maken. Zij is in staat haar lot met dat van de arbeidersklasse te verbinden. Daartoe is slechts nodig dat de kleinburgerij vertrouwen krijgt in de bekwaamheid van de arbeidersklasse om de maatschappij in nieuwe banen te leiden. Dit vertrouwen kan de arbeidersklasse alleen inboezemen door zijn kracht, de zekerheid van zijn handelen, 10 Terwijl de stalinistische pers de hierboven geciteerde redevoering voor de partij en de Comintern verborg, ondernam zij een van haar gebruikelijke veldtochten. Manuilski schreef dat ik het gewaagd zou hebben de fascisten gelijk te stellen met de jacobijnen, die toch onze revolutionaire voorvaderen waren. Het laatste is min of meer juist. Helaas hebben deze voorvaderen vele nakomelingen, die niet in staat zijn hun hersens te gebruiken. Een nagalm van de oude strijd treft men in de nieuwste getuigenissen van Münzenberg tegen het trotskisme aan. Doch wij willen dit hier uitschakelen. (voetnoot door Trotski)
112 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
doelmatige aanval op zijn vijanden, de resultaten van zijn revolutionaire politiek. Doch wee, wanneer de revolutionaire partij niet op haar taak voorbereid is! De strijd van elke dag verhoogt de onzekerheid van de burgerlijke maatschappij. Stakingen en politieke onlusten verbergen de economische toestand van het land. De kleinburgerij zou bereid zijn tijdelijk toenemende ontbering te verdragen, als het door haar ervaring tot de overtuiging zou komen dat de arbeidersklasse in staat is haar in nieuwe banen te leiden. Indien echter de revolutionaire partij ondanks de scherper wordende klassenstrijd steeds weer onbekwaam blijkt om de arbeidersklasse rond zich te verenigen, als zij slingert, verward is, zichzelf tegenspreekt, dan verliest de kleinburgerij haar geduld en gaat zij de revolutionaire arbeiders als de verwekkers van haar eigen ellende zien. Hierop werken alle burgerlijke partijen en ook de sociaaldemocratie. Zodra de sociale crisis een ondraaglijke scherpte begint aan te nemen, treedt een speciale partij op, die direct tot doel heeft de kleinburgerij witgloeiend te maken en haar haat en vertwijfeling tegen de arbeidersklasse te richten. Deze historische rol vervult in Duitsland het nazisme, een brede stroming wier ideologie gevormd wordt door alle vuile uitwasemingen van de vervallende burgerlijke maatschappij. De politieke verantwoordelijkheid voor de groei van het fascisme draagt natuurlijk de sociaaldemocratie allereerst. Sedert de imperialistische oorlog is het werk van deze partij erop gericht de idee van een zelfstandige politiek uit het bewustzijn van de arbeidersklasse te verdrijven, het te doordringen van het geloof in de eeuwigheid van het kapitalisme, en het telkens op de knieën te brengen voor de vervallende burgerij. De kleinburgerij kan de arbeider volgen wanneer zij in hem de nieuwe heer ziet. De sociaaldemocratie leert de arbeider lakei te zijn. De kleinburgerij weigert een lakei te volgen. De politiek van het reformisme ontneemt aan de arbeidersklasse de mogelijkheid de plebejische massa van de kleinburgerij te leiden en verandert die reeds daardoor in kanonnenvoer van het fascisme. Politiek is voor ons de vraag niet afgedaan met de verantwoordelijkheid van de sociaaldemocratie. Al sedert het begin van de wereldoorlog hebben wij deze partij tot een agentschap van de imperialistische burgerij in de arbeidersklasse verklaard. Uit deze nieuwe oriëntering van de revolutionaire marxisten ontstond de Comintern, die tot taak had om de arbeidersklasse onder de vlag van de revolutie te verenigen en
He t eenheidsfront
113
het daardoor de mogelijkheid te verschaffen van de leidende invloed op de onderdrukte massa van de kleinburgerij van stad en land. De naoorlogse periode was in Duitsland meer dan waar ook een tijd van economische radeloosheid en van burgeroorlog. Zowel internationale als binnenlandse verhoudingen dreven het land op de weg naar het socialisme. Iedere stap van de sociaaldemocratie toonde haar onmacht aan, het reactionaire wezen van haar politiek, de omkoopbaarheid van haar leiders. Welke voorwaarden zijn dan nog nodig voor de ontwikkeling van de communistische partij? En toch is het Duitse communisme na de eerste jaren van belangrijke successen een tijdperk ingegaan van slingeringen, zigzags, elkaar afwisselend opportunisme en avonturiersdom. De centristische bureaucratie heeft de voorhoede van de arbeidersklasse stelselmatig verzwakt en haar belet de klasse met zich mee te trekken. Daarmee heeft zij aan de arbeidersklasse als geheel de mogelijkheid ontnomen de onderdrukte massa’s van de kleinburgerij met zich mee te krijgen. De directe en onmiddellijke verantwoordelijkheid voor de groei van het fascisme draagt voor de arbeidersvoorhoede de stalinistische bureaucratie. Verbond of strijd tussen de sociaaldemocratie en het fascisme?
De wederzijdse betrekkingen tussen de klassen in de vorm van een eens en voor altijd afgesloten schema te begrijpen, is betrekkelijk eenvoudig. Enorm veel moeilijker is de beoordeling van de concrete betrekkingen van de klassen in iedere gegeven positie. De Duitse grote burgerij slingert op het ogenblik — een toestand die de grote burgerij in het algemeen zelden beleeft. Het ene deel is definitief tot de overtuiging van de onvermijdelijkheid van de fascistische weg gekomen en zou de operatie willen bespoedigen. Het andere deel hoopt de toestand met behulp van de bonapartistische, militairpolitionele dictatuur meester te kunnen blijven. Een terugkeer naar de “democratie” van Weimar wenst niemand in dit kamp. Het kleinburgerdom is uit elkaar gevallen. Het nazisme, dat de verpletterende meerderheid van de middelste lagen onder zijn vlag verenigd heeft, wil de gehele macht in handen nemen. De democratische vleugel van het kleinburgerdom, die nog steeds miljoenen mensen omvat, wenst een terugkeer naar de democratie van Ebert. Ondertussen is dit deel bereid de bonapartistische dictatuur tenminste passief
114 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
te ondersteunen. De sociaaldemocratie redeneert als volgt: onder de druk van de nazi’s zal de von Papen-Schleicher-regering gedwongen zijn een tegengewicht te vormen en dat moet door de versterking van haar linkervleugel; intussen zal misschien een verzachting van de crisis volgen; bij het kleinburgerdom misschien “ontnuchtering” optreden; het kapitaal zal misschien zijn enorme druk op de arbeidersklasse verzachten, — en zo zal met Gods hulp alles weer in orde komen. De bonapartistische kliek wenst feitelijk niet de volledige overwinning van het fascisme. Zij staat zeker niet afkerig tegen een zekere ondersteuning vanwege de sociaaldemocratie. Maar daarvoor zou zij de arbeidersorganisaties moeten ‘dulden’, wat slechts te verwezenlijken is als er tenminste een zekere graad van legaal bestaan van de communistische partij wordt toegelaten. Bovendien zou de ondersteuning van de militaire dictatuur door de sociaaldemocratie de arbeiders vast en zeker in de rijen van het communisme stoten. Terwijl de regering steun zoekt tegen de bruine duivel, zou zij spoedig onder de slagen van de rode Beëlzebub geraken. De officiële communistische pers verklaart dat de ondersteuning van Brüning door de sociaaldemocratie von Papen de weg gebaand zou hebben en de halve ondersteuning van von Papen zal de komst van Hitler bespoedigen. Dat is volkomen juist. Op dit punt zijn er tussen ons en de stalinisten geen meningsverschillen. Doch juist dit betekent dat de politiek van het reformisme zich in tijden van sociale crisis niet meer alleen tegen de massa’s maar ook tegen het reformisme zelf richt. In dit proces is nu het kritieke moment aangebroken. Hitler steunt Schleicher. De sociaaldemocratie verzet zich niet tegen von Papen. Zou deze toestand werkelijk lange tijd verzekerd zijn, dan zou de sociaaldemocratie in de linkervleugel van het bonapartisme veranderen en aan het fascisme de rol van de rechtervleugel overlaten. Theoretisch is het natuurlijk niet uitgesloten dat de huidige crisis van het Duitse kapitalisme tot geen definitieve oplossing leidt, d.w.z. noch met de overwinning van de arbeidersklasse eindigt, noch met de triomf van de fascistische contrarevolutie. Als de Communistische Partij haar politiek van zinloze ultimatums voortzet en zo de sociaaldemocratie van het onvermijdelijke verval redt; als Hitler in de nabije tijd niet tot de omwenteling overgaat en daarmee de onvermijdelijke ontbinding van eigen rijen veroorzaakt; als de economische conjunctuur stijgt, voordat Schleicher valt — dan zou de bonapartistische combinatie van
He t eenheidsfront
115
paragraaf 48 van de grondwet van Weimar — van de rijksweer, van de half oppositionele sociaaldemocratie en van het half oppositionele fascisme — zich misschien staande houden (tot een nieuwe sociale stoot die in ieder geval spoedig te verwachten zou zijn). Maar we staan nog ver van een dergelijke toevallige samenloop van omstandigheden die het onderwerp van de sociaaldemocratische dromerijen vormt. Zo’n samenloop is ook volstrekt niet verzekerd. In het weerstandsvermogen en uithoudingsvermogen van het von Papen-Schleicher-regime geloven ook de stalinisten nauwelijks. Alles wijst erop dat de driehoek Wels-Schleicher-Hitler uit elkaar zou vallen voordat hij zich nog goed gevormd heeft. Zou deze driehoek misschien door de combinatie Hitler-Wels vervangen worden? Volgens Stalin zijn ze “tweelingen en geen antipoden”. Laten wij aannemen dat de sociaaldemocratie, zonder zich voor haar eigen arbeiders te ontzien, haar ondersteuning aan Hitler zou willen verkopen. Het fascisme heeft daar echter geen behoefte aan. Het heeft geen behoefte aan het dulden, maar wel aan de afschaffing van de sociaaldemocratie. De Hitler-regering kan haar taak alleen verwezenlijken als zij de tegenstand van de arbeidersklasse gebroken heeft en alle mogelijke organen van een dergelijke tegenstand opzij geschoven heeft. Daarin bestaat de historische rol van het fascisme. De stalinisten bepalen zich tot een puur psychologische, juister gezegd morele waardering van die laffe en hebzuchtige kleinburgers die de sociaaldemocratie leiden. Kan men dan werkelijk aannemen dat deze verraders zich van de burgerij zouden afscheiden en tegen haar zouden optreden? Een dergelijke idealistische methode heeft weinig met het marxisme gemeen. Het marxisme gaat niet uit van wat de mensen denken en wat zij wensen, doch vooral van in welke omstandigheden zij geplaatst zijn en hoe deze omstandigheden zullen veranderen. De sociaaldemocratie ondersteunt het burgerlijke regime niet om de winsten van de kolen-, staal- en andere magnaten, doch om de winst, die zij zelf als partij met betrekking tot haar groot en machtig apparaat behaalt. Zeker, het fascisme bedreigt op geen enkele manier het burgerlijke regime, dat ook door de sociaaldemocratie wordt verdedigd. Maar het fascisme brengt die rol in gevaar die de sociaaldemocratie in het burgerlijke regime vervult en de inkomsten die de sociaaldemocratie voor deze rol ontvangt. De sociaaldemocratie
116 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
verliest dit element geen enkel ogenblik uit het oog, maar de stalinisten lijken deze kant van de zaak te vergeten. Toen wij er ongeveer drie jaar geleden op wezen dat naar alle waarschijnlijkheid de onverenigbaarheid van sociaaldemocratie en fascisme het uitgangspunt zou vormen van de komende politieke crisis in Oostenrijk en in Duitsland, toen wij daarop steunend de theorie van het “sociaalfascisme” verwierpen die het naderende conflict niet bloot legde doch verborg, toen wij op de mogelijkheid wezen dat de sociaaldemocratie en een beduidend deel van haar apparaat door de gang van de gebeurtenissen in een strijd met het fascisme getrokken zou worden en dit voor de communistische partij een gunstig uitgangspunt voor de verdere aanval zou worden, beschuldigden ons zeer veel communisten — niet alleen gehuurde beambten, doch ook eerlijke revolutionairen — van “idealisering” van de sociaaldemocratie. Er bleef niets anders over dan de schouders op te halen. Het is moeilijk met mensen te strijden wier gedachten daar ophouden waar voor de marxisten de kwestie pas begint. In gesprekken bracht ik dikwijls het volgende voorbeeld. De Joodse burgerij van het tsaristische Rusland vormde een uiterst verschrikt en gedemoraliseerd deel van de gehele Russische burgerij. En toch dwongen de Zwarte Honderd11 pogroms, die zich voornamelijk tegen de Joodse armoede richtten, ook de burgerij naar zelfverdediging te grijpen. Zeker, zij bewees ook op dit terrein geen bijzondere dapperheid. Ten aanzien van het dreigende gevaar verzamelde de liberale Joodse burgerij bv. aanzienlijke sommen voor de bewapening van revolutionaire arbeiders en studenten. Op deze wijze kwam een tijdelijke praktische overeenkomst tot stand tussen de meest revolutionaire arbeiders die bereid waren met het wapen in de hand te strijden en de verschrikte bourgeoisgroep die in het gedrang geraakt was. Vorig jaar schreef ik dat de communisten in de strijd met het fascisme verplicht zijn een praktische schikking te treffen met niet alleen de duivel en diens grootmoeder, maar zelfs met Grzesinski.12 Deze zin ging door de gehele stalinistische wereldpers: was er een beter bewijs 11 De Zwarte Honderd waren monarchistische benden opgeleid door de tsaristische politie, die na 1905 revolutionairen en linkse intellectuelen vermoordden en jodenpogroms organiseerden. 12 Zie pagina 90 van dit boek.
He t eenheidsfront
117
voor het “sociaalfascisme” van de linkse oppositie? Vele kameraden hebben mij vooruit gewaarschuwd: “Zij zullen zich aan deze zin vastklampen.” Ik antwoordde hen: “Hij is ook daarvoor geschreven, dat zij zich aan hem vastklampen. Mogen zij zich aan hete ijzers vastklampen en hun vingers verbranden. Domkoppen moeten een les krijgen.” Het verloop van de strijd heeft ertoe geleid dat von Papen Grzesinski met de gevangenis kennis liet maken. Vloeide deze episode uit de theorie van het sociaalfascisme en uit de voorspellingen van de stalinistische bureaucratie voort? Neen, zij sprak deze volkomen tegen. Onze beoordeling van de toestand had intussen met een dergelijke mogelijkheid rekening gehouden en haar een zekere plaats gegeven. Maar de sociaaldemocratie is ook ditmaal weer de strijd ontweken, zal een stalinist ons tegenwerpen. Ja, zij is hem ontweken. Wie verwacht had dat de sociaaldemocratie over de hoofden van haar leiders heen zelfstandig de strijd zou opnemen - en dat onder de voorwaarde dat de Communistische Partij zelf niet bekwaam voor de strijd leek - die moest uiteraard een ontgoocheling beleven. Wij hebben nooit op dergelijke wonderen gehoopt. Daarom kunnen wij ook geen “ontgoocheling” met betrekking tot de sociaaldemocratie beleven. Grzesinski heeft zich niet in een revolutionaire tijger veranderd, dat geloven wij graag. Maar er is nog altijd een verschil tussen de positie waarin Grzesinski vanuit zijn vesting politieafdelingen ter bescherming van de “democratie” op revolutionaire arbeiders losliet en de positie waarin de bonapartistische redders van het kapitalisme Grzesinski zelf in de gevangenis zet. En moeten wij politiek niet met dit verschil rekening houden en het gebruiken? Laten wij tot het boven aangehaalde voorbeeld terugkeren: het is niet moeilijk het onderscheid te begrijpen tussen een Joodse fabrikant, die aan de tsaristische soldaten voor het neerslaan van stakers in zijn fabriek drinkgeld geeft en dezelfde fabrikant die de stakers van gisteren geld geeft voor het aanschaffen van wapens tegen pogrommisten. De burgerij blijft dezelfde. Maar uit het verschil in situatie ontspruit het verschil in handelwijze. De bolsjewieken leidden de staking tegen de fabrikanten. Later namen zij van dezelfde fabrikant geld aan voor de strijd tegen de pogroms. Dat belette natuurlijk de arbeiders niet om, als het uur gekomen was, hun wapens tegen de burgerij te richten. Betekent dit alles dat de sociaaldemocratie als geheel tegen het fascisme zal strijden?
118 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Daarop antwoorden wij: een deel van de sociaaldemocratische beambten zal zonder twijfel naar de fascisten overlopen; een aanzienlijk deel zal zich in het uur van het gevaar onder het bed verschuilen. Ook de arbeidersmassa’s zullen niet in hun geheel strijden. Van te voren te raden welk deel van de sociaaldemocratische arbeiders in de strijd betrokken zal worden en wanneer en welk deel van het apparaat het met zich mee zal sleuren, is absoluut onmogelijk. Dat hangt van vele omstandigheden af, o.a. ook van de houding van de communistische partij. De eenheidsfrontpolitiek heeft tot taak degenen die willen strijden, af te zonderen van degenen die het niet willen; degenen voorwaarts te drijven die weifelen; tenslotte de leiders die geneigd zijn te capituleren, te compromitteren in de ogen van de arbeiders en zodoende de strijdvaardigheid van de laatsten te versterken. Hoeveel tijd heeft men verloren — doelloos, zinloos, schandelijk! Hoeveel zou te bereiken zijn geweest, zelfs alleen in de laatste twee jaren. Het was toch bij voorbaat volkomen duidelijk dat het monopoliekapitaal en zijn fascistische troepen de sociaaldemocratie met vuisten en knuppels op de weg van de oppositie en van de zelfverdediging zouden drijven. Men had dit vooruitzicht voor de gehele arbeidersklasse moeten uitspreiden, het initiatief van het eenheidsfront moeten nemen en dit initiatief bij iedere nieuwe etappe vast in handen moeten houden. Men had noch moeten huilen, noch moeten schreeuwen. Men had rustig open spel kunnen spelen. Het was voldoende geweest de onvermijdelijkheid van iedere volgende schrede van de vijand heel duidelijk te formuleren en een praktisch programma van het eenheidsfront, zonder overdrijving en beknibbeling doch ook zonder zwakheid en toegevendheid op te stellen. Hoe sterk zou de communistische partij vandaag staan als zij zich het ABC van de leninistische politiek eigen had gemaakt en met het nodige uithoudingsvermogen toegepast had! Eenentwintig fouten van Thälmann
Midden juli verscheen een brochure met antwoorden van Thälmann op 21 vragen van sociaaldemocratische arbeiders met betrekking tot de creatie van het “rode eenheidsfront”. De brochure begint met de woorden: “Machtig stormt het antifascistische eenheidsfront voorwaarts!” Op 20 juli riep de communistische partij de arbeiders tot de politieke staking op. De oproep vond geen enkele weerklank. Zo openbaarde
He t eenheidsfront
119
zich binnen vijf dagen de tragische afgrond tussen bureaucratische mooie woorden en politieke werkelijkheid. De partij had bij de verkiezingen van 31 juli 5,3 miljoen stemmen bekomen. Terwijl zij deze uitslag als een geweldige overwinning rondbazuinde, bewees de partij hoezeer de nederlaag haar aanspraken en hoop verkleind had. Bij de presidentsverkiezingen van 13 maart kreeg de partij bijna 5 miljoen stemmen. In de loop van vier en een halve maand — en wat voor maanden! — heeft zij dus nog geen driehonderdduizend stemmen gewonnen. De communistische pers herhaalde in maart honderden keren dat het stemmenaantal onvergelijkelijk veel groter geweest zou zijn indien het Rijksdagverkiezingen waren geweest. Bij de presidentsverkiezingen hielden honderdduizenden sympathiserende het voor overbodig tijd te verliezen voor een “platonische” demonstratie. Neemt men dit commentaar van maart in aanmerking — en het verdient in aanmerking genomen te worden — dan blijkt dat de partij in de laatste vier en een halve maand bijna in het geheel niet gegroeid is. In april heeft de sociaaldemocratie Hindenburg gekozen, die hierop een onmiddellijk tegen haar gerichte staatsgreep ten uitvoer bracht. Men zou menen dat dit feit alleen al voldoende had moeten zijn om het gebouw van het reformisme tot in zijn grondvesten te doen wankelen. Daarbij komt de verdere verscherping van de crisis met al haar verschrikkelijke gevolgen. Uiteindelijk heeft de sociaaldemocratie op 20 juli, elf dagen vóór de verkiezingen, klagelijk ingebonden voor de staatsgreep van de door haar gekozen rijkspresident. In dergelijke perioden groeien revolutionaire partijen koortsachtig. Wat de in stalen klemmen gedrongen sociaaldemocratie ook onderneemt, zij moet de arbeiders van zich weg en naar links stoten. In plaats van echter met zevenmijlslaarzen voorwaarts te gaan, markeert het communisme de pas, slingert het, is het op de terugtocht en na iedere schrede voorwaarts maakt het een halve pas terug. Over een overwinning te schreeuwen, alleen omdat de communistische partij op 31 juli geen stemmen ingeboet heeft, betekent definitief de zin voor de werkelijkheid te verliezen. Om te begrijpen waarom en hoe de revolutionaire partij bij erg gunstige politieke omstandigheden zichzelf tot vernederende onmacht veroordeelt, moet men Thälmanns antwoorden aan de sociaaldemocratische arbeiders lezen. Dat is een vervelende
12 0 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
en onaangename taak, maar zij kan duidelijk maken wat er in de hoofden van de stalinistische leiders omgaat. Op de vraag: “Hoe beoordelen de communisten het karakter van de von Papenregering”? geeft Thälmann verscheidene, elkaar tegensprekende, antwoorden. Hij begint met te wijzen op “het gevaar van de onmiddellijke stichting van de fascistische dictatuur.” Deze bestaat dus nog niet? Hij spreekt volkomen terecht over regeringsleden als “vertegenwoordigers van het trustkapitaal, van de generaalskliek en van het jonkerdom.” Een minuut later heeft hij het over dezelfde regering als “dit fascistische kabinet” en hij eindigt zijn antwoord met de bewering dat de “von Papenregering... zich de onmiddellijke vestiging van de fascistische dictatuur tot doel gesteld heeft.” Terwijl hij de sociale en politieke verschillen tussen bonapartisme, d.w.z. het op militair-politionele-dictatuur steunende regime van de “landvrede” en fascisme, d.w.z. het regime van de openlijke burgeroorlog tegen de arbeidersklasse, buiten beschouwing laat, behoudt Thälmann zich de mogelijkheid voor te begrijpen wat er voor zijn ogen geschiedt. Is het kabinet von Papen een fascistisch kabinet? Van welk “fascistisch gevaar” is er dan sprake? Als de arbeiders Thälmann geloven en denken dat von Papen zich de vestiging van de fascistische dictatuur tot doel (!) stelt, dan zal het waarschijnlijke conflict tussen Hitler en von Papen-Schleicher de partij precies zo overrompelen als destijds het conflict tussen von Papen en Otto Braun.13 Op de vraag: “Meent de KPD het eerlijk met het eenheidsfront?”, antwoordt Thälmann natuurlijk bevestigend en als bewijs beroept hij zich erop dat de communisten geen processies naar Hindenburg en von Papen ondernemen. “Neen, wij stellen de vraag van de strijd en wel tegen het gehele systeem, tegen het kapitalisme. En hier ligt de kern van de eerlijkheid van ons eenheidsfront.” Thälmann begrijpt klaarblijkelijk niet waarover het gaat. De sociaaldemocratische arbeiders blijven juist sociaaldemocraten omdat zij nog altijd in de geleidelijke, reformistische weg van de omwenteling van het kapitalisme in het socialisme geloven. Daar zij weten dat de communisten voor de revolutionaire omverwerping van het kapitalisme zijn, vragen de sociaaldemocratische arbeiders: “Stellen jullie het 13 Deze regels werden in het begin van augustus voor de onderhandelingen tussen Hindenburg-von Papen en Hitler geschreven. (voetnoot door Trotski)
He t eenheidsfront
121
eenheidsfront eerlijk voor?” Daarop antwoordt Thälmann: “Natuurlijk eerlijk, want voor ons gaat het er om het gehele kapitalistische systeem omver te werpen.” Vanzelfsprekend denken wij er niet aan iets voor de sociaaldemocratische arbeiders te verbergen. Toch moet men altijd de omvang van de dingen kennen en voor de politieke proporties zorgen. Iedere handige propagandist zou het volgende geantwoord hebben: “Jullie zetten in op de democratie. Wij geloven dat de uitweg alleen in de revolutie ligt. Toch kunnen en willen wij de revolutie niet zonder jullie maken. Hitler is nu de gemeenschappelijke vijand. Na de overwinning op hem, zullen wij samen met jullie de balans opmaken en zien waarheen de verdere weg wezenlijk voert.” De toehoorders, hoe eigenaardig dit op het eerste gezicht ook mag klinken, zijn niet alleen toegevend voor de spreker, ze vielen hem ook dikwijls bij. Het geheim van de toegevendheid berust echter daarop dat Thälmanns luisteraars niet alleen behoren tot de antifascistische actie, maar ook bij de stemming voor de communistische partij kiezen. Het gaat om voormalige sociaaldemocraten die naar de kant van het communisme overgegaan zijn. Dergelijke rekruten kan men slechts welkom heten. Doch het bedrieglijke van de gehele onderneming bestaat daarin dat een gesprek met arbeiders die met de sociaaldemocratie gebroken hebben voor een gesprek met de sociaaldemocratische massa uitgegeven wordt. Deze goedkope maskerade is uiterst kenschetsend voor de gehele tegenwoordige politiek van Thälmann & Co! Hoe het ook zij — de voormalige sociaaldemocraten stellen vragen die feitelijk de sociaaldemocratische massa betreffen. “Of de antifascistische actie een communistische partijwinkel is?”, vragen zij. Thälmann antwoordt: “Neen!” Het bewijs? De antifascistische actie “is geen organisatie doch een massabeweging.” Alsof het niet juist de taak van de communistische partij zou zijn de massabeweging te organiseren. Nog beter is het tweede bewijs: de antifascistische actie staat boven de partijen, want (!) zij richt zich tegen de kapitalistische staat: “Karl Marx heeft reeds bij de behandeling van de lessen van de Parijse Commune met alle scherpte als taak van de arbeidersklasse de kwestie van de vernietiging van het burgerlijke staatsapparaat op de voorgrond gesteld.” 0, rampzalige citaten! Doch de sociaaldemocraten wilden immers, ongeacht Marx, de burgerlijke staat verbeteren en niet vernietigen. Zij zijn geen communisten doch reformisten. Tegen zijn
12 2 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
bedoeling bewijst Thälmann juist datgene wat hij moest weerleggen — het partijkarakter van de “antifascistische actie”. De officiële leider van de communistische partij begrijpt noch de positie, noch de politieke denkwijze van de sociaaldemocratische arbeiders. Hij begrijpt niet waarvoor het eenheidsfront er is. Met iedere zin levert hij aan de reformistische leiders wapens en drijft de sociaaldemocratische arbeiders naar hen toe. De onmogelijkheid van iedere gemeenschappelijke schrede met de sociaaldemocratie belicht Thälmann op de volgende wijze: “Daarbij moeten wij (?) duidelijk erkennen dat de sociaaldemocratie, zelfs als zij nu een schijnoppositie lijkt te voeren, op geen enkel ogenblik haar eigenlijke coalitiegedachte en haar overeenkomsten met de fascistische burgerij zal opgeven.” Zelfs als dit juist zou zijn, bleef het desniettemin de taak dit aan de sociaaldemocratische arbeiders door de ervaring te bewijzen. Doch het is ook in wezen fout. Als de sociaaldemocratische leiders geen afstand wilden doen van overeenkomsten met de burgerij, dan doet intussen de fascistische burgerij afstand van de overeenkomsten met de sociaaldemocratie. Dit feit kan beslissend worden voor het lot van de sociaaldemocratie. Bij de overgang van de macht van von Papen op Hitler zal de burgerij de sociaaldemocratie op geen enkele wijze kunnen sparen. De burgeroorlog heeft zijn wetten. De heerschappij van de fascistische terreur zal slechts de afschaffing van de sociaaldemocratie kunnen betekenen. Mussolini is daar juist mee begonnen om des te vrijer de revolutionaire arbeiders te kunnen neerslaan. In ieder geval is zijn huid de “sociaalfascist” dierbaar. De communistische eenheidsfrontpolitiek moet tegenwoordig van de zorgen van de sociaaldemocratie voor haar eigen huid uitgaan. Dat zal de meest realistische en tevens de in haar gevolgen meest revolutionaire politiek zijn. Als de sociaaldemocratie zich echter “op geen enkel ogenblik” van de fascistische burgerij zal scheiden (ofschoon Matteoti zich van Mussolini “afgescheiden” heeft), moeten de sociaaldemocratische arbeiders die aan de antifascistische actie willen deelnemen, dan niet uit hun partij treden? Zo luidt een vraag. Daarop antwoordt Thälmann: “Het is voor ons communisten vanzelfsprekend dat sociaaldemocratische of rijksbanier-arbeiders aan de antifascistische actie kunnen deelnemen zonder dat zij uit hun partij behoeven te treden.” Om zich vrij van sektarisme te tonen, voegt Thälmann er aan toe: “Als jullie met miljoenen
H e t e e n h e i d s f r o n t 12 3
in een gesloten front zouden toestromen, zouden wij dit met vreugde begroeten. Zelfs indien er over bepaalde vragen met betrekking tot de rol van de SPD naar onze mening nog onduidelijkheden zouden bestaan.” Gouden woorden! ‘Wij houden uw partij voor een fascistische, jullie houden die voor democratisch. Maar laten we niet over details strijden! Het is voldoende dat jullie ‘in miljoenen’ tot ons komen zonder uw fascistische partij te verlaten.’ En ‘onduidelijkheden over bepaalde vragen’ vormen geen beletsel. De onduidelijkheden in de hoofden van de almachtige bureaucraten is steeds hinderlijk. Om dieper op de kwestie in te gaan, voegt Thälmann er aan toe: “Wij stellen de vraag niet van partij tot partij, doch naar de klassen.” Evenals Seydewitz is Thälmann bereid afstand te doen van het partijbelang in het belang van de klasse. Het ongeluk bestaat daarin dat een dergelijke tegenstelling voor een marxist niet kan. Indien het programma van de marxist geen wetenschappelijke formulering van de belangen van de arbeidersklasse is, dan is die partij geen fluit waard. Naast de grove principiële fouten zijn Thälmanns woorden ook op praktisch vlak onzinnig. Hoe kan men de vraag niet van “partij tot partij” stellen, terwijl toch het wezen van de vraag daar net in bestaat? Miljoenen arbeiders volgen de sociaaldemocratie. Andere miljoenen de communistische partij. Op de vraag van de sociaaldemocratische arbeiders: “Hoe bereiken wij gemeenschappelijke acties tussen uw en onze partij tegen het fascisme?” antwoordt Thälmann “als klasse en niet als partijen”. “Stroomt in miljoenen naar ons toe!” Is dat geen klagelijke woordenpraal? “Wij communisten”, vervolgt Thälmann, “willen geen eenheid tot iedere prijs.” Wij kunnen niet in het belang van de eenheid met de sociaaldemocratie “de klasseninhoud van onze politiek verloochenen... en afstand doen van stakingen, acties van werklozen, huurdersacties en revolutionaire massabescherming.” De onzinnige eenheid met de sociaaldemocratie bemoeilijkt het aangaan van de overeenkomst over bepaalde praktische acties. Uit de onvermijdelijkheid van de laatste revolutionaire storm van morgen wordt de ontoelaatbaarheid van gemeenschappelijke acties tot staking of zelfverdediging op vandaag afgeleid. Wie uit de gedachten van Thälmann wijs kan worden, zou een onderscheiding verdienen. De luisteraars houden aan: “Is in de strijd tegen de regering von Papen en tegen het fascisme een bondgenootschap van KPD en SPD mogelijk?” Thälmann voert twee, drie feiten aan om
12 4 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
te bewijzen dat de sociaaldemocratie niet tegen het fascisme strijdt en hij concludeert: “Iedere (!) kameraad van de SPD zal ons gelijk geven (?) wanneer wij zeggen dat een bondgenootschap tussen KPD en SPD op grond van deze feiten en ook (!) uit principiële overwegingen (!) onmogelijk is.” Weer stelt de bureaucraat als bewezen voorop wat juist bewezen moet worden. De partijpolitiek wordt helemaal belachelijk zodra Thälmann antwoord geeft op de vraag naar het eenheidsfront van organisaties die miljoenen arbeiders tellen. De sociaaldemocraten moeten juist erkennen dat een samengaan met hun partij onmogelijk is, hun partij is immers fascistisch. Kan men aan de sociaaldemocratische leiders een betere dienst bewijzen? ‘Wij communisten die elke gemeenschap met de leiders van de SPD afwijzen... verklaren steeds weer dat wij bereid zijn tot de antifascistische strijd met de strijdwillende sociaaldemocratische en rijksbanierkameraden en met de tot strijd bereide organisaties van de basis.’ Waar houden die organisaties zich op? En wat te doen wanneer die formaties zich moeten schikken in de discipline en voorstellen en onderhandelingen met leidende instanties moeten beginnen? Tenslotte zijn er tussen de onderste en bovenste verdiepingen ook nog tussenverdiepingen. Kan men van te voren zeggen waar de scheidingslijn ligt tussen hen die willen strijden en degenen die aan de strijd ontsnappen? Dat kan alleen door de daad bepaald worden en niet door daarop vooruitlopende onderstellingen. Welke betekenis heeft het toch zich aan handen en voeten te binden? In de ‘Rote Fahne’ van 29 juli worden in een bericht over vergaderingen van de Rijksbanier14 de opmerkelijke woorden van een sociaaldemocratische groepsleider vermeld: “De wil naar een antifascistisch eenheidsfront leeft in de massa. Wanneer daarmee door de leiders geen rekening wordt gehouden, dan zal ik over hen heen naar het eenheidsfront gaan.” Het communistische blad brengt deze woorden zonder commentaar. Toch bevatten zij de sleutel tot de gehele eenheidsfronttactiek. De sociaaldemocraat wil gemeenschappelijk met de communisten tegen de fascisten strijden. Hij twijfelt al aan de goede wil van 14 Wikipedia schrijft hierover: “De Rijksbanier Zwart-Rood-Goud, Bond van Duitse Oorlogsveteranen en Republikeinen was een Duitse organisatie ten tijde van de Weimarrepubliek ter verdediging van de republiek tegen haar vijanden. Hoewel het lidmaatschap van de Rijksbanier voor alle Duitsers openstond, werd de organisatie gedomineerd door leden van de SPD.”
H e t e e n h e i d s f r o n t 12 5
zijn leiders. “Als die leiders het afwijzen,” zegt hij, “dan zal ik zonder hen handelen.” Er zijn tientallen, honderden, duizenden, miljoenen van zulke sociaaldemocraten. De taak van de communistische partij is hen aan te tonen of de sociaaldemocratische leiders willen strijden of niet. Alleen de ervaring kan die bewijzen leveren, de nieuwe verse ervaring in een nieuwe situatie. Die ervaring kan niet tot een enkele ervaring beperkt blijven. Men moet de sociaaldemocratische leiders aan een proefneming blootstellen: in het bedrijf, de werkplaats, in de stad en op het land, in de gehele staat, vandaag en morgen. Men moet zijn voorstel herhalen, daarvoor nieuwe vormen vinden bij nieuwe gezichtspunten die aan de nieuwe toestand aangepast zijn. Maar Thälmann wil dat niet. Op grond van de “aangewezen principiële verschillen tussen de KPD en de SPD wijzen wij onderhandelingen met de leiders met de SPD af.” Deze treffende motivering wordt door Thälmann herhaaldelijk gebezigd! Als er geen “principiële tegenstellingen” zouden zijn, dan zouden er geen twee partijen zijn. En als er geen twee partijen zouden zijn, dan was de kwestie van het eenheidsfront niet aan de orde. Thälmann wil te veel bewijzen. Minder zou in dit geval beter zijn. Betekende, zo vragen de arbeiders, de stichting van de RVO (Revolutionaire Vakbondsoppositie) “niet een splitsing van de georganiseerde arbeidersklasse?” Neen, antwoordt Thälmann en ten bewijze haalt hij de brief van Friedrich Engels uit 1895 tegen de esthetisch-sentimentele filantropen aan. Wie verschaft Thälmann zulke gevaarlijke citaten? De RVO zou voor de eenheid en niet voor de opdeling in het leven zijn geroepen. Ook zou de arbeider zijn vakvereniging volstrekt niet moeten verlaten bij toetreding van de RVO. Integendeel zou het beter zijn indien RVO-leden in de vakverenigingen bleven om daar oppositionele arbeid te verrichten. Thälmanns woorden mogen overtuigend zijn voor communisten die zich de strijd tegen de sociaaldemocratische leiding tot taak hebben gesteld. Maar als antwoord voor sociaaldemocratische arbeiders die zich bezorgd maken over de eenheid van de vakverenigingen klinken de woorden van Thälmann als hoon. ‘Waarom hebben jullie onze vakverenigingen verlaten en jullie afzonderlijk georganiseerd?’ — vragen de sociaaldemocratische arbeiders. Wanneer jullie in onze afzonderlijke organisaties willen komen om tegen de sociaaldemocratische leiding te strijden, verlangen wij van
12 6 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
jullie niet om uit de vakverenigingen te gaan, zo antwoordt Thälmann. Een treffend antwoord: de spijker op de kop. “Bestaat er democratie in de KPD?” Zo vragen de arbeiders, tot een ander thema overgaande. Thälmann antwoordt bevestigend. En of! Maar tegelijk voegt hij daaraan op onverwachte wijze toe: “In de legaliteit zowel als in de illegaliteit, vooral dan moet de partij op haar hoede zijn voor spionnen, provocateurs en agenten van de politie.” Deze toevoeging wordt niet toevallig ten beste gegeven. De nieuwste leerstelling die door een brochure van een geheimzinnige Büchner aan de wereld wordt verkondigd, rechtvaardigt de vernietiging van de democratie met de belangen van de strijd tegen spionnen. Wie tegen de soevereiniteit van de bureaucratie van Stalin protesteert, die moet op zijn minst als verdacht worden beschouwd. De politieagenten en provocateurs van alle landen zijn begeesterd door deze theorie. Zij behoeven maar tegen de oppositionelen te hitsen om de aandacht van zichzelf af te leiden en aldus in troebel water te kunnen vissen. Het bloeien van de democratie is volgens Thälmann al bewezen door het feit dat “op wereldcongressen en conferenties van de Executieve de problemen behandeld worden.” Hij verzuimt mee te delen wanneer het laatste wereldcongres plaats vond. Wij zullen er dan maar aan herinneren: het was juni 1928, meer dan vier jaren geleden! Blijkbaar zijn er sindsdien geen belangrijke vragen naar voren gekomen. Waarom roept, terloops gezegd, Thälmann geen buitengewone partijdag van de KPD bijeen om die vragen op te lossen die het lot van de Duitse arbeidersklasse bepalen? Toch zeker niet uit overmaat van partijdemocratie? Zo volgt de ene bladzijde de andere. Thälmann antwoordt op 21 vragen. Ieder antwoord — een fout. In totaal — 21 fouten, afgezien nog van de kleine. Daarvan zijn er vele. Thälmann vertelt dat de bolsjewieken in het jaar 1903 met de mensjewieken gebroken zouden hebben. In werkelijkheid vond de definitieve splitsing in 1912 plaats. Maar ook zij kon niet beletten dat de Februarirevolutie van 1917 in een groot deel van het land verenigde bolsjewistische en mensjewistische organisaties aantrof. Nog in het begin van april 1917 kwam Stalin op voor de vereniging van de bolsjewieken met de partij van Tsereteli — geen eenheidsfront maar samensmelting! Dit werd door de aankomst van Lenin verhinderd. Thälmann zegt dat de bolsjewieken de nationale vergadering in het jaar 1917 uiteen hadden gejaagd. In werkelijkheid gebeurde dit begin
He t eenheidsfront
127
1918. Van de geschiedenis van de Russische revolutie en van de bolsjewistische partij is Thälmann volstrekt niet op de hoogte. Erger is dat hij de grondslagen van de bolsjewistische tactiek niet begrijpt. In zijn ‘Theoretische Artikel’ waagt hij zelfs het feit te bestrijden dat de bolsjewieken een overeenkomst met de mensjewieken en sociaal-revolutionairen tegen Kornilov hadden gesloten. Als bewijs komt hij voor de dag met een of ander aan hem verstrekt citaat dat met de zaak niets te maken had. Hij vergeet echter te antwoorden op de vragen: waren er gedurende de putsch van Kornilov in het gehele land comités van volksverdediging? Voerden die de strijd tegen Kornilov? Maakten van deze comités vertegenwoordigers van de bolsjewieken, mensjewieken en sociaal-revolutionairen deel uit? Ja, ja, ja. Namen toen mensjewieken en sociaal-revolutionairen deel aan de macht? Vervolgden zij de bolsjewieken als agenten van de Duitse generale staf? Zaten duizenden bolsjewieken in de gevangenis? Was Lenin in de illegaliteit verborgen? Ja, ja, ja. Welke citaten kunnen deze historisch vaststaande feiten weerleggen? Het blijft aan Thälmann overgelaten zich naar hartenlust op Manuilski, Losowski en Stalin zelf te beroepen (als die ten minste zijn mond open doet), doch het leninisme en de geschiedenis van de Oktoberrevolutie kan hij best met rust laten: dat is voor hem een boek dat met zeven zegels gesloten blijft. In aansluiting hiermee moet men nog een belangrijke vraag opwerpen, met name over Versailles. De sociaaldemocratische arbeiders vragen of de communistische partij geen politieke concessies doet aan het nazisme. In zijn antwoord blijft Thälmann de leuze van de “nationale bevrijding” verdedigen en naast de leuze van sociale bevrijding plaatsen. De reparaties — dat wat daarvan over blijft — zijn voor Thälmann even belangrijk als het privaat bezit van de productiemiddelen. Deze politiek is daarvoor verzonnen om de aandacht van de arbeiders van de voornaamste problemen af te leiden, de slag tegen het kapitalisme te verzwakken en hen te dwingen de voornaamste vijand en de veroorzaker van de ellende over de grenzen te zoeken. Intussen vinden we nu meer dan ooit “de voornaamste vijand in het eigen land.”15 Von Schleicher heeft die gedachte nog sterker uitgedrukt: 15 Een verwijzing naar het verzet van Luxemburg en Liebknecht tegen de steun van de sociaaldemocratie aan de eigen burgerij in de Eerste Wereldoorlog.
12 8 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
“overal”, verklaarde hij op 26 juli in de radio, moet men “met de binnenlandse zwijnenhond afrekenen.” Deze soldatenformule is heel goed. Wij nemen haar graag over. Alle communisten zouden zich haar eigen moeten maken. Terwijl de nazi’s de aandacht afleiden naar Versailles, moeten de revolutionaire arbeiders hen met de woorden van von Schleicher antwoorden: “Neen, bovenal moet men met de binnenlandse zwijnenhond afrekenen!” De politiek van Stalin-Thälmann getoetst aan haar eigen ervaring
Op kritische ogenblikken wordt de tactiek op haar waarde getest. De sterkte van het bolsjewisme bestond daarin dat zijn leuzen en methoden hun krachtigste bevestiging vonden zodra de loop van de gebeurtenissen belangrijke beslissingen nodig maakte. Wat betekenen richtlijnen, waarvan men zich los moet maken zodra de toestand een ernstig karakter gaat krijgen? De realistische politiek steunt op de natuurlijke ontwikkeling van de klassenstrijd. Sektarische politiek wil aan de klassenstrijd bepaalde regels voorschrijven. Een revolutionaire situatie betekent dat er een scherpe ontwikkeling van de klassenstrijd is. Juist daarom oefent de realistische politiek van het marxisme in de revolutionaire situatie grote aantrekkingskracht op de massa uit. Omgekeerd wordt de sektarische politiek zwakker naarmate de vlucht van de gebeurtenissen machtiger is. De aanhangers van Blanqui en Proudhon die verrast waren door de beweging van de Parijse Commune deden het tegendeel van hetgeen zij gepredikt hadden. De anarchisten waren gedurende de Russische Revolutie genoodzaakt de Sovjets, dus de machtsorganen, te erkennen, enz. enz. De Comintern steunt op massa’s die in het verleden door het marxisme gewonnen en door de autoriteit van de Oktoberrevolutie samengesmeed werden. De politiek van de huidige leidende stalinistische fractie probeert de klassenstrijd te commanderen in plaats van hem politiek tot uitdrukking te brengen. Dit is het kenmerk van het bureaucratendom en daarin komt het met de sektariërs overeen, waarvan het zich door andere eigenschappen scherp onderscheidt. Dank zij het sterke apparaat, de materiële middelen van de Sovjetstaat en de autoriteit van de Oktoberrevolutie, slaagt de stalinistische bureaucratie er in om in betrekkelijk rustige tijden aan de arbeidersvoorhoede lang
H e t e e n h e i d s f r o n t 12 9
een kunstmatige gedragslijn op te dringen. Naarmate de klassenstrijd dichter naar de burgeroorlog ontwikkelt, komen de bureaucratische voorschriften steeds vaker in botsing met de onverbiddelijke werkelijkheid. Bij scherpe veranderingen in de toestand geraakt de hoogmoedige en opgeblazen bureaucratie gemakkelijk uit het lood. Als zij niet kan commanderen, capituleert zij. De politiek van het partijbestuur van Thälmann van de laatste maanden zal ooit bestudeerd worden als het voorbeeld van de meest erbarmelijke en smadelijkste domheid. Sedert de “derde periode” stond onomstotelijk vast dat er geen sprake kon zijn van afspraken met de sociaaldemocratie. Het was niet alleen ontoelaatbaar het initiatief van het eenheidsfront te nemen, zoals het derde en vierde wereldcongres dat verlangden — men zou ook elk voorstel van de sociaaldemocratie voor gemeenschappelijke actie moeten afwijzen. De reformistische leiders waren “genoeg ontmaskerd”. De vroegere ondervinding was voldoende. In plaats van politiek te voeren, zou men aan de massa geschiedenis moeten vertellen. Met voorstellen naar de reformisten gaan, zou neerkomen op het toegeven dat zij tot het voeren van strijd in staat waren. Dat zou al sociaalfascisme zijn. Zo klonk de laatste drie tot vier jaren de oorverdovende melodie van het ultralinkse draaiorgel. Maar zie, in de Pruisische landdag stelde de communistische fractie op 22 juni op onverwachte wijze voor iedereen en voor zichzelf een overeenkomst met de sociaaldemocratie en zelfs met het centrum aan de orde. Hetzelfde speelde zich in Hessen af. Gelet op het gevaar dat de nazi’s het presidium van de landdag in handen zouden krijgen, werden alle beproefde richtlijnen naar de duivel gejaagd. Is dat niet verbazingwekkend! Is dat niet vernederend? De verklaring van deze bokkensprongen is niet zo moeilijk. Het is bekend dat vele oppervlakkige liberalen en radicalen hun leven lang spotten over de godsdienst en de hemelse machten, om in het aangezicht van de dood of bij zware ziekte een geestelijke te laten roepen. Zo ook in de politiek. De kern van het centrisme is het opportunisme. Onder de invloed van uiterlijke omstandigheden (traditie, druk van de massa, politieke concurrentie) is het centrisme in bepaalde tijden genoodzaakt sier te maken met radicalisme. Het moet daarbij zichzelf overwinnen, zijn politieke natuur geweld aandoen. Doordat het zich met alle kracht aanspoort, bereikt het niet zelden de uiterste grens van het formele radicalisme. Zodra echter het uur van ernstig gevaar slaat, komt ook de ware natuur van het centrisme weer naar buiten. In een
13 0 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
zo belangrijke kwestie als de verdediging van de Sovjetunie steunde de stalinistische bureaucratie altijd sterker op burgerlijke pacifisten, Engelse vakverenigingsbestuurders en Franse radicalen dan op de revolutionaire beweging van de arbeidersklasse. Zodra een gevaar naderbij kwam, gaven de stalinisten niet alleen hun ultralinkse frases maar zelfs de levensbelangen van de internationale revolutie prijs — in de naam van de vriendschap met onzekere en valse “vrienden” uit de orden van de advocaten, schrijvers en eenvoudige salonhelden. Eenheidsfront van bovenaf? Welneen! Tegelijkertijd echter hengelt de oppercommissaris voor dubbelzinnige zaakjes, die Münzenberg heet, naar de slippen van allerlei liberale kletsmajoors en radicale smeerpoetsen “voor de verdediging van de Sovjetunie”. De stalinistische bureaucratie van Duitsland en andere landen — behalve de Sovjetunie — is hoogst ontevreden over de compromitterende leiding van Barbusse16 in de zaak van het wereldcongres tegen de oorlog. Op dit vlak zouden Thälmann en Foster er de voorkeur aan geven radicaal te zijn. Maar in eigen nationale aangelegenheden doet ieder van hen precies hetzelfde als de Moskouse autoriteiten: bij het naderen van een ernstig gevaar werpen zij het opgeblazen en vervalste radicalisme overboord om hun ware, opportunistische natuur te tonen. Was het initiatief van de communistische landdagfractie op zichzelf fout en ontoelaatbaar? Wij geloven van niet. De bolsjewieken hebben meermalen aan de mensjewieken en sociaal-revolutionairen in 1917 voorgesteld: “Neem de macht, wij zullen u tegen de burgerij ondersteunen als zij tegenstand biedt.” Compromissen zijn toelaatbaar, in bepaalde verhoudingen zelfs plicht. De gehele kwestie bestaat daarin, aan welk doel het compromis dienstbaar moet worden gemaakt, hoe het zich aan de massa toont, welke zijn grenzen zijn. Het compromis te beperken tot de Landdag of de Rijksdag, daarvan een zelfstandig doel te maken, of een sociaaldemocraat dan wel katholiek-democraat in plaats van een fascist president wordt, betekent geheel en al in het parlementaire moeras terecht komen. Totaal anders wordt de zaak als de partij de stelselmatige en planmatige strijd om de sociaaldemo16 Henri Barbusse (1873-1935) ontwikkelde in de Eerste Wereldoorlog pacifistische en communistische standpunten. Hij raakte als schrijver bekend met zijn boek ‘Le Feu’. Zijn sympathie en actieve betrokkenheid met het communisme combineert hij met allerhande andere standpunten, zo zag hij Jezus als stichter van het communisme. Hij schreef een biografie van Stalin die een lofbetuiging was. Tijdens een reis in de Sovjetunie overleed hij op 62-jarige leeftijd.
He t eenheidsfront
131
cratische arbeiders op de grondslag van de eenheidsfrontpolitiek tot taak stelt. In dat geval zou een parlementaire overeenkomst tegen de fascistische overmacht in het presidium, enz. slechts een bestanddeel zijn van de overeenkomst voor buitenparlementaire strijd tegen het fascisme. Vanzelfsprekend zou de communistische partij er de voorkeur aan geven de gehele kwestie met een slag buiten het parlement op te lossen. Maar voorkeur geven alleen is niet genoeg als het aan de krachten ontbreekt. De sociaaldemocratische arbeiders hebben hun geloof in de toverkracht van de verkiezing op 31 juli getoond. Van dit feit moet men uitgaan. Vroegere fouten van de KPD hebben aan de reformistische leiders de sabotage van het eenheidsfront buitengewoon vergemakkelijkt. Een technisch parlementaire overeenkomst — of zelfs slechts het voorstel van zulk een overeenkomst — moet de communistische partij bevrijden van de aanklacht dat zij met de fascisten tegen de sociaaldemocratie zou samenwerken. Dat is geen zelfstandige actie, maar alleen het vrijmaken van de weg naar een strijdovereenkomst, of althans tot de strijd voor zulk een overeenkomst van de massaorganisaties. Het verschil van de beide lijnen is duidelijk. De gemeenschappelijke strijd met de sociaaldemocratische organisaties kan en moet bij zijn ontplooiing een revolutionair karakter aannemen. De mogelijkheid van toenadering tot de sociaaldemocratische massa kan en moet men in zekere verhoudingen zelfs met parlementaire overeenkomsten van leiders betalen. Voor een bolsjewiek is dat echter alleen entreegeld. De stalinistische bureaucratie doet andersom: zij wijst niet alleen de strijdovereenkomst af, doch erger nog, zij vernielt boosaardig elke overeenkomst die ontstaat. Tezelfdertijd stelt zij aan sociaaldemocratische afgevaardigden een parlementaire overeenkomst voor. Dat betekent dat zij op het ogenblik van het gevaar haar eigen ultralinkse theorie en praktijk voor onbruikbaar verklaart, maar die niet vervangt door de politiek van het revolutionaire marxisme doch door een beginselloze parlementaire combinatie in de geest van het kleinere kwaad. Men zal ons wel zeggen dat de Pruisische en Hessische episoden fouten van de afgevaardigden waren die door het Centraal Bestuur weer zijn goed gemaakt. Om te beginnen mocht een principieel zo belangrijk besluit niet zonder het partijbestuur genomen worden. De fout valt geheel op het partijbestuur terug. Ten tweede: hoe is het te verklaren dat de “staalharde” “in haar uitkomst juiste” bolsjewistische
13 2 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
politiek na maanden van groot geraas, van polemiek, van smaad en uitsluitingen op het kritische ogenblik plotseling plaats maakt voor een opportunistische “fout”? De zaak blijft beperkt tot de landdag. Thälmann-Remmele hebben in een veel belangrijker en kritischer aangelegenheid zich van henzelf en hun eigen school losgemaakt. Op de avond van 20 juli nam het partijbestuur van de KPD het volgende besluit: “De communistische partij richt voor het front van de arbeidersklasse tot de SPD, de ADGB en de AFA17 bond de vraag of zij bereid zijn gemeenschappelijk met de KPD de algemene werkstaking voor de arbeiderseisen door te voeren.” Dit belangrijke en onverwachte besluit maakte het partijbestuur in zijn circulaire van 26 juli zonder commentaar bekend. Kan men een meer vernietigend oordeel over zijn gehele tot dusver gevoerde politiek vellen? De KPD gaat naar de reformistische leiders met het voorstel van gemeenschappelijke acties. De partij gaat naar leiders die de vorige dag nog sociaalfascistisch en contrarevolutionair genoemd werden. Op grond daarvan zijn communisten uitgesloten. Op deze grondslag heeft men de strijd tegen het “trotskisme” gevoerd. Hoe kon dan dit partijbestuur plotseling, ineens op de avond van 20 juli, aanvaarden wat het daags te voren verbannen had? En tot welke tragische positie heeft de bureaucratie de partij gevoerd als het partijbestuur het durfde wagen met het verrassende besluit voor de dag te komen zonder zich te verklaren of te rechtvaardigen! Aan zulke veranderingen wordt de politiek getoetst. Het partijbestuur van de Duitse communistische partij heeft in werkelijkheid op de avond van 20 juli aan de gehele wereld gezegd: “Onze koers deugde niet.” Een onvrijwillige maar volkomen juiste vaststelling. Ongelukkigerwijze kon ook het voorstel van 20 juli dat de voorafgaande politiek omver stootte, in geen geval een positief succes hebben. Een oproep tot de leiders — ongeacht het antwoord van die leiders — kan slechts dan revolutionaire betekenis krijgen wanneer hij van onderop voorbereid werd, dus op de gehele politiek steunt. Maar de stalinistische bureaucratie herhaalde voor de sociaaldemocratische arbeiders dag in, dag uit: “Wij communisten wijzen elke gemeenschap met SPD-leiders af ” (zie de “antwoorden van Thälmann”). Het onvoorbeide, onverwachte 17 ADGB en AFA: vakbondsfederaties.
H e t e e n h e i d s f r o n t 13 3
en ongemotiveerde voorstel van 20 juli was slechts geschikt om de communistische leiding bloot te stellen. Het openbaarde haar inconsequentie, gebrek aan ernst, neiging voor paniek en avontuurlijke sprongen. De politiek van de centristische bureaucratie helpt doorlopend de tegenstanders en vijanden. Zelfs wanneer onder de druk van de gebeurtenissen nog honderdduizend arbeiders plaats nemen onder de communistische vaan, gebeurt dit ondanks de politiek van Stalin-Thälmann. Juist daarom is de dag van morgen voor de partij op geen enkele wijze verzekerd. Wat zegt men in Praag over het eenheidsfront?
“Toen in het jaar 1926 de Communistische Internationale met de sociaaldemocratische leiders een eenheidsfront vormde”, schreef het centrale orgaan van de Tsjecho-Slowaakse communistische partij op 27 februari van dit jaar, zogenaamd namens een arbeiderscorrespondent uit het bedrijf, “deed zij dit om hen te ontmaskeren voor de massa van de aanhangers en toentertijd was Trotski er zeer op tegen. Thans, nu de sociaaldemocratie door haar voortdurend verraad aan de arbeidersstrijd zo in ongenade is geraakt, slaat Trotski het eenheidsfront met haar leiders voor... Trotski is nu tegen het Engels-Russische comité van 1926 maar voor het een of ander ‘Engels-Russisch comité’ van 1932.” Deze regels brengen ons direct tot de kern van de kwestie. In 1926 probeerde de Comintern de reformistische leiders met behulp van de eenheidsfrontpolitiek te “ontmaskeren” en dat was juist. Sedertdien is de sociaaldemocratie echter “in ongenade geraakt”. Hoe zo? Er volgen haar nog steeds meer arbeiders dan de communistische partij. Het is treurig, doch waar. De taak de reformistische leiders te ontmaskeren, blijft dus onopgelost. Als de methode van het eenheidsfront in 1926 goed was, waarom zou zij dan in 1932 slecht zijn? “Trotski is voor een Engels-Russisch comité van 1932. Tegen een EngelsRussisch comité van 1926.” In 1926 werd het eenheidsfront van boven af gevormd tussen de leiders van de Sovjetvakverenigingen en de Britse Trade-Unionisten, niet voor bepaalde praktische acties van de massa’s die gescheiden waren door staatsgrenzen en sociale bepalingen, doch op de grondslag van een vriendschappelijk-diplomatiek, pacifistisch-uitwijkend “programma”. Gedurende de mijnwerkersen later de algemene staking kon het Engels-Russische comité in het
13 4 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
geheel niet bij elkaar komen, want de “bondgenoten” trokken in twee tegenovergestelde richtingen: de Sovjetvakverenigingen streefden er naar de stakers bij te staan, de Britse Trade-Unionisten probeerden de staking te breken. De door de Russische arbeiders ingezamelde aanzienlijke bedragen wees de Generale Raad als “vervloekt geld” af. Pas nadat de staking definitief verraden en gebroken was, kwam het Engels-Russisch comité weer op een banket bijeen om nietszeggende frases uit te wisselen. Zo diende de politiek van het Engels-Russische comité om de reformistische stakingsbrekers te dekken voor de arbeidersmassa’s. Nu spreken wij over iets totaal anders. In Duitsland staan de sociaaldemocratische en communistische arbeiders op dezelfde grond, voor hetzelfde gevaar. Zij zijn tezamen in bedrijven, vakverenigingsbonden, stempellokalen, enz. Het gaat hier niet om een met de mond beleden akkoord van leiders, doch om zeer concrete vragen betreffende het onmiddellijk in de strijd betrekken van de massaorganisaties. De eenheidsfrontpolitiek op nationale grondslag is tienmaal moeilijker dan plaatselijk. De eenheidsfrontpolitiek op internationale grondslag honderdmaal moeilijker dan nationaal. Zich verenigen met Britse reformisten voor een zo algemene leuze als “Verdediging van de Sovjetunie” of “Verdediging van de Chinese revolutie” betekent het blauw van de hemel praten. In Duitsland dreigt daarentegen het onmiddellijke gevaar van de vernietiging van de arbeidersorganisaties, de sociaaldemocratische inbegrepen. Te verwachten dat de sociaaldemocratie voor de verdediging van de Sovjetunie tegen de Duitse burgerij zal strijden, zou een illusie zijn. Men kan echter absoluut verwachten dat de sociaaldemocratie voor de verdediging van haar mandaten, haar vergaderingen, kranten, kassen en tenslotte van haar eigen schedel strijden zal. Maar ook in Duitsland bevelen wij in geen geval aan te vervallen in aanbidding van het eenheidsfront. Een overeenkomst is een overeenkomst. Zij blijft zo lang bestaan als zij het praktische doel waarvoor zij afgesloten werd dient. Beginnen de reformisten de beweging te remmen of te saboteren, dan moeten de communisten zich steeds de vraag stellen: is het geen tijd de overeenkomst te vernietigen en de massa’s onder eigen vanen verder te leiden? Een dergelijke politiek is niet gemakkelijk. Wie heeft echter ooit beweerd dat het een eenvoudige zaak was de arbeidersklasse naar de overwinning te voeren? Toen de
H e t e e n h e i d s f r o n t 13 5
Tsjecho-Slowaakse partijkrant 1926 tegenover 1932 stelde, bewees het alleen zijn domheid zowel met betrekking tot hetgeen zes jaar geleden gebeurde als hetgeen nu gebeurt. De “arbeiderscorrespondent” van het denkbeeldige bedrijf schenkt ook zijn aandacht aan het door mij gelanceerde voorbeeld van de overeenkomst van de bolsjewieken met de mensjewieken en de sociaalrevolutionairen tegen Kornilov. “Toen”, schrijft hij, “streed Kerenski werkelijk een zekere tijd tegen Kornilov en hielp de arbeidersklasse tezelfdertijd om Kerenski neer te slaan. Dat de Duitse sociaaldemocratie vandaag niet tegen het fascisme strijdt, ziet ieder klein kind.” De in niets op een “klein kind” gelijkende Thälmann beweert dat een overeenkomst van de Russische bolsjewieken met de mensjewieken en sociaal-revolutionairen tegen Kornilov absoluut nooit bestaan heeft. De Tsjecho-Slowaakse partijkrant volgt, zoals wij nu zien, een andere weg. De overeenkomst wordt niet ontkend. Volgens zijn opvatting was de overeenkomst gerechtvaardigd omdat Kerenski werkelijk tegen Kornilov gestreden heeft, terwijl de sociaaldemocratie het fascisme de weg naar de macht bereidt. De idealisering van Kerenski is hier zeer verrassend. Wanneer begon Kerenski tegen Kornilov te strijden? Op hetzelfde ogenblik waarop Kornilov de kozakkensabel over Kerenski’s eigen hoofd zwaaide, d.w.z. op de avond van de 26 augustus 1917. Nog een dag te voren stond Kerenski met Kornilov in een directe samenzwering met het doel om de Petrogradse arbeiders en soldaten neer te slaan. Als Kerenski tegen Korlinov begon te “strijden”, of juister gezegd een tijdlang geen weerstand bood aan de strijd tegen Kornilov, dan was dat alleen omdat de bolsjewieken hem geen andere uitweg lieten. Dat Kornilov en Kerenski, allebei samenzweerders, met elkaar braken en in open conflict geraakten, was in zekere mate een verrassing. Dat het tussen het Duitse fascisme en de sociaaldemocratie tot een botsing moest komen, kon en moest men vooruit zien al was het alleen maar op grond van de Italiaanse en Poolse ervaring. Waarom mocht men de overeenkomst met Kerenski tegen Kornilov sluiten en waarom is het ongeoorloofd een overeenkomst met de sociaaldemocratische massaorganisaties te prediken, te verdedigen, voor te staan en voor te bereiden? Waarom moet men dergelijke overeenkomsten overal vernietigen, waar zij tot stand gekomen zijn? Zo handelen echter juist Thälmann & Co.
13 6 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
De Tsjecho-Slowaakse partijkrant heeft zich natuurlijk enthousiast op mijn woorden geworpen, dat men een overeenkomst over strijdacties ook met de duivel, zijn grootmoeder en zelfs met Noske en Grzesinski zou kunnen sluiten. “Ziet, communistische arbeiders”, schrijft het blad, “ jullie moeten zich dus met Grzesinski verstaan, die reeds zovelen van uw kameraden neergeschoten heeft. Verstaat u slechts met hem hoe hij gemeenschappelijk met u tegen de fascisten zal strijden, met wie hij samen op banketten en in de bestuursraden van de fabrieken en banken zit.” De gehele kwestie wordt hier naar het terrein van valse sentimentaliteit verschoven. Een dergelijke tegenwerping is een anarchist waardig, een oude Russische linkse sociaal-revolutionair, een “revolutionaire pacifist” of zelfs een Münzenberg. Van marxisme blijkt hier geen spoor. Voor alles: is het juist dat Grzesinski een arbeidersbeul is? Onvoorwaardelijk juist. Maar was Kerenski dan niet in veel grotere mate een beul van de arbeiders en boeren als Grzesinski? Intussen billijkt de Tsjecho-Slowaakse krant achteraf de praktische overeenkomst met Kerenski. De beul bij ieder werk dat zich tegen de arbeiders richt ondersteunen, is misdaad zo niet verraad: daarin bestond het verbond tussen Stalin en Tsjang Kai-sjek. Zou dezelfde Chinese beul zich echter morgen in oorlog met de Japanse imperialisten bevinden, dan zouden praktische strijdovereenkomsten van de Chinese arbeiders met de beul Tsjang Kai-sjek volkomen toelaatbaar en zelfs... plicht zijn. Zat Grzesinski samen met fascisten aan banketten? Ik weet het niet, maar kan er wel direct inkomen. Maar Grzesinski zat later in de Berlijnse gevangenis, weliswaar niet in naam van het socialisme, maar alleen omdat hij niet zeer geneigd was zijn warm plaatsje aan bonapartisten en fascisten af te staan. Had de communistische partij tenminste maar een jaar geleden duidelijk verklaard: tegen de fascistische moordenaars zijn wij zelfs bereid om samen met Grzesinski te strijden; indien zij aan deze formule een strijdkarakter verleend, haar in redevoeringen en artikelen ontwikkeld, diep in de massa gedragen had, dan zou Grzesinski zich in juli tegenover de arbeiders ter verdediging van zijn capitulatie niet op de sabotage van de communistische partij hebben kunnen beroepen. Hij had dan of op deze of gene actieve schrede moeten ingaan of zich in de ogen van de eigen arbeiders hopeloos bloot moeten geven. Is dat niet duidelijk?
He t eenheidsfront
137
Zeker, zelfs wanneer Grzesinski door de logica van zijn positie en de druk van de massa’s in de strijd zou betrokken worden, zou hij een uiterst onbetrouwbaar, door en door gemeen bondgenoot zijn. Zijn voornaamste gedachte zou daarin bestaan zo snel mogelijk van de strijd of halve strijd naar de overeenkomst met de kapitalisten over te gaan. Maar de in beweging gebrachte massa’s, zelfs de sociaaldemocratische, houden in geen geval zo spoedig op als gekrenkte politiepresidenten. De toenadering tussen de sociaaldemocratische en de communistische arbeiders door de strijd zou de communistische partijleiders een veel grotere invloed op de sociaaldemocratische arbeiders geven, vooral tegenover het gemeenschappelijke gevaar. En daarin bestaat juist het einddoel van het eenheidsfront. De gehele politiek van de arbeidersklasse op de overeenkomst met de reformistische organisaties of nog erger op de abstracte leuze van “eenheid” terug te brengen, kunnen slechts centristen zonder ruggengraat van het slag van de SAP.18 Voor de marxisten is de eenheidsfrontpolitiek slechts een van de methoden in het verloop van de klassenstrijd. Onder zekere voorwaarden wordt deze methode volkomen onbruikbaar. Het zou onzinnig zijn om met de reformisten een overeenkomst over de socialistische omwenteling te willen sluiten. Er zijn echter voorwaarden, waaronder het afwijzen van het eenheidsfront, die de revolutionaire partij voor vele jaren ten gronde richten kan. Zo ziet de toestand in Duitsland er nu uit. Zoals we eerder schreven, bevat het eenheidsfront de grootste moeilijkheden en gevaren op internationaal vlak. De formulering van de praktische taken en de organisatie van de massacontrole verlopen op dat vlak immers moeilijker. Het is wel mogelijk bijvoorbeeld in de strijd tegen de oorlog. Maar de uitzichten op gemeenschappelijke acties zijn beperkter, de mogelijkheden van reformisten en pacifisten om uitvluchten te vinden of tot bedrog over te gaan zijn onmetelijk veel groter. Daarmee willen wij natuurlijk niet beweren dat het eenheids18 De SAP (Socialistische Arbeiderspartij) werd opgezet toen in 1931 een aantal linkse activisten uit de SPD werden gesloten of ontslag namen. Enkele linkse sociaaldemocraten besloten te verenigen met onder meer een deel van de voormalige KPD-militanten van de KPO (Oppositie van de Communistische Partij) rond Brandler. Aanvankelijk zaten zes leiders van de SAP in het parlement. Bij de verkiezingen van juli 1932 haalde de partij amper 72.630 stemmen en gingen alle zes de zetels verloren. Het grootste probleem was dat de SAP verward was en amper enige impact op de arbeidersbeweging had.
