RAAP-RAPPORT 2145
Een gestapeld verleden Gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
drs. P. Kloosterman, J. Sprangers MSc & ir. J.A.T. Wijnen
RAAP Archeologisch Adviesbureau BV, 2011
Colofon Opdrachtgever: gemeente Nieuwegein Titel: Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein: een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart Status: eindversie Datum: 29 september 2011 Auteurs: drs. P. Kloosterman, J. Sprangers MSc & ir. J.A.T. Wijnen Projectcode: NIVI Bestandsnaam: RA2145_NIVI.indd Projectleider: drs. P. Kloosterman Projectmedewerkers: J. Sprangers MSc, drs. M. Rietkerk, R. Klaarenbeek MA & ir. J. Wijnen ARCHIS-vondstmeldingsnummers: niet van toepassing ARCHIS-waarnemingsnummers: niet van toepassing ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer/CIS-code: niet van toepassing Bewaarplaats documentatie: RAAP West-Nederland Autorisatie: drs. I.A. Schute Bevoegd gezag: gemeente Nieuwegein
ISSN: 0925-6229
RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. Leeuwenveldseweg 5b
telefoon: 0294-491 500
1382 LV Weesp
telefax: 0294-491 519
Postbus 5069
E-mail:
[email protected]
1380 GB Weesp © RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., 2011 RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Inhoud
1 Inleiding
............................................................................................................................................ 7
1.1 Kader en doelstelling ........................................................................................................................ 7 1.2 Leeswijzer ........................................................................................................................................ 9 1.3 Dankwoord ....................................................................................................................................... 9
2 Methoden en bronnen
................................................................................................................ 11
2.1 Onderzoeksopzet- en fasering ........................................................................................................ 11 2.2 Het opstellen van een archeologische verwachtingskaart ................................................................. 12 2.3 Beleidsadvieskaart ......................................................................................................................... 17 2.4 Vindplaatscatalogus ........................................................................................................................ 17 2.5 Veldtoets ........................................................................................................................................ 19
3 Aardkundige situatie ..................................................................................................................
21
3.1 Geologische ontwikkeling ................................................................................................................ 21 3.3 De uiterwaarden van de Lek ............................................................................................................ 25 3.4 AHN-analyse .................................................................................................................................. 27 3.5 Bodemverstoring ............................................................................................................................ 29
4 Het archeologische kader
........................................................................................................ 31
4.1 Bewoningsgeschiedenis .................................................................................................................. 31 4.2 Bekende archeologische vindplaatsen in de gemeente Nieuwegein ................................................. 37 4.3 Historische kernen .......................................................................................................................... 41 4.4 Kastelen en molens ........................................................................................................................ 45 4.5 Zichtbare restanten van het cultuurlandschap .................................................................................. 47 4.6 Bekende waarden in en aan de Lek ................................................................................................. 51
5 De archeologische verwachtingskaart
............................................................................... 53
5.1 De landschappelijke eenheden ........................................................................................................ 53 5.2 De mens en het landschap .............................................................................................................. 55 5.3 De Lekbodem ................................................................................................................................. 56 5.4 Bodemverstoringen ......................................................................................................................... 58 5.5 Aansluiting op aangrenzende gemeenten ........................................................................................ 59
5
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
6 Archeologische verwachting voor resten uit de Tweede Wereldoorlog
.................. 61
6.1 Inleiding ......................................................................................................................................... 61 6.2 Methode en bronnen ....................................................................................................................... 61 6.3 Nieuwegein in de Tweede Wereldoorlog .......................................................................................... 65 6.4 Archeologische verwachting van de Tweede Wereldoorlog ............................................................... 69 6.5 Vertaling van verwachting naar beleid ............................................................................................. 82 6.6 Conclusie en aanbevelingen ........................................................................................................... 83
7 De beleidsadvieskaart
............................................................................................................... 89
7.1 Inleiding ......................................................................................................................................... 89 7.2 Archeologisch waardevolle gebieden (AWG) ................................................................................... 91 7.3 Archeologisch waardevol verwachtingsgebied (AWV) ...................................................................... 91 7.4 Wanneer archeologisch onderzoek? ................................................................................................ 95
Literatuur .............................................................................................................................................. Gebruikte afkortingen
97
................................................................................................................... 100
Overzicht van figuren, tabellen en (losse kaart-)bijlagen Bijlage 1: Vindplaatsencatalogus
............................................... 101
............................................................................................. 103
Bijlage 2: Catalogus Tweede Wereldoorlog
.......................................................................... 147
Bijlage 3: Schets tankgracht bij Jutphaas. Nationaal Archief toegang 2.13.167 inventaris 910. ....................................................................................................................................................
151
Bijlage 4: Luchtfoto Kadaster ‘Geallieerde Strijdkrachten 1940’ – nr. 3014 .............
152
Bijlage 5: Luchtfoto WUR Library, RAF 125-1-3069.
.......................................................... 153
Bijlage 6: Luchtfoto WUR Library, RAF 102-5-3099.
.......................................................... 154
Bijlage 7: Wettelijk en beleidsmatig kader Bijlage 8: De AMZ-cyclus onder water
............................................................................ 155
.................................................................................... 171
6
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
1 Inleiding
1.1 Kader en doelstelling De gemeente Nieuwegein heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau verzocht een archeologische verwachtingskaart en een archeologische beleidsadvieskaart voor het gemeentelijk grondgebied te vervaardigen. De reden voor het laten opstellen van deze kaarten is de toenemende mate waarin gemeenten in Nederland geconfronteerd worden met de verplichting het aspect archeologie te laten meewegen in ruimtelijke planprocedures. De basis hiervoor is gelegd door de ondertekening van het Verdrag van Malta in 1992 en de hieruit voortvloeiende herziening van de Monumentenwet 1988. Deze Wet op de Archeologische Monumentenzorg (hierna: WAMZ) is, na in 2006 door de Eerste en Tweede Kamer behandeld en aangenomen te zijn, per september 2007 formeel in werking getreden met de publicatie in de Staatscourant. De WAMZ heeft grote consequenties voor zowel het rijk, de provincies als de gemeenten. Met de invoering van de wet is de scheiding tussen de overheid als bevoegd gezag (besluitnemer betreffende archeologie) en een gecertificeerde markt (uitvoering) een feit geworden. Om de gemeentelijke rol als beslissend bestuursorgaan adequaat te kunnen vervullen is een gemeentelijk archeologiebeleid met een eigen (inhoudelijk en bestuurlijk) afwegingskader niet alleen nuttig maar ook noodzakelijk. De wet regelt ─ globaal genomen ─ drie aspecten van de archeologische monumentenzorg: de financiering, de bestuurlijke besluitvorming en de archeologische uitvoering. De wet verplicht de gemeente Nieuwegein niet tot het beschermen van het archeologische erfgoed onder alle omstandigheden. Het college van B & W van de gemeente mag immers het besluit nemen dat zij bepaalde archeologische waarden niet van belang vinden en dat zij om die reden geen publiek geld zullen aanwenden voor behoudsmaatregelen. Deze keuzevrijheid is nodig om de gemeente in de gelegenheid te stellen zich bestuurlijk en financieel in te zetten voor archeologische zaken die zij van wezenlijk belang achten. Kern van de wetswijziging is dat archeologie een grotere ’claim‘ op grond zal en kan leggen dan tot nu toe het geval was. Voor elke bodemingreep en alle inrichtingsplannen moet de noodzaak voor fysiek archeologisch onderzoek overwogen worden. Deze overweging vindt plaats op basis van zogenaamde beleidskaarten, zoals de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW; Deeben, 2008) of de provinciale variant hiervan, de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (Provincie Utrecht; http://geo.provincie-utrecht.nl/publiek/cultuurhistorie/index.html). Deze kaarten bieden echter onvoldoende detailniveau om tot een goed afgewogen besluit te komen. Een meer gedetailleerde archeologische verwachtingskaart en een beleidsadvieskaart voor de gemeente Nieuwegein zal in deze omissie moeten voorzien. De archeologische verwachtingskaart geeft op perceelsniveau inzicht in het voorkomen van bekende en te verwachten archeologische waarden. Daarnaast bevat de kaart een informatielaag
7
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
met mogelijke diepteligging van de te verwachten archeologie en bodemverstoring. Deze inzichten zijn noodzakelijk om tot een prioriteitstelling met betrekking tot archeologisch meer en minder waardevolle gebieden te komen. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor een archeologische beleidsadvieskaart: aan de verwachtingen worden voorschriften gekoppeld die inzichtelijk maken waar geen onderzoek nodig is, waar wel, en zo ja, wat voor onderzoek. Deze beleidsadvieskaart vormt op zijn beurt de basis voor het aanpassen van bestemmingsplannen en bij de verlening van bouw- en aanlegvergunningen. De archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart kan dienen als leidraad voor toekomstige inrichtingsplannen waarbij behoud van de cultuurhistorische waarden een eerste uitgangspunt is, maar waarmee tevens duidelijk gemaakt kan worden dat dergelijke waarden als een belangrijke inspiratiebron voor toekomstige inrichtingsplannen gebruikt kunnen worden. Daarnaast kan de archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart als uitgangspunt dienen voor het naar het UTRECHT
A27
'H0HHUQ A27 A2
A12 N198
%XQQLN A2
N411 N
N228
A12 A12
S15
1LHXZHJHLQ 1LHXZHJHLQ IJSSELSTEIN
A27
N409
BU
A27
+RXWHQ +RXWHQ +RXWHQ +RXWHQ +RXWHQ +RXWHQ
NIEUWEGEIN ,-VVHOVWHLQ ,-VVHOVWHLQ ,-VVHOVWHLQ ,-VVHOVWHLQ ,-VVHOVWHLQ ,-VVHOVWHLQ
N408
A2
7XOOHQ W:DDO
HOUTEN
A2 KK K KK KK E EE EKKKK EE EE E LLLLLLLLLEE
/RSLNHUNDSHO
6FKDONZLMN
2VVHQZDDUG
9LDQHQ 9LDQHQ 9LDQHQ 9LDQHQ 9LDQHQ
A2
A27 +DJHVWHLQ
A2 LLLLLLLLLEEEEE EEEEKKKK KKKKKKK
VIANEN
/H[PRQG
A27
NP
Figuur 1. Ligging van de gemeente Nieuwegein (gearceerd).