13 8 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
front op dit gebied uitgesloten zou zijn. Integendeel, wij eisten dat de Comintern zich direct tot de IIe en de Amsterdamse Internationale zou wenden met het voorstel van een gemeenschappelijk anti-oorlogscongres. Het zou daarbij de taak van de Comintern geweest zijn om de meest concrete verplichtingen, toepasselijk voor de verschillende omstandigheden, uit te werken. Indien de sociaaldemocratie op een dergelijk congres had moeten ingaan, dan zou de kwestie van de oorlog bij een juiste politiek van onze kant als een scherpe wig in haar rijen gedreven kunnen worden. De eerste voorwaarde hiervoor is: volledige klaarheid, politiek zowel als organisatorisch. Het gaat om een overeenkomst van arbeidersorganisaties met miljoenen aanhangers, die nu nog door diepe principiële tegenstellingen gescheiden zijn. Geen verdachte bemiddelaars, geen diplomatieke maskerades en lege pacifistische formules! De Comintern is er echter ook deze keer in geslaagd om in strijd met het abc van het marxisme te handelen: terwijl zij weigerde met de reformistische Internationalen in openlijke onderhandelingen te treden, opende zij achter de coulissen onderhandelingen met Friedrich Adler19 door middel van pacifistische mooipraters en het warhoofd eerste klas Henri Barbusse. Als resultaat van deze politiek verzamelde Barbusse in Amsterdam halfgemaskeerde communistische of “verwante”, “sympathiserende” organisaties en groepen samen met pacifistische alleenstaande personen van alle landen. De eerlijkste en oprechtste onder de laatsten — en dat is de minderheid — kunnen ieder afzonderlijk voor zichzelf zeggen: “Ik en mijn verwarring.” Wie had deze maskerade nodig, deze jaarmarkt van intellectuele hoogmoed die onmiddellijk een politieke poppenkasterij werd?20 19 Friedrich Wolfgang Adler (1879 – 1960) was een Oostenrijkse sociaaldemocraat. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was hij gekant tegen de deelname van de SPÖ aan de oorlog. In 1916 vermoordde hij de Oostenrijkse minister-president en werd hij veroordeeld tot 18 jaar gevangenisstraf. Hij kwam in 1918 vrij bij de revolutionaire beweging. Nadien was hij een tijdlang algemeen-secretaris van de Socialistische Internationale. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vluchtte hij naar de VS. 20 De omstandigheid dat de Brandlerianen (zie hun Stuttgarter “Tribune” van 27 augustus) zich ook in deze kwestie zorgvuldig van ons afzonderden en de maskerade van Stalin, Manuilsky, Losowski, Münzenberg ondersteunden, verraste ons allerminst. Nadat zij in Saksen in 1923 een voorbeeld van hun eenheidsfrontpolitiek toonden, ondersteunden Brandler-Thalheimer hierna de stalinistische politiek tegenover de Kwo Min Tang en het Engels-Russische comité. Waarom zouden zij de gelegenheid laten voorbij gaan om onder de vaan van Barbusse te treden? Anders zou immers hun politiek gezicht niet compleet zijn. (voetnoot door Trotski)
H e t e e n h e i d s f r o n t 13 9
Laten wij echter tot Praag terugkeren. Vijf maanden na het verschijnen van het boven besproken artikel drukte dezelfde krant het artikel af van partijleider Gottwald. Daarin werd een oproep gedaan aan de Tsjechische arbeiders van de verschillende stromingen om een strijdovereenkomst aan te gaan. Het fascistische gevaar bedreigt geheel Midden-Europa; het aanstormen van de reactie zou alleen afgeslagen kunnen worden door de eensgezindheid van de arbeidersklasse; men mocht geen tijd verzuimen, het was reeds “vijf minuten voor twaalf ”. De oproep is zeer hartstochtelijk geschreven. Volkomen overbodig verzekert Gottwald, net als Seydewitz en Thälmann, dat hij niet de belangen van de partij najaagt doch de belangen van de klasse. Een dergelijk tegenover elkaar stellen past absoluut niet in de mond van een marxist. Gottwald brandmerkt de sabotage van de sociaaldemocratische leiders. Onnodig te zeggen dat hier de waarheid geheel aan zijn kant is. Helaas zegt de auteur niets over de politiek van het Centrale Comité van de Duitse Communistische Partij. Klaarblijkelijk besluit hij deze politiek niet te verdedigen, maar waagt hij het evenmin of ze te bekritiseren. Gottwald zelf behandelt de kernvraag intussen niet beslist, maar wel redelijk juist. Nadat hij de arbeiders van de verschillende stromingen opgeroepen heeft zich in de bedrijven met elkaar te verstaan, schrijft Gottwald: “Velen van u zullen misschien zeggen: verenig jullie daar ‘boven’, wij ‘beneden’ zullen het wel makkelijk eens worden.” “Wij geloven”, gaat de schrijver verder, “dat het belangrijkste is dat de arbeiders ‘beneden’ zich met elkaar verstaan. En wat de leiders betreft: wij hebben reeds gezegd dat wij ons zelfs met de duivel verbinden als het slechts tegen de heersers en in het belang van de arbeiders zal zijn. En wij zeggen jullie openlijk: als jullie leiders ook slechts een ogenblik hun verbond met de burgerij opgeven, ook maar in één vraag werkelijk tegen de heersers zullen optrekken — zullen wij het begroeten en hen in deze zaak ondersteunen.” Hier is bijna al het noodzakelijke gezegd en bijna zoals het gezegd moet worden. Gottwald is zelfs de vermelding van de duivel niet vergeten, wiens naam de redactie van dezelfde krant vijf maanden geleden in vrome verontwaardiging bracht. Weliswaar heeft Gottwald de schoonmoeder van de duivel buiten beschouwing gelaten. God zij met haar, ter wille van het eenheidsfront zijn wij bereid haar te offeren. Gottwalds politieke overwegingen zijn, naar wij hopen, niet alleen voor Tsjecho-Slowakije, maar ook voor Duitsland van toepassing. Zo
14 0 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
zou het ook daar gezegd moeten worden. Aan de andere kant kan zou de partijleiding noch in Berlijn noch in Praag zich mogen beperken tot de simpele verklaring van haar bereidheid tot het eenheidsfront met de sociaaldemocratie, zij zou deze bereidheid energiek, ondernemend, bolsjewistisch, door zeer praktische voorstellen en acties moeten bewijzen. Juist dat eisen wij. Gottwalds artikel vond, dank zij de omstandigheid dat er een realistische en niet een ultimatistische noot uit klinkt, direct weerklank bij sociaaldemocratische arbeiders. Op 31 juli verscheen in dezelfde partijkrant onder meer een brief van een werkloze boekdrukker die onlangs uit Duitsland teruggekeerd was. De brief laat een arbeidersdemocraat kennen die zonder twijfel met vooroordelen van het reformisme behept is. Des te belangrijker is het er op te letten hoe de politiek van de Duitse communistische partij zich in zijn bewustzijn weerspiegelt. “Toen in de herfst van het vorige jaar kameraad Breitscheid”, zo schrijft de drukker, “tot de communistische partij de eis richtte gemeenschappelijke acties met de sociaaldemocratie te beginnen, riep hij daarmee bij de ‘Rote Fahne’ een ware storm van verontwaardiging op. Toen zeiden de sociaaldemocratische arbeiders tot elkaar: ‘Nu weten wij hoe ernstig de bedoelingen van de communisten met betrekking tot het eenheidsfront zijn.’” Hier horen we de werkelijke stem van een arbeider! Een dergelijke stem draagt tot de oplossing van de kwestie meer bij dan tientallen artikelen van pennenlikkers zonder principes. Breitscheid had inderdaad geen enkel eenheidsfront voorgesteld. Hij joeg de burgerij slechts schrik aan met de mogelijkheid van gemeenschappelijke acties met de communisten... Indien het Centrale Comité van de Communistische Partij de kwestie direct op de juiste wijze gesteld had, dan zou de sociaaldemocratische partijleiding in een moeilijke positie gedrongen zijn. Maar het Centrale Comité van de Communistische Partij haastte zich zoals altijd om zichzelf in een moeilijke positie te brengen. In de brochure ‘Wat Nu?’ schreef ik over Breitscheids optreden: “Is het niet duidelijk dat men Breitscheids dubbelzinnig en diplomatisch voorstel onverwijld met beide handen had moeten aangrijpen om van zijn kant een concreet, goed doorgewerkt programma van de gemeenschappelijke strijd tegen het fascisme op te stellen en een gemeenschappelijke vergadering van beide partijleidingen onder deelneming van de leiding van de moderne vakverenigingen te eisen? Tegelijkertijd had men dit programma energiek naar onderen moeten uitdragen in alle lagen van beide partijen en in de massa’s.”
He t eenheidsfront
141
Door zijn negatieve reactie op de proefballon van de reformistische leider veranderde het Centrale Comité van de KPD in het bewustzijn van de arbeiders het dubbelzinnige voorstel van Breitscheid in een direct aanbod van het eenheidsfront en blies de sociaaldemocratische arbeiders de gevolgtrekking in: “Wij willen gemeenschappelijke acties maar de communisten saboteren.” Kan men zich een meer verkeerde en dommere politiek voorstellen? Kon men Breitscheids manoeuvre beter ondersteunen? De brief van de Praagse drukker bewijst met merkwaardige duidelijkheid dat Breitscheid met behulp van Thälmann zijn doel volkomen bereikt heeft. De Tsjecho-Slowaakse partijkrant probeerde er tegenstelling en verwarring in te ontwaren, dat wij in het ene geval een overeenkomst afwijzen en in het andere geval haar echter erkennen en voor noodzakelijk houden iedere keer opnieuw omvang, leuzen en methoden van de overeenkomst al naargelang de concrete omstandigheden te bepalen. De krant begrijpt niet dat men in de politiek, evenals op alle andere ernstige gebieden, goed weten moet: wat, wanneer, waar en hoe. Ook kan het geen kwaad te begrijpen: waarom. In onze “programmakritiek” hebben wij vier jaren geleden enige elementaire regelen van eenheidsfrontpolitiek opgesteld. Het is niet nutteloos ze hier nog eens in herinnering te brengen: “De mogelijkheid van het verraad steekt steeds in het reformisme. Dat betekent natuurlijk niet dat het reformisme en het verraad op ieder ogenblik precies hetzelfde zijn. Men kan met de reformisten tijdelijk een overeenkomst sluiten, als deze een pas voorwaarts doen. Met hen echter een blok vormen als zij verschrikt over de ontwikkeling van de beweging verraad plegen, betekent een misdadige toegevendheid tegenover de verraders en het verraad met een sluier bedekken.” “De belangrijkste definitieve en onveranderlijke regel van iedere manoeuvre luidt: Gij zult nimmer de eigen partijorganisatie met een vreemde vermengen, verenigen of verbinden, hoe ‘vriendschappelijk’ deze nu ook mag zijn. Onderneem nooit stappen die direct of indirect leiden tot het ondergeschikt maken van de partij aan andere partijen of aan organisaties van andere klassen, waarbij de vrijheid van de eigen agitatie wordt beperkt of waardoor, zelfs indien het slechts gedeeltelijk is, de verantwoordelijkheid voor de politieke lijn van een andere partij wordt gedeeld. Vermeng geen vlaggen, laat staan dat je knielt voor een vreemde vlag.”
14 2 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Na de ervaring met het Barbusse-congres zouden wij er nog een regel aan toevoegen: “Overeenkomsten mag men slechts openlijk voor de ogen van de massa’s treffen, van partij tot partij, van organisatie tot organisatie. Bedien u nooit van dubbelzinnige makelaars. Geef diplomatieke zaken met burgerlijke pacifisten niet uit voor een arbeiderseenheidsfront.” De klassenstrijd in het licht van de conjunctuur
Als wij uitdrukkelijk geëist hebben onderscheid te maken tussen bonapartisme en fascisme, dan is dat in geen geval uit theoretische verwaandheid. Termen dienen om begrippen af te grenzen, begrippen om in de politiek de reële krachten te onderscheiden. De vernietiging van het fascisme zou voor het bonapartisme geen ruimte over laten en hopelijk direct leiden tot de socialistische revolutie. Doch de arbeidersklasse is onvoldoende uitgerust voor de revolutie. De wederzijdse betrekkingen tussen sociaaldemocratie en bonapartistische regering aan de ene kant, tussen bonapartisme en fascisme aan de andere kant bepalen — zonder over de principiële vragen te beslissen — op welke wijze en in welk tempo de strijd tussen de arbeidersklasse en de fascistische contrarevolutie voorbereid zal worden. De tegenstellingen tussen Schleicher, Hitler en Weis bemoeilijken in de gegeven omstandigheden de overwinning van het fascisme en openen voor de communistische partij een nieuw en waardevol krediet: een krediet van tijd. “Het fascisme zal in alle kalmte aan de macht geraken,” hoorden wij meer dan eens van de stalinistische theoretici. Deze formule moest zeggen dat de fascisten legaal, vreedzaam, door coalitie de macht zouden veroveren, en dus geen staatsgreep nodig hadden. De gebeurtenissen hebben deze prognose reeds te niet gedaan. De von Papenregering is door een staatsgreep aan de macht gekomen en versterkte zich met een staatsgreep in Pruisen. Neemt men aan dat de coalitie tussen nazi’s en centrum de bonapartistische von Papenregering met “grondwettige” methoden ten val zal brengen, dan beslist dit op zichzelf nog niets. Tussen het “vreedzame” inlijven van Hitler in de macht en de oprichting van het fascistische regime ligt nog een lange weg. De coalitie zou een verlichting van de staatsgreep betekenen, hem echter niet vervangen. Na het definitief uit de weg ruimen van de grondwet
H e t e e n h e i d s f r o n t 14 3
van Weimar zou de belangrijkste taak blijven bestaan: het uit de weg ruimen van de organen van de arbeidersdemocratie. Wat betekent uit dit gezichtspunt “in alle kalmte”? Niets anders dan het uitblijven van de tegenstand van de arbeiders. De bonapartistische staatsgreep van von Papen heeft feitelijk geen vergelding gevonden. Zal ook niet Hitlers fascistische omwenteling zonder vergelding blijven? Juist om deze vraag draait, bewust of onbewust, het raden naar de door Hitler te volgen weg. Indien de KPD een overweldigende kracht zou ontplooien en de arbeidersklasse onmiddellijk op de macht zou toegaan, zouden alle tegenstellingen in het kamp van de bezitters tijdelijk uitgewist zijn: fascisten, bonapartisten en democraten zouden op één front tegen de arbeidersrevolutie staan. Zo is het echter niet. De zwakte van de communistische partij en de verbrokkeling van de arbeidersklasse stellen de bezittende klassen en de haar dienende partijen in staat haar tegenstellingen naar buiten te dragen. Enkel door zich op deze tegenstellingen te baseren, kan de KPD sterker worden. Zal het fascisme in het industriële Duitsland misschien in het geheel niet besluiten zijn aanspraken op de volle macht te laten gelden? Zonder twijfel is de Duitse arbeidersklasse onvergelijkelijk talrijker en potentieel sterker dan de Italiaanse. Ofschoon het fascisme in Duitsland een talrijker en beter georganiseerd leger vormt als destijds in Italië, moet de taak van de liquidatie van het “marxisme” de Duitse fascisten nochtans moeilijk en riskant schijnen. Bovendien is het niet uitgesloten dat Hitlers politiek culminatiepunt reeds gepasseerd is. De al te lange periode van het afwachten en de nieuwe barrière op de weg in de vorm van het bonapartisme verzwakken het fascisme zonder twijfel, versterken zijn innerlijke spanningen en kunnen zijn druk beduidend verminderen. Hier betreden wij echter het terrein van tendensen die nu nog op geen enkele wijze te berekenen zijn. Alleen de levendige strijd kan deze vragen beantwoorden. Op voorhand aannemen dat het nazisme halverwege zal blijven staan, zou zeer lichtvaardig zijn. De theorie van de kalme wijze is consequent doorgevoerd niets beter dan de theorie van het “sociaalfascisme”; juister gezegd, zij is slechts haar keerzijde. De tegenstellingen tussen de bestanddelen van het vijandelijke kamp worden in beide gevallen volkomen verwaarloosd, de op elkaar volgende etappes van het proces weggewist. De communistische partij is geheel en al terzijde gelaten. Niet voor niets
14 4 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
was de theoreticus van de kalme wijze - Hirsch — tevens theoreticus van het “sociaalfascisme”. De politieke crisis van het land ontwikkelt zich op de grondslag van de economische crisis. Maar de economie blijft niet onbeweeglijk. Waren wij gisteren verplicht te zeggen dat de conjunctuurcrisis slechts de fundamentele, organische crisis van het kapitalistische systeem verscherpt, nu moeten wij eraan herinneren dat de algemene neergang van het kapitalisme schommelingen in de conjunctuur niet uitsluit. De tegenwoordige crisis zal niet eeuwig duren. De vraag naar Duitse waren komt vooral van de agrarische landen, vooral vanuit Zuid-Europa. Die landen hangen op hun beurt af van de vraag van industriële landen naar grondstoffen en levensmiddelen. Duitsland zal dus gedwongen zijn af te wachten: de levensstroom zal eerst door zijn kapitalistische concurrenten en agrarische tegenstanders moeten vloeien voordat hij op Duitslands eigen prestaties overgaat. Maar de Duitse burgerij kan niet wachten. Nog minder kan de bonapartistische kliek wachten. Terwijl zij belooft de stabiliteit van de muntstandaard niet aan te tasten, leidt de von Papenregering een diepgaande inflatie in. Tegelijk met redevoeringen over de wedergeboorte van het economische liberalisme neemt zij de administratieve beschikking over de economische cyclus op zich; in naam van de vrijheid van het particulier initiatief, onderwerpt zij de belastingbetalers onmiddellijk aan de particuliere ondernemers. De as waarom het regeringsprogramma draait, is de hoop op een op til zijnde wending in de conjunctuur. Wordt deze niet tijdig verwezenlijkt, dan zullen de twee miljard als twee druppels water op een gloeiende plaat verdampen. Het plan van von Papen heeft in veel grotere mate een speculatief karakter dan het huidige haussespel op de beurs te New York. De gevolgen bij de ineenstorting van het bonapartistische spel zullen in ieder geval veel catastrofaler zijn. Het eerste en gevoeligste resultaat van het van elkaar splijten van de plannen van de regering en de feitelijke marktbeweging zal bestaan in het dalen van de mark. De door de inflatie vermeerderde sociale euvelen zullen een ondragelijk karakter aannemen. Het bankroet van het economische programma van von Papen zal vervanging door een ander en beter programma vereisen. Door welk? Blijkbaar door het programma van het fascisme. Is het eenmaal mislukt de conjunctuur door de bonapartistische therapie voorwaarts te drijven, dan moet men
H e t e e n h e i d s f r o n t 14 5
het met de fascistische chirurgie proberen. De sociaaldemocratie zal zich intussen “links” gedragen en uiteenvallen. De communistische partij zal, als zij het zelf niet verhindert, groeien. Kortom het zal een revolutionaire situatie betekenen. De vraag van de overwinningskansen mondt onder deze voorwaarden voor driekwart in de communistische strategie uit. De revolutionaire partij moet echter ook voor een ander perspectief uitgerust zijn, namelijk dat van een sneller intreden van de conjunctuurwending. Nemen wij aan dat het de von Schleicher-von Papenregering zal gelukken zich tot het begin van de opleving van handel en industrie staande te houden. Zou zij daarmee gered zijn? Neen, het begin van een stijgende conjunctuur zou het definitieve einde van het bonapartisme en misschien nog van iets meer betekenen. De krachten van de Duitse arbeidersklasse zijn niet uitgeput, maar ondermijnd: door offers, nederlagen, ontgoochelingen, begonnen in 1914; door de systematische trouwbreuk van de sociaaldemocratie; door het zichzelf in diskrediet brengen van de communistische partij. Zes, zeven miljoen werklozen hangen als een zware last aan de voeten van de arbeidersklasse. De noodverordeningen van Brüning en von Papen hebben geen tegenstand ondervonden. De staatsgreep van 20 juli is zonder vergelding gebleven. Men kan met volle zekerheid voorspellen dat de ommekeer in de conjunctuur een machtige verhoging van de nu afnemende activiteit van de arbeidersklasse zou betekenen. Op het ogenblik dat het bedrijf ophoudt met arbeiders te ontslaan en nieuwe aanneemt, ontwaakt het zelfvertrouwen van de arbeiders: zij zijn weer nodig. De ingedrukte veer begint zich weer te ontspannen. De arbeiders gaan steeds gemakkelijker in strijd voor de verovering van verloren posities dan voor de verovering van nieuwe. En de Duitse arbeiders hebben te veel verloren. Noch door noodverordeningen, noch door het gebruiken van de rijksweer zal men massastakingen kunnen liquideren, die gedurende de opgang ontstaan. Het bonapartistische regime, dat zich slechts door ‘godsvrede’ staande kan houden, zal als eerste offer van de conjunctuurverandering vallen. Er is nu al een groeiende stakingsbeweging waar te nemen in verschillende landen (België, Engeland, Polen, ten dele de Verenigde Staten, maar niet in Duitsland). De waarde te bepalen van de uitbrekende massastakingen in het licht van de economische conjunctuur is niet gemakkelijk. De statistiek stelt conjunctuurschommelingen met
14 6 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
onvermijdelijke vertraging vast. De opleving moet feit worden vooraleer men haar kan registreren. De arbeiders bemerken een ommekeer van de conjunctuur doorgaans eerder op dan de statistici. Nieuwe orders of zelfs verwachting van nieuwe orders, het instellen van de ondernemingen op vergroting van de productie of tenminste een onderbreking in de ontslagen, doen onmiddellijk de weerstandskracht en de aanspraken van de arbeiders stijgen. De verdedigingsstaking van de textielarbeiders in Lancashire is onloochenbaar door een zekere wending in de textielindustrie in het leven geroepen. Wat de Belgische staking betreft, deze speelt zich klaarblijkelijk op de grondslag van de zich nog steeds verdiepende crisis in de kolenmijnen af. Aan het rijk aan wendingen zijnde karakter van de huidige periode van de wereldconjunctuur beantwoordt de ongelijkheid van de economische oorzaken van de laatste stakingen. In het algemeen wijst het groeien van massabewegingen eerder op een merkbaar wordende conjunctuurverandering. In ieder geval zal de werkelijke opleving van de conjunctuur reeds bij haar eerste schreden een grote ontplooiing van de massastrijd te voorschijn roepen. De heersende klassen van alle landen verwachten wonderen van de industriële opbloei: daarvan getuigt de reeds begonnen beursspeculatie. Indien het kapitalisme werkelijk de fase van een nieuwe bloei of ook maar van een langzame doch langdurige opkomst zou ingaan, moest dit natuurlijk stabiliteit van het kapitalisme en gelijktijdige versterking van het reformisme ten gevolge hebben. Er is echter niet de minste aanleiding tot de hoop of de vrees dat de op zichzelf onvermijdelijke opleving van de conjunctuur de algemene tendensen van het verval van de wereldeconomie en in het bijzonder de Europese economie zal kunnen overwinnen. Ontwikkelde het vooroorlogse kapitalisme zich op de grondslag van vergrote warenproductie, het tegenwoordige kapitalisme betekent met al zijn conjunctuurschommelingen een vergrote productie van ellende en van catastrofen. De nieuwe conjunctuurcyclus zal de onvermijdelijke hergroepering van krachten binnen de afzonderlijke landen zowel als binnen de kapitalistische kampen in het geheel voltrekken, voornamelijk van Europa naar Amerika toe. Maar deze opleving zal de kapitalistische wereld al snel voor onoplosbare tegenstellingen plaatsen en haar tot nieuwe, nog verschrikkelijker stuiptrekkingen veroordelen.
He t eenheidsfront
147
Zonder een vergissing te riskeren, kan men de volgende voorspelling doen: de economische opleving zal voldoende zijn om het zelfvertrouwen van de arbeiders te bevestigen en een nieuwe stuwkracht aan hun strijd te verlenen, zij zal echter in geen geval toereikend zijn om het kapitalisme, in het bijzonder het Europese, de mogelijkheid van een wedergeboorte te bieden. De praktische veroveringen die de nieuwe conjunctuurvlucht van het vervallende kapitalisme voor de arbeidersbeweging zal openen, zullen gedwongen een uiterst beperkt karakter dragen. Zal het Duitse kapitalisme op de top van de nieuwe economische opleving die voorwaarden voor de arbeiders weer tot stand kunnen brengen die vóór de tegenwoordige crisis bestonden? Alles dwingt er toe deze vraag van tevoren ontkennend te beantwoorden. Des te sneller zal de ontwaakte massabeweging de politieke weg moeten inslaan. De eerste etappe van de industriële opleving zal reeds uiterst gevaarlijk zijn voor de sociaaldemocratie. De arbeiders zullen zich in de strijd storten, om terug te winnen wat zij verloren hebben. De sociaaldemocratische leiders zullen opnieuw hoop krijgen op het herstel van de ‘normale’ orde. Hun voornaamste zorg zal het herstel van hun coalitietalent zijn. Leiders en massa’s zullen naar tegenovergestelde kanten trekken. Om de nieuwe crisis van het reformisme ten volle te exploiteren, behoeven de communisten een juiste oriëntering in de veranderingen van de conjunctuur en een tijdige uitwerking van een praktisch actieprogramma dat voor alles van de in de crisisjaren geleden verliezen van de arbeiders uitgaat. De overgang van de economische strijd naar de politieke zal een bijzonder geschikt ogenblik zijn voor de vestiging van kracht en invloed van de revolutionaire arbeiderspartij. Toch is succes op deze, zowel als op andere wijzen slechts onder één voorwaarde te behalen: bij juiste toepassing van de eenheidsfrontpolitiek. Voor de KPD betekent dit vooral: ophouden met tussen twee stoelen te zitten op het gebied van de vakbeweging; vaste koers naar de moderne vakverenigingen; betrekking van het tegenwoordige kader van de RVO in het vakverenigingswerk; het inluiden van een systematische strijd door middel van de vakverenigingen om de invloed op de bedrijfsraden; voorbereiding van een brede campagne onder de slogan van de arbeiderscontrole over de productie.
14 8 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
De weg naar het socialisme
Kautsky, Hilferding e.a. verklaarden de laatste jaren meer dan eens dat zij nooit deel gehad hadden aan de theorie van de kapitalistische ineenstorting die de revisionisten eens aan de marxisten toeschreven en die de aanhangers van Kautsky vandaag dikwijls aan de communisten toedichten. De aanhangers van Bernstein schilderden twee perspectieven: een onwezenlijk, zogenaamd orthodox “marxistisch”, waarbij het kapitalisme op mechanisme wijze zou ineenstorten als gevolg van de innerlijke tegenstellingen; en een tweede, zogenaamd ‘realistisch’ perspectief van geleidelijk evolutie naar het socialisme. Hoe tegenstrijdig deze beide schema’s op het eerste gezicht ook zijn, toch hebben zij een gemeenschappelijke trek: het ontbreken van de revolutionaire factor. Terwijl zij de hun toegedichte karikatuur van de automatische ineenstorting van het kapitalisme ontkenden, bewezen de marxisten dat de arbeidersklasse onder de invloed van de zich verscherpende klassenstrijd de revolutie veel vroeger zal voltrekken dan de objectieve tegenstellingen van het kapitalisme tot zijn automatische ineenstorting kunnen leiden. Deze meningenstrijd speelde zich nog aan het eind van de vorige eeuw af. Men moet evenwel erkennen dat de kapitalistische werkelijkheid sedert de oorlog in zeker opzicht veel meer de Bernsteinse karikatuur van het marxisme genaderd is, dan wie ook vermoeden kon, vooral de revisionisten zelf. Zij hadden het spook van de ineenstorting alleen geschilderd om de onwezenlijkheid ervan te demonstreren. Intussen blijkt het kapitalisme inderdaad des te dichter bij de automatische ineenstorting te komen naarmate het revolutionaire ingrijpen van de arbeidersklasse in het lot van de maatschappij vertraagd wordt. De theorie van het algehele verval vormde het voornaamste bestanddeel van de theorie van ineenstorting. De marxisten beweerden met een zekere voorzichtigheid dat de verscherping van de sociale tegenstellingen niet onvoorwaardelijk hetzelfde zou zijn als een absolute daling van het levenspeil van de massa’s. In werkelijkheid ontwikkelt zich juist dit laatste proces. Waarin zou de ineenstorting van het kapitalisme scherper tot uiting kunnen komen dan in chronische werkloosheid en afbraak van sociale verzekering, d.w.z. in de weigering van de maatschappijorde om de eigen slaven te voeden?
He t eenheidsfront
14 9
De opportunistische remmen in de arbeidersklasse hebben zich machtig genoeg getoond om de elementaire krachten van het afgeleefde kapitalisme nog tientallen jaren te geven. Als resultaat trad niet de idylle van de vredelievende overgang van het kapitalisme naar het socialisme in, maar wel een toestand die zeer dicht bij het sociale verval kwam. De verantwoordelijkheid voor de huidige toestand probeerden de reformisten lange tijd op de oorlog te schuiven. In de eerste plaats heeft de oorlog de vernietigingstendensen van het kapitalisme niet getroffen, doch haar slechts naar buiten gedragen en bespoedigd. In de tweede plaats zou de oorlog zijn vernietigingswerk niet verricht kunnen hebben zonder politieke ondersteuning door het reformisme. In de derde plaats bereiden de hopeloze tegenstellingen van het kapitalisme van verschillende kanten nieuwe oorlogen voor. De historische verantwoordelijkheid zal het reformisme niet van zich kunnen afschuiven. Terwijl zij de revolutionaire energie van de arbeidersklasse verlamt en remt, verleent de internationale sociaaldemocratie aan het proces van de kapitalistische ineenstorting de blindste, ongebreideldste, catastrofaalste en bloedigste vormen. Natuurlijk kan van een verwezenlijking van de revisionistische karikatuur van het marxisme slechts in beperkte zin, met betrekking tot een bepaalde historische periode gesproken worden. De uitweg uit het ineenstortende kapitalisme zal evenwel, zij het met grote vertraging, niet op de wijze van de automatische ineenstorting tot stand komen doch op revolutionaire wijze. De huidige crisis heeft met een laatste bezemveeg de resten van de reformistische utopieën weggevaagd. De opportunistische praktijk bezit tegenwoordig geen enkele theoretische dekking. Aan Wels, Hilferding, Grzesinski, Noske is het tenslotte volkomen onverschillig welk onmetelijk aantal catastrofen nog op de schedels van de volksmassa’s zal neerkletteren, als hun eigen belangen maar gespaard blijven. Maar de kwestie is juist deze dat de crisis van het burgerlijke regime ook de reformistische leiders treft. “Staat, grijp toe!” riep kort geleden nog de sociaaldemocratie, terwijl zij voor het fascisme terugweek. En de staat greep toe: Otto Braun en Severing vlogen de straat op. Nu, schreef de sociaaldemocratische ‘Vorwärts’, moet iedereen de voordelen van de democratie boven het dictatuurregime erkennen. Ja, de democratie had aanzienlijke
15 0 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
voordelen, overwoog Grzesinski, terwijl hij de gevangenis van binnen leerde kennen. Uit deze ervaring vloeide de conclusie voort: “Het is tijd tot de socialisering te komen!” Tarnow, gisteren nog dokter van het kapitalisme, besloot plotseling zijn doodgraver te worden. Nu het kapitalisme de reformistische ministers, politie- en opperpresidenten in werklozen veranderde, was het volkomen uitgeput. Wels schrijft een programma-artikel: ‘Het uur van het socialisme heeft geslagen’! Er mankeert nog aan dat Schleicher de afgevaardigden hun salaris ontneemt en de voormalige ministers hun pensioenen — en Hilferding zal een studie over de historische rol van de algemene staking schrijven. De “linkse” wending van de sociaaldemocratische leiders verbluft door haar domheid en valsheid. Dit betekent echter volstrekt niet dat het manoeuvre van te voren tot een fiasco veroordeeld is. Deze met misdaden beladen partij staat nog steeds aan het hoofd van miljoenen arbeiders. Vanzelf zal zij niet ten val komen. Men moet haar ten val kunnen brengen. De KPD zal verklaren dat de Wels-Tarnow-koers naar het socialisme een nieuwe vorm van massabedrog is en dat zal juist zijn. Zij zal de geschiedenis van de sociaaldemocratische “socialiseringen” van de laatste veertien jaren vertellen. Dat zal nuttig zijn. Maar het is onvoldoende: de geschiedenis, ook de jongste, kan niet de actieve politiek vervangen. De vraag van de revolutionaire of reformistische weg naar het socialisme probeert Tarnow op de simpele vraag van het “tempo” van de omwentelingen af te wentelen. Dieper kan men als theoreticus niet zinken. Het tempo van de socialistische omwentelingen hangt in werkelijkheid af van de stand van de productiekrachten van het land, zijn cultuur, van de omvang van de hem opgedrongen onkosten voor de verdediging, enz. Maar socialistische omwentelingen, de snelle zowel als de langzame, zijn slechts dan mogelijk als aan de top van de maatschappij een in het socialisme geïnteresseerde klasse staat en aan de leiding van deze klasse een partij die niet in staat is de uitgebuitenen te bedriegen en die steeds bereid is de tegenstand van de uitbuiters te onderdrukken. Men moet aan de arbeiders verklaren dat daarin juist het regime van de heerschappij van de arbeidersklasse bestaat.
He t eenheidsfront
151
Maar ook dat is niet voldoende. Als het om de dringende uitdagingen van de wereldwijde arbeidersklasse gaat, mag met niet zoals de Comintern het bestaan van de Sovjetunie vergeten. Met betrekking tot Duitsland is de taak nu niet om voor de allereerste keer aan een socialistische opbouw te beginnen, maar om Duitslands productiekrachten, zijn cultuur, zijn technisch en organisatorisch genie met de reeds aan de gang zijnde socialistische opbouw in de Sovjetunie te verbinden. De KPD beperkt zich enkel tot de verheerlijking van de Sovjetunie, waarbij zij grof en gevaarlijk overdrijft. Zij is echter volkomen onbekwaam de socialistische opbouw in de Sovjetunie, zijn geweldige ervaringen en waardevolle veroveringen met de problemen van de arbeidersrevolutie in Duitsland te verbinden. De stalinistische bureaucratie is van haar kant het allerminst in staat de KPD in deze hoogst belangrijke kwestie bij te staan; haar perspectieven zijn tot één enkel land beperkt. Tegenover de staatskapitalistische projecten van de sociaaldemocratie, die zonder samenhang en laf zijn, moet men een algemeen plan van de gemeenschappelijke socialistische opbouw van de Sovjetunie en van Duitsland stellen. Niemand eist dat men direct een gedetailleerd plan uitwerkt. Een eerste ruw ontwerp is voldoende. Grondslagen zijn noodzakelijk. Dit plan moet zo snel mogelijk een onderwerp van discussie in alle organisaties van de Duitse arbeidersklasse worden, vooral in de vakbonden. Men moet daarbij de vooruitstrevende krachten onder de Duitse technici, statistici en volkseconomen betrekken. De in Duitsland zo breed verspreide uiteenzettingen over planmatige economie — uiteenzettingen die de hopeloosheid van het kapitalisme weerspiegelen — blijven vandaag zuiver academisch, bureaucratisch levenloos en betweterig. Enkel de communistische voorhoede kan de behandeling van de kwestie uit de tovercirkel voeren. De socialistische opbouw is reeds bezig — voor deze arbeid moet men een brug over de staatsgrenzen slaan. Hier volgt het eerste plan: bestudeer het, verbeter het, preciseer het! Arbeiders, kies bijzondere commissies voor dit plan, stel haar op door met de vakbonden en de economische organen van de sovjets in verbinding te treden! Richt op de grondslag van de Duitse vakverenigingen, bedrijfsraden en andere arbeidersorganisaties
15 2 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
een centrale commissie op, die met het Gosplan21 van de Sovjetunie in verbinding moet treden. Betrek in deze arbeid Duitse ingenieurs, organisatoren, volkseconomen! Dit is de enige juiste manier om de kwestie van de planmatige economie vandaag te behandelen, in 1932 na het vijftienjarig bestaan van de Sovjets en na veertien jaar stuiptrekken van de Duitse kapitalistische republiek. Niets is gemakkelijker dan de sociaaldemocratische bureaucratie bespottelijk te maken, te beginnen bij Weis die een hooglied op het socialisme aangeheven heeft. Maar men mag niet vergeten dat de reformistische arbeiders ernstig staan tegenover de kwestie van het socialisme. Men moet tegenover de reformistische arbeiders ernstig kunnen staan. Hier verheft zich weer in zijn gehele omvang het probleem van het eenheidsfront. Als de sociaaldemocratie zich tot taak stelt (in woorden: wij weten dat!) niet het kapitalisme te redden maar het socialisme op te bouwen, dan moet zij een overeenkomst zoeken, niet met het centrum maar met de communisten. Zal de communistische partij een dergelijke overeenkomst afwijzen? In geen geval. Zij zal integendeel zelf een overeenkomst voorstellen, haar voor de massa’s eisen ter inlossing van de zo pas afgegeven socialistische wissel. De aanval van de communistische partij op de sociaaldemocratie moet nu op drie lijnen geschieden. De taak om het fascisme te verslaan, behoudt haar gehele scherpte. De beslissende slag van de arbeidersklasse met het fascisme zal tegelijkertijd de botsing met het bonapartistische staatsapparaat betekenen. Dat maakt de algemene staking tot een onontbeerlijk strijdwapen. Men moet haar voorbereiden. Men moet een bijzonder algemeen stakingsplan uitwerken, d.w.z. een plan van de mobilisering van de krachten voor zijn doorvoering. Uitgaand van dit plan een massacampagne ontplooien. Op grond van deze campagne 21 Wikipedia schrijft hierover: “Gosplan of Staatsplanningscommissie was de commissie voor economische planning in de Sovjetunie en het belangrijkste staatsorgaan van de planeconomie van de Sovjetunie. De naam Gosplan staat voor Gosoedarstvenny komitet po planirovaniejoe (“Staatscommissie voor Planning”). Een van haar belangrijkste taken was het opstellen van de vijfjarenplannen. Het staatsorgaan had haar hoofdkantoor in het gebouw waar nu de Federatieraad van Rusland zetelt. Gosplan had als organisatie een slechte naam in het westen vanwege het feit dat ze steeds meer macht verwierf en omdat van bovenaf werd bepaald wat van de organisatie werd verwacht. Dit leidde er onder Stalin bijvoorbeeld toe dat pessimistische leden van het Gosplan konden worden vervangen door anderen die meer positievere prospectussen gaven op economische groei.”
H e t e e n h e i d s f r o n t 15 3
aan de sociaaldemocratie een overeenkomst voor doorvoering van de algemene staking in bepaalde politieke verhoudingen voorstellen. Op iedere nieuwe etappe herhaald en meer concreet gemaakt, zal dit voorstel in zijn ontwikkeling voeren tot de stichting van sovjets als hoogste organen van het eenheidsfront. Dat het tot wet verheven economisch plan-von Papen aan de Duitse arbeidersklasse nog nooit voorgekomen ellende brengt, erkennen in woorden ook de leiders van de sociaaldemocratie en van de vakverenigingen. In de pers schrijven zij met een energie die men van hen reeds lang niet meer gehoord heeft. Tussen hun woorden en hun daden ligt een afgrond, wij weten dit wel, maar men moet de kunst verstaan hen aan het woord te houden. Men moet een systeem van gemeenschappelijke strijdmaatregelen tegen het regime van de noodverordeningen en van het bonapartisme uitwerken. Deze strijd die door de gehele situatie aan de arbeidersklasse opgedrongen is, laat zich volgens zijn aard niet in het raam van de democratie voeren. Een toestand waarin Hitler een leger van 400.000 man bezit, von Papen-von Schleicher naast de rijksweer het halfprivate ‘Stahlhelm’ leger van 200.000 man, de burgerlijke democratie het gedeeltelijk getolereerde rijksbanierleger, de communistische partij het verboden ‘roodfront’ — een dergelijke toestand maakt op zich zelf het probleem van de staat tot een probleem van de macht. Een betere revolutionaire school kan men zich niet voorstellen! De communistische partij moet tot de arbeidersklasse zeggen: door parlementair spel is von Schleicher niet te verslaan. Wil de sociaaldemocratie de bonapartistische regering met andere middelen ten val brengen, dan is de communistische partij bereid de sociaaldemocratie met alle kracht te helpen. De communisten verplichten zich hierbij van te voren tegen een sociaaldemocratische regering geen enkel geweldmiddel te gebruiken voor zover deze steunt op de meerderheid van de arbeidersklasse en voor zover zij de communistische partij de vrijheid van agitatie en organisatie waarborgt. Een dergelijke opstelling zal voor iedere sociaaldemocratische en partijloze arbeider duidelijk zijn. De derde lijn tenslotte is de strijd om het socialisme. Ook hier moet men het ijzer smeden zolang het heet is en de sociaaldemocratie door een concreet plan van samenwerking met de Sovjetunie tegen de wand duwen. Het noodzakelijke daarover is hiervoor al gezegd.
15 4 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Natuurlijk zijn deze strijdperiodes, die in het gehele strategische perspectief van verschillende betekenis zijn, van elkaar niet te scheiden maar gaan zij in elkaar over. De politieke crisis van de maatschappij eist de verbinding van afzonderlijke kwesties met de gehele kwestie: daarin ligt juist het wezen van de revolutionaire situatie. De enige weg
Kan men verwachten dat het Centrale Comité van de Communistische Partij zelfstandig een bocht naar de juiste weg zal nemen? Zijn gehele verleden bewijst dat het daartoe niet in staat is. Nauwelijks is het begonnen zich te verbeteren of het apparaat zag zich voor het perspectief van het “trotskisme” geplaatst. Als Thälmann het zelf niet direct begrepen heeft, dan heeft men hem in Moskou uitgelegd dat men het “deel” ter wille van het “geheel” moet weten te offeren, d.w.z. de belangen van de Duitse revolutie ter wille van de belangen van het stalinistische apparaat. De schuchtere pogingen om de politiek te herzien, verdwenen snel opnieuw naar de prullenmand. De bureaucratische reactie triomfeert opnieuw over de gehele lijn. De kwestie ligt natuurlijk niet aan Thälmann. Indien de huidige Comintern haar nationale afdelingen de mogelijkheid zou geven te leven, te denken en zich te ontwikkelen, dan zouden deze in de laatste vijftien jaren reeds lang eigen kaders van leiders uitgezocht hebben. Maar de bureaucratie heeft een systeem van benoeming van leiders en hun ondersteuning door kunstige reclame opgericht. Thälmann is een product van dit systeem en tegelijk zijn offer. De in hun ontwikkeling verlamde kaders verzwakken de partij. Hun tekortkomingen vullen zij aan met represailles. De zwenkingen en de onzekerheid van de partij gaan onvermijdelijk op de gehele klasse over. Men kan de massa’s niet tot koene acties oproepen als de partij zelf van revolutionaire vastberadenheid beroofd is. Zelfs als Thälmann morgen een telegram van Manuilski over de noodzakelijkheid van een wending naar de weg van het eenheidsfront ontvangt, zou deze nieuwe zigzag van de top weinig nut hebben. De leiding is te gecompromitteerd. Een juiste politiek eist een gezond regime. De partijdemocratie, tegenwoordig een speeltuig van de bureaucratie, moet als werkelijkheid weer verrijzen. De partij moet een partij worden, dan zullen de massa’s haar geloven. Praktisch
H e t e e n h e i d s f r o n t 15 5
betekent dit op de dagorde te stellen: een buitengewone partijdag en een buitengewoon congres van de Comintern. Aan de partijdag moet vanzelfsprekend een algemene discussie voorafgaan. Alle grenzen van het apparaat moeten opgeheven worden. Iedere partijorganisatie, iedere afdeling, heeft het recht iedere communist, lid van de partij of door haar uitgesloten, naar haar vergaderingen op te roepen en aan te horen, wanneer zij dit noodzakelijk acht voor het uitwerken van haar mening. De pers moet in de dienst van de discussie gesteld, in ieder partijblad moet dagelijks voldoende ruimte voor kritische artikelen geboden worden. Eigen perscommissies, op massavergaderingen van partijleden gekozen, moeten erover waken dat de kranten de partij dienen en niet de bureaucratie. De discussie zal zeker niet weinig tijd en kracht eisen. Het apparaat zal zich erop beroepen: in een dergelijke kritieke periode kan de partij zich toch niet de ‘luxe van de discussie’ veroorloven. De bureaucratische redders menen dat de partij in moeilijke omstandigheden te zwijgen heeft. De marxisten daarentegen geloven dat hoe moeilijker de positie, des te belangrijker de zelfstandige rol van de partij is. De leiding van de bolsjewistische partij genoot in het jaar 1917 zeer groot aanzien. Desondanks waren er in het gehele jaar 1917 diepgaande partijdiscussies. Op de vooravond van de Oktoberomwenteling debatteerde de gehele partij hartstochtelijk over welk van de twee delen van het Centrale Comité gelijk had: de meerderheid die vóór de opstand was of de minderheid die tegen de opstand was. Er waren diepe meningsverschillen, maar er kwamen geen uitsluitingen of represailles. In deze discussies werden de partijloze massa’s betrokken. In Petrograd vaardigde een vergadering van partijloze arbeidersvrouwen een delegatie naar het Centrale Comité af om diens meerderheid te ondersteunen. Zeker, de discussie vergde tijd. Daarvoor echter groeide uit de openbare discussie, zonder bedreigingen, leugens en vervalsingen, de algemene, onwankelbare zekerheid van de juistheid van de politiek, d.w.z. dat wat de overwinning mogelijk maakte. Welke loop zullen de dingen in Duitsland nemen? Zal het kleine rad van de oppositie erin slagen om tijdig het grote partijrad te keren? Zo ziet de kwestie er momenteel uit. Dikwijls klinken pessimistische stemmen. In de verschillende communistische groeperingen, in de partij zelf, zowel als in haar invloedssfeer zijn er niet weinig elementen die tot zichzelf zeggen: in alle belangrijke vragen neemt de linkse
15 6 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
oppositie op de juiste wijze stelling. Doch zij is zwak. Haar kaders zijn gering in aantal en politiek onervaren. Kan dan een dergelijke organisatie met een klein weekblad (‘Permanente Revolutie’) zich met succes tegenover de machtige Cominternmachine plaatsen? De lessen van de gebeurtenissen zijn sterker dan de stalinistische bureaucratie. Wij willen degenen zijn die deze lessen voor het aangezicht van de communistische massa’s uitleggen. Daarin ligt onze historische rol als fractie. Wij verlangen niet als Seydewitz & co. dat de revolutionaire arbeidersklasse ons zomaar gelooft. Wij wijzen ons een meer bescheiden rol toe: wij bieden de communistische voorhoede onze hulp aan bij de uitwerking van de juiste lijn. Voor deze arbeid verzamelen en leiden wij eigen kaders op. Dit voorbereidingsstadium kan niet overgeslagen worden. Iedere nieuwe strijdetappe zal de meest nadenkende en de meest kritische elementen en lagen in de arbeidersklasse naar onze zijde trekken. De revolutionaire partij begint met een idee, een programma, dat zich tegen de machtigste apparaten van de klassenmaatschappij richt. De kaders scheppen niet de idee; doch de idee schept de kaders. De vrees voor de macht van het apparaat is een van de meest in het oog springende eigenschappen van dat bijzonder opportunisme dat de stalinistische bureaucratie aanleert. De marxistische kritiek is sterker dan allen en alle apparaten. Welke organisatorische vormen de verdere ontwikkeling van de linkse oppositie zal aannemen, hangt van vele omstandigheden af: van de kracht van de historische slagen, de graad van de weerstandskracht van de stalinistische bureaucratie, van de activiteit van gewone communisten, van de energie van de oppositie zelf. Maar de principes en methoden die wij voorstaan, zijn door de grootste gebeurtenissen van de wereldgeschiedenis gecontroleerd, zowel door haar overwinningen als door haar nederlagen. Zij zullen hun weg vinden. De successen van de oppositie in alle landen, waaronder ook in Duitsland, zijn onbetwistbaar en algemeen bekend. Doch zij ontwikkelen zich langzamer dan velen van ons verwachtten. Men kan dit betreuren, maar men mag er zich niet over verwonderen. Iedere communist die naar de linkse oppositie begint te luisteren, zet de bureaucratie cynisch voor de keuze: óf de hetze tegen het ‘trotskisme’ mee te maken óf uit de rijen van de Comintern te vliegen. Voor de partijbeambten gaat het om baantjes en salarissen: op deze toetsen
He t eenheidsfront
157
weet het stalinistische apparaat onberispelijk te spelen. Maar onmetelijk belangrijker zijn de duizenden eenvoudige communisten die zichzelf verscheuren tussen hun gehechtheid aan de ideeën van het communisme en de dreigende uitsluiting uit de rijen van de Comintern. Vandaar dat er in de rijen van de officiële communistische partij zeer veel onvolmaakte, bange of bedekte oppositionelen zijn. Deze buitengewone samenloop van historische voorwaarden verklaart voldoende de langzame, organisatorische groei van de linkse oppositie. Tegelijkertijd draait, ondanks deze langzaamheid, het geestelijke leven van de Comintern meer dan ooit om de strijd tegen het ‘trotskisme’. De theoretische tijdschriften en theoretische krantenartikelen van de communistische partij in de Sovjetunie, maar ook van de andere nationale afdelingen van de Comintern, zijn hoofdzakelijk gewijd aan de strijd tegen de linkse oppositie, nu eens openlijk dan weer bedekt. Van nog meer frappante betekenis is die razende organisatorische hetze die het apparaat tegen de oppositie voert: vernietiging van haar vergaderingen door knuppelmethoden; aanwending van al het andere fysische geweld; coulissenovereenkomsten met burgerlijke pacifisten, Franse radicalen en vrijmetselaars tegen de ‘trotskisten’; verspreiding van giftige laster uit het stalinistische centrum, enz. enz. De stalinisten bespeuren veel eerder en weten beter dan de oppositionelen in welke mate onze ideeën de pijlers van hun apparaat ondergraven. De methoden van zelfverdediging van de stalinistische fractie snijden echter aan twee kanten. Tot een zeker moment werken zij intimiderend. Maar tegelijk bereiden zij een massareactie tegen het systeem van laster en geweld voor. Toen in juli 1917 de regering van de mensjewieken en sociaalrevolutionairen de bolsjewieken als agenten van de Duitse generale staf bestempelde, had deze beruchte maatregel aanvankelijk een sterke impact op de soldaten, de boeren en de achtergebleven arbeiderslagen. Toen echter alle verdere gebeurtenissen de bolsjewieken duidelijk gelijk gaven, begonnen de massa’s tot zichzelf te zeggen: men heeft dus de leninisten bewust belasterd, zo gemeen tegen hen hetze bedreven, alleen omdat zij gelijk hadden? En de gevoelens van achterdocht tegen de bolsjewieken veranderden in gevoelens van warme toegenegenheid en liefde voor hen. Ofschoon onder andere voorwaarden, voltrekt dit zeer ingewikkelde proces zich ook nu. Door de afschuwelijke ophoping van laster en represailles is de stalinistische bureaucratie stellig in staat
15 8 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
een tijdlang de eenvoudige partijleden te intimideren; gelijktijdig echter bereidt zij voor de bolsjewiek-leninisten een geweldige rehabilitatie voor in de ogen van de revolutionaire massa’s. Tegenwoordig kan daarover niet meer de minste twijfel bestaan. Ja, nu zijn wij nog zeer zwak. De communistische partij heeft nog massa’s, doch geen theorie en geen strategische oriëntatie. De linkse oppositie heeft haar marxistische oriëntatie uitgewerkt maar nog geen massa’s. De overige groepen van het ‘linkse’ kamp bezitten noch het een, noch het ander. De Leninbond, die een ernstige principiële politiek door individuele fantasieën en grillen van Urbahns dacht te vervangen, sukkelt hopeloos voort. De Brandlerianen gaan ondanks hun apparaat stap per stap achteruit; kleine tactische recepten kunnen een revolutionaire strategische positie niet vervangen. De SAP heeft zich kandidaat gesteld voor de revolutionaire leiding van de arbeidersklasse. Een ongegronde pretentie! Zelfs de ernstigste vertegenwoordigers van deze ‘partij’ overschrijden, zoals Fritz Sternbergs laatste boek bewijst, niet de grenzen van het linkse centrisme. Hoe ijveriger zij een ‘zelfstandige’ leer proberen te scheppen, des te meer bewijzen zij leerlingen van Thalheimer te zijn. Deze school is even hopeloos als een lijk. Een nieuwe historische partij kan niet alleen ontstaan omdat een aantal oude sociaaldemocraten met grote vertraging overtuigd geraken van het contrarevolutionaire karakter van de politiek van Ebert-Wels. Een nieuwe partij kan evenmin geïmproviseerd worden door een groep van ontgoochelde communisten, die nog met niets hun rechten op de arbeidersleiding bewezen hebben. Voor het ontstaan van een nieuwe partij zijn aan de ene kant grote historische gebeurtenissen nodig, die de ruggengraat van de oude partijen zouden breken, en aan de andere kant een door de ervaring van de gebeurtenissen uitgewerkte, principiële houding en een beproefd kader. Terwijl wij met volle kracht voor de wedergeboorte van de Comintern en de continuïteit van haar verdere ontwikkeling strijden, neigen wij het allerminst naar het enkel aanbidden van de vorm. Het lot van de wereldrevolutie van de arbeidersklasse staat voor ons boven het organisatorische lot van de Comintern. Indien de slechtere variant verwezenlijkt wordt, indien ondanks al onze bemoeiingen de tegenwoordige officiële partijen door de stalinistische bureaucratie ten val gebracht worden; indien dit in zekere zin zal betekenen weer van voren af aan te beginnen, dan zal de nieuwe Internationale haar
H e t e e n h e i d s f r o n t 15 9
stamboom van ideeën en haar kaders van de linkse communistische oppositie afleiden. En daarom zijn de korte kritieken van “pessimisme” en “optimisme” niet van toepassing op ieder werk dat wij volbrengen. Het staat boven de afzonderlijke etappes, de gedeeltelijke nederlagen en de gedeeltelijke overwinningen. Onze politiek is een politiek op lange termijn. Nawoord
Deze brochure, waarvan de delen op verschillende tijdstippen geschreven werden, was reeds beëindigd toen een Berlijns telegram het bericht van de botsing tussen de overweldigende meerderheid van de Rijksdag en de von Papenregering bracht. De concrete ontwikkeling van de verdere gebeurtenissen zullen wij in de kolommen van ‘Permanente Revolutie’ proberen te volgen. Hier willen wij slechts enige algemene conclusies onderstrepen die aanvechtbaar schenen toen wij met de brochure begonnen en sedertdien dankzij de feiten onaanvechtbaar geworden zijn: 1. Het bonapartistische karakter van de von Schleicher-von Papenregering is door haar geïsoleerde positie in de Rijksdag volkomen blootgelegd. De onmiddellijk achter de presidentsregering staande agrarisch-kapitalistische kringen vormen een onvergelijkelijk lager percentage van de Duitse natie dan het percentage van de voor von Papen in de Rijksdag afgegeven stemmen. 2. De tegenstelling tussen von Papen en Hitler is de tegenstelling tussen de agrarisch-kapitalistische vooraanstaanden en het reactionaire kleinburgerdom. Zoals de liberale burgerij zich ooit van de revolutionaire beweging van het kleinburgerdom bediende terwijl het tegelijk met alle middelen vermeed dat deze beweging de macht veroverde, is het monopoliekapitaal vandaag bereid Hitler als lakei te betalen maar niet als meester te erkennen. Zonder dwingende noodzakelijkheid wil zij de volle macht niet aan het fascisme overhandigen. 3. Het feit dat de verschillende fracties van de groot-, middel- en kleinburgerij openlijk de strijd om de macht voeren zonder een uiterst riskant conflict te vermijden, bewijst dat de burgerij zich niet onmiddellijk bedreigd ziet door de arbeidersklasse. Niet alleen de nazi’s en het centrum, doch ook de vooraanstaanden van de sociaaldemocratie
16 0 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
hebben het conflict om de grondwet slechts gewaagd in het vaste vertrouwen dat het niet in een revolutionair zou omslaan. 4. De enige partij, wier stemming tegen von Papen door revolutionaire bedoelingen gedicteerd was, is de communistische partij. Maar tussen revolutionaire bedoelingen en revolutionaire veroveringen ligt nog een lange weg. 5. De logica van de gebeurtenissen is zodanig dat de strijd om het “parlement” en de “democratie” voor ieder sociaaldemocratisch arbeider een machtsvraag wordt. Daarin ligt de voornaamste inhoud van het gehele conflict van het standpunt van de revolutie. De machtsvraag is de vraag van de revolutionaire eenheid van actie van de arbeidersklasse. De eenheidsfrontpolitiek tegenover de sociaaldemocratie moet erop gericht zijn reeds in de nabije toekomst op basis van democratische arbeidersvertegenwoordiging de oprichting van strijdorganen van de klasse, d.w.z. arbeiderssovjets, mogelijk te maken. 6. Ten aanzien van de geschenken aan de kapitalisten en de afschuwelijke aanval op het levenspeil van de arbeidersklasse moet de communistische partij de leuze van arbeiderscontrole over de productie naar voor schuiven. 7. De fracties van de bezittende klassen kunnen alleen onder elkaar vechten omdat de revolutionaire partij zwak is. De revolutionaire partij zou onmetelijk sterker kunnen worden als zij de botsingen tussen de bezittende klassen op de juiste wijze zou uitbuiten. Hiertoe moet men de verschillende groepen weten te onderscheiden naar sociale samenstelling en naar politieke methoden, en niet alles op een hoop werpen. De theorie van het “sociaalfascisme”, die volkomen en definitief bankroet is, moet als ondeugdelijke rommel weg geworpen worden.
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d
161
Hoofdstuk 4. Het fascisme aan de macht in Duitsland INLEIDING Eind 1932 verloren de nazi’s nog in de parlementsverkiezingen, bij de verkiezingen van 6 november 1932 haalden sociaaldemocraten en communisten samen meer stemmen dan de nazi’s. Toch zouden de nazi’s hierna aan de macht komen. Als dat kon, was het in de eerste toe te schrijven aan de fouten van de leiding van de arbeidersorganisaties om het fascistische gevaar ernstig te bestrijden. De weigering om een eenheidsfront te vormen en andere fouten lieten ruimte aan Hitler en de zijnen om zich te versterken en uiteindelijk de macht in handen te nemen. Een poging van president Von Hindenburg om de ‘sociale’ generaal Schleicher tot kanselier te benoemen, was geen lang leven beschoren. Op 30 januari 1933 benoemde Von Hindenburg uiteindelijk Hitler als kanselier. De nazi’s namen drie van de 11 ministerposten voor hun rekening. De SPD weigerde nog steeds om echt te reageren, de aanstelling van Hitler gebeurde immers op ‘grondwettelijke wijze’. De KDP was nog te druk bezig met de strijd tegen de SPD om het echte gevaar van de nazi’s correct te kunnen inschatten. Eind februari en begin maart 1933 gingen de nazi’s een stap verder. Op 27 februari stichtten ze brand in het parlement en beschuldigden ze de communisten ervan. Het resultaat was dat de grondwettelijke vrijheden van meningsuiting en organisatie aan de kant werden geschoven. Duizenden verantwoordelijken van de KPD en de SPD werden opgepakt. Voor de verkiezingen van 5 maart 1933 werden alle meetings van de KDP verboden, ook de communistische media werden het zwijgen opgelegd. De nazi’s namen de controle over en begonnen hun terreurregime. Toch slaagden de nazi’s er niet in om bij de verkiezingen van 5 maart een meerderheid te bekomen. Met
16 2 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
44% waren de nazi’s nu wel groter dan de SPD (18%) en de KPD (12%) samen. De KPD-leiding erkende plots de ernst van de situatie en riep op tot stakingsacties, maar de oproep kwam te laat. Waar Mussolini in Italië langere tijd nodig had om zijn macht te consolideren, ging Hitler vrij snel over tot het uitschakelen van de arbeidersbeweging. In april 1933 hoopte de stalinistische Comintern nog op een arbeidersrevolutie, maar de partij werd volledig met de grond gelijk gemaakt. Op 1 mei betoogden de ‘arbeidersorganisaties’ die Hitler in het leven heeft geroepen als onderdeel van de “nationale dag van de arbeid”. Het succes werd aangegrepen om meteen de vakbondsbeweging uit te schakelen, de arbeidersleiders op te pakken en naar concentratiekampen te sturen. De fascisten gingen over tot het breken van de arbeidersbeweging om ieder verzet tegen een aanval op de lonen en arbeidsvoorwaarden tegen te gaan en meteen ook ieder toekomstig protest in de kiem te smoren. De fascisten dwongen de arbeiders in organisaties die volledig aan de fascisten, en dus aan de grote bedrijven, onderworpen waren waarbij de organisaties enkel dienden om de arbeiders te controleren. In Italië had Mussolini maanden nodig om tot dergelijke maatregelen te kunnen overgaan, uiteindelijk werd daar eind 1925 overgegaan tot een verbod op alle onafhankelijke vakbonden. Tegelijk werd het stakingsrecht afgeschaft en de autoriteiten gingen over tot het effectief sluiten van alle arbeidersorganisaties, zo werden alle bezittingen van vakbonden in beslag genomen en de leiders opgepakt. De Duitse nazi’s probeerden eerder al in de syndicale wereld binnen te breken met een eigen ‘vakbond’. Die genoot evenwel amper steun. Zelfs bij de gedeeltelijke sociale verkiezingen van maart 1933, op een ogenblik dat Hitler al aan de macht was, haalde de nazi-‘vakbond’ slechts 3% van de stemmen. Na de arrestatie van vakbondsleiders en het verbod op de bestaande bonden, werd op 16 mei 1933 het stakingsrecht afgeschaft en tegen 1 oktober 1934 werden ook de nazistructuren die de vakbonden hadden overgenomen ontbonden. Het doel was immers niet om in plaats van de oude vakbonden een nieuwe vakbond in het leven te roepen. Neen, de nazi-‘vakbondsstructuur’ diende slechts om het recht op syndicale organisatie volledig te vernietigen. Het atomiseren van de arbeidersbeweging, het onmogelijk maken van de arbeiders om zich te organiseren, is een centraal onderdeel van de fascistische politiek.
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d 16 3
Het resultaat was verschrikkelijk voor de arbeidersbeweging. Ontdaan van hun organisaties volgden zware aanvallen op lonen en arbeidsvoorwaarden. De Italiaanse fascisten erkenden zelf dat de reële lonen tussen 1927 en 1932 halveerden en nadien bleven dalen. In Duitsland was er tussen 1933 en 1935 een daling met 25 tot 40%. Werklozen werden aan het werk gezet voor publieke werken, maar krijgen daarvoor niet meer dan hun werkloosheidsuitkering. Göring verklaarde in een toespraak op 13 mei 1938: “We moeten dubbel zo hard werken om het Rijk te redden van verval, onkunde, schaamte en armoede. Acht uur op een dag is niet genoeg. We moeten meer werken!” De arbeidsdag werd effectief verlengd tot 10 uur en meer. Alle retoriek van ‘klassensamenwerking’ werd overboord gegooid eens de arbeidersbeweging gebroken was. Dan bleek de ware aard van het fascisme: met ijzeren repressie en concentratiekampen achter de hand de patronale agenda van lage lonen en verschrikkelijke arbeidsomstandigheden door het strot van de arbeiders jagen. In dit hoofdstuk publiceren we vier teksten. Eerst is er een laatste poging – in februari 1933 – om alsnog de noodzaak van een eenheidsfront te bepleiten. Dat doet Trotski in de vorm van een “Gesprek met een sociaaldemocratische arbeider”. Vervolgens komt “Het tragische lot van de Duitse arbeidersklasse”, geschreven op 14 maart 1933. Deze tekst komt er nadat de nazi’s de macht volledig naar zich toe hadden getrokken. Trotski gaat na hoe het zo ver is kunnen komen. In een interview met Georges Simenon, die als auteur bekend is van onder meer de boeken rond commissaris Maigret, gaat Trotski in juni 1933 een stap verder. Hij verklaart dat de fascistische machtsovername in Duitsland onvermijdelijk zal leiden tot een nieuwe oorlog. Tenslotte volgt een algemene analyse van het fascisme in de tekst “Bonapartisme en fascisme”.
16 4 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Gesprek met een sociaaldemocratische arbeider Naar aanleiding van het verdedigend eenheidsfront
Geschreven: 23 februari 1933. Bron: Nederlandstalige Trotski Bibliotheek 3. Revolutionair-Socialistische Publicaties, Groningen 2007. Door Karel ten Haaf. Facsimile-uitgaven van teksten van Trotski in het Nederlands. Overgenomen vanop marxists.org. Verder bewerkt voor deze uitgave. Deze tekst richt zich tot de sociaaldemocratische arbeiders, ook al behoort de schrijver persoonlijk tot geen enkele partij. De meningsverschillen tussen communisme en sociaaldemocratie zijn zeer diep. Ik beschouw ze als onherroepelijk. Niettemin stelt de loop van de gebeurtenissen menigmaal voor de arbeidende klasse taken die dringend de gemeenschappelijke actie van de twee partijen eisen. Is deze actie mogelijk? De historische ervaring en de theorie stellen vast dat dit volkomen mogelijk is: alles hangt af van de voorwaarden en het karakter van de genoemde taken. Daarbij is het veel gemakkelijker zich tot een gemeenschappelijke actie te lenen wanneer het er voor de arbeidersklasse niet om gaat het offensief te nemen om nieuwe oogmerken te bereiken, maar om verkregen posities te verdedigen. In Duitsland wordt het vraagstuk aldus gesteld. De Duitse arbeidersklasse bevindt zich in een toestand waarin het zich moet terugtrekken en zijn stellingen prijsgeven. Zeker ontbreekt het niet aan schreeuwlelijkerds om te roepen dat men zogezegd in de tegenwoordigheid is van een revolutionair offensief. Het zijn lieden die klaarblijkelijk geen onderscheid kunnen maken tussen rechts en links. Er valt niet aan te twijfelen dat het uur van het offensief zal slaan. Maar vandaag is het vraagstuk om de terugtocht die in wanorde plaatsgrijpt tot stilstand te brengen en de krachten voor de verdediging opnieuw te groeperen. In de politiek zowel als in de krijgskunde betekent het goed begrijpen van een probleem zijn oplossing vergemakkelijken. Zich dronken maken met frasen is de vijand helpen. Men moet duidelijk zien wat er gebeurt: de klassenvijand, d.w.z. het monopoliserend kapitaal en het grote feodaal bezit dat gespaard is gebleven door de
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d 16 5
Novemberrevolutie, valt over de gehele lijn aan. De vijand gebruikt twee middelen die een verschillende historische oorsprong hebben: (1) het militair- en politieapparaat dat al de vorige regeringen op basis de Weimar-Grondwet hebben voorbereid; (2) het nazisme, d.w.z. de troepen van de kleinburgerlijke contrarevolutie die het grote kapitaal bewapent en tegen de arbeiders ophitst. Het doel van het kapitaal en de kaste van de landjonkers is duidelijk: de organisaties van de arbeidersklasse vernietigen, hen niet alleen de mogelijkheid ontnemen om het offensief te nemen, maar ook om zich te verdedigen. Zoals men ziet hebben twintig jaren samenwerking van de sociaaldemocratie met de burgerij het hart van de kapitalisten met geen jota verzacht. Deze heerschappen aanvaarden slechts één wet: de strijd voor de winst. En zij voeren deze strijd met een woeste en onverzoenlijke beslistheid, ze laten zich door niets weerhouden en dus al helemaal niet door hun eigen wetten. De uitbuitende klasse had het verkozen om de arbeidersklasse te ontwapenen en te ontbinden met de minst mogelijke kosten, zonder burgeroorlog, met behulp van de militaire en politionele middelen van de Weimarrepubliek. Maar ze vreesde terecht dat de “wettelijke” middelen alleen onvoldoende zouden zijn om de arbeiders in een toestand te brengen waarin zij geen enkel recht meer hebben. Daarom heeft ze als complementaire kracht het fascisme nodig. Maar de partij van Hitler, vetgemest door het monopoliserend kapitaal, wil geen complementaire kracht worden, de nazi’s willen de enige regerende kracht van Duitsland zijn. Deze toestand heeft onophoudelijke conflicten ten gevolge tussen de regeringsbondgenoten, conflicten die op sommige ogenblikken een scherp karakter krijgen. De redders kunnen zich slechts de luxe permitteren om wederkerig te intrigeren doordat de arbeidersklasse zijn stellingen zonder strijd verlaat en zich zonder plan, zonder systeem en zonder leiding terugtrekt. De vijand is zodanig ontketend dat hij er zich niet voor schaamt om na te gaan waar en hoe hij de volgende slag zal toebrengen: door de frontaanval; door eerst de linkse communistische flank te doorbreken; door diep de vakverenigingen binnen te dringen en de verbindingen af te snijden enz. De uitbuiters die zij gered heeft, spreken over de Weimarrepubliek alsof het om een oude kom ging. Zij vragen zich af of ze haar nog enige tijd moeten gebruiken of haar nu reeds in de vuilnisbak moeten smijten.
16 6 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
De burgerij geniet van een volledige vrijheid om te manoeuvreren, d.w.z. van de keuze van de middelen, van tijd en plaats. Haar leiders combineren de wapenen van de wet met de wapens van het banditisme. De arbeidersklasse combineert in het geheel niets en verdedigt zich niet. Zijn troepen zijn verdeeld en zijn leiders babbelen genoeglijk over de vraag of het al dan niet mogelijk is de krachten samen te bundelen. Daarin schuilt de oorsprong van de eindeloze discussie over het gezegde eenheidsfront. Indien de arbeiders van de voorhoede zich niet van de toestand bewust worden en zich niet mengen in het debat, kan de Duitse arbeidersklasse zich voor jaren aan het kruis van het fascisme gekruisigd zien. Is het niet te laat?
Het kan zijn dat mijn sociaaldemocratische toehoorder me hier onderbreekt en zegt: kom je niet te laat het eenheidsfront propageren? Wat deed je tevoren? Deze tegenwerping zou niet juist zijn. Het is niet de eerste maal dat de vraag van het verdedigend eenheidsfront tegen het fascisme is opgeworpen. Ik veroorloof me te verwijzen naar dat wat ik zelf daarover in september 19301 de gelegenheid heb gehad te zeggen, na het eerste grote succes van de nazi’s. Mij tot de communistische arbeiders richtend schreef ik: “De KPD moet de verdediging op zich nemen van de stoffelijke en intellectuele verworvenheden die de arbeidersklasse in de Duitse staat veroverd heeft. Het probleem is onmiddellijk aan de orde met het oog op het lot van haar politieke organisaties, haar vakverenigingen, haar vakbladen, haar drukkerijen, haar clubs en haar bibliotheken, enz. De communistische arbeider moet tot de sociaaldemocratische arbeider zeggen: “Er is geen verzoening mogelijk tussen de politiek van onze partijen; maar als de fascisten deze nacht een pogrom in het gebouw van je organisatie ondernemen, kom ik met de wapens in de hand helpen. Beloof jij mij te komen helpen, indien het gevaar mijn organisatie bedreigt?” Dat is de kern van de politiek in de 1 Dit uittreksel komt uit De koersverandering van de Communistische Internationale en de toestand in Duitsland (1930). Zie ook pagina 57 van dit boek.
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d
16 7
huidige periode. De gehele agitatie moet van die geest doortrokken zijn. Hoe meer wij deze agitatie op beslist ernstige, weldoordachte wijze zullen voeren — zonder geschreeuw en zonder opgeblazenheid, waarvan de arbeiders gauw genoeg krijgen — hoe meer wij concrete voorstellen aan de orde stellen voor het organiseren van de verdediging in iedere fabriek, in iedere arbeiderswijk, des te kleiner zal het gevaar worden dat het offensief van de fascisten ons overvalt en des te groter de zekerheid dat dit offensief de arbeidersgelederen niet uiteenjaagt maar aaneensluit.” De tekst, waaruit ik dit uittreksel neem, is twee en half jaar geleden geschreven. Moest deze politiek ten gepaste tijde gevolgd zijn, dan zou Hitler nu ongetwijfeld geen kanselier geweest zijn en zouden de stellingen van de Duitse arbeidersklasse nog steeds oninneembaar zijn. Maar we kunnen niet terugkeren. Als gevolg van de bedreven fouten en van de tijd die men heeft laten passeren, is het probleem van de verdediging vandaag oneindig veel moeilijker. Maar de taak blijft in haar geheel bestaan. Zelfs nu nog is het mogelijk de krachtsverhouding in het voordeel van de arbeidersklasse te wijzigen. Daartoe is er een plan nodig, een systeem, een combinatie van de krachten met het oog op de verdediging. Maar voor alles moet men de wil hebben om zich te verdedigen. Ik haast me er aan toe te voegen dat slechts hij zich goed verdedigt die zich niet tot de verdediging beperkt maar die vastberaden is om bij de eerste gelegenheid tot de aanval over te gaan. Welke houding neemt de sociaaldemocratie in deze kwestie aan? Een niet-aanvalsverdrag
De sociaaldemocratische leiders stellen aan de communistische partij een “niet-aanvalsverdrag” voor. Wanneer ik deze frase vóór de eerste keer in de Vorwärts las, dacht ik dat het een toevallige en geen zeer gelukkige gekheid was. Maar de formule van het niet-aanvalsverdrag is vandaag in de mode en zij staat in het middelpunt van alle discussies. De sociaaldemocratische leiding ontbreekt het niet aan ervaren en handige politiek. Dat doet des te meer de vraag stellen hoe ze dit ordewoord hebben kunnen kiezen, een ordewoord dat zo tegen hun eigen belangen indruist. De formule is ontleend aan de diplomatie. De betekenis van dit soort verdragen bestaat hierin dat twee staten die voldoende oorlogsmotieven hebben voor een bepaalde periode
16 8 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
overeenkomen niet tegen elkaar met wapengeweld op te treden. De Sovjetunie, bijvoorbeeld, heeft zulk een nauwkeurig omschreven verdrag met Polen ondertekend. In het geval er een oorlog tussen Duitsland en Polen zou uitbreken, zou het genoemde verdrag de Sovjetunie helemaal niet verplichten Polen ter hulp te komen. Het gaat om het niet aanvallen en niets meer. Het gaat helemaal niet over gemeenschappelijke actie voor de verdediging. Integendeel, deze actie wordt uitgesloten. Zoniet zou het verdrag een ander karakter hebben en ook anders genoemd worden. Welke betekenis geven de sociaaldemocratische leiders dus aan deze formule? Zouden de communisten dreigen de sociaaldemocratische organisaties te plunderen? Of zou de sociaaldemocratie rancuneus een kruistocht tegen de communisten ondernemen? In waarheid gaat het om iets heel anders. Indien men er aan houdt zich van de diplomatische taal te bedienen, zou men niet van een niet-aanvalsverdrag moeten spreken maar van een verdedigend verbond tegen een derde, dat wil zeggen, tegen het fascisme. Het doel is niet om een gewapende strijd tussen communisten en sociaaldemocraten tot stilstand te brengen of te bezweren — er is geen sprake van een dergelijk oorlogsgevaar — maar het combineren van de sociaaldemocratische en communistische krachten tegen de gewapende aanval die nu reeds door de nazi’s op hen geopend is. Hoe ongelooflijk het ook mag schijnen, stellen de sociaaldemocratische leiders in de plaats van de kwestie van de werkelijke afweer tegen het wapengeweld van het fascisme, de kwestie van de politieke twist tussen communisten en sociaaldemocraten. Het is juist alsof men voor de vraag te weten hoe men de ontsporing van een trein kan voorkomen, de kwestie in de plaats kan stellen van de noodzakelijkheid van een wederzijdse hoffelijkheid tussen de reizigers van tweede en derde klas. Het ongeluk is intussen dat de slecht gekozen formule van het “niet-aanvalsverdrag” zelfs niet kan dienen voor het ondergeschikte doel in naam waarvan men het bij de haren trekt. De overeenkomst tussen twee staten afgesloten om elkaar niet aan te vallen heft in het geheel hun strijd, hun polemieken, hun intriges en hun manoeuvres niet op. Ondanks het verdrag spreken de officieuze Poolse dagbladen over de Sovjetunie met het schuim op de mond. Van haar zijde is de Sovjetpers er verre van om complimenten te maken
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d 16 9
aan het Poolse regime. In werkelijkheid zijn de sociaaldemocratische leiders de verkeerde weg ingeslagen met te pogen om een conventionele diplomatische formule in de plaats te stellen van de politieke taken van de arbeidersklasse. De afweer gemeenschappelijk organiseren, het verleden niet vergeten, de toekomst voorbereiden
Meer voorzichtige sociaaldemocratische journalisten geven hun gedachte aldus weer: dat zij geen tegenstanders zijn van “een op feiten gebaseerde kritiek”, maar dat zij tegen de verdachtmakingen, beledigingen en laster zijn. Het is een prijzenswaardige houding! Maar hoe moeten we de grens vinden tussen de geoorloofde kritiek en de ontoelaatbare campagne? En waar zijn de onpartijdige rechters? In het algemeen behaagt de kritiek nimmer aan de bekritiseerde, vooral als hij er in de grond niets tegen in kan brengen. De kwestie van te weten of de kritiek van de communisten goed of slecht is, is een aparte kwestie. Zo de communisten en sociaaldemocraten te dien opzichte dezelfde mening hadden, zouden er geen twee van elkaar onafhankelijke partijen zijn. Nemen we aan dat de polemiek van de communisten niet veel waard is. Vermindert dit het dodelijk gevaar van het fascisme of heft het de noodzakelijkheid van een gemeenschappelijke verdediging op? Nemen we de andere zijde van de medaille: de polemiek van de sociaaldemocratie zélf tegen het communisme. De Vorwärts (ik neem een nummer dat me in handen valt) publiceert de toespraak van Stampfer2 over een niet-aanvalsverdrag. En hetzelfde nummer heeft een karikatuur als onderschrift: de bolsjewieken ondertekenen een niet-aanvalsverdrag met Pilsudski maar weigeren zulks aan de sociaaldemocratie. Welnu, een karikatuur is ook een polemische “aanval” en hier is ze daarenboven beslist ongelukkig. De Vorwärts vergeet heel eenvoudig dat er een niet-aanvalsverdrag tussen de Sovjets en Duitsland bestond in de tijd dat de sociaaldemocraat Müller aan het hoofd van de Rijksregering stond. De Vorwärts van 15 februari verdedigt op dezelfde bladzijde in de eerste kolom de idee van een niet-aanvalsverdrag en in de vierde kolom beschuldigt ze de communisten dat hun bedrijfscomité van 2 Friedrich Stampfer (1874-1957) was hoofdredacteur van de Vorwärts.
170 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Aschinger de arbeidersbelangen verraden heeft bij het afsluiten van de nieuwe tarieven. Men zegt wel duidelijk “verraden”. Het geheim van deze polemiek (kritiek gebaseerd op feiten of lastercampagne?) is heel eenvoudig: nieuwe verkiezingen van het bedrijfscomité moesten op dit ogenblik bij Aschinger plaats vinden. Kan men van de Vorwärts eisen dat zij in het belang van het eenheidsfront een einde stelt aan aanvallen van deze soort? Daarvoor zou het nodig zijn dat de Vorwärts ophield zichzelf te zijn, d.w.z. een sociaaldemocratisch dagblad. Indien de Vorwärts datgene wat ze over de communisten schrijft gelooft dan is haar eerste plicht de ogen van de arbeiders te openen voor de fouten, misdaden en “verraad” van de communisten. Hoe zou het anders zijn? De noodzakelijkheid van een strijdovereenkomst vloeit voort uit het bestaan van twee partijen, maar ze heft het feit niet op. Het politieke leven gaat voort. Elke partij, zelfs indien ze de meest eerlijke houding ten opzichte van het eenheidsfront aanneemt, kan niet anders dan aan de dag van morgen denken. De tegenstanders sluiten de rangen voor het gemeenschappelijk gevaar
Denken we ons een ogenblik in dat een communistisch lid van het bedrijfscomité van Aschinger aan een sociaaldemocratisch lid verklaart: “Daar de Vorwärts mijn houding in de tarievenkwestie als een verraderlijke daad kwalificeerde, wil ik niet met jou mijn hersenpan tegen de fascistische kogels verdedigen.” Ondanks de grote toegevendheid zou men dit antwoord slechts als idiotie kunnen bestempelen. De denkende communist, de ernstige bolsjewiek zal aan de sociaaldemocraat zeggen: “Je kent mijn vijandigheid ten opzichte van de Vorwärts. Ik span al mijn krachten in, nu en in de toekomst, om de verderfelijke invloed van dit blad onder de arbeiders te ondermijnen. Maar ik doe dit, en zal dit doen, met het woord, door de kritiek en door de overtuiging. De fascisten van hun kant willen de Vorwärts fysiek vernietigen. Ik beloof je met jou je dagblad met al mijn krachten te verdedigen, maar ik verwacht van jou dat je op het eerste sein ook de Rote Fahne komt verdedigen, welke ook je houding tegenover dit blad is.” Is dit niet op een niet te verwijten wijze de kwestie stellen? Beantwoordt deze wijze niet aan de elementaire belangen van de gehele arbeidersklasse? De bolsjewiek vraagt niet aan de sociaaldemocraat om te zwijgen over de mening die hij over het bolsjewisme en de bolsjewistische
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d
171
dagbladen heeft. Hij vraagt evenmin dat de sociaaldemocraat de verbintenis zou aangaan voor de hele periode van de overeenkomst zijn mening over het communisme te verzwijgen. Deze eis zou volstrekt onaanvaardbaar zijn. “Zolang ik jou, of jij mij niet overtuigd hebt, zullen wij elkaar in alle vrijheid bekritiseren en daarvoor de argumenten en uitdrukkingen gebruiken die ieder van ons zal nodig oordelen. Maar als de fascist ons een prop in de mond wil stoppen, zullen we hem samen van antwoord dienen!” Kan een verstandige sociaaldemocraat een weigering geven op dit voorstel? De polemiek tussen communistische en sociaaldemocratische bladen zou, hoe ze ook weze, de medewerkers van deze bladen niet mogen verhinderen om een strijdovereenkomst af te sluiten voor het organiseren van een gemeenschappelijke verdediging van hun drukkerijen tegen de aanval van de fascistische benden. De sociaaldemocratische en communistische afgevaardigden in de Rijksdag en Landdag, de gemeenteraadsleden, enz. zijn verplicht elkaar bij te springen wanneer de nazi’s beroep doen op stokken en stoelen. Moet men nog voorbeelden? Wat in elk bijzonder geval waar is, is ook waar in de algemene regel: de onverzoenlijke strijd die sociaaldemocratie en communisme met elkaar voeren om de leiding van de arbeidersklasse kan en moet hen niet verhinderen de rangen te sluiten wanneer de slagen heel de arbeidersklasse bedreigen. Is dit niet vanzelfsprekend? Twee maten en gewichten
De Vorwärts is verontwaardigd omdat de communisten de sociaaldemocraten (Ebert, Scheidemann, Noske, Müller, Grezinski) ervan beschuldigen de weg schoon te vegen voor Hitler. Verontwaardigd zijn, is het wettelijke recht van de Vorwärts. Maar deze laatste gaat verder: hoe zou men, roept zij uit, een eenheidsfront met zulke lasteraars kunnen aangaan? Wat is dat? Sentimentalisme? Preutse gevoeligheid? Neen, dit ruikt reeds naar schijnheiligheid. In feite hebben de leiders van de Duitse sociaaldemocratie niet kunnen vergeten dat Wilhelm Liebknecht en August Bebel talrijke malen verklaard hebben dat de sociaaldemocratie in naam van bepaalde doeleinden bereid was zich te verstaan met de duivel en zijn schoonmoeder. De grondleggers van de sociaaldemocratie vroegen daarbij niet dat de duivel zijn horens in
172 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
het museum zou opbergen en dat zijn schoonmoeder zich tot het protestantisme zou bekeren. Vanwaar komt dan deze preutse gevoeligheid bij de sociaaldemocratische politiekers die sinds 1914 het eenheidsfront hebben doorgemaakt met de keizer, Ludendorff, Groener, Brüning, Hindenburg? Vanwaar deze twee maten en twee gewichten: de ene voor de burgerpartijen, de andere voor de communisten? De leiders van het centrum oordelen dat elke snoodaard die de dogma’s van de katholieke kerk loochent, de enige die redding brengt, een verloren man is en van dan af overgeleverd aan de eeuwige folteringen. Dit heeft Hilferding, die niet bepaald zal geloven in de onbevlekte ontvangenis, niet verhinderd om het eenheidsfront met de katholieken in de regering en het parlement te verwezenlijken. De sociaaldemocraten hebben met het centrum het “IJzeren Front” gesticht. Maar de katholieken hebben om deze reden op geen enkel ogenblik hun onverdraaglijke propaganda en hun polemieken in de kerken gestaakt. Waarom deze eisen van Hilferding ten opzichte van de communisten? Of een volledig stopzetten van de wederzijdse kritiek, d.w.z. van de meningsstrijd in de arbeidersklasse of de weigering van elke gemeenschappelijke actie? “Alles of niets!” De sociaaldemocratie heeft nooit zulke ultimatums aan de burgerlijke maatschappij gesteld. Elke sociaaldemocratische arbeider moet over deze twee maten en gewichten nadenken. Dat op een meeting iemand vandaag nog aan Wells vraagt hoe het mogelijk is dat de sociaaldemocratie die aan de republiek haar eersten kanselier en haar eerste president heeft gegeven, het land tot Hitler geleid heeft? Wells zal zeker antwoorden dat dit in grote mate de schuld van het bolsjewisme is. Er gaat als het ware geen dag voorbij zonder dat de Vorwärts deze uitleg herkauwt. Gelooft men dat het aan het eenheidsfront met de communisten ligt dat zij haar recht en plicht zal verzaken om aan de arbeiders te zeggen wat zij voor waar acht? De communisten hebben dit helemaal niet nodig. Het eenheidsfront tegen het fascisme is slechts een hoofdstuk in het boek van de strijd van de arbeidersklasse. Men kan er de vorige hoofdstukken niet uitwissen. Men kan het verleden niet vergeten, men moet er uit leren. We bewaren de herinnering van het verbond van Ebert met Groener en de rol van Noske. Wij herinneren ons onder welke omstandigheden Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht gestorven zijn. Wij bolsjewieken, hebben de arbeiders geleerd niets te vergeten. Wij vragen de duivel niet zijn staart te laten afkappen: dit zou hem pijn doen en wij zouden
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d
173
er geen enkel voordeel uit trekken. Wij aanvaarden de duivel zoals de natuur hem geschapen heeft. Wij hebben het berouw van de sociaaldemocratische leiders en hun trouw aan het marxisme niet nodig; maar wij hebben de wil nodig van de sociaaldemocratie om tegen de vijand te strijden die haarzelf met de dood bedreigt. Van onze kant zijn we bereid in de strijd alle verbintenissen te houden die we genomen hebben. We beloven goed te vechten en tot het einde te strijden. Dit is ruim voldoende voor een strijdovereenkomst. Uw leiders willen niet strijden
Niettemin blijft het belangrijk om te weten waarom de sociaaldemocratische leiders over alles spreken: polemieken, niet-aanvalsverdragen, afschuwelijke zeden van de communisten, enz., in plaats van op deze eenvoudige kwestie te antwoorden: op welke wijze de fascisten te bestrijden? Dat is om de goede reden dat de sociaaldemocratische leiders niet willen strijden. Zij hadden gehoopt dat Hindenburg hen van Hitler zou redden. Zij wachten nu op het een of ander mirakel. Zij willen niet strijden. Zij zijn het sinds lange tijd ontwend. De strijd boezemt hen vrees in. Stampfer schrijft naar aanleiding van de fascistische bandietenstreken te Eisleben: “Het geloof in het recht en het gerecht is nog niet dood in Duitsland.” (Vorwärts 14 jan.). Men kan deze woorden niet zonder verzet lezen. In plaats van een oproep tot een eenheidsfront voor de strijd, een schrale troost. “Het geloof in het gerecht is nog niet dood.” Maar de burgerij heeft haar recht en de arbeidersklasse het zijne. Het gewapende onrecht heeft altijd de overhand op het ongewapende recht. Heel de geschiedenis van de mensheid is er het bewijs van. Wie deze hersenschim oproept, bedriegt de arbeiders. Wie de overwinning van het arbeidersrecht wil op het fascistisch geweld, moet overgaan tot de strijd en de organen van het arbeiderseenheidsfront scheppen. Het is onmogelijk in heel de sociaaldemocratische pers een enkele regel te vinden die wijst op een werkelijke voorbereiding van de strijd. Er is niets anders dan algemene frasen, verwijzingen naar een onzekere toekomst, wazige troost. “Dat de nazi’s proberen, en dan...” En de nazi’s proberen. Zij komen stap voor stap voorwaarts, maken zich rustig meester van de ene stelling na de andere. Deze kwaaddoende reactionaire kleinburgers houden er niet van iets te wagen. Maar ze
174 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
hebben het niet nodig ook maar iets te wagen: zij zijn er bij voorbaat zeker van dat de vijand zich zonder strijd zal terugtrekken. En zij vergissen zich niet in hun berekeningen. Zeker komt het voor dat de strijder zich soms moet terugtrekken om beter te kunnen toeslaan. Maar de sociaaldemocratische leiders maken zich niet gereed om toe te slaan. Zij willen niet. En al hun dissertaties dienen er toe om dit feit te verbergen. Eerst verklaarden zij dat zolang de nazi’s het wettelijke terrein niet verlieten er geen aanleiding was hen te bestrijden. Maar men zag goed wat deze “legaliteit” was: een staatsgreep in verschillende etappen. Deze staatsgreep is echter slechts mogelijk doordat de sociaaldemocratische leiders de arbeiders in slaap wiegen door frases over de legaliteit van de staatsgreep en hen troosten met de hoop van een nieuwe Rijksdag, nog machtelozer dan de voorgaande. De fascisten zouden niet beter kunnen wensen. Vandaag heeft de sociaaldemocratie opgehouden te spreken over strijd, zelfs voor een onbepaalde toekomst. Aangaande de reeds begonnen vernietiging van de arbeiderspers en organisatie “herinnert” de Vorwärts de regering eraan om niet te vergeten dat in een ontwikkeld kapitalistisch land de voorwaarden van de productie de arbeiders in de fabrieken groeperen. Deze woorden betekenen dat de sociaaldemocratie bij voorbaat de vernietiging aanvaardt van de politieke, economische en culturele organisaties die door drie generaties van de arbeidersklasse geschapen zijn. De arbeiders zullen “desondanks” door de bedrijven zelf gegroepeerd blijven. Waarvoor dienen in dit geval de arbeidersorganisaties als de vraag zo eenvoudig op te lossen is? De leiders van de sociaaldemocratie en vakbeweging wassen zich de handen, plaatsen zich ter zijde en wachten. Indien de arbeiders zelf “gegroepeerd door de bedrijven” de wetten van de discipline breken en de strijd aanbinden dan zullen de leiders natuurlijk, zoals in 1918, tussenbeide komen in de hoedanigheid van vredestichters en bemiddelaars en zich inspannen om op de ruggen van de arbeiders hun verloren posities te herstellen. De leiders maskeren voor de ogen van de massa’s hun weigering om te strijden en hun angst voor de strijd door holle woorden over een niet-aanvalsverdrag. Sociaaldemocratische arbeiders, uw leiders willen niet strijden! ***
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d
175
Het gaat dus om een manoeuvre?
Hier ook zal de sociaaldemocraat ons onderbreken om ons te zeggen: “Daar je niet gelooft aan de wens van onze leiders om het fascisme te bestrijden, is dus uw voorstel van het eenheidsfront slechts een eenvoudige manoeuvre?” En hij zal verder de gedachte van de Vorwärts herhalen, te weten dat de arbeiders eenheid nodig hebben en geen “manoeuvres.” Dit soort argument ziet er genoeg overtuigend uit. In werkelijkheid is het een ledig woord. Ja, wij communisten zijn ervan overtuigd dat de functionarissen van de sociaaldemocratie en vakbeweging de strijd met alle macht verder zullen ontwijken. Op het kritieke ogenblik zal een groot gedeelte van de arbeidersbureaucratie openlijk naar de fascisten overlopen. Het andere gedeelte dat er in geslaagd zal zijn de welverdiende spaarpenningen naar het buitenland over te brengen, zal ten gepaste tijde emigreren. Dit alles is reeds begonnen en zal zich onvermijdelijk verder ontwikkelen. Maar we verwarren in het geheel niet dit gedeelte dat vandaag het invloedrijkste is van de reformistische bureaucratie met de sociaaldemocratische partij of het totaal van de vakverenigingen. De arbeiderskern van de partij zal zeker strijden en een groot deel van het apparaat met zich slepen. Waar zal de demarcatielijn (afbakening) passeren tussen de overlopers, de verraders, de deserteurs aan de ene kant en zij die willen strijden aan de andere kant? Men zal er zich slechts in de praktijk rekenschap van kunnen geven. Ziedaar, waarom de communisten zonder het minste vertrouwen te hebben in de sociaaldemocratische bureaucratie zich niet anders dan tot geheel de partij kunnen richten. Enkel zo kan een onderscheid gemaakt worden tussen diegenen die willen strijden en diegenen die zullen deserteren. Indien wij ons vergissen in de wijze van de beoordeling van Wells, Breitscheidt, Hilferding, Crispien en anderen hebben ze ons door daden te logenstraffen. Wij zullen openlijk een mea culpa maken. Indien dit alles van onze zijde slechts “manoeuvre” is, dan is het een noodzakelijk en juist manoeuvre die de belangen van de zaak dient. Jullie sociaaldemocraten blijven in jullie partij omdat jullie geloven in haar programma, in haar tactiek, en in haar leiding. Het is een feit waarmee wij rekening houden. Jullie denkten dat onze kritiek verkeerd is. Het is uw recht. Je bent helemaal niet verplicht de communisten
176 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
op hun woord te geloven en geen enkel ernstig communist zal het u vragen. Maar van hun kant hebben de communisten het recht om geen vertrouwen te hebben in de functionarissen van de sociaaldemocratie en de sociaaldemocraten niet als marxisten te beschouwen, als revolutionairen en werkelijke socialisten. De communisten zouden het anders niet nodig hebben een afzonderlijke partij en internationale te scheppen. Men moet de feiten nemen zoals ze zijn. Men moet het eenheidsfront niet opbouwen in de wolken maar op de grondslag die heel de voorgaande ontwikkeling heeft geschapen. Indien je werkelijk gelooft dat je leiding de arbeiders naar de strijd tegen het fascisme zal voeren, welke communistische manoeuvre kan je dan vrezen? Welke is dan het manoeuvre waarover de Vorwärts niet ophoudt te spreken? Denkt er ernstig over na: gaat het hier niet om een manoeuvre van uw leiders die u schrik willen aanjagen met het holle woord “manoeuvre” en u aldus losmaken van het eenheidsfront met de communisten? De taken en methoden van het eenheidsfront
Het eenheidsfront moet zijn organen hebben. Men moet er zich in het geheel niets over inbeelden: de toestand zelf schrijft de aard van deze organen voor. Op talrijke plaatsen hebben de arbeiders nu reeds de organisatievorm van het eenheidsfront voorgesteld in de vorm van afweerkartels steunend op al de lokale arbeidersorganisaties. Het is een initiatief dat men moet aangrijpen, verdiepen, verstevigen, verbreden door de industriecentra te bedekken met kartels, door ze met elkaar te verbinden en door een afweercongres van de Duitse arbeiders voor te bereiden. Het feit dat de werklozen en de aan het werk zijnde arbeiders zich meer en meer van elkaar vervreemden bergt een dodelijk gevaar in zich, niet alleen voor de collectieve contracten maar ook voor de vakverenigingen, zonder dat er zelfs de fascistische kruistocht nodig is. Het eenheidsfront tussen sociaaldemocraten en communisten betekent voor alles het eenheidsfront van de werkende en werkloze arbeiders. Zonder dit is in Duitsland in het algemeen elke strijd onmogelijk. De rode vakbondsoppositie RVO moet als communistische fractie in de vrije vakvereniging treden. Dit is een van de hoofdvoorwaarden voor het succes van het eenheidsfront. De communisten moeten binnen de vakverenigingen genieten van de rechten van de arbeidersdemocratie en in de eerste plaats van een volledige vrijheid van kritiek. Van
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d
177
hun kant moeten zij de statuten en discipline van de vakverenigingen eerbiedigen. De verdediging tegen het fascisme is geen afzonderlijke zaak. Het fascisme is slechts een knuppel in handen van het geldkapitaal. Het doel van de vernietiging van de arbeidersdemocratie is het opvoeren van de uitbuitingsgraad van de arbeidskracht. Er is daar een onmetelijk veld voor het arbeiderseenheidsfront: de strijd voor het dagelijks brood, uitgebreid en verscherpt, leidt in de huidige voorwaarden rechtstreeks naar de strijd voor de arbeiderscontrole van de productie. De fabrieken, de mijnen, de grote domeinen vervullen hun sociale functie slechts dankzij de arbeid van de werklieden. Is het mogelijk, dat deze het recht niet hebben om te weten waar de bezitter het bedrijf heenvoert, waarom hij de productie vermindert en de arbeiders wegjaagt, hoe hij de prijzen vaststelt, enz. Men zal ons antwoorden: “handelsgeheim”. Wat is handelsgeheim? Een complot van de kapitalist tegen de arbeiders en het gehele volk. Als voortbrengers en verbruikers moeten de arbeiders in deze dubbele hoedanigheid het recht veroveren om al de bewerkingen van hun bedrijven te controleren, de fraude en leugen te ontmaskeren om hun eigen belangen en die van de hele bevolking te verdedigen met feiten en cijfers in de hand. De strijd voor de arbeiderscontrole van de productie moet en zal een ordewoord van het eenheidsfront worden. Op het organisatieterrein zullen de noodzakelijke vormen van samenwerking tussen sociaaldemocratische en communistische arbeiders zonder moeite gevonden worden: men moet slechts van woorden overgaan tot daden. Het onverzoenlijke karakter van de Sociaaldemocratische Partij en de Communistische Partij
Maar wanneer de gemeenschappelijke verdediging tegen de aanval van het kapitaal mogelijk is, kan men dan niet verder gaan en een werkelijk blok vormen van de twee partijen over al de kwesties? De polemiek tussen de een en de ander zou dan zelf een intern, vredelievend en oprecht karakter nemen. Zekere linkse sociaaldemocraten van de soort als Seydewitz dromen zelfs, zoals men weet, van een volledige vereniging van de sociaaldemocratie en de communistische partij. Dit alles is nochtans slechts ijdele droom! Tegenstellingen over de belang-
178 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
rijkste kwesties scheiden de communisten van de sociaaldemocratie. De meest eenvoudige wijze van uitdrukken van de hoofdzaak van hun meningsverschillen is deze: de sociaaldemocratie beschouwt zich als de democratische geneesheer van het kapitalisme; wij echter zijn de revolutionaire doodgravers. Het onverzoenlijk karakter van de twee partijen treedt met een bijzondere duidelijkheid in het licht van de jongste evolutie van Duitsland. Leipart klaagt dat de burgerklassen door Hitler aan het bewind te stellen de integratie van de arbeiders in de staat hebben verbroken en hij waarschuwt de burgerij tegen de gevaren die er uit voortvloeien (Vorwärts 1933). Leipart maakt zich dus tot wachter van de burgerlijke staat door hem voor de arbeidersrevolutie te willen behoeden. De Vorwärts verheerlijkt alle dagen dat honderdduizenden sociaaldemocraten tijdens de oorlog gestorven zijn “voor de idee van een mooier en vrijer Duitsland...” Zij vergeet slechts om uit te leggen waarom dit mooier Duitsland, het Duitsland van Hitler-Hugenberg3 is. In werkelijkheid zijn de Duitse arbeiders evenals de arbeiders van de andere oorlogvoerende landen gestorven als kanonnenvlees, als slaven van het kapitaal. Dit feit idealiseren, is het verraad van 4 augustus 1914 voortzetten. De Vorwärts blijft zich beroepen op Marx, Engels, Wilhelm Liebknecht, Bebel, die van 1848 tot 1871 over de strijd voor de eenheid van de Duitse natie spraken. Leugenachtige verwijzingen! In die tijd ging het er om de burgerlijke revolutie te beëindigen. Elke arbeidersrevolutionair moest het particularisme en het provincialisme dat de feodaliteit overleefde, bestrijden in naam van de stichting van een nationale staat. Vandaag heeft zulk een doel slechts het karakter van vooruitgang in China, Indochina, Indonesië, Indië en andere koloniale en halfkoloniale achtergebleven landen. Voor de geavanceerde landen van Europa zijn de nationale grenzen juist dezelfde reactionaire ketenen als voorheen de feodale grenzen. “De natie en de democratie zijn tweelingbroeders”, herhaalt de Vorwärts. Het is waar! Maar deze tweelingbroeders zijn oud, gebrekkig en kinds geworden. De natie als economisch geheel en de democratie als heersvorm van de burgerij zijn tot ketenen geworden voor de pro3 Alfred Hugenberg (1865 - 1951) was een invloedrijk Duits zakenman en conservatief politicus. Hij was in 1933 korte tijd lid van het Kabinet-Hitler. Bron: Wikipedia
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d
179
ductiekrachten en de beschaving. Herinneren wij nog eenmaal aan Goethe: “Al wat geboren wordt, is waard onder te gaan.” Men kan nog enkele miljoenen wezens opofferen voor de “corridor”, Elzas-Lotharingen, Malmedy. Men kan deze veel bestreden stukken grond bedekken met drie, vijf, tien lagen kadavers. Men kan dit alles als nationale verdediging kwalificeren. Maar de mensheid zal met dit alles geen vooruitgang maken maar integendeel op handen en voeten teruggaan naar de barbarij. De uitweg ligt niet in de “nationale bevrijding” van Duitsland maar in de bevrijding van Europa van de nationale grenzen. Het is een probleem dat de burgerij niet kan oplossen, evenmin als destijds de feodalen een einde konden maken aan het particularisme. Van dan af is de coalitie met de burgerij dubbel schuldig. Er is een arbeidersrevolutie nodig. Er is een federatie nodig van de arbeidersrepublieken van Europa en de gehele wereld. Het sociaal patriottisme is het programma van de dokters van het kapitalisme; het internationalisme is het programma van de doodgravers van de burgerlijke maatschappij. Deze tegenstelling is onoverbrugbaar. Democratie en dictatuur
De sociaaldemocraten denken dat de democratische grondwet boven de klassenstrijd staat. Voor ons staat de klassenstrijd boven de democratische grondwet. Is het mogelijk dat de ondervinding door Duitsland na de oorlog opgedaan voorbij zou gegaan zijn zonder enig teken na te laten, juist als de ondervinding die gedurende de oorlog werd opgedaan? De Novemberrevolutie bracht de sociaaldemocratie aan de macht. De sociaaldemocratie richtte de machtige massabeweging naar de weg van het “recht” en de “grondwet”. Heel het politieke leven dat er in Duitsland op volgde, evolueerde op de grondslagen en in het raam van de Weimar-republiek. De resultaten zijn daar: de burgerlijke democratie vormt zich wettelijk om in fascistische dictatuur. Het geheim is heel eenvoudig: de burgerlijke democratie evenals de fascistische dictatuur zijn de werktuigen van een en dezelfde klasse: die van de uitbuiters. Het is volstrekt onmogelijk de vervanging van het ene werktuig door het andere te verhinderen door een beroep te doen op de grondwet;
18 0 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
opperste gerechtshof van Leipzig; nieuwe kiesraadpleging, enz. Wat nodig is, is het mobiliseren van de revolutionaire krachten van de arbeidersklasse. Het constitutioneel fetisjisme is de beste hulp voor het fascisme. Vandaag is dit reeds geen voorspelling meer, het is geen theoretische bewering maar een levende werkelijkheid. Ik vraag het je, sociaaldemocratische arbeiders: indien de Weimar-democratie de weg heeft gebaand voor de fascistische dictatuur, hoe kan men dan verwachten, dat ze de weg baant voor het socialisme? - Maar kunnen wij, sociaaldemocratische arbeiders, in een democratische Rijksdag de meerderheid niet veroveren? - Dan kunnen jullie niet. Het kapitalisme heeft opgehouden zich te ontwikkelen, het verrot. Het aantal industriearbeiders neemt niet meer toe. Een belangrijk deel van de arbeidersklasse verkeert in een voortdurende werkloosheid. Op zichzelf sluiten deze sociale feiten de mogelijkheid uit van een stabiele en methodische ontwikkeling van een arbeiderspartij in het parlement zoals dit voor de oorlog het geval was. Maar zelf indien, tegen alle waarschijnlijkheid in, de arbeidersvertegenwoordiging in het parlement snel zou toenemen, zou de burgerij dan een vreedzame onteigening afwachten? De regeringsmachine is geheel in haar handen! Zelfs aannemende dat de burgerij het ogenblik laat voorbij gaan en de arbeidersklasse toelaat zich van de parlementaire meerderheid meester te maken in de verhouding van 51 procent, zouden dan de rijksweer, de politie, de staalhelmen en de fascistische stormtroepen zulk een parlement niet uiteendrijven op dezelfde wijze als de heersende kliek vandaag met een pennentrek alle parlementen uiteendrijft die haar mishagen? - Dus, weg met de Rijksdag en de verkiezingen? - Neen, dat is niet wat ik wil zeggen. Wij zijn marxisten, wij zijn geen anarchisten. Wij zijn voorstanders om het parlement te gebruiken; het is geen werktuig om de maatschappij te veranderen, maar een middel om de arbeiders te groeperen. Intussen komt er in de ontwikkeling van de klassenstrijd een ogenblik waarop men de vraag moet beantwoorden wie van dan af de meester van het land zal zijn: het geldkapitaal of de arbeidersklasse? De redevoeringen over de natie en de democratie in het algemeen zijn onder deze voorwaarden het grofste bedrog. In onze ogen organiseert een kleine Duitse minderheid om zo te zeggen de helft van de natie om de andere helft te vernietigen en te wurgen. Het gaat vandaag niet om hervormingen van tweede rang,
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d
181
maar om leven of dood van de burgerlijke maatschappij. Nog nooit zijn zulke kwesties door een stemming opgelost. Wie vandaag een beroep doet op het parlement of op het gerechtshof te Leipzig bedriegt de arbeiders en helpt in de praktijk het fascisme. Er is geen andere weg
- Wat te doen in deze omstandigheden? Zal mijn sociaaldemocratische toehoorder vragen. - De arbeidersrevolutie. - En dan? - De heerschappij van de arbeidersklasse. - Zoals in Rusland? De tekortkomingen en de opofferingen? De volledige onderdrukking van de vrijheid van gedachte? Neen, ik ben er niet verlekkerd op. - Het is juist omdat je niet zinnens bent de weg van de revolutie op te gaan dat wij beiden niet een en dezelfde partij kunnen vormen. Maar laat me niettemin zeggen dat je tegenwerping niet waardig is voor een bewuste arbeider. Ja, de tekortkomingen van de Russische arbeiders zijn belangrijk, maar ten eerste weten de Russische arbeiders in naam van wat zij zich opofferingen getroosten. Zelfs indien hen een nederlaag zou overkomen, zou de mensheid veel van hun ondervinding geleerd hebben. Maar in naam van wat heeft de Duitse arbeidersklasse zich gedurende de jaren van de imperialistische oorlog opgeofferd? Of nog in de jaren van de werkloosheid? Tot wat dienen deze opofferingen, wat geven zij, wat leren zij? Slechts die opofferingen welke hem de weg banen naar een betere toekomst, zijn de mens waardig. Het is de tegenwerping die ik je maak. De eerste, maar niet de laatste. Het lijden van de Russische arbeiders is groot omdat in Rusland tengevolge van de bijzondere historische factoren de eerste arbeidersstaat is geboren, die van een uiterste ellende zich door eigen krachten moet oprichten. Vergeet niet dat Rusland het meest achterlijke land van Europa was. De arbeidersklasse vormde er slechts een klein gedeelte van de bevolking. In dit land moest de arbeidersheerschappij noodgedwongen de meest harde vormen hebben. Vandaar de gevolgen die er vervolgens uit zijn voortgekomen: de ontwikkeling van de bureaucratie die de macht in handen heeft en de keten van vergissingen door de politieke leiding, die onder de invloed van deze bureaucratie is geko-
18 2 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
men, bedreven. Indien op het einde van 1918, toen de macht geheel in haar handen was, de sociaaldemocratie vastbesloten de weg van het socialisme was opgegaan en een onverbrekelijk verbond met SovjetRusland had afgesloten, dan had heel de geschiedenis van Europa een andere richting gekregen en de mensheid zou het socialisme bereikt hebben in een veel korter tijdsverloop en met oneindig minder opofferingen. Het is niet onze schuld indien dit niet gebeurd is. Ja, het regime in de Sovjetunie heeft op dit ogenblik een uiterst bureaucratisch en misvormd karakter. Duizenden en duizenden van mijn vrienden vullen de gevangenissen en de verbanningsoorden omdat zij tegen de stalinistische bureaucratie hebben gestreden. Maar zelfs als men de negatieve kanten van het huidig Sovjetregime beoordeelt, moet men een juist historisch perspectief behouden. Indien de Duitse arbeidersklasse morgen de macht in handen nam, zou dit niet alleen reusachtige economische en culturele perspectieven openen, maar ogenblikkelijk leiden tot een radicale verzachting van het regime in de Sovjetunie. Men moet niet geloven dat de heerschappij van de arbeidersklasse noodzakelijk gebonden is aan de methoden van de rode terreur die wij in Rusland hebben moeten toepassen. Wij zijn de pioniers geweest. Overladen met misdaden geloofde de Russische bezittende klasse niet dat het nieuwe regime zou standhouden. De burgerij van Europa en Amerika steunde de Russische contrarevolutie. Onder deze voorwaarden kan men slechts standhouden ten koste van een vreselijke krachtsinspanning en een onverbiddelijke bestraffing van onze klassenvijanden. De overwinning van de Duitse arbeidersklasse zou een heel verschillend karakter hebben. De Duitse burgerij zou na de macht verloren te hebben geen enkele hoop meer hebben ze nog in handen te krijgen. Het verbond tussen Sovjet-Duitsland en Sovjet-Rusland zou de kracht van de beide landen niet verdubbelen maar vertiendubbelen. In de rest van Europa is de toestand van de burgerij zo gecompromitteerd dat het weinig waarschijnlijk is dat zij haar leger tegen de arbeidersstaat Duitsland zou kunnen doen optrekken. Zeker, de burgeroorlog zou onvermijdelijk zijn: daarvoor zijn er voldoende fascisten. Maar gewapend door de macht, geruggensteund door de Sovjetunie zou de Duitse arbeidersklasse het fascisme spoedig klein hebben door belangrijke massa’s van de kleinburgerij naar zich toe
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d 18 3
te trekken. De arbeidersdemocratie in Duitsland zou onvergelijkelijk meer zachte en gecultiveerde krachten hebben dan die in Rusland. - Waarom in dit geval een arbeidersregime? - Om de uitbuiting en het parasitisme te vernietigen; om het verzet van de uitbuiters te breken; om hun de lust te denken aan een herstel van de uitbuiting, te ontnemen; om alle macht, alle productiemiddelen, alle beschavingsbronnen in handen van de arbeidersklasse te stellen en het toe te laten al deze krachten en middelen te gebruiken in het belang van de socialistische omvorming van de maatschappij; er is geen andere weg. De Duitse arbeidersklasse zal de revolutie in het Duits en niet in het Russisch maken
- Intussen komt het dikwijls voor dat de communisten ons, sociaaldemocraten, als volgt bedreigen: wacht maar, zo gauw wij aan de macht zijn, zetten we u tegen de muur. - Alleen domkoppen, babbelaars of opscheppers die op het ogenblik van gevaar ongetwijfeld zullen vluchten, uiten zulke bedreigingen. Een ernstig revolutionair aanvaardt de onvermijdelijkheid van het revolutionaire geweld en de scheppingskracht daarvan, maar begrijpt tezelfdertijd dat de toepassing van het geweld in de socialistische omvorming van de maatschappij afgebakende grenzen heeft. De communisten kunnen zich slechts voorbereiden door een wederzijds begrijpen en een toenadering met de sociaaldemocratische arbeiders te zoeken. De revolutionaire eenstemmigheid van de overweldigende meerderheid van de Duitse arbeidersklasse zal de onderdrukking die het arbeidersbewind zal uitoefenen tot een minimum herleiden. Het gaat er niet om op slaafse wijze Sovjet-Rusland na te bootsen, door van elk van zijn noodzakelijkheden een deugd te maken. Dit is niet waardig voor marxisten. Profiteren van de ondervinding van de Oktoberrevolutie wil niet zeggen dat men haar op blinde wijze moet navolgen. Men moet rekening houden met het verschil van sociale structuur van de naties en voor alles met de betrekkelijke belangrijkheid en het culturele peil van de arbeidersklasse. Alleen de ongeneesbare filisters zijn in staat om te geloven dat men zogezegd een socialistische revolutie op een constitutionele, vredelievende wijze kan maken met de toestemming van burgerij en het gerechtshof van Leipzig. De Duitse arbeidersklasse zal de revolutie niet kunnen ontgaan. Maar in zijn revolutie zal het
18 4 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Duits en geen Russisch spreken. Ik ben er van overtuigd, dat het veel beter zal spreken dan wij het gedaan hebben. Wat zullen wij verdedigen?
- Heel goed, maar wij, sociaaldemocraten, stellen ons in ieder geval voor om door de democratie aan de macht te komen. Jullie communisten beschouwen dit als een onmogelijke utopie. Is in dit geval het verdedigend eenheidsfront mogelijk? Want het is nodig dat men duidelijk weet wat er te verdedigen is. Indien wij een zaak verdedigen en jullie een andere, zullen wij niet tot gemeenschappelijke acties komen. Zijn jullie, communisten, bereid om de Weimar-grondwet te verdedigen? - De vraag komt juist van pas en ik zal mij inspannen u oprecht te antwoorden. De Weimar-grondwet bevat een heel systeem van instellingen, rechten en wetten. Beginnen we van boven af. De republiek heeft aan het hoofd een president. Zijn wij communisten bereid Hindenburg te verdedigen tegen het fascisme? Ik hoop dat de noodzakelijkheid ervan zich niet voordoet, het is immers Hindenburg zelf die de fascisten aan het bewind heeft gebracht. Vervolgens komt de regering van Hitler. Deze regering behoeft niet tegen het fascisme verdedigd te worden. In de derde plaats komt het parlement. Wanneer deze regels zullen verschijnen, zal het lot van het parlement voortgekomen uit de verkiezingen van 5 maart waarschijnlijk geregeld zijn. Maar nu reeds kan men met zekerheid zeggen dat indien de samenstelling van de Rijksdag vijandig uitvalt voor Hitler, de nazi’s zich voorbereiden om de Rijksdag te liquideren. Als de sociaaldemocratie zich bereid toont om voor deze laatste te strijden, zullen de communisten met alle krachten de sociaaldemocraten helpen. De heerschappij van de arbeidersklasse tegen u, of zonder u, sociaaldemocratische arbeiders, inrichten, dat kunnen en willen wij communisten niet. Wij willen dat wij samen tot deze heerschappij komen. En de gemeenschappelijke verdediging tegen het fascisme beschouwen wij als de eerste stap in deze richting. De Rijksdag is in onze ogen natuurlijk geen voorname historische verovering die de arbeidersklasse tegen de fascistische vandalen moet verdedigen. Er zijn belangrijker zaken. In het raam van de burgerlijke democratie en gelijk met een onophoudelijke strijd tegen haar hebben zich in de loop van verscheidene tientallen jaren
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d 18 5
de elementen van de arbeidersdemocratie gevormd: politieke partijen, arbeiderspers, vakverenigingen, fabriekscomités, clubs, coöperaties, sportverenigingen, enz. De zending van het fascisme bestaat niet in het afmaken van de resten van de burgerlijke democratie, dan wel in het vernietigen van de eerste omtrekken van de arbeidersdemocratie. Wat onze zending betreft, zij bestaat daarin om de elementen van de arbeidersdemocratie die nu reeds gevormd zijn aan de basis te leggen van het sovjetsysteem van de arbeidersstaat. Met dit doel moet men de bolster van de burgerlijke democratie breken en er de kern van de arbeidersdemocratie uit los maken: daarin bestaat in hoofdzaak de arbeidersrevolutie. Het fascisme bedreigt de levende kern van de arbeidersdemocratie. Dit dicteert vanzelf duidelijk het programma van het eenheidsfront. Wij zijn bereid om uw drukkerijen en de onze te verdedigen, maar ook het democratisch principe van de persvrijheid; uw arbeidershuizen en de onze, maar ook het democratisch principe van de vrijheid van vergadering en vereniging. Wij zijn materialisten en daarom scheiden we de ziel niet van het lichaam. Zolang we nog niet de kracht hebben het sovjetsysteem in te voeren, plaatsen we ons op het terrein van de burgerlijke democratie. Maar tezelfdertijd maken we ons geen illusies. Over de vrijheid van drukpers
- En wat zou je met de sociaaldemocratische pers doen indien je er in slaagt u meester te maken van de macht: zou je onze bladen verbieden, zoals de Russische bolsjewieken de mensjewistische bladen verboden hebben? - Je stelt de kwestie verkeerd. Wat wil dat zeggen, “onze” bladen? In Rusland is de heerschappij van de arbeidersklasse slechts mogelijk gebleken nadat de overweldigende meerderheid van de mensjewistische arbeiders naar de zijde van de bolsjewieken was overgekomen, terwijl de kleinburgerlijke resten van het mensjewisme het ondernamen de burgerij te helpen strijden voor het herstel van de “democratie”, d.w.z. van het kapitalisme. Maar zelfs in Rusland hebben we in het geheel niet het verbod van de mensjewistische bladen in ons vaandel geschreven. Wij zijn er toe gebracht door de ongelooflijk harde voorwaarden van de strijd die men heeft moeten voeren om de arbeidersstaat te redden en in stand te houden. In Sovjet-Duitsland zal de toestand, zoals ik
18 6 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
reeds gezegd heb, oneindig gunstiger zijn en het regime van de pers zal dit sterk ondervinden. Ik geloof niet dat de Duitse arbeidersklasse op dit gebied tot onderdrukking zal genoodzaakt zijn. Het is wel verstaan dat ik niet wil zeggen dat de arbeidersstaat ook maar een dag het regime van de (burgerlijke) vrijheid van de pers zal dulden, d.w.z. de staat van zaken die wil dat slechts zij die de drukkerijen, papierhandel, boekhandel enz. bezitten, anders gezegd: de kapitalisten, bladen en boeken kunnen uitgeven. De burgerlijke persvrijheid betekent het monopolie van het geldkapitaal om aan het volk de kapitalistische vooroordelen op te dringen door middel van honderden en duizenden bladen, belast om het vergif van de leugen in de meest volmaakte technische vorm te verspreiden. De persvrijheid in een arbeidersregime zal de nationalisatie van de drukkerijen, papierhandel en boekhandel betekenen in het belang van de arbeiders. Wij scheiden de ziel niet van het lichaam. De persvrijheid zonder linotypes, zonder rotatiepersen en zonder papier is een miserabele fictie. In de arbeidersstaat zullen de technische drukmiddelen ten dienste staan van de groepen volgens hun werkelijke numerieke betekenis. Maar hoe dit te doen? De sociaaldemocratie zal de drukmiddelen krijgen in overeenstemming met het aantal van haar aanhangers. Ik denk niet dat het aantal op dat ogenblik hoog zal zijn: zoniet, dan zou het regime van de arbeidersdemocratie zelf onmogelijk zijn. Laten we niettemin aan de toekomst de zorg om dit vraagstuk op te lossen. Maar het principe zelf van de verdeling van de technische middelen van de pers, niet in overeenstemming tot de dikte van het chequeboekje maar in verhouding tot het aantal partijgangers van een gegeven programma, van een gegeven stroming, van een gegeven school is, naar ik hoop, het meest eerlijke, democratische en werkelijk arbeidersdemocratische principe. Is het niet waar? - Misschien. - Reiken we elkaar dan de hand? - Ik wil er nog over nadenken. - Ik vraag niets anders, mijn waarde: het doel van al mijn overwegingen is je te dwingen eens te meer over de grote problemen van de arbeiderspolitiek na te denken. Prinkipo, 23 februari 1933
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d
187
Het tragisch lot van de Duitse arbeidersklasse
Geschreven: 14 maart 1933. Bron: Nederlandstalige Trotski Bibliotheek 3. Revolutionair-Socialistische Publicaties, Groningen 2007. Door Karel ten Haaf. Facsimile-uitgaven van teksten van Trotski in het Nederlands. Overgenomen vanop marxists.org. Verder bewerkt voor deze uitgave. De Duitse arbeiders zullen zich weer oprichten, het stalinisme nooit meer! De machtigste arbeidersklasse van Europa, machtig door zijn plaats in het productieproces, zijn sociaal belang, de kracht van zijn organisaties, heeft totaal geen tegenstand geboden, noch toen Hitler de macht veroverde, noch bij de eerste hevige aanvallen op de arbeidersorganisaties. Dat is het feit waarvan men moet uitgaan voor de verdere berekeningen van de strijd. Het zou zeer kortzichtig zijn te menen dat de verdere ontwikkelingsgang in Duitsland overeen zou komen met die in Italië, dat Hitler stap voor stap zijn gezag zou versterken zonder ernstige tegenstand, dat het Duitse fascisme lange jaren van overheersing zouden zijn beschoren. Neen, de toekomst van het nazisme moet men opmaken uit de ontleding van de Duitse in de internationale omstandigheden en niet uit zuivere historische overeenkomstigheden. Het moet echter duidelijk zijn: sinds september 1930 hebben wij van de Comintern geëist in Duitsland op korte termijn te handelen, maar nu hebben wij een actieprogramma nodig dat op lange tijd berekend is. Voor de beslissende strijd mogelijk zal zijn, zal de voorhoede van de arbeidersklasse zich opnieuw moeten oriënteren, d.w.z. duidelijk inzien wat er gebeurd is, wie verantwoordelijk zijn voor de grote historische nederlaag, de nieuwe weg uitstippelen en op die wijze het zelfvertrouwen herwinnen. De misdadige rol die de sociaaldemocratie heeft gespeeld, behoeft niet nader te worden besproken: de Comintern werd veertien jaar geleden juist gesticht om de arbeidersklasse te ontrukken aan de demoraliserende invloed van de sociaaldemocratie. Is dat tot op heden niet gelukt, was de Duitse arbeidersklasse op het ogenblik van de grootste historische proef machteloos, ongewapend, verlamd, dan ligt de schuld daarvan rechtstreeks bij de leiding van de na-leninistische Comintern. Dat is de eerste conclusie die men moet trekken.
18 8 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Ondanks de zware slagen van de stalinistische bureaucratie is de linkse oppositie tot het einde trouw gebleven aan de officiële partij. De bolsjewiek-leninisten delen nu het lot van alle overige communistische organisaties: onze voormannen zijn gevangen genomen, onze bladen verboden, onze lectuur is in beslag genomen. Hitler zal zelfs in de eerste plaats het Bulletin van de Oppositie verbieden dat in de Russische taal verschijnt. Maar al dragen de bolsjewiek-leninisten met de gehele voorhoede van de arbeidersbeweging de gevolgen van de eerste ernstige overwinning van het fascisme, zij kunnen en willen niet de minste verantwoordelijkheid op zich nemen voor de officiële politiek van de Comintern. Sedert 1923, d.w.z. sedert het begin van de strijd tegen de linkse oppositie, hielp de stalinistische leiding uit alle macht, zij het indirect, de sociaaldemocratie om de Duitse arbeidersklasse het spoor bijster te doen worden, in de war te brengen en te verzwakken: zij hield de arbeiders tegen, remde ze wanneer de omstandigheden een moedig revolutionair offensief voorschreven; zij proclameerde de nadering van de revolutionaire situatie wanneer die reeds voorbij was; zij ging compromissen aan met kleinburgerlijke fraseurs; zij hinkte machteloos achter de sociaaldemocratie aan onder de vorm van de politiek van het eenheidsfront; zij riep de “derde periode” uit en de strijd om de verovering van de straat in een tijd van politieke teruggang en zwakte van de KPD; zij verving ernstige strijd door avonturen en demonstraties; zij vervreemdde de communisten van de grootte vakverenigingen; zij stelde de sociaaldemocratie gelijk met het fascisme en weigerde het eenheidsfront met grote arbeidersorganisaties tegen de vijandige nazistische benden; zij saboteerde elk initiatief tot een eenheidsfront voor plaatselijke afweer en tezelfdertijd bedroog ze de arbeiders stelselmatig omtrent de juiste verhouding van de krachten; door de feiten te verdraaien, vrienden als vijanden aan te dienen en omgekeerd en worgde zo de partij, die niet meer vrij mocht ademhalen, noch spreken, noch denken. Het is voldoende uit de omvangrijke literatuur gewijd aan het vraagstuk van het fascisme de rede aan te halen door Thälmann, officieel leider van de KPD, uitgesproken in het plenum van Uitvoerend Comité van de Comintern (UCCI) in april 1931 waarin hij de “pessimisten”, d.w.z. de mensen met een vooruitziende blik, aanklaagt in de volgende bewoordingen: “Wij hebben ons niet door een paniekstemming van de
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d 18 9
wijs laten brengen... Wij hebben eenvoudig en duidelijk vastgesteld dat 14 september (1930) in zekere zin de beste dag van Hitler is geweest en dat daar slechts slechtere dagen op kunnen volgen. Onze waardering van de ontwikkelingsgang van deze partij is door de feiten bevestigd... De fascisten hebben vandaag de dag geen reden tot lachen meer.” Over de vorming van afweergroepen bij de sociaaldemocraten stelde Thälmann bij diezelfde gelegenheid dat deze in niets verschilden van de strijdkorpsen van de nazi’s en dat beide er op gericht waren het communisme te verpletteren. Nu is Thälmann gevangen genomen. Ten opzichte van de triomferende reactie bevinden de bolsjewiek-leninisten zich op één rij met Thälmann. Maar de politiek van Thälmann is de politiek van Stalin, d.w.z. de officiële politiek van de Comintern. En juist deze politiek is oorzaak van de volkomen demoralisatie van de Partij in het ogenblik van gevaar waarin de leiders het hoofd verliezen, de leden niet gewend na te denken, afglijden, de voornaamste historische posities zonder slag of stoot worden overgegeven. Een leugenachtige politieke theorie draagt de straf in zichzelf. De kracht en de vasthoudendheid van het apparaat vergroten slechts de omvang van de ramp. Nadat zij alles aan de vijand hebben afgestaan wat men in zo’n kort tijdsverloop kon afstaan, trachten de stalinisten het verleden te verbeteren door middel van geforceerde daden die slechts te helderder de gehele keten van de door hen begane fouten belichten. Op dit ogenblik, nu de pers van de KPD is onderdrukt, het apparaat vernield, de bloedige vaan van het fascisme ongestraft van het Karl Liebknechthuis wappert, gaat het UCCI de weg van het eenheidsfront bewandelen, echter niet van onderop maar wel van bovenaf. De nieuwe zigzagpolitiek, scherper dan alle vorige, is niet het initiatief van het UCCI zelf: de stalinistische bureaucratie heeft dat initiatief overgelaten aan de Tweede Internationale. Deze is er in geslaagd het wapen van het eenheidsfront ter hand te nemen, het wapen waarvoor zij tot op heden een dodelijke vrees koesterde. Voor zover men kan spreken van politiek voordeel onder de huidige omstandigheden van een algehele terugtocht, is dat voordeel volkomen aan de kant van het reformisme. Genoopt tot een antwoord op een rechtstreekse vraag kiest de stalinistische bureaucratie de slechtste weg; zij weigert de verbinding van de beide Internationales niet, doch hecht er ook niet haar goedkeuring aan, zij speelt verstoppertje. Zij is zo haar zelfvertrouwen kwijt, is zo afgezakt
19 0 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
dat zij zich niet voor de ogen van de internationale arbeidersklasse durft stellen tegenover de leiders van de Tweede Internationale, tegenover de gebrandmerkte agenten van de burgerij, tegenover de kiezers van von Hindenburg die de weg voor het fascisme hebben gebaand. In een bijzondere oproep van het UCCI (‘Aan de arbeiders van alle landen’) van 5 maart reppen de stalinisten met geen woord over het sociaalfascisme als voornaamste vijand. Zij spreken niet meer over de grote ontdekking van hun leider: “De sociaaldemocratie en het fascisme zijn geen tegenvoeters, doch tweelingen.” Zij houden niet langer vol dat de strijd tegen het fascisme een voorafgaande nederlaag van de sociaaldemocratie eist. Zij zeggen geen woord over de ontoelaatbaarheid van het eenheidsfront van bovenaf. Integendeel, zij sommen zorgvuldig alle gevallen uit het verleden op waarin de stalinistische bureaucratie zich op een voor de arbeiders en voor haarzelf onverwachte wijze plotseling de vorming van een eenheidsfront zag voorstellen aan de reformistische leiding. En zo storten voor de wervelwind van de historische storm alle kunstmatige, valse, kwakzalverachtige theorieën ineen. “Rekening houdend met de eigenaardigheden van elk land” en met de onmogelijkheid die daar zogenaamd het gevolg van is om het eenheidsfront te organiseren op internationale basis (de strijd tegen “de uitzonderlijkheid” d.w.z. tegen de theorie van de rechtsen inzake de nationale verschillen is plotseling vergeten) beveelt de stalinistische bureaucratie aan de nationale Communistische Partijen aan om voorstellen tot de vorming van een eenheidsfront te richten tot de “Centrale Comités van de sociaaldemocratische partijen.” Dat werd gisteren nog gezien als een capitulatie voor het sociaalfascisme! En zo gaan de grote lessen van het stalinisme van de laatste vier jaren in de prullenmand. Zo wordt een geheel politiek stelsel tot stof. En daarbij blijft het niet: na het ene ogenblik de onmogelijkheid van de voorwaarden voor een eenheidsfront in het internationale strijdperk te hebben vastgesteld, vergeet het UCCI dit onmiddellijk en twintig regels verder formuleert zij de voorwaarden waaronder een eenheidsfront toelaatbaar en aannemelijk is in alle landen, ondanks de verschillende nationale omstandigheden. De terugtocht voor het fascisme wordt gevolgd door een overhaaste terugtocht van de theoretische voorschriften van het stalinisme. Brokstukken van ideeën en beginselen worden als ballast weggeworpen.
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d
191
De door de Comintern voor alle landen vastgestelde voorwaarden voor een eenheidsfront (comités van actie tegen het fascisme, demonstraties en stakingen tegen loonafbouw) zijn niets nieuws. Integendeel, zij vormen een schematische, bureaucratische weergave van die leuzen die de linkse oppositie veel juister en concreter, twee en een half jaar geleden, geformuleerd heeft en waardoor zij in het kamp van het sociaalfascisme werd ingedeeld. Het eenheidsfront op zo’n basis had voor Duitsland beslissende gevolgen kunnen hebben; maar daartoe had op het juiste tijdstip verwezenlijkt moeten worden. Tijd is de voornaamste factor van de politiek. Wat is de praktische waarde van de UCCI-voorstellen nu? Voor Duitsland is zij minimaal. De politiek van het eenheidsfront zet het “front” op de voorgrond, d.w.z. stabiele posities en een gecentraliseerde leiding. De voorwaarden van het eenheidsfront had de linkse oppositie destijds opgesteld als voorwaarden voor actieve verdediging met de vooruitzichten van een overgang tot het offensief. Nu is de Duitse arbeidersklasse in een toestand van ordeloze terugtocht gebracht, zelfs zonder strijd bij die terugtocht. Onder zulke omstandigheden kunnen en zullen eigenmachtige verenigingen van communistische sociaaldemocratische arbeiders ontstaan; maar een systematische doorvoering van het eenheidsfront wordt onvermijdelijk naar een onzekere toekomst verschoven. Men behoeft zich daarover geen illusies te maken. Anderhalf jaar geleden zeiden wij dat de sleutel tot deze positie zich in handen van de KPD bevond. Nu heeft de stalinistische bureaucratie deze sleutel uit haar handen laten glijden. Er zullen grote buiten de wil van de partij liggende gebeurtenissen nodig zijn die het de arbeiders mogelijk zullen maken zich te verzamelen, hun rijen te sluiten en tot actieve verdediging over te gaan. Wanneer dat gebeuren zal, weten we niet. Misschien eerder dan de triomferende contrarevolutie het verwacht. Maar de politiek van het eenheidsfront in Duitsland zal in geen geval geleid worden door hen die het manifest van het UCCI samenstelden. Wanneer de centrale positie is prijsgegeven, moet men steunpunten voorbereiden voor de aanstaande volgende concentrische aanval. Deze voorbereiding in Duitsland betekent kritische belichting van het verleden, ondersteuning van de moed van de voorste strijders, hun aaneensluiting waar het mogelijk is. Organiseren van achterhoedege-
19 2 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
vechten — in afwachting van het ogenblik waarop de enkele afdelingen zich tot een groot leger kunnen aaneensluiten. Deze voorbereiding betekent tegelijkertijd de verdediging van de arbeidersposities in die landen die met Duitsland verbonden zijn of er zich onmiddellijk bij aansluiten: Oostenrijk, Tsjecho-Slowakije, Polen, Oostzeeprovincies4, Scandinavië, België, Holland, Frankrijk. Zonder ook maar een ogenblik de poging op te geven om de ordeloze terugtocht van de Duitse arbeiders op te houden, moet men reeds nu sterke arbeiderssteunpunten om Duitslands grenzen vormen. Op de eerste plaats staat Oostenrijk, waar de fascistische omwenteling het meest onmiddellijk dreigt. Men mag met beslistheid zeggen; gelukt het aan de Oostenrijkse arbeidersklasse nu de macht te veroveren en zijn land in een revolutionair verzamelpunt te veranderen, dan zou Oostenrijk voor de revolutionaire Duitse arbeidersklasse dat zijn wat Piemont voor de revolutionaire Italiaanse burgerij was. Hoe ver de Oostenrijkse arbeidersklasse, door de gebeurtenissen voorwaarts gestoten maar door de reformistische bureaucratie verlamd, op deze weg zal komen, is niet vooruit te zeggen. De taak van het communisme is het Austromarxisme behulpzaam te zijn. De voorwaarden van de linkse oppositie die door het UCCI-manifest met zo’n vertraging herhaald worden, behouden derhalve hun volle kracht. De politiek van het eenheidsfront herbergt niet alleen voordelen in zich maar ook gevaren. Zij veroorzaakt mogelijk overeenkomsten van de leiders achter de rug van de massa’s, het passief aanpassen aan de verbondenen, opportunistische zwenkingen. Deze gevaren zijn alleen dan uit te bannen wanneer de volgende twee garanties onvoorwaardelijk voorhanden zijn: in stand houden van de volle vrijheid van kritiek tegenover de verbondenen en het opnieuw vrijheid geven van kritiek binnen de eigen partij. Afstand doen van de kritiek van de verbondenen voert direct en onmiddellijk naar de capitulatie voor het reformisme. De politiek van het eenheidsfront zonder partijdemocratie, d.w.z. zonder controle van de partij over het apparaat, geeft de leiders de mogelijkheid tot opportunistische experimenten, welke onvermijdelijk een aanvulling tot de experimenten van het avonturiersdom vormen. 4 De Baltische staten, vandaag Estland, Letland en Litouwen.
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d 19 3
Wat doet het UCCI in dit geval? Tientallen keren heeft de linkse oppositie voorspeld dat de stalinisten onder de slagen van de gebeurtenissen gedwongen zullen zijn met hun ultralinkse tendensen te breken en dat zij de weg van het eenheidsfront betredend, zullen beginnen al dat opportunistische verraad te begaan waarvan zij gisteren ons nog beschuldigd hadden. Deze voorspelling heeft zich woord voor woord bewaarheid. Terwijl het UCCI de halsbrekende sprong op de positie van het eenheidsfront volbrengt, vertrapt het die principiële garanties die de revolutionaire inhoud van de politiek van het eenheidsfront kunnen verzekeren. De stalinisten accepteren de huichelachtige diplomatieke eisen van de reformisten met betrekking tot het zogenaamde non-agressiepact. Terwijl het alle tradities van het marxisme en het bolsjewisme met de voeten treedt, beveelt het UCCI alle afdelingen van de Comintern aan in het geval van een verwezenlijking van het eenheidsfront “afstand te doen van alle aanvallen tegen sociaaldemocratische organisaties gedurende de periode van de gemeenschappelijke strijd.” Woordelijk! Afstand doen van “aanvallen tegen de sociaaldemocratie” (welk een schandelijke formulering), betekent afstand doen van de vrijheid van politieke kritiek, d.w.z. van de principiële functies van een revolutionaire partij. De capitulatie is er gekomen door paniekstemmingen en niet door praktische noodzakelijkheden. De reformisten accepteren en zullen een verbond slechts in zoverre accepteren als de druk van de gebeurtenissen en de druk van de massa’s hen daartoe dwingt. De eis van het non-agressiepact is een afpersing, d.w.z. een poging van de reformistische leiders voordelen te behalen. Aan een afpersing toegeven, betekent het eenheidsfront op een vermolmde bodem opbouwen en de reformistische makers de mogelijkheid bieden dit eenheidsfront naar believen geheel willekeurig te verbreken. Kritiek moet in het algemeen en in het bijzonder onder de voorwaarden van het eenheidsfront beantwoorden aan reële verhoudingen en moet noodzakelijke grenzen in acht nemen. Dwaasheden over “sociaalfascisme” moeten verdwijnen: dat is geen concessie aan de sociaaldemocratie, maar aan het marxisme. Men moet de bondgenoot niet bekritiseren voor zijn verraad in 1918, maar voor zijn slechte arbeid in 1933. De kritiek kan echter evenmin als het politieke leven, waar het de stem van moet zijn, een uur ophouden. Beantwoorden de communistische ontmaskeringen aan de werkelijkheid, dan dienen
19 4 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
zij het doel van het eenheidsfront, drijven de tijdelijke bondgenoten voorwaarts en — wat nog belangrijker is — vormen een revolutionaire opvoeding voor de arbeidersklasse in zijn geheel. Afstand doen van deze principiële plicht betekent de eerste stap van die schandelijke en misdadige politiek die Stalin de Chinese communisten met betrekking tot de Kwo Min Tang opdrong. Het is niet veel beter gesteld met de tweede garantie. Terwijl het afstand doet van de kritiek met betrekking tot de sociaaldemocratie, denkt het stalinistische apparaat er niet aan de leden het recht van de kritiek op de eigen partij weer toe te staan. De wending zelf is zoals gebruikelijk als een bureaucratische bekendmaking volbracht. Noch nationale partijcongressen, noch een internationaal congres of zelfs een vergadering van het UCCI, niet eens een voorbereiding door de partijpers of zelfs een analyse van de politiek van het verleden zijn er aan voorafgegaan. Het is ook niet te verwonderen; bij de eerste poging tot een partijdiscussie zou ieder denkend arbeider aan de bureaucraten van het apparaat de vraag stellen: waarom werden de bolsjewiek-leninisten uit alle afdelingen uitgesloten en in de Sovjetunie gevangen genomen, verbannen en neergeschoten? Misschien alleen daarom, omdat zij dieper graven en verder zien? Deze conclusie kan de stalinistische bureaucratie niet toelaten. Zij is bekwaam tot iedere sprong en tot iedere zwenking, maar zij kan niet en waagt het niet voor het aangezicht van de arbeidersklasse de bolsjewiek-leninisten eerlijk tegemoet te treden. Zo doet het apparaat in de strijd om zijn zelfbehoud de betekenis van de nieuwe zwenking te niet, ondergraaft weer opnieuw het vertrouwen in het apparaat, niet alleen bij de sociaaldemocratische, maar ook bij de communistische arbeiders. De publicatie van het UCCI-manifest ging nog met een omstandigheid gepaard, die weliswaar naast de geanalyseerde kwestie staat, doch een zeer scherp licht op de huidige positie van de Comintern werpt evenals op de verhouding van de regerende stalinistische groep tot haar. In de Pravda van 6 maart is het manifest afgedrukt, niet als een directe en openlijke oproep in naam van het in Moskou zittende UCCI — zoals het steeds gedaan werd! — doch als een door Tass uit Parijs telegrafisch verzonden vertaling van een document uit de Humanité! Wat een zinloze en waardeloze truc! Na alle successen, na de vervulling van het eerste vijfjarenplan, na de “vernietiging van de klassen”, de “intrede in het socialisme”, durft de stalinistische bureaucratie niet
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d 19 5
eens een oproep van het UCCI onder zijn eigen naam te publiceren! Zo staat het met de werkelijke positie van de Comintern en zo voelt zij zich in werkelijkheid in de internationale arena. *** Het manifest is niet het enige antwoord op het initiatief van de Tweede Internationale. Door middel van vooruitgeschoven organisaties - de Duitse en Poolse RVO, Antifa en de zogenaamde algemene Arbeidersconfederatie van Italië - roept de Comintern voor april een “gezamenlijk Europees Antifascistisch arbeiderscongres” bijeen. De lijst van de uitgenodigden is, zoals het behoort, duister en onmetelijk: “bedrijven” (zo staat het er: “bedrijven”, ofschoon communisten dank zij de bemoeiingen van Stalin-Losowski uit alle bedrijven weggewerkt zijn) plaatselijke revolutionaire, reformistische, katholieke, partij-, partijloze-, sport-, antifascistische- en boeren- arbeidersorganisaties. Nog meer: “Wij willen verder uitnodigen alle individuen die werkelijk (!) voor de zaak van de arbeiders strijden.” Nadat zij voor lange tijd de zaak van de arbeiders vernield hebben, doen de strategen een beroep op de “individuen”, op die heremieten, die in de rijen van de massa’s geen plaats wisten te vinden, maar desalniettemin “werkelijk voor de zaak van de arbeiders strijden.” Barbusse en generaal von Schönaich worden wederom gemobiliseerd om Europa van Hitler te redden. Voor ons ligt het definitieve libretto van een dergelijk leugenachtig toneelspel waarachter de stalinisten gewoon zijn hun onmacht te verbergen. Wat heeft het Amsterdamse blok van de centristen en pacifisten in de strijd tegen de roofachtige overval van Japan op China gedaan? Niets. Met het oog op de stalinistische “neutraliteit” hebben de pacifisten niet eens een protest laten horen. Nu wordt een herdruk van het Amsterdamse congres voorbereid, niet tegen de oorlog, maar tegen het fascisme. Wat zal het antifascistenblok, gevormd uit afwezige “bedrijven” en machteloze “individuen” beginnen? Niets? Het zal een hol klinkend manifest uitvaardigen als het dit keer tenminste tot een congres komt. De neiging naar de “individuen” heeft twee kanten: een opportunistische en een avontuurlijke. De Russische sociaal-revolutionairen staken in vroegere tijden de rechterhand aan de liberalen toe, terwijl zij in de linkerhand een bom hielden. De ervaring van de tien laatste
19 6 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
jaren bewijst dat de stalinistische bureaucratie na iedere grote nederlaag, noodlottig uitgelokt of tenminste verergerd door de politiek van de Comintern, onverbiddelijk poogde zich weer een reputatie te verwerven met behulp van een of ander groots avontuur (Estland5, Bulgarije6, Kanton7). Bestaat dat gevaar nu ook niet? In ieder geval achten wij het noodzakelijk onze stem te verheffen om te waarschuwen. De avonturen die tot doel hebben de actie van de verlamde massa’s te vervangen, desorganiseren de massa’s nog meer en verscherpen de catastrofe. De voorwaarden van de actuele wereldsituatie en de voorwaarden van ieder land afzonderlijk zijn even dodelijk voor de sociaaldemocratie als zij gunstig zijn voor de revolutionaire partij. Maar de stalinistische bureaucratie is er in geslaagd de crisis van het kapitalisme en van het reformisme te veranderen in de crisis van het communisme. Dat is de balans van het ongecontroleerde gezag van de epigonen gedurende tien jaren. Er zullen huichelaars zijn die zullen zeggen: de oppositie bekritiseert de partij die in de handen van de beul gevallen is. Het gepeupel zal er aan toevoegen: de oppositie helpt de beul. Valse sentimentaliteit en vergiftigde leugens combinerend, zullen de stalinisten proberen het centrale comité achter het apparaat te verbergen, het apparaat achter de partij, de kwestie van de verantwoordelijkheid voor de catastrofe ter zijde stellen, voor de bedrieglijke strategie, voor ‘het rampzalige regime, voor de misdadige leiding: dat betekent de beulen van gisteren en van vandaag helpen. De politiek van de stalinistische bureaucratie in China was niet minder rampzalig dan nu in Duitsland. Maar daar gebeurde het achter de rug van de internationale arbeidersklasse, onder voorwaarden die voor de arbeidersklasse onbegrijpelijk waren. De kritische stem van de oppositie drong vanuit de Sovjetunie bijna niet door tot de arbeiders van andere landen. De ervaring van China is voor het stalinistische apparaat bijna ongestraft gebleven. In Duitsland is het geheel anders. 5 Eind 1924 was er een poging tot staatsgreep door de Comintern in Estland, hoofdzakelijk door Russische communisten. Van de 279 actieve deelnemers kwamen er 125 om. 6 Verwijzing naar een ontijdige oproep tot opstand in september 1923 onder impuls van Boecharin-Zinoviev. 7 In 1923 besloot de Comintern om de toen nog zwakke nationalistische regering van de Kwo Ming Tang in Kanton te ondersteunen.