8
(YHUGLQJHQ
LEE L LL LL LL EK EE E K EE EE K KK K KK KK
0.$YZRU
N210
KK K KK KK EEEEK LLLLLLLLEEEE
.DDUWJHJHYHQV2SHQ6WUHHW0DSRUJRQGHU&&%<6$OLFHQWLH
KRS
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
publiek uitdragen van het archeologisch potentieel van de gemeente om daarmee het draagvlak voor het archeologisch, of breder, cultuurhistorisch onderzoek te vergroten. Bijzonder is dat resten uit de WOII ook zijn meegenomen, waarmee de gemeente Nieuwegein als één van de eerste gemeenten in Nederland een archeologische WOII-verwachtingskaart heeft.
Het onderzoeksgebied Het onderzoeksgebied omvat het gehele grondgebied van de gemeente Nieuwegein en staat afgebeeld op kaartblad 38F van de topografische kaart van Nederland (schaal 1:25.000); de centrumcoördinaat is ongeveer 135.000/449.000 (figuur 1).
1.2 Leeswijzer Hoofdstuk 2 vormt een verantwoording en beschrijving van de gevolgde werkwijze, methode van onderzoek en de hierbij gebruikte bronnen. In hoofdstuk 3 wordt het landschappelijk kader van de gemeente Nieuwegein beschreven, volgend door hoofdstuk 4 waarin de bewoningsgeschiedenis van de gemeente aan bod komt, die de verantwoording vormt voor en toelichting op de archeologische verwachtingskaart. In hoofdstuk 5, de archeologische verwachtingskaart, wordt per archeologische verwachtingszone beschreven waarom en in welke gevallen archeologisch onderzoek noodzakelijk is (of juist niet). Hoofdstuk 6 is geheel gewijd aan de WOII. In hoofdstuk 7 tenslotte, staat beschreven op welke manier de gemeente Nieuwegein efficiënt een concrete invulling kan geven aan de verplichtingen die de Wet op de Archeologische Monumentenzorg met zich meebrengt. Dit betreft vooral § 7.2 waarin de implementatie van het fenomeen archeologie in de Ruimtelijke Ordening wordt behandeld. Zie tabel 1 voor de in dit rapport genoemde archeologische en geologische perioden. RAAP Archeologisch Adviesbureau en de door RAAP toegepaste procedures zijn goedgekeurd door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK), de instelling die het beheer heeft over de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA; versie 3.2) en die valt onder de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB; http://www.sikb.nl).
1.3 Dankwoord Onderhavig onderzoek was slechts mogelijk door de medewerking van diverse personen en instanties. Dank gaat uit naar de heer T. van Rooijen en de heer R. Ooyevaar voor het nalopen van de vindplaatsencatalogus. Verder is dank verschuldigd aan mevrouw E. Sleijpen van de gemeente Nieuwegein voor het aanleveren van relevante informatie. Een speciale dank gaat tevens naar drs. R. van der Mark, die namens de Historische Kring Nieuwegein een grote bijdrage heeft geleverd aan het vervaardigen van de vindplaatsencatalogus en de cultuurhistorische inventarisatie. Hij heeft onder andere de kaartbestanden aangeleverd die in kaartbijlage 2, de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Nieuwegein, zijn verwerkt. - Contactgegevens Historische Kring Nieuwegein: R. van der Mark, Historische Kring Nieuwegein, Geinoord 12, 3432 PE, Nieuwegein.
9
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Geologische perioden Tijdvak
Chronozone
Archeologische perioden Datering
Datering
Tijdperk
Nieuwste tijd (=Nieuwe tijd C) Laat Subatlanticum
Nieuwe tijd
B
- 1650
A Laat
- 1150 na Chr.
Vol Karolingisch Merovingisch laat Merovingisch vroeg
Vroeg Subatlanticum
Laat
Romeinse tijd
Holoceen
Ottoons Vroeg
Middeleeuwen
Midden Vroeg
-0
Laat
IJzertijd
- 450 voor Chr.
Midden Vroeg Laat
Bronstijd
Subboreaal
Midden Vroeg
Neolithicum
- 3700
(Nieuwe Steentijd)
Laat Glaciaal
Preboreaal Late Dryas Allerød Vroege Dryas Bølling
Laat Vroeg
Midden
Denekamp
Vroeg Glaciaal
Pleistoceen
Weichselien Pleniglaciaal
Vroegste Dryas
- 7300
Mesolithicum
- 8700
(Midden Steentijd)
- 9700
Midden Laat Midden Vroeg
- 1500 - 1250 - 1050 - 900 - 725 - 525 - 450 - 270 - 70 na Chr. - 15 voor Chr. - 250 - 500 - 800 - 1100 - 1800 - 2000 - 2850 - 4200 - 4900/5300 - 6450 - 8640 - 9700
- 11.050 - 11.500
Laat
- 12.000
Jong B
- 12.500 - 13.500 - 30.500
Prehistorie
Boreaal
- 12.500 - 16.000
Jong A
- 35.000
Hengelo
- 60.000 Moershoofd Odderade
Paleolithicum - 71.000
(Oude Steentijd)
Midden Brørup
Eemien Saalien II Oostermeer Saalien I Belvedère/Holsteinien Glaciaal x Holsteinien Elsterien
Laat Vroeg
Atlanticum
- 1795
- 114.000 - 126.000 - 236.000 - 241.000
- 250.000
- 322.000 - 336.000 Oud
- 384.000 - 416.000 463.000
tabel1_standaard_GeoBioArcheo_RAAP_2010
Tabel 1. Geologische en archeologische tijdschaal.