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d
197
Alle etappes van het drama ontwikkelden zich voor de ogen van de internationale arbeidersklasse. Bij iedere etappe verhief de oppositie haar stem. De gehele lijn van de ontwikkeling werd van tevoren aangekondigd. De stalinistische bureaucratie belasterde de oppositie, gaf haar de schuld van de haar vreemde ideeën en plannen, sloot allen uit die durfden spreken over het eenheidsfront, hielp de sociaaldemocratische bureaucratie de plaatselijke verdedigingscomités te vernietigen, ontnam de arbeiders de minste mogelijkheid de weg van de massastrijd te gaan, desorganiseerde de voorhoede, verlamde de arbeidersklasse. Zich op een dergelijke wijze verzettend tegen het eenheidsfront van verdediging met de sociaaldemocratie bevonden de stalinisten zich met deze in een eenheidsfront van paniek en capitulatie. En thans, nu zij zich voor de ruïnes bevindt, vreest de leiding van de Comintern meer dan alles het licht en de kritiek. Al is dan de wereldrevolutie verloren, als het ijdele prestige maar leeft: de bankroetiers zaaien verwarring en vegen de sporen uit. Het feit dat de Duitse Communistische Partij bij de eerste slag “slechts” 1.200.000 stemmen verloor bij een toename van het totaal aantal kiezers met 4 miljoen — proclameerde de Pravda tot een “geweldige politieke overwinning.” Precies zo proclameerde Stalin het feit dat de zonder strijd terugwijkende arbeiders de KPD in 1924 3,6 miljoen stemmen gaven als een “geweldige overwinning”. Als de door twee apparaten bedrogen en weerloos gemaakte arbeidersklasse de partij dit keer ongeveer 5 miljoen stemmen gaf, dan betekent dat slechts dat de arbeidersklasse haar het dubbele en drievoudige stemmenaantal gegeven zou hebben als het vertrouwen in haar leiding gehad zou hebben. Het zou haar aan de macht geholpen hebben als de partij in staat geweest was te tonen dat zij bekwaam was de macht te nemen en te houden. Maar zij bracht de arbeidersklasse niet uit de wirwar, zigzag, de nederlagen en het onheil. Ja. Vijf miljoen communisten zijn nog één voor één de stembus getrokken. In de bedrijven en op de straten bestaan zij echter niet. Zij hebben het hoofd verloren, zijn verspreid, gedemoraliseerd. Zij zijn door het juk van het apparaat de zelfstandigheid ontwend. De bureaucratische terreur van het stalinisme had hun wil verlamd, voor de beurt aan de bandietenterreur van het fascisme kwam! Men moet het duidelijk, precies en openlijk zeggen: het stalinisme in Duitsland heeft zijn 4 augustus beleefd. De vooruitstrevende arbeiders van dit land zullen voortaan niet anders dan met een brandend gevoel
19 8 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
van schaamte, met woorden van haat en vervloekingen over de periode van de heerschappij van de stalinistische bureaucratie spreken. Over de officiële Communistische Partij is het vonnis uitgesproken. Zij zal nu vervallen, verbrokkelen, in het niet verzinken. Geen kunstmatige middelen zullen haar redden. Het Duitse communisme kan slechts opstaan op nieuwe fundamenten en onder een nieuwe leiding. De wet van de ongelijkmatige ontwikkeling toont zich aan het lot van het stalinisme. In de verschillende landen bevindt het zich in verschillende stadia van verval. In welke mate de tragische ervaring van Duitsland aanleiding geeft tot het opstaan van de overige afdelingen van de Comintern, zal de toekomst leren. In Duitsland is het ongelukkige lied van de stalinistische bureaucratie in ieder geval ten einde. De Duitse arbeidersklasse zal zich weer oprichten, het stalinisme nimmer. Onder de verschrikkelijke slagen van de vijand de nieuwe partij opbouwen, dat staat de Duitse arbeiders te wachten. De bolsjewiek-leninisten zullen al hun kracht aan deze arbeid wijden.
Prinkipo, 14 maart 1933.
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d 19 9
Antwoord op de vragen van de Heer Simenon, vertegenwoordiger van Paris-Soir
Geschreven: 6 juni 1933. Bron: Nederlandstalige Trotski Bibliotheek 3. Revolutionair-Socialistische Publicaties, Groningen 2007. Door Karel ten Haaf. Facsimile-uitgaven van teksten van Trotski in het Nederlands. Overgenomen vanop marxists.org. Aangevuld met de vragen van Simenon en verder bewerkt voor deze uitgave. Georges Simenon. Denkt u dat de rassenkwestie beslissend zal zijn voor de toekomst van Europa? Neen, ik geloof niet in het minst dat het ras een beslissende ontwikkelingsfactor van het komende tijdperk zal zijn. Ras is antropologische grondstof — ongelijksoortig, onrein, mengelmoes (mixtum compositum) — de stof waaruit de historische ontwikkeling de half afgewerkte fabricaten van de naties schiep... De klassen, sociale groeperingen, en de op haar grondslag ontstane politieke stromingen zijn het die over het lot van het nieuwe tijdperk beslissen zullen. Ik loochen natuurlijk niet de betekenis van de rasseneigenschappen en de rassenverschillen, maar in het proces van de ontwikkeling treden zij voor de techniek van de arbeid en het denken geheel op de achtergrond. Het ras is een statisch en passief element, de geschiedenis is echter de leer van de krachten. Op welke wijze kan een betrekkelijk onbeweeglijk element beweging en ontwikkeling bepalen? Alle rassenverschillen verdwijnen voor de verbrandingsmotor, om van het machinegeweer maar te zwijgen. Toen Hitler zich klaar maakte een staatsorde in te richten die overeenkwam met het zuiver Noord-Duitse ras, viel hem niets beters in dan plagiaat van het Zuid-Latijnse ras te plegen. Van zijn kant heeft Mussolini in de strijd om de macht — zij het dan ook met het tegengestelde doel — de maatschappijleer van de Duitse of Duits-Joodse Marx benut, die hij twee, drie jaar vroeger “ons aller onsterfelijke meester” genoemd had. Als de nazi’s nu in de 20ste eeuw voorstellen om van de geschiedenis, van de sociale dynamica, van de cultuur, terug te keren tot het “ras”, waarom dan niet nog verder teruggaan: de antropologie is toch slechts een deel van de zoölogie. Wie weet,
2 0 0 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
misschien zouden de racisten in het rijk van de mensapen hogere en betere ideeën voor hun werk vinden. Simenon. Kunnen we het groeperen van dictaturen beschouwen als een voorloper voor het groeperen van bevolkingen, of is dat een voorbijgaande fase? Ik geloof niet dat het groeperen van de staten plaats zal vinden onder het teken dictatuur en democratie. Uitgezonderd de kleine laag van beroepspolitici, leven de naties, volkeren, klassen niet van de politiek. De staatsvormen zijn slechts een middel voor bepaalde, overwegend economische taken. Natuurlijk maakt een zekere overeenkomst van de heersende staatsvormen ze voor toenadering ontvankelijk wordt dit hierdoor vergemakkelijkt. Maar in laatste instantie beslissen materiele overwegingen: de economische belangen en militaire berekeningen. Of ik de fascistische (Italië, Duitsland) en de quasi bonapartistische (Polen, Joegoslavië, Oostenrijk) dictaturen episodisch en kortstondig acht? Helaas kan ik mij bij een dergelijke optimistische prognose niet aansluiten. Het fascisme is niet in het leven geroepen door een “psychose” of “hysterie” (waarmee salontheoretici van het soort van graaf Sforza8 zich troosten), doch door de diepste economische en sociale crisis die onbarmhartig aan het lijf van Europa knaagt. De huidige conjunctuurcrisis heeft slechts de organische ziekteprocessen verscherpt. De conjunctuurcrisis zal onvermijdelijk voor een opleving van de conjunctuur plaats maken — in ieder geval is daar minder van te hopen dan men doet. De algemene positie van Europa zal niet veel beter worden. Na iedere crisis worden de kleine en zwakke ondernemingen nog zwakker of storten geheel ineen, de sterke worden nog sterker. Het verbrokkelde Europa vormt, vergeleken met de economische reus van de Verenigde Staten, een combinatie van kleine, elkaar vijandige ondernemingen. De Amerikaanse positie is nu zeer moeilijk: zelfs de dollar moest er aan. Desniettemin verandert de huidige crisis 8 Carlo Graaf Sforza (1873 –1952) was aanvankelijk een Italiaanse diplomaat die in 1919 senator werd voor de republikeinen en nadien minister van Buitenlandse Zaken. Hij trad af toen Mussolini in 1922 minister-president werd. Hij leidde de republikeinse oppositie in de senaat tot 1926, in 1927 ging hij in vrijwillige ballingschap. Hij keerde in 1943 terug om minister te worden.
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d 2 01
de verhouding van de wereldkrachten ten gunste van Amerika en ten nadele van Europa. De omstandigheden dat het oude continent over het geheel zijn bevoorrechte positie inboet, drijft de tegenstellingen tussen de Europese staten en binnen de staten tussen de klassen buitengewoon op de spits. Vanzelfsprekend hebben deze processen in de verschillende landen een verschillende spanning. Toch spreek ik over de gemeenschappelijke historische tendens. Het groeien van de sociale en nationale tegenstellingen verklaart m.i. het ontstaan en de betrekkelijke bestendigheid van dictaturen. Ter toelichting van mijn gedachten wijs ik op hetgeen ik enige jaren geleden verkondigde ten aanzien van de vraag waarom en hoelang de democratie voor de dictatuur zou plaatsmaken. Sta mij toe een woordelijk citaat te geven uit een artikel dat ik op 25 februari 1929 geschreven heb: “Men zegt ons dat wij daarbij met achterlijke en onrijpe staten te doen hebben. Deze verklaring is nauwelijks op Italië van toepassing. Maar ook in het geval waar zij wel klopt, verklaart het niets. In de 19de eeuw hield men het voor een wet dat achterlijke landen zich ontwikkelen boven de leiders van de democratie uit. Waarom drijft zij de 20ste eeuw op de weg van de dictatuur? (...) De democratische instellingen bewezen dat zij de druk van de huidige tegenstellingen — nu eens internationale, dan weer binnenlandse, meestal beide — niet konden verdragen. Of het goed is of slecht, het is een feit. Overeenkomstig de elektrotechniek kan de democratie omschreven worden als een systeem van weerstanden en zekeringen tegen te sterke stromen van de nationale of sociale strijd. Geen tijdperk van de menselijke geschiedenis was ook maar bij benadering zo vol antagonisme als het onze. Een overbelasting van het Europese net op verschillende punten komt steeds vaker voor. Bij te hoge spanning van de klassen- en internationale tegenstellingen moeten de weerstanden van de democratie doorsmelten of stukslaan. Dat zijn de kortsluitingen van de dictatuur. De zwakste weerstanden smelten natuurlijk het eerst door.” Toen deze regels geschreven werden, was er in Duitsland nog een sociaaldemocratische regering. Het is duidelijk dat de verdere gang van de gebeurtenissen in Duitsland, dat niemand als een achterlijk land zal aanmerken, mijn oordeel op geen enkele wijze kon doen wankelen.
2 0 2 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Weliswaar veegde destijds de revolutionaire beweging in Spanje niet alleen de dictatuur van Primo de Rivera doch ook de monarchie weg. Dergelijke tegengestelde stromen zijn in het proces van de geschiedenis onvermijdelijk. Maar op het Iberische schiereiland is het innerlijke evenwicht nog lang niet hersteld. Het nieuwe Spaanse regime moet eerst nog zijn bestendigheid bewijzen. Simenon. Behoort een geleidelijke evolutie naar een betere toekomst tot de mogelijkheden of is een schok noodzakelijk? Het fascisme, vooral het Duitse nazisme, brengt voor Europa ontegenzeggelijk het gevaar van oorlogen met zich. Vanop de zijlijn vergis ik mij misschien, maar het schijnt mij toe dat de omvang van dit gevaar onderschat wordt. Neemt men een perspectief niet van maanden, maar van jaren — misschien tientallen jaren — dan hou ik het uitbreken van een oorlog van de kant van het fascistische Duitsland voor absoluut onvermijdelijk. Deze vraag kan onmiddellijk beslissend worden voor het lot van Europa. Je vind dat ik de toestand zeer zwart schilder? Ik trek alleen gevolgtrekkingen uit feiten, terwijl ik mij niet door logica van de sympathieën en antipathieën, maar door de logica van het objectieve proces laat leiden. Dat ons tijdperk niet een tijd van vredig en rustig gedijen en van politieke behaaglijkheid is, dat behoeft men, hoop ik, niet eerst te bewijzen. Pessimistisch kan mijn oordeel echter alleen in dat geval schijnen als men de loop van de geschiedenis met een te kleine maat meet. Alle grote tijdperken zagen er van dichtbij droevig uit. De mechanica van de vooruitgang, dat moet men erkennen, is zeer onvolledig. Er is evenwel geen reden om aan te nemen dat het Hitler of een combinatie van Hitlers voor altijd of ook maar voor een tiental jaren zou gelukkenzou deze mechanica terug te laten lopen. Zij zullen vele tandraderen uitbreken, vele hefbomen verbuigen, zij kunnen voor een reeks van jaren Europa terugwerpen. Maar ik twijfel er niet aan dat de mensheid ten slotte haar weg zal vinden. Daarvoor staat het gehele verleden borg. Prinkipo, 6 juni 1933
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d 2 0 3
Bonapartisme en fascisme
Geschreven: 15 juli 1934. Vertaald door marxists.org, november 2003 Het uitzonderlijk praktisch belang van een theoretisch juiste oriëntatie komt nog meer als evidentie naar voor in een periode van verscherpte sociale conflicten, vlugge politieke veranderingen en plotse gewijzigde situaties. In zulke periodes wordt vlug gebruik gemaakt van politieke begrippen en politieke veralgemeningen, en het is noodzakelijk deze ofwel volledig te wijzigen, wat gemakkelijker is, ofwel te concretiseren, te verduidelijken of gedeeltelijk te corrigeren, wat heel wat moeilijker is. Het is juist in zulke periodes dat onvermijdelijk alle mogelijke tussen- en overgangssituaties en combinaties voorkomen, die alle gebruikelijke schema’s in de war brengen en een dubbele en bestendige waakzaamheid noodzakelijk maken. Kortweg: terwijl men zich met enkele afgewerkte abstracties kon behelpen tijdens de ‘organische’ en vredige vooroorlogse periode, komt in deze tijd elk nieuw element de voornaamste regel van de dialectiek extra benadrukken: DE WAARHEID IS STEEDS CONCREET. De stalinistische theorie van het fascisme is ongetwijfeld een van de meest tragische voorbeelden van de funeste praktische consequenties die zich voordoen als men de dialectische analyse van de werkelijkheid — in haar concrete fasen, in al haar overgangsvormen, dat wil zeggen zowel in haar geleidelijke gedaanteveranderingen als in haar plotse revolutionaire of contrarevolutionaire veranderingen — vervangt door abstracte categorieën, die gevormd zijn op basis van een beperkte en onvoldoende historische ervaring of uit een begrensde en onvoldoende historische ervaring of uit een begrensde en onvolledige visie op de totaliteit. De stalinisten hebben zich de idee eigen gemaakt dat heden ten dage het financieel kapitaal zich onmogelijk kan tevreden stellen met een parlementaire democratie en dat het genoodzaakt is zijn redding te zoeken in het fascisme. Vanuit deze stelling die, binnen bepaalde grenzen, zeer juist is, hebben ze op zuiver deductieve en formele manier identieke besluiten getrokken voor alle landen en alle fasen in de evolutie.
2 0 4 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
In hun opvatting zijn Primo de Rivera, Mussolini, Tsjang Kai Sjek, Masaryk9, Brüning, Dollfuss10, Pilsudski, de Servische koning Alexander, Severing, Macdonald11, enz. allemaal vertegenwoordigers van het fascisme. Daarbij vergeten ze echter dat het kapitalisme zich in het verleden nooit heeft tevreden gesteld met de ‘zuivere’ democratie, maar dat dit al vlug werd aangevuld of vervangen door een regime van openlijke verdrukking; dat een ‘zuiver’ financieel kapitalisme nergens bestaat. Ze vergeten dat, zelfs als het financieel kapitaal een overheersende positie heeft ingenomen, het niet ergens in het luchtledige hangt, maar integendeel rekening moet houden met andere lagen van de burgerij en met de weerstand van de verdrukte klassen; en uiteindelijk vergeten ze dat ertussen de parlementaire democratie en een fascistisch regime een reeks van tussenvormen voorkomen die elkaar, de ene keer op een ‘vreedzame’ manier, de andere keer via een burgeroorlog, opvolgen. En als we willen voorop lopen en niet teruggeslagen worden, moeten we inzien dat elke tussenvorm een correct theoretisch inzicht en een adequate politiek van de arbeidersklasse vereist. Het Duitse experiment heeft aan de bolsjewiek-leninisten op de eerste plaats die overgangsvorm vertoond die men overigens reeds voorheen in Italië kon en moest constateren, en die we het bonapartisme hebben genoemd: de regeringen Brüning, Papen en Schleicher. Naderhand hebben we het bonapartistische regime onder een meer precieze en verder ontwikkelde vorm gekend in Oostenrijk. Het onvermijdelijk karakter van deze overgangsvorm — onvermijdelijk niet in fatalistische maar in dialectische zin — is voor zichzelf sprekend geworden voor die landen en die periodes waarin het fascisme met groeiend succes de posities van de parlementaire democratie openlijk aanvalt 9 Tomas Masaryk (1850-1937). De Tsjechische president van 1920 tot 1935 10 Engelbert Dollfuss (1892-1934) was een Oostenrijkse christen-democratische politicus. In mei 1932 werd hij minister-president van een regering die bestond uit christen-democraten, de Landbouwpartij en de fascistische Heimwehr. Na een crisis regeerde hij vanaf 1933 op dictatoriale wijze. Hij zocht toenadering tot Italië en ging op advies van Mussolini in het offensief tegen zowel de nazi’s als de sociaaldemocraten. In 1934 pleegden de nazi’s een staatsgreep waarbij Dollfuss omkwam. De staatsgreep mislukte. In 1938 zou Oostenrijk deel van nazi-Duitsland worden. 11 Ramsay Macdonald (1866-1937) was de eerste Britse premier van de Labour Party. Hij was onder meer premier van 1929 tot 1935.
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d 2 0 5
om daarna de arbeidersklasse te vermoorden, en dit zonder dat het ergens een zegevierende weerstand van de arbeidersklasse ondervindt. In de periode Brüning-Schleicher schreven Manouilsky-Kuusinen dat het hier reeds om fascisme ging. De theorie van de tussenetappe van het bonapartisme werd door hen beoordeeld als een poging om het fascisme te beschermen en te versluieren, bedoeld om de politiek van ‘het minste kwaad’ van de sociaaldemocratie te vergemakkelijken. In die tijd werden de sociaaldemocraten bestempeld als ‘sociaal-fascisten’ en de ‘linkse’ sociaaldemocraten van het type Zyromski of Marceau Pivert12 werden, na de trotskisten, de gevaarlijkste onder de sociaalfascisten genoemd. Tegenwoordig is alles anders. Wat het huidige Frankrijk betreft, durven de stalinisten niet herhalen dat het ‘reeds het fascisme is’; integendeel: om de overwinning van het fascisme in Frankrijk te beletten hebben ze de politiek van het eenheidsfront aanvaard, een politiek die ze eerst verworpen. Ze zagen zich genoodzaakt een onderscheid te maken tussen het regime Doumergue13 en een fascistisch regime. Maar zij zijn tot dit onderscheid gekomen langs empirische weg en niet als marxisten. Ze willen zelfs geen poging ondernemen om een wetenschappelijke bepaling te geven van het regime Doumergue. Wie in het koninkrijk van de theorie te werk gaat met abstracte categorieën, zal blindelings moeten capituleren voor de feiten. Vooral in Frankrijk is de overgang van parlementarisme naar bonapartisme (juister gezegd, de eerste fase van deze overgang) gebeurd op een speciaal indrukwekkende en exemplarische manier. Het volstaat zich even te herinneren dat de regering Doumergue op het toneel is verschenen tussen de fascistische poging van burgeroorlog van 6 februari en de algemene staking van de arbeidersklasse van 12 februari (1934). Van zo gauw de tegengestelde krachten hun strijdposities hadden ingenomen aan de twee polen van de kapitalistische maatschappij, werd het vlug evident dat de parlementaire rekenma12 Jean Zyromski (geboren in 1890), lid van de SFIO sedert 1912, leider van de linkervleugel van deze partij rond het blad La Bataille Socialiste van 1927 tot 1940. Bij de PCF na 1945. Marceau Pivert (1895-1958), professor en syndicalist, lid van de SFIO sedert 1924, stichter van Revolutionair Links in de schoot van deze partij, lid van de regering Blum in 1936; verliet de SFIO. in 1938 om de PSOP (centrum) op te richten. In 1946 terug bij de SFIO. 13 Gaston Doumergue (1865-1937) was de president van Frankrijk van 1924 tot 1931. Hij was een van de kopstukken van de Radicale Partij. Hij werd als president verkozen met een links kartel. In 1934 werd Doumergue tot premier benoemd om orde en stabiliteit te brengen. Hij was premier van februari 1934 tot 8 november 1934.
2 0 6 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
chine alle belangrijkheid verloren had. Het is juist dat de regering Doumergue op het eerste gezicht (zoals trouwens ook de regeringen Brüning-Schleicher) schijnbaar regeerde met de toestemming van het parlement. Maar het ging om een parlement dat afstand gedaan heeft van zijn macht, omdat het wist dat de regering de zaak toch zou doordrijven zonder het parlement mocht dit weerstand bieden. Tengevolge van het relatief evenwicht tussen het agressieve kamp van de contrarevolutie en het defensieve kamp van de revolutie en ten gevolge van hun wederzijdse en voorlopige neutralisering, heeft de spil van de macht zich boven de klassen en hun parlementaire vertegenwoordiging kunnen verheffen. Het werd nodig het hoofd van de regering buiten het parlementaire en “buiten de partijen om” te zoeken. Het hoofd van de regering nam verder de hulp aan van twee generaals. Zowel langs rechts als langs links steunde deze drievuldigheid op ‘symmetrische’ parlementaire gijzelaars. De regering trad niet naar voor als een uitvoerend orgaan van de parlementaire meerderheid, maar als een scheidsrechter tussen de twee strijdende kampen. Een regering die zich boven de natie uit verheft, zweeft nochtans niet ergens in de lucht. De werkelijke spil van de huidige regering passeert via de politie, de bureaucratie en de militaire kliek. Wij hebben hier te maken met een militaire politiedictatuur die nauwelijks bedekt wordt met een parlementaire sluier. Een regering die echter als scheidsrechter van de natie optreedt met getrokken sabel, noemen we bonapartistisch. De sabel heeft geen eigen programma. Het is enkel een instrument van de ‘orde’. Zijn taak is: de bestaande orde handhaven. Daarom is het bonapartisme, zoals zijn voorganger het Cézarisme14, door zich politiek boven de klassen te verheffen, vanuit sociaal oogpunt steeds een vertegenwoordiger van de machtigste en sterkste groep onder de verdrukkers, zodat het huidige bonapartisme niets anders kan zijn dan de regering van het financieel kapitaal dat de toppen van de bureaucratie, van de politie, van de officierenkaste en van de pers leidt, inspireert en omkoopt. Het enige objectief van de ‘grondwettelijke hervorming’15 waarvan men de laatste maanden zoveel gesproken heeft, is de aanpassing van 14 Dictatoriaal regime met een sterke leider, naar Julius Caesar 15 Gaston Doumergue voorzag het bijeenroepen van de ‘Assemblée Nationale’ en van de Senaat te Versailles voor een grondwetsherziening (grondwet van 1875) waardoor de rechten
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d 2 07
de staatsinstellingen aan de noden en eisen van de bonapartistische regering. Het financieel kapitaal is op zoek naar wettelijke middelen die haar de mogelijkheid geven op elk ogenblik aan de natie de meest geschikte arbiter toe te kennen, met een afgedwongen goedkeuring van het parlement. Het is duidelijk dat de regering Doumergue niet het ideaal was voor de ‘sterke staat. Er bevonden zich geschiktere kandidaten voor de bonapartistische functie op de achtergrond. Op dit vlak zijn nieuwe experimenten en originele combinaties altijd mogelijk, voor zover het latere proces van de klassenstrijd er de tijd voor vrijlaat. We moeten toch even de voorspelling herhalen die de bolsjewiekleninisten in die tijd hebben gedaan wat Duitsland betreft: de politieke kansen van het huidige Franse bonapartisme zijn zwak en haar stabiliteit berust enkel op een voorlopig en uiterst fragiel evenwicht tussen het kamp van de arbeiders en de fascisten. De krachtsverhouding tussen deze twee kampen zal zich noodzakelijkerwijze vlug wijzigen, enerzijds onder invloed van de economische conjunctuur, maar vooral in verhouding tot het politiek karakter van de voorhoede van de arbeidersklasse. Een botsing tussen de twee kampen is onvermijdelijk. De tijd die ons nog scheidt van deze confrontatie moet in maanden gerekend worden en niet in jaren. Een stabiel regime kan enkel na die botsing ontstaan en het zal afhangen van de resultaten daarvan. Net zoals het bonapartisme, kan het fascisme dat aan de macht is, enkel een regering van het financieel kapitaal zijn. Wat zijn sociale functie betreft, kan men het niet onderscheiden van het bonapartisme, zelfs niet van de parlementaire democratie. Dit is een ontdekking die de stalinisten elke keer weer opnieuw doen, maar ze vergeten daarbij dat de sociale problemen hun oplossing in de politieke sfeer vinden. De macht van het kapitaal bestaat niet in het feit dat het op gelijk welk ogenblik gelijk welk type van regering kan doen ontstaan volgens haar behoeften: daartoe is het niet in staat. Haar macht ligt erin dat elke niet-arbeidersregering verplicht is zich ten haren dienste te stellen. Erger nog: het financieel kapitaal heeft de macht om elk van haar overheersingsystemen die enig teken van verval vertonen, te vervangen door een systeem dat beter beantwoordt aan de gewijzigde omstandigheden. van het parlement zouden beknot worden en de autoriteit van de staat versterkt. Dit project ging echter niet door na de ontslagname van Doumergue op 8 november 1934.
2 0 8 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
De overgang van het ene naar het andere systeem betekent ook een politieke crisis die, onder invloed van de revolutionaire arbeidersklasse, een sociaal gevaar kan betekenen voor de burgerij. De overgang van parlementaire democratie naar bonapartisme heeft in Frankrijk reeds een vonk van burgeroorlog met zich meegebracht. De overgang van bonapartisme naar fascisme zal nog meer sociale wanorde en daarmee evenredige revolutionaire mogelijkheden doen ontstaan. Nog niet zo lang geleden verweten de stalinisten ons dat onze ‘belangrijkste fout’ eruit bestond in het fascisme enkel de kleinburgerij te zien en niet het financieel kapitaal. In dit geval vervangen ze de klassendialectiek door abstracte categorieën. Het fascisme is een specifieke mobilisatie- en organisatievorm van de kleinburgerij in het sociaal belang van het financieel kapitaal. Onder het democratisch regime heeft het kapitaal onafgebroken gepoogd vertrouwen bij de arbeiders te wekken ten opzichte van de pacifistische en reformistische kleinburgerij. De overgang naar fascisme is echter slechts mogelijk als de kleinburgerij op voorhand vol haat zit tegenover de arbeidersklasse. In de twee systemen berust de heerschappij van dezelfde leidende klasse, die van het financieel kapitaal, op rechtstreeks tegengestelde verhoudingen tussen de verdrukte klassen. De politieke mobilisatie van de kleinburgerij is nochtans ondenkbaar in deze sociale demagogie, die voor de burgerij een spelen met vuur betekent. Welk reëel gevaar er ontstaat voor de ‘orde’ bij een reactionaire losbarsting van de kleinburgerij, hebben we kunnen merken bij de recente gebeurtenissen in Duitsland. Het is precies daarom dat de Franse burgerij, die een vleugel van het reactionair banditisme ondersteunt en sterk financiert, de zaken nog niet tot aan de politieke overwinning van het fascisme heeft willen doordrukken; haar doel is enkel een uitbreiding van de ‘sterke’ macht, die in staat is definitief de twee extreme kampen onder de knoet te houden. Wat voorafgaat toont het groot belang van het onderscheid tussen de bonapartistische en fascistische overheersingsvorm. Maar het zou ook onvergeeflijk zijn de dingen in de andere richting te overdrijven en het bonapartisme en fascisme te herleiden tot twee categorieën die logisch onverenigbaar zijn. Net zoals het bonapartisme het fascisme wil combineren met een parlementair regime, zal het zegevierend fascisme verplicht zijn niet enkel blok te vormen met de bonapartisten,
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d 2 0 9
maar zelfs verder te gaan, en zich aan te passen aan te passen aan de structuur van een bonapartistisch gezag. De heerschappij van het financieel kapitaal kan zich enkel op een duurzame wijze handhaven door te steunen op de reactionaire sociale demagogie en de terreur van de kleinburgerij. Eenmaal zij de macht in handen hebben, zullen de fascistische leiders verplicht zijn de massa af te remmen door het staatsapparaat aan te wenden. Op die manier echter verliezen ze ook de massale steun van de kleinburgerij. Een klein deel ervan is opgeslokt door het bureaucratisch apparaat. Een ander deel is weggegleden in apathie. Een derde deel zal overgaan tot de oppositie, zij het onder verschillende vlag. Een fascisme dat zijn sociale massabasis verliest, zich steunt op het bureaucratisch apparaat, en tussen de klassen in laveert, verandert stilaan op haar beurt in een bonapartisme. Ook daar is de ontwikkeling echter gebroken door gewelddadige en bloedige perioden. Het pre-fascistische bonapartisme, of preventief bonapartisme (Giolitti16, Schleicher, Doumergue, e.a.) dat een uitdrukking is van een voorlopig en uiterst wankel evenwicht tussen de strijdende kampen, moet onderscheiden worden van het bonapartisme van fascistische oorsprong (Mussolini, Hitler, etc.) dat ontstaat uit de uitputting, ontgoocheling en demoralisering van die twee kampen, en dat een veel grotere stabiliteit kent. Het probleem van het onderscheid tussen het fascisme en het bonapartisme heeft bij onze Poolse kameraden reeds meningsverschillen veroorzaakt over de aard van het regime Pilsudski17. De mogelijkheid dat zulke meningsverschillen ontstaan, bewijst uitstekend dat wij hier niet te maken hebben met vaste, logische categorieën, maar met sociaal levende formaties die zich met uitzonderlijk veel verschillende eigenaardigheden voordoen in de verschillende landen en in de verschillende stadia van de historische evolutie. Pilsudski kwam aan de macht na een opstand die steunde op de massabeweging van de kleinburgerij en die in naam van de ‘sterke staat’ rechtstreeks gericht was tegen de heerschappij van de traditionele burgerlijke partijen: een fascistisch trekje van de beweging en van 16 Giovanni Giolitti (1842-1928) was vijf keer premier van Italië, de laatste keer van 16 juni 1920 tot 4 juli 1921. 17 Zie hiervoor: Trotski L., La Seule Voie, Ecrits, vol. III, éd.de la IV° Internationale, pp.272273. en Deutscher Isaac: Trotski, éd. Juliard, vol.III. Jozef Pilsudski (1867-1935) kreeg in Polen de macht in handen door de militaire staatsgreep van 12-14 mei 1926.
210 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
het regime. Maar het specifiek politiek gewicht van het fascisme, zijn massakarakter, was veel zwakker dan dat in het Italiaans fascisme en oneindig veel zwakker dan dat van het Duits fascisme; Pilsudski was genoodzaakt de methodes van de militaire samenzwering te gebruiken en hij was verplicht om de arbeidersorganisaties met veel meer voorzichtigheid te behandelen. Het is voldoende er even aan te herinneren dat de staatsgreep van Pilsudski de sympathie en de steun kreeg van de Poolse stalinistische partij. De groeiende vijandigheid van de Oekraïense en Joodse kleinburgerij maakten het voor hem nog moeilijker een algemene aanval tegen de arbeidersklasse te ondernemen. Ten gevolge van deze situatie speelde het geschipper tussen de klassen en tussen de diverse nationale fracties in de klassen tot heden een veel grotere rol en het massaterrorisme een veel kleinere rol dan in de overeenkomstige periodes in het regime van Hitler of Mussolini. Daarin bestaat het bonapartistische element van het regime Pilsudski. Toch zou het duidelijk een vergissing zijn Pilsudski te vergelijken met een Giolitti of een Schleicher en te verwachten dat hij zou afgelost worden door een Poolse Hitler of Mussolini. Het is een fout in de methode van een ‘ideaal’ type van fascisme uit te werken en daartegenover dit reëel fascisme te stellen, zoals het werd gevormd met zijn eigenaardigheden en zijn tegenstellingen op basis van de klassenverhoudingen en de verhoudingen tussen de nationaliteiten in de Poolse Staat. Het hangt niet van de formele definitie van het ‘fascisme op zichzelf’ af of Pilsudski ja dan neen tot het einde toe in staat zou zijn om de arbeidersorganisaties te vernietigen, waartoe hij door de logica van de situatie ontegensprekelijk gedreven wordt. Het hangt wel af van de reële krachtsverhoudingen, van de dynamiek van het politiek proces dat zich ontwikkelt bij de massa’s van de strategie van de arbeidersvoorhoede en uiteindelijk van de loop van de gebeurtenissen in West-Europa, vooral in Frankrijk. Maar misschien zal de geschiedenis het geluk hebben te mogen schrijven dat het Pools fascisme werd verslagen en verpulverd voordat het zijn ‘totalitaire’ vorm kon aannemen. De opkomst van het fascisme verliep niet minder origineel in Oostenrijk: voor de kanonnade van Wenen18 had het regime Dollfuss 18 Het gaat om straatgevechten in Wenen op 11-16 februari 1934 tussen de gewapende machten van de Oostenrijkse Staat en de gewapende milities (Liga voor de verdediging) van
H e t fa s c i s m e a a n d e m ac h t i n D u i t s l a n d
211
een uitgesproken bonapartistisch karakter. Deze mandataris van de burgerij die niet op een massabasis kon rekenen, speelde de rol van scheidsrechter tussen de kampen van de sociaaldemocratie, de nazi’s en de provinciale austro-fascisten en boeren. Deze drievoudige tegenstelling én de hulp van Italië en Frankrijk zorgden ervoor dat Dollfuss op een veel grotere stabiliteit kon rekenen dan vele koorddansers van zijn soort in andere landen. De nederlaag van de Oostenrijkse nazi’s19 was enkel mogelijk dank zij de waakzame neutraliteit van de sociaaldemocratie. In de mate waarin het specifiek gewicht van de ‘patriottistische milities’20 werd versterkt, leidde de nederlaag van de sociaaldemocratie21 tot de instelling een fascistisch regime waarin Dollfuss de restanten van de bonapartistische erfenis verpersoonlijkte. En de wetenschap of Dollfuss zal vervangen worden door Starhemberg is een vraag van bijkomstig belang om een oordeel te kunnen uitspreken over de aard van het regime. We moeten niet vergeten dat het Duitse fascisme, waarvan niemand het authentiek fascistisch karakter ontkent, tot op heden Hindenburg en zijn kliek in haar schoot heeft bewaard, als getuigen van de traditie van die periode waarin de president van de republiek op bonapartistische wijze de Weimar-grondwet ontwrichtte en de poorten voor hen openzette. Wij hebben hogerop gezegd dat het bonapartisme van fascistische oorsprong onvergelijkbaar veel stabieler was, dan de preventieve bonapartisme experimenten die de burgerij gebruikt in de hoop het fascistisch bloedbad te ontwijken. Maar het is vanuit praktisch en theoretisch standpunt veel belangrijker te onderlijnen dat een regeneratie van fascisme naar bonapartisme het begin van zijn einde betekent. De duur van de vervalperiode van het fascisme en het ogenblik waarop de ziekte overgaat tot doodstrijd, hangen af van vele interne en externe factoren. Maar het feit dat de kleinburgerij haar contrarevolutionaire activiteiten vermindert, dat zij haar illusies verliest, dat zij moet uitblazen en haar aanvallen tegen de arbeidersklasse verzwakken, de Oostenrijkse sociaaldemocratische partij. Door het gebruik van het geschut op 16 februari werden de arbeidersmilities uiteengedreven. 19 De nazi-organisaties werden ontbonden op 19 juni 1933. 20 De patriottistische milities (Heimwehren) waren gewapende fascistische benden die door het Oostenrijks kapitalisme werden gefinancierd en door de fascistische aristocraat Ernst Rüdiger van Starhemberg (1899-1956) werden geleid. 21 De sociaaldemocratische organisaties werden ontbonden op 12 februari 1934.
212 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
opent nieuwe revolutionaire mogelijkheden. De geschiedenis toont dat het onmogelijk is de arbeidersklasse voorgoed te verslagen enkel met de hulp van het politieapparaat. Het is juist, en het Italiaanse voorbeeld bewijst dit, dat de opeenvolgende psychologische uitputting tot de grote catastrofe zich veel langer handhaaft dan de krachtsverhoudingen die tot deze catastrofe hebben geleid. Toch is de psychologische verlamming na de nederlaag maar een zwakke waarborg. Het kan tot nul worden herleid onder invloed van een zware schok. In Italië, in Duitsland, in Oostenrijk en in andere landen kan zo een schok veroorzaakt worden door de overwinning van de strijdende Franse arbeidersklasse. De sleutel tot de revolutionaire uitweg voor de situatie in Europa en in de hele wereld ligt nu vooral in Frankrijk!
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n?
213
Hoofdstuk 5. Waar gaat Frankrijk heen? INLEIDING Toen het fascisme aan de macht kwam in Duitsland, verklaarde Trotski dat de sleutel tot de situatie nu in Frankrijk lag. De Franse economie werd vanaf ongeveer 1931 geraakt door de wereldwijde depressie waarvan de grote crash van 1929 in de VS de bekendste uitdrukking van was. De economische crisis ondermijnde de positie van de kleinburgerij en plaatste ook zowel de burgerij als de arbeidersbeweging voor nieuwe uitdagingen. Verschillende politieke stromingen speelden in op het ongenoegen met een groeiende impact van populisten en van extreemrechts. Dat gebeurde niet overal op een zelfde manier, maar er waren wel overal gelijkaardige elementen van politieke onstabiliteit. In Frankrijk kwamen deze ontwikkelingen na de dramatische gebeurtenissen in Duitsland (en eerder in Italië) waar het fascisme aan de macht kon komen. Leon Trotski had steeds gewaarschuwd dat de weigering van de leiding van de Duitse arbeidersbeweging om gezamenlijk een offensieve strijd voor maatschappijverandering aan te gaan en de ultralinkse koers van de KPD in het bijzonder belangrijke factoren waren die het mogelijk maakten dat Hitler aan de macht kwam. Trotski bracht in Duitsland de noodzaak van een eenheidsfront van de arbeidersbeweging naar voor. In Frankrijk zag de leiding van de arbeidersbeweging de eerste oprispingen van extreemrechts niet aankomen, Frankrijk was immers Duitsland niet. De politieke onstabiliteit – met vijf regeringen tussen mei 1932 en januari 1934 – was een uitdrukking van de crisis. Bovendien werd het volledige establishment door elkaar geschud als gevolg van een aantal schandalen, onder meer door onfrisse praktijken van topbankiers en speculanten. De kleine fascistische groepen hadden als gevolg van de crisis en de impact ervan op de kleinburgerij een steviger
214 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
aanhang gekregen en grepen de schandalen aan om zich offensief te manifesteren. Dat een sterk in de media uitgespeeld schandaal een speculant met Joodse roots betrof, met name Stavisky,1 werd uiteraard schaamteloos uitgespeeld. Als de fascisten in februari 1934 een grote betoging houden in Parijs, op een ogenblik dat het politieke establishment in de touwen ligt, kijken zowel de Communisten als de Socialisten gewoon toe. Ze waren geschokt omdat ze de fascisten niet hadden zien komen en ze vreesden een snelle machtsovername. Door het toeslaan van een element van contrarevolutie zagen ze niet de mogelijkheden om de revolutie op de agenda te zetten. In februari 1934 kwam er onder druk van onder meer extreemrechts een rechtse bonapartistische regering aan de macht onder leiding van Doumergue. Amper twee jaar later kende Frankrijk in april-mei 1936 een van de grootste algemene stakingen uit haar geschiedenis. Net zoals de leidingen van de communisten en de socialisten de contrarevolutie niet zagen aankomen, zagen ze evenmin het potentieel van de revolutie. Het resultaat was dat ze op beiden onvoorbereid waren. Trotski stelde in 1934 reeds dat de crisis en het ineenstorten van alle instellingen van de burgerij leidde tot een periode van enorme politieke volatiliteit waarbij de pendule heel snel van rechts naar links kon gaan en terug. Het argument dat Frankrijk Duitsland niet was – of om de vergelijking met vandaag te maken: dat Frankrijk Griekenland niet is – is slechts gedeeltelijk correct. Het ritme van de gebeurtenissen is uiteraard verschillend, maar omdat er onder het kapitalisme geen uitweg is voor de crisis, is er in alle landen een desintegratie van het systeem. De basiskenmerken daarvan zijn overal dezelfde. 1 Serge Alexandre Stavisky (1888-1934) was van Russisch-Joodse afkomst. Hij oefende verschillende beroepen uit maar kwam in de jaren 1920 op het verkeerde pad, onder meer met de verkoop van waardeloze aandelen. Hij werd meermaals vervolgd, maar bleef uit de gevangenis. Kranten die zijn dubieuze zaken wilden onderzoeken, werden omgekocht met grote advertenties en desnoods werden de kranten volledig opgekocht. In december 1933 viel hij volledig door de mand. De politie vond hem op 8 januari 1934 aan een chalet in Chamonix, getroffen door een kogelwonde. Er werd beweerd dat hij zelfmoord pleegde, maar dat leek onwaarschijnlijk. Het feit dat de dodende kogel een langere afstand aflegde, deed het satirische blad Le Canard Enchaîné vermoeden dat Stavisky wel heel lange armen had. Het feit dat hij als financieel speculant banden had met toplui zorgde ervoor dat de regering viel. De nieuwe regering zette het hoofd van de Parijse politie aan de kant, wat de directe aanleiding vormde voor een poging tot rechtse staatsgreep.
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n?
215
De instellingen van de burgerij worden sterk verzwakt in een periode van crisis. Als democratische methoden niet meer volstaan, volgen andere methoden en wordt het leger ingezet en desnoods ook gewapende bendes. Dat is waar de rol van de reactionaire groepen van fascisten groter kan worden. Het fascisme is in essentie een beweging die erop gericht is om de arbeidersbeweging gewapenderhand te breken. Het kan daarvoor beroep doen op de misnoegde en geruïneerde kleinburgerij die tegen de arbeidersbeweging wordt opgezet. Populisme is doorgaans een eerste uitdrukking van een radicalisering bij de kleinburgerij. In Frankrijk stond het fascisme in 1934 nog niet op de agenda, maar kwam er een rechts bonapartistisch regime dat zich schijnbaar boven het politieke gewoel stelde. Trotski stelde dat een dergelijk regime zich slechts tijdelijk zou kunnen handhaven en steeds meer beroep zou moeten doen op de steun van politie en leger. Een deel van de officiële ‘linkerzijde’, meer bepaald de ‘Radicale Socialistische Partij’, besloot de bonapartistische regering te steunen met het argument van de fascistische dreiging en de stabiliteit. Het resultaat van deze steun was dat het proces van afkalving van de Radicale partij enkel werd versneld. In een systeem in crisis verdwijnt de steun voor de gevestigde partijen die zich op het kapitalisme beroepen. Dat is het resultaat van de dynamiek van de kapitalistische crisis. “Het kapitalisme heeft de productiemiddelen tot op een zodanig niveau gebracht dat ze lam gelegd worden door de miserie van de volkse massa’s die geruïneerd zijn door datzelfde kapitalisme. Het volledige systeem begint af te takelen, te desintegreren en te rotten. Het kapitalisme kan de werkenden niet alleen geen nieuwe sociale hervormingen geven, zelfs geen kruimels. Maar het moet terugnemen wat het ooit gaf. Heel Europa zit in een periode van economische en politieke tegenhervormingen. Het beleid om de massa’s te verstikken is niet het resultaat van de grillen van de reactie maar komt voort uit de desintegratie van het kapitalistische systeem.” En dat heeft uiteraard ook politieke gevolgen. Zoals Trotski stelde: “Belangrijke politieke fenomenen hebben altijd diepere sociale oorzaken.” De opmars van extreemrechts leidde meteen tot discussies binnen de linkerzijde. Trotski ging in tegen diegenen die zich toegeeflijk wilden opstellen tegenover de officiële linkerzijde die de regering steunde. Hij stelde dat de arbeidersbeweging zich uiteraard niet tegen de kleinbur-
216 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
gerij moest keren, maar dat ze deze kleinburgerij enkel naar haar kant zou overwinnen door consequent tegen het kapitalisme in te gaan. “Om de kleinburgerij aan haar kant te krijgen, moet de arbeidersklasse het vertrouwen van de kleinburgerij winnen. Daarvoor moet de arbeidersbeweging vooreerst vertrouwen hebben in haar eigen kracht.” Dat omvat bij de opkomst van fascistische bendes ook de noodzaak van fysieke verdediging van de arbeidersbeweging. Binnen de Franse communistische partij heerste daar heel wat onduidelijkheid over en overheerste het idee dat er geen fysieke verdediging nodig was. Trotski: “Dit komt er uiteindelijk op neer dat wordt gedacht dat als de onderdrukten niet terugschrikken, de onderdrukkers niet verplicht worden om hen te slaan. Dat is de filosofie van Tolstoy en Ghandi, maar niet van Marx en Lenin. Als L’Humanité de doctrine van ‘geen verzet met geweld tegen het kwaad’ aanneemt, zou het als symbool beter niet de hamer en sikkel nemen, maar de vrome geit die Ghandi van melk voorzag.” Tegenover de noodzaak van fysieke verdediging tegen de fascisten, stelde de communistische partij dat dergelijke opstelling een provocatie zou vormen en enkel mogelijk zou zijn in een revolutionaire situatie. Trotski bracht daartegen in dat het argument dat de situatie niet revolutionair was doorgaans gebruikt werd om aan de revolutionaire taken van het ogenblik te verzaken. De opbouw van een ‘arbeidersmilitie’ als verdediging tegen de fascisten was een logische stap in de opbouw en verdediging van de bestaande arbeidersorganisaties en instrumenten van strijd. Dat moet niet geheimzinnig gebeuren, maar net zoals een stakingspiket worden voorbereid met een maximale betrokkenheid van de arbeiders. Daarnaast stelde Trotski dat de linkerzijde geen afwachtende houding mocht innemen tegenover de politieke crisis. Hij pleitte voor een eenheidsfront van arbeidersorganisaties rond een programma van concrete overgangseisen waarmee een arbeidersregering de overgang van het kapitalisme naar het socialisme zou kunnen maken. Eisen op zich volstaan niet, er moeten ook stappen gezet worden om aan te tonen dat de eisen zullen gerealiseerd worden. “Het is niet nodig om strijdmethoden uit te vinden. Die worden aangeboden door de hele geschiedenis van de wereldwijde arbeidersbeweging.” Trotski riep de leiders van de arbeidersbeweging op om zich niet te beperken tot tamme toespraken in het parlement en tot een afgezwakte versie van
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n?
217
een socialistisch programma in de hoop zo meer ‘aanvaardbaar’ te zijn, maar tot een scherpe en duidelijke socialistische retoriek om op basis van klassenstrijd voorbereid te zijn op een overwinning. Vandaar de roep van Trotski om geen ‘Volksfront’ met de burgerlijke Radicalen te vormen, maar actiecomités om een revolutionaire strijd te voeren. Terwijl de crisis van het kapitalisme net het potentieel van een socialistisch alternatief aantoonde, zwegen de socialisten en communisten daarover. Trotski was scherp in zijn vaststellingen: “Waar bij het ontstaan van het kapitalisme onwetende en hongerige arbeiders de machines stuk sloegen, zijn het nu de kapitalisten zelf die machines en fabrieken vernietigen. Het verder behoud van de private eigendom van de productiemiddelen bedreigt de mensheid met degeneratie en barbarij. De basis van de samenleving is economisch. Die basis is rijp voor het socialisme en dit in dubbele zin: de moderne technologie is zodanig ontwikkeld dat het een hoge levensstandaard voor iedereen kan garanderen, maar het uitgeleefde kapitalistische systeem biedt de massa’s enkel steeds meer armoede en lijden.” De uitdaging was groot: als de arbeidersbeweging geen stappen vooruit zou zetten en de macht zou grijpen, dan zou het verval van de economie en de samenleving zich voortzetten en uiteindelijk een bedreiging voor de mensheid vormen. Trotski stelde in 1935 reeds dat dit zou leiden tot een nieuwe oorlog. Een afwachtende houding innemen, was niet aan de orde. “Als we in een prérevolutionaire situatie geen revolutionaire politiek voeren, dan werkt de tijd tegen ons.” In zo’n situatie proberen alle krachten van de reactie zich te versterken. De uitkomst van een prérevolutionaire situatie wordt bovendien niet enkel bepaald door objectieve maar ook door subjectieve factoren. Het organiseren van de arbeiders in actiecomités was dan ook noodzakelijk om te vermijden dat de revolutionaire energie van de massa’s slechts tot geïsoleerde uitbarstingen zou leiden en niet tot een perspectief van maatschappijverandering. “Stakingen, protestacties, confrontaties op straat, opstanden zijn onvermijdbaar in de huidige situatie. De taak van een arbeiderspartij bestaat er niet in om deze acties te controleren en lam te leggen, maar wel in het verenigen van de bewegingen en er zoveel mogelijk krachten aan te besteden.” In dat kader was er volgens Trotski nood aan een eenheidsfront in de vorm van actiecomités waarbinnen de verschillende stromingen van de arbeidersbeweging samen zouden komen. De term ‘actiecomités’
218 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
is daarbij geen toeval, het doel van eenheid is immers actie. “De regel van bolsjewieken inzake eenheid is: afzonderlijk marcheren, samen toeslaan.” Met het Volksfront is het resultaat: “samen marcheren om nadien afzonderlijk afgeslacht te worden.” De arbeiders hadden zich in de periode 1934-36 massaal georganiseerd in de vakbonden en politieke partijen. De staking van 1936 toonde aan dat ze klaar stonden om doorheen radicale acties zoals een algemene staking en bedrijfsbezettingen zelf de touwtjes in handen te nemen. Maar toch bleef de leiding van de arbeidersbeweging aan de zijlijn toekijken en weigeren om het potentieel te benutten. In plaats van de mogelijkheid tot een revolutionaire breuk met het kapitalisme te benutten, werd de energie van de massa’s aangewend om een Volksfrontregering te vormen. Deze regering was evenmin stabiel en kon niet vermijden dat extreemrechts onder Pétain1 aan de macht kwam. De teksten in dit hoofdstuk komen allen uit ‘Whither France?’, een bundeling van teksten van Trotski uit 1934-36. Van de eerste uitgebreide tekst ‘Waar gaat Frankrijk heen?’ waren er enkele passages reeds naar het Nederlands vertaald in het kader van de brochure ‘Fascisme: wat het is en hoe het te bestrijden?’ die in 2003 door marxisme.be werd uitgebracht. Een ander onderdeel werd online geplaatst door marxists. org. De rest hebben we voor deze uitgave vertaald. Daarna volgen ‘Frankrijk op een keerpunt’ (1936), ‘De Franse revolutie is begonnen’ (1936) en ‘Het beslissende uur komt naderbij’ (1938).
1 Philippe Pétain, ook bekend als maarschalk Pétain, (1856 - 1951) was een Franse militair en politicus die een prominente rol speelde tijdens de Eerste Wereldoorlog in de strijd tegen de Duitsers en tijdens de Tweede Wereldoorlog het staatshoofd was van het Vichy-bewind, dat een marionettenregime was van nazi-Duitsland. (bron: Wikipedia)
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n?
219
Waar gaat Frankrijk heen?
9 november 1934. Vertaling door marxisme.be (2003 en 2012), een stuk komt vanop marxists.org Op deze pagina’s willen we de arbeiders uitleggen wat het lot van Frankrijk de komende jaren zal zijn. Voor ons is Frankrijk noch de beurs, noch de banken, noch de grote bedrijven, noch de regering, noch de staat, noch de kerk – dat zijn allemaal onderdrukkers – maar wel de arbeidersklasse en de uitgebuite boeren. DE INEENSTORTING VAN DE BURGERLIJKE DEMOCRATIE
Na de oorlog was er een reeks schitterende revoluties in Rusland, Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, en later in Spanje. Maar het was enkel in Rusland dat de arbeidersklasse de macht volledig zelf in handen nam, de uitbuiters onteigende, en wist hoe het een arbeidersstaat moest oprichten en behouden. Elders bleef de arbeidersklasse, ondanks haar overwinningen, halfweg steken omwille van fouten van haar leiding. Het resultaat hiervan was dat de macht uit haar handen glipte, van links naar rechts ging, en ten prooi kon vallen voor het fascisme. In een aantal andere landen ging de macht over naar militaire dictators. Nergens waren de parlementen in staat om de klassentegenstellingen te verzoenen en een vreedzaam verloop van de gebeurtenissen te verzekeren. Conflicten werden gewapenderhand opgelost. De Fransen dachten lang dat zij niets met het fascisme te maken hadden. Zij hadden een republiek waar alle kwesties behandeld werden door het onafhankelijke volk door de uitoefening van het algemeen stemrecht. Maar op 6 februari 1934 slaagden duizenden fascisten en royalisten, gewapend met revolvers, stokken en messen, erin om het land de reactionaire regering van Doumergue op te leggen, onder wiens bescherming de fascistische bendes konden groeien en zichzelf bewapenen. Wat zal de toekomst ons brengen? Natuurlijk bestaan er in Frankrijk, net zoals in bepaalde andere Europese landen (Engeland, België, Holland, Zwitserland, de Scandinavische landen), nog parlementen, verkiezingen, democratische vrijheden en andere overblijfselen. Maar in al deze landen zien we
2 2 0 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
dezelfde historische wetten in actie, de wetten van de kapitalistische neergang. Als de productiemiddelen in handen blijven van een kleine groep kapitalisten, is er geen uitweg voor de samenleving. De maatschappij is dan gedoemd om van de ene crisis in de andere terecht te komen, van tekorten naar miserie te gaan, van slecht naar slechter. In de verschillende landen wordt de neergang en desintegratie van het kapitalisme in verschillende vormen en op ongelijk tempo duidelijk. De basiskenmerken van het proces zijn echter overal dezelfde. De burgerij leidt haar eigen samenleving naar het bankroet. Het kan de bevolking noch brood noch vrede garanderen. Dat is waarom het niet langer een democratische orde kan tolereren. Het is verplicht om de arbeiders en boeren te verpletteren door het gebruik van fysiek geweld. De ontevredenheid van de arbeiders en boeren kan echter niet gestopt worden door de politie alleen. Het is bovendien vaak onmogelijk om het leger te laten marcheren tegen de bevolking. Het begint met desintegratie en eindigt met het overlopen van een groot deel van de soldaten naar de kant van het volk. Dat is waarom het financiekapitaal verplicht is om speciale troepen op te zetten, troepen die getraind zijn in het vechten tegen de arbeiders net zoals honden opgeleid worden om deel te nemen aan de jacht. De historische functie van het fascisme is het verpletteren van de arbeidersklasse, het vernietigen van de organisaties van de arbeidersklasse, en het verdrukken van politieke vrijheden op een ogenblik dat de kapitalisten niet in staat zijn om zelf te regeren en te domineren op basis van een democratisch apparaat. De fascisten vinden hun actieve leden vooral bij de kleinburgerij. Die wordt bijna volledig geruïneerd door het grootkapitaal. Er is voor de kleinburgerij geen uitweg binnen de huidige sociale omstandigheden, maar het kent geen andere orde. Haar ongenoegen, verontwaardiging en wanhoop worden door de fascisten van het grootkapitaal weggeleid en tegen de arbeiders gericht. Het kan gezegd worden dat het fascisme de kleinburgerij ter beschikking stelt van haar vijanden. Op deze wijze kan het grootkapitaal de kleinburgerij ruïneren en nadien, met de hulp van de ingehuurde fascistische demagogen, de wanhoop van de kleinburgerij inzetten tegen de arbeiders. Het burgerlijke regime kan enkel door zo’n moorddadige middelen overeind blijven. Maar voor hoelang? Tot het omvergeworpen wordt door de arbeidersrevolutie. ***
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 21
HET BEGIN VAN BONAPARTISME IN FRANKRIJK
De beweging van democratie naar fascisme staat in Frankrijk nog in haar kinderschoenen. Het parlement bestaat nog, maar beschikt niet langer over de macht die het ooit had en die vroegere macht zal ook niet terugkeren. De parlementaire meerderheid was doodsbang na 6 februari en riep Doumergue naar voor om de macht te nemen. Doumergue moest de redder, de scheidsrechter worden. Zijn regering stelt zich boven het parlement. Ze is niet gebaseerd op de ‘democratisch’ verkozen meerderheid maar is direct afhankelijk van het bureaucratische apparaat, de politie en het leger. Dat is meteen ook de reden waarom Doumergue de ambtenaren of meer algemeen het overheidspersoneel geen vrijheden kan toekennen. Hij heeft nood aan een volgzame en gedisciplineerde ambtenarij waarbij hij zichzelf aan de top kan plaatsen. De parlementaire meerderheid is bang van de fascisten en van het ‘gemeenschappelijk front’, waardoor het buigt voor Doumergue. Er wordt vandaag veel geschreven over de komende grondwetshervorming, over het recht om de Kamer te ontbinden,… Al deze kwesties zijn slechts van juridisch belang. Op politiek vlak is de kwestie al opgelost. Er is een hervorming doorgevoerd zonder naar Versailles te trekken. Het feit dat gewapende fascistische bendes op het toneel verschenen, maakte het voor het financiekapitaal mogelijk om zichzelf boven het parlement te plaatsen. Dat is waar de essentie van de Franse grondwet nu op neerkomt. Al de rest bestaat uit illusies, woordenkramerij of bewust bedrog. De huidige rol van Doumergue (of van zijn mogelijke opvolgers zoals Tardieu2) is niet nieuw. Het is een gelijkaardige rol als deze die, in andere omstandigheden, werd gespeeld door Napoleon I en Napoleon III. De kern van het bonapartisme bestaat hieruit: het baseert zich op de strijd tussen twee kampen om de ‘natie’ te ‘redden’ met de hulp van een bureaucratisch-militaire dictatuur. Napoleon I vertegenwoordigde het bonapartisme van de onstuimige jonge burgerij. Het bonapartisme van Napoleon III ontwikkelde zich toen de burgerij al 2 André Tardieu was een conservatief liberaal die sterk anti-Duits was. Hij was minister onder Clemenceau. In 1929 werd hij premier, in 1930 en 1932 zou hij opnieuw kortstondig premier zijn.
2 2 2 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
sterker stond. Met Doumergue zien we het seniele bonapartisme van een kapitalisme in verval. De regering van Doumergue vormt een eerste stap in de overgang van het parlementarisme naar het bonapartisme. Om overeind te blijven, heeft Doumergue aan zijn rechterhand de fascisten en de andere bendes die hem aan de macht brachten nodig. Van Doumergue eisen dat hij de Patriottische Jongeren, het Croix de Fue, de Camelots du Roi,…3 niet alleen op papier maar ook in daden zou verbieden en ontbinden, komt neer op de vraag om de tak waarop hij zit af te snijden. Natuurlijk zijn tijdelijke slingerbewegingen mogelijk. Een prematuur fascistisch offensief kan een zekere bocht naar ‘links’ aan de top van de regering veroorzaken. Doumergue zou tijdelijk niet de weg voor Tardieu voorbereiden maar voor Herriot4. Maar niemand heeft ooit gezegd dat de fascisten een premature staatsgreep zullen plegen. Bovendien zou een tijdelijke bocht naar links aan de top de algemene koers van de ontwikkeling niet veranderen. Het zou enkel afstel betekenen maar geen uitstel. Er is niet langer een weg terug naar een vreedzame democratie. De gebeurtenissen gaan onvermijdelijk en onomkeerbaar naar een conflict tussen de arbeidersklasse en het fascisme. KAN HET BONAPARTISME LANG STANDHOUDEN?
Hoe lang kan het huidige bonapartistische overgangsregime standhouden? Of anders gezegd: hoeveel tijd heeft de arbeidersbeweging om zich voor te bereiden op het beslissende gevecht? Het is uiteraard onmogelijk om op deze vraag een exact antwoord te geven. Er zijn wel een aantal factoren waarmee rekening moet gehouden worden bij het evalueren van het tempo waarmee het proces ontwikkelt. Het belangrijkste element daarbij is de kwestie van het onmiddellijke lot van de Radicale Partij. De opkomst zelf van het huidige bonapartistische regime is, zoals we eerder stelden, verbonden met het begin van een burgeroorlog tussen de extreme politieke kampen. Het regime vindt haar belangrijkste 3 Extreemrechtse milities 4 Edouard Herriot was lid van de Radicale Partij en na de Eerste Wereldoorlog even partijleider. Hij stond mee aan de basis van het Volksfront. Bij het begin van WO 2 was hij eerst voorstander van maarschalk Pétain, nadien tegenstander. Hij werd overgeleverd aan de Duitsers
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 2 3
materiële steun bij de politie en het leger. Maar het beschikt ook over politieke steun van de linkerzijde, vanwege de Radicale Socialistische Partij. De basis voor deze massapartij is de kleinburgerij in de steden en op het platteland. De leiding van deze partij wordt ingenomen door ‘democratische’ agenten van de grote burgerij van de steden en het platteland die de bevolking nu en dan eens kleine hervormingen toewerpen, maar zich doorgaans beperken tot democratische frasen waarmee ze de bevolking dagelijks (met woorden) redden van de reactie en de klerikalen terwijl ze het beleid van het grootkapitaal doorvoeren. Met de dreiging van het fascisme, en nog veel meer de dreiging van de arbeidersklasse, zagen de Radicale Socialisten zich verplicht om naar het kamp van het bonapartisme over te gaan. Zoals een kameel buigt voor de zweep van haar bestuurder, zo gaan de Radicalen op de knieën om de kapitalistische reactie te laten plaatsnemen. Zonder de politieke steun van de Radicalen zou de regering Doumergue vandaag niet mogelijk zijn. Als de politieke evolutie van Frankrijk wordt vergeleken met die van Duitsland, dan komt de regering Doumergue en haar mogelijke opvolgers overeen met Brüning, Papen en Schleicher, de regeringen die de periode tussen Weimar en Hitler opvulden. Er is echter een verschil dat politiek van groot belang kan zijn. Het Duitse bonapartisme verscheen op het toneel toen de democratische partijen in elkaar gestort waren en de nazi’s op een snel tempo groot werden. De drie bonapartistische regeringen van Duitsland hadden zelf een erg zwakke basis en moesten zich overeind houden op de smalle koord die gespannen was tussen de uiteinden van twee vijandige kampen – de arbeidersklasse en het fascisme. Alle drie de regeringen kwamen snel ten val. Het kamp van de arbeidersklasse was verdeeld en niet klaar voor de strijd, dit kamp was gedesoriënteerd, misleid en verraden door haar leiders. De nazi’s konden bijna zonder enige strijd de macht grijpen. Het Franse fascisme beschikt nog niet over een massale kracht. Anderzijds is er een steun voor het bonapartisme. Het is geen stabiele steun maar het gaat wel om een massale basis voor de Radicalen. Beide feiten zijn met elkaar verbonden. Door het sociale karakter van haar basis is het Radicalisme de partij van de kleinburgerij. Het fascisme kan enkel een massakracht worden als het de kleinburgerij verovert. Met andere woorden, het fascisme kan in Frankrijk vooral ten koste
2 2 4 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
van de Radicalen ontwikkelen. Dat proces is al bezig, maar het zit nog in een prille fase. DE ROL VAN DE RADICALE PARTIJ
De laatste regionale verkiezingen leverden het resultaat op dat kon verwacht worden. De flanken, met name de reactionairen en het arbeidersblok, gingen vooruit terwijl het centrum, de Radicalen, verloor. Maar de winst en de verliezen waren nog verwaarloosbaar. Moest het om parlementsverkiezingen gaan, dan zouden deze fenomenen ongetwijfeld een grotere omvang aangenomen hebben. De verschuivingen hebben voor ons een belang dat niet in de verschuivingen zelf ligt, maar in het feit dat dit symptomen zijn van veranderingen in het bewustzijn van de massa’s. Ze tonen aan dat het kleinburgerlijke centrum al plaats moet beginnen maken voor de twee extreme kampen. Dat betekent dat de restanten van het parlementaire regime steeds meer uitgehold zullen worden. Nu zullen de extreme kampen groeien. Er zullen confrontaties tussen hen plaatsvinden. Het is niet moeilijk te begrijpen dat dit proces compleet onvermijdbaar is. De Radicale Partij is de partij waarmee de grote burgerij de hoop van de kleinburgerij in een progressieve en vreedzame verbetering van haar situatie in stand houdt. Deze rol van de Radicalen was slechts mogelijk zo lang de economische situatie van de kleinburgerij draagbaar bleef, zo lang er geen massale verpaupering was, zo lang de kleinburgerij haar hoop in de toekomst behield. Het programma van de Radicalen bleef steeds beperkt tot papier. Er werden geen ernstige sociale hervormingen doorgevoerd en de partij zou daar ook niet toe in staat geweest zijn. Dat werd immers niet toegestaan door de grote burgerij die alle echte hefbomen van de macht in handen houdt, de banken en de beurs, de media, de top van de ambtenarij, de belangrijkste diplomaten en de generale staf. Af en toe konden de Radicalen enkele kruimels aan hun basis geven, zeker op provinciaal vlak. Deze aalmoezen hielden de illusies van de massa’s in stand. Zo ging het door tot aan de laatste crisis. Nu is het zelfs voor de meest achtergebleven boer duidelijk dat dit geen gewone crisis van voorbijgaande aard is, zoals er een aantal waren voor de oorlog, maar een crisis van het volledige sociale systeem. Dat vereist
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 2 5
doortastende maatregelen. Welke? De boer weet het niet. Niemand heeft hem verteld wat hij had moeten horen. Het kapitalisme heeft de productiemiddelen tot op een zodanig niveau gebracht dat ze lam gelegd worden door de miserie van de volkse massa’s die geruïneerd zijn door datzelfde kapitalisme. Het volledige systeem begint af te takelen, te desintegreren en te rotten. Het kapitalisme kan de werkenden niet alleen geen nieuwe sociale hervormingen geven, zelfs geen kruimels. Maar het moet terugnemen wat het ooit gaf. Heel Europa zit in een periode van economische en politieke tegenhervormingen. Het beleid om de massa’s te verstikken is niet het resultaat van de grillen van de reactie maar komt voort uit de desintegratie van het kapitalistische systeem. Dat is het fundamentele feit dat iedere arbeider naar voor moet brengen als hij zich niet wil laten misleiden door holle frasen. Dat is net de reden waarom de democratische reformistische partijen desintegreren en in land na land doorheen Europa aan kracht verliezen. Hetzelfde lot staat de Franse Radicalen te wachten. Enkel dwazen denken dat de capitulatie van Daladier5 of het verraad van Herriot tegenover de ergste reactie voortkomt uit toevallige en tijdelijke oorzaken of door een gebrek aan ruggengraat van deze twee betreurenswaardige leiders. Neen! Belangrijke politieke fenomenen kennen steeds diepgaande sociale oorzaken. De neergang van de democratische partijen is een universeel fenomeen als gevolg van de desintegratie van het kapitalisme zelf. De grote burgerij zegt aan de Radicalen: “Nu is de speeltijd voorbij. Als je niet stopt met tegen de socialisten aan te leunen en de mensen wonderen te beloven, dan halen we er de fascisten bij. Begrijp goed dat 6 februari slechts een eerste waarschuwing was.” Waarop de Radicale kameel door de knieën gaat. Hij kan niets anders doen. Maar het radicalisme zal er op deze manier niet in slagen om stand te houden. Door tegenover de bevolking duidelijk te maken dat het lot van de Radicalen verbonden is met het lot van de reactie, bespoedigen 5 Edouard Daladier (1884 – 1970) was een Frans politicus. Vanaf juni 1924 was hij negen jaar minister, eerst van Koloniën, en vervolgens onder meer van Oorlog. In 1927 werd hij leider van de radicaal socialistische partij, en in 1933 werd hij minister-president. Zijn regering sneuvelde na enkele maanden. In 1934 was Daladier gedurende enkele weken minister-president. In 1936 werd hij opnieuw minister van Oorlog, ditmaal in de Volksfront-regering, en in april 1938 werd hij opnieuw premier. (Bron: Wikipedia)
2 2 6 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
de Radicalen hun eigen einde. Het verlies aan stemmen en mandaten bij de regionale verkiezingen is slechts een begin. Het proces van de ineenstorting van de Radicale Partij zal steeds sneller verlopen. De hele kwestie is nu in wiens voordeel deze onvermijdelijke ineenstorting zal uitdraaien – in het voordeel van de arbeidersrevolutie of van het fascisme. Zal het revolutionaire socialisme of de fascistische reactie de middenklasse het eerste brede en stoutmoedige overtuigende programma aanbieden en, nog belangrijker, het vertrouwen winnen door in woorden en daden aan te tonen dat het bereid is om ieder obstakel op de weg naar een betere toekomst uit de weg te ruimen? Het lot van Frankrijk zal de komende jaren bepaald worden door deze vraag. En dat geldt niet alleen voor Frankrijk, maar voor heel Europa. En niet alleen voor Europa, voor de hele wereld. DE MIDDENKLASSE, DE RADICALE PARTIJ EN HET FASCISME
Sinds de overwinning van de nazi’s in Duitsland is er binnen de Franse “linkse” partijen en groepen veel gesproken over de noodzaak om zich niet te vervreemden van de “middenklasse” om zo de weg naar het fascisme te versperren. De fractie van Renaudel6 en co splitste zich met dat specifiek doel van de Socialistische Partij af en positioneerde zich dichter bij de Radicalen. Maar op het ogenblik dat Renaudel, wiens ideeën in 1848 vast zitten, beide handen reikte aan Herriot had die laatste geen handen vrij omdat er een vast zat aan Tardieu en een andere aan Louis Marin7. Dit betekent echter niet dat de arbeidersklasse de kleinburgerij de rug moet toekeren en aan haar lot moet overlaten. Zeker niet! De boeren en de kleinburgerij in de steden bereiken en aan onze kant krijgen, is een noodzakelijke voorwaarde om succesvol te strijden tegen het fascisme en dan hebben we het nog niet over de verovering van de macht. Het probleem moet wel correct gesteld worden en daarvoor is een duidelijk begrip van de aard van de “middenklasse” nodig. In politiek en zeker in een kritieke periode is er niets zo gevaarlijk als 6 Pierre Renaudel (1871-1935) stond voor 1914 dicht bij Jean Jaurès. Tijdens de Eerste Wereldoorlog stond hij aan het hoofd van de Humanité. Hij werd nadien woordvoerder van de socialisten. Hij zoekt in 1933 toenadering tot de ‘neosocialisten’ die bij de radicalen willen aanleunen. 7 Louis Marin (1871-1960) was een conservatief politicus.
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 27
het herhalen van algemene formules zonder de sociale inhoud ervan te onderzoeken. De huidige samenleving bestaat uit drie klassen: de grote burgerij, de arbeidersklasse en de “middenklassen” of de kleinburgerij. De verhoudingen tussen deze drie klassen bepalen in laatste instantie de politieke situatie van het land. De fundamentele klassen in de samenleving zijn de grote burgerij en de arbeidersklasse. Enkel deze twee klassen hebben een duidelijke, consistente en onafhankelijke politieke koers. De kleinburgerij wordt gekenmerkt door haar economische afhankelijkheid en sociale heterogeniteit. De hoogste lagen van de kleinburgerij zijn direct verbonden met de grote burgerij. De laagste lagen gaan samen met de arbeidersklasse en vallen soms zelfs onder de status van lompenproletariaat. In overeenstemming met haar economische positie kan de kleinburgerij geen eigen politieke koers varen. De kleinburgerij wordt steeds over en weer geslingerd tussen de kapitalisten en de arbeiders. De toplagen duwen de kleinburgerij naar rechts, de onderste lagen van onderdrukten en uitgebuitenen kunnen in bepaalde omstandigheden een scherpe bocht naar links nemen. Deze tegenstrijdige verhoudingen tussen de verschillende lagen van de ‘middenklassen’ hebben steeds het verwarde en failliete beleid van de Radicalen bepaald. Het verklaart hoe de partij aarzelt tussen een kartel met de socialisten om de basis te kalmeren of een nationaal blok met de kapitalistische reactie om de burgerij te redden. De finale ontbinding van het Radicalisme begint als de grote burgerij die zelf in een impasse zit, niet langer enige aarzeling toelaat. De kleinburgerij, de failliete massa’s van de steden en het platteland, begint haar geduld te verliezen. Het neemt een steeds vijandiger houding in tegenover de eigen toplaag. De kleinburgerij raakt overtuigd van het falen en de onstandvastigheid van de eigen politieke leiding. De arme boer, de ambachtsman, de kleine handelaar raken overtuigd dat er een grote kloof ligt tussen hen en deze burgemeesters, advocaten en politieke zakenlui zoals Herriot, Daladier, Chautemps en co die met hun levenswijze en standpunten aansluiten bij de grote burgerij. Het is op deze ontgoocheling en deze desillusies van de kleinburgerij, haar ongeduld en haar wanhoop, dat het fascisme inspeelt. De fascistische agitatoren stigmatiseren en verwensen de parlementaire democratie die enkel de carrièristen en zakkenvullers dient maar niets aan de werkende bevolking geeft. Deze demagogen schudden met
2 2 8 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
hun vuisten naar de bankiers, de grote handelaars en de kapitalisten. Hun woorden en gebaren stemmen overeen met de gevoelens van vele kleine bezitters die in een doodlopende weg vastzitten. De fascisten tonen zich daadkrachtig, ze trekken de straten op, vallen de politie aan en willen het parlement met brute kracht de deur wijzen. Dat maakt indruk op de wanhopige kleinburgerij. Die zegt tegen zichzelf: “Bij de Radicalen zijn er teveel dieven, de partij heeft zich uitverkocht aan de bankiers. De socialisten beloven al zo lang dat ze een einde zullen maken aan uitbuiting, maar ze gaan nooit van woorden over tot daden. De communisten zijn niet te begrijpen – vandaag is het dit en morgen iets anders. Laat ons eens zien of de fascisten ons kunnen redden.” GAAN DE MIDDENKLASSEN ONVERMIJDELIJK OVER NAAR HET FASCISME?
Renaudel, Frossard8 en gelijkaardige figuren beelden zich in dat de kleinburgerij voor alles gehecht is aan democratie, waarbij het nodig is om de Radicalen te blijven ondersteunen. Wat een verschrikkelijke verwarring! Democratie is slechts een politieke vorm. De kleinburgerij is niet bezorgd om de verpakking maar om wat er in zit. Het wil zich redden van miserie en bankroet. Als de democratie daar niet toe in staat is, dan kan de democratie de pot op. Dat is hoe iedere kleinburger redeneert of denkt. De belangrijkste sociale en politieke bron van het fascisme is de groeiende revolte van de lagere kleinburgerij tegen haar eigen ‘hoger opgeleide’ toplagen in de gemeenten, districten en parlementen. Dat wordt aangevuld met de haat van de door crisis getroffen intellectuele jongeren tegenover de advocaten, de verkozenen en de ministers. Ook hier rebelleren de lagere kleinburgerlijke intellectuelen tegen diegene die boven hen staan. Betekent dit dat de overgang van de kleinburgerij naar het fascisme onvermijdelijk en onherroepelijk is? Neen, zo’n conclusie zou getuigen van een beschamend fatalisme. 8 Ludovic-Oscar Frossard (1889-1946) werd in 1918 verkozen tot algemeen-secretaris van de Franse Socialistische Partij. Hij bezocht Rusland in 1920 en lag mee aan de basis van de oprichting van de PCF waar hij de algemeen-secretaris van werd. In 1923 nam hij ontslag om terug naar de Socialistische Partij te gaan. Vanaf 1935 was hij meermaals minister.
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 2 9
Wel onvermijdelijk en onherroepelijk is de neergang van het Radicalisme en alle politieke groeperingen die zich aan het lot van het Radicalisme verbinden. Onder de voorwaarden van kapitalistische neergang is er geen plaats meer voor een partij van democratische hervormingen en ‘vreedzame’ vooruitgang. Welke weg ook wordt uitgegaan in Frankrijk, het Radicalisme zal van het toneel verdwijnen. Het wordt verworpen en onteerd door de kleinburgerij die het heeft verraden. Iedere bewuste arbeider zal door de dagelijkse ervaring overtuigd geraken dat onze voorspellingen met de realiteit overeenstemmen. Bij nieuwe verkiezingen zullen de Radicalen een nederlaag lijden. Volledige delen zullen naar de uitgang trekken, van de volkse massa’s onderaan tot groepen van angstige carrièristen aan de top. Afsplitsingen, verraad en ontslagen zullen elkaar onafgebroken opvolgen. Geen enkel maneuver of blok zal de Radicale Partij redden. Zo’n blok zou enkel betekenen dat de neergang wordt gedeeld. Het einde van de Radicale Partij is het onvermijdelijke gevolg van het feit dat de burgerlijke samenleving haar eigen moeilijkheden niet langer kan overstijgen met behulp van zogenaamde democratische methoden. De splitsing tussen de basis en de top van de kleinburgerij is onvermijdelijk. Maar dat betekent helemaal niet dat de massa’s die vandaag het Radicalisme volgen onvermijdelijk hun hoop in het fascisme zullen vestigen. De meeste gedemoraliseerde lagen zullen dat ongetwijfeld wel doen, de meest verstoten en luidruchtigste jongeren uit de middenklasse hebben hun keuze in die richting al gemaakt. Het is vanuit dat reservoir dat de fascistische bendes vorm aannemen. Maar de gewone massa’s in de steden en op het platteland hebben hun keuze nog niet gemaakt. Ze twijfelen voor zo’n grote beslissing. En omdat ze aarzelen, zullen ze zonder veel vertrouwen blijven stemmen voor de Radicalen. De situatie van aarzeling en onbeslistheid zal echter geen jaren blijven duren, eerder enkele maanden. Politieke ontwikkelingen in de komende periode zullen zich op een koortsachtig ritme voordoen. De kleinburgerij zal de fascistische demagogie enkel verwerpen als het vertrouwen stelt in de reële kansen van een andere weg. Die andere weg is deze van de arbeidersrevolutie. ***
2 3 0 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
IS DE KLEINBURGERIJ BANG VAN REVOLUTIE?
Parlementaire cretinisten9, die zichzelf naar voren schuiven als diegenen die dicht bij de mensen staan, herhalen graag: “Je moet de middenklasse niet bang maken met revolutie. Ze houden niet van extremen.” In zijn algemene vorm is deze bewering absoluut verkeerd. Natuurlijk verkiest de kleine middenstander orde zolang zijn zaak draait en zolang hij hoop heeft dat het morgen beter zal gaan. Maar als die hoop verloren gaat, wordt hij gemakkelijk woedend en is hij bereid om zich over te geven aan de meest extreme maatregelen. Hoe kon de democratische staat anders omvergeworpen worden om het fascisme aan de macht te brengen in Italië en Duitsland? De wanhopige kleinburgerij ziet in het fascisme bovenal een strijdbare kracht tegen het grootkapitaal en denkt dat de fascisten, in tegenstelling tot de arbeiderspartijen, die vooral grote woorden naar voren brengen, effectief hun krachten zullen gebruiken om meer “rechtvaardigheid” in te stellen. De boer en de kleine handelaar zijn op hun manier realisten. Ze begrijpen dat er niet aan het gebruik van geweld kan ontkomen worden. Het is verkeerd, compleet verkeerd, om te stellen dat de huidige kleinburgerij niet naar de arbeiderspartijen gaat omdat het bang is van “extreme maatregelen”. Integendeel. De lagere kleinburgerij, de grote massa’s, zien in de arbeiderspartijen slechts parlementaire machines. Ze geloven niet in hun kracht, noch in hun capaciteit om te strijden, noch in hun bereidheid om de strijd ditmaal tot het einde te voeren. Als dit zo is, is het dan de moeite waard om de democratische kapitalistische vertegenwoordigers te vervangen door hun parlementaire broeders ter linkerzijde? Dat is hoe de halfuitgebuite en ontevreden kleine eigenaars zich voelen. Zonder een begrip van deze psychologie van de boeren, de kleine handelaars, bedienden, functionarissen,... — een psychologie die voortkomt uit de sociale crisis — is het onmogelijk om een correcte politiek uit te werken. De kleinburgerij is economisch afhankelijk en politiek geatomiseerd. Dat is waarom het geen onafhankelijke politiek kan voeren. Het heeft nood aan een 9 Parlementaire cretinisten denken dat de verandering die ze willen kan bereikt worden via parlementaire weg. Reformisten stelden dat socialisme met een geleidelijke overgang via het parlement kon bereikt worden. Marx ging daar tegen in en verweet de reformisten al ‘parlementaire cretinisme’.
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 31
“leider” die hen inspireert en vertrouwen geeft. Deze individuele of collectieve, het is te zeggen een persoon of partij, kan hen aangeboden worden door de ene of de andere fundamentele klasse — ofwel de grote burgerij ofwel de arbeidersklasse. Het fascisme ontrafelt en bewapent de gebroken massa’s. Vanuit menselijke stof organiseert het gevechtseenheden. Op die manier geeft het de kleinburgerij de illusie dat het een onafhankelijke kracht is. Het begint zich voor te stellen dat het echt in staat zal zijn om de staat te leiden. Het is niet verrassend dat deze illusies en hoop in het gezicht van de kleinburgerij ontploffen! Maar de kleinburgerij kan ook een leider vinden in de arbeidersklasse. Dat werd aangetoond in Rusland en deels in Spanje. In Italië, Duitsland en Oostenrijk ontwikkelde de kleinburgerij in die richting. Maar de partijen van de arbeidersklasse waren niet opgewassen voor hun historische taak. Om de kleinburgerij aan haar kant te krijgen, moet de arbeidersklasse haar vertrouwen winnen. En daartoe moet het vertrouwen hebben in haar eigen kracht. De arbeidersklasse moet een duidelijk actieprogramma hebben en bereid zijn om met alle mogelijke middelen voor de macht te strijden. Aangemoedigd door haar revolutionaire partij, zegt de arbeidersklasse aan de boeren en de kleinburgerij in de steden: “We voeren strijd om de macht. Hier is ons programma. We zijn bereid om met jullie te discussiëren over veranderingen in dit programma. We zullen enkel geweld gebruiken tegen het grootkapitaal en haar lakeien, maar met jullie willen we een alliantie vormen op basis van een programma.” De boeren zullen dergelijke taal begrijpen. Ze moeten enkel vertrouwen hebben in de capaciteiten van de arbeidersklasse om de macht te grijpen. Daartoe is het noodzakelijk om een eenheidsfront op te bouwen los van iedere onbeslistheid en holle frasen. Het is noodzakelijk om de situatie te begrijpen en zich op een serieuze wijze op het revolutionaire pad begeven. EEN ALLIANTIE MET DE RADICALEN ZOU EEN ALLIANTIE TEGEN DE MIDDENKLASSE ZIJN
Renaudel, Frossard en co zijn er ernstig van overtuigd dat een alliantie met de Radicalen een alliantie met de middenklassen vormt en bijgevolg een dam tegen het fascisme. Deze mensen zien enkel
2 3 2 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
parlementaire schaduwen. Ze negeren de reële evolutie van de massa’s en jagen op de “Radicale Partij” die zichzelf heeft uitgeleefd en zich ondertussen tegen hen keert. Ze denken dat ze in een periode van grote sociale crisis een alliantie van klassen kunnen opzetten door een blok te vormen met een parlementaire kliek die door en door gecompromitteerd is en gedoemd om te verdwijnen. Een echte alliantie van de arbeidersklasse en de middenklassen is geen kwestie van parlementaire statistieken maar van revolutionaire dynamiek. Deze alliantie moet doorheen strijd opgezet en versterkt worden. De betekenis van de huidige politieke situatie ligt net in het feit dat de wanhopige kleinburgerij het juk van de parlementaire discipline achter zich laat en breekt met het voogdijschap van de conservatieve ‘radicale’ kliek die de mensen steeds bedriegt en de massa’s nu definitief heeft verraden. In zo’n situatie samenwerken met de Radicalen leidt er enkel toe dat je zelf de hoon van de massa’s over je krijgt en dat de kleinburgerij in de armen van het fascisme als enige redder wordt geduwd. Een arbeiderspartij moet zich niet bezig houden met een hopeloze poging om een gefaalde partij te redden. Ze moet integendeel alle krachten aanwenden om de massa’s sneller te bevrijden van de invloed van de Radicalen. Hoe meer inspanningen daartoe worden geleverd, hoe sneller en hoe zekerder het tot een echte alliantie van de arbeidersklasse en de kleinburgerij zal komen. Het is noodzakelijk dat de arbeidersklasse zich aan het hoofd plaatst en niet aan de staart. De geschiedenis gaat soms snel. Wee diegene die achterop loopt! Als Frossard de Socialistische Partij het recht ontzegt om de Radicale Partij te ontmaskeren, te verzwakken en het proces van desintegratie te versnellen, dan treedt hij niet als socialist naar buiten maar als conservatieve radicaal. Enkel die partij die gelooft in het eigen programma en ernaar streeft om de bevolking achter zich te krijgen, heeft recht op een historisch bestaan. Anders is het geen partij maar een parlementaire kliek van carrièristen. Het is niet alleen het recht maar de elementaire plicht van een arbeiderspartij om de werkende bevolking te bevrijden van de fatale invloed van de burgerij. Deze historische taak vereist vandaag een bijzonder scherpte aangezien de Radicalen meer dan ooit als dekmantel voor de reactie optreden waarbij de bevolking wordt gesust en misleid waardoor uiteindelijk de
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 3 3
weg voor het fascisme wordt vrijgemaakt. En de linkse Radicalen? Die capituleren voor Herriot net zoals Herriot capituleert voor Tardieu. Voor Frossard zou een alliantie van Socialisten en Radicalen leiden tot een ‘linkse’ regering die de fascistische organisaties zou ontbinden en de republiek zou redden. Dat is een monsterlijk amalgaam van democratische illusies en politie-cynisme. Als we stellen dat er nood is aan een arbeidersmilitie, en we komen daar verder op terug, dan protesteren Frossard en zijn medestanders: “Tegen het fascisme moeten we niet fysiek strijden maar met ideologische middelen.” Als we zeggen dat enkel een massale mobilisatie, wat enkel kan als ook tegen het Radicalisme wordt ingegaan, in staat is om het gras onder de voeten van het fascisme te maaien, dan zeggen dezelfde heren ons: “Neen, enkel de politieregering van Daladier-Frossard kan ons redden.” Wat een zielig gewauwel! De Radicalen hebben de macht gehad en stonden deze vrijwillig af aan Doumergue. Dat was niet omdat ze geen steun van Frossard kregen maar omdat ze bang waren van het fascisme, ze waren bang van de grote burgerij die dreigde met royalistische stoottroepen en ze waren nog banger dat de arbeidersklasse zou ingaan tegen het fascisme. Tot overmaat van ramp raadt Frossard, die bang is geworden door de angst van de Radicalen, Daladier aan om te capituleren. Als we nu even inbeelden – en het is een weinig waarschijnlijke hypothese – dat de Radicalen zouden ingestemd hebben met het voorstel om de alliantie met Doumergue te verbreken om met Frossard in zee te gaan. Dit zou de fascistische bendes, nu met de directe medewerking van de politie, ertoe aanzetten om in grote getalen op straat te komen. De Radicalen zouden spoedig met Frossard onder de tafel gekropen zijn of zich verstopt hebben in hun ministeriële toiletten. Laat ons nu een nog fantasierijkere hypothese maken: de politie van Daladier-Frossard die de “fascisten ontwapent”. Lost dat de zaak op? En wie zal diezelfde politie ontwapenen als ze met de rechterhand aan de fascisten terug geeft wat ze met de linkerhand van hen heeft afgenomen? De klucht van een ontwapening door de politie zal de autoriteit van de fascisten als strijders tegen de kapitalistische staat enkel versterken. De fascistische bendes zullen pas succesvolle slagen toegebracht worden als ze tegelijk politiek geïsoleerd worden. Ondertussen zou de hypothetische regering van Daladier en Frossard de arbeidersklasse of de kleinburgerlijke massa’s niets kunnen
2 3 4 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
aanbieden omdat deze regering niet in staat zou zijn om de fundamenten van het private bezit aan te pakken. Zonder de onteigening van de banken, de grote commerciële bedrijven, de sleutelsectoren van de industrie en het transport, zonder een monopolie op buitenlandse handel en zonder een reeks andere verregaande maatregelen, is het niet mogelijk de boer of de handelaar te helpen. Door haar passiviteit en haar impotentie zou de regering van Daladier en Frossard aanleiding bieden voor een revolte van de kleinburgerij die doorheen deze revolte verder de weg van het fascisme zou opgaan. Maar dat allemaal dus in de veronderstelling dat zo’n regering mogelijk zou zijn… We moeten echter erkennen dat Frossard niet alleen staat. Op dezelfde dag (24 oktober) dat de gematigde Zyromsky in ‘Le Populaire’ inging tegen de poging van Frossard om het kartel te herstellen, sprak Cachin10 zich in ‘L’Humanité’ uit voor het idee van een blok met de Radicale Socialisten. Cachin verwelkomde het feit dat de Radicalen verklaarden dat ze voor de “ontwapening van de fascisten” waren. Natuurlijk verklaarde de Radicalen dat ze voor de ontwapening van iedereen zijn – arbeidersorganisaties inbegrepen. Als zo’n maatregel door een bonapartistische staat wordt genomen, zou het ongetwijfeld vooral tegen de arbeiders gericht zijn. De ‘ontwapende’ fascisten zouden langs de achterdeur dubbel zoveel wapens terugkrijgen, de politie zou hen daarbij wel helpen. Maar waarom zo lang stilstaan bij sombere gedachten? Iedereen heeft zijn hoop nodig. Bijgevolg treedt Cachin de voetsporen van Wels en Otto Bauer die ook hun toevlucht zochten in de ontwapening door de politie van Brüning en Dollfuss. Cachin neemt nogmaals een bocht van 180 graden om de Radicalen met de middenklassen gelijk te stellen. Hij ziet de onderdrukte boeren enkel door de bril van de Radicalen. Een alliantie met de kleinburgerlijke eigenaars ziet hij louter in de vorm van een blok met parlementaire carrièristen die net het vertrouwen van de kleinburgerlijke eigenaars beginnen te verliezen. In plaats van de ontluikende revolte van de boer en de ambachtslieden tegen de ‘democratische’ uitbuiters te voeden en aan te wakkeren 10 Marcel Cachin (1869-1958) steunde als socialistische verkozene de Eerste Wereldoorlog. In 1920 was hij een van de oprichters van de PCF en steunde hij de Russische Revolutie. Hij stond van 1918 tot 1958 aan het hoofd van L’Humanité en was van 1923 tot 1958 lid van het Politiek Bureau van de PCF.
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 3 5
en deze revolte in de richting van een alliantie met de arbeidersklasse te sturen, wil Cachin de failliete Radicalen ondersteunen met de autoriteit van het “gemeenschappelijke front”. Hierdoor wordt de revolte van de meeste uitgebuite kleinburgerij de weg van het fascisme op geduwd. Theoretische slordigheid leidt in revolutionaire politiek altijd tot een wrede wraak. ‘Antifascisme’ is voor de stalinisten net zoals fascisme geen concreet gegeven. Het zijn twee grote lege zakken waar ze in steken waar ze op dat ogenblik de hand op kunnen leggen. Voor hen is Doumergue een fascist net zoals Daladier eerder een fascist was. Eigenlijk is Doumergue een kapitalist die gebruik maakt van de fascistische vleugel van de kleinburgerij, net zoals Herriot gebruik maakt van de radicale kleinburgerij. Vandaag gaan beide vormen samen in een bonapartistisch regime. Doumergue is op zijn manier ook een ‘antifascist’ aangezien hij een militaire of politiedictatuur van het grootkapitaal verkiest op de burgeroorlog waarvan de uitkomst altijd onzeker is. Uit angst voor het fascisme en een nog grotere angst voor de arbeidersklasse, sluit de ‘antifascist’ Daladier de rangen met Doumergue. Maar het regime van Doumergue kan niet standhouden zonder het bestaan van de fascistische bendes. Een eenvoudige marxistische analyse toont de volslagen nutteloosheid van het idee van een alliantie met de Radicalen tegen het fascisme. De Radicalen zullen zelf alle moeite doen om in de praktijk aan te tonen hoe fantasierijk en reactionair de politieke dromen van Frossard en Cachin zijn. DE ARBEIDERSMILITIE EN HAAR TEGENSTANDERS
Om te strijden is het noodzakelijk om het instrument en de middelen om te strijden te behouden en versterken: organisaties, eigen media, meetings,... Het fascisme bedreigt dat op directe en onmiddellijke wijze. Het is nog te zwak voor een directe machtsstrijd, maar sterk genoeg om pogingen te ondernemen teneinde de arbeidersorganisaties beetje bij beetje kapot te krijgen, en om verwarring en gebrek aan vertrouwen in de eigen krachten te verspreiden in de rangen van de arbeiders. Het fascisme vindt onbewuste steun bij diegenen die stellen dat de “fysieke strijd” onaanvaardbaar of hopeloos is, en die van Doumergue eisen dat hij zijn fascistische garde zou ontwapenen. Niets is zo gevaarlijk voor de arbeidersklasse — zeker in de huidige situatie — als
2 3 6 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
het zoete vergif van valse hoop. Niets versterkt het zelfvertrouwen van de fascisten zo sterk als het “flauwe pacifisme” van de arbeidersorganisaties. Niets vernietigt het vertrouwen van de middenklassen in de arbeidersklasse zo sterk als de passiviteit en het gebrek aan bereidheid om de strijd aan te gaan. “Le Populaire” en vooral “L’Humanité” schrijven iedere dag: “Het eenheidsfront is een hindernis tegen het fascisme”; “het eenheidsfront zal het niet toelaten...”; “de fascisten zullen niet durven”,... Dat zijn frasen. Het is nodig dat we rechtuit zeggen aan de arbeiders, socialisten en communisten: laat je niet in slaap wiegen door de frasen van kunstmatige en onverantwoorde journalisten en sprekers. Het gaat om een kwestie van ons voortbestaan en van de toekomst van het socialisme. Wij ontkennen het belang van het eenheidsfront niet. Integendeel, wij eisten dit toen de leiders van beide partijen er tegen waren. Het eenheidsfront biedt heel wat mogelijkheden, maar niets meer. Op zichzelf zal het niets beslissen. Enkel de strijd van de massa’s is beslissend. Het eenheidsfront zal haar waarde tonen als communistische gevechtseenheden de socialisten ter hulp komen en vice versa in het geval van aanvallen van fascistische bendes tegen Le Populaire of L’Humanité. Daartoe moeten er wel arbeidersgevechtseenheden bestaan die opgeleid, getraind en bewapend zijn. Als er geen defensie-organisaties zijn, en dus arbeidersmilities, mogen Le Populaire en L’Humanité zoveel artikels schrijven als ze willen over de almachtigheid van het eenheidsfront, maar zullen beide bladen zonder verdediging staan tegenover de goed voorbereide eerste aanvallen van de fascisten. Wij stellen voor om de “argumenten” en “theorieën” van de tegenstanders van de arbeidersmilitie kritisch te bestuderen, aangezien deze talrijk en invloedrijk zijn in beide arbeiderspartijen. “We hebben een massale zelfverdediging nodig en geen militie”, wordt ons vaak verteld. Maar wat houdt die “massale zelfverdediging” in zonder gevechtsorganisaties, zonder gespecialiseerde kaders, zonder wapens? De verdediging tegen het fascisme overlaten aan ongeorganiseerde en onvoorbereide massa’s die op zichzelf aangewezen zijn, komt overeen met het spelen van een rol die nog lager is dan die van Pontius Pilatus. Het belang van de militie ontkennen, is het belang van de voorhoede
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 37
ontkennen. Waarom hebben we dan een partij? Zonder de steun van de massa’s, betekent de militie niets. Maar zonder georganiseerde gevechtseenheden, zullen de meest heroïsche massa’s neergeslagen worden door de fascistische troepen. Het is nonsens om de militie tegenover zelfverdediging te plaatsen. De militie is een orgaan van zelfverdediging. “Oproepen tot het organiseren van een militie”, zeggen sommige tegenstanders die tot de minst ernstige en de minst eerlijke behoren, “houdt een provocatie in”. Dat is geen argument, maar een belediging. Als de noodzaak voor het verdedigen van de arbeidersorganisaties voortvloeit uit heel de situatie, hoe kunnen we dan niet oproepen voor het opzetten van milities? Misschien bedoelen ze dat het opzetten van een militie fascistische aanvallen en regeringsrepressie “provoceert”. In dat geval is het een absoluut reactionair argument. Het liberalisme heeft altijd aan de arbeiders gezegd dat hun klassenstrijd de reactie zou “provoceren”. De reformisten herhaalden deze beschuldiging tegen de marxisten, de mensjewieken tegen de bolsjewieken. Deze beschuldigingen herleiden zichzelf, in laatste instantie, tot de onderliggende gedachte dat als de onderdrukten niets doen, de onderdrukkers verplicht zullen zijn om hen te slaan. Dat is de filosofie van Tolstoy en Ghandi, maar niet van Marx en Lenin. Als L’Humanité in het vervolg de doctrine van “geen gewapend verzet” wil ontwikkelen, moet het haar symbool van de hamer-en-sikkel, het symbool van de Oktoberrevolutie, misschien vervangen door de geit die Ghandi van melk voorzag. “Het bewapenen van de arbeiders is enkel opportuun in een revolutionaire situatie, die vandaag nog niet bestaat.” Dit argument betekent dat de arbeiders zouden moeten toelaten dat ze afgeslacht worden vooraleer de situatie revolutionair wordt. Diegenen die gisteren de “Derde Periode” predikten, willen vandaag niet zien wat er onder hun eigen ogen aan het gebeuren is. De kwestie van wapens komt alleen naar voren omdat de “vreedzame”, “normale”, “democratische” situatie geleid heeft tot een stormachtige en onstabiele situatie die zichzelf kan omzetten in een revolutionaire, of een contrarevolutionaire, situatie. Dit alternatief is vooral afhankelijk van de vraag of de meest ontwikkelde arbeiders zullen toelaten dat ze aangevallen worden en beetje bij beetje verslagen worden of als ze iedere aanval zullen beantwoorden
2 3 8 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
met twee tegenaanvallen, die voortkomen uit de moed van de onderdrukten en het verenigen van de onderdrukten onder hun vlag. Een revolutionaire situatie komt niet uit de lucht vallen. Het komt voort uit de actieve betrokkenheid van de revolutionaire klasse en haar partij. De Franse stalinisten beargumenteren nu dat de militie niet in staat was om de Duitse arbeidersklasse voor een nederlaag te behoeden. Gisteren ontkenden ze nog iedere nederlaag in Duitsland en stelden ze dat het beleid van de Duitse stalinisten correct was van begin tot einde. Vandaag zien ze alle kwaad in de Duitse arbeidersmilitie (Rote Front). Zo komen ze van de ene fout bij de tegenovergestelde fout terecht, wat niet minder schandalig is. De militie zal op zichzelf niet de oplossing vormen. Een correcte politiek is nodig. Intussen leidde de politiek van de stalinisten in Duitsland (“het sociaalfascisme is de belangrijkste vijand”, de splitsing in de vakbonden, het geflirt met nationalisme, putschisme) tot de isolatie van de arbeidersvoorhoede en haar nederlaag. Met een compleet verkeerde politiek, kon geen enkele militie de situatie redden. Het is nonsens om te stellen dat de organisatie van de militie op zichzelf leidt tot avonturen, de vijand provoceert, de politieke strijd vervangt door fysieke strijd,... In al deze frasen verschuilt zich niets anders dan een politieke lafheid. De militie, als sterke organisatie van de voorhoede, is in feite de beste verdediging tegen avonturen, tegen individueel terrorisme, tegen bloedige spontane explosies. De militie is tegelijk de enige serieuze manier om de burgeroorlog te beperken die door het fascisme aan de arbeidersklasse wordt opgedrongen. Laat de arbeiders, ondanks de afwezigheid van een “revolutionaire situatie”, de fils-à-papa patriotten op hun wijze corrigeren, en de rekrutering van de fascistische bendes zal onvergelijkbaar moeilijker worden. Maar dan komen de strategen die verwikkeld zijn in hun eigen redeneringen en nog stommere argumenten naar voren brengen. We citeren letterlijk: “Als we de revolverschoten van de fascisten beantwoorden met andere revolverschoten,” schrijft L’Humanité op 23 oktober, “verliezen we uit het oog dat het fascisme het product is van het kapitalistische regime en dat we in onze strijd tegen het fascisme het gehele systeem bevechten waarmee we geconfronteerd worden.”
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 3 9
Het is moeilijk om op een paar lijnen meer verwarring en fouten samen te brengen. Het is onmogelijk om ons tegen de fascisten te verdedigen omdat ze “een product van het kapitalistische regime zijn”. Dat betekent dat we heel de strijd moeten verlaten, want alle sociale problemen vandaag zijn “producten van het kapitalistische systeem”. Als de fascisten een revolutionair vermoorden, een gebouw van een arbeiderskrant platbranden, moeten de arbeiders op filosofische wijze verzuchten: “Helaas! Moordenaars en brandstichters zijn producten van het kapitalistische systeem”, waarna ze met gerust gemoed naar huis kunnen gaan. Fatalistische uitputting komt in de plaats van de militante theorie van Marx, de enigen die hier voordeel uit halen zijn de klassenvijanden. Het failliet van de kleinburgerij is, natuurlijk, een product van het kapitalisme. De groei van de fascistische bendes is op haar beurt een gevolg van het failliet van de kleinburgerij. Maar anderzijds zijn ook de toename van de miserie en opstanden van de arbeidersklasse producten van het kapitalisme, en de militie op haar beurt is een product van de scherper wordende klassenstrijd. Waarom stellen de “marxisten” van L’Humanité dan dat de fascistische bendes een legitiem product van het kapitalisme zijn, en de arbeidersmilities het illegitiem product van — de trotskisten? Het is onmogelijk om daar kop of staart van te maken. “We moeten heel het systeem aanpakken”, wordt ons verteld. Hoe? Door over de hoofden van de mensen heen te werken? De fascisten begonnen in verschillende landen met hun revolvers en eindigden met het vernietigen van het hele ‘systeem’ van arbeidersorganisaties. Hoe kunnen we anders het hoofd bieden aan een gewapend offensief van de vijand dan met een gewapende verdediging, waarmee we op onze beurt in het offensief kunnen gaan? L’Humanité geeft nu toe aan verdediging in woorden, maar enkel in de vorm van “massale zelfverdediging”. De militie is schadelijk omdat het de gevechtseenheden van de massa’s scheidt... Maar waarom zijn de onafhankelijke gewapende detachementen van de fascisten dan niet losgekoppeld van de reactionaire massa’s maar juist gebaseerd op de moed en de actiebereidheid van die massa’s door goed georganiseerde aanvallen? Of is de arbeidersmassa inferieur aan de kleinburgerij op vlak van gevechtskwaliteiten? Hopeloos verward, begint L’Humanité eindelijk te twijfelen: het schijnt dat massaverdediging vereist dat er speciale “zelfverdedigings-
2 4 0 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
groepen” worden opgezet. In plaats van de verworpen milities, worden speciale groepen of detachementen voorgesteld. Op het eerste zicht lijkt het alsof er enkel op vlak van de naam een verschil is. Natuurlijk betekent de naam die door L’Humanité wordt voorgesteld op zich niets. Je kunt spreken van “massale zelfverdediging”, maar het is onmogelijk om te spreken van “zelfverdedigingsgroepen”, aangezien het doel van die groepen niet de verdediging van zichzelf is, maar van de arbeidersorganisaties. Maar het is natuurlijk geen kwestie van benaming. De “zelfverdedigingsgroepen”, moeten volgens L’Humanité het gebruik van wapens afkeuren om niet in een vorm van “putschisme” te vervallen. Deze wijzen behandelen de arbeidersklasse als een kind dat geen scheermes in zijn handen mag houden. Scheermessen zijn bovendien, zoals we weten, het monopolie van de Camelots du Roi11, die een legitiem “product van het kapitalisme” zijn, en die met behulp van messen het democratisch “systeem” hebben omvergeworpen. Hoe zullen die “zelfverdedigingsgroepen” zich verdedigen tegen fascistische revolvers? “Ideologisch” natuurlijk. Met andere woorden: ze zullen zichzelf wegsteken. Aangezien ze niet de benodigde zaken in hun handen hebben, zullen ze als “zelfverdediging” de benen nemen. En de fascisten zullen intussen de arbeidersorganisaties stevig aanpakken. Maar als de arbeidersklasse een verschrikkelijke nederlaag leidt, zal het alleszins niet schuldig geweest zijn aan “putschisme”. Deze baarlijke nonsens, en dat onder het banier van het “bolsjewisme”, kan enkel afschuw en afkeer opwekken. Tijdens de “Derde Periode” in de goede oude dagen — toen de strategen van L’Humanité vervuld waren door het delirium van de barricaden, de straten iedere dag “veroverden” en iedereen die hun extravagante meningen niet deelde als “sociaalfascistisch” bestempelde — voorspelden we: “Het moment waarop deze heren hun vingertoppen verbranden, zullen ze de ergste opportunisten worden.” Die voorspelling wordt nu volledig bevestigd. Op een ogenblik waarbij binnen de Socialistische Partij de beweging voor een militie groeit en sterker wordt, staan de leiders van de zogenaamde Communistische Partij 11 Camelots du Roi: een royalistische actiegroep die zich bewapende en uitdrukkelijk antisemitisch was. Er waren meerdere confrontaties met linkse jongerengroepen, maar ook met andere extreemrechtse groepen. Na een gewelddaad in 1936 werd de groep verboden als private militie.
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n?
2 41
aan de kant van diegenen die de wens van de ontwikkelde arbeiders om zichzelf te organiseren in gevechtseenheden, willen laten afkoelen. Kun je een meer demoraliserend en schadelijk werk voorstellen dan dit? WE MOETEN EEN ARBEIDERSMILITIE UITBOUWEN
In de rangen van de Socialistische Partij horen we soms de volgende bedenking: “Er moet een militie gevormd worden, maar we moeten dit niet van de daken schreeuwen.” We kunnen de kameraden die de praktische kant van de zaak willen afschermen van de ogen en oren van onze tegenstanders enkel feliciteren. Maar het is bijzonder naïef te denken dat een militie op onmerkbare, geheime wijze binnen vier muren opgezet kan worden. We hebben tientallen en later honderden en duizenden vechters nodig. Ze zullen enkel deelnemen als miljoenen mannen en vrouwen uit de arbeidersklasse, en na hen de boeren, de noodzaak van de militie begrijpen en rond de vrijwilligers een sfeer van sterke sympathie en actieve steun creëren. De samenzweerderige bezorgdheid kan en mag enkel betrekking hebben op het technische aspect van de kwestie. De politieke campagne moet openlijk gevoerd worden, op meetings, in de fabrieken, op de straten, op de marktpleinen. De centrale kaders van de militie moeten fabrieksarbeiders zijn die georganiseerd zijn op hun werkplaats, elkaar kennen en beter in staat zijn om hun gevechtseenheid te beschermen tegen provocaties van vijandige agenten dan de hoogste bureaucraten. Samenzweerderige commando’s zonder openlijke mobilisatie van de massa’s zullen op het ogenblik dat er gevaar dreigt, ondoeltreffend blijken. Iedere organisatie van de arbeidersklasse moet deelnemen. Er kan daarbij in deze kwestie geen scheidingslijn zijn tussen arbeiderspartijen en de vakbonden. Hand in hand moeten die de massa’s mobiliseren. Het succes van de arbeidersmilitie zal dan verzekerd zijn. “Maar waar zullen de arbeiders hun wapens halen”, werpen de nuchtere ‘realisten’ op — het is te zeggen, de angstige filisters — “de vijand heeft geweren, kanonnen, tanks, gas, en vliegtuigen. De arbeiders hebben een paar honderd revolvers en zakmessen.” Met deze tegenkanting wordt alles eraan gedaan om de arbeiders bang te maken. Enerzijds stellen onze wijzen de wapens van de fascisten gelijk met de uitrusting van de staat. Anderzijds keren ze zich
2 4 2 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
naar de staat en eisen ze ervan dat de fascisten ontwapend worden. Eigenaardige logica! In feite is hun positie verkeerd in beide gevallen. In Frankrijk staan de fascisten nog ver van de situatie waarbij ze de staat controleren. Op 6 februari raakten ze zelfs betrokken in een gewapend conflict met de politie. Het is dan ook verkeerd om te spreken over kanonnen en tanks als het gaat over de onmiddellijke gewapende strijd tegen de fascisten. Natuurlijk zijn de fascisten rijker dan ons. Het is voor hen gemakkelijker om wapens te kopen. Maar de arbeiders zijn met meer, zijn meer vastberaden, meer toegewijd, als ze bewust zijn van een stevige revolutionaire leiding. Naast andere bronnen, kunnen de arbeiders zich bewapenen door de fascisten systematisch te ontwapenen. Dit is nu één van de meest serieuze vormen van de strijd tegen het fascisme. Als de arsenalen van de arbeiders uitbreiden ten koste van de wapendepots van de fascisten, zullen de banken en grote bedrijven voorzichtiger zijn in het financieren van hun moorddadige bendes. Het zou in dit geval — maar enkel in dit geval — zelfs mogelijks zijn dat de gealarmeerde autoriteiten echt werk zou beginnen maken van het verhinderen dat de fascisten zich kunnen bewapenen, met als doelstelling het verhinderen dat de arbeiders zich extra wapens kunnen toe-eigenen. We weten al lang dat enkel een revolutionaire tactiek, als neveneffect, leidt tot “hervormingen” of toegevingen van de regering. Hoe kunnen we de fascisten ontwapenen? Dat is natuurlijk niet mogelijk met enkel en alleen een reeks krantenartikelen. Er moeten gevechtseenheden opgezet worden. Er moet een inlichtingendienst komen. Duizenden informanten en bevriende arbeiders zullen zich vrijwillig aanbieden als ze zich realiseren dat we de zaken serieus aanpakken. Dit vereist een vastberaden wil tot arbeidersactie. De wapens van de fascisten zijn natuurlijk niet het enige. In Frankrijk zijn er meer dan een miljoen georganiseerde arbeiders. Algemeen gesproken is dat aantal beperkt. Maar het is voldoende om te beginnen met het organiseren van een arbeidersmilitie. Als de partijen en vakbonden slechts één tiende van hun leden zouden bewapenen, zou dat al een kracht van 100.000 manschappen zijn. Bij een oproep door een verenigd front zou het aantal vrijwilliggers dat aantal ongetwijfeld sterk overtreffen. De bijdragen van de partijen en vakbonden, collecties en vrijwillige bijdragen, zouden het binnen de paar maanden mogelijk maken om tussen de 100.000 en 200.000 arbeiders te bewapenen. De
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 4 3
fascisten zouden met hun staart tussen de benen afdruipen. Onze perspectieven zouden er onvergelijkbaar beter uitzien. De afwezigheid van wapens of andere redenen inroepen om uit te leggen waarom er nog geen pogingen gedaan zijn om een militie op te zetten, getuigt van een grote mate van zelfbedrog en misleiding. Het belangrijkste obstakel — we kunnen zelfs zeggen: het enige obstakel — vindt haar oorsprong in de conservatieve en passieve aard van de leiding van de arbeidersorganisaties. De sceptici die de leiders zijn, geloven niet in de sterkte van de arbeidersklasse. Ze stellen al hun hoop in allerhande mirakeloplossingen die van bovenaf komen, in plaats van het versterken van de revolutionaire energie van onderuit. De socialistische arbeiders moeten hun leiders ter verantwoording roepen om onmiddellijk over te gaan tot het opzetten van een arbeidersmilitie of anders een stap opzij te zetten voor jongere, frisse krachten. DE ARBEIDERSKLASSE BEWAPENEN
Een staking kan niet uitgeroepen worden zonder propaganda en zonder agitatie. Het is ook niet mogelijk zonder stakingspiketten die indien mogelijk overtuigen, en indien noodzakelijk hun fysieke krachten inzetten. De staking is een basisvorm van klassenstrijd die altijd — in wisselende proporties — “ideologische” methoden combineert met fysieke methoden. De strijd tegen het fascisme is essentieel een politieke strijd die een militie nodig heeft zoals een staking een piket nodig heeft. Het piket is het embryo van de arbeidersmilitie. Wie afstand neemt van “fysieke” strijd, neemt afstand van iedere strijd, aangezien de geest niet losstaat van het lichaam. De grote militaire theoreticus Clausewitz stelde reeds met een schitterende frase dat de oorlog de verderzetting is van de politiek, maar met andere middelen. Die definitie gaat ook op voor de burgeroorlog. Het is niet toelaatbaar om beiden tegenover elkaar te zetten, aangezien het onmogelijk is om volgens goeddunken de politieke strijd te voeren als het zich, door krachten van innerlijke noodzakelijkheid, omvormt tot een gewapende strijd. De taak van een revolutionaire partij bestaat erin dat ze vooruitziet in de tijd en de onvermijdelijkheid erkent dat de politiek zal leiden tot een openlijk gewapend conflict, en daarom haar krachten voorbereidt op dat moment, net zoals de heersende klassen dat doen.
2 4 4 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
De eenheden van de militie voor de verdediging tegen het fascisme, vormen de eerste stap in de bewapening van de arbeidersklasse. Maar dit zijn niet de laatste stappen. Onze slogan is: “Bewapen de arbeidersklasse en de revolutionaire boeren!”. De arbeidersmilitie moet in laatste instantie alle werkenden verenigen. Dat programma vervolledigen is enkel mogelijk in een arbeidersstaat die alle productiemiddelen in handen heeft, en bijgevolg ook alle middelen van vernietiging — alle wapens en de fabrieken die deze produceren. Het is echter niet mogelijk om met lege handen een arbeidersstaat op te bouwen. Enkele politieke invaliden, zoals Renaudel, spreken van een vreedzame, grondwettelijke weg naar het socialisme. De grondwettelijke weg is bezaaid met loopgraven die in handen zijn van fascistische bendes. Het aantal loopgraven waarmee we geconfronteerd worden, zijn niet beperkt. De burgerij zal er niet aan twijfelen om tientallen staatsgrepen te gebruiken, met de hulp van politie en leger, om te verhinderen dat de arbeidersklasse aan de macht zou komen. Een socialistische arbeidersstaat kan enkel gecreëerd worden door een succesvolle revolutie. Iedere revolutie wordt voorbereid door de economische en politieke ontwikkelingen, maar wordt uiteindelijk beslist in een openlijk conflict tussen vijandige klassen. Een revolutionaire overwinning is enkel mogelijk door een langdurige politieke agitatie, een periode van vorming en organisatie van de massa’s. Maar ook het gewapende conflict moet op dezelfde wijze langdurig voorbereid worden. De meest ontwikkelde arbeiders moeten weten dat ze zullen moeten vechten en de strijd moeten aangaan. Ze moeten zich bewapenen als garantie voor hun bevrijding. In een tijdperk dat zo kritiek is als vandaag, moet de partij van de revolutie onder de arbeiders onophoudelijk pleiten voor de noodzaak om zich te bewapenen en moet deze partij er alles aan doen om de arbeiders, of minstens de voorhoede van de arbeidersbeweging, te bewapenen. Als dit niet gebeurt, is een overwinning niet mogelijk. De meest recente verkiezingsoverwinningen van de Britse Labour Party zijn geen weerlegging van wat hierboven wordt gesteld. Zelfs indien we ervan zouden uitgaan dat de Labour Party bij de volgende parlementsverkiezingen een absolute meerderheid zal halen, wat alleszins niet zeker is, en als we er bovendien van uitgaan dat de partij de
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 4 5
weg van socialistische maatregelen zou opgaan – wat nog minder zeker is – dan zou dit meteen op zo een sterk verzet botsen van het Hogerhuis, de koning, de banken, de beurzen, de bureaucratie, de media dat verdeeldheid in eigen rangen onvermijdelijk zou zijn. De linkse, meer radicale, vleugel zou in het parlement al gauw een minderheid worden. Tegelijk zou de fascistische beweging een nooit geziene ontwikkeling kennen. De Britse burgerij is gealarmeerd door de gemeenteraadsverkiezingen en bereidt zich ongetwijfeld al voor op een buitenparlementaire strijd terwijl de leiding van de Labour Party de arbeiders in slaap wiegt met haar successen en de Britse gebeurtenissen spijtig genoeg doorheen de roze bril van Jean Longuet bekijkt. Hoe minder de Labour-leiders voorbereid zijn, hoe wreder de burgeroorlog zal zijn die door de Britse burgerij aan de arbeiders wordt opgedrongen. “Maar waar zal je wapens vinden voor alle arbeiders?”, werpen de sceptici eens te meer op terwijl ze hun eigen nutteloosheid verwarren met objectieve onmogelijkheid. Ze vergeten dat deze kwestie al eerder aan de orde was in iedere revolutie in de geschiedenis. En ondanks alles vormen overwinnende revoluties belangrijke stadia in de ontwikkeling van de mensheid. De arbeiders produceren wapens, vervoeren ze, bouwen de gebouwen waar ze in bewaard worden, bewaken deze gebouwen tegen zichzelf, dienen in het leger en creëren alle uitrustingen van het leger. Het zijn niet de sloten of de muren die de arbeiders van de wapens weg houden, maar de gewoonte van onderwerping, de hypnose van klassendominantie en het nationalistische vergif. Het volstaat om deze psychologische muren te vernietigen en geen enkele stenen muur zal in de weg staan. Het volstaat dat de arbeidersbeweging wapens wil en ze zal deze vinden. De taak van de revolutionaire partij is om dit verlangen wakker te schudden en de realisatie ervan te begeleiden. Hier komen Frossard en honderden angstige parlementairen, journalisten en vakbondsleiders met hun laatste argument, het meest doorslaggevende. “Kunnen ernstige mensen in het algemeen hun hoop vestigen in het succes van een fysieke strijd na de recente tragische gebeurtenissen in Oostenrijk en Spanje? Denk maar aan de huidige technieken, tanks, gas, vliegtuigen!” Dit argument geeft aan dat een aantal ‘ernstige mensen’ niet alleen weigeren om lessen te trekken maar in hun angst ook het weinige dat ze eerder leerden zijn vergeten.
2 4 6 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
De geschiedenis van de afgelopen 20 jaar geeft erg scherp aan dat de fundamentele problemen in de verhoudingen tussen de klassen, net zoals deze tussen naties, worden geregeld door fysieke kracht. De pacifisten hebben lange tijd gehoopt dat de ontwikkeling van militaire techniek een oorlog zou vermijden. De filisters hebben decennialang herhaald dat de militaire techniek een revolutie onmogelijk zou maken. Maar oorlogen en revoluties blijven bestaan. Er waren nooit zoveel revoluties, waaronder succesvolle revoluties, als sinds de laatste oorlog waarin de kracht van de militaire techniek bleek. Frossard en co diepen oude clichés op alsof het om de laatste nieuwe ontdekkingen gaat. Na de automatische geweren en machinegeweren ontdekken ze de tanks en de bommenwerpers. Wij antwoorden: achter iedere machine staan er mensen die niet gestuurd worden door technische maar door sociale en politieke banden. Als historische ontwikkelingen de samenleving confronteren met revolutionaire taken die niet kunnen uitgesteld worden en die een kwestie van leven en dood vormen, als er een progressieve klasse is wiens overwinning noodzakelijk is om de samenleving te redden, dan biedt de ontwikkeling van de politieke strijd de revolutionaire klasse de meest uitgebreide keuzemogelijkheden waaronder ook die om de militaire krachten van de vijand lam te leggen en minstens gedeeltelijk over te winnen. Voor de filister is zo’n mogelijkheid telkens opnieuw een ‘toevalstreffer’ die niet voor herhaling vatbaar is. Maar in de meest onverwachte doch fundamenteel natuurlijke combinaties van gebeurtenissen, zijn er allerhande mogelijkheden die kenmerkend zijn voor iedere grote, dat wil zeggen echt populaire, revolutie. Maar desalniettemin komt de overwinning niet vanzelf. Om de gunstige mogelijkheden te benutten, is het noodzakelijk om een revolutionaire wil te hebben, een ijzeren vastberadenheid om te overwinnen, een stoutmoedige en doortastende leiding. L’Humanité gaat in woorden akkoord met de slogan om de ‘arbeiders te bewapenen’, maar het komt niet tot daden. Volgens deze krant is het op dit ogenblik ontoelaatbaar om een slogan naar voor te schuiven die enkel opportuun is in “een volledige revolutionaire crisis.” Het is gevaarlijk om je geweer te laden, zegt de ‘al te voorzichtige’ jager, als het doelwit nog niet zichtbaar is. Maar als dat doelwit dan plots verschijnt, is het te laat om het geweer nog te laden. Denken de strategen van L’Humanité echt dat ze in “een volledige revolutionaire crisis” zonder enige voor-
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 47
bereiding in staat zullen zijn om de arbeiders te mobiliseren en te bewapenen? Om een grote kwantiteit van wapens veilig te stellen, moet je al over een zekere kwantiteit beschikken. We moeten onophoudelijk voorbereidend werk verrichten. Niet alleen in de sportzalen, maar ook onlosmakelijk verbonden met de dagelijkse strijd van de massa’s. Dit betekent: het is noodzakelijk om onmiddellijk te bouwen aan een militie en tegelijk de propaganda voor de algemene bewapening van de revolutionaire arbeiders en boeren verder te zetten. Maar de nederlagen in Oostenrijk en Spanje…
De onmacht van het parlementarisme in een periode van crisis van het volledige kapitalistische systeem is zo duidelijk dat de vulgaire democraten in het kamp van de arbeiders (Renaudel, Frossard en hun imitatoren) geen enkel argument vinden om hun versteende vooroordelen te verdedigen. Ze grijpen dan maar snel terug naar iedere nederlaag en elke mislukking die op de revolutionaire weg wordt geleden. Hun gedachtegang gaat als volgt: als puur parlementarisme geen weg vooruit biedt, dan nog is gewapende strijd niet beter. De nederlagen van de arbeidersopstanden in Oostenrijk en Spanje zijn momenteel natuurlijk hun favoriete argumenten. In feite blijkt het theoretische en politieke bankroet van de vulgaire democraten nog sterker in hun kritieken op de revolutionaire methode dan in hun verdediging van de methoden van de rottende burgerlijke democratie. Niemand stelt dat de revolutionaire methode automatisch leidt tot overwinningen. Het is niet de methode die op zich beslissend is maar wel de correcte toepassing ervan, de marxistische benadering van de gebeurtenissen, krachtige organisatie, het vertrouwen van de massa’s dat gewonnen is op basis van langdurige ervaringen, een doortastende en stoutmoedige leiding. Het resultaat van iedere strijd is afhankelijk van het moment en de omstandigheden van het conflict en van de krachtsverhoudingen. Het marxisme stelt absoluut niet dat het gewapende conflict de enige revolutionaire methode is of een wondermiddel dat in alle omstandigheden werkt. Het marxisme kent in het algemeen geen fetisj, noch op parlementair vlak noch op vlak van opstanden. Er is een tijd en een plaats voor alles. Maar er is wel iets dat van bij het begin kan gezegd worden: via de parlementaire
2 4 8 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
weg hebben socialistische arbeiders nog nergens de macht veroverd en zijn ze er zelfs nooit dicht bij gekomen. De regeringen van Scheidemann, Hermann Müller, MacDonald hadden niets met socialisme gemeen. De burgerij liet de sociaaldemocraten en Labour toe om aan de macht te komen op voorwaarde dat ze het kapitalisme verdedigden tegen haar tegenstanders. De sociaaldemocraten en Labour hebben die voorwaarde met verve vervuld. Een puur parlementair en anti-revolutionair socialisme heeft nergens geleid tot een socialistisch ministerie. Het heeft enkel afgrijselijke afvalligen voortgebracht die de arbeiderspartij gebruikten om hun eigen regeringscarrière te dienen – Millerand, Briand, Viviani, Laval, Paul-Boncour, Marquet. Anderzijds zijn er historische ervaringen die aantonen dat de revolutionaire methode tot een machtsovername door de arbeiders kan leiden. Dat zagen we in Rusland in 1917, in Duitsland en Oostenrijk in 1918, in Spanje in 1930. In Rusland was er een sterke Bolsjewistische Partij die lange tijd de voorbereidingen voor een revolutie had getroffen en die wist hoe de macht moest genomen worden. De reformistische partijen in Duitsland, Oostenrijk en Spanje waren niet op revolutie voorbereid, speelden er geen leidinggevende rol in maar ondergingen ze. Ze waren bang van de macht die tegen eigen wil in hun handen was gekomen en gaven ze snel vrijwillig terug aan de burgerij. Op deze manier ondermijnden ze het zelfvertrouwen van de arbeidersklasse in haar eigen kunnen en ook het vertrouwen van de kleinburgerij in de arbeidersklasse. Hiermee werden de voorwaarden voor de opkomst van de fascistische reactie gecreëerd, een reactie waar de reformistische partijen zelf het slachtoffer van werden. In navolging van Clausewitz stellen we dat burgeroorlog de voortzetting van politiek met andere middelen is. Dit betekent dat de uitkomst van de burgeroorlog voor een vierde, of misschien slechts een tiende, afhankelijk is van de ontwikkeling van de burgeroorlog zelf, de technische mogelijkheden, de puur militaire leiding en voor drie vierden, of zelfs negen tienden, van de politieke voorbereiding. En waaruit bestaat die politieke voorbereiding dan? Het bestaat uit de revolutionaire samenhang van de massa’s, in hun bevrijding van de slaafse hoop op genade, vrijgevigheid en loyaliteit tegenover de ‘democratische slavendrijvers’, in de vorming van revolutionaire kaders die weten hoe te antwoorden op de officiële publieke opinie en die
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 4 9
tegenover de burgerij een tiende van de onverzoenlijkheid tonen die de burgerij zelf aan de dag legt tegenover de werkende bevolking. Als dit niet gebeurt en de situatie leidt uiteindelijk tot een burgeroorlog – wat uiteindelijk altijd zal gebeuren – dan zal dit gebeuren onder voor de arbeiders erg ongunstige omstandigheden die heel wat gevaren met zich mee brengen waarbij zelfs in het geval van een militaire overwinning de macht uit de handen van de arbeidersklasse kan ontglippen. Wie in dit gewapend conflict en het resultaat ervan niet de volledige voorgaande politiek van de strijdende klassen bekijkt, is ziende blind. Wat in Oostenrijk werd verslagen, was niet de methode van opstand maar het Oostenrijkse marxisme en in Spanje het principeloze parlementaire reformisme. De Oostenrijkse sociaaldemocratie gaf in 1918 achter de rug van de arbeidersklasse de macht terug aan de burgerij nadat de arbeidersklasse deze had gewonnen. In 1927 keerde de sociaaldemocratie zich niet alleen laf weg van de arbeidersopstand die alle kans op succes had, maar werd ook een Schutzbund van arbeiders tegen de opstandige massa’s opgezet. Dat bereidde de overwinning van Dollfuss voor. Bauer en co verklaarden: “We willen een vreedzame evolutie maar als de vijand het hoofd verliest en ons aanvalt, dan…” Deze formule leek erg ‘wijs’ en ‘realistisch’. Jammer genoeg gaat Marceau Pivert op dit Oostenrijkse model voort met zijn redenering “als – dan”. Deze formule is een valstrik voor de arbeiders. Het wiegt hen in slaap en misleidt hen. “Als” betekent dat de vorm van de strijd afhankelijk is van de wil van de burgerij en niet van de absolute onverzoenlijkheid van de klassenbelangen. “Als” betekent dat als we slim, voorzichtig en verzoeningsgezind zijn, de burgerij loyaal zal blijven en alles vreedzaam zal blijven. Otto Bauer en andere leiders van de Oostenrijkse sociaaldemocratie liepen het “Als”-spook achterna en trokken zich passief terug voor de reactie, ze deden de ene toegeving na de andere, zorgden voor demoralisatie onder de massa’s, trokken zich nog verder terug en uiteindelijk bevonden ze zich in een totale impasse. Volledig teruggedrongen in hun laatste bolwerken verklaarden ze de strijd aan te gaan en ze verloren die. In Spanje verliep het anders maar de oorzaken voor de nederlaag waren in essentie dezelfde. De Socialistische Partij, vergelijkbaar met de Russische Sociaal-Revolutionairen en Mensjewieken, deelden de
2 5 0 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
macht met de republikeinse burgerij om te verhinderen dat de arbeiders en boeren de revolutie tot haar conclusies zouden doortrekken. De socialisten hadden de macht twee jaar in handen en hielpen de burgerij om de massa’s onder controle te krijgen door hen kruimels te geven met nationale, sociale en landbouwhervormingen. Tegen de meest revolutionaire lagen van de bevolking gebruikten de socialisten vervolgens repressie. Het resultaat was tweeledig. Het anarcho-syndicalisme, dat in het heetst van de revolutie als was zou weg gesmolten zijn indien de arbeiderspartij een correcte koers had gevolgd, kon zich versterken en trok de militante lagen van de arbeidersklasse aan. Aan de andere kant slaagde de sociaal-katholieke demagogie er in om op het ongenoegen van de massa’s tegenover de burgerlijk-socialistische regering in te spelen. Toen de Socialistische Partij voldoende gecompromitteerd was, verdreef de burgerij haar van de macht en werd een offensief op alle fronten gestart. De Socialistische Partij moest zich verdedigen in de meest ongunstige omstandigheden die het resultaat waren van haar eerdere koers. De burgerij had ter rechterzijde al een sterke steun. De anarcho-syndicalistische leiders begingen tijdens de revolutie alle typische fouten die eigen zijn aan professionele warhoofden. Nu weigerden ze de opstand onder leiding van de ‘politieke’ verraders te steunen. De beweging nam geen algemeen karakter aan, maar bleef beperkt. De regering bracht de verschillende delen van de arbeidersklasse nederlagen toe. De burgeroorlog werd door de reactie opgedrongen en eindigde in een nederlaag voor de arbeidersklasse. Het is niet moeilijk om vanuit de Spaanse ervaring de les te trekken dat socialistische deelname aan een burgerlijke regering nefast is. Deze conclusie kan niet betwist worden, maar volstaat op zich niet. Het zogenaamde ‘radicalisme’ van het Oostenrijkse marxisme is in geen geval beter dan het Spaanse ministerialisme. Het verschil ertussen is van technische en niet van politieke aard. Beiden hadden gehoopt dat de burgerij hun “loyaliteit” zou beantwoorden met een zelfde “loyaliteit”. Beiden leidden de arbeidersklasse naar een ramp. In Spanje en Oostenrijk waren het niet de revolutionaire methoden die tot een nederlaag hebben geleid, maar de opportunistische methoden in een revolutionaire situatie. En dat is niet hetzelfde.
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 51
We zullen hier niet verder ingaan op de koers van de Communistische Internationale in Oostenrijk en Spanje. We verwijzen de lezer naar de documenten van La Vérité en brochures die hierover verschenen. In een uitzonderlijk gunstige situatie waren de Oostenrijkse en Spaanse Communistische Partijen gedoemd tot volledig isolement omdat ze gegijzeld werden door de theorie van de ‘Derde Periode’ en het ‘sociaal-fascisme’. Met de autoriteit van Moskou brachten ze de methoden van revolutie in diskrediet en versperden ze de weg naar een echt marxistisch en bolsjewistisch beleid. De essentie van de revolutie is het snel en meedogenloos onderzoeken van alle doctrines en alle methoden. De afstraffing volgt bijna direct op het misdrijf. De verantwoordelijkheid van de Comintern voor de nederlagen van de arbeidersklasse in Duitsland, Oostenrijk en Spanje is onmeetbaar groot. Het volstaat niet om een ‘revolutionaire’ koers (in woorden) te varen. Er is nood aan een correcte koers. Niemand heeft al enig ander geheim voor een overwinning gevonden. Het eenheidsfront en de machtsstrijd
We hebben al gezegd dat het eenheidsfront van socialistische en communistische partijen enorme mogelijkheden zou bieden. Als dit eenheidsfront het ernstig zou willen, kan het morgen heerser van Frankrijk worden. Maar dan moet de wil er wel zijn. Het feit dat Jouhaux12 en meer algemeen de bureaucratie van de CGT buiten het eenheidsfront blijft om haar ‘onafhankelijkheid’ te bewaren, lijkt in tegenspraak met wat we zeggen. Maar dat is enkel op het eerste gezicht zo. In een tijdperk van enorme uitdagingen en gevaren waarbij de massa’s op straat komen, zullen de grenzen tussen politieke en syndicale arbeidersorganisaties verdwijnen. De arbeiders willen weten hoe ze kunnen ingaan tegen het kapitaal en liggen niet wakker van de ‘onafhankelijkheid’ van Jouhaux tegenover arbeiderspolitiek (spijtig genoeg is Jouhaux redelijk afhankelijk van de burgerlijke 12 Léon Jouhaux (1879-1954): was jarenlang (van 1909 tot 1947) algemeen secretaris van de vakbond CGT, die hij probeerde uit de communistische invloed te houden. Hij lag mee aan de basis van de International Labour Organisation (ILO). In 1951 kreeg Jouhaux de nobelprijs voor de vrede.
2 5 2 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
politiek). Als de voorhoede van de arbeidersbeweging vanuit een eenheidsfront de weg van de strijd op correcte wijze betreedt, dan zullen alle obstakels die door de vakbondsbureaucratie worden gevormd aan de kant geschoven worden. De sleutel tot de situatie bevindt zich in het eenheidsfront van beide partijen. Als deze sleutel niet wordt gehanteerd, dan zullen deze partijen dezelfde betreurenswaardige rol spelen als door het ‘eenheidsfront’ van Mensjewieken en sociaalrevolutionairen in 1917 zou gespeeld zijn, indien de Bolsjewieken daar geen stokje hadden voor gestoken. We zullen niet afzonderlijk ingaan op de Socialistische en Communistische Partijen omdat beiden hun onafhankelijkheid hebben opgegeven ten voordele van het eenheidsfront. Zodra beide arbeiderspartijen die in het verleden zo hard met elkaar in concurrentie gingen de wederzijdse kritieken lieten varen, hielden ze ook op om als afzonderlijke partijen te bestaan. Het inroepen van ‘principiële meningsverschillen’ die blijven bestaan, verandert daar niets aan. Als deze principiële verschillen niet openlijk en actief blijken op een ogenblik vol verantwoordelijkheid, zoals nu het geval is, dan bestaan die meningsverschillen politiek gezien niet meer. Het zijn als schatten op de zeebodem. We voorspellen hier niet of het gezamenlijke werk zal leiden tot een fusie, maar in de huidige periode, die beslissend is voor het lot van Frankrijk, werkt het eenheidsfront als een onvolmaakte partij die zich op federalistische principes baseert. Wat wil het eenheidsfront? Tot hiertoe heeft het dit nog niet aan de massa’s gezegd. De strijd tegen het fascisme? Tot nu toe heeft het eenheidsfront niet uitgelegd wat het voorstelt in de strijd tegen het fascisme. Een puur defensief blok tegen het fascisme zou overigens volstaan als de twee partijen voor het overige hun onafhankelijkheid willen bewaren. Maar neen, er is een eenheidsfront dat zowat alle publieke activiteiten van beide partijen omvat en een einde maakt aan hun wederzijdse strijd om de meerderheid van de arbeidersklasse achter zich te winnen. Het is hieruit dat alle consequenties moeten volgen. Het eerste en belangrijkste is de machtsstrijd. Het doel van het eenheidsfront kan enkel bestaan uit een regering van het eenheidsfront, met name een regering van socialisten en communisten, een kabinet Blum-Cachin. Dat moet openlijk gezegd worden. Als het eenheidsfront zichzelf ernstig neemt – en dat is een voorwaarde opdat de massa’s het ernstig
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 5 3
zouden nemen – dan kan het niet om de slogan van de macht heen. Hoe moet het daartoe komen? Met alle mogelijke middelen die tot de macht leiden. Het eenheidsfront keert zich niet tegen de parlementaire strijd, maar gebruikt het parlement vooral om de onmacht van deze instelling te onthullen en om aan de bevolking uit te leggen dat de huidige regering over een buitenparlementaire basis beschikt en dat de regering enkel kan omver geworpen worden door een machtige massabeweging. De strijd voor de macht betekent dat alle mogelijkheden die worden aangereikt door het semi-parlementaire bonapartistische regime om dit regime op revolutionaire wijze omver te werpen ook effectief worden benut en dat de burgerlijke staat wordt vervangen door een arbeidersstaat. Bij de laatste lokale verkiezingen was er een toename van de stemmen voor de socialisten en zeker voor de communisten. Maar dat lost de situatie op zich niet op. Aan de vooravond van haar ineenstorting boekte de KPD een nog veel grotere stemmenwinst. Nieuwe en brede lagen van de onderdrukten worden door de situatie naar links geduwd, zelfs los van de politiek van de extreme partijen. De Franse Communistische Partij haalde meer stemmen omwille van de traditie die overeind blijft en ondanks haar huidige conservatieve koers. De massa’s toonden bij de verkiezingen hun tendens om de arbeiderspartijen een duw naar links te geven, de massa’s staan immers heel wat linkser dan hun partijen. Dit werd ook bevestigd door de revolutionaire sfeer onder de socialistische jongeren. We mogen niet vergeten dat de jongeren een gevoelige barometer vormen voor de hele arbeidersklasse en haar voorhoede. Als het eenheidsfront niet uit de passiviteit geraakt. Of erger nog, als het een onwaardige romance met de Radicalen begint, dan zullen krachten ‘links’ van het eenheidsfront – anarchisten, anarcho-syndicalisten en gelijkaardige groepen die voor politieke desintegratie staan – zich kunnen versterken. Tegelijk zal de apathie, een voorloper van catastrofes, een opgang kennen. Als het eenheidsfront daarentegen haar achterhoede en flanken tegen de fascistische benden kan beschermen en tegelijk een breed politiek offensief opzet met de slogan van machtsovername, dan zal het een machtige respons krijgen die veel verder zal gaan dan de meest optimistische verwachtingen.
2 5 4 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Enkel charlatans voor wie grote massabewegingen steeds een gesloten boek zullen blijven - een boek dat met zeven zegels is afgesloten - slagen er niet in om dit te begrijpen. Geen programma van passiviteit maar een programma van revolutie
De strijd om de macht moet beginnen met het fundamentele idee dat oppositie tegen een verdere verergering van de situatie van de massa’s onder het kapitalisme mogelijk is, maar dat er geen echte verbetering kan komen zonder een revolutionaire strijd tegen de kapitalistische eigendomsrechten. De politieke campagne van het eenheidsfront moet zich baseren op een goed uitgewerkt overgangsprogramma, dat wil zeggen een reeks maatregelen waarmee een regering van arbeiders en boeren de overgang van kapitalisme naar socialisme kan bewerkstelligen. Er is nood aan een programma dat niet dient om het geweten te sussen, maar wel om revolutionaire actie richting te geven. Wat hebben we aan een programma als het bij dode letters blijft? De Belgische Werkliedenpartij bijvoorbeeld nam het beruchte ‘plan De Man’ aan waarin allerhande nationalisaties werden geëist. Maar wat is het nut van dat programma als de partij geen vinger uitstak om dit ook te realiseren? De programma’s van de fascisten zijn fantasierijk, vals en demagogisch. Maar het fascisme voert wel een harde strijd om de macht. Socialisten kunnen met het meest wetenschappelijke programma uitpakken, maar de waarde ervan zal nihil zijn indien de voorhoede van de arbeidersklasse geen stoutmoedige strijd voert om de staat over te nemen. De sociale crisis in haar politieke uitdrukking, is de machtscrisis. De oude heerser van de samenleving is bankroet. Er is nood aan een nieuwe heerser. Als de revolutionaire arbeidersklasse de macht niet grijpt, dan zal het fascisme dat onvermijdelijk doen!