10
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
2 Methoden en bronnen
2.1 Onderzoeksopzet- en fasering Het onderzoek is uitgevoerd in een aantal fasen die samen uiteindelijk hebben geleid tot een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de gemeente Nieuwegein: 1. Inventarisatie van bekende archeologische, geo(morfo)logische, bodemkundige en historischgeografische gegevens; 2. Analyse van de verzamelde gegevens en het opstellen van archeologische verwachtingsmodellen; 3. Vervaardigen van een archeologische vindplaatsencatalogus en cultuurhistorische waardenkaarten met focus op ontginning en onderwaterarcheologie; 4. Vervaardiging van een archeologische verwachtingskaart (bestaande uit twee deelkaarten); 5. Het opstellen van een beleidsadvieskaart: de koppeling van adviezen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg en de verschillende archeologische verwachtingen en waarden; 6. in een later stadium is er ook een verwachtingskaart voor archeologische resten uit de Tweede Wereldoorlog gemaakt, die in de beleidsadvieskaart is verwerkt. Voor het opstellen van de archeologische verwachtingskaart is in de eerste fase een zo compleet mogelijke database van alle bekende archeologische gegevens uit het onderzoeksgebied samengesteld. Hierbij zijn relevante bronnen geïnventariseerd en geraadpleegd (o.a. ARCHIS-database, Historische Kring Nieuwegein, archeologische en cultuurhistorische literatuur, geo(morfo)logische en bodemkundige bronnen). Deze database is vervolgens gebruikt om een landschappelijke eenhedenkaart te produceren waarop landschapstypen en bekende vindplaatsen aan elkaar gekoppeld zijn (zie bijlage 1 en kaartbijlage 1). Daarnaast is een cultuurhistorische waardenkaart gemaakt voor de periode Middeleeuwen - Nieuwe tijd waarbij de ontginning van het gemeentelijk grondgebied centraal staat (kaartbijlage 2). Op basis van het vindplaatsenbestand en de ligging van de vindplaatsen in het (paleo)land-schap is een archeologische verwachtingskaart opgesteld, bestaande uit twee deelkaarten. Hierbij is ernaar gestreefd om de verwachting zoveel mogelijk naar archeologische periode en diepteligging te specificeren. De deelkaarten moeten gezien worden als een indicatieve beschrijving van de huidige situatie ten aanzien van de archeologie in het onderzoeksgebied en geven inzicht in de (verwachte) dichtheid aan archeologische vindplaatsen. Tenslotte zijn aan de verwachtingen en bekende waarden adviezen gekoppeld hoe archeologie op te nemen in het bestemmingsplan. Uiteindelijk vormen de adviezen de beleidsadvieskaart.
11
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
2.2 Het opstellen van een archeologische verwachtingskaart 2.2.1 Principe Archeologie en archeologische waarden Archeologie is de wetenschap die zich richt op reconstructie van samenlevingen in het verleden door middel van opsporing, onderzoek en conservering van de materiële overblijfselen van menselijke activiteiten. Doel is enerzijds het verkrijgen van kennis over de menselijke samenleving door de tijden heen en anderzijds het verkrijgen van beter inzicht in de processen waardoor samenlevingen veranderen. Archeologische waarden zijn overblijfselen uit het verleden die zich in de vorm van grondsporen en materiële resten in de bodem bevinden. Ze zijn over het algemeen niet zichtbaar aan de oppervlakte. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om resten van nederzettingen, begraafplaatsen, infrastructurele werken, etc.
Vindplaatsen versus verwachtingen Archeologische vindplaatsen zijn bekend; ze zijn gevonden. Daarmee trekken ze de aandacht weg van wat niet bekend is. Dit is een substantieel probleem omdat, zoals de ervaring leert, het bekende aantal vindplaatsen maar het topje van de ijsberg vormt. In het bijzonder in gebieden waar de laatste tienduizend jaar een doorlopende sedimentatie heeft plaatsgevonden, zoals in de gemeente Nieuwegein, is veel aan het oog onttrokken. Een archeologische verwachting biedt daarbij een uitkomst omdat deze niet het bekende, maar juist het onbekende op de kaart zet. De verwachting betreft hier de verwachte vindplaatsdichtheid, weergegeven op een kaart. Het is duidelijk dat de betrouwbaarheid van de geformuleerde archeologische verwachtingen afhankelijk is van de mate van gedetailleerdheid van de beschikbare basisinformatie.
Landschap als basis Een archeologische verwachtingskaart van een gebied is voornamelijk gebaseerd op een analyse van landschappelijke kenmerken van bekende nederzettingslocaties in het desbetreffende gebied. Op basis van deze analyse en door toepassing van archeologische expertise aangaande de landschappelijke ligging van prehistorische nederzettingen in het algemeen, is het mogelijk gebieden te begrenzen waarvan archeologische informatie ontbreekt, maar waar wel vindplaatsen worden verwacht. Bij het opstellen van de verwachting wordt met name gekeken naar geo(morfo)logische, bodemkundige en hydrologische karakteristieken van verschillende gebiedsdelen in combinatie met de al bekende archeologische vindplaatsen. Het gebruik van bodemgesteldheid en geo(morfo)logie voor het opstellen van een archeologische verwachtingskaart komt voort uit de aanname dat de bewoning in een gebied sterk gekoppeld is aan bepaalde aardkundige en landschappelijke kenmerken van dit gebied. Zo zullen jager-verzamelaars zich met name aangetrokken hebben gevoeld tot gebieden waar veel reliëf in combinatie met water aanwezig is. Landbouwers daarentegen zullen met name oog hebben gehad voor vruchtbare, makkelijk te bewerken gronden met een gunstig grondwaterpeil. Op deze wijze is het mogelijk gebieden te begrenzen waar de kans op het voorkomen van vindplaatsen groot, matig dan wel klein wordt geacht. Deze gebieden worden op de kaart aangemerkt als zones die inzicht verschaffen in de verwachte kwantiteit aan archeologische vindplaatsen. Doorgaans wordt onderscheid gemaakt tussen zones met een hoge, een middelhoge, een lage en in sommige gevallen
12
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
zelfs een zeer lage archeologische verwachting. In een zone met een hoge archeologische verwachting is naar verwachting de kwantiteit aan archeologische waarden het hoogst. Wanneer men in deze zone bodemverstorende activiteiten wil uitvoeren, moet men derhalve sterk rekening houden met de aanwezigheid van archeologische waarden en dus ook met bijkomende kosten en eventuele beperkingen. In zones met een lage archeologische verwachting is naar verwachting de kwantiteit aan archeologische waarden laag. Laag wil in dit geval dus niet zeggen dat geen archeologische waarden aanwezig zijn, maar wel dat het er naar verwachting relatief weinig zullen zijn. Vaak betreft het een categorie van archeologische waarden die vrij geïsoleerd voorkomt en waarvan de ligging niet of nauwelijks voorspelbaar is, zoals tempels, schatvondsten, offerdepots, grafvelden, etc. Een onbekende archeologische verwachting wordt toegekend indien door gebrek aan informatiebronnen geen uitspraak kan worden gedaan over de trefkans op archeologie.