Een programma met overgangseisen voor de ‘middenklassen’ kan uiteraard een groot belang aannemen als dit programma enerzijds overeenkomt met de reële behoeften van de middenklassen en anderzijds aan de vereiste ontwikkeling in de richting van socialisme. Eens te meer ligt het zwaartepunt niet bij een speciaal programma. De middenklassen hebben al veel programma’s gezien. Wat nodig is, is
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 5 5
het vertrouwen dat het programma ook zal gerealiseerd worden. Op het ogenblik dat de boer zegt: “Nu ziet het er naar uit dat de arbeiderspartijen niet zullen toegeven” – is de zaak voor het socialisme gewonnen. Daartoe is het noodzakelijk dat in actie wordt aangetoond dat we vastberaden zijn en bereid om ieder obstakel uit de weg te ruimen. We moeten geen strijdmethoden uitvinden. Die halen we uit de hele geschiedenis van de internationale arbeidersbeweging. Een geconcentreerde campagne in de arbeidersmedia waarbij op dezelfde nagel wordt geklopt; echte socialistische toespraken vanop de tribunes in het parlement, niet door tamme verkozenen maar door de leiders van het volk; het gebruik van iedere verkiezingscampagne voor revolutionaire doeleinden; regelmatige meetings waarbij de massa’s niet alleen komen luisteren naar de sprekers maar ook om de slogans en richtlijnen van het ogenblik te horen; het opzetten en versterken van een arbeidersmilitie; een openlijke campagne voor het verenigen en uitbreiden van de rangen van de vakbonden op basis van vastberaden klassenstrijd; koppige en zorgvuldig berekende activiteit om het leger aan de kant van de bevolking te krijgen; stakingsacties; machtige betogingen; de algemene staking van de werkenden in steden en platteland; een algemeen offensief tegen de bonapartistische regering om op te komen voor de macht van de arbeiders en boeren. Er is nog tijd om de overwinning voor te bereiden. Het fascisme is nog geen massabeweging. De onvermijdelijke verbrokkeling van het Radicalisme zal de basis voor het bonapartisme verkleinen en zal leiden tot de groei van de twee uiterste kampen en brengt een confrontatie dichterbij. Het is geen kwestie van jaren, maar van maanden. De duur van deze periode ligt niet vast, maar is afhankelijk van de strijd van levendige krachten en vooral van de politiek van de arbeidersklasse en haar eenheidsfront. De potentiële krachten voor de revolutie zijn veel groter dan die van het fascisme en meer algemeen van de volledige verenigde reactie. Sceptici die denken dat alles verloren is, moeten we zonder mededogen uit de rangen van de arbeiders verdrijven. Vanuit de massa’s komen enthousiaste reacties op alle vastberaden en krachtige woorden, voor alle echt revolutionaire slogans. De massa’s willen de strijd aangaan Niet de combinatie van parlementairen en journalisten, maar de legitieme en creatieve haat van de onderdrukten tegen de onderdrukkers vormt vandaag de meest progressieve factor in de geschiedenis.
2 5 6 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Het is nodig om naar de massa’s te gaan, naar de diepste lagen van de massa’s. Het is nodig om op hun passie en hun rede beroep te doen. Het is nodig om in te gaan tegen de valse ‘voorzichtigheid’ die synoniem is voor lafheid en op belangrijke historische keerpunten voor verraad. Het eenheidsfront moet de formule van Danton als motto aannemen: “Durf, altijd durven en nog meer durf.” De situatie volledig begrijpen en er alle praktische conclusies uit trekken, moedig en zonder angst en tot op het einde, is nodig om de overwinning van het socialisme te verzekeren.
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 57
Frankrijk op een keerpunt
Geschreven: 28 maart 1936. Bron: Nederlandstalige Trotski Bibliotheek 14. Revolutionair-Socialistische Publicaties, Groningen 2008. Door Karel ten Haaf. Facsimile-uitgaven van teksten van Trotski in het Nederlands. Overgenomen vanop marxists.org. Verder bewerkt voor deze uitgave. Dit boek13 is aan de verklaring van de methoden van de revolutionaire politiek van de arbeidersklasse in ons tijdperk gewijd. De uiteenzetting is van polemische aard, zoals de revolutionaire politiek zelf. Zodra de polemiek tegen de heersende klasse de onderdrukte massa’s aangrijpt, slaat zij in een bepaalde etappe in de revolutie om. De theoretische grondslag van de revolutionaire politiek is het duidelijke begrip van de klassennatuur van de tegenwoordige maatschappij, van haar staat, haar recht, haar ideologie. De burgerij opereert met abstracte begrippen (“natie”, “vaderland”, “democratie”) om daarmee het uitbuiterskarakter van haar heerschappij te bemantelen. Le Temps, een van de vele eerloze bladen op de aardbol, leert de volksmassa’s van Frankrijk iedere dag patriottisme en onbaatzuchtigheid. Intussen is het voor niemand een geheim dat de onbaatzuchtigheid van de Temps zelf slechts beschikbaar is aan de vaste prijzen van de internationale markt. De eerste daad van de revolutionaire politiek is de ontmaskering van de burgerlijke ficties die het bewustzijn van de volksmassa’s vergiftigen. Deze ficties worden bijzonder boosaardig wanneer zij met de ideeën van het “socialisme” en van de “revolutie” verbonden worden. Meer dan ooit geven de fabrikanten van dergelijke verbindingen in de arbeidersorganisaties van Frankrijk de toon aan. De eerste uitgave van dit boek speelde een zekere rol bij het begin van de vorming van de Franse communistische partij (PCF): de schrijver ontving daarvan destijds niet weinig getuigenissen - de sporen hiervan zijn gemakkelijk in de Humanité van voor 1924 te vinden. In de daarop volgende 12 jaren heeft in de Comintern — na een reeks van koortsachtige zigzags — een radicale verandering plaats gevonden. Het is voldoende te zeggen dat deze publicatie nu op de lijst van de verboden boeken staat. Volgens hun ideeën en methoden onderschei13 Deze tekst werd geschreven als nieuw voorwoord bij het boek ‘Terrorisme en communisme’.
2 5 8 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
den de huidige leiders van de PCF (wij zijn gedwongen deze naam aan te houden, die in absolute tegenstelling met de werkelijkheid is) zich principieel in niets van Kautsky tegen wie dit werk gericht is: zij zijn slechts veel onontwikkelder en cynischer. De van de kant van Cachin & co. beleefde terugval in reformisme en patriottisme zou op zichzelf reeds een voldoende reden voor een nieuwe uitgave van dit boek zijn. Er zijn echter ook ernstiger motieven: zij wortelen in de diepe voorrevolutionaire crisis die het regime van de derde republiek door elkaar schudt. Na een onderbreking van 18 jaar had de schrijver van dit boek de gelegenheid twee jaren lang (1933-1935) in Frankrijk te vertoeven, ofschoon slechts als provinciaal waarnemer die bovendien zelf onder geheime controle stond. Gedurende deze tijd speelde zich in het departement van de Isère, waar de schrijver woonde, een kleine, zeer gewone en alledaagse episode af die evenwel de sleutel tot de gehele Franse politiek levert. In een sanatorium dat aan het Comité des Forges behoort, veroorloofde een jonge arbeider, wie een zware operatie wachtte, het zich de revolutionaire pers te lezen (juister de pers die hij in zijn naïviteit voor revolutionair hield: de Humanité). De administratie stelde aan de onvoorzichtige zieke, en na hem aan vier anderen die zijn sympathie deelden, het ultimatum: óf afstand doen van het betrekken van de ongewenste publicaties óf direct op straat geworpen te worden. Het beroep van de zieken op het feit dat in het sanatorium toch geheel openlijk klerikaal-reactionaire propaganda gevoerd werd, hielp natuurlijk niet. Daar het om eenvoudige arbeiders ging die noch mandaten van afgevaardigden, noch ministersportefeuilles riskeerden, maar alleen gezondheid en leven, had het ultimatum geen succes; de vijf zieken, de een aan de vooravond van een operatie, werden uit het sanatorium geworpen. Grenoble had destijds een socialistisch gemeentebestuur met Dr Martin aan het hoofd, een conservatieve burger die zoals vaak de toon zet in de socialistische partij en wiens meest volmaakte vertegenwoordiger Léon Blum is. De weggejaagde arbeiders ondernamen een poging om bij de burgemeester bescherming te zoeken. Tevergeefs: ondanks alle bemoeiingen, brieven, voorspraak, werden zij niet eens ontvangen. Zij wendden zich tot het plaatselijke linkse blad La Dépêche, waarin de radicaal-socialisten en de socialisten een onafscheidelijk kartel vormen. Toen de directeur van de krant vernam dat het om een sanatorium
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 5 9
van het Comité des Forges ging, wees hij zijn inmenging vierkant af: alles wat je wil maar dat niet. Wegens een dergelijke onvoorzichtigheid ten aanzien van deze machtige organisatie waren de advertenties reeds eenmaal aan La Dépêche onttrokken met een bijhorend verlies aan inkomsten van 20.000 Frank. In tegenstelling met de arbeiders hadden de directeur van de “linkse” krant en de burgemeester wel iets te verliezen: zij deden daarom afstand van de ongelijke strijd en lieten de arbeiders met hun zieke darmen en nieren aan hun eigen lot over. Eens per week of per veertien dagen houdt de socialistische burgemeester, wellicht geplaagd door droevige jeugdherinneringen, een rede over de voordelen van het socialisme boven het kapitalisme. Gedurende de verkiezingen ondersteunt La Dépêche de burgemeester en zijn partij. Alles is in orde. Het Comité des Forges vertoont tegenover dit soort socialisme dat de materiele belangen van het kapitaal niet in het minst schaadt liberale verdraagzaamheid. Door middel van advertenties voor 20.000 frank per jaar (zo goedkoop zijn deze heren te krijgen!) houden de feodalen van de zware industrie en van de banken een grote kartelkrant praktisch aan zich onderworpen. En niet alleen haar: het Comité des Forges heeft klaarblijkelijk genoeg directe en indirecte argumenten voor de heren burgemeesters, senatoren, afgevaardigden, waaronder ook de socialistische. Het gehele officiële Frankrijk staat onder de dictatuur van het geldkapitaal. In het woordenboek van Larousse heet dit systeem “democratische republiek”. Aan de heren linkse afgevaardigden en redacteuren, niet alleen in het departement van de Isère, doch in alle departementen van Frankrijk, scheen het alsof hun vreedzaam samenleven met de kapitalistische reactie geen einde nam. Zij hebben zich vergist. De reeds lang vermolmde democratie voelde plotseling een revolverloop aan haar slaap. Zoals Hitlers bewapening — een rauw materieel feit — de tegenwoordige omwenteling in de betrekkingen tussen de staten veroorzaakte doordat zij openbaarde hoe ijdel en bedrieglijk het zogenaamde “internationale recht” is, zo brachten de bewapende benden van kolonel de la Rocque14 de binnenlandse verhoudingen van Frankrijk in een gisting 14 François de La Rocque (1885 – 1946) was tussen 1930 en 1936 voorman van de extreemrechtse Croix de Feu, aanvankelijk een groep van veteranen uit de Eerste Wereldoorlog maar onder de La Rocque omgevormd tot een paramilitaire groep. Het Croix de Feu werd in juni 1936 ontbonden door de Volksfrontregering. Hierop vormde de La Rocque de Parti Social Français (PSF), de eerste extreemrechtse massapartij in Frankrijk met tot 800.000 leden.
2 6 0 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
die alle partijen zonder uitzondering dwong zich om te vormen, van kleur te veranderen en zich te hergroeperen. Friedrich Engels schreef eens dat de staat, dus ook de democratische republiek, bestaat uit afdelingen van gewapende mensen ter bescherming van het eigendom. Al het overige bedekt of maskeert slechts dit feit. De bespraakte verdedigers van het “recht”, van het slag van Herriot of Blum, zijn tegen een dergelijk cynisme steeds in opstand gekomen. Hitler en de la Rocque hebben elk op hun terrein opnieuw bewezen dat Engels gelijk heeft. Daladier was in het begin van 1934 minister-president volgens het algemene, directe en geheime kiesrecht. In zijn zak droeg hij behalve zijn zakdoek de nationale soevereiniteit. Zodra echter de benden van de la Rocque, Maurras15 & co. toonden dat zij durfden te schieten en de pezen van de politiepaarden door te snijden, maakte de soevereine Daladier plaats voor een politieke invalide, in wie de leiders van de gewapende benden vertrouwen hadden. Dat is een feit van veel groter betekenis dan elke verkiezingsstatistiek en het is een feit dat niet uit de jongste geschiedenis van Frankrijk uitgeschakeld kan worden. Bovendien is het een voorteken van de toekomst. Natuurlijk is niet iedere met revolvers uitgeruste groep in staat op elk tijdstip de richting van het politieke leven van een land te veranderen. Slechts de gewapende afdelingen die organen van bepaalde klassen zijn, kunnen onder bepaalde omstandigheden een beslissende rol spelen. Kolonel de la Rocque en zijn aanhangers willen de “orde” voor schokken bewaren. Daar echter de orde in Frankrijk hetzelfde is als de heerschappij van het geldkapitaal over de midden- en kleinburgerij en heerschappij van de burgerij als geheel over de arbeidersklasse en de daarmee gelijk te stellen lagen, zo zijn de afdelingen van de la Rocque niets meer dan een gewapende stoottroep van het geldkapitaal. Deze gedachte is niet nieuw. Men kan haar zelfs dikwijls in de Populaire en de Humanité tegenkomen, ofschoon zij door deze natuurlijk niet het eerst geformuleerd werd. Maar deze bladen spreken slechts de halve waarheid uit. De andere, niet minder belangrijke, helft zegt 15 Charles Maurras (1868 - 1952) was een Frans journalist, schrijver, dichter en nationalistisch politicus. Hij was de leider van de conservatieve reactionaire beweging Action Française. Hij was ook oprichter van de paramilitaire groep Camelots du Roi. Na de Tweede Wereldoorlog werd hij veroordeeld wegens collaboratie.
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 61
dat Herriot en Daladier met hun aanhangers eveneens een agentuur van het geldkapitaal zijn, anders zouden de radicaal-socialisten niet tientallen jaren lang de regeringspartij van Frankrijk hebben kunnen zijn. Wil men geen verstoppertje spelen, dan moet gezegd worden dat de la Rocque en Daladier een en dezelfde heer dienen. Dat betekent natuurlijk niet dat zij of hun methoden geheel gelijk zijn. Integendeel. Zij haten elkaar als twee gespecialiseerde agenturen waarvan ieder het geheim bezit van een bijzonder geneesmiddel voor alle kwalen. Daladier belooft de orde met behulp van de traditionele driekleurdemocratie in stand te houden. De la Rocque is van mening dat het overleefde parlementarisme weggeveegd dient te worden ten gunste van een openlijke militaire en politiedictatuur. De politieke methoden staan lijnrecht tegenover elkaar, doch de sociale belangen zijn dezelfde. De historische oorzaak van de tegenstelling tussen de la Rocque en Daladier — wij bedienen ons slechts van deze namen om de feiten eenvoudig te stellen — is het verval van het kapitalistische systeem, zijn ongeneeslijke crisis, zijn rotheid. Ondanks ononderbroken veroveringen van de techniek en omwentelingen die leiden tot vooruitgang van afzonderlijke takken van de industrie remt het kapitalisme als geheel de ontwikkeling van de productieve kracht af, waardoor het uiterste onzekerheid van de sociale en internationale betrekkingen in het leven roept. De parlementaire democratie is onafscheidelijk aan het tijdperk van de vrije concurrentie en van de internationale vrijhandel verbonden. De burgerij kon stakings-, vergaderings- en persvrijheid zolang dulden als de productiekrachten zich opwaarts bewogen, de afzetmarkten zich uitbreidden, de welvaart van de massa’s tenminste gedeeltelijk toenam en de kapitalistische naties leefden en konden laten leven. Met uitzondering van de Sovjetunie wordt het imperialistische tijdperk gekenmerkt door stilstand of teruggang van het nationale inkomen, chronische agrarische crisis en organische werkloosheid. Deze verschijnselen zijn zo eigen aan de huidige fase van het kapitalisme als voetjicht en aderverkalking aan een bepaalde ouderdom van de mens. De wereldeconomische chaos als een gevolg van de laatste oorlog verklaren, betekent een hopeloze oppervlakkigheid in de geest van de heer Caillaux, graaf Sforza, enz. aan de dag leggen. De oorlog zelf was niets anders dan een poging van de kapitalistische landen om het reeds dreigende bankroet op de rug van de tegenstander af te wentelen. De poging is niet gelukt. De oorlog heeft de verschijnselen
2 6 2 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
van het verval slechts nog verdiept. In zijn verdere ontwikkeling bereidt dit verval een nieuwe oorlog voor. Hoe slecht de Franse economische statistiek die opzettelijk de problemen van de klassentegenstellingen uit de weg gaat ook is, de verschijnselen van het eigenlijke sociale verval kan zij toch niet verbergen. Bij een algemene daling van het nationale inkomen, bij een waarlijk verschrikkelijke instorting van het inkomen van de boeren, bij het bankroet van de kleine lieden uit de stad, bij groeiende werkloosheid,… doen de reuzenondernemingen met jaarlijkse omzetten van 100 tot 200 miljoen schitterende zaken. Het geldkapitaal zuigt in de volle betekenis van het woord het Franse volk het bloed uit de aderen. Dat is de sociale grondslag van de ideologie en van de politiek van de “nationale unie”. Verzachtingen en lichtstralen in het vervalproces zijn mogelijk, zelfs onvermijdelijk, maar zij blijven zuivere conjunctuurverschijnselen. De algemene tendens van ons tijdperk stelt Frankrijk na een reeks van andere landen gebiedend voor het alternatief: óf de arbeidersklasse moet de door en door verrotte burgerlijke orde ten val brengen, óf het kapitaal moet in het belang van zijn zelfbehoud de democratie voor het fascisme verruilen. Voor hoe lang? Op deze vraag geeft Mussolini’s en Hitler’s lot het antwoord. De fascisten schoten op 6 februari 1934 in directe opdracht van de beurzen, banken en trusts. Van dezelfde commandoposten kreeg Daladier bevel aan Doumergue de macht af te staan. En als de radicaalsocialistische minister-president capituleerde — met die kleinmoedigheid die de radicalen in het algemeen kenmerkt — dan juist daarom omdat hij in de benden van de la Rocque de stoottroepen van zijn eigen heren erkende. Met andere woorden: de soevereine Daladier stond aan Doumergue de macht om dezelfde reden af waarom de directeur van La Dépêche en de burgemeester van Grenoble het van de hand wezen de afschuwelijke wreedheid van de agenten van het Comité des Forges aan de kaak te stellen. De overgang van de democratie naar het fascisme is echter zwanger van het gevaar van sociale schokken. Vandaar het tactische zwenken en de meningsverschillen bij de kopstukken van de burgerij. Alle magnaten van het kapitaal zijn voor een verdere versterking van de gewapende afdelingen die in het uur van het gevaar een reddende reserve kunnen zijn. Maar welke plaats krijgen ze nu al aangewezen,
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 6 3
of men ze toelaat tot de aanval over te gaan of voorlopig slechts als dreigement laten werken — deze vragen zijn nog onopgelost. Het geldkapitaal gelooft niet dat het de radicaal-socialisten nog mogelijk is de kleinburgerlijke massa’s achter zich aan te voeren en met haar druk de arbeidersklasse binnen het raam van de “democratische” discipline te houden. Maar het is er ook niet van overtuigd dat de fascistische organisaties, die het tot nu toe nog aan een werkelijke massabasis ontbreekt, in staat zouden zijn de macht te veroveren en een sterke orde te scheppen. Niet de parlementaire welsprekendheid doch de verontwaardiging van de arbeiders, de weliswaar door Jouhaux’ bureaucratie in de kiem gesmoorde poging tot algemene staking en tenslotte de lokale opstanden (Toulon, Brest), overtuigden de leiders achter de coulissen van de noodzakelijkheid om voorzichtig te zijn. De fascisten werden zachtjes gewaarschuwd, de radicaal-socialisten ademden een klein beetje vrijer. Le Temps ging eerder in een aantal artikels zo ver om de ‘jonge generatie’ hand en hart aan te bieden, maar ontdekte nu opnieuw de voordelen van het bij de Franse geest passende liberale regime. Zo kwam een onbestendig, overgangs- en bastaardregime tot stand dat niet zozeer bij de geest van Frankrijk maar wel bij de ondergang van de derde republiek past. Aan dit regime vallen het duidelijkst zijn bonapartistische trekken op: onafhankelijkheid van de macht van partijen en programma’s, liquidatie van de parlementaire wetgeving door middel van buitengewone volmachten, een regering die zich boven de strijdende kampen, d.w.z. feitelijk boven de natie verheft als haar “scheidsrechter”. De kabinetten-Doumergue, Flandin, Laval, alle drie met onveranderde deelname van de gecompromitteerde en vernederde radicaal-socialisten, zijn slechts kleine variaties op één en hetzelfde thema. Bij het ontstaan van het kabinet-Sarraut verkondigde Léon Blum, wiens scherpzinnigheid slechts twee in plaats van drie dimensies heeft: “De laatste uitwerkingen van de 6de februari zijn op het parlementaire terrein vernietigd”. (Populaire van 2 februari 1936). Dat noemt men de schaduw van het rijtuig met de schaduw van de borstel wassen! Alsof in het algemeen “op het parlementaire terrein” de druk van gewapende afdelingen van het geldkapitaal op te heffen zou zijn! Alsof het mogelijk was dat Sarraut niet voor deze druk zwicht en siddert! In werkelijkheid is de regering-Sarraut-Flandin een variant van hetzelfde
2 6 4 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
half-parlementaire “bonapartisme”, slechts met een lichte neiging naar “links”. Sarraut zelf heeft op klachten over de door hem getroffen maatregelen in het parlement voortreffelijk geantwoord: “Si mes mesures sont arbitraires, c’est parce que je veux être un arbitre”. (“Indien mijn maatregelen willekeurig zijn, dan is dat omdat ik scheidsrechter wil zijn”). Deze kernspreuk zou zelfs in de mond van Napoleon III niet slecht geklonken hebben. Sarraut voelt zich niet als gevolmachtigde van een bepaalde partij of een blok van partijen aan de macht, zoals het volgens de wetten van het parlementarisme behoort, maar als een scheidsrechter over klassen en partijen zoals het met de wetten van het bonapartisme overeenkomt. De verscherping van de klassenstrijd en vooral het openlijke optreden van de gewapende benden van de reactie brachten ook de arbeidersorganisaties in opstand. De socialistische partij die vreedzaam de rol van het vijfde wiel aan de wagen van de Derde Republiek speelde, zag zich gedwongen half afstand te doen van haar traditie van kartelvorming en zelfs met haar rechtervleugel (de “Neo’s”16) te breken. Juist in deze tijd maakten de communisten de omgekeerde ontwikkeling, doch veel grootscheepser. Meerdere jaren lang hadden deze heren gesproken over barricaden, over de verovering van de straat, enz. (het geklets had weliswaar een overwegend literair karakter). Na de 6de februari, toen zij begrepen dat het ernst werd, wierpen de meesters van de barricaden zich naar rechts. Deze natuurlijke reflex van de geschrokken fraseurs viel voortreffelijk samen met de nieuwe internationale oriëntatie van de Sovjetdiplomatie. Onder de druk van het gevaar van de kant van Hitler-Duitsland wendde de Kremlin-politiek zich naar Frankrijk. Status-quo in de internationale betrekkingen! Status-quo in de binnenlandse verhoudingen van Frankrijk. Hopen op de socialistische revolutie? Hersenschimmen! In de leidende kringen van het Kremlin wordt over het Franse communisme niet anders dan met verachting gesproken. Men behoudt wat men heeft opdat het niet nog erger wordt. De parlementaire democratie in Frankrijk is zonder de radicaal-socialisten ondenkbaar: moeten de socialisten haar dus steunen, de communisten zal men bevelen het blok Blum-Herriot niet te hinderen: zo mogelijk moeten zij zichzelf 16 Zie voetnoot 6 op pagina 226.
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 6 5
bij dat blok aansluiten. Maar geen schokken, geen dreigementen! Dat is de koers van het Kremlin. Als Stalin van de wereldrevolutie afstand doet, willen de burgerlijke partijen van Frankrijk dat niet geloven. Hoe verkeerd! Blind vertrouwen is in de politiek natuurlijk geer grote deugd. Maar ook blind wantrouwen is niet beter. Men moet het verstaan de woorden met de daden te vergelijken en de algemene ontwikkelingstendens over een tijdruimte van meerdere jaren te onderscheiden. Stalins politiek, die door de belangen van de bevoorrechte Sovjetbureaucratie bepaald wordt, is volkomen conservatief geworden. De Franse burgerij heeft alle reden Stalin te vertrouwen. Des te minder reden tot vertrouwen heeft de Franse arbeidersklasse. Op het fusiecongres van de vakverenigingen in Toulouse vond de “communist” Racamond voor de politiek van het Volksfront een werkelijk onsterfelijke omschrijving: “Hoe de verlegenheid van de radicale partij te overwinnen?” Hoe de angst van de burgerij voor de arbeidersklasse te overwinnen? Heel eenvoudig: de verschrikkelijke revolutionairen moeten het mes dat zij tussen de tanden hielden, wegwerpen, gel in het haar doen en een lachje ontlokken aan de bekoorlijkste van alle slavinnen: dat zal het nieuwste type van een Vaillant-Couturier17 opleveren. Onder de druk van de keurige “communisten” die uit alle kracht de naar links strevende socialisten naar rechts drongen, moest Blum weer de oriëntatie veranderen, gelukkig in de gewone richting. Zo ontstond het Volksfront, een verzekeringsmaatschappij tegen het bankroet van de radicaalsocialisten, ten koste van het kapitaal van de arbeidersorganisaties. Het radicalisme is onafscheidelijk van de vrijmetselarij en daarmee is reeds alles gezegd. Gedurende de debatten over de fascistische bonden in het Huis van Afgevaardigden merkte Xavier Vallat op dat Trotski destijds de Fransen communisten “verboden” had tot de vrijmetselaarsloges te behoren. De heer Jammy Schmidt, een ogenschijnlijk grote autoriteit op dit gebied, verklaarde daar het verbod uit de onverenigbaarheid van het despotische bolsjewisme met de “geest van vrijheid”. Wij hebben geen reden om over dit thema met de radicalen 17 Paul Vaillant-Couturier (1892-1937) was een auteur, journalist en politicus. Hij was hoofdredacteur van L’Humanité tussen 1926 en 1929 en vervolgens opnieuw van mei 1934 tot aan zijn plotse dood in 1937.
2 6 6 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
afgevaardigde te strijden. Maar wij achten ook nu die arbeidersvertegenwoordiger die in de zoetelijke vrijmetselaars-godsdienst van de klassengemeenschap opwekking of troost zoekt niet het minste vertrouwen waardig. Het kartel ging niet toevallig vergezeld van brede deelname van de socialisten aan de maskerade van de loges. Nu is het de beurt aan de boetvaardige communisten om hun voorschoot aan te doen. Met het voorschoot zal het de nieuw bekeerde leerlingen overigens makkelijker vallen de meesters van het kartel te dienen. Het Volksfront — antwoordt men ons niet zonder verontwaardiging — is echter geen kartel, het is een massabeweging. Gebrek aan hoogdravende definities is er natuurlijk niet, maar aan de zaak zelf veranderen zij niets. Het doel van het kartel was steeds de massabeweging te remmen door haar af te leiden naar de bedding van de klassengemeenschap. Dat is echter ook juist het doel van het Volksfront. Het onderscheid tussen hen — en het is niet van geringe betekenis — is dat het traditionele kartel zich in een betrekkelijk rustig en stabiel tijdperk van het parlementaire regime afspeelde. Thans echter, nu de massa’s ongeduldiger en opbruisend geworden zijn, was een betere rem nodig, een rem met deelname van de “communisten”. Gemeenschappelijke vergaderingen, paradeoptochten, eden, verbinding van de vlag van de Commune met die van Versailles, lawaai, geschreeuw, demagogie — alles dient één enkel doel: de massabeweging tot stilstand brengen en demoraliseren. Toen Sarraut zich in de Kamer voor de rechtsen rechtvaardigde, verklaarde hij dat zijn onschuldige toegevingen aan het Volksfront niets anders waren dan een veiligheidsklep van het regime. Deze openhartigheid mag onvoorzichtig schijnen. Zij werd echter door de uiterste linksen met stormachtig applaus beloond. Sarraut had waarlijk geen reden om zich in te houden. In ieder geval gelukte het hem, misschien niet geheel bewust, een klassieke definitie van het Volksfront te geven: veiligheidsklep tegen de massabeweging. De buitenlandse politiek is een voortzetting van de binnenlandse politiek. Volkomen afstand doend van het standpunt van de arbeidersklasse maken Blum, Cachin & co zich onder het masker van de “collectieve veiligheid” en van het “internationale recht” het standpunt van het nationale imperialisme eigen. Zij bereiden precies dezelfde politiek van kruipen voor die zij in 1914-18 voerden, slechts met de bijvoeging: “voor de verdediging van de Sovjetunie”. Tijdens de jaren
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 6 7
1918-1923, toen de Sovjetdiplomatie niet weinig te laveren en overeenkomsten te sluiten had, kon niet een van de Cominternsecties ook maar aan een blok met de eigen burgerij denken! Is dit alleen reeds niet een overtuigend bewijs voor de oprechtheid van Stalin toen hij afstand deed van de wereldrevolutie? Met dezelfde overwegingen waarmee de Cominternleiders aan de hals van de democratie hangen in de periode van haar doodstrijd, ontdekten zij het stralende gelaat van de Volkenbond toen deze reeds de doodstuipen begon te vertonen. Zo ontstond een gemeenschappelijk platform in de buitenlandse politiek tussen de radicaal-socialisten en de Sovjetunie. Het programma voor de binnenlandse politiek van het Volksfront is gebrouwen uit gemeenplaatsen die niet minder vrije uitleggingen toelaten dan het Geneefse Convenant. De algemene betekenis van het programma is: alles blijft bij het oude. Intussen willen de massa’s het oude niet meer. Daarin bestaat immers juist het wezen van de politieke crisis. De arbeidersklasse politiek ontwapenend stellen Blum, Paul Faure, Cachin, Thorez er vooral belang in dat het zich niet fysiek bewapent. De agitatie van deze heren onderscheidt zich in niets van hetgeen priesters prediken over de superioriteit van de morele principes. Engels die leerde dat het probleem van de staatsmacht een probleem van gewapende afdelingen is. Marx die de opstand als een kunst beschouwde. Zij zijn voor de huidige afgevaardigden, senatoren en burgemeesters van het Volksfront zoiets als middeleeuwse barbaren. De Populaire drukt voor de honderdste keer de gestalte van een hongerige arbeider af met het onderschrift: “Je zal nog eens begrijpen dat onze naakte vuisten solider zijn dan al uw gummiknuppels”. Welk een verheven verachting voor de militaire techniek! Zelfs de Abessijnse Negus18 heeft in dit opzicht moderner denkbeelden. De omwentelingen in Italië, Duitsland, Oostenrijk hebben voor deze lieden schijnbaar niet bestaan. Zullen zij ophouden de “naakte vuisten” te bezingen wanneer de la Rocque zelf hun de handboeien zal aandoen? Soms betreurt men het bijna dat de 18 Wikipedia hierover: “Negus (vorst) (“Koning der Koningen”) is de benaming van een Ethiopisch koning. In 1928 nam Ras Tafari Makonnen, de Ethiopische regent (en latere keizer Haile Selassie) deze titel aan. In 1930 werd hij negusa nagast, dat wil zeggen ‘koning der koningen’ (ofwel keizer).”
2 6 8 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
heren leiders deze ervaring niet alleen kunnen opdoen zonder dat de massa’s getroffen worden. Van het standpunt van het burgerlijke regime vormt het Volksfront een episode in de concurrentiestrijd tussen radicaal-socialisme en fascisme om de aandacht en de gunst van het grootkapitaal. Door hun theatrale verbroederingen met socialisten en communisten willen de radicaal-socialisten de meester bewijzen dat het met de zaak van het regime volstrekt niet zo slecht staat als de rechtsen beweren, dat het gevaar van de revolutie volstrekt niet zo groot is dat zelfs VaillantCouturier het mes tegen de halsband verruilde, dat men door de tamme “revolutionairen” de arbeidersmassa’s kan disciplineren en dus het parlementaire systeem van de ineenstorting kan redden. Niet alle radicaal-socialisten geloven op dezelfde wijze in dergelijk manoeuvre. Degenen die ernstiger zijn en meer invloed hebben, met Herriot op kop, geven de voorkeur aan een afwachtende houding. Maar ook zij kunnen tenslotte niets anders voorstellen. De crisis van het parlementarisme is vooral een crisis van het vertrouwen van de kiezers in het radicaal-socialisme. Zolang het middel ter verjonging van het kapitalisme niet gevonden is, zal en kan er geen recept zijn voor de redding van de radicaalsocialistische partij. Zij heeft slechts de keuze tussen verschillende varianten van de politieke ondergang. Zelfs een relatief succes bij de aanstaande verkiezingen zal haar ineenstorting niet beletten en zelfs niet eens lang verschuiven. De leiders van de socialistische partij, de lichtvaardigste politici van geheel Frankrijk, bekommeren zich niet om de sociologie van het Volksfront. Uit de eindeloze monologen van Léon Blum kan niemand iets leren. Wat de communisten betreft die buitengewoon trots zijn op hun initiatief met betrekking tot de samenwerking met de burgerij, zij stellen het Volksfront voor als een bondgenootschap van de arbeidersklasse met de middenklassen. Welke parodie op het marxisme! De radicaal-socialistische partij is volstrekt geen partij van het kleinburgerdom. Zij is niet eens een “blok van midden- en kleinburgerij”, volgens een onzinnige definitie van de Pravda. De middenburgerij buit niet alleen economisch, doch ook politiek het kleinburgerdom uit en is zelf een agentuur van het geldkapitaal. Een hiërarchische, op uitbuiting berustende, politieke verhouding met de neutrale naam “blok” aanduiden, betekent met de werkelijkheid
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 6 9
spotten. Een cavalerist is geen blok van mens en paard. Wanneer de partij van Herriot-Daladier wortels in de kleinburgerlijke massa’s heeft en in zekere mate tot in de arbeiderskringen, dan is dat alleen om ze te duperen in het belang van het kapitalistische regime. De radicaalsocialisten zijn de democratische partij van het Franse imperialisme — iedere andere definitie is een leugen. De crisis van het kapitalistische systeem ontwapent de radicaalsocialisten doordat zij hun de traditionele middelen voor het in slaap sussen van het kleinburgerdom ontneemt. De “middenklassen” beginnen te voelen en mogelijk zelfs te begrijpen dat de toestand met sjofele hervormingen niet te redden valt, dat een dappere breuk met de heersende orde nodig is. Maar radicaal-socialisme en dapperheid gaan samen als water en vuur. Het fascisme voedt zich vooral aan het groeiende wantrouwen van het kleinburgerdom in het radicaal-socialisme. Men kan zonder overdrijving zeggen dat het politieke lot van Frankrijk zich in aanzienlijke mate zal ontwikkelen naargelang de wijze waarop het radicaal-socialisme geliquideerd wordt en wie zijn opvolging zal opnemen, d.w.z. wie de invloed op de kleinburgerlijke massa’s zal overnemen: het fascisme of de partij van de arbeidersklasse. Een elementaire waarheid van de marxistische strategie luidt dat het bondgenootschap van de arbeidersklasse met de kleine lieden van stad en het platteland slechts in onverzoenlijke strijd tegen de traditionele parlementaire vertegenwoordigers van het kleinburgerdom te verwezenlijken is. Om het boerendom naar de kant van de arbeidersklasse te trekken, is het zaak de boer aan de radicaal-socialistische beroepspoliticus te ontrukken, de politicus die de boer aan het geldkapitaal ondergeschikt maakt. In tegenstelling hiermee staat het Volksfront, het complot van de arbeidersbureaucratie met de ergste politieke uitbuiters van de middenklassen. Dat Volksfront is enkel in staat om het geloof van de massa’s in een revolutionaire weg te laten wegsmelten en hen in de armen van de fascistische contrarevolutie te drijven. Het is nauwelijks te geloven, doch enige cynici trachten werkelijk de Volksfrontpolitiek met verwijzingen naar Lenin te rechtvaardigen. Lenin stelde immers dat men het “zonder compromissen” niet klaarspeelt en vooral niet zonder overeenkomsten met andere partijen. De hoon van de huidige Cominternleiders op Lenin is regel geworden. Zij treden de gehele leer van de stichter van de bolsjewistische partij
270 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
met voeten, maar daarna gaan zij naar Moskou om hem in het mausoleum te eren. Lenin begon zijn werk in het tsaristische Rusland, waar niet alleen de arbeidersklasse en de boerenklasse, niet alleen de intellectuelen maar ook brede kringen van de burgerij in oppositie tegen het oude regime stonden. Wanneer de Volksfrontpolitiek ergens met recht zou kunnen bestaan, dan zo schijnt het vooral in een land dat zijn burgerlijke revolutie nog niet voltrokken heeft. De heren vervalsers zouden er echter goed aan doen te tonen in welke etappe, wanneer en onder welke omstandigheden de bolsjewistische partij in Rusland iets als een Volksfront gevormd zou hebben. Laten zij hun verbeeldingskracht werken en in de historische documenten wroeten! Het bolsjewisme sloot met de revolutionaire kleinburgerlijke organisaties praktische overeenkomsten, bijvoorbeeld voor gemeenschappelijk illegaal transport van revolutionaire literatuur, soms voor gemeenschappelijke organisatie van een straatdemonstratie, soms voor tegenstand tegen de Zwarte Honderd. Gedurende de verkiezingen in de staatsdoema namen zij onder zekere omstandigheden hun toevlucht tot een verkiezingsblok met de mensjewieken of met de sociaal-revolutionairen in tweede instantie. Dat is ook alles! Noch gemeenschappelijke “programma’s”, noch gemeenschappelijke permanente instellingen, noch afstand doen van kritiek op tijdelijke bondgenoten. Dergelijke tijdelijke, beperkte, streng concrete doeleinden, overeenkomsten en compromissen — daarvan en daarvan alleen sprak Lenin — hebben niets gemeen met een Volksfront dat een samenraapsel van verschillende organisaties is, een duurzaam bondgenootschap van verschillende klassen, verbonden voor een gehele periode — en wat voor een periode — aan een gemeenschappelijk programma en een gemeenschappelijke politiek, een politiek van parades, verklaringen en van zand in de ogen strooien. Bij het eerste ernstige op de proef stellen, zal het Volksfront in stukken uiteenvallen en al zijn bestanddelen zullen ernstige scheuren vertonen. De Volksfrontpolitiek is een politiek van het verraad. De regel van het bolsjewisme in de kwestie van de blokken luidt: gescheiden marcheren, verenigd toeslaan! De regel van de huidige Cominternleiders is: verenigd marcheren om gescheiden verslagen te worden. Deze heren mogen zich aan Stalin en Dimitrov houden maar zij moeten alsjeblieft Lenin met rust laten!
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n?
2 71
Men kan niet zonder verontwaardiging de verklaringen van de snoevende Cominternleiders lezen, volgens welke het Volksfront Frankrijk van het fascisme “gevrijwaard heeft”. In werkelijkheid betekent dit slechts dat de wederzijdse aanmoedigingen de angstige helden voor overdreven angst “vrijwaarden”. Voor lange tijd? Tussen Hitlers eerste opstand en zijn machtsverovering verliepen tien jaren. Deze jaren werden gekenmerkt door vele perioden van eb en vloed. De Duitse Blums en Cachins hebben destijds eveneens menig maal hun “overwinning” op het nazisme uitgeschreeuwd. Wij hebben hen niet geloofd en vergisten ons niet. Deze ervaring heeft de Franse neven van Wels en Thälmann echter niets geleerd. Weliswaar namen in Duitsland de communisten geen deel aan het Volksfront dat de sociaaldemocratie, de burgerlijke linksen en het katholieke centrum omvatte (“een bondgenootschap van de arbeidersklasse met de middenklassen”!). In die periode wees de Comintern zelfs strijdovereenkomsten van de arbeidersorganisaties tegen het fascisme van de hand. De resultaten zijn bekend. De warmste sympathie met Thälmann als gevangene van de beulen kan ons niet beletten uit te spreken dat zijn, d.w.z. Stalins, politiek tot Hitlers overwinning meer bijdroeg dan Hitlers politiek zelf. Na haar wending voert de Comintern nu in Frankrijk de voldoende bekende politiek van de Duitse sociaaldemocratie. Is het waarlijk zo moeilijk de resultaten te voorzien? De komende parlementsverkiezingen, hoe zij ook mogen uitvallen, zullen op zich geen ernstige veranderingen in de toestand brengen. De kiezers blijft tenslotte de keuze tussen een scheidsrechter van het type Laval en een scheidsrechter van het type Herriot-Daladier. Daar Herriot vredelievend met Laval samenwerkte en Daladier beide ondersteunde, zo is het verschil tussen hen zeer gering als we het afmeten aan de door de geschiedenis gestelde taken. Te menen dat Herriot-Daladier in staat zouden zijn de “tweehonderd families”19 die Frankrijk regeren de oorlog te verklaren, betekent het volk brutaal voor de gek houden. De 200 families zweven niet in de lucht maar zijn de organische bekroning van het systeem van 19 De uitdrukking ‘tweehonderd families’ verwijst naar de 200 grootste aandeelhouders van de Franse Nationale Bank in het interbellum. Voor de hervorming van 1936 vormden vertegenwoordigers van de 200 grootste aandeelhouders de Algemene Vergadering van de Nationale Bank.
272 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
het geldkapitaal. Om de 200 families te overwinnen, moet men het economische en politieke regime ten val brengen. Maar Herriot en Daladier zijn niet minder geïnteresseerd in het rechthouden van dat systeem dan Flandin en de la Rocque! Het gaat niet om de strijd van de “natie” tegen enkele magnaten, zoals de Humanité het doet voorkomen, maar om de strijd van de arbeidersklasse tegen de burgerij, om klassenstrijd die alleen door de revolutie beslist kan worden. De voornaamste hindernis op deze weg werd het anti-arbeiderscomplot van de leiders van het Volksfront. Hoe lang nog in Frankrijk half parlementaire, half bonapartistische kabinetten elkaar zullen aflossen en door welke concrete etappen in het algemeen het land in de komende periode zal gaan, is niet vooruit te zeggen. Dat hangt af van de internationale en de nationale economische conjunctuur, van de wereldsituatie, van de situatie in de Sovjetunie, van de graad van stabiliteit van het Italiaanse en Duitse fascisme, van de gang van de gebeurtenissen in Spanje, tenslotte — en dat is qua belang zeker niet de laatste factor — van de scherpzinnigheid en activiteit van de meest ontwikkelde elementen van de Franse arbeidersklasse. Stuiptrekkingen van de frank kunnen het einde bespoedigen. Nauwere samenwerking van Frankrijk met Engeland zijn in staat het te vertragen. De doodsstrijd van de “democratie” kan in Frankrijk in ieder geval veel langer duren dan in Duitsland de voorfascistische periode Brüning-Papen-Schleicher duurde. Maar dat betekent niet dat het niet om een doodstrijd gaat. De democratie zal weggevaagd worden. De vraag is slechts: door wie? De strijd tegen de “200 families”, tegen fascisme en oorlog -voor vrede, brood, vrijheid en dergelijke schone zaken — is ofwel een leugen ofwel een strijd om de val van het kapitalisme. Het probleem van de revolutionaire machtsverovering is voor de werkenden van Frankrijk geen ver verwijderd doel, maar de taak van de periode die al begonnen is. Intussen doen de socialistische en communistische leiders niet alleen afstand van de revolutionaire mobilisatie van de arbeidersklasse, maar ze werken het ook met alle kracht tegen. Terwijl zij broederschap met de burgerij sluiten, maken zij jacht op de bolsjewieken. Zo sterk is hun haat tegen de revolutie en hun angst voor haar! De slechtste rol spelen hierbij de pseudo-revolutionairen van het soort van Marceau Pivert. Die beloven de burgerij ten val te brengen, maar enkel als het gebeurt met de toestemming van Léon Blum! Het gehele verloop van
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 73
de Franse arbeidersbeweging in de laatste twaalf jaren heeft een taak op de dagorde geplaatst: de schepping van een nieuwe revolutionaire partij. Raden of de gebeurtenissen voor haar formatie “voldoende” tijd zullen laten, betekent zich wijden aan de onvruchtbaarste bezigheid. De bron van de geschiedenis is quasi onuitputtelijk aan verschillende varianten, overgangsvormen, etappes, bespoedigingen en vertragingen. Het fascisme kan onder de invloed van economische moeilijkheden ontijdig het offensief openen en een nederlaag lijden. Lang uitstel zou het gevolg ervan zijn. Omgekeerd kan het uit voorzichtigheid te lang in de afwachtende positie blijven en daardoor aan de revolutionaire organisaties nieuwe kansen geven. Het Volksfront kan aan zijn tegenstellingen eerder te gronde gaan dan dat het fascisme in staat is de algemene aanval te openen. Dat zou een periode van hergroeperingen en splitsingen in de arbeiderspartijen en van de snelle aaneensluiting van de revolutionaire voorhoede kunnen betekenen. Spontane massabewegingen zoals te Toulon en Brest kunnen een grote omvang aannemen en een sterke druk uitoefenen op de revolutionaire hefboom. Tenslotte behoeft zelfs de overwinning van het fascisme in Frankrijk, die theoretisch niet uitgesloten is, niet zijn duizendjarig rijk te betekenen zoals Hitler het verkondigt, noch behoeft men het de termijn te garanderen waarover Mussolini beschikte. Te beginnen met Italië of Duitsland zou de avond van het fascisme ook in Frankrijk spoedig aanbreken. In dit, het meest ongunstigste geval, betekent de schepping van de revolutionaire partij het uur van de revanche verhaasten. De schrandere lieden die deze urgente taak afdoen met de woorden: “de voorwaarden zijn niet rijp”, bewijzen slechts dat zijzelf niet rijp voor de voorwaarden zijn. De Franse marxisten moeten evenals die van de gehele wereld in zekere zin weer van voren af aan beginnen, maar dan wel op een onvergelijkelijk hogere historische trap dan hun voorgangers. De val van de Comintern is smadelijker dan de val van de Tweede Internationale in 1914. Deze val zal in de eerste tijd het voorwaarts schrijden aanzienlijk bemoeilijken. De vorming van nieuwe kaders zal langzaam plaats vinden in een verbitterde strijd tegen het eenheidsfront van de reactionaire en patriottische bureaucratie binnen de arbeidersklasse. Aan de andere kant vormen juist deze moeilijkheden die niet toevallig op de arbeidersklasse vallen een belangrijke factor voor een goede
2 74 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
keuze en solide harding van de eerste voortroep van de nieuwe partij en van de nieuwe Internationale. Slechts een zeer onbeduidend deel van de Cominternkaders begon zijn revolutionaire scholing bij het begin van de oorlog, voor de Oktoberomwenteling. Al deze elementen bevinden zich bijna zonder uitzondering buiten de Comintern. De volgende laag sloot zich reeds bij de zegevierende Oktoberrevolutie aan, dat was gemakkelijker. Maar ook van deze tweede laag is maar een klein deel overgebleven. De overweldigende meerderheid van de huidige Cominternkaders heeft zich niet bij het bolsjewistische programma, niet bij de revolutionaire vaandel, maar wel bij de Sovjetbureaucratie aangesloten. Dat zijn geen strijders maar volgzame beambten, adjudanten, loopjongens. Daarom gaat de Comintern zo roemloos tot ontbinding over in deze aan grootse revolutionaire mogelijkheden rijke historische situatie. De Vierde Internationale20 verheft zich op de schouders van haar drie voorgangsters. De slagen suizen op haar neer van voren, van terzijde en van achteren. Baantjesjagers, lafaards, filisters hebben in haar rijen niets te zoeken. Een in het begin onvermijdelijk deel van sektariërs en avonturiers verdwijnt met het groeien van de beweging. Laten de pedanten en sceptici hun schouders ophalen over de “kleine” organisaties die zulke “kleine” kranten uitgeven en aan de gehele wereld de handschoen toewerpen. Ernstige revolutionairen gaan deze pedanten en sceptici met verachting voorbij. De Oktoberrevolutie stond ook eens in haar kinderschoenen... De machtige Russische partijen van de sociaal-revolutionairen en mensjewieken, die met de kadetten een Volksfront gevormd hadden, wentelden zich na enige maanden in het stof onder de slagen van het “hoopje fanatici” van het bolsjewisme. Een roemloze dood stierven later onder de slagen van het fascisme de Duitse sociaaldemocratie, de Duitse communistische partij en de Oostenrijkse sociaaldemocratie. Het tijdperk dat voor de Europese mensheid onvermijdelijk gaat beginnen, zal al het dubbelzinnige en rottende definitief in de arbeidersbeweging uitroeien. Al deze Jouhaux’, Blums, Cachins, Van20 Als gevolg van het falen van de bestaande arbeiderspartijen in de revolutionaire mogelijkheden in Europa trokken Trotski en zijn medestanders de conlusie dat een nieuwe internationale beweging nodig was. Vanaf midden jaren 1930 werd daarom opgeroepen tot een Vierde Internationale. In 1938 werd die ook effectief opgericht.
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 75
dervelde’s, Caballero’s zijn slechts spoken. De secties van de Tweede en Derde Internationale zullen de een na de ander roemloos van het toneel verdwijnen. Een nieuwe grote hergroepering in de arbeidersrijen is onvermijdelijk. De jonge revolutionaire kaders zullen vlees en bloed krijgen. De overwinning is alleen denkbaar op de basis van de methoden van het bolsjewisme, aan wier verdediging dit boek gewijd is.
28 maart 1936
2 76 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
De Franse Revolutie is begonnen
Geschreven: 9 juni 1936. Bron: Nederlandstalige Trotski Bibliotheek 14. Revolutionair-Socialistische Publicaties, Groningen 2008. Door Karel ten Haaf. Facsimile-uitgaven van teksten van Trotski in het Nederlands. Verder bewerkt voor deze uitgave. Nooit scheen de radio zo kostbaar als in deze dagen. Zij maakt het mogelijk uit een ver verwijderd dorp in Noorwegen de polsslag van de Franse Revolutie te volgen. Juister zou het zijn gezegd: de weerspiegeling daarvan in het bewustzijn en in de stem van de heren ministers, vakbondssecretarissen en andere dodelijk geschrokken leiders. De woorden ‘Franse Revolutie’ kunnen overdreven lijken. Maar neen, het is geen overdrijving. Op die wijze ontstaat de revolutie. Anders kan zij niet ontstaan. De Franse Revolutie is begonnen. Jouhaux verzekert samen met Léon Blum aan de burgerij dat het alleen maar een zuiver economische beweging is binnen het raam van de wet. Zeker maken zich de arbeiders gedurende de staking meester van de fabrieken en voeren zij een controle in op de eigenaar en zijn beheer. Men kan echter een oog dicht doen voor zo’n storende “kleinigheid”. Over het algemeen gaat het om “beroeps- en geen politieke stakingen”, verzekeren de heren leiders. Intussen wijzigt onder de druk van de “niet-politieke” stakingen de totale politieke toestand in het land. De regering ontwikkelt in haar optreden een haast waaraan zij vroeger niet gedacht had, Blum gaf al aan dat de ware kracht in het geduld ligt. De kapitalisten laten buitengewoon gemakkelijk met zich praten. De gehele contrarevolutie verstopt zich in een afwachtende houding achter de ruggen van Blum en Jouhaux. En dit wonder werd volbracht door... eenvoudige “beroeps”-stakingen. Waar zouden wij staan als de stakingen politiek zouden zijn? Maar neen, de leiders spreken de waarheid niet. De vakorganisatie omvat de arbeiders van een enkel beroep en scheidt hen van de andere beroepen. Het trade-unionisme en reactionair syndicalisme spannen zich tot het uiterste in om de arbeidersbeweging in het raam van de vakbeweging te houden. De bestaande dictatuur van de vakbewegingsbureaucratie over de arbeidersklasse (de ergste van alle dictaturen!) is gebaseerd op een slaafse afhankelijkheid van de kliek
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 277
Jouhaux-Racamond ten opzichte van de burgerlijke staat. Het wezen van de tegenwoordige beweging bestaat juist daaruit dat zij het raam van het beroep en de vakorganisatie doorbreekt en bovendien de eisen, de hoop, de wil van de gehele arbeidersklasse manifesteert. De beweging krijgt een epidemisch karakter. De ziekte verspreidt zich van fabriek naar fabriek, van vakvereniging naar vakvereniging, van het ene gebied naar het andere. Alle lagen van de arbeidersklasse geven samen aan de oproep gehoor. De metaalbewerkers begonnen, zij vormden de voorhoede. Door de kracht van de beweging kwamen op korte afstand na de voorhoede de brede reserves van de klasse in beweging, waaronder ook de meest achtergebleven beroepen, de achterhoede die de heren parlementariërs en vakbondsleiders gewoonlijk vergeten. Het was niet toevallig dat het dagblad Le Peuple openlijk toegaf dat enige zeer slecht betaalde groepen van de bevolking van Parijs aan dat blad een volkomen “verrassing” bezorgden. Maar juist in de diepte van deze meest onderdrukte lagen ontspringen onuitputtelijke bronnen van geestdrift, zelfopoffering en dapperheid. Het enkele feit van het ontwaken van die groepen is een niet te miskennen aanwijzing van een sterke vloedgolf. Tot deze groepen moet de toegang gevonden worden, het moge kosten wat het wil! Terwijl de stakingsbeweging buiten het raam van de organisatie en van de enkele plaats trad, werd zij niet alleen gevaarlijk voor de burgerlijke maatschappij maar ook voor haar eigen parlementaire en vakbewegingsvertegenwoordigingen die nu bovenal hun best deden om de werkelijkheid niet te zien. Volgens een historische legende werd de vraag van Lodewijk XVI: “Wat is dat, een opstand?” door een hoveling als volgt geantwoord: “Neen, Uwe Hoogheid, dat is de revolutie”. Nu wordt op de vraag van de burgerij: “Is dat een opstand?” door haar hovelingen geantwoord: “Neen, dat zijn alleen de beroepsstakingen”. Blum en Jouhaux stellen zichzelf gerust terwijl zij de kapitalisten geruststellen. Woorden zullen echter niet baten. Weliswaar kan op het ogenblik waarop deze regels gedrukt worden de eerste stakingsgolf voorbij zijn. Uiterlijk zal het leven in de oude bedding terugkeren. Maar dat verandert niets aan de zaak. Dat wat gebeurde, zijn geen beroepsstakingen. Dat zijn geen stakingen, dat is de staking. Dat is de openlijke aaneensluiting van de onderdrukten tegen de onderdrukkers. Dat is het klassieke begin van de revolutie.
2 78 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
De gehele vroegere ervaring van de arbeidersklasse, de geschiedenis van haar uitbuiting, nood, worstelingen en nederlagen, herleeft door de storm van de gebeurtenissen in het bewustzijn van iedereen, zelfs de meest achterlijke arbeider, en stoot hem in de gelederen. De gehele klasse raakt in beweging. Die reusachtige massa kan met woorden niet teruggehouden worden. De strijd moet eindigen, hetzij met de grootste van alle overwinningen of de zwaarste van alle nederlagen. Le Temps heeft de staking de “algemene manoeuvres van de revolutie” genoemd. Dit ziet er veel ernstiger uit dan wat door Blum en Jouhaux gezegd is. Maar ook de definitie van Le Temps is onjuist, want in zeker opzicht overdreven. Manoeuvres gaan uit van het bestaan van een commando, van een staf en van een plan. In de staking waren die niet aanwezig. De centra van de arbeidersorganisaties, ook van de PCF, werden overrompeld. Zij vrezen het sterkst dat de staking een streep door alle berekeningen haalt. De radio maakt een opmerkelijke uitspraak van Marcel Cachin bekend: “Wij allemaal — zowel wij als de overigen — staan voor het feit van de staking”. Met andere woorden: de staking is ons gemeenschappelijk ongeluk. Met deze woorden bezweert de grimmige senator de kapitalisten om concessies te doen en de toestand niet te verscherpen. De parlementariërs en de vakverenigingssecretarissen die zich op deze wijze bij de staking aanpassen om haar zo snel mogelijk te verstikken, staan in werkelijkheid buiten de staking, hangen in de lucht en weten niet of zij met hun benen dan wel op hun hoofd weer op de grond zullen neerkomen. Een revolutionaire staf heeft de ontwaakte massa nog niet. De werkelijke staf bezit de klassenvijand. Die staf wordt volstrekt niet gevormd door de regering-Blum, ook al wordt daarvan handig gebruik gemaakt. De kapitalistische reactie speelt een groot en riskant spel, maar zij doet het met verstand. Op het ogenblik speelt zij het spel: de verliezers winnen. Laat ons tegemoetkomen aan alle onaangename eisen die eenstemmig door de Blums, Jouhaux’ en Daladiers aanvaard zijn. Er ligt nog een lange weg van de erkenning in beginsel naar de verwezenlijking daarvan. Er is een parlement, een senaat, er zijn bureaus, zij allen kunnen voor de obstructie gebruikt worden. De massa’s zullen ongeduld aan de dag leggen en nog sterker druk uitoefenen. Daladier zal zich losmaken van Blum. Thorez zal trachten hetzelfde naar links te doen. Blum en Jouhaux zullen tegenover de massa komen te staan. Dan zullen wij alle concessies van nu ongedaan maken, zelfs
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 79
met winst. Aldus redeneert de werkelijke staf van de contrarevolutie: de befaamde “tweehonderd families” en hun strategen. Zij werken naar een vast plan. En het zou lichtzinnig zijn te zeggen dat het plan vaste grond mist. Neen, met de Blums, Jouhaux’ en Cachins kan de contrarevolutie haar doel bereiken. Het feit dat de geïmproviseerde massabeweging zulke geweldige afmetingen heeft en zo’n groot politiek resultaat bereikt, kenschetst het beste het diepe, organische, wezenlijk revolutionaire karakter van de stakingsgolf. Daarin ligt de waarborg van de duurzaamheid van de beweging, haar hardnekkigheid en de onvermijdelijkheid van het ontstaan van steeds nieuwe golven. De zege zou onmogelijk zijn zonder die eigenschappen. Maar voor de zege zijn die eigenschappen nog onvoldoende. Tegenover de staf en het plan van de “tweehonderd families” moet er een staf en een plan van de arbeidersrevolutie zijn. Het een noch het ander is aanwezig, maar zij kunnen geschapen wonden. Alle voorwaarden en elementen voor een nieuwe kristallisering van de massa zijn aanwezig. De uitbreiding van de stakingen is, zo wordt gezegd, teweeggebracht door de “verwachtingen” in de Volksfrontregering. Dat is slechts een vierde deel van de waarheid of nog minder. Als de kwestie zich zou beperken tot “verwachtingen” dan zouden de arbeiders het risico van de strijd niet genomen hebben. In de staking komt bovenal het wantrouwen of het gebrek aan vertrouwen van de kant van de arbeiders tot uitdrukking, indien niet in de goede bedoelingen van de regering dan toch in haar vermogen om de belemmeringen te boven te komen en om haar problemen op te lossen. De arbeiders willen de regering “helpen”, maar doen dat op hun manier, op een arbeidersmanier. Het volle bewustzijn van hun kracht is bij hen natuurlijk nog niet aanwezig. Het zou echter een grove karikatuur zijn de zaak zo voor te stellen als zou de massa zich slechts laten leiden door vrome verwachtingen in Blum. Het valt haar niet gemakkelijk haar gedachten te ordenen, terwijl zij door de oude leiders wordt misleid, de leiders die zich inspannen om de massa zo snel mogelijk in het oude spoor van slavernij en routine terug te drijven. Maar de Franse arbeidersklasse begint de geschiedenis niet van voren af aan. De staking bracht overal de scherpst denkende en dapperste arbeiders in het eerste gelid. Van hen kwam het initiatief. Zij beginnen met voorzichtigheid op te treden, zij verkennen het terrein. De afdelingen van de voorhoede rennen niet te ver vooruit om
2 8 0 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
zich niet te isoleren. De vriendschappelijke weerklank bij de overigen zal hun moed geven. De klassenoproep veranderde zich in een proeve tot zelfmobilisatie. De arbeidersklasse zelf had deze manifestatie van zijn eigen wil het meest nodig. De bereikte praktische resultaten, hoe onzeker zij op zichzelf ook zijn, zullen het zelfvertrouwen van de massa buitengewoon versterken, vooral van de meest achter gebleven en meest onderdrukte lagen. Het voornaamste succes van de eerste stakingsgolf bestaat daarin dat in de werkplaatsen en fabrieken leiders naar voren kwamen. Zo ontstonden de elementen voor lokale staven en voor districtsstaven. De massa kent hen. Zij kennen elkaar. De echte revolutionairen zullen met elkaar in verbinding komen. Aldus heeft de eerste zelfmobilisatie van de massa de eerste elementen van de revolutionaire leiding aangewezen en deels gevormd. De staking heeft het geweldige organisme van de klasse wakker gemaakt, leven in geblazen, vernieuwd. Het oude organisatie omhulsel is nog lang niet afgestroopt, integendeel het is nog vrij stevig. Maar onder dat omhulsel is de nieuwe huid al te zien. Over het tempo van de gebeurtenissen, een tempo dat zeker nog zal versnellen, spreken wij nu niet. Tot dusver is het op dit punt slechts mogelijk te vermoeden en te raden. De tweede golf, haar duur, haar omvang en spanning zal zonder twijfel een veel concreter vooruitzicht mogelijk maken dan nu aanwezig is. Op voorhand staat echter één ding vast: de tweede golf zal zeker niet hetzelfde vreedzame, bijna goedmoedige, lenteachtige karakter dragen als de eerste. Zij zal rijper, taaier en harder zijn, terwijl zij door de teleurstelling van de massa over de praktische resultaten van de Volksfrontpolitiek en van haar eigen eerste aanval zal worden verwekt. In de regering zal het tot onenigheid komen en ook in de meerderheid van het parlement zal dat het geval zijn. De contrarevolutie zal plotseling zelfbewuster en brutaler worden. Nieuwe kleine resultaten zullen de massa’s niet mogen verwachten. Ten overstaan van het gevaar te verliezen wat gewonnen scheen, ten overstaan van de groeiende tegenstand van de vijand en de verwarring en besluiteloosheid van de officiële leiding, zal de massa de dringende noodzakelijkheid voelen van een programma, een organisatie en een staf. Daarop moeten wij onszelf en de meest ontwikkelde arbeiders voorbereiden. In de sfeer van de revolutie worden de massa’s snel opgevoed, de kaders snel uitgekozen en gestaald.
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 81
De revolutionaire generale staf kan niet door combinaties aan de top ontstaan. De strijdorganisatie zou zelfs dan met de partij niet samenvallen wanneer er in Frankrijk een revolutionaire massapartij zou bestaan, want de beweging is veel breder dan de partij. De organisatie kan ook niet samenvallen met de vakbonden, want de vakbonden omvatten slechts een onbetekenend deel van de klasse en hun leiding wordt gevormd door een reactionaire bureaucratie. De nieuwe organisatie moet overeenstemmen met de natuur van de beweging, de strijdende massa weerspiegelen, haar zich versterkende wil tot uitdrukking brengen. Het gaat om een directe vertegenwoordiging van de revolutionaire klasse. Men hoeft geen nieuwe vormen uit te vinden: er bestaan historische precedenten. De werkplaatsen en fabrieken zullen hun gedeputeerden kiezen die zich voor de gemeenschappelijke uitwerking van het strijdplan en voor de vorming van de leiding verzamelen. Ook de naam van deze organisatie behoeft men niet uit te vinden. Die naam luidt: Sovjets van de arbeidersafgevaardigden. Het voornaamste deel van de revolutionaire arbeiders volgt nu de communistische partij. In het verleden riepen zij niet zeldzaam: “overal Sovjets”. De meesten van hen meenden het oprecht en ernstig met deze leuze. Er was een tijd dat wij die leuze als ontijdig beschouwden. Nu is de toestand echter veranderd. De machtige botsing van de klassen gaat een tijd van moeilijke beslissingen tegemoet. Hij die wankelt, die tijd laat voorbijgaan, is een verrader. De keuze moet gemaakt worden tussen de grootste van alle historische overwinningen en de zwaarste van alle nederlagen. We moeten ons op de overwinning voorbereiden. “Overal Sovjets”? Akkoord. Maar het wordt tijd van woord tot daad te komen. 9 juni 1936
2 8 2 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Het beslissende uur in Frankrijk komt naderbij
Geschreven: 14 december 1938. Bron: Nederlandstalige Trotski Bibliotheek 14. Revolutionair-Socialistische Publicaties, Groningen 2008. Door Karel ten Haaf. Facsimile-uitgaven van teksten van Trotski in het Nederlands. Overgenomen vanop marxists.org. Verder bewerkt voor deze uitgave. Iedere dag kunnen wij ons ervan overtuigen dat de aarde om haar as blijft wentelen, onverschillig of wij dit wensen of niet. Evenzo voltrekken zich de wetten van de klassenstrijd, onafhankelijk of wij ze erkennen of niet. Zij blijven afschuw van de politiek van het Volksfront bewerkstelligen. De klassenstrijd maakt van de volksfronten zijn instrument. Na het gebeuren met Tsjecho-Slowakije is het nu de beurt aan Frankrijk: de laksen, de tragen hebben nieuwe gelegenheid tot het trekken van lessen. Het Volksfront is een vereniging van partijen. Iedere coalitie, d.w.z. ieder duurzaam politiek bondgenootschap, zal genoodzaakt zijn als actieprogramma dat van de meer gematigde partner in de alliantie over te nemen. Het Franse Volksfront heeft sinds zijn aanvang betekend dat de socialisten en communisten hun politieke activiteit onder controle van de radicalen plaatsten. De Franse radicalen vertegenwoordigen de linkervleugel van de imperialistische burgerij. In het vaandel van de radicale partij staan “vaderlandsliefde” en “democratie” geschreven. Vaderlandsliefde betekent verdediging van het Franse koloniale imperium; democratie betekent in werkelijkheid niets, het dient alleen om de kleinburgerij aan de belangen van het imperialisme te ketenen. Juist het feit dat de radicalen imperialistische roof weten te verenigen met democratie, heeft hen meer dan enige andere partij gedwongen de massa te beliegen en te bedriegen. Men kan zonder overdrijving zeggen dat de partij van Herriot-Daladier de meest corrupte van alle Franse partijen is. Zij kan de bakermat genoemd worden van carrièremakers, omkoopbare individuen, beursmanipulatoren en in het algemeen alle soorten avonturiers. Sedert de partijen van het Volksfront hun eisen niet verder dan het programma van de radicalen kunnen uitstrekken, komt dit in feite neer op de onderwerping van de arbeiders en boeren
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 8 3
aan het imperialistische programma van de meest corrupte vleugel van de burgerij. Om de politiek van het Volksfront te verdedigen, voeren zij de noodzaak aan van de eenheid tussen de arbeidersklasse en de kleinburgerij. Het is onmogelijk een gemener leugen te bedenken. De radicale partij streeft de belangen van de grote burgerij na en niet van de kleine. In haar ware wezen vertegenwoordigt zij de politieke machinaties van het ondergeschikt maken van de kleinburgerij aan het imperialisme. De coalitie met de radicale partij is in haar consequentie geen vereniging met de kleinburgerij, maar met haar opdrachtgevers. Werkelijke eenheid met de arbeiders en boeren is slechts dan mogelijk als de kleinburgerij geleerd wordt zich vrij te maken van de radicale partij, het juk voor eens en voor altijd van de schouders te werpen. Intussen gedraagt het Volksfront zich op juist tegengestelde wijze. Toegetreden tot dit “front” nemen socialisten en communisten de verantwoording voor de radicale partij op zich en bieden ze een helpende hand bij het exploiteren en bedriegen van de massa. In 1936 waren socialisten, communisten en anarchosyndicalisten de radicale partij behulpzaam bij het verbrokkelen van de machtige revolutionaire beweging. Het grootkapitaal heeft gedurende de laatste twee jaar successen geboekt en is gedeeltelijk van zijn schrik bekomen. Het Volksfront, dat zijn rol als rem vervuld heeft, betekent voor de burgerij nu niet meer dan een zinloze hinderpaal. Eveneens is het Franse imperialisme van internationale oriëntatie veranderd. Het verdrag met de Sovjetunie21 is van weinig waarde gebleken, het brengt integendeel grote risico’s met zich. De radicalen kregen van het grootkapitaal de opdracht te breken met hun bondgenoten, de socialisten en communisten. Zoals steeds voerden zij dit bevel zonder aarzeling uit. Het uitblijven van oppositie bij de radicalen ter gelegenheid van deze koersverandering demonstreert eens te meer dat deze partij in werkelijkheid aan de imperialistische zijde staat en slechts in naam democratisch is. De radicale leiding verwierp alle lessen van de Comintern over het “eenheidsfront van de democratieën”, verzoende zich 21 Het Sovjet-Frans akkoord in 1935 had als doel om nazi-Duitsland te omsingelen en de dreiging voor Centraal-Europa te beperken. Het akkoord werd gesloten door Pierre Laval die toen minister van Buitenlandse Zaken was. Het werd geratificeerd in februari 1936.
2 8 4 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
met het fascistische Duitsland en gooide ondertussen alle ‘sociale rechten’ die de beweging van 1936 hadden gesust overboord. Dit stemde allemaal nauwkeurig overeen met de strenge wetten van de klassenstrijd. Daarom kon het verloop voorspeld worden en is het ook effectief voorspeld. Maar de leiders van de socialisten en de communisten, blinde kleinburgers, werden onverwacht voor het feit geplaatst en bedekten hun verlegenheid met deze holle frase: “Wat? wij, vaderlanders en democraten die de orde hielpen bevestigen, de arbeidersbeweging beteugelden, onschatbare diensten bewezen aan de ‘republiek’, met name de imperialistische burgerij, wij worden nu aan de deur gezet zonder plichtplegingen!” Als ze aan de deur worden gezet, is het juist omdat ze alle diensten die hierboven worden genoemd hebben geleverd. Dankbaarheid is nooit een factor in de klassenstrijd geweest. Jouhaux waarborgt het verraad
De ontevredenheid van de bedrogen massa is groot. Jouhaux, Blum en Thorez moeten iets doen om het vertrouwen niet voorgoed te verspelen. Als antwoord op de spontane beweging van de arbeiders proclameert Jouhaux een “algemene staking”, een protest met “gekruiste armen”. Een wettig, vreedzaam, volkomen ongevaarlijk protest! Slechts voor 24 uur verklaart hij met een eerbiedig glimlachje in de richting van de burgerij. De orde zal niet verstoord worden, de arbeiders zullen een “waardige” kalmte tonen, geen haar zal de bezittende klasse gekrenkt worden. Hij garandeert dit alles. Hij, Jouhaux. “Kennen jullie mij niet, heren bankiers, industriekoningen en generaals? Zijn jullie vergeten dat ik u redde ten tijde van de oorlog 1914-18?” Blum en Thorez ondersteunen de algemene secretaris van de CGT: “Slechts een vredig protest, een klein protest, op sympathieke, vaderlandslievende wijze!” Ondertussen militariseert Daladier belangrijke groepen arbeiders en houdt zijn troepen gereed. Tegenover de arbeidersklasse met gekruiste armen staat de burgerij, dankzij het Volksfront van haar paniek hersteld, in het minst niet met gekruiste armen: zij beoogt de demoralisatie die in de rijen van de arbeiders door het Volksfront is ontstaan voor zich ten nutte te maken, om de arbeiders een beslissende slag toe te brengen. Onder deze omstandigheden kan de staking niet anders dan op een nederlaag uitlopen.
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 8 5
Wat was de bedoeling van deze staking?
De Franse arbeiders hebben pas een enorme stakingsgolf achter de rug, waarbij gebruik gemaakt werd van het wapen van de bedrijfsbezetting. Wat hierna volgde, kon niet anders zijn dan een onvervalste revolutionaire algemene staking die de machtsverovering op de dagorde stelde. Er bestaat geen andere mogelijkheid om de massa de uitweg te wijzen uit de binnenlandse crisis, geen andere strijdwijze tegen het groeiend fascisme en tegen de naderende oorlogsdreiging. Iedere bewuste Franse arbeider begrijpt dat de dag na een theatrale staking van vierentwintig uur met “gekruiste armen” de toestand niet beter, maar slechter zou zijn. Desalniettemin riskeerden de belangrijkste groepen arbeiders vergelding in de vorm van ontslag, boete en gevangenisstraf. Met welk doel? De orde zal in geen geval verstoord worden, zwoer Jouhaux. Alles zal bij het oude blijven: eigendom, democratie, koloniën, en tegelijkertijd ellende, hoge kosten van levensonderhoud, reactie en oorlogsgevaar. De massa is bereid zich grote opofferingen te getroosten als zij weet dat grote politieke vooruitzichten daar het gevolg van zijn. Zij moet echter klaar en duidelijk weten wat het doel is, wat de methoden, wie vriend en wie vijand is. De leiders van de arbeidersorganisaties hebben evenwel alles gedaan om de arbeidersklasse te misleiden en de verkeerde weg op te voeren. Gisteren werd de radicale partij nog verheerlijkt als het belangrijkste bestanddeel van het Volksfront, als de baanbreekster voor de vooruitgang, voor democratie, vrede enz. Voorwaar, het vertrouwen van de arbeiders in de radicalen was niet zeer groot. Maar zij tolereerden de radicalen tot zover als zij vertrouwen schonken aan de socialisten en communisten. De breuk in de top (met de radicalen) kwam, zoals steeds in zulke gevallen, onverwacht. De massa was tot het laatste moment in onwetendheid gelaten. Erger nog, aan de massa waren zodanige informaties gegeven dat de burgerij in staat gesteld werd haar onverhoeds aan te pakken. En gelaten maakten de arbeiders zich gereed de strijd een aanvang te doen nemen. Verstrikt in eigen netten riepen de leiders de massa op — is het niet om te lachen? — tot een “algemene staking”. Tegen wie? Tegen de “vrienden” van gisteren. Met welk doel? Niemand die het weet. Het opportunisme gaat altijd vergezeld van gewaagde verdraaiingen.
2 8 6 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
De bureaucraten bereiden de nederlaag voor
De algemene staking is door haar wezen een revolutionaire strijdwijze. In een algemene staking verzamelt de arbeidersklasse zich als klasse tegen de vijandige klasse. Het gebruik maken van de algemene staking is bij de politiek van het Volksfront, met zijn krachtig bondgenootschap met de burgerij, d.w.z. de onderwerping van de arbeidersklasse aan de burgerij, volstrekt onmogelijk. De rampzalige bureaucraten van de socialistische en communistische partijen beschouwen de arbeidersklasse als een eenvoudig hulpmiddel bij hun samenspanningen achter de schermen met de burgerij. Zij stellen zich voor dat de arbeiders voor een simpele demonstratie met offers betalen, die in de ogen van de arbeiders geen doel hebben, tenzij het is voor de beslissende strijd, alsof de miljoenenmassa van de arbeiders zwenkingen naar links en naar rechts naar believen zouden maken, overeenkomend met de parlementaire combinaties. In de grond van de zaak hebben Jouhaux, Blum en Thorez al het mogelijke gedaan om de staking te doen mislukken; zij vreesden zelf de strijd niet minder dan de burgerij. Tezelfdertijd hebben zij gepoogd zich in de ogen van de arbeidersklasse een alibi te scheppen. Dat is de gebruikelijke oorlogsstrategie van reformisten: het mislukken van de actie van de massa voorbereiden en dan de massa de schuld van de mislukking geven of zichzelf prijzen voor een niet-bestaand succes. Verbaast het iemand dat dit opportunisme, aangevuld met een homeopathische dosis avontuurlijkheid, de arbeiders niets anders brengt dan mislukking en ontmoediging? Is de revolutie begonnen?
Op 9 juni 1936 schreven wij: “De Franse Revolutie heeft een aanvang genomen”. Het moet de schijn geven dat de gebeurtenissen deze diagnose hebben tegengesproken. In werkelijkheid is de kwestie meer gecompliceerd. Dat de objectieve toestand in Frankrijk een revolutionaire is geweest en nog is, hierover is niet de minste twijfel mogelijk. De crisis in de internationale toestand van het Franse imperialisme en hieraan vastgeketend de innerlijke crisis van het Franse kapitalisme; de financiële crisis van de staat; de politieke crisis van de democratie; de hevigste verwarring van de burgerij; het feit dat het onmogelijk wordt om dit alles langs oude, traditionele wegen te ontvluchten.
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 87
Niettemin heeft Lenin reeds in 1915 aangetoond: “Niet iedere revolutionaire situatie zet zich om in de revolutie zelf; alleen die situatie waarvan de objectieve kansen samengaan met de subjectieve, d.w.z. de revolutionaire klasse moet het vermogen hebben revolutionaire massa-acties machtig genoeg te gebruiken tot verplettering... van de oude regering, die nooit, zelfs niet in de crisisperiode, ‘valt’ als men haar niet ‘ten val brengt’.” De recente geschiedenis heeft een reeks tragische bevestigingen gegeven van het feit dat niet iedere revolutionaire situatie ook een revolutionaire vloed voortbrengt, maar dat een revolutionaire situatie contrarevolutionair wordt als de subjectieve factor, d.i. het revolutionair offensief van de revolutionaire klasse, niet op tijd de objectieve factor te hulp komt. Het Volksfront stuit het revolutionair getij
De ontzaglijke stakingsgolf in 1936 toonde aan dat de Franse arbeidersklasse gereed was voor de revolutionaire strijd en dat het reeds stappen op de weg van die strijd zette. In dit besef hadden wij het volste recht te schrijven dat “de revolutie een aanvang had genomen”. Echter “als niet iedere revolutionaire situatie de revolutionaire vlammen doet oplaaien”, evenmin is iedere beginnende revolutie een ononderbroken ontplooiing gewaarborgd. Het begin van een revolutie die de jonge generatie in het strijdperk werpt, is altijd getekend door illusies, naïeve verwachtingen en lichtgelovigheid. De revolutie heeft doorgaans een zware slag van de zijde van de reactie nodig om een meer beslissende stap voorwaarts te doen. Indien de Franse burgerij op de demonstraties en de “sitdown” stakingen had geantwoord met politie en militaire maatregelen — en dit zou zij ongetwijfeld hebben gedaan als zij niet Blum, Jouhaux, Thorez & co in haar dienst gehad had — zou de beweging in een sneller tempo een hogere doelstelling hebben gekregen: de strijd om de macht was ongetwijfeld aan de orde gesteld. Maar de burgerij maakt van de diensten van het Volksfront gebruik en antwoordde door schijnbaar terug te wijken en door concessies van tijdelijke aard; tegenover de aanval van de stakers zetten zij het ministerie-Blum dat zich aan de arbeiders voorstelde als hun eigen of bijna hun eigen regering. De CGT en de Comintern ondersteunden dit bedrog met alle kracht.
2 8 8 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Om de revolutionaire strijd om de macht te voeren is het noodzakelijk dat men de klasse waaraan men de macht wil ontworstelen klaar en duidelijk ziet. De arbeiders herkenden de vijand niet, omdat deze als vriend vermomd was. Om de machtsstrijd te aanvaarden, is het daarenboven nodig de instrumenten voor de strijd te hebben, de partij, de vakbonden, de raden. De arbeiders waren van deze instrumenten beroofd omdat de leiders van de arbeidersorganisaties een muur om de burgerij vormden om deze te maskeren, onherkenbaar en onkwetsbaar te maken. Zo vond de opkomende revolutie zichzelf gebroken, gevangen, gedemoraliseerd. De sindsdien verlopen twee en een half jaar hebben stukje bij beetje de onmacht, het valse en geveinsde van het Volksfront geopenbaard. Wat zich bij de werkende massa aandiende als “volks”regering bleek een tijdelijk masker te zijn van de imperialistische burgerij. Dit masker is nu afgedankt. De burgerij denkt klaarblijkelijk dat de arbeiders genoegzaam bedrogen en verzwakt zijn, dat het onmiddellijk revolutiegevaar is bezworen. Het ministerie-Daladier is alleen, in overeenstemming met de bedoeling van de burgerij, een onvermijdelijk station naar een sterkere en meer zelfstandige regering van de imperialistische dictatuur. Is het revolutionaire “gevaar” voorbij?
Heeft de burgerij het met haar diagnose bij het rechte eind? Is het onmiddellijk gevaar voor haar werkelijk bezworen? Met andere woorden, is de revolutie werkelijk uitgesteld tot de onbepaalde, d.w.z. ver afgelegen toekomst? Niets geeft hiervan blijk. Beweringen van deze strekking zijn op zijn minst haastig en voorbarig. Het laatste woord in de tegenwoordige crisis is nog lang niet gezegd. In ieder geval ligt het niet op de weg van de revolutionaire partij die de eerste is om een krachtige uitval te doen op het terrein van de strijd en de laatste om dit na te laten om optimistisch te zijn ten gunste van de burgerij. De burgerlijke “democratie” is nu het voorrecht geworden van de machtigste en rijkste uitbuitende en slavenhoudende naties. Frankrijk behoort tot deze categorie, maar het is tussen hen de zwakste schakel. Zijn economisch soortelijk gewicht is allang niet meer in overeenstemming met zijn van het verleden geërfde wereldpositie. Dit is de reden waarom het imperialistische Frankrijk nu lijdt onder de slagen van
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 8 9
het verleden die zij niet kan ontwijken. De fundamentele bestanddelen van de revolutionaire situatie zijn niet alleen niet verdwenen in de laatste twee of drie jaar, maar zijn integendeel belangrijk versterkt. De internationale en inwendige toestand van het land is verscherpt. Het oorlogsgevaar wordt dreigender. Indien de vrees voor revolutie bij de burgerij afgenomen is, is de algemene dreiging van een aanval toegenomen. Hoe zullen wij niettemin de feiten aangaande de “subjectieve factoren” voorstellen, met name wat de strijdwil van de arbeidersklasse betreft? Deze vraag — juist omdat zij de subjectieve en niet de objectieve sfeer betreft — kan niet opgelost worden door een voorafgaand onderzoek. Wat in laatste instantie beslist, is de levende actie, de werkelijke strijdbeweging. Er zijn echter zekere, niet onbelangrijke, maatstaven voor de waardebepaling van de “subjectieve factor”. Veel kan men afleiden uit het experiment van de laatste “algemene staking”. De arbeiders willen strijden
Tot onze spijt kunnen wij hier de strijd van de Franse arbeiders in de tweede helft van november en de eerste dagen van december niet tot in bijzonderheden gaan ontleden. De belangrijkste gegevens zijn evenwel toereikend voor hetgeen wij behandelen. De deelname aan de demonstratieve staking van twee miljoen arbeiders, wanneer er vijf miljoen leden (op papier) in de CGT zijn, is een mislukking. Maar wanneer met de bestaande politieke voorwaarden rekening wordt gehouden en bovenal met het feit dat de voornaamste “organisatoren” van de staking tezelfdertijd de voornaamste stakingsbrekers waren in aanmerking genomen wordt, getuigt het aantal van twee miljoen van bezielde strijdlust van de Franse arbeidersklasse. Deze conclusie krijgt des te meer bewijskracht en brengt meer klaarheid wanneer wij haar in het licht van de voorafgaande gebeurtenissen bezien — de onstuimige meetings en demonstraties, de schermutselingen met politie en legermacht, de stakingen, de op 17 november aangevangen bedrijfsbezettingen die voerden tot actieve deelname uit de rijen van de communisten, socialisten en syndicalisten. De CGT begon door de gebeurtenissen duidelijk terrein te verliezen. Op 25 november kondigden de verenigde bureaucraten een “onpolitieke”, vredige staking aan voor 30 november. Dus vijf dagen later.
2 9 0 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Met andere woorden, in plaats van de heftige beweging die meer en meer strijdlustige aspecten aannam aan te moedigen, uit te breiden en te versterken, werkten Jouhaux & co deze revolutionaire beweging tegen met een geheel en al platonisch protest. Het uitstel van vijf dagen op een moment dat iedere dag voor een maand geldt, hadden de bureaucraten nodig om in stilzwijgende samenwerking met de autoriteiten de spontaan uitgebarsten beweging die zij niet minder vreesden dan de burgerij, te verlammen, te kunnen uitwissen. De politie- en militaire maatregelen van Daladier hadden geen resultaten gehad als Jouhaux & Co de beweging niet dood hadden laten lopen. Het niet deelnemen (of zwak deelnemen) aan de “algemene staking” van de spoorwegarbeiders, arbeiders in de oorlogsindustrieën, staalbewerkers en andere belangrijke delen van de arbeidersklasse was in geen geval aan onverschilligheid van henzelf te wijten. Gedurende de voorafgegane twee weken hadden de arbeiders van deze bedrijfstakken actief aan de strijd deelgenomen. En juist zij begrepen beter dan de anderen, des te duidelijker nog na Daladiers maatregelen, dat het nu geen kwestie van demonstraties noch van platonische protesten was, maar van de strijd om de macht. De deelname van de merendeels tragere of van sociaal standpunt minder belangrijke lagen van de arbeiders aan de demonstratieve staking legt anderzijds getuigenis af van de diepe crisis van het land en van het feit dat er, in weerwil van de jarenlange vernietigende Volksfrontpolitiek, bij de werkende massa revolutionaire energie voorhanden was. Vindt de weg tot de arbeiders!
De geschiedenis leert ons dat zelfs na een beslissende en definitieve nederlaag van de revolutie de meest trage delen van de arbeiders de aanval hebben ondernomen, terwijl de spoorwegarbeiders, metaalbewerkers enz. passief bleven. Dit is bv. het geval geweest in Rusland na de onderdrukking van de opstand in december 1905. Maar die toestand was het gevolg van het feit dat de voorste lagen hun kracht reeds hadden verbruikt in de lange, voorafgaande strijd: stakingen, uitsluitingen, demonstraties, schermutselingen met politie en militairen, opstanden. Men kan dit niet zeggen van de Franse arbeidersklasse. De beweging van 1936 heeft op geen enkele wijze de krachten van de voorhoede opgebruikt. De teleurstelling die werd opgewekt door het
Wa a r g a at F r a n k r i j k h e e n? 2 91
Volksfront heeft inderdaad bijgedragen tot een tijdelijke demoralisatie bij zekere delen. Maar aan de andere kant staat de verbittering, de verontwaardiging en ontevredenheid bij andere lagen. Tegelijk hebben de beweging van 1936 zowel als die van 1938 de gehele arbeidersklasse verrijkt met een niet in waarde uit te drukken ondervinding en ontwikkelden zich duizenden plaatselijke arbeidersleiders, los van de officiële bureaucratie. Het is nodig de weg te zoeken om toenadering te vinden tot deze leiders, om ze te verenigen, te wapenen met een revolutionair programma. Wij hebben helemaal niet het voornemen onze Franse vrienden vanuit de verte van raad te dienen over hun tactiek. Zij bevinden zich immers zelf zich op het toneel van de strijd en zij voelen beter dan wij de polsslag van de massa aan. Niettemin is het voor alle revolutionaire marxisten nu meer dan ooit duidelijk dat de enige serieuze en definitieve maatregel om de balans van de strijd op te maken bij de strijdbereidheid van de massa, de actie is. Onbarmhartige kritiek op de Tweede en Derde Internationale heeft geen andere revolutionaire waarde dan dat zij de voorhoede helpt tot direct ingrijpen in de gebeurtenissen. Leuzen die de grondslag voor de mobilisatie vormen, zijn te vinden in het programma van de Vierde Internationale, een programma dat in Frankrijk in de huidige situatie een meer actueel karakter heeft dan in enig ander land. Op onze Franse kameraden rust een onmetelijke politieke verantwoordelijkheid. De Franse afdeling van de Vierde Internationale met al onze krachten en al onze middelen, morele en materiële, te helpen, is de belangrijkste en meest gebiedende plicht van de internationale revolutionaire voorhoede.
Coyoacan, 14 december 1938
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n 2 9 3
Hoofdstuk 6. Enkel revolutie kan oorlog afwenden INLEIDING Marxisten zien de geschiedenis nooit als een afgewerkt gegeven. Ook onder bijzonder moeilijke omstandigheden blijft de geschiedenis er één van klassenstrijd. Nadat het revolutionaire potentieel in Italië niet had geleid tot een arbeidersdemocratie en de fascisten de macht konden overnemen, na het falen van de leiding van de Duitse arbeiderspartijen om een socialistische maatschappijverandering te realiseren en nadien om in een eenheidsfront de fascistische dreiging af te wenden, na het failliet van de tactiek van het Volksfront waarbij bondgenootschappen met burgerlijke krachten werden aangegaan,… bleef Trotski hoopvol in de mogelijkheden van de arbeidersklasse om een einde te maken aan de barbarij van kapitalisme en fascisme. De methode van het Volksfront zorgde er in Frankrijk voor dat het revolutionaire potentieel, dat bleek tijdens de stakingsbeweging van 1936, op een zijspoor werd gezet. Het bestaan van het Volksfront, een alliantie tussen arbeiderspartijen en burgerlijke partijen die aan de top wordt gesmeed, zorgde er vooral voor dat de leiders van de arbeiderspartijen de basis opriepen tot gematigdheid en ze een breuk met het kapitalisme vermeden. Hierna werden de leiders van de arbeiderspartijen bedankt voor bewezen diensten (aan de burgerij) en kwam uiteindelijk toch een extreemrechts regime aan de macht onder leiding van Pétain. In Spanje bevestigde de Comintern de methode van het Volksfront, door Trotski een ‘mensjewistisch standpunt’ genoemd. Trotski: “Hetgeen aan de orde was, was trouwens niet de revolutie, maar de strijd tegen Franco. Het fascisme is geen feodale reactie, maar een burgerlijke: dat men tegen deze burgerlijke reactie slechts met de krachten en de methoden van de arbeidersrevolutie kan vechten, is een opvatting
2 9 4 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
die het mensjewisme, zelf een zijtak van het burgerlijke denken, zich niet wilde en niet kon eigen maken.” Trotski stelde dat het zelfs voor het volbrengen van de democratische taken nodig was om met een socialistische revolutie de oude macht te breken. Door zich aan de grenzen van de burgerlijke democratie te houden, werd “de burgerlijke revolutie niet alleen afgeremd maar opgegeven.” Het resultaat was er naar: Franco kon aan de macht komen. Na de laatste waarschuwing uit Spanje was het voor Trotski helemaal duidelijk dat een nieuwe oorlog onvermijdbaar was. De enige kracht die daar een stokje voor kon steken, was de georganiseerde arbeidersbeweging die met een revolutie een einde zou maken aan de oorlog. Hetgeen de opbouw naar een nieuwe wereldoorlog voorafging, liet het ergste vermoeden over de mogelijkheden om de oorlog nog af te wenden. Maar Trotski bleef hoopvol en wijzen op het potentieel: “Ja, een wereldoorlog is onvermijdelijk tenzij een revolutie hem voor zal zijn.” Een inschatting maken van het verloop en het resultaat van de oorlog was voor het uitbreken ervan natuurlijk niet evident. Trotski ging er correct van uit dat de VS op een bepaald ogenblik de oorlog zou vervoegen en stelde eveneens terecht vast dat Stalin absoluut niet voorbereid was op de komende oorlog. De poging om met het StalinHitler pact extra tijd te winnen, kwam vooral Hitler goed uit en leidde tot een opdeling van Polen. Hitler kon wachten om een oostelijk front te openen en alle aandacht op het westen vestigen. Stalin dacht dat hij de oorlog kon uitstellen door het grondgebied van de Sovjetunie naar het westen uit te breiden. Het fiasco van de Sovjet-invasie in Finland maakte dat de nazi’s de kracht van de Sovjetunie niet bepaald hoog inschatten en bespoedigde de confrontatie tussen beide machten. Niet dat Stalin veel leerde uit zijn verkeerde inschattingen, in 1941 sloot hij een niet-aanvalspact met Japan. De militaire overspanning van Japan en de groeiende druk van lokale verzetsbewegingen maakten een Japanse aanval op Rusland echter moeilijk. De Tweede Wereldoorlog was in essentie een oorlog om de wereld te herverdelen. Duitsland wilde meer grondgebied in Europa en in Azië had Japan imperialistische ambities. Aanvankelijk kenden de opmars van zowel Duitsland als Azië een groot succes. Zowel in West-Europa als in de Sovjetunie als in Azië werden grote stukken grondgebied veroverd. Het leidde echter al gauw tot militaire overspanning en de brutale onderdrukking van de lokale bevolking leidde tot verzet. Bij
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n 2 9 5
de overschakeling naar een oorlogseconomie had de Sovjetunie het voordeel dat het over een geplande economie beschikte, zelfs indien die op bureaucratische wijze werd georganiseerd. Het Rode Leger was in staat om het nazi- offensief te stoppen en zelf tot een tegenoffensief over te gaan, maar de Sovjetunie betaalde met 27 miljoen doden een erg hoge prijs. Eens de Sovjetunie in het offensief kon gaan, was de druk erg groot op de VS om een Sovjet-opmars te stoppen. Ook in de VS werden stappen gezet om een snelle reconversie van de industriële productie in de richting van oorlogsproductie te realiseren. Dat gebeurde overigens niet door de ‘onzichtbare hand’ van de vrije markt. Tegelijk waren er steeds sterkere verzetsbewegingen met een grote invloed van communistische militanten. Die partizanen slaagden erin om grote stukken grondgebied zelf te bevrijden, onder meer in Griekenland, Joegoslavië, Frankrijk en Italië. Maar ook elders was dit het geval, er dreigden revolutionaire bewegingen die in Indonesië, Vietnam, China, Maleisië,… communistische regimes aan de macht zouden brengen. Het potentieel van revolutie was bijzonder groot, bovendien waren er heel wat gewapende strijders vanuit het verzet tegen de nazi’s of de Japanse bezetters. Het potentieel was reëel om met een revolutie de oorlog te beëindigen. De centrale factor die dit scenario tegenhield, was de communistische – lees: de stalinistische – bureaucratie die zich beperkte tot de belangen van de Sovjetunie en een uitbreiding van de revolutie niet alleen als een bedreiging voor het fragiele evenwicht met de imperialistische machten (vooral de VS) zag maar ook als een bedreiging voor het interne bureaucratische regime in de Sovjetunie zelf. Zouden de revolutionaire bewegingen in pakweg West-Europa vrede nemen met een vanuit Moskou opgelegde dictatuur of zouden ze integendeel met hun roep naar arbeidersdemocratie de Russische arbeiders inspireren om de bureaucratie aan de kant te schuiven in een politieke revolutie? Het potentieel van revolutie werd niet benut en de arbeidersbeweging zou daar een hoge prijs voor betalen. De communisten die onder stalinistische invloed mee hielpen met het in stand houden van burgerlijke regimes in West-Europa en Azië werden daar uiteraard niet voor beloond. Zodra de ergste dreiging was geweken, net door de verraderlijke rol van de Moskouse bureaucratie, werden verschillende rekeningen vereffend. In Indonesië zou dat uiteindelijk leiden tot een
2 9 6 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
massale slachtpartij onder communisten in 1965 (waarbij tot een miljoen doden vielen). Op internationaal vlak wordt het stalinistische Oostblok geïsoleerd en komt de wereld in een Koude Oorlog terecht. De tol van de Tweede Wereldoorlog en de stalinistische vervolgingen voor de jonge Vierde Internationale was bijzonder groot. Het verloop van de oorlog met een versterkte positie van het stalinisme waardoor ook de revolutionaire bewegingen elders op een zijspoor konden gezet worden, leidde tot een nieuwe situatie die Trotski voor het uitbreken van de oorlog niet kon voorzien en waarover binnen de uitgedunde rangen van de IVe Internationale grote verwarring bestond. Perspectieven zijn uiteraard geen glazen bol, ze moeten voortdurend worden aangepast aangezien de waarheid steeds concreet is. Uit deze teksten van Trotski blijkt hoe de marxistische benadering wordt bijgestuurd om voorbereid te zijn op een periode van oorlog. Tegelijk maakt Trotski duidelijk dat de arbeidersklasse over de fundamentele kracht blijft beschikken om een einde te maken aan de barbarij waar het kapitalisme de meerderheid van de bevolking naar toe leidt. Zelfs onder de meest verschrikkelijke fascistische omstandigheden, heeft de arbeidersklasse het potentieel om recht te staan en het machtige raderwerk te stoppen. In dit hoofdstuk komt eerst de tekst “De les van Spanje. Een laatste waarschuwing” uit 1937. Vervolgens een interview over de komende oorlog: “Slechts revolutie kan de oorlog een eind doen nemen” uit 1939. Afsluiten doen we met meer algemene standpunten, een uittreksel uit het Overgangsprogramma (1938) en twee discussieteksten waarin Trotski voor zijn Amerikaanse kameraden een aantal verduidelijkingen brengt. De conclusie van Trotski is eveneens duidelijk: “Geen enkele bezigheid is meer nutteloos dan het speculeren of we er al dan niet in zullen slagen om een stevige revolutionaire kaderpartij te vormen. Voor ons ligt een gunstig perspectief die een rechtvaardiging vormt voor revolutionair activisme. Het is noodzakelijk om de mogelijkheden te benutten die zich beginnen te stellen en de revolutionaire partij op te bouwen.” Een oproep die actueel blijft.
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n 2 97
De les van Spanje. Laatste waarschuwing
Geschreven: 1937. Bron: Overgenomen uit: Trotski, De permanente of de verraden revolutie, een keuze uit het werk van Trotski samengesteld door E. Mandel. Online gepubliceerd door marxisme.be in juli 2004. De militaire operaties in Abessinië en het Verre Oosten worden door alle militaire generale staven zorgvuldig bestudeerd om zich op de toekomstige grote oorlog voor te bereiden. De gevechten van de Spaanse arbeidersklasse, lichtflitsen die een voorbode vormen op de naderende internationale revolutie, moeten niet minder aandachtig bestudeerd worden door de revolutionaire generale staven; slechts op die voorwaarde zullen wij door de naderende gebeurtenissen niet verrast worden. In het zogeheten republikeinse kamp staan drie opvattingen met ongelijke kracht tegenover elkaar: het mensjewisme, het bolsjewisme en het anarchisme. Wat betreft de burgerlijke republikeinse partijen, deze hebben geen politiek onafhankelijke ideeën of belang en handhaven zich slechts op de rug van de reformisten en anarchisten. Bovendien zou het geenszins overdreven zijn te zeggen dat de leiders van het Spaanse anarchosyndicalisme er alles aan gedaan hebben hun doctrine te desavoueren en hun belang praktisch tot nul te herleiden. In feite staan er in het republikeinse kamp twee doctrines tegenover elkaar: het bolsjewisme en het mensjewisme. Volgens de opvatting van de socialisten en de stalinisten, dat wil zeggen van de mensjewieken van de eerste en tweede lichting, dient de Spaanse revolutie slechts democratische taken te volbrengen, en daarom was het nodig een verenigd front met de democratische’ burgerij aan te gaan. Elke poging van de arbeidersklasse om uit het kader van de democratie te breken was vanuit dit oogpunt niet alleen te vroeg, maar bovendien noodlottig. Hetgeen aan de orde was, was trouwens niet de revolutie, maar de strijd tegen Franco. Het fascisme is geen feodale reactie, maar een burgerlijke: dat men tegen deze burgerlijke reactie slechts met de krachten en de methoden van de arbeidersrevolutie kan vechten, is een opvatting die het mensjewisme, zelf een zijtak van het burgerlijke denken, zich niet wilde en niet kon eigen maken.
2 9 8 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Het bolsjewistische standpunt dat slechts door de jonge afdeling van de Vierde Internationale op een volwassen manier werd uitgedrukt, gaat van de theorie van de permanente revolutie, te weten dat zelfs louter democratische taken zoals de liquidatie van het half feodale groot grondbezit niet volbracht kunnen worden zonder de verovering van de macht door de arbeidersklasse; en op zijn beurt brengt dat de socialistische revolutie aan de orde. Trouwens, de Spaanse arbeiders zelf stelden zich al bij de eerste stappen van de revolutie niet slechts democratische, maar bovendien puur socialistische opgaven. Te eisen de grenzen van de burgerlijke democratie niet te overschrijden, betekent in feite niet alleen de burgerlijke revolutie af te remmen maar deze op te geven. Slechts door het omverwerpen van de sociale betrekkingen op het platteland kan men van de boeren, de grote massa van de bevolking, een machtige vesting maken tegen het fascisme. Maar de grootgrondbezitters zijn onverbrekelijk verbonden met de burgerij van het bank-, industrie- en handelswezen, en met de burgerlijke intelligentsia die daar afhankelijk van zijn. De partij van de arbeidersklasse zag zich zodoende voor de noodzakelijke keuze gesteld: ofwel samen te gaan met de boerenmassa’s, ofwel met de liberale burgerij; een coalitie zowel met de boeren als met de liberale burgerij kon slechts één doel hebben: de burgerij te helpen de boeren te bedriegen en de arbeiders te isoleren. De agrarische revolutie kon niet verwezenlijkt worden als ze niet tegen de burgerij gericht was, en bijgevolg alleen maar door maatregelen van de dictatuur van de arbeidersklasse. Er bestaat geen enkel regime daartussen in. Vanuit theoretisch oogpunt is het meest frappante van Stalins Spaanse politiek dat deze een totale verloochening is van het ABC van het marxisme. Met vertraging van enige tientallen jaren — en wat voor jaren — heeft de Comintern de doctrine van het mensjewisme volkomen in ere hersteld. Nog meer: men gaf zich de grootste moeite deze doctrine een ‘consequentere’ en tegelijk een absurdere uitdrukking te geven. In het tsaristische Rusland van begin 1905 had de formule van de ‘zuiver democratische revolutie’ in elk geval oneindig meer zin dan in het Spanje van 1937. En er is dan ook niets verwonderlijks aan het feit dat de ‘liberale arbeiders’-politiek van het mensjewisme in het huidige Spanje veranderd is in de anti-arbeiders en reactionaire politiek van het stalinisme. Daardoor is de doctrine
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n 2 9 9
van het mensjewisme, deze karikatuur van het marxisme, haar eigen karikatuur geworden. De theorie van het Volksfront
Het zou echter naïef zijn te geloven dat er aan de basis van de in Spanje gevolgde politiek van de Comintern alleen enkele theoretische ‘fouten’ kleefden Het stalinisme richt zich niet naar de marxistische theorie, noch naar welke theorie dan ook, maar naar de empirische belangen van de Sovjetbureaucratie. Onder elkaar spotten de cynici van Moskou met de ‘filosofie’ van het Volksfront à la Dimitrov. Maar zij hebben om de massa’s te bedriegen de beschikking over talrijke kaders ter propagering van deze heilige formule, oprecht of schurkachtig, naïef of geslepen. Louis Fischer, met zijn onwetendheid en onbekwaamheid, met zijn provinciale redenaarsmentaliteit, organisch doof voor de revolutie, is de meest afstotende vertegenwoordiger van dit zeer weinig aantrekkelijke broederschap. ‘De vereniging van alle vooruitstrevende krachten’, ‘de triomf van de ideeën van het Volksfront’, ‘de aanslag van de trotskisten op de gesloten gelederen van de antifascisten’,... Wie zou bij het lezen van die formules geloven dat het Communistisch Manifest negentig jaar geleden geschreven werd? De theoretici van het Volksfront gaan uiteindelijk niet verder dan de eerste regel van de rekenkunde, die van de optelling: de som van communisten, socialisten, anarchisten en liberalen is groter dan elk van de samenstellende delen. Met rekenkunde komt men er echter niet in deze zaak. Er is op z’n minst mechanica voor nodig: de wet van het parallellogram van de krachten blijkt te kloppen, zelfs in de politiek. De resultante is, zoals men weet, korter naarmate de krachten meer uit elkaar gaan. Wanneer de politieke bondgenoten in tegengestelde richtingen trekken, is de resultante gelijk aan nul. Een blok van verscheidene groeperingen van de arbeidersklasse is absoluut noodzakelijk om de gemeenschappelijke taken tot een goed eind brengen. In bepaalde historische omstandigheden is een dergelijk blok in staat de onderdrukte massa’s van de kleinburgerij tot zich te trekken. De gemeenschappelijke kracht van een dergelijk blok kan veel groter blijken te zijn dan de resultante van de samenstellende krachten. Daarentegen kan een verbond van de arbeidersklasse met de burgerij, waarvan de belangen wat betreft de fundamentele vraagstukken nu
3 0 0 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
een hoek van 180° maken, in de regel de revolutionaire kracht van de arbeidersklasse slechts verlammen. De burgeroorlog, waarin de kracht van het geweld alleen weinig werking heeft, eist van zijn deelnemers een buitengewoon grote toewijding. De arbeiders en de boeren zijn pas dan in staat de overwinning zeker te stellen wanneer zij de strijd voor hun eigen emancipatie voeren. Hen onder de huidige omstandigheden onderwerpen aan de leiding van de burgerij betekent dat de nederlaag in de burgeroorlog al op voorhand wordt verzekerd. Deze waarheden zijn op geen enkele manier de vrucht van een puur theoretische analyse. Integendeel, zij vertegenwoordigen de onwrikbare conclusie uit alle historische ervaringen, op z’n minst vanaf 1848. De moderne geschiedenis van de burgerlijke maatschappij loopt over van allerlei soorten Volksfronten, dat wil zeggen van de meest verschillende politieke combinaties ter bedrieging van het werkende volk. De Spaanse ervaring is slechts een nieuwe tragische schakel in deze keten van misdaden en verraad.
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n 3 01
Klasse, partij en leiding
Geschreven: 1937. Deze versie: genomen uit een Militant-brochure ‘The Class, The Party and the Leadership’. Vertaling: Marxisme.be, verder taalkundig aangepast door het Marxists Internet Archive, april 2004 De graad waarin de arbeidersbeweging teruggeslagen is, kan niet enkel afgemeten worden aan de staat waarin deze organisaties zich bevinden, maar ook aan de ideologische en theoretische staat van de discussies waarin zoveel groepen betrokken zijn. In Parijs wordt een tijdschrift gepubliceerd onder de naam ‘Que Faire’ (Wat te doen), dat zichzelf om de een of andere reden als marxistisch beschouwt, maar in werkelijkheid binnen het kader blijft van het empirisme van de linkse burgerlijke intellectuelen en die geïsoleerde arbeiders die alle gewoontes van de intellectuelen overgenomen hebben. Zoals alle groepen die geen wetenschappelijke basis hebben, geen programma en geen traditie, probeerde dit blad om aan de slippen van de POUM1 te hangen — dit leek immers de kortste weg om de massa’s te bereiken en om een overwinning te behalen. Maar het resultaat van deze banden met de Spaanse revolutie lijken op het eerste gezicht compleet onverwachts: het tijdschrift ging niet vooruit, maar kende zelfs een achteruitgang. Eigenlijk is dit ook natuurlijk. De tegenstellingen tussen het kleinburgerlijke conservatisme en de noden van de arbeidersrevolutie zijn extreem ontwikkeld. Het is normaal dat diegenen die de politiek van de POUM verdedigden en vertolkten, zowel politiek als theoretisch stappen achteruit gezet hebben. Het tijdschrift ‘Que Faire’ heeft op zichzelf geen enkel belang. Maar het is interessant om de symptomen na te gaan. Dat is waarom we dieper willen ingaan op de houding van dit tijdschrift over de oorzaken van de nederlaag van de Spaanse revolutie. De inschatting van ‘Que Faire’ 1 De POUM (Arbeiderspartij voor Marxistische Eenheid) ontstond na een fusie tussen verschillende linkse fracties. De partij groeide in 1936 van een splinterpartij met enkele honderden leden uit tot een massapartij met 30.000 leden. Er waren voormalige trotskistische militanten die een voorname rol speelden binnen de POUM. Trotski omschreef de partij als centristisch, twijfelend tussen parlementarisme en revolutie.
3 0 2 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
toont immers de fundamentele posities die nu dominant zijn op de linkerflank van het pseudo-marxisme. ‘Que Faire’ legt uit
We beginnen met een letterlijk citaat uit een recensie van de brochure ‘Spanje verraden’ door kameraad Casanova.2 “Waarom werd de revolutie neergeslagen?” Omdat, zo antwoordt de auteur (Casanova), de Communistische Partij een verkeerde politiek voerde die jammer genoeg gevolgd werd door de revolutionaire massa’s. Maar waarom in hemelsnaam lieten de revolutionaire massa’s de leiding over aan de Communistische Partij? “Omdat er geen echte revolutionaire partij was”. Dit is een pure tautologie. Een verkeerde politiek van de massa’s, een onvolwassen partij is ofwel een uitdrukking van de voorwaarden van de sociale krachten (beperkte ontwikkeling van de arbeidersklasse, gebrek aan onafhankelijkheid van de boeren) die moet verklaard worden aan de hand van feiten, zoals gebeurd door onder meer Casanova zelf, ofwel is het een resultaat van de acties van bepaalde kwaadwillige individuen of groepen individuen, acties die niet overeenstemmen met de inspanningen van ‘oprechte individuen’ die in staat zijn om de revolutie te redden. Nadat hij eerst de eerste en marxistische weg aftast, neemt Casanova de tweede weg. We worden er meegesleept op het terrein van de pure demonisatie: de misdadiger verantwoordelijk voor de nederlaag is de belangrijkste duivel: Stalin, bijgestaan door de anarchisten en alle andere kleine duivels. De God van de revolutionairen stuurde jammer genoeg geen Lenin of Trotski naar Spanje zoals Hij dit deed in Rusland in 1917. De conclusie luidt als volgt: “Dit is het resultaat van een poging om te allen prijze de versteende orthodoxie van de eigen kapel boven de feiten te plaatsen.” Deze theoretische hoogvaardigheid wordt des te opvallender door het feit dat het moeilijk te veronderstellen is dat meer 2 M. Casanova (een alias voor Mieczyslaw Bortenstein) is in 1907 in Polen geboren, hij emigreerde naar België en nadien Frankrijk. Hij overleed in Auschwitz in 1942. Bortenstein sloot in Frankrijk in 1932 bij de PCF aan, maar werd in 1934 uitgesloten en militeert vervolgens bij de trotskisten. In juli 1936 trekt hij naar Spanje. Hij schreef over Spanje de brochure ‘Spanje verraden’. Deze tekst is online in het Engels beschikbaar: http://www.marxists.org/history/ etol/document/spain2/index.htm
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n 3 0 3
banaliteiten, vulgarismen en fouten van een specifiek conservatief karakter op zo weinig regels zouden kunnen worden samengeperst. De auteur van bovenstaand citaat vermijdt om eender welke verklaring te moeten geven voor de nederlaag van de Spaanse revolutie; hij geeft enkel aan dat diepgaande verklaringen, zoals de ‘voorwaarden van de sociale krachten’, noodzakelijk zijn. Deze ontwijking is geen toeval. Deze critici van het bolsjewisme zijn theoretische lafaards om de eenvoudige reden dat ze niet stevig in hun schoenen staan. Om het eigen bankroet verstopt te houden, moeten ze goochelen met feiten en loeren naar de standpunten van anderen. Ze beperken zich tot het geven van aanwijzingen en halve gedachten alsof ze niet de tijd hebben om hun volledige wijsheid kenbaar te maken. Eigenlijk beschikken ze over geen enkele wijsheid. Hun hoogdravendheid wordt gecombineerd met intellectueel geknoei. Laat ons eens stap per stap de aanwijzingen en halve gedachten van onze auteur analyseren. Volgens hem kan een verkeerde politiek van de massa’s enkel verklaard worden als het “bepaalde voorwaarden van sociale krachten vertoont”, met name de onrijpheid van de werkende klasse en het gebrek aan onafhankelijkheid van de boerenstand. Iedereen die een tautologie zoekt, kan er geen betere vinden! Een ‘verkeerde politiek van de massa’s’ wordt verklaard door de ‘onrijpheid’ van de massa’s. En wat is de ‘onrijpheid’ van de massa’s? Klaarblijkelijk hun neigingen tot een verkeerde politiek. Waaruit die verkeerde politiek bestond, wie er het initiatief toe nam: de massa’s of de leiding — daar wordt in alle stilte aan voorbijgegaan door onze auteur. Door middel van een tautologie legt hij de verantwoordelijkheid bij de massa’s. Dat is een klassieke truc van alle verraders, deserteurs en hun lakeien, en het is zeker met betrekking tot de Spaanse arbeidersklasse een verschrikkelijke positie. Sofisme van de verraders
In juli 1936 — om niet naar een vroegere periode te verwijzen — sloegen de Spaanse arbeiders de aanval af van de officieren die hun samenzwering hadden voorbereid onder de bescherming van het Volksfront. De massa’s moesten improviseren om arbeidersmilities op te zetten en comités van arbeiders, de bastions van hun toekomstige heerschappij. De leidinggevende organisaties van de arbeidersklasse anderzijds hielpen de burgerij in het vernietigen van deze comités,
3 0 4 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
in het liquideren van de aanval van de arbeiders op de private eigendom en bij het onderwerpen van de arbeidersmilities aan de leiding van de burgerij. De POUM nam deel aan de regering en was direct verantwoordelijk voor dit contrarevolutionaire werk. Wat betekent de ‘onrijpheid’ van de arbeidersklasse dan? Klaarblijkelijk enkel dat ondanks de correcte politieke lijn van de massa’s, deze niet in staat bleken om de coalitie van socialisten, stalinisten, anarchisten en POUM met de burgerij te breken. Dit voorbeeld van sofisme vertrekt van een concept van absolute rijpheid, met name de perfecte voorwaarden waarin de massa’s zich bevinden waarbij ze geen correcte leiding nodig hebben, en zelfs in staat zouden zijn om te overwinnen tegen hun eigen leiding in. Er kan evenwel geen dergelijke rijpheid bestaan. Onze wijzen spartelen tegen: waarom zouden arbeiders die zo’n correct revolutionair instinct vertonen en zulke superieure strijdkwaliteiten hebben, zichzelf onderwerpen aan een verraderlijke leiding? Ons antwoord is: er was zelfs geen aanwijzing van onderwerping. De arbeidersstrijd ging op elk ogenblik op zekere wijze in tegen de lijn gevolgd door de leiding. Op de meest kritieke punten namen beiden standpunten in die 180° tegenover elkaar stonden. De leiding hielp toen direct of indirect om de arbeiders te onderwerpen aan het leger. In mei 1937 kwamen de arbeiders van Catalonië niet enkel zonder hun leiding in opstand, maar ook tegen hun leiding. De anarchistische leiders — pathetische en verachtelijke burgerelementen die zichzelf goedkoop vermommen als revolutionairen — hebben in hun kranten honderden keren herhaald dat indien de CNT3 het voornemen had om de macht te grijpen en haar heerschappij te vestigen in mei, ze dit zonder veel moeilijkheden had kunnen doen. Voor een keer hebben ze volledig gelijk. De leiding van de POUM liep de CNT achterna, en vermomde deze politiek met een verschillende fraseologie. Het was hierdoor, en enkel hierdoor, dat de burgerij er kon in slagen om de opstand van de ‘onrijpe’ arbeidersklasse in mei 1937 neer te slaan. Je moet vooral niets begrijpen van de verhoudingen tussen de klasse en de partij, tussen de massa’s en de leiding, om het lege standpunt in te nemen dat de Spaanse massa’s slechts hun leiders volgden. Het enige wat gezegd kan worden is dat de massa’s op ieder ogenblik dat ze 3 Confederación Nacional del Trabajo (CNT) was een Spaanse vakbond op anarchistische grondslag.
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n 3 0 5
probeerden een juiste weg te vinden, geen nieuwe leiding vonden die beantwoordde aan de vereisten van de revolutie. Er was een bijzonder dynamisch proces, waarbij de diverse fasen van de revolutie vlug tot ontwikkeling kwamen, en waarbij de leiding of verschillende delen van de leiding snel overliepen naar de kant van de klassenvijand. En onze wijzen beperken zich intussen tot een zuiver statische discussie: waarom volgde de volledige arbeidersklasse een slechte leiding? De dialectische aanpak
Er is een oud evolutionair-liberaal spreekwoord: ieder volk krijgt de regering dat het verdient. De geschiedenis toont evenwel aan dat ditzelfde volk op een betrekkelijk korte periode erg verschillende regeringen kan kennen (Rusland, Italië, Duitsland, Spanje) en dat de wijze waarop deze regeringen zich ontwikkelen niet steeds in dezelfde richting gaat — van despotisme naar vrijheid, zoals werd verondersteld door de evolutionair-liberalen. Het geheim bestaat hierin dat een volk samengesteld is uit vijandige klassen, en dat de klassen zelf bestaan uit verschillende lagen die soms tegengestelde belangen hebben en een verschillende leiding kennen. Bovendien wordt elk volk beïnvloed door andere volkeren die eveneens samengesteld zijn uit klassen. Regeringen vormen geen uitdrukking van een systematisch groeiende ‘rijpheid’ van een ‘volk’, maar zijn het resultaat van de strijd tussen verschillende klassen en verschillende lagen binnen één en dezelfde klasse, en ten slotte van de acties van externe krachten — allianties, oorlogen en dergelijke meer. Hieraan moet worden toegevoegd dat zodra een regering gevestigd is, ze veel langer kan standhouden dan de krachtsverhoudingen op basis waarvan ze gevestigd werd. Het is net vanuit deze historische contradicties dat revoluties, staatsgrepen, contrarevoluties enzovoort voortkomen. Dezelfde dialectische benadering is noodzakelijk bij het behandelen van de kwestie van de leiding van een klasse. Onze wijzen lopen de liberalen achterna en aanvaarden stilzwijgend het axioma dat iedere klasse de leiding krijgt die ze verdient. In werkelijkheid is de leiding echter geen zuivere ‘weerspiegeling’ van een klasse of het resultaat van haar eigen vrije creativiteit. Een leiding wordt gevormd in het proces van conflicten tussen de verschillende klassen of door de tegenstellingen tussen de verschillende lagen binnen een bepaalde klasse. Zodra
3 0 6 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
een leiding zich opgeworpen heeft, komt deze leiding deels los te staan van haar klasse en zijn er meer mogelijkheden voor invloeden en druk van andere klassen. De arbeidersklasse kan lange tijd ‘tolerant’ blijven tegenover een leiding die reeds aangetast is door een complete innerlijke degeneratie maar nog niet de mogelijkheid gekregen heeft om deze degeneratie tot uiting te laten komen bij belangrijke gebeurtenissen. Er is een grote historische schok nodig om de tegenstelling tussen de leiding en de klasse scherp tot uiting te laten komen. De machtigste historische schokken zijn oorlogen en revoluties. Het is net om deze reden dat de arbeidersklasse vaak verrast wordt door oorlog en revolutie. Maar zelfs in gevallen waar de oude leiding haar interne degeneratie reeds heeft getoond, kan de klasse niet onmiddellijk een nieuwe leiding improviseren, zeker niet als ze vanuit de voorgaande periode geen sterke revolutionaire kaders heeft geërfd die in staat zijn om gebruik te maken van de ineenstorting van de oude leiding. De marxistische, d.w.z. dialectische en dus niet-scholastische interpretatie van de onderlinge verhoudingen tussen een klasse en haar leiding laten geen spaander heel van het legalistische sofisme van onze auteur. Hoe de Russische arbeiders rijp werden
Hij vat de rijpheid van de arbeidersklasse op als iets zuiver statisch. Maar tijdens een revolutie is het bewustzijn van een klasse het meest dynamische proces dat op directe wijze de ontwikkeling van de revolutie bepaalt. Was het mogelijk om in januari 1917 of zelfs in maart, na het omverwerpen van het tsarisme, een antwoord te geven op de vraag of de Russische arbeidersklasse voldoende ‘rijp’ was voor de machtsovername binnen 8 tot 9 maanden? De arbeidersklasse was in die periode sociaal en politiek erg heterogeen. Tijdens de oorlogsjaren kende de arbeidersklasse een grote groei met zo’n 30 tot 40 procent, vooral vanuit de vaak reactionaire kleinburgerij, achtergebleven boeren, veel vrouwen en veel jongeren. De bolsjewieken werden in maart 1917 gesteund door een onbelangrijke minderheid van de arbeidersklasse en bovendien was er onenigheid binnen de partij zelf. De overgrote meerderheid van de arbeiders steunde de mensjewieken en de ‘sociaalrevolutionairen’, conservatieve sociaal-patriotten. De situatie in het leger en onder de boeren was nog minder gunstig. We moeten daar ook het algemeen lage culturele niveau in het land aan toevoegen, het
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n 3 07
gebrek aan politieke ervaring onder brede lagen van de arbeidersklasse, zeker op het platteland, laat staan onder de boeren en de soldaten. Wat was het ‘actief’ van het bolsjewisme? Bij het begin van de revolutie had enkel Lenin een duidelijk en grondig uitgewerkt revolutionair concept. De Russische kaders van de partij waren verdeeld en grotendeels radeloos. Maar de partij had een autoriteit gewonnen onder de meest ontwikkelde arbeiders. Lenin had een groot gezag onder de partijkaders. Lenins zicht op de politieke situatie kwam overeen met de daadwerkelijke ontwikkeling van de revolutie en werd door elke nieuwe gebeurtenis versterkt. Deze elementen van het ‘actief’ hadden een immense impact in een revolutionaire situatie, dat wil zeggen onder de voorwaarden van bittere klassenstrijd. De partij haastte zich om haar opvattingen in overeenstemming te brengen met die van Lenin, en met die van de daadwerkelijke ontwikkeling van de revolutie. Dankzij dit feit kreeg het bolsjewisme enorm veel steun van tienduizenden ontwikkelde arbeiders. In een paar maanden tijd kon de partij, doordat ze zichzelf baseerde op de ontwikkeling van de revolutie, de meerderheid van de arbeiders overtuigen van de juistheid van haar slogans. Deze meerderheid werd georganiseerd in sovjets en was in staat om de soldaten en boeren aan te trekken. Hoe kan dit dynamische, dialectische proces gevat worden in een formule van de rijpheid of onrijpheid van de arbeidersklasse? Een cruciale factor in de rijpheid van de Russische arbeidersklasse in februari of maart 1917 was Lenin. Hij kwam echter niet uit de lucht gevallen. Hij verpersoonlijkte de revolutionaire traditie van de arbeidersklasse. Opdat Lenins slogans hun weg naar de massa’s zouden vinden, moesten er kaders bestaan, ook al was hun aantal aanvankelijk enorm beperkt; er moest onder de kaders een vertrouwen bestaan in de leiding, een vertrouwen dat gebaseerd werd op alle ervaringen uit het verleden. Als je met deze elementen geen rekening houdt, negeer je het levendige karakter van een revolutie, waarbij dit vervangen wordt door een abstracte benadering opgebouwd rond de term ‘krachtsverhoudingen’. Maar de ontwikkeling van een revolutie bestaat er net uit dat de krachtsverhoudingen constant en erg snel veranderen als gevolg van de veranderingen in het bewustzijn van de arbeidersklasse, de aantrekkingskracht van de meest ontwikkelde lagen op achtergebleven lagen, de groeiende zelfverzekerdheid van de klasse met betrekking tot haar eigen kracht. Het vitale orgaan in dit proces is de partij, net zoals het vitale orgaan
3 0 8 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
van de partij haar leiding is. De rol en de verantwoordelijkheid van de leiding in een revolutionaire periode zijn kolossaal. De relativiteit van ‘rijpheid’
De Oktoberrevolutie is een enorme getuigenis van de ‘rijpheid’ van de arbeidersklasse. Maar die rijpheid is relatief. Enkele jaren later liet dezelfde arbeidersklasse toe dat de revolutie gewurgd werd door een opkomende bureaucratie. Een overwinning is niet de vrucht van de ‘rijpheid’ van de arbeidersklasse. De overwinning is een strategische taak. Het is noodzakelijk om te vertrekken van het aanwezige niveau van rijpheid om te massa’s te mobiliseren en hen voorwaarts te kunnen stuwen, hen te kunnen laten begrijpen dat de vijand niet almachtig is, verdeeld is door tegenstellingen, dat achter de façade paniek aanwezig is. Mochten de bolsjewieken dit werk niet gedaan hebben, zou er geen sprake geweest kunnen zijn van een overwinning van de arbeidersrevolutie. De sovjets zouden verpletterd geweest zijn door de contrarevolutie en de kleine wijzen overal ter wereld zouden artikels en boeken geschreven hebben met als centraal idee dat enkel wereldvreemde visionairen droomden van arbeidersdemocratie in Rusland, maar dat de arbeiders numeriek te zwak stonden en er helemaal niet rijp voor waren. De bijkomende rol van de boeren
Op een even abstracte en verkeerde wijze wordt gerefereerd aan het ‘gebrek aan onafhankelijkheid’ van de boeren. Waar en wanneer zag onze wijze ooit in een ontwikkelde kapitalistische samenleving een boerenstand met een onafhankelijk revolutionair programma en de capaciteit van een onafhankelijk revolutionair initiatief? De boeren kunnen een enorm belangrijke rol spelen in de revolutie, maar slechts een hulprol. In vele gevallen waren de Spaanse boeren dapper en vochten ze moedig. Maar om de volledige massa van boeren te betrekken, moest de arbeidersklasse een voorbeeld stellen door een beslissende opstand tegen de burgerij, waarbij de arbeiders in staat waren de boeren te overtuigen van de mogelijkheden van een overwinning. Intussen werd het revolutionaire initiatief van de arbeidersklasse zelf bij iedere stap verlamd door haar eigen organisaties. De ‘onrijpheid’ van de arbeidersklasse, het ‘gebrek aan onafhankelijkheid’ van de boeren zijn
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n 3 0 9
geen definitieve noch basisfactoren in historische gebeurtenissen. Aan de basis van het bewustzijn van klassen liggen de klassen zelf, hun numerieke sterkte, hun positie in het economische leven. De basis voor het klassenonderscheid is een specifiek productiesysteem dat bepaald wordt door het niveau van ontwikkeling van de productiekrachten. Je kan dus evengoed beweren dat de nederlaag van de Spaanse arbeiders werd veroorzaakt door het beperkte niveau van de technologie? De rol van persoonlijkheden
Onze auteur gebruikt een mechanisch determinisme in plaats van na te gaan wat de dialectische voorwaarden zijn voor historische processen. Vandaar de goedkope opmerkingen over de rol van individuen, positieve en negatieve rollen. De geschiedenis is een proces van klassenstrijd. Maar de klassen dragen hun volle gewicht niet automatisch en simultaan. In het proces van klassenstrijd worden verschillende organen gecreëerd die een belangrijke en onafhankelijke rol spelen en die onderworpen zijn aan misvormingen. Dit vormt ook de basis voor de rol van persoonlijkheden in de geschiedenis. Er zijn natuurlijk belangrijke objectieve oorzaken die de dictatoriale heerschappij van Hitler mogelijk maakten, maar enkel wie compleet ondergedompeld is in het ‘determinisme’ zou de enorme historische betekenis van Hitler kunnen ontkennen. De aankomst van Lenin in Petrograd op 3 april 1917 leidde tot een bocht van de bolsjewistische partij, een bocht die net op tijd kwam en het de partij mogelijk maakte om de revolutie tot een overwinning te laten leiden. Onze wijzen kunnen zeggen dat indien Lenin in het buitenland was overleden begin 1917, de Oktoberrevolutie ‘evenzeer’ zou plaatsgevonden hebben. Maar dat klopt niet. Lenin vertegenwoordigde één van de levende elementen in het historische proces. Hij verpersoonlijkte de ervaring en de kennis van de meest actieve delen van de arbeidersklasse. Zijn tijdig betreden van de arena van de revolutie was noodzakelijk om de voorhoede te mobiliseren en het de mogelijkheid te bieden om de arbeiders en boeren achter zich te krijgen. Politieke leiding in cruciale momenten van historische scharnierpunten, kan net zo’n belangrijke factor zijn als de centrale legerleiding op kritische momenten van een oorlog. De geschiedenis verloopt niet automatisch. Anders kunnen we ons afvragen waarom
310 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
er leiders zijn. Waarom partijen? Waarom programma’s? Waarom theoretische strijd? Het stalinisme in Spanje
“Maar waarom in hemelsnaam”, vraag de auteur zich af, “verzamelden de revolutionaire massa’s die hun voormalige leiders verlieten, zich achter de vlag van de Communistische Partij?”. De vraag wordt verkeerd gesteld. Het klopt niet dat de revolutionaire massa’s al hun vorige leiders verlieten. De arbeiders die voorheen verbonden waren aan specifieke organisaties, hielden daaraan vast en bleven deze volgen. Arbeiders breken over het algemeen niet gemakkelijk met de partij die hen politiek bewust gemaakt heeft. Bovendien werden ze in slaap gewiegd door het bestaan van de wederzijdse bescherming binnen het Volksfront: aangezien iedereen akkoord was, moest deze politiek wel correct zijn. De nieuwe en frisse massa’s richtten zich natuurlijk naar de Comintern, als de enige partij die er op succesvolle wijze was in geslaagd om een arbeidersrevolutie te verwezenlijken en die, zo werd gehoopt, in staat zou zijn om wapens te verzekeren aan Spanje. De Comintern was bovendien de meest ijverige verdediger van het idee van een Volksfront; dit zorgde voor vertrouwen onder de onervaren lagen van arbeiders. Binnen het Volksfront was de Comintern de meest ijverige verdediger van het burgerlijke karakter van de revolutie, wat zorgde voor vertrouwen onder de kleinburgerij en de middenklassen. Dat is waarom de massa’s zich ‘achter de vlag van de Communistische Partij’ schaarden. Onze auteur stelt het voor alsof de arbeidersklasse zich in een schoenenwinkel bevindt waar het zomaar een nieuw paar schoenen kan uitkiezen. Maar zelfs een dergelijke simpele handel blijkt niet altijd succesvol te zijn. Met betrekking tot een nieuwe leiding is de keuze enorm beperkt. Slechts geleidelijk aan, op basis van hun eigen ervaringen door verschillende fasen heen, kunnen bredere lagen overtuigd raken van het feit dat de nieuwe leiding vastberadener, betrouwbaarder en loyaler is dan de oude leiding. Het is duidelijk dat tijdens een revolutie, dat wil zeggen als de gebeurtenissen zich erg vlug ontwikkelen, een zwakke partij erg snel kan groeien tot een machtige partij, op voorwaarde dat het een duidelijk begrip heeft van de ontwikkeling van de revolutie en beschikt over geharde kaders die niet bedwelmd raken door frasen en die niet geterroriseerd worden
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n
311
door vervolgingen. Maar zo’n partij moet bestaan voor een revolutie plaatsvindt, aangezien het proces om kaders te vormen een aanzienlijke tijdspanne vergt en de revolutie het niet toelaat om een dergelijke tijdspanne af te wachten. Verraad van de POUM
Links van alle andere partijen in Spanje was er de POUM, een partij waarin ongetwijfeld revolutionaire arbeiderselementen aanwezig waren die niet op voorhand sterk verbonden waren met het anarchisme. Maar het was net deze partij die een fatale rol speelde in de ontwikkeling van de Spaanse revolutie. Het kon geen massapartij worden omdat het daartoe eerst moest kunnen overgaan tot het omverwerpen van de oude partijen, en dat kon enkel door een onverzoenlijke strijd, door een genadeloos ontmaskeren van hun burgerlijk karakter. Terwijl ze de oude partijen bekritiseerde, onderwierp de POUM zich evenwel aan deze partijen, en dit op alle fundamentele punten. De POUM nam deel aan het verkiezingsblok van ‘het volk’; nam deel aan de regering die de arbeiderscomités hielp liquideren; nam deel aan een strijd om deze regeringscoalitie in stand te houden; capituleerde telkens opnieuw tegenover de anarchistische leiding; had een verkeerde politiek tegenover vakbonden; nam een niet-revolutionaire houding in tegenover de opstand van mei 1937. Vanuit een deterministisch standpunt is het in het algemeen mogelijk om te erkennen dat de politiek van de POUM geen toeval was. Alles in deze wereld heeft een oorzaak. Maar de reeks oorzaken die het centrisme van de POUM hebben veroorzaakt, zijn op geen enkele wijze een zuivere weerspiegeling van de staat waarin de Spaanse of de Catalaanse arbeidersklasse zich bevond. Verschillende oorzaken kwamen samen, en op een bepaald ogenblik kwamen ze zelfs in een bitter conflict tegenover elkaar te staan. Het is mogelijk om politiek en psychologisch uit te leggen waarom de POUM een centristische partij bleek te zijn aan de hand van vorige internationale ervaringen, de invloed van Moskou, de impact van een aantal nederlagen... Maar dit verandert niet het centristisch karakter van de POUM en verandert ook niets aan het feit dat een centristische partij steeds een rem vormt voor de revolutie. Het verandert niets aan het feit dat de Catalaanse massa’s veel meer revolutionair waren dan de POUM, die op zijn beurt veel meer revolutionair was dan de leiding
312 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
van de POUM. In deze omstandigheden de verantwoordelijkheid voor een verkeerde politiek afwentelen op de ‘onrijpheid’ van de massa’s, is een zuivere vorm van politiek bedrog die vaak wordt toegepast door diegenen die politiek gezien bankroet zijn. Verantwoordelijkheid van de leiding
De historische vervalsing bestaat hierin dat de verantwoordelijkheid voor de nederlaag van de Spaanse massa’s afgewenteld wordt op de arbeidersklasse, en niet op die partijen die revolutie verlamden of zelfs verantwoordelijk waren voor het neerslaan van de revolutionaire beweging van de massa’s. De aanhangers van de POUM ontkennen de verantwoordelijkheid van de leiding, en dit om hun eigen verantwoordelijkheid niet te moeten nemen. Deze machteloze filosofie, die probeert om nederlagen voor te stellen als een noodzakelijk onderdeel in de ketting van kosmische ontwikkelingen, is totaal onbekwaam om de vraag te stellen naar concrete factoren zoals programma, partij, persoonlijkheden die verantwoordelijk waren voor de nederlaag. De filosofie van het fatalisme is diametraal tegengesteld aan het marxisme als theorie van revolutionaire actie. Burgeroorlog is een proces waarin politieke taken door militaire middelen worden opgelost. Indien het resultaat van deze oorlog bepaald zou worden door de ‘voorwaarden van de klassenkrachten’ die betrokken zijn in de oorlog, dan zou de burgeroorlog op zich niet nodig zijn. Oorlog heeft een eigen organisatie, eigen politiek, eigen methoden, een eigen leiding waarvan het lot van die oorlog direct afhankelijk is. Natuurlijk zorgen de condities waarin de verschillende klassen zich bevinden voor het fundament waarop alle andere politieke factoren worden gebouwd. Maar net zoals het fundament van een gebouw het belang van de muren, ramen, deuren of daken niet wegneemt, zullen ook de condities van de klassen het belang niet wegnemen van de partijen, hun strategie en hun leiding. Door het concrete op te lossen in het abstracte, blijven onze wijzen halfweg steken. De meest ‘diepgaande’ oplossing voor het probleem zou erin bestaan hebben dat ze de oorzaak voor de nederlaag van de Spaanse arbeiders bij de ontoereikende ontwikkeling van de productiekrachten gelegd zouden hebben. Zo’n stelling is toegankelijk voor om het even welke dwaas. Door de betekenis van de partij en de leiding tot nul te herleiden, ontkennen deze wijzen eigenlijk de mogelijkheid
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n
313
van een revolutionaire overwinning. En dit omdat er geen basis is om gunstiger voorwaarden te verwachten. Het kapitalisme gaat niet langer vooruit, de arbeidersklasse groeit niet meer numeriek, integendeel, het is het leger van werklozen dat aangroeit, waardoor de strijdkrachten van de arbeidersklasse niet toenemen, maar afnemen en waardoor er een negatief effect is op het bewustzijn. Er zijn tegelijk ook geen redenen om aan te nemen dat onder het kapitalisme de boerenstand een hoger revolutionair bewustzijn kan bereiken. De conclusie van de analyse van onze auteur is dus een compleet pessimisme, het afglijden van revolutionaire perspectieven. Het moet gezegd worden — om correct te blijven tegenover hen — dat ze zelf niet begrijpen wat ze zeggen. Feitelijk stellen ze onwaarschijnlijke eisen voor het bewustzijn van de massa’s. De Spaanse arbeiders, en ook de Spaanse boeren, gaven het maximum dat mogelijk was voor deze klassen in een revolutionaire situatie. We denken aan een klasse met miljoenen en tientallen miljoenen mensen. ‘Que Faire’ vertegenwoordigt slechts één van die kleine scholen, of kerken of kapellen, die uit angst voor de ontwikkeling van strijd en het begin van reactie, hun kleine tijdschriftjes publiceren en in een hoek gaan zitten om theoretische studies te ondernemen, aan de zijlijn van de daadwerkelijke ontwikkelingen van revolutionaire standpunten, laat staan de beweging van de massa’s. Repressie tegen de Spaanse revolutie
De Spaanse arbeidersklasse viel ten prooi aan een coalitie van imperialisten, Spaanse republikeinen, socialisten, anarchisten, stalinisten en op de linkerflank de POUM. Zij verlamden allen de socialistische revolutie die aangevat werd door de Spaanse arbeidersklasse. Het is niet gemakkelijk om komaf te maken met de socialistische revolutie. Niemand heeft reeds andere methoden bedacht dan genadeloze repressie, het afslachten van de voorhoede, het vermoorden van de leiders enzovoort. Uiteraard wilde de POUM dit niet. Het wou enerzijds deelnemen aan de republikeinse regering en als een loyale vreedzame oppositie deelnemen aan het algemene blok van heersende partijen. Ze wilden vreedzame kameraadschappelijke relaties opbouwen in een periode dat er sprake was van een onverbiddelijke burgeroorlog. Net om deze reden werd de POUM het slachtoffer van de tegenstellingen
314 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
in haar eigen politiek. De meest consistente politiek in het heersende blok was die van de stalinisten. Zij vormden de voorhoede van de burgerlijk-republikeinse contrarevolutie. Zij wilden het gevaar van het fascisme wegnemen door aan de Spaanse burgerij en de internationale burgerij te tonen dat ze in staat waren om de arbeidersrevolutie neer te slaan onder de vlag van de ‘democratie’. Dat was het resultaat van hun politiek. Diegenen die hun failliet bewezen met het Spaanse Volksfront proberen vandaag de schuld af te schuiven naar de GPOe4. Ik vermoed dat wij niet verdacht kunnen worden van enige vorm van goedpraten van de misdaden van de GPOe. Maar we moeten inzien en aan de arbeiders uitleggen dat de GPOe slechts optrad als de meest resolute kracht in dienst van het Volksfront. Dat was de kracht van de GPOe, dat was ook de historische rol van Stalin. Enkel onwetende filisters kunnen dit opzij schuiven met onnozele opmerkingen over de ‘opperduivel’. Deze heren gaan zelfs niet in op de kwestie van het sociale karakter van de revolutie. Lakeien van Moskou bestempelden de Spaanse revolutie, in het belang van Engeland en Frankrijk, als burgerlijk. Op deze valse stelling werd de politiek van het Volksfront gebouwd, een politiek die zelfs compleet verkeerd geweest zou zijn mocht de Spaanse revolutie effectief een burgerlijke revolutie geweest zijn. Maar van bij het begin werd het arbeiderskarakter van de revolutie meer en meer duidelijk, zelfs duidelijker dan in 1917 in Rusland. Vandaag zitten er mensen in de leiding van de POUM die de politiek van Andres Nin zouden beschrijven als te ‘links’, waarbij het correcter was geweest om de linkerzijde van het Volksfront te blijven vormen. Victor Serge, die zich haast om zich te compromitteren door een frivole houding tegenover belangrijke kwesties, schrijft dat Nin zich niet wou onderwerpen aan de bevelen van Oslo of Coyoacan5. Kan een serieus iemand het probleem van de klassenbasis van een revolutie beperken tot achterklap en roddels? De wijzen van ‘Que Faire’ hebben geen enkel antwoord op deze vraag. Ze begrijpen de vraag zelfs niet. Wat is het belang van het feit dat de ‘onrijpe’ arbeidersklasse haar eigen machtsorganen begon te vormen, fabrieken bezet hield, de productie begon te plannen, terwijl de POUM met al haar krachten probeerde te vermijden dat 4 De Russische geheime diensten. 5 Verblijfplaatsen van Trotski
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n
315
het gebroken zou worden met burgerlijke anarchisten die in alliantie met burgerlijke republieken en niet minder burgerlijke socialisten en stalinisten, de arbeidersrevolutie aanvielen en neersloegen? Dat soort ‘details’ zijn uiteraard enkel van belang voor diegenen die zich baseren op een ‘versteende orthodoxie’. De wijzen van ‘Que Faire’ beschikken in de plaats daarvan over een speciaal apparaat om de rijpheid van de arbeidersklasse en de krachtsverhoudingen op te meten, los van alle vragen over een revolutionaire klassenstrategie.
316 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Slechts revolutie kan de oorlog een eind doen nemen
Geschreven: 18 maart 1939. Bron: Nederlandstalige Trotski Bibliotheek 14. Revolutionair-Socialistische Publicaties, Groningen 2008. Door Karel ten Haaf. Facsimile-uitgaven van teksten van Trotski in het Nederlands. Overgenomen vanop marxists.org Sybil Vincent, een correspondent van de Londense Daily Herald, legde Leon Trotski een aantal vragen over de ontwikkeling van de oorlogsmogelijkheden voor. Hieronder brengen wij de antwoorden van Trotski. Is een wereldoorlog onvermijdelijk? En zo ja, zou hij dit einde van het kapitalistische systeem betekenen?
Ja, een wereldoorlog is onvermijdelijk tenzij een revolutie hem voor zal zijn. De onvermijdelijkheid van de oorlog is in de eerste plaats af te leiden uit de onherstelbare crisis van het kapitalistische systeem en in de tweede plaats uit het feit dat de huidige verdeling van onze planeet, d.w.z. voor alles de koloniën, niet meer beantwoordt aan het economisch soortelijk gewicht van de imperialistische staten. Op zoek naar een uitweg uit de dodelijke crisis streven de parvenustaten — en zij zijn daartoe gedwongen — naar een nieuwe verdeling van de wereld. Alleen zuigelingen en beroeps-‘pacifisten’ die zelfs uit de ervaring van de ongelukzalige Volkenbond niets leerden, kunnen zich inbeelden dat een ‘rechtvaardiger’ verdeling van de aardoppervlakte aan de groene tafel der democratie zou kunnen worden doorgevoerd. Uitwerkingen van de Spaanse nederlaag
Indien de Spaanse revolutie gezegevierd zou hebben dan had dit de revolutionaire beweging in Frankrijk en andere Europese landen een machtige impuls gegeven. In dat geval zou men vol vertrouwen hebben kunnen hopen dat de zegevierende socialistische beweging de imperialistische oorlog zou voorkomen, hem nutteloos en onmogelijk zou maken. Maar de Spaanse socialistische arbeidersklasse werd door de coalitie Stalin-Azaña-Caballero-Negrin-Garcia Oliver gewurgd
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n
317
nog voor het door Franco’s benden definitief werd neergeslagen. De nederlaag van de Spaanse revolutie verdrong de revolutionaire perspectieven ten gunste van de imperialistische oorlog. Slechts een blinde kan dit niet zien! Hoe energieker en moediger nu de bewuste arbeiders in alle landen, ondanks de ongunstige voorwaarden, tegen militarisme en imperialisme strijden, des te sneller zullen zij in staat zijn de oorlog een einde te doen nemen als hij eenmaal begonnen is, des te groter zal de hoop op redding van de vernietiging voor onze beschaving zijn. Ja, ik twijfel er niet aan of de nieuwe wereldoorlog zal absoluut onvermijdelijk de wereldrevolutie en de ineenstorting van het kapitalistische systeem teweegbrengen. De imperialistische regeringen van alle landen doen wat zij kunnen om deze ineenstorting te bespoedigen. Het is alleen noodzakelijk dat de wereldwijde arbeidersklasse zich niet wederom door de grote gebeurtenissen laat overrompelen. De taak die de Vierde Internationale zich stelt — ik merk dit terloops op — is juist de revolutionaire voorbereiding van de voorhoede. Daarom noemt zij zich ook de wereldpartij van de socialistische revolutie. Is de vrees voor Hitler niet te groot?