Archeologische verwachtingskaarten in holocene sedimentatiegebieden Ten aanzien van archeologische verwachtingswaarden in holocene sedimentatiegebieden, zoals ook de gemeente Nieuwegein, moeten enkele opmerkingen gemaakt worden. Aan de analyse liggen landschappelijke kenmerken van bekende vindplaatsen uit het te onderzoeken gebied ten grondslag. Daarbij gaat het in de meeste gevallen om vindplaatsen aan het oppervlak of in de ondiepe ondergrond, gelegen in specifieke landschappelijke zones. Het betreft zones die vaak ─ aan de oppervlakte ─ archeologisch rijk zijn en toegankelijk zijn voor het doen van oppervlaktewaarnemingen. Als gevolg hiervan heeft de archeologische verwachtingskaart vooral een voorspellende waarde met betrekking tot de aanwezigheid van nederzettingen aan of dicht aan de oppervlakte in overeenkomstige landschappelijke zones. Op zich is laatstgenoemd aspect een positief gegeven, aangezien juist deze categorie vindplaatsen het meest door aantasting wordt bedreigd. De archeologische verwachtingswaarden lijken echter een minder betrouwbaar beeld op te leveren als het gaat om gebieden met gave vindplaatsen die door sedimenten zijn afgedekt en zich niet aan de oppervlakte manifesteren. Juist op dit punt is inmiddels de nodige ervaring opgedaan in sedimentatiegebieden in het rivierengebied en West-Nederland (o.a. Dordrecht, Katwijk, Teylingen en Culemborg; De Boer e.a., 2009; Schute & Jansen, 2007; Schute, 2009; Heunks, 2007). Om dit probleem te ondervangen worden tegenwoordig soms gestapelde archeologische verwachtingskaarten gemaakt op basis van in de tijd onderscheiden landschappen. In eerste instantie wordt een analyse gemaakt van de genese en opbouw van het onderzoeksgebied. Zo goed mogelijk worden de verschillende in de tijd te onderscheiden landschappen bestudeerd. Voor elk landschap wordt een aparte archeologische verwachtingskaart gemaakt, die later samengevoegd worden. Deze samengestelde kaart heeft als doel de totale archeologische verwachting (onafhankelijk van de stratigrafie) in relatie tot de geplande ingrepen weer te geven. Bij een gestapelde verwachtingskaart wordt van de aanname uitgegaan dat wanneer op één punt in de tijd een willekeurige locatie voor een van de archeologische hoofdperioden een hoge archeologische verwachting heeft, de samengestelde archeologische verwachting hoog is. In de gemeente Nieuwegein is dit relatief eenvoudig omdat er, los van het landschap uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd, weinig overlappingen voorkomen die voor problemen zorgen.
13
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Inductief of deductief? In theorie kan een onderscheid gemaakt worden tussen twee typen archeologische verwachtingskaarten (Deeben & Wiemer, 1999): een verwachtingskaart waarbij het gehanteerde verwachtingsmodel in hoofdzaak is gebaseerd op kwantitatieve vindplaatsgegevens: dit wordt een zogenaamde inductieve benadering genoemd. Of een verwachtingskaart waarbij het gehanteerde verwachtingsmodel sterk leunt op een hypothetische benadering; de zogenaamde deductieve benadering. Voor een acceptabele toepassing van een inductieve benadering bestaat een aantal randvoorwaarden, zoals beschikbaar kaartmateriaal en een vindplaatsenbestand dat dusdanig groot dient te zijn dat statistische verwerking significante resultaten oplevert. In de praktijk treedt er bij veel archeologische verwachtingsmodellen menging op van aannames die zowel een inductieve als deductieve onderbouwing hebben. Gesproken wordt dan van een hybride-model. De vervaardiging van de verwachtingskaart van de gemeente Nieuwegein is voornamelijk deductief benaderd. Een inductieve benadering was weinig zinvol, gezien de ongelijkmatige verdeling van vindplaatsen over de onderscheiden (paleo-)landschappelijke eenheden.
Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd Voor de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd (vanaf ca. 1000 na Chr. tot heden) wordt het archeologisch verwachtingsmodel gebaseerd op een combinatie van archeologische gegevens en historisch-geografische gegevens ontleend aan de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS Provincie Utrecht; http://geo.provincie-utrecht.nl/publiek/cultuurhistorie/index.html), de Historische Kring Nieuwegein en cultuurhistorische bronnen (zie literatuurlijst). Zoals is toegelicht, wordt voor het bepalen van de archeologische verwachtingen in een onderzoeksgebied gebruikgemaakt van bekende archeologische vindplaatsen waarvan wordt aangenomen dat er een relatie bestaat tussen de locatie van de vindplaats en de fysische omgeving. Voor een aantal complextypen uit de (Late) Middeleeuwen en de Nieuwe tijd, zoals kerken, kastelen, buitenplaatsen, molens, dijken of kades is bij de bepaling van de archeologische verwachting de landschappelijke ligging minder van belang. In deze perioden is de locatiekeuze minder afhankelijk van landschappelijke variabelen dan voor nederzettingen uit de Prehistorie t/m Vroege Middeleeuwen (m.a.w. er is niet direct sprake van een duidelijke relatie tussen landschap en vindplaats). De status van de historische stads- of dorpskernen verdient wat dit betreft enige toelichting. Een dorpskern wordt in archeologische zin beschouwd als één vindplaats en staat dan ook als zodanig op de kaart (zie § 3.3). Deze historische dorpskernen hebben de status van ‘terrein van (zeer) hoge archeologische waarde’ en zijn in ARCHIS of op de CHS als zodanig opgenomen. Om deze kernen te begrenzen heeft men ervoor gekozen de topografische situatie van circa 1850 als uitgangspunt te nemen. In de gemeente Nieuwegein heeft alleen de dorpskern van Vreeswijk deze status.
2.2.2 Beperkingen Archeologische verwachtingskaarten zijn gebaseerd op verwachtingsmodellen. Deze modellen zijn op hun beurt gebaseerd op verschillende soorten (beschikbare) data, algemeen geaccepteerde wetenschappelijke inzichten, theorieën en methoden en op ‘expert-judgement’. Vanzelfsprekend bevatten deze bronnen verschillende soorten van onvolledigheid, onzekerheid en subjectiviteit. Een archeologische verwachtingskaart moet daarom niet worden gezien als een onveranderlijk,
14
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
statisch product, maar veel meer als een instrument dat richting geeft en dat op basis van nieuwe inzichten (bijvoorbeeld naar aanleiding van nieuwe archeologische vondsten) aangepast of herzien kan of moet worden.
Bewoningsmotieven Tot op heden maken archeologische verwachtingsmodellen in Nederland voornamelijk gebruik van locatiekeuzefactoren die gebaseerd zijn op economische motieven. De weerslag hiervan is te vinden in nederzettingen, jachtkampen of akkerarealen. Het economisch handelen van de mens is in de eerste plaats gericht op het verwerven van elementaire zaken als voeding, kledij en behuizing en op het vervaardigen van werktuigen en goederen die kunnen bijdragen tot deze verwerving (zoals wapens voor jachtactiviteiten). Hoewel bijvoorbeeld ook politieke, religieuze en sociale motieven een rol hebben gespeeld bij locatiekeuze, is hierover vrijwel niks bekend. Dergelijke aspecten kunnen dan ook vooralsnog niet gebruikt worden in verwachtingsmodellen. Economische motieven hebben in hoofdzaak betrekking op de fysieke mogelijkheden en beperkingen van het landschap waarin men leefde (fysisch-geografische variabelen). Deze kunnen herleid worden door bestudering van het paleolandschap en de gebruiksmogelijkheden ervan. Terwijl aan bepaalde landschappelijke parameters in alle archeologische perioden een vergelijkbare verwachting kan worden gekoppeld (hoog en droog: hoge archeologische verwachting, laag en nat: lage archeologische verwachting), zijn er in de loop van de tijd tevens duidelijke verschillen in locatiekeuze te onderscheiden. Meest markant zijn deze verschillen tussen de gemeenschappen van jager-verzamelaars enerzijds en van landbouwers anderzijds. Ook voor de landbouwers echter geldt dat de eisen die deze groep aan zijn omgeving stelt door de tijd heen veranderen. De eerste landbouwers zullen met de beperkte middelen die ze tot hun beschikking hadden niet veel invloed hebben gehad op de bodemvruchtbaarheid. In de loop van de tijd echter was men door het gebruik van bijvoorbeeld een goede ploeg of voldoende (kunst)mest beter in staat de bodemvruchtbaarheid te beïnvloeden. Hierdoor konden steeds marginalere gebieden gebruikt worden als landbouwgrond. De bewoning van een gebied werd dus ook sterk bepaald door de mogelijkheden die men had om het gebied naar zijn hand te zetten.
Detaillering en nauwkeurigheid De zeggingskracht en toepasbaarheid van archeologische verwachtingskaarten worden sterk bepaald door de kwaliteit van de gegevens die aan de verwachtingskaart ten grondslag liggen. Zoals al eerder is aangegeven, wordt voor de archeologische verwachtingskaart hoofdzakelijk geo(morfo)logisch en bodemkundig kaartmateriaal gebruikt. Indien dit kaartmateriaal onvolledig, onnauwkeurig of zeer kleinschalig is, dan zal de archeologische verwachtingskaart deze eigenschappen overnemen. Voor een goed onderbouwde regionale verwachtingskaart wordt bij voorkeur gewerkt met kaartmateriaal met een schaal van 1:10.000 of groter. Kaarten met een schaal van 1:50.000 voldoen wel voor het begrijpen van de algemene bodemkundige en geo(morfo)logische situatie van een gebied, maar zijn te kleinschalig voor een gedetailleerd beeld. Ook kan bijvoorbeeld de bodemkundige situatie ten tijde van de opname van de bodemkaart sterk afwijken van de bodemsituatie in de (pre-)historie. Hierbij kan gedacht worden aan een verandering van grondwaterpeil, de erosie van bodems of aan afdekking van archeologisch interessante aardlagen door latere sedimentatie, waardoor deze niet op bodem- of geo(morfo)logische kaarten zijn weergegeven.
15
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Tot slot moet bedacht worden dat voor alle bodemkaarten geldt dat ze zijn gebaseerd op een relatief klein aantal boringen en waarnemingen en dat de grenzen tussen bepaalde (bodem)eenheden niet ‘scherp’ zijn, maar eerder beschouwd moeten worden als geleidelijke overgangen. Daarnaast zijn boringen niet altijd diep genoeg doorgezet om alle gelaagde landschappen in kaart te kunnen brengen.
2.2.3 Gebruikte bronnen Landschappelijke eenheden De zeggingskracht en toepasbaarheid van een archeologische verwachtingskaart wordt sterk bepaald door de kwaliteit van de gegevens die aan de verwachtingskaart ten grondslag liggen. Bij de bepaling van de archeologische verwachting is gekozen om gebruik te maken van de geomorfogenetische kaart van Zuid-Utrecht (Berendsen, 1982; schaal 1:25.000), de paleogeografische kaart van de Rijn-Maas delta (Berendsen & Stouthamer, 2001; schaal 1:100.000, met detailniveau tot 1:10.000), het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) en grootschalige booronderzoeken die recentelijk zijn uitgevoerd in Nieuwegein (Jansen & Van Eijk 2009; Smit, 2010). Bij het vervaardigen van de geomorfogenetische kaart van Zuid-Utrecht zijn op grond van profielopbouw van 0 tot 200 cm -Mv en terreinkarakteristieken kaarteenheden toegekend. De boringen die daarvoor gebruikt zijn, hadden een boordichtheid van gemiddeld 150 tot 300 boringen per km 2. Deze kaart geeft voor de gemeente Nieuwegein dus een zeer gedetailleerde bodemopname tot 2 m -Mv. De paleogeografische kaart van de Rijn-Maas delta is vervaardigd aan de hand van meer dan 200.000 boringen met een minimale boordiepte van 2-3 m met een boordichtheid van 30 tot 300 boringen per km2. Op deze kaart komt ook het dieper gelegen Benschopsysteem tot uiting. Daarnaast omvat de kaart ondermeer een inventarisatie en datering van de diverse stroomgordels. Met behulp van het AHN en de geologische boorinformatie is getracht de morfologie nog duidelijker in beeld te brengen. Deze methode is beschreven in § 3.2 en heeft als voordeel dat de grenzen van stroomgordels nog nauwkeuriger bepaald kunnen worden. Door de grote hoeveelheid bebouwing echter is het AHN slechts bruikbaar in een klein deel van de gemeente Nieuwegein. Om dezelfde reden heeft de actuele bodemkaart (Buck e.a., 1984; schaal 1:50.000) ook geen aanvullende informatie opgeleverd. Voor exacte diepteligging van met name oever- en beddingafzettingen is gebruikgemaakt van twee grootschalige boorprojecten in de gemeente Nieuwegein: Plangebied ’t Klooster (Jansen & Van Eijk, 2009) en Ruimte voor de Lek (Smit, 2010).
De latere perioden: ontginning, kastelen en molens Voor de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd (vanaf 1000 na Chr. tot 1900) is gebruik gemaakt van een cultuurhistorische inventarisatie die is uitgevoerd door de heer R. van der Mark (lid van de Historische Kring Nieuwegein). Hij heeft onder andere gebruik gemaakt van de volgende bronnen: Prekadastrale Minuut 1810 & Kadastrale Minuut 1822-1832 (Wijmer, 2003), De kaart van Van Deventer van Vianen 1557 (Van Deventer, 1550-1570), Topografische en Militaire kaart van het Koningrijk der Nederlanden 1864 (schaal 1:50.000; Kuiper, 2008), Historische Atlas Utrecht (ROBAS, 1989), De Nieuwe Kaart van de Lande van Utrecht 1669 (Roy, 1973), Het kaartboek van het kapittel van Oud Munster van H. Verstrale 1626 (Het Utrechts Archief; www.hetutrechtsarchief. nl/collectie/archiefbank/) en het archief Historische Kring Nieuwegein. Daaraan toegevoegd is informatie afkomstig van de molendatabase (www.molendatabase.nl), de CHS van de Provincie Utrecht en overige literatuur (zie literatuurlijst).
16
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
De Tweede Wereldoorlog Het doel van hoofdstuk 6 is het op integrale wijze in kaart brengen van zoveel mogelijk relevan-te informatie met betrekking tot de archeologie van de Tweede Wereldoorlog in Nieuwegein. ‘Integraal’ betekent hier dat het onderzoek elementen uit verschillende disciplines combineert: bouwhistorie, historisch onderzoek, archiefonderzoek, interviews met lokale experts, luchtfoto’s uit de periode 1939-1945, archieven, rapporten en webistes. In hoofdstuk 6 is uitvoerig beschreven welke bronnen en archieven precies geraadpleegd zijn. N.B. In sommige gevallen zijn van de nu verdwenen of vervallen kastelen en buitenplaatsen nog resten aangetroffen; deze staan als archeologische vindplaats op de landschappelijke eenhedenkaart en zijn ook opgenomen in de vindplaatscatalogus (kaartbijlage 1 en bijlage 1).
2.3 Beleidsadvieskaart Een beleidsadvieskaart is een term voor een archeologische verwachtingskaart waarbij aan de verschillende onderscheiden archeologische gebieden/zones vanuit de optiek van de ruimtelijke ordening een advies met betrekking tot de gemeentelijke Archeologische MonumentenZorg (AMZ) is gekoppeld. Een beleidsadvies is dan niet meer dan (bijvoorbeeld) de uitspraak dat in geval van bodemingrepen dieper dan de bouwvoor of groter dan een bepaalde oppervlakte inventariserend archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Deze beleidsadviezen worden dusdanig geformuleerd dat ze eenvoudig naar voorschriften voor bestemmingsplannen omgezet kunnen worden. Meer expliciet houdt dit in dat aangegeven wordt in welke vorm en intensiteit archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht in het kader van de verlening van bouw-, sloop- en/of aanlegvergunningen. In hoofdstuk 7 komt de beleidsadvieskaart uitgebreid aan bod. Omdat bij de beleidsadviezen sprake is van ondergrenzen waarbij archeologisch onderzoek al dan niet noodzakelijk is, dienen ze bij voorkeur te worden vastgelegd in het archeologiebeleid van de gemeente. Ook dient een archeologische onderbouwing van de gehanteerde ondergrenzen te worden opgenomen in het gemeentelijk archeologiebeleid.
2.4 Vindplaatscatalogus Ten behoeve van het vervaardigen van de archeologische verwachtingskaart zijn de archeologische gegevens uit de gemeente Nieuwegein geïnventariseerd (peildatum 01-10-2009). De verzamelde archeologische gegevens zijn afkomstig uit het ARCHeologisch Informatie Systeem (ARCHIS) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed te Amersfoort, een database waarin onder andere archeologische waarnemingen door amateurarcheologen, opgravingen, proefsleuven en/of booronderzoek staan geregistreerd. Daarnaast is contact opgenomen met de heer. T. van Rooijen (meldpunt archeologie Provincie Utrecht), de heer. R. Ooyevaar en de Historische Kring Nieuwegein, vertegenwoordigd door de heer. R. van der Mark, met als resultaat dat ook (nog) niet geregistreerde waarnemingen, vondsten en vindplaatsen op kaart zijn gezet. Uiteindelijk is een catalogus van vindplaatsen vervaardigd, waarbij de vindplaatsen een RAAP-nummering hebben gekregen. De op de kaart gebruikte nummers verwijzen naar deze catalogus (kaartbijlage 1).
17
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
AMK en waarnemingen Onderscheid moet gemaakt worden tussen zogenaamde AMK-terreinen en ARCHIS-waarnemingen. AMK-terreinen (terreinen op de Archeologische Monumentenkaart) zijn archeologische vindplaatsen die ingevolge de Monumentenwet 1988 door toetsing aan door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gehanteerde criteria (kwaliteit, zeldzaamheid, contextwaarde) een bepaalde status toebedeeld hebben gekregen. De verschillende categorieën die de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed hanteert zijn: - Terreinen van zeer hoge archeologische waarde (beschermde en niet-beschermde monumenten) Dit zijn terreinen van oudheidkundige betekenis die op grond van door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gehanteerde criteria (kwaliteit, zeldzaamheid, contextwaarde) zijn aangewezen als behoudenswaardig. Een gedeelte hiervan is reeds beschermd ex artikel 6 (of 4) van de Monumentenwet 1988 (Monumentenwet 1988). Voor deze terreinen geldt dat voorgenomen ingrepen/werkzaamheden vergunningplichtig zijn. Uit de overige terreinen wordt een selectie gemaakt met de bedoeling deze voor te dragen voor bescherming ex art. 3 van de Monumentenwet 1988, teneinde een wettelijke bescherming te realiseren ex art. 6 van die wet. - Terreinen van hoge archeologische waarde Dit zijn terreinen van oudheidkundige betekenis die op grond van de door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gehanteerde criteria (kwaliteit, zeldzaamheid, contextwaarde) zijn aangewezen als behoudenswaardig. Deze terreinen scoren lager op de criteria (kwaliteit, zeldzaamheid, contextwaarde) dan de terreinen van zeer hoge archeologische waarde. In een aantal gevallen kon de exacte kwaliteit en omvang van het terrein nog niet worden bepaald. Wel is duidelijk dat er sprake is van een terrein van hoge archeologische waarde. Op grond van vervolgonderzoek kan een dergelijk terrein alsnog bij de hogere categorie ingedeeld worden. Een aantal terreinen kan geselecteerd worden met de bedoeling deze voor te dragen voor bescherming ex art. 3, teneinde een wettelijke bescherming te verkrijgen ex artikel 6 van de Monumentenwet 1988. - Terreinen van archeologische waarde Het betreft monumenten van oudheidkundige betekenis die op grond de genoemde criteria zijn aangewezen als behoudenswaardig. Deze archeologische monumenten scoren echter lager op de criteria dan de monumenten van hoge en zeer hoge archeologische waarde. Een ARCHIS-waarneming is de basiseenheid van de ‘nationale database voor de archeologie’: ARCHIS, het ARCHeologisch Informatie Systeem. Een waarneming moet letterlijk worden gezien. Het is de aanmelding van een vondst of een groep vondsten. Op die manier kan onder één nummer een grote opgraving met sporen uit diverse perioden schuilgaan of één losse vondst. Wanneer een Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoedeoloog jaar na jaar vondsten op hetzelfde perceel doet en dit trouw meldt, ontstaat het effect dat bijvoorbeeld de sporen van één nederzetting tientallen waarnemingsnummers hebben. Deze ongelijkwaardigheid van de waarnemingen impliceert dat deze gefilterd dienen te worden. De verwerking van de uit ARCHIS afkomstige data verdient een korte toelichting: - De opzet van de ARCHIS-database laat zich niet direct vertalen in verspreidingskaartjes met vindplaatsen per periode. Het basiselement in ARCHIS (en zijn ‘papieren’ voorgangers het Centraal Archeologisch Archief [CAA] en het Centraal Monumenten Archief [CMA]) is zoals gesteld de waarneming. Deze moeten in bepaalde gevallen samengevoegd worden;
18
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
- Daarnaast wordt per waarneming een gecodeerde opsomming van het vondstmateriaal gegeven. De aard van de vindplaats is in veel gevallen onduidelijk. Binnen het kader van onderhavig onderzoek zijn alleen nederzettingen, grafstructuren en infrastructuur daadwerkelijk van belang; die plaatsen zijn blijkbaar op een bepaald punt in de tijd aantrekkelijk geweest in relatie tot bewoning. Een (op zichzelf staande) losse vondst is in deze zin geen informatiedrager, maar is wel in ARCHIS geregistreerd. Maar er zijn uitzonderingen. Een zwaard uit de Bronstijd bijvoorbeeld heeft naar ons inzicht wel een indicatieve waarde omdat dit wijst op Bronstijdbewoning in de (verre) omgeving. Deze vondsten zijn gehandhaafd. Alle vondstgegevens zijn hierop gecontroleerd; - Een volgend punt van bewerking vormde de uitsplitsing van vindplaatsen die uit meerdere perioden dateren (met vaak slechts één waarnemingsnummer). Een locatie kan meerdere malen in de tijd bewoond zijn geweest. Om deze reden ‘telt’ de vindplaats net zo vaak mee als zij bewoond is geweest, uitgaand van de archeologische hoofdperioden. Bij de AMZ-adviezen telt een ‘meerdere-perioden-vindplaats’ slechts eenmaal mee. De vindplaatsen worden dan alleen in hun ruimtelijke dimensie en niet in hun chronologische dimensie meegeteld; - Vindplaatsen die thans verdwenen of niet (geheel) intact zijn, indien bekend, ook in de catalogus opgenomen. - In de RAAP-catalogus zijn de AMK-terrreinen en gefilterde ARCHIS-waarnemingen samengevoegd, daar waar zij betrekking hebben op dezelfde vindplaats. - Een aantal waarnemingen dat in de gemeente Nieuwegein geregistreerd staat, is gedocumenteerd tijdens grootschalige nieuwbouwprojecten in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw. Mede door het gebrek aan wetgeving en technologische ontwikkeling is in een aantal gevallen informatie over locatie, context en complextype verloren gegaan, waardoor deze waarnemingen niet in de catalogus zijn opgenomen.
2.5 Veldtoets Bij het opstellen van de verwachtings- en beleidsadvieskaart is geen gebruik gemaakt van de optie om eventuele onduidelijkheden of ‘zwakke plekken’ bij het definiëren van verwachtingszones op te lossen door middel van een veldtoets. De reeds uitgevoerde onderzoeken van zowel Berendsen (1982) als Berendsen en Stouthamer (2001) bieden een zeer gedetailleerde geomorfologische opname voor het complete grondgebied van de gemeente Nieuwegein. Ook grootschalige booronderzoeken in de uiterwaarden van de lek (Smit, 2010) en in de polder ’t Klooster (Jansen & Van Eijk, 2009 en het onderzoek dat ten tijde van het opstellen van onderhavig rapport aldaar werd uitgevoerd) hebben hier aan bijgedragen. Toch kent de verwachtingskaart van de gemeente twee lacunes, die echter niet zijn op te lossen door middel van een veldtoets.
2.5.1 Dieper gelegen dekzandlandschap en crevassecomplexen De eerste zwakke plek in de geomorfologie is het dieper gelegen dekzandlandschap dat in een groot deel van de gemeente aanwezig is. Mede door de grilligheid van de top van het dekzand en het gebrek aan informatie is er op lokaal niveau geen uitspraak te doen over de exacte diepteligging van het dekzand, en dus ook niet waar en op welke diepte eventuele archeologische sporen te vinden zijn. Hetzelfde probleem doet zich voor bij eventuele crevassecomplexen afkomstig van het Benschopsysteem, die niet zichtbaar zijn op het AHN.
19
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Vooral het dekzandlandschap beslaat grote delen van de gemeente, waardoor onderzoek om een goed gemeentedekkend model op te stellen een grootschalige en daardoor langdurige en kostbare aangelegenheid zou zijn. Om het dekzandlandschap in de gehele gemeente in kaart te brengen, zou het gehele grondgebied van de gemeente onderzocht moeten worden. Als uitgegaan wordt van 1 à 2 boringen per hectare, zouden er ongeveer 5000 boringen gezet moeten worden. De tijd die dit kost staat niet in verhouding tot de informatie die het oplevert. Geconcludeerd is daarom dat de zwakke plekken wat betreft het dieper gelegen dekzandlandschap niet weg te nemen zijn door middel van een booronderzoek.
2.5.2 Bodemverstoringen Een tweede onzekere factor op de verwachtingskaart is de mate van bodemverstoring (afgravingen en ophogingen). Hoewel er indicatieve gebieden aan zijn gewezen waar (mogelijk) verstoring heeft opgetreden (zie figuur 7), is het in praktisch opzicht niet te toetsen in hoeverre dit ook werkelijk het geval is. Bodemverstoringen kunnen namelijk overal hebben plaatsgevonden en vertonen een sterk lokaal karakter. De bodemverstoringen veroorzaakt door vooral de bouw van woonwijken komen in de gehele gemeente voor. Van een groot deel van de wijken is niet bekend in hoeverre er verstoring van de bodem heeft plaatsgevonden, omdat daar geen gegevens (meer) van bekend zijn. De mate van verstoring of ophoging kan ook zeer lokaal zijn, waardoor het zeer moeilijk is uitspraken te doen voor een diepteondergrens voor een wijk. Daarnaast is het de vraag hoe een wijk wordt gedefinieerd en hoeveel boringen er per ‘wijk’ worden gezet. Het opzetten van een booronderzoek om dit in beeld te brengen is daarom een lastige aangelegenheid. Daarnaast levert een dergelijk onderzoek geen eenduidige gegevens op, waardoor het aanpassen van de dieptegrenzen een lastige opgave is. De insteek voor de beleidsadvieskaart is dan ook om bij bodemingrepen in eerste instantie verkennend booronderzoek uit te voeren om de mate van verstoring of ophoging vast te stellen.
2.5.3 Visuele inspectie Ten behoeve van de archeologische en cultuurhistorische inventarisatie is een visuele inspectie uitgevoerd. Hierbij is onder andere de Jutphase wetering, de Utrechtse Straatweg, ’t Gein en polder ’t Klooster bezocht. Indien relevant zijn foto’s van deze visuele inspectie opgenomen in het rapport.
20
RAAP-RAPPORT 2145
1
Ter vergelijking, de maaiveldhoogte van de gemeente Nieuwegein schommelt in de onbebouwde gebieden gemiddeld tussen -0.5 m tot +1.5 m t.o.v. NAP. Hier kan het dekzand dus aanwezig zijn tussen 2 m en 8,5 m -Mv.
21
Midden Romeinse tijd - Late Middeleeuwen Nieuwe Maas Lek +2,1 +1,6 1285 AD (afdamming) 665 1805
Hollandse IJssel
139-246 AD
Vroeg Romeinse tijd - Volle Middeleeuwen Nieuwe Maas Nederrijn +10,2 +3,0 1050 AD (afdamming) 900 1950
Lek
26-70 AD
Midden Neolithicum - Midden Bronstijd Jutphaas Jutphaas -0.1 -0.6 1299-1212 BC 2281-2199 BC
Laat Neolithicum Late Bronstijd IJsselveld of Lampsin Houten +1,7 -0,6 895-831 BC 2281-2199 BC 2715
Midden Neolithicum - Laat Neolithicum niet bekend Hoon
3000
stroomgordel
veen Laagpakket).
ren kenmerken zich door relatief brede stroomgordels die zijn ontstaan als gevolg van het stroom-
?
3795
rengebied is hierbij volledig bedekt geraakt met een laag veen (Formatie van Nieuwkoop, Basis-
het Holoceen (vanaf ca. 10.000 jaar geleden; zie tabel 1) actief zijn geweest. Meanderende rivie-
?
Blok
Hierdoor vond op grote schaal veenvorming plaats. Het dekzand in het zuidelijke Utrechtse rivie-
De in het gebied actieve rivieren betreffen zogenaamde meanderende rivieren die in de loop van
2195-2049 BC
Laat Mesolithicum - Vroeg Neolithicum Benschop niet bekend -4,0
Max. Min.
-2,5 4704-4615 BC
3795
Vanaf het begin van het Holoceen steeg het grondwater onder invloed van de stijgende zeespiegel.
Jutphaas (jonge fase)
Het holocene landschap
3697-3655 BC
malige rivierlopen nog goed intact zijn (Berendsen, 1982).
3730
Utrecht tussen 2,5 en 7 m -NAP. 1 Naar verwachting zal het dekzand buiten de geulen van de voor-
4900
tocene oppervlak is niet bekend, maar bevindt zich in het zuidwestelijke deel van de provincie
Jutphaas (oude fase)
den, onderdeel van de Formatie van Boxtel. De exacte diepteligging van de top van het pleis-
5713-5670 BC
12.500 jaar voor Chr.) onder invloed van de wind afgezet en behoort tot het Laagpakket van Wier-
6800
uit van het pleistocene dekzandlandschap. Het dekzand is gedurende het Pleniglaciaal (71.000-
Wiersch
Nog voordat de eerste rivieren in de gemeente Nieuwegein actief werden, maakte het gebied deel
eind
Het pleistocene landschap
begin
van de verschillende stroomgordels.
C 14 jaren BP
Mulder e.a. (2003) gehanteerd. Zie tabel 2 voor een compleet overzicht van de karakteristieken
Datering kalenderjaren (omgerekend met WinCal25 naar 1 σ, 68% betrouwbaarheidsinterval)
staansgeschiedenis van de gemeente Nieuwegein wordt de lithostratigrafische indeling van De
datering
tingsmodel op landschappelijk niveau opgesteld kan worden. In onderstaande geologische ont-
top beddingzand (m NAP)
hier behandeld, waardoor samen met de bekende archeologische waarden een specifiek verwach-
eind
landschap met bijbehorende bewoningsmogelijkheden. De verschillende landschappen worden
begin
Met name de fluviatiele activiteit heeft geleid tot de vorming van een zeer dynamisch en gestapeld
Kortenhoeven en Tienhoven
verbinding stroomopwaarts
Hollandse IJssel- en Lekstroomgordels (onderdeel van het Krimpensysteem; figuur 2).
-7,0
schopsysteem), de Jutphaas- en Blokstroomgordels (onderdeel van het Linschotensysteem) en de
-4,0
de gemeente Nieuwegein zijn dit de Benschop- en Wierschstroomgordels (onderdeel van het Ben-
4254-4057 BC
ontwikkeling van het huidige landschap is daarbij de activiteit van (voormalige) riviersystemen. In
Gouderak en Waddinxveen
verbinding stroomafwaarts
gein maakt fysisch-geografisch gezien deel uit van het Utrechtse rivierengebied. Bepalend bij de
6459-6438 BC
lijk verband heeft met de landschappelijke gesteldheid (zie hoofdstuk 2). De gemeente Nieuwe-
5350
landschap. De reden hiervoor is dat de verspreiding van archeologische vindplaatsen een duide-
7600
De archeologische verwachtingskaart is voor een groot deel gebaseerd op de opbouw van het
Benschop
3.1 Geologische ontwikkeling
5800
Archeologische periode behorend bij stromingsdatering
3 Aardkundige situatie
Laat Mesolithicum - Midden Neolithicum
Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Tabel 2. Overzicht van de stroomgordels in het onderzoeksgebied (Berendsen & Stouthamer, 2001).
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Figuur 2. Overzicht stroomgordels en riviersystemen in de gemeente Nieuwegein.
22
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
afwaarts verplaatsen van de meanderbochten. Door dit proces vindt binnen de meandergordel continu erosie en sedimentatie plaats. Daarnaast ontstaat, als gevolg van selectie van materiaal tijdens de sedimentatie, een differentiatie in afzettingen. Op basis van genese en lithologie kan onderscheid worden gemaakt tussen drie type afzettingen: stroomgordel-, crevasse- en komafzettingen (figuur 3). Een stroomgordel is lithogenetisch verder onderverdeeld in beddingafzettingen, (rest)-geulafzettingen en oeverwalafzettingen. Binnen een beddinggordel zijn doorgaans verschillende kronkelwaard- en restgeulen aanwezig. Oeverwallen ontstaan aan weerszijden van de meandergordel als gevolg van laterale selectie naar korrelgrootte. Hierbij bezinkt het zwaardere sediment, zavel en zand, het dichtst bij de geul; klei komt tot bezinking in het komgebied. In perioden van verminderde of afwezige rivieractiviteit kan in het komgebied naast kleiafzetting ook veengroei plaatsvinden. Bij het doorbreken of overstromen van een oeverwal bij hoog water kunnen erosiegeulen ontstaan, zogenaamde crevassegeulen. In en langs deze geulen vindt sedimentatie van zand en klei plaats. Crevasseafzettingen zijn echter veel minder dik dan stroomgordelafzettingen. Bij langdurige stroming kan een crevasse zich ontwikkelen tot een nieuwe rivier. In dat geval is sprake van een stroomgordelverlegging, ook wel avulsie genoemd (Berendsen & Stouthamer, 2001; Berendsen, 2004; Berendsen, 2005).
Figuur 3. Schematische doorsnede van het rivierengebied (naar Berendsen, 2004).
In de beginperiode van het Holoceen zal de fluviatiele invloed beperkt zijn gebleven tot periodieke overstromingen of eventueel enkele smalle afwateringsgeulen. De eerste fluviatiele sedimentatie die bekend is, heeft plaatsgevonden toen de Benschopstroomgordel in het zuidelijke deel van de gemeente Nieuwegein actief werd (7600-5350
14
C BP; zie tabel 2 voor gekalibreerde dateringen).
Deze afzettingen behoren tot de Formatie van Echteld en kunnen op basis van genese verder worden onderverdeeld (zie § 3.1). Een jonge zijtak van de Benschopstroomgordel, de Wiersch, was tegelijkertijd actief en loopt direct ten noorden van de Benschop. Hoewel beide stroomgordels in dezelfde periode actief zijn geweest, is op basis van diepteligging een onderscheid tussen de
23
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
OHJHQGD HQKRJHU
'LHQVWYRRUKHWNDGDVWHUHQGHRSHQEDUHUHJLVWHUV$SHOGRRUQZZZDKQQO
HQODJHU KRRJWHPDDLYHOGWRY1$3FP
-6ILJ[BDKQ
NP
Figuur 4. Het AHN geprojecteerd op het grondgebied van de gemeente Nieuwegein.
24
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
twee te maken. De top van het beddingzand van de Benschopstroomgordel is te vinden tussen 4,0 m en 7,0 m -NAP; van de Wierschstroomgordel is dit tussen 2,5 m en 4,0 m -NAP. De Jutphaasstroomgordel, onderdeel van het Linschotenstroomstelsel, kende twee fasen van activiteit. De jongste fase van de Jutphaasstroomgordel ligt ten noorden van de Wierschstroomgordel. De oudere fase stond mogelijk via de Hoonstroomgordel in verband met de Werkhovenstroomgordel. De ligging van deze oudere fase van de Jutphaasstroomgordel is niet exact bekend en betrouwbare dateringen ontbreken. Wel is aan te nemen dat de stroomgordel in de directe omgeving van de jongere fase ligt. De jongere fase van de Jutphaasstroomgordel is tussen 0,6 m -NAP en 1,7 m +NAP aan te treffen. De Blokstroomgordel is een afsplitsing van de jongere fase van de Jutphaasstroomgordel. Zijn activiteit is enkele eeuwen voor het definitief inactief raken van de Jutphaasstroomgordel reeds gestopt. Dit is de reden dat er onderscheid wordt gemaakt tussen deze twee stroomgordels. De top van het beddingzand van de Blokstroomgordel ligt tussen 0,6 m en 0,1 m -NAP. De Lek en de Hollandse IJssel zijn de twee meest recente stroomgordels en zijn tevens tegenwoordig nog watervoerend. Beide zijn ontstaan in de Romeinse tijd en hebben na afdamming in de Middeleeuwen hun natuurlijke karakter verloren. De uiterwaarden van de Hollandse IJssel en de Lek liggen respectievelijk tussen 1,6 tot 2,1 m en 3,0 m tot 10,2 m +NAP. Vanwege de karakteristieke bodemopbouw van de uiterwaarden wordt in § 3.3 verder ingezoomd op de geologie en bodem van de uiterwaarden van de Lek. De ontwikkeling van de komgebieden is sterk bepaald door de fluviatiele activiteit (of afwezigheid ervan). Vanwege het relatief laag energetische karakter bestaat de opbouw van de kommen uit een afwisseling van klei- en veenlagen. Het is tevens goed denkbaar dat in het komgebied smalle geultjes aanwezig waren die zorgden voor de ontwatering van het veen. Dergelijke ontwateringsgeulen hebben doorgaans een kleiige vulling en geen oeverwallen. Het ontbreken van zand en zavel is te verklaren door het feit dat het water vanuit de komgebieden met lage stroomsnelheid naar de rivieren heeft gestroomd. Vermoedelijk komen er in het komgebied ook crevassegeulen voor die als gevolg van natuurlijke oeverwaldoorbraken zijn ontstaan. Deze doorbraken zijn hoog energetisch en zetten zand en klei af. De geulen zijn direct aan de stroomgordels te vinden en lopen het komgebied in. Vanwege het lokale karakter zijn de geulen moeilijk in kaart te brengen en is het daarom niet uitgesloten dat in het komgebied nog onbekende geulen aanwezig zijn.
3.3 De uiterwaarden van de Lek Op het moment dat een rivier wordt bedijkt, kan er geen laterale selectie meer plaatsvinden. Het gevolg hiervan is dat de sedimenten niet meer in het komgebied kunnen worden afgezet, maar ‘opstapelen’ tussen de dijken. Deze sedimenten noemt men uiterwaardafzettingen, waarvan de spreiding lokaal kan verschillen. In deze paragraaf worden de Bossenwaard en Waalse Waard in het kort besproken. De resultaten zijn afkomstig van een verkennend booronderzoek dat in opdracht van de provincie Utrecht is uitgevoerd door RAAP (Smit, 2010). Hier zal nog vervolgonderzoek gaan plaatsvinden in de vorm van een karterend veldonderzoek.
25
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Figuur 5. Herbegrenzing Blok stroomgordel op basis van het AHN.
26
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Bossenwaard De Bossenwaard ligt aan weerszijden van de brug van de A2 over de Lek. In deze waard zijn behalve uiterwaardafzettingen, direct onder de bouwvoor in de ondergrond aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van geul-, kom- en oeverafzettingen. Deze uiterwaardafzettingen hebben een gemiddelde dikte van ongeveer 1,5 tot 2,0 m. Onder deze afzettingen zijn in het westelijke deel geulafzettingen aangetroffen op circa 0,4-3,4 m -NAP. Gemiddeld wordt het zand in deze geul aangetroffen op 0,5-1,0 m -NAP. Op basis van deze diepteligging kan worden geconcludeerd dat deze geul mogelijk bij de stroomgordel van de Hollandsche IJssel behoort. Ter