De democratische regeringen bezien Hitler, die het gelukte het sociale vraagstuk te “liquideren”, met bewondering en vrees. De arbeidersklasse, die anderhalve eeuw lang de beschaafde Europese landen periodiek in opschudding bracht door haar opstanden, werd eensklaps in Italië en Duitsland volledig tot zwijgen gebracht. De officiële heren politici schrijven dit “succes” toe aan de innerlijke, quasi mystieke eigenschappen van het fascisme en nazisme. In werkelijkheid berust Hitlers kracht noch op hemzelf noch op zijn belachelijke filosofie, maar op de vreselijke teleurstelling van de werkende massa’s, op haar verwarring en moeheid. In de loop van enige tientallen jaren bouwde de Duitse arbeidersklasse een vakbeweging en een sociaaldemocratische partij op. Naast de sterke SPD verscheen later een machtige KPD. En al deze organisaties, die zich op de schouders van de arbeidersklasse verhieven, waren op het kritieke moment een nul en smolten weg voor het offensief van Hitler. Zij vonden niet de moed de massa’s tot de strijd op te roepen,
318 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
daar zij zelf volledig gedegenereerd en verburgerlijkt waren en de gewoonte hadden prijsgegeven om aan strijd te denken. De massa’s komen zulke catastrofen onhandig en langzaam te boven. Het is onjuist te zeggen dat de Duitse arbeidersklasse zich met Hitler heeft verzoend! Maar het gelooft niet meer in de oude partijen, in de oude leuzen en heeft daarenboven nog geen nieuwe weg gevonden. Dit en dit alleen geeft een verklaring van de almachtige sterkte van het fascisme. Dit zal zo blijven totdat de massa’s van hun wonden zijn genezen, nieuwe kracht vinden en het hoofd weer opheffen. Ik denk dat wij dit binnen niet al te lange tijd kunnen tegemoet zien. De strijd om de wereldheerschappij
De vrees van Engeland en Frankrijk voor Hitler en Mussolini vindt haar verklaring in het feit dat de wereldpositie van deze beide koloniale machten, zoals wij reeds zeiden, niet meer in overeenstemming is met hun economisch soortelijk gewicht. De oorlog kan hen niets brengen, maar zeer veel ontnemen. Het is begrijpelijk dat zij pogen het ogenblik van een nieuwe verdeling van de wereld op te schuiven en dat zij Hitler en Mussolini een been toewerpen, zoals Spanje en Tsjecho-Slowakije. De strijd gaat om koloniaal bezit, om de wereldheerschappij. De poging deze wedstrijd van belangen en honger voor te stellen als een strijd tussen “democratie” en “fascisme” dient alleen om de arbeidersklasse te bedriegen. Chamberlain zou alle democratieën van de wereld (en er zijn er niet veel meer) prijsgeven voor het tiende deel van India. De sterkte van Hitler (en gelijktijdig ook zijn zwakte) bestaat hieruit dat hij onder druk van de hopeloze toestand van het Duitse kapitalisme bereid is de krachtigste middelen aan te wenden; afpersing en bluf gebruikt hij terloops op gevaar af dat zij tot oorlog leiden. Hitler heeft de angst van de oude koloniënbezitters voor iedere verstoring op uitstekende wijze begrepen en hij speelde met deze angst; zo niet met al te veel moed dan toch op zijn minst met niet te weerleggen succes. ***
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n
319
Moeten de “democratieën” en de Sovjetunie zich aaneensluiten om Hitler te vernietigen?
Ik beschouw het niet als mijn taak de imperialistische regeringen, zelfs al noemen zij zich democratisch, een raad te geven, evenmin aan de bonapartistische Kremlinkliek, ook al noemt deze zich socialistisch. Ik kan alleen de arbeiders een raad geven. Ik geef hen de raad geen ogenblik te geloven dat de oorlog van de beide imperialistische fronten iets anders kan brengen dan onderdrukking en reactie in beide kampen. Het zal de oorlog van de slavenhouders zijn, die zich achter verschillende maskers verbergen: “democratie”, “beschaving” aan de ene zijde; “ras”, “eer” aan de andere zijde. Alleen de val van alle slavenhouders kan de oorlog voor eens en voor altijd doen eindigen en een tijdperk van werkelijke beschaving inluiden. Vormt Hitler een groot gevaar voor de democratieën?
De “democratieën” zelf vormen een veel groter gevaar voor zichzelf. Het burgerlijk-democratisch regime groeide op de basis van het liberale kapitalisme, d.w.z. de vrije concurrentie. Dit tijdvak ligt nu ver achter ons. Het huidige monopoliekapitalisme dat de middenstand en het kleinburgerdom oploste en degradeerde, ondermijnde daardoor de bodem voor de burgerlijke democratie. Het fascisme is het product van deze ontwikkeling. Het komt niet “van elders”. In Italië en Duitsland overwon het fascisme zonder vreemde interventie. De burgerlijke democratie is dood, niet slechts in Europa, maar ook in Amerika. Het kapitalisme kan niet gered worden
Als het fascisme niet op tijd door de socialistische revolutie wordt geliquideerd, zal het onvermijdelijk in Frankrijk, Engeland en de VS aan de macht komen en dan wel zonder hulp van Mussolini en Hitler. Maar het fascisme betekent alleen een termijn. Het kapitalisme is veroordeeld. Niets zal het van de ineenstorting kunnen redden. Hoe meer vastbesloten en moedig de politiek van de arbeidersklasse zal zijn, des te kleinere offers zal de socialistische revolutie opeisen, des te spoediger zal de mensheid een nieuwe weg inslaan. Mijn mening over de Spaanse burgeroorlog? Ik heb mij over dit onderwerp meermaals in de pers uitgelaten. De Spaanse revolutie
3 2 0 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
was in wezen socialistisch; de arbeiders probeerden meerdere malen de burgerij ten val te brengen, de fabrieken in hun macht te krijgen; de boeren wilden het land nemen. Het ‘Volksfront’ onder leiding van de stalinisten sloeg de socialistische revolutie neer in naam van de zich overleefd hebbende burgerlijke democratie. Vandaar de ontzetting, neergeslagenheid en moedeloosheid van de arbeiders- en boerenmassa’s, de demoralisatie van het republikeinse leger en daarop aansluitend de militaire ineenstorting. De “democratieën” hielpen Franco
Verwijzen naar de verraderlijke politiek van Engeland en Frankrijk verklaart niets. Vanzelfsprekend waren de democratische imperialisten met hun hart bij de Spaanse reactie en hielpen zij Franco zoveel als zij konden. Dit was zo en zal altijd zo zijn. De Engelsen waren natuurlijk op de hand van de Spaanse burgerij die volledig naar Franco’s zijde overgelopen was. Alleen aanvankelijk geloofde Chamberlain niet in Franco’s overwinning en vreesde hij zich door te vroegtijdige openbaring van zijn sympathieën te zullen compromitteren. Frankrijk bracht, als altijd, de wil van de Franse burgerij ten uitvoer. De Sovjetregering speelde de rol van beul van de Spaanse revolutionaire arbeiders, teneinde Londen en Parijs haar betrouwbaarheid en loyaliteit te bewijzen. De voornaamste oorzaak van de nederlaag der machtige en heldhaftige revolutie is de verraderlijke antisocialistische politiek van het zogenaamde ‘Volksfront’. Als de boeren het land en de arbeiders de fabrieken zouden hebben genomen, dan zou het Franco nooit gelukt zijn hen de zege te ontfutselen! Kan het Franco regime zich handhaven?
Zeker niet voor duizend jaar, zoals het bluffende Duitse nazisme belooft. Maar Franco zal zich een bepaalde tijd staande kunnen houden, dankzij dezelfde voorwaarden waaronder Hitler het houdt. Na grote inspanning en offers, na vreselijke nederlagen ondanks deze offers moeten de werkende massa’s van Spanje tot het binnenste van hun hart door de oude leidende partijen - socialisten, anarchisten, ‘communisten’ die met vereende krachten onder de vaan van het ‘Volksfront’ de socialistische revolutie neersloegen - ontgoocheld zijn. De Spaanse arbeiders zullen nu onvermijdelijk een periode van ontmoediging
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n 3 21
doormaken voor zij langzaam en hardnekkig naar een nieuwe weg omzien. De periode die de massa volkomen onbeweeglijk zal doormaken, zal samenvallen met de tijd van Franco’s heerschappij. De Japanse bedreiging
U vraagt of Japan een ernstige bedreiging uitmaakt voor de Sovjetunie, Engeland en de VS. Japan is niet in staat een oorlog van grote omvang te voeren, deels uit economische maar vóór alles uit sociale motieven. Japan, dat zich tot de huidige dag nog niet aan de erfenis van het feodale stelsel ontworsteld heeft, vormt het reservoir van een gigantische revolutionaire uitbarsting. In vele opzichten herinnert het aan het tsarenrijk aan de vooravond van 1905. De leidende Japanse kringen proberen de innerlijke tegenstellingen door de inbezitneming en plundering van China te ontgaan. Maar de innerlijke tegenstellingen maken dat de uiterlijke successen van geen waarde zijn. Strategische posities in China veroveren is iets, China onderwerpen is iets anders. Japan zou het nooit wagen de Sovjetunie uit te dagen als daar geen sprake zou zijn van een gapende, voor ieder zichtbare, tegenstelling tussen de leidende Kremlinkliek en het Sovjetvolk. Het Stalinregime dat de Sovjetunie verzwakt, kan een Russisch-Japanse oorlog mogelijk maken. Hoe zou de afloop van deze oorlog zijn?
Ik kan geen moment geloven in een Japanse overwinning. Ik denk dat de oorlog zonder twijfel de ineenstorting zowel van het middeleeuwse regime van de Japanse keizer als van het bonapartistische van Stalin ten gevolge zou hebben. Mijn werk in Mexico
Over mijn leven in Mexico heb ik zeer weinig te zeggen. Van de zijde van de autoriteiten heb ik slechts voorkomendheid ondervonden. Ik hou mij ver van het Mexicaanse politieke leven, maar volg de pogingen van het Mexicaanse volk om een volkomen en werkelijke onafhankelijkheid te veroveren met warme sympathie. Ik heb juist een boek over Stalin gereed dat dit jaar in de VS, Engeland en andere landen zal verschijnen. Het boek is een politieke bio-
3 2 2 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
grafie van Stalin6 en beoogt een verklaring te geven hoe een tweede- of derderangs revolutionair aan de top van het land kan komen te staan als de thermidoriaanse reactie begint. Het boek wil in het bijzonder aantonen hoe en waarom de vroegere bolsjewiek Stalin nu volkomen rijp is voor een bondgenootschap met Hitler. Coyoacan, 18 maart 1939
6 Het boek ‘Stalin. De man en zijn invloed’ verscheen in 1940. De Nederlandstalige editie verscheen in 1949, in 2005 kwam er een heruitgave op de markt (ISBN: 9789059112780). Het boek is ook online beschikbaar: http://www.marxists.org/nederlands/trotski/1940/stalin/ index.htm
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n 3 2 3
Het overgangsprogramma in de fascistische landen
Uittreksel uit ‘Het overgangsprogramma’ (1938). Online gepubliceerd door marxisme.be De dagen dat de Comintern-strategen verkondigden dat Hitlers overwinning slechts een voorspel was van de overwinning van Thälmann, liggen ver achter ons. Thälmann is na meer dan vijf jaar nog niet uit de gevangenis van Hitler gekomen. Mussolini houdt Italië sinds meer dan zestien jaar in de boeien van het fascisme geslagen. In al deze jaren bleken de partijen van de Tweede en Derde Internationale onmachtig, niet slechts om een massabeweging in het leven te roepen, maar ook om een ernstige illegale organisatie te scheppen, die ook maar enigszins de vergelijking met de Russische revolutionaire partijen van de tsaristische periode zouden kunnen doorstaan. Er bestaat niet de minste reden voor de sterkte van de fascistische ideologie als de oorzaak van dit falen te zien. Mussolini heeft in de grond van de zaak nooit enige ideologie gehad. Hitlers “ideologie” heeft de arbeiders nooit serieus aangesproken. De bevolkingslagen die destijds door de roes van het fascisme bedwelmd waren, d.w.z. voornamelijk de middenklasse, hebben tijd genoeg gehad om te ontnuchteren. Als desondanks de enige merkbare oppositie zich tot de protestantse en katholieke kringen beperkt, dan moet de oorzaak niet in de halffascistische, en half-poppenkastachtige “rassen”- en “bloed”-theorie gezocht worden, maar in het verschrikkelijke failliet van de ideologieën van de democratie, van de sociaaldemocratie en de Comintern. Na de verplettering van de Parijse Commune duurde de verstikkende reactie ongeveer acht jaar. Na de nederlaag van de Russische revolutie van 1905 bleven de arbeidersmassa’s bijna even lang in verstarring. Intussen ging het in deze beide gevallen slechts om fysieke nederlagen, bepaald door de krachtsverhoudingen. In Rusland ging het bovendien om een nog bijna maagdelijke arbeidersklasse. De fractie van de bolsjewieken was toen nog geen drie jaar oud. Geheel anders stonden de zaken in Duitsland, waar de leiding bij machtige partijen lag, waarvan de ene op een 70-jarig, de andere op een 15-jarig bestaan terugzag. Deze beide partijen, die miljoenen kiezers hadden, bewezen
3 2 4 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
reeds voor de slag hun morele verlamming en hebben zich zonder strijd overgegeven. Zo’n catastrofe was in de geschiedenis nog niet voorgekomen. De Duitse arbeidersklasse werd niet in de slag door de vijand verslagen. Het werd vernietigd door de lafheid, de laagheid en het verraad van zijn eigen partijen. Geen wonder dat het geloof in alles waarin het gedurende bijna drie generaties gewend was te geloven, verdween. Hitlers overwinning heeft van zijn kant Mussolini versterkt. Het daadwerkelijke gebrek aan succes van het revolutionaire werk in Italië en Duitsland is niets meer dan de prijs voor de misdadige politiek van de sociaaldemocratie en de Comintern. Voor illegaal werk heeft men niet alleen de sympathie van de massa’s nodig, maar daarenboven de geestdrift van haar meer vooruitstrevende lagen. Kan men echter geestdrift verwachten voor organisaties die historisch gezien bankroet zijn? Als geëmigreerde leiders treden in hoofdzaak tot in het merg gedemoraliseerde agenten van het Kremlin en de GPOe op, evenals voormalige sociaaldemocratische ministers van de burgerij, die ervan dromen dat de arbeiders hen door één of ander wonder weer op hun verloren plaats zullen helpen. Kan men zich deze lieden ook maar één minuut lang als de leiders van de toekomstige anti-fascistische revolutie voorstellen? De gebeurtenissen in de wereld-arena: het neerslaan van de Oostenrijkse arbeiders, de nederlaag van de Spaanse revolutie, de ontaarding van de Sovjetstaat, konden tot dusver geen revolutionaire opbloei in Italië of Duitsland bevorderen. Voor zover de Italiaanse en Duitse arbeiders voor politieke inlichtingen, in hoofdzaak, van de radio afhankelijk zijn, kan men met zekerheid zeggen, dat de Moskouse zender, die thermidoriaanse leugenachtigheid aan domheid en brutaliteit paart, tot een belangrijke factor van de demoralisatie van de arbeiders in totalitaire staten geworden is. Zowel in dit als in ander verband is Stalin Goebbels’ handlanger. Intussen zetten de klassentegenstellingen die de overwinning van het fascisme brachten, hun werk ook onder de heerschappij van het fascisme voort, en ondergraaft het langzaam. De massa’s worden steeds meer ontevreden. Honderden en duizenden toegewijde arbeiders verrichten ondanks alles verder het voorzichtige werk van revolutionaire mollen. Nieuwe generaties, die de ineenstorting van de grote tradities en hoop niet direct meegemaakt hebben, groeien op. De moleculaire voorbereiding van de arbeidersrevolutie voltrekt zich onder een lood-
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n 3 2 5
zwaar, totalitair deksel. Maar om de verborgen energie in openlijke bewegingen om te zetten, moet de voorhoede van de arbeidersklasse eerst een nieuw perspectief, een nieuw programma, een nieuwe onbevlekte banier vinden. Hier ligt de voornaamste moeilijkheid. Voor de arbeiders van de fascistische landen is het moeilijkst, zich omtrent de nieuwe programma’s te oriënteren. De verificatie van een programma geschiedt door middel van ervaring. Evenwel, juist de ervaring ontbreekt in de landen van het totalitaire despotisme. Het is echter wel mogelijk dat er eerst een groot succes van de arbeidersklasse in één van de “democratische” landen nodig is om de revolutionaire beweging op het terrein van het fascisme een impuls te geven. Een soortgelijke werking kan een financiële of oorlogscatastrofe teweegbrengen. Nu moet men voornamelijk voorbereidend propagandistisch werk verrichten, dat eerst in de toekomst goede vrucht zal dragen. Eén ding kan men nu reeds met grote zekerheid zeggen: eenmaal aan de oppervlakte gekomen zal de revolutionaire beweging in de fascistische landen met één slag een grandioze omvang aannemen en in geen geval blijven staan bij pogingen om de levensgeesten van één of ander Weimar-lijk weer op te wekken. Op dit punt begint de onverzoenlijke scheiding tussen de Vierde Internationale en de oude partijen die hun bankroet fysiek overleefd hebben. Het “Volksfront” in de emigratie is het rampzaligste en verraderlijkste van alle mogelijke volksfronten. Het betekent in de grond het onmachtig weemoedig smachten naar de coalitie met een niet aanwezige liberale burgerij. Zou het enig succes hebben, dan zou het slechts een reeks van nieuwe schipbreuken van de arbeidersklasse volgens het Spaans model voorbereiden. Onbarmhartig de theorie en de praktijk van het Volksfront ontmaskeren, is daarom een eerste voorwaarde voor de revolutionaire strijd tegen het fascisme. Dit betekent natuurlijk niet dat de Vierde Internationale de democratische ordewoorden afwijst. Integendeel, deze kunnen een geweldige rol spelen. Maar de formules van de democratie (vrijheid van vereniging, persvrijheid, enz.) betekenen voor haar slechts voorbijgaande en episodische ordewoorden in de zelfstandige beweging van de arbeidersklasse, en niet een democratische strop, die door de agenten van de burgerij om de hals gelegd werd (Spanje!). Zodra de beweging ergens een massakarakter krijgt, vlechten de democratische
3 2 6 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
ordewoorden zich met de overgangs-ordewoorden samen; er zullen vermoedelijk fabriekscomités ontstaan, nog voor de oude bonzen, vanuit hun kantoren aan de opbouw van vakbonden beginnen: Duitsland zal met sovjets bezaaid zijn, nog voor er in Weimar een nieuwe wetgevende vergadering bijeen zal komen. Hetzelfde geldt voor Italië en de overige totalitaire en landen. Het fascisme heeft deze landen in de politieke barbarij teruggeworpen. Maar hun sociale structuur heeft hen niet veranderd. Het fascisme is een werktuig van het financiekapitaal en niet van het feodale grootgrondbezit. Het revolutionaire programma moet gebaseerd zijn op de dialectiek van de klassenstrijd, welke ook voor de landen van het fascisme geldt, en niet op de psychologie van geschrokken bankroetiers. De Vierde Internationale verwerpt met afschuw de methoden van een politieke maskerade die de stalinisten, de voormalige helden van de “derde periode”, aanleiding geven, om beurtelings het masker van katholieken, protestanten, joden, Duitse nationalisten en liberalen op te zetten, alleen maar om hun eigen weinig aantrekkelijk gezicht te verbergen. De Vierde Internationale treedt altijd en overal onder haar eigen vaandel op. Zij biedt haar programma openlijk aan de arbeidersklasse van de fascistische landen aan. Nu al zijn de vooruitstrevende arbeiders van de hele wereld er onwrikbaar van overtuigd dat de val van Mussolini, Hitler, hun agenten en nabootsers ten uitvoer gebracht zal worden onder de leiding van de Vierde Internationale.
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n 3 27
Discussie over het Overgangsprogramma
Uit het intern bulletin van de Amerikaanse SWP (1938). Overgenomen vanop marxists.org Het belang van het programma is het belang van de partij. De partij is de voorhoede van de klasse. De partij wordt gevormd door selectie van de meest bewuste, ver gevorderde, meest toegewijde elementen en de partij kan een belangrijke historische rol spelen die niet in directe relatie staat tot zijn numerieke sterkte. Het kan een kleine partij zijn maar een grote rol spelen. Bijvoorbeeld: in de eerste Russische revolutie van 1905 telde de bolsjewistische fractie niet meer dan 10.000 leden, de mensjewistische 10.000 tot 12.000, dat was het maximum. Toen behoorden ze tot dezelfde partij, zodat de partij in zijn geheel niet meer dan 20.000 tot 22.000 arbeiders telde. De partij leidde de sovjets over het hele land, dankzij een juiste politiek en samenhang. Er kan tegenin gebracht worden, dat het verschil tussen het Russische en het Amerikaanse, of van iedere ander oud kapitalistisch land, was dat de Russische arbeidersklasse een frisse, maagdelijke arbeidersklasse was, zonder enige vakbondstraditie en conservatief reformisme. Het was een jonge, frisse, maagdelijke werkende klasse die leiding nodig had en zocht naar die leiding. En ondanks het feit dat de partij als geheel niet meer dan 20.000 arbeiders telde, leidde deze partij 23 miljoen arbeiders in de strijd. Maar nu, wat is de partij? Waaruit bestaat de samenhang? Deze samenhang is een gemeenschappelijk begrip van de gebeurtenissen, van de taken, en dit gemeenschappelijke begrip — dat is het programma van de partij. Precies zoals moderne arbeiders niet meer zonder gereedschappen kunnen werken zoals de barbaren, zo is het programma van de partij het instrument. Zonder programma moet iedere arbeider zijn gereedschap improviseren, geïmproviseerde gereedschappen vinden, en zo in conflict met elkaar komen. Pas als we de voorhoede hebben georganiseerd op de basis van gemeenschappelijke opvattingen kunnen we handelen. Men kan zeggen dat we tot op deze dag geen programma hebben. Toch handelen we op dit moment, het programma werd geformuleerd in verschillende artikelen, verschillende moties, enz. In deze zin kondigt het ontwerpprogramma geen nieuwe uitvinding aan,
3 2 8 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
het is niet het geschrift van één man. Het is de samenvatting van collectieve arbeid tot op de dag van heden. Maar zo een samenvatting is absoluut noodzakelijk om de kameraden een idee te geven van de situatie, een gemeenschappelijk begrip. Kleinburgerlijke anarchisten en intellectuelen zijn bang om lid te worden van een partij om deze gemeenschappelijke ideeën en een gemeenschappelijke houding te geven. Daarentegen wensen zij morele programma’s. Maar voor ons is dit programma het resultaat van gemeenschappelijke ervaring. Het wordt niet aan iedereen opgelegd, want wie tot de partij toetreedt, doet dit vrijwillig. Ik geloof dat het in dit verband belangrijk is om te onderstrepen wat we bedoelen met vrijheid in tegenstelling tot dwang. Het is erg vaak een burgerlijke opvatting dat we een vrije individualiteit zouden moeten hebben. Dat is slechts een fictie, een vergissing, we zijn niet vrij. We hebben geen vrije wil in de zin van de metafysische filosofie. Als ik een glas bier wil drinken, handel ik als een vrij mens, maar ik heb niet de behoefte aan bier bedacht. Die komt vanuit mijn lichaam. Ik ben slechts de uitvoerder in zoverre als ik de noodzakelijkheden van mijn lichaam begrijp en ik ze bewust kan bevredigen, heb ik de sensatie van vrijheid. Vrijheid door het begrip van de noodzakelijkheid. Hier is het juiste begrip van de behoefte van mijn lichaam de enige reële vrijheid die aan dieren in iedere situatie is gegeven. En de mens is een dier. Hetzelfde geldt voor de klasse. Het programma voor de klasse kan niet uit de hemel komen vallen. We kunnen slechts komen tot een begrip van de noodzakelijkheden. In het ene geval was het een lichaam, in het andere geval is het de behoefte van de maatschappij. Het programma is de benadrukking van noodzakelijke behoeften, die we leerden te begrijpen. Aangezien de behoeften voor alle leden van de klasse dezelfde zijn, kunnen we tot een gemeenschappelijk begrip van de taken komen. Het begrip van deze noodzakelijkheden is het programma. We kunnen verdergaan en zeggen, dat de discipline van onze partij erg streng moet zijn omdat wij een revolutionaire partij zijn tegenover een reusachtig blok van vijanden, die bewust zijn van hun belangen. Nu worden we bovendien niet alleen aangevallen door de burgerij maar ook door de stalinisten. De meest venijnige agenten van de burgerij. Absolute discipline is noodzaak maar het moet komen vanuit een gemeenschappelijk begrip. Als het van buiten wordt
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n 3 2 9
opgelegd, is het een grap. Als het komt vanuit een begrip is het een uitdrukking van persoonlijkheid, maar aan de andere kant is het een grap. Dan is de discipline een uitdrukking van mijn vrije individualiteit. Er is geen tegenstelling tussen persoonlijke wil en de partij, omdat ik op mijn vrije wil toetrad. Ook het programma is op deze basis en dit programma — slechts als we het erg goed begrijpen — kan op een zekere politieke en morele basis geënt zijn. Het programma is niet compleet
Het ontwerpprogramma is geen compleet programma. We kunnen zeggen dat er in dit ontwerpprogramma dingen ontbreken, en dat er dingen bij zijn, die door hun aard, niet tot het programma behoren. Dingen die niet tot het programma behoren, zijn de commentaren. Dit programma bevat niet alleen leuzen maar ook kritieken op en polemieken tegen de tegenstanders. Maar het is geen compleet programma. Een compleet programma zou een theoretische uiteenzetting van de moderne kapitalistische maatschappij in zijn imperialistische fase bevatten. De oorzaken van de crisis, de groei van de werkloosheid enz. In dit ontwerp zijn deze analyses slechts kort samengevat in het eerste hoofdstuk omdat we over deze zaken in artikelen, boeken, e.d., geschreven hebben. We zullen er meer en beter over schrijven. Voor praktisch gebruik is wat we hier gezegd hebben genoeg, omdat we allemaal dezelfde mening zijn toegedaan. Het begin van het programma is niet volledig. Het eerste hoofdstuk is slechts een aanstippen en niet een complete uiteenzetting. Ook het einde van het programma is niet volledig, omdat we hier niet spreken over de sociale revolutie, over de greep naar de macht door opstand, de omvorming van de kapitalistische maatschappij in de heerschappij en de heerschappij in de socialistische maatschappij. Dit brengt de lezer slechts tot op de stoep. Het is een programma voor de actie van vandaag tot aan het begin van de socialistische revolutie. Van een praktisch standpunt, wat nu het belangrijkste is, hoe we de verschillende strata van de arbeidersklasse in de richting van de sociale revolutie kunnen leiden. Ik heb gehoord dat er nu in New York kameraden zijn begonnen om groepen te organiseren met het doel om niet alleen het ontwerpprogramma te bestuderen en te kritiseren, maar ook om de richting en de bedoelingen uit te werken,
3 3 0 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
om het programma aan de massa’s aan te bieden, en ik geloof, dat dit de beste methode is, die onze partij kan toepassen. Het programma is alleen de eerste benadering. Het is te algemeen in de zin waarop het wordt aangeboden aan de internationale conferentie in de komende periode. Het drukt de algemene tendens uit van de ontwikkeling in de hele wereld. We hebben er een kort hoofdstuk gewijd aan de semi-koloniale en koloniale landen, we hebben een hoofdstuk gewijd aan de fascistische landen, een hoofdstuk over de Sovjetunie en zo verder. Het is duidelijk dat de algemene karakteristieken van de wereldsituatie overeenkomstig zijn, omdat ze alle onder de druk van de imperialistische economie staan, maar ieder land heeft zijn bijzondere voorwaarden. Echter, levende politiek moet bij deze bijzondere voorwaarden in ieder land en zelfs in iedere streek van dat land beginnen. Daarom is een erg serieuze benadering van het programma de plicht van iedere kameraad in de Verenigde Staten. Er zijn twee gevaren in de uitwerking van het programma. De eerste is om op te abstracte algemene lijnen te blijven en de algemene leuzen te herhalen zonder echt contact met de plaatselijke vakbonden. Dat is de richting van sektarische abstractie. Het andere gevaar is meer direct. Ik haal het in het bijzonder aan naar aanleiding van de militarisatie, gewapende piketten, enz. Sommige kameraden zijn bang, dat dat niet wezenlijk is voor de arbeiders, enz. De afgelopen dagen las ik een Frans boek, dat geschreven was door een Italiaanse arbeider over de opkomst van het fascisme in Italië. De schrijver is opportunistisch. Hij was een socialist, maar het zijn niet zijn conclusies die interessant zijn, maar de feiten die hij brengt. Hij geeft het beeld van de Italiaanse arbeidersklasse, in het bijzonder in de jaren 1920-21. Het was een krachtige organisatie, zij hadden honderdzestig socialistische parlementsleden. Zij hadden meer dan een derde van de gemeenten in handen, de belangrijkste delen van Italië waren in handen van de socialisten. Het centrum van de macht van de arbeiders. Geen kapitalist kon arbeiders aannemen of ontslaan zonder toestemming van de bond en dat gold zowel voor landbouw- als voor industrie-arbeiders. Het scheen een 49-procentige heerschappij van de arbeidersklasse, maar de reactie van de geringe burgerij en de gedemobiliseerde officieren tegen deze situatie was vreselijk. De schrijver
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n 3 31
vertelt vervolgens hoe deze kleine bendes organiseerden onder leiding van officieren, die ze per bus in alle richtingen stuurden. In steden van 10.000 inwoners die in handen waren van de socialisten, kwamen 30 georganiseerde mannen, brandden het stadhuis af, staken de huizen in brand, schoten de leiders neer, en bepaalden de voorwaarden waaronder zij voor de kapitalisten moesten werken. Zo gingen zij verder en herhaalden het recept in honderden en honderden steden, de één na de ander. Met verschrikkelijke terreur en dit systematisch optreden vernietigden zij de vakbonden volledig en werden zo de bazen van Italië. Zij waren een kleine minderheid. Fascistische methoden
De arbeiders riepen een algemene staking uit. De fascisten stuurden hun bussen en vernietigden iedere lokale staking en met een kleine georganiseerde minderheid vernietigden zij de arbeidersorganisaties. Hierna kwamen er verkiezingen en de arbeiders kozen onder de terreur hetzelfde aantal afgevaardigden. Zij protesteerden in het parlement totdat dit ontbonden werd. Dat is het verschil tussen formele en feitelijke macht. Alle afgevaardigden waren zeker dat zij macht hadden, toch werd deze kolossale beweging met zijn geest van opoffering neergeslagen, fijngestampt, opgeruimd door ongeveer 10.000 goed georganiseerde fascisten met een opofferingsgeest en goede militaire leiders. In de Verenigde Staten kan het anders zijn, maar de fundamentele taken zijn dezelfde. Ik las over de tactiek van Hague7. Het is een herhaling van een fascistische overval. Hij vertegenwoordigt kleine ondernemers, die woedend werden omdat de crisis zich verdiepte. Hij heeft zijn bende die absoluut ongrondwettig is. Dit is erg besmettelijk. Met het verdiepen van de crisis door het zich over het hele land verspreiden en Roosevelt, die een erg goede democraat is, zal zeggen: “Misschien is het de enige oplossing.” Hetzelfde ging het in Italië. Zij hadden een minister die de socialisten vroeg. De socialisten weigerden. Hij liet de 7 Frank Hague (1876-1956) was lid van de Democratische Partij en burgemeester van Jersey City, New Jersey, van 1917 tot 1947. Hij stond bekend voor zijn politieke machine waarmee hij de lokale en nationale politiek controleerde. Hague deed dit onder meer op basis van corruptie en fraude. Naargelang het hem politiek uitkwam, slaagde hij erin om brede lagen te mobiliseren voor politieke bijeenkomsten. Dat was vooral op basis van de kracht van de ‘politieke machine’.
3 3 2 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
fascisten toe. Hij dacht dat hij ze als tegenwicht tegen de socialisten kon gebruiken, maar zij verpletterden ook de minister. Ik denk dat het voorbeeld van New Jersey ook erg belangrijk is. We zouden alles kunnen gebruiken, maar dit in het bijzonder. Ik zal een speciale serie artikelen voorleggen over hoe de fascisten succes boekten. We kunnen op dezelfde manier succes boeken, maar we moeten een kleine, gewapende macht hebben met de steun van de grote massa van arbeiders. We moeten de best gedisciplineerde georganiseerde arbeidersverdedigingscomités hebben, anders zullen we verpulverd worden. Ik geloof dat onze kameraden in de Verenigde Staten zich niet het belang van deze kwestie realiseren. Een fascistische golf kan zich in twee of drie jaar uitspreiden en de beste arbeidersleiders zullen op de ellendigste manier, zoals de zwarten in het Zuiden, gelyncht worden. Ik geloof dat de terreur in de Verenigde Staten de afschuwelijkste zal zijn van allen, daarom moeten we beginnen, erg bescheiden, d.w.z. met verdedigingsgroepen, maar ze moeten onmiddellijk op touw gezet worden. Vraag: Hoe zetten we de verdedigingsgroepen in de praktijk op? Trotski: Dat is erg eenvoudig. Heb je een piket bij een staking? Als de staking voorbij is, zeggen we dat we onze bond moeten beschermen door het piket permanent te maken. Vraag: Schept de partij zelf de verdedigingsgroepen met zijn eigen leden? Trotski: De leuzen van de partij moeten gesteld worden in wijken waar we sympathisanten hebben en arbeiders die ons zullen verdedigen. Maar een partij kan niet een onafhankelijke verdedigingsorganisatie scheppen. De taak om zo een lichaam te scheppen is aan de vakbonden. We moeten deze groepen maken uit kameraden met een erg goede discipline, met goede voorzichtige leiders, die zich niet gemakkelijk laten provoceren, want zulke groepen kunnen natuurlijk gemakkelijk geprovoceerd worden. De hoofdtaak voor het komende jaar is om conflicten en bloedige botsingen te vermijden. We moeten ze (de groepen) tot een minimum reduceren gedurende vreedzame tijden - met een minderheidsorganisatie tijdens stakingen. Om fascistische bijeenkomsten te voorkomen is het een vraag van krachtsverhoudingen. Wij alleen zijn niet sterk, maar we kunnen een eenheidsfront voorstellen.
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n 3 3 3
Hitler legt zijn succes uit in zijn boek. De sociaaldemocratie was extreem sterk. Hij stuurde een bende met Rudolf Hess naar een sociaaldemocratische bijeenkomst. Hij vertelt dat aan het eind van de vergadering zijn 30 jongens alle arbeiders verdreven hadden en deze niet in staat waren geweest hem te weerstaan. Toen wist hij dat hij zou overwinnen. De arbeiders waren alleen georganiseerd om contributie te betalen. Geen enkele voorbereiding voor andere taken. Nu moeten wij doen wat Hitler deed. Alleen andersom. Stuur 40 of 50 man om een bijeenkomst te ontbinden. Dit heeft kolossaal belang. De arbeiders worden verstaalde, vechtende elementen, ze worden bazuinen. Het kleinburgerdom denkt: dit zijn serieuze mensen. Wat een succes. Dit heeft een buitengewoon belang, temeer als het gewone volk blind is, achterlijk en onderdrukt. Zij kunnen alleen door succes worden wakker geschud. Wij kunnen alleen de voorhoede wakker schudden, maar deze voorhoede moet de anderen wakker schudden. Daarom herhaal ik dat het een erg belangrijke kwestie is. In Minneapolis, waar we erg bekwame krachtige kameraden hebben, kunnen we beginnen en zo het hele land het voorbeeld geven. Ik geloof dat het nuttig zou zijn om een klein deel van het ontwerp te bediscussiëren, wat niet voldoende is ontwikkeld in onze tekst. Het is het algemene theoretische gedeelte. In de vorige discussie merkte ik op dat het theoretische gedeelte van het programma als een algemene maatschappelijke analyse niet volledig gegeven is in het ontwerp, maar is vervangen door enkele korte aanzetten. Aan de andere kant bevat het niet die gedeelten die gaan over de revolutie, de heerschappij van de arbeidersklasse en de opbouw van een maatschappij na de revolutie. Alleen de overgangsperiode wordt beslagen. We hebben vaak herhaald dat het wetenschappelijke karakter van onze activiteiten bestaat uit het feit, dat we ons programma niet aanpassen aan de politieke conjunctuur of de gedachten en stemmingen van de massa’s zoals de stemmingen vandaag zijn, maar dat we ons programma aanpassen aan de objectieve situatie zoals die gegeven wordt door de economische klassenstructuur van de maatschappij. De mentaliteit kan achterlijk zijn, dan is het de politieke taak van de partij de mentaliteit in harmonie te brengen met de objectieve feiten om de arbeiders de objectieve taken te laten begrijpen. Maar we kunnen niet het programma aanpassen aan de achterlijke mentaliteit van de arbeiders, de mentaliteit, de stemming is een
3 3 4 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
secundaire factor. De primaire factor is de objectieve situatie. Daarom horen wij van deze kritieken of appreciaties voor sommige delen van het programma dat die niet overeenstemmen met de situatie. Ons programma is aangepast aan de objectieve situatie
Overal vraag ik: “Wat zullen we doen?” Ons programma in overeenstemming brengen met de objectieve situatie of met de mentaliteit van de arbeiders? En ik geloof dat deze vraag eerst gesteld moet worden aan iedere kameraad die zegt dat dit programma niet aan de Amerikaanse situatie is aangepast. Dit programma is een wetenschappelijk programma. Het is gebaseerd op de objectieve analyse van de objectieve situatie. Het kan niet als geheel begrepen worden door de arbeiders. Het zou erg mooi zijn als de voorhoede het zou begrijpen in de komende periode en dat zij zich tot de arbeiders zouden keren en zeggen: “Jullie moeten jezelf beschermen tegen het fascisme.” Wat verstaan we onder de objectieve situatie? Hier moeten we de objectieve voorwaarden analyseren voor een sociale revolutie. Deze voorwaarden worden gegeven in de werken van Marx en Engels en zijn wat betreft hun essentie vandaag de dag nog onveranderd. Ten eerste zei Marx eens dat geen maatschappij verdwijnt totdat zij al haar mogelijkheden totaal heeft uitgeput. Wat wil dit zeggen? Dat we een maatschappij niet door subjectieve wil kunnen elimineren, dat we geen opstand zoals de blanquisten kunnen organiseren. Wat betekent “mogelijkheden”? Dat “een maatschappij niet kan verdwijnen”? Zolang als de maatschappij de mogelijkheid bezit om haar productieve krachten te ontwikkelen en de natie rijker te maken blijft hij sterk en stabiel. Dat was de voorwaarde voor de slavenmaatschappij, de feodale en de kapitalistische maatschappij. Hier komen we tot een erg interessant punt, dat ik onlangs analyseerde in mijn inleiding tot het Communistisch Manifest.8 Marx en Engels wachtten gedurende hun hele leven op een revolutie. Speciaal in de jaren 1848 tot 1850 verwachtten ze een sociale revolutie. Waarom? Zij zeiden, dat het kapitalistisch systeem gebaseerd 8 Deze inleiding werd in 1937 geschreven. Het is online in het Nederlands beschikbaar: http://marxisme.be/nl/index.php/trotski/550-het-communistisch-manifest-vandaag
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n 3 3 5
op privé-winst een rem was geworden voor de ontwikkeling van de productiekrachten. Was dit juist? Ja en nee. Het was juist in de zin, dat als de arbeiders in staat waren geweest te voorzien in de behoeften van de negentiende eeuw en de macht hadden gegrepen, de ontwikkeling van de productiekrachten veel sneller zou zijn geweest en de natie rijker. Maar gegeven dat de arbeiders er niet toe in staat waren, bleef het kapitalistische systeem met zijn crises enz. Nu daalt de algemene lijn. De laatste oorlog (1914-18) was een resultaat van het feit dat de wereldmarkt te smal was geworden voor de ontwikkeling van de productiekrachten en iedere natie probeerde alle anderen terug te drijven en de wereldmarkt te veroveren voor zijn eigen doeleinden. Ze konden niet slagen en nu zien we dat de kapitalistische maatschappij een nieuwe fase binnengaat. Velen zeggen dat het een resultaat van de oorlog was, maar de oorlog was een resultaat van het feit dat de maatschappij al zijn mogelijkheden had uitgeput. De oorlog was alleen een uitdrukking van zijn onmogelijkheid tot verdere expansie. We zien dat de historische crisis na de oorlog dieper en dieper werd. De kapitalistische ontwikkeling was er een van voorspoed en crisis, maar de som van de crises verhief zich over de voorspoed. Beginnen we met de oorlog, dan zien we de cycli van crises en voorspoed in dalende lijn gaan. Het betekent dat de maatschappij al zijn innerlijke mogelijkheden totaal heeft uitgeput. Hij moet vervangen worden door een nieuwe maatschappij of de oude maatschappij zal in barbarij vervallen net zoals de Griekse en Romeinse beschavingen omdat die al hun mogelijkheden hadden uitgeput en er geen klasse was die hen kon vervangen. Drie vereisten
Wat is de kwestie nu en in het bijzonder in de Verenigde Staten? De eerste vereiste voor een nieuwe maatschappij is dat de productiekrachten voldoende ontwikkeld moeten zijn om zodoende de geboorte van een hogere trap mogelijk te maken. Zijn de productiekrachten hiervoor voldoende ontwikkeld? Ze waren in de negentiende eeuw al voldoende ontwikkeld — niet zo goed als nu maar wel voldoende. Speciaal nu zou het in de VS erg eenvoudig zijn voor een goede statisticus om te bewijzen dat als de
3 3 6 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Amerikaanse productiekrachten zouden worden vrijgelaten ze zich zelfs vandaag de dag konden verdubbelen of verdrievoudigen. Ik ben er voorstander van dat onze kameraden zo’n statistisch onderzoek ondernemen. De tweede voorwaarde: er moet een nieuwe progressieve klasse zijn die voldoende omvangrijk is en economisch invloedrijk is om haar wil op de maatschappij te drukken. Deze klasse is de arbeidersklasse. Het moet de meerderheid van de natie zijn of moet de mogelijkheid hebben om de meerderheid te leiden. In Engeland is de arbeidersklasse de absolute meerderheid. In Rusland was dat de minderheid maar het had de mogelijkheid om de arme boeren te leiden. In de VS is het op zijn minst de helft van de bevolking maar het heeft de mogelijkheid om de boeren te leiden. De derde factor is de subjectieve factor. De klasse moet zijn maatschappelijke positie begrijpen en zijn eigen organisaties hebben. Dit is de voorwaarde, wat nu ontbreekt. Sociaal is het niet alleen mogelijk maar een absolute noodzaak in de zin dat het óf socialisme óf barbarij betekent. Dat is het historisch perspectief. We haalden in de discussie aan dat de heer Hague niet de een of andere stomme kerel is die zich een of ander middeleeuws systeem voorstelt dat in zijn stad bestaat. Hij is een vooruitgeschoven verkenner van de Amerikaanse kapitalistische klasse. Jack London schreef een boek: “The Iron Heel”. Ik raad het bij deze aan. Het werd geschreven in 1917. In die tijd leek het een verschrikkelijke droom, maar nu is het absolute realiteit. Hij beschrijft de ontwikkeling van de klassenstrijd in de VS, waarbij de kapitalistische klasse de macht behoudt door verschrikkelijke terreur. Het is het beeld van het fascisme. De ideologie die hij geeft, komt zelfs overeen met die van Hitler. Het is erg interessant. In Newark begint de burgemeester Hague te imiteren en zij zijn allemaal geïnspireerd door Hague en door de grote bazen. Het is absoluut zeker dat Roosevelt nu in de crisis zal zien dat hij niets kan doen met democratische middelen. Hij is geen fascist zoals de stalinisten beweerden in 1932. Maar zijn initiatief zal worden verlamd. Wat kan hij doen? De arbeiders zijn ontevreden. De grote ondernemers zijn ontevreden. Hij kan alleen maar manoeuvreren tot het einde van zijn ambtsperiode. En dan goeie dag zeggen.
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n 3 37
Een derde ambtsperiode is voor Roosevelt absoluut uitgesloten. De imitatie van de burgemeester van Newark is buitengewoon belangrijk. In twee of drie jaar kun je een sterke fascistische beweging hebben met een Amerikaans karakter. Wie is Hague? Hij heeft niets te maken met Mussolini of Hitler, maar is een Amerikaans fascist. Waarom is hij opgestaan? Omdat de maatschappij niet met democratische middelen beheerd kan worden. Het zou natuurlijk onaanvaardbaar zijn om in hysterie te vervallen. Het gevaar dat de arbeidersklasse door de gevolgen uitgeschakeld zal zijn is onomstotelijk, maar we kunnen dit gevaar alleen bestrijden door energieke systematische ontwikkeling van onze eigen activiteit onder adequate revolutionaire leuzen en niet door fantastische pogingen om over onze eigen hoofden te springen. Democratie is alleen de heerschappij van de grote ondernemers. We moeten goed begrijpen wat Lundberg in zijn boek aantoonde: dat zestig families de VS regeren.9 Maar hoe? Door democratische middelen, tot op vandaag. Zij zijn een kleine minderheid, omringd door middenklasse, het kleinburgerdom en de arbeiders. Zij moeten de mogelijkheid hebben om de middenklasse van deze maatschappij te interesseren. Zij moeten niet nietsontziend worden. Hetzelfde geldt voor de arbeiders. Op zijn minst voor de hogere lagen, als zij gemobiliseerd kunnen worden, kunnen zij de revolutionaire mogelijkheden van de lagere lagen breken en dit is de enige manier voor een werkende democratie.
9 Het boek ‘America’s 60 Families’ door Ferdinand Lundberg verscheen in 1937 en gaat in op de leidende kringen van de zaken- en financiële wereld tussen 1896 en 1936. Het boek beschrijft hoe de grootste industriële groepen tussen 1900 en 1920 hun controle doorgaven aan het financiekapitaal. Het boek beschrijft ook hoe deze groepen een grote invloed uitoefenen op de regering, de media en het onderwijs. Het was een aanklacht tegen de 1% rijksten vooraleer die uitdrukking werd gehanteerd.
3 3 8 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
DE PERSPECTIEVEN IN DE VERENIGDE STATEN
Uit ‘Some Questions on American Problems’, Fourth International, Oktober 1940, vertaald door marxisme.be (2003) Het achtergebleven karakter van de arbeidersklasse in de Verenigde Staten is slechts relatief. Op heel wat vlakken is het de meest progressieve arbeidersklasse ter wereld, zowel technisch als op het vlak van de levensstandaard... De Amerikaanse arbeiders zijn erg strijdbaar — zoals we hebben gezien tijdens de stakingen. Ze hebben een aantal van de meest rebelse stakingen gehouden. Wat de Amerikaanse arbeiders wel missen, is een gevoel voor veralgemeningen, analyse en van hun klassenpositie in de samenleving in het algemeen. Dit gebrek aan sociale reflectie vindt haar oorsprong in de geschiedenis van het land... Over het fascisme
In alle landen waar het fascisme overwon, zagen we vóór de groei van het fascisme en de overwinning ervan, een golf van radicalisering van de massa’s — van de arbeiders en de arme landarbeiders en boeren, en van de kleinburgerij. In Italië was er na de oorlog en voor 1922 een revolutionaire golf van een enorme omvang; de staat werd geparalyseerd, de politie bestond niet, de vakbonden konden alles doen wat ze wilden — maar er was geen partij die in staat was om de macht te nemen. Als reactie kwam het fascisme naar voren. In Duitsland zagen we hetzelfde. Er was een revolutionaire situatie in 1918; de burgerij vroeg zelfs niet om aan de macht te kunnen deelnemen. De sociaaldemocraten ontzenuwden de revolutie. De arbeiders probeerden het opnieuw in 1922-23-24. Dit was op een ogenblik dat de KPD haar failliet had aangetoond — zoals we eerder al aangegeven hebben. Daarna begonnen de Duitse arbeiders in 192930-31 een nieuwe revolutionaire golf. Er zat een enorme macht in de communisten en de vakbonden, maar dan kwam de fameuze politiek (vanuit de stalinistische beweging) van het sociaalfascisme, een politiek die uitgevonden werd om de arbeidersklasse te verlammen. Slechts na drie van deze grote golven werd het fascisme een grote beweging.
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n 3 3 9
Er zijn geen uitzonderingen op deze regel — het fascisme komt alleen op als de arbeidersklasse aantoont dat het niet in staat is om het lot van de samenleving in eigen handen te nemen. In de Verenigde Staten zullen we hetzelfde zien. Er bestaan al fascistische elementen, en zij hebben natuurlijk de voorbeelden van Italië en Duitsland. Ze zullen daarom op een sneller ritme kunnen werken. Maar er zijn ook voorbeelden van andere landen. De volgende historische golf in de Verenigde Staten zal die van de radicalisering van de massa’s zijn, en niet het fascisme. Natuurlijk kan een oorlog die radicalisering een tijdlang tegenhouden, maar dat zal enkel het tempo van de latere radicalisering versnellen. We mogen een oorlogsdictatuur — de dictatuur van de militaire machine, de generale staf en het financie-kapitaal — niet verwarren met een fascistische dictatuur. Voor dat laatste is het eerst noodzakelijk dat er onder brede lagen van de bevolking een gevoel van wanhoop heerst. Als de revolutionaire partijen hen verraden, als de voorhoede van de arbeiders niet in staat is om het volk naar een overwinning te leiden — dan, en enkel dan, wordt het mogelijk dat de boeren, kleine zelfstandigen, werklozen, soldaten,... een fascistische beweging gaan steunen. Een militaire dictatuur is een zuiver bureaucratische instelling, opgelegd door de militaire machine en gebaseerd op de desoriëntatie van de bevolking en haar onderwerping aan de militaire machine. Na een zekere tijd kan de houding van de bevolking veranderen om in opstand te komen tegen de dictatuur. *** In iedere discussie over politiek rijst de vraag: zullen we in staat zijn om een sterke partij op te bouwen voor het ogenblik dat de crisis er komt? Zal het fascisme ons niet voor zijn? Is een fascistisch stadium van ontwikkeling onvermijdelijk? De successen van het fascisme leiden er soms toe dat mensen alle perspectief verliezen, en vergeten wat de omstandigheden waren waarin het fascisme zich kon versterken en een overwinning kon behalen. Een duidelijk begrip van die omstandigheden is van enorm belang voor de arbeiders van de Verenigde Staten. We kunnen het als een historische wet naar voren brengen: het fascisme kon enkel aan de macht komen
3 4 0 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
in die landen waar conservatieve arbeiderspartijen de arbeidersklasse verhinderden om gebruik te maken van de revolutionaire situatie om de macht te grijpen. In Duitsland waren er twee revolutionaire situaties geweest: 1918-1919 en 1923-1924. Zelfs in 1929 was een directe strijd om de macht door de arbeidersklasse nog mogelijk. In alle drie deze gevallen werd de machtsstrijd op criminele en gemene wijze door de sociaaldemocratie en de Comintern verstoord waardoor de samenleving in een impasse terechtkwam. Het was enkel onder deze voorwaarden en in deze situatie dat de stormachtige groei van het fascisme mogelijk was waardoor het in staat was de macht de verwerven. *** Voor zover de arbeidersklasse aantoont dat het op een gegeven ogenblik niet in staat is om de macht te veroveren, zal het imperialisme het economische leven beginnen te reguleren met haar eigen methoden: de fascistische partij die de staatsmacht wordt, is daarbij het politieke mechanisme. De productiekrachten staan in een onverzoenbare tegenstelling met zowel het private bezit als met de grenzen van de nationale staten. Imperialisme is net de uitdrukking van die tegenstelling. Het imperialistische kapitalisme probeert de tegenstelling op te lossen door het uitbreiden van de grenzen, het veroveren van nieuwe gebieden, enzoverder. De totalitaire staat, waarbij alle aspecten van het economische, politieke en culturele leven, onderworpen worden aan het financie-kapitaal, is het instrument om een supernationalistische staat te creëren, een imperialistisch imperium, de heerschappij over continenten en de heerschappij over heel de wereld. Al deze kenmerken van vrijheid hebben we geanalyseerd, elk op zichzelf en allemaal in hun geheel, zodat ze duidelijk werden of op de voorgrond traden. Zowel de theoretische analyse als de rijke historische ervaringen van de afgelopen 25 jaar hebben beiden aangetoond dat het fascisme telkens het finale stadium is van een specifieke politieke cyclus die gekenmerkt wordt door de hevige crisis van de kapitalistische samenleving, de toename van de radicalisering van de arbeidersklasse, de groei van de sympathie tegenover de arbeidersklasse, de roep voor verandering door de landelijke en stedelijke kleinburgerij, de extreme verwarring van de grote burgerij, haar laffe en verraderlijke manoeu-
E n k e l r e vo lu t i e k a n o o r lo g a f w e n d e n
3 41
vers om een revolutionaire climax te vermijden, de uitputting van de arbeidersklasse, groeiende verwarring en onverschilligheid, de versterking van de sociale crisis, de wanhoop van de kleinburgerij, haar roep voor verandering, de collectieve neurose van de kleinburgerij, haar bereidheid om te geloven in mirakels, haar bereidheid tot gewelddadige maatregelen, de groei van de vijandigheid tegenover de arbeidersklasse dat niet in staat is de verwachtingen waar te maken. Dat zijn de voorwaarden voor de vorming van een sterke fascistische partij en de overwinning van die partij. Het is evident dat de radicalisering van de arbeidersklasse in de Verenigde Staten slechts door de eerste fase gepasseerd is, en dat bijna exclusief op het terrein van de vakbeweging (de CIO). De vooroorlogse periode, en de oorlog zelf, kunnen het proces van radicalisering tijdelijk onderbreken, zeker als een belangrijk aantal arbeiders in de oorlogsindustrie betrokken wordt. Maar die onderbreking van het proces van radicalisering kan niet van lange duur zijn. Het tweede stadium van radicalisering zal een scherper en meer expressief karakter aannemen. Het probleem om een onafhankelijke arbeiderspartij te vormen zal op de agenda staan. Onze overgangseisen zullen aan populariteit winnen. Anderzijds zullen de fascistische, reactionaire tendensen zich op de achtergrond terugtrekken en een defensieve houding aannemen in afwachting van een meer gunstige periode. Dat is het perspectief in de nabije toekomst. Geen enkele bezigheid is meer nutteloos dan het speculeren of we er al dan niet in zullen slagen om een stevige revolutionaire kaderpartij te vormen. Voor ons ligt een gunstig perspectief die een rechtvaardiging vormt voor revolutionair activisme. Het is noodzakelijk om de mogelijkheden te benutten die zich beginnen te stellen en de revolutionaire partij op te bouwen.
Index 343
Index ADGB 132 AFA 132 Alfonso XIII 24 Amsterdamse Internationale 137 Alexander (koning van Servië) 204 Antisemitisme 31, 240 Aschinger 170 Azana, M. 316 Barbusse, H. 130, 138, 142, 195 Bauer, O. 234, 249 België 145, 192, 219, 302 Bebel, A. 171, 178 Bernstein, E. 148 Blanqui, L.A. 128 Blum, L 205, 252, 258, 260, 263 - 268, 271, 272, 274, 276 - 279, 284, 286, 287 Boecharin, N. 46, 196 Bologna 3, 14 Bolsjewieken 6, 20, 25, 30, 44, 45, 51, 55, 86, 91, 92, 100, 117, 126, 127, 128, 130, 131, 135, 140, 155, 157, 158, 169, 170, 172, 185, 193, 218, 237, 240, 248, 251, 252, 265, 269 270, 274, 275, 297, 298, 303, 306 - 309, 322, 323, 327 Bolsjewiek-leninisten (trotskisten) 58, 59, 69, 70, 85, 158, 188,
189, 194, 198, 204, 207 Bonapartisme 102 - 107, 113, 114, 117, 120, 136, 142-145, 152, 153, 159, 163, 200, 203- 211, 214, 215, 221-223, 234, 235, 253, 255, 263, 264, 272, 319, 321 Brandler , H. 35, 42, 49, 57, 58, 74, 138, 158 Braun, O 87, 88, 93, 120, 149 Breitscheid, R. 100, 140, 141, 175 Brest 263, 273 Briand, A. 248 Brüning, H. 87, 88, 93, 96, 100, 102, 103, 104, 114, 145, 172, 204-206, 223, 234, 272 Büchner 126 Bulgarije 196 BWP 254 Caballero, F. 275, 316 Cachin, M 234, 235, 252, 258, 266, 267, 271, 274, 278, 279 Caesar, J. 206 Caillaux, J 261 Camelots du Roi 222, 240, 260 Casanova, M. (ook: Bortenstein, M) 302 Catalonië 13, 304, 311 CGT 251, 284, 287, 289 Chamberlain, N. 318, 320 Chautemps, C. 227
3 4 4 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
China 38, 66 - 68, 94, 134, 136, 178, 194-196, 295, 321 CIO 341 Clausewitz, C. 243, 248 Clemenceau, G. 74 CNT 304 Comintern 5, 17, 22, 36, 37, 38, 39, 40, 45, 46, 48, 51, 61, 63, 69, 73, 74, 77, 80, 94, 97, 100, 111, 128, 133, 138, 151, 154- 158, 162, 187- 189, 191, 193- 198, 251, 257, 267, 269, 271, 273 - 275, 283, 287, 291, 293, 298, 310, 323, 324, 340 Commune van Parijs 22, 111, 121, 128, 323 Cook, A.J. 55 Crispien, A. 175 Croix de Fue 222, 259 Daily Herald 316 Daladier, E. 225, 227, 233 - 235, 260 - 262, 269, 271, 272, 278, 282, 284, 288, 290 Dan, F. 80 Darwin(isme) 28 de La Rocque, F. 259 - 262, 267, 272 De Man, H. 254 Denikin, A. 74 Dépêche, La 258, 259, 262 Derde Periode 20, 36, 38, 41, 42, 46, 47, 49, 53, 70, 72, 97, 98, 129, 188, 234, 240, 251, 326
Dimitrov, G. 270, 299 Dollfuss, E. 204, 210-211, 234, 249 Doumergue, G. 205 - 207, 209, 214, 219, 221- 223, 233, 235, 262, 263 Duitsland 1, 5-9, 12, 15, 18, 23, 28, 30, 34-37, 39, 42-46, 48, 49, 56, 57, 59, 60, 61, 64, 68, 70-74, 77, 80, 82, 84, 87, 90, 97, 100, 113, 116, 134, 137, 140, 143, 144, 146, 151, 155, 161-212, 213, 214, 219, 226, 230, 231, 238, 248, 251, 264, 267, 272, 273, 283, 284, 293, 294, 305, 317, 323-326, 338 - 340 Ebert, F 113, 158, 171, 172 Egypte 30 Einstein 30 Elzas-Lotharingen 179 Engeland 38, 62, 63, 68, 69, 99, 145, 219, 272, 314, 318 - 322, 336 Engels, F 106, 125, 178, 260, 267, 334 Engels-Russisch comité 89, 133 Ercoli zie Togliatti Estland 196 Fasco di Combattimento 1 Faure, P. 267 Finland 294 Fischer, L. 299
Index 345
Flandin, P.E. 263, 272 Foster, W.Z. 130 Franco, F. 294, 297, 317 Frankrijk 56, 59, 60, 63, 64, 68, 69, 73, 97, 192, 205-206, 210, 213-291, 293, 295, 314, 316, 318 - 320, Frick, W. 100 Frossard, L-O. 228, 231-235, 245, 247 Garcia Oliver, J. 316 Ghandi 216, 237 Giolitti, G. 209-210 Gobineau, A. 29 Goebbels, J. 7, 324 Goethe, J.W. 179 Göring, H. 163 Gosplan 152 Gottwald, K. 139, 140 Gotz, A. 86 GPOe 314, 324 Gramsci, A. 17 Grenoble 258, 262 Griekenland 214, 295 Groener, W. 172 Grönder, W 100 Grzezinski, A. 90, 116, 117, 135, 136, 149, 150, 171 Hague, F. 331, 336, 337 Heimwehr 204, 211 Herriot, E 222, 225 - 227, 233, 235, 260 - 261, 264, 268 - 269, 271, 272, 282 Hess, R. 30, 333 Hilferding, R. 88, 148-150, 172, 175 Hindenburg, P. 16, 103, 119, 120, 161, 172, 173, 184, 190, 211 Hirsch, W. 98, 99, 100, 143 Hitler, A. 1, 5, 6, 8, 15, 24, 27, 28, 29, 30,
32, 33, 73, 76, 77, 80, 82, 87, 100, 103, 104, 105, 107, 114, 115, 121, 122, 142, 143, 153, 159, 161, 162, 165, 167, 171, 172, 173, 178, 184, 187, 189, 195, 199, 202, 209-210, 213, 223, 258, 260, 262, 264, 271, 273, 294, 309, 317 - 320, 322 - 326, 333, 336, 337 Hogenzollern. 25, 86 Holland 192, 219 Hugenberg, A. 178 Humanité 194, 216, 226, 234, 236-240, 246, 257, 258, 260, 265, 272 IJzer 26 Indië 178, 318 Indochina 178 Indonesië 178, 295 Isère 258, 259 Italië 1-9, 12, 14, 17, 28, 29, 42, 99, 105, 162, 187, 192, 200, 201, 211, 212, 213, 230, 231, 267, 272, 273, 293, 295, 305, 317, 323, 330, 331, 338, 339 Jacobinisme 19, 21, 22, 110 Japan 64, 66, 67, 68, 74, 195, 294, 321 Jodenvervolging 7, 8 Joegoslavië 64, 200, 295
3 4 6 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
Jouhaux, L. 251, 263, 274, 276 - 279, 284 - 287, 290 Kanton 196 Kautsky, K. 148, 258 Kerenski, A. 62, 86, 91, 92, 96, 134, 135, 136 Koltschak, A. 74 Kornilov, L. 86, 87, 91, 92, 96, 126, 127 Kozakken 86 KPD 5, 6, 16, 17, 35, 36, 39, 40, 42, 43, 44, 45, 47, 48, 56, 57, 59, 82, 84, 85, 88, 89, 91, 92, 120, 124-26, 131-132, 137, 141, 143, 147, 150, 151, 161, 162, 166, 188, 189, 191, 197, 213, 253, 317, 338 Kremlin 264, 265, 319, 321, 324 Kresti-gevangenis 86 Krupp, familie 7 Kuusinen, O.V. 53, 71, 205 Kwo Ming Tan 55, 66, 67, 92, 138, 194, 196 Labour Party 244-245 Lancashire 146 Laval, P. 248, 263, 271, 283 Leipart, T. 178 Leipzig 180, 181, 183 Lenin, V.I. 37, 44, 45, 56, 70, 86, 91, 109, 126, 127, 216, 237, 269 - 270, 287, 302, 307, 309 Leninbond 158 Liebknecht, K 20, 92, 127, 172, 189
Liebknecht, W. 171, 178 Lloyd, G. 63, 74 Lodewijk XVI 277 London, J. 336 Longuet, J. 245 Losowski, A. 127, 138, 195 Ludendorff, E. 172 Lundberg, F. 337 Luxemburg, R. 20, 92, 109, 127, 172 Macdonald, R. 204, 248 Machiavelli, N. 27 Maleisië 295 Malmedy 179 Mandsjoerije 64, 66, 67 Manuilski, D. 18, 81, 97, 111, 127, 138, 154, 205 Marin, L. 226 Mars op Rome 4 Marquet, P. 248 Marx, K 21, 27, 121, 178, 199, 216, 230, 237, 239, 267, 334 Masaryk, T. 204 Maslow, A. 42 Matteoti, G. 5, 122 Maurras, C. 260 Mein Kampf 8 Mensjewisme 44, 86, 92, 126, 127, 130, 135, 157, 185, 237, 249, 252, 270, 274, 293, 394, 297, 298, 299, 306, 327 Metternich, K. 27 Mexico 321 Millerand, A. 74, 248 Minneapolis 333 Molotov, V. 53, 59, 97, 98 Moskou 17, 50, 51, 53, 71, 130, 154, 194, 251, 270, 295, 299, 311, 314, 324
I n d e x 3 47
Müller, H. 169, 171, 248 Münzenberg, W. 130, 136, 138 Mussolini, B. 1, 3, 5, 12-15, 21, 27, 29, 32, 95, 110, 122, 162, 204, 209-210, 262, 273, 318, 319, 324, 326, 337 Napoleon 77, 221 Napoleon III 221, 264 Negrin, J. 316 Negus 267 Newark 336, 337 New Jersey 332 New York 63, 144, 329 Nin, A. 314 Noorwegen 276 Noske, G. 88,90, 135, 149, 171, 172 NSDAP 6 Oostenrijk 30, 64, 116, 192, 200, 204, 210 - 212, 219, 231, 245-250, 267, 324 Oostzeeprovincies 192 Oost-Chinese spoorweg 67 Parijs 22, 63, 101, 121, 128, 194, 214, 277, 301, 320 Pattriotische Jongeren 222 Paul-Boncourt, R. 248 PCF 59, 205, 213-290 PCI 2, 4, 16, 17 Pétain, P. 218, 293 Permanente Revolutie (weekblad) 156, 159 Petrograd 44, 86, 135, 155, 309 Peuple, Le 277 Piemont 192 Pivert, M. 205, 249, 272
Pilsudski, J. 20, 21, 22, 64, 73, 109, 110, 169, 204, 209-210 Polen 20, 21, 73, 97, 109, 145, 168, 192, 200, 294 Populaire, Le 234, 236, 246, 260, 263, 267 POUM 301, 304, 311 - 314, PSI 2, 3, 4 Praag 133, 140 Pravda 50, 51 Proudhon, P.J. 128 Primo de Rivera 12, 202, 204 Purcell, A. 55 Que Faire 301, 302, 313, 315 Racamond, J. 265, 277 Radek, K. 71 Rassentheorie 29 Remmele, H. 70, 87, 88, 100, 131 Renaudel, P. 226, 228, 231, 244, 247 Revolutionaire Vakbondsoppositie (RVO) 125, 147, 176, 195 Robespierre, M. 19 Roemenië 64, 74 Roosevelt, F.D. 331, 336, 337 Rosenberg, A. 30 Rusland 2, 9, 30, 44, 45, 181-183, 185, 219, 248, 290, 298, 302, 305, 308, 323, 336 Russisch-Japanse oorlog 66 SAP 137, 158 Sarraut, A. 263, 264, 266 Scandinavië 192, 219 Scheidemann, P. 171, 248 Schleicher, K. 103, 105, 107, 114, 115, 127, 142, 145, 150, 153, 159, 204-
3 4 8 T r ot s k i ov e r h e t fa s c i s m e
206, 209-210, 223, 272 Schmidt, J 265 Schönaich, P. 195 Serge, V. 314 Severing , C. 104, 149, 204 Seydewitz, M. 123, 139, 156, 177 Sforza, C. 200, 261 Simenon, G. 163, 199-202 Sociaalfascisme 5, 6, 52, 54, 55, 69, 79, 80, 94, 97, 116, 122, 129, 132, 143, 160, 238, 240, 338 Solidarisme 2, 8 Sovjetunie 18, 20, 56, 59, 64, 67, 68, 70, 73, 74, 77, 151, 152, 168, 182, 194, 196, 261, 266, 267, 272, 283, 294-295, 319, 321, 330 Spanje 12, 24, 62, 94, 202, 219, 231, 245-250, 271, 272, 293 - 316, 318 - 321 SPD 5, 35, 36, 45, 87, 123-125, 132, 137, 161, 162 - 212, 317 Stahlhelm 153 Stalin, J. 18, 21, 52, 71, 98, 100, 109, 111, 115, 126-128, 130, 132, 138, 152, 189, 194, 195, 197, 265, 267, 270, 271, 294, 298, 302, 314, 316, 324 Stampfer, F. 169, 173 Starhemberg, E. 211 Stavisky, S. 214 Sternberg, F. 158
Strasser, G. 7 Syndicalisme (anarcho) 61, 250, 253, 283, 297 Tardieu, A. 221, 222, 226 Tarnow, F. 150 Temps, Le 257, 278 Thalheimer, A. 158 Thälmann, E. 42, 70, 84, 85, 86, 100, 104, 118-128, 131, 132, 135, 138, 139, 141, 154, 188, 189, 271, 323 Thorez, M. 267, 278, 284, 286, 287 Tolstoy 216, 237 Togliatti, P. 17, 18, 96, 97 Toulon 263, 273 Toulouse 265 Trotski, L. 36, 79, 80, 133, 163, 213-217, 265, 293, 294, 296, 302, 314, 316 Tseretelli, I. 126 Tsjang Kai Sjek 55, 136, 204 Tsjecho-Slowakije 133-136, 140, 192, 282, 318 Turati, F. 16 Tweede Internationale 20, 137, 189, 190, 195, 273, 275, 291, 323 Urbahns, H. 84, 158 Vaillant-Couturier, P. 265, 268 Vallat, X. 265 Vandervelde, E. 275 VB 9 Verdun 26 Versailles 16, 26, 50, 56, 63, 127, 221 Vietnam 295 Vincent, S. 316
Index 349
Volkenbond 267, 316 Volksfront 18, 217-218, 222, 225, 259, 265- 274, 279, 280, 282-288, 290, 291, 293, 299, 300, 303, 310, 314, 320, 325 Von Papen, F. 103-107, 114, 115, 117, 142-145, 153, 159, 160, 204, 223, 272 Vorwärts 167, 169, 170, 171, 173, 175, 176, 178 Victor Emmanuel 14, 16 Vierde Internationale 274, 291, 296, 298, 317, 325, 326 Viviani, R. 248 Verenigde Staten 64, 68, 145, 200, 294, 295, 319, 331, 332, 335, 336, 338, 339, 341 Wan Tsjin Wei 55 Warski, A. 20, 109 Weiss, B. 93, 103, 142, 152 Wels, O. 88, 115, 149, 150, 158, 175, 234, 271 Wenen 210 Wereldoorlog I 24, 35, 222, 259, 335 Weimar-regime 25, 29, 57, 113, 115, 143, 165, 179, 180, 184, 211, 223, 325, 326 Wilson, H 74 Wrangel, P. 74, 77 Young, O.D. 39 Zetkin, C. 6 Zinoviev, G. 52, 196 Zwarte Honderd 116, 270 Zwitserland 219
Zyromski, J
205, 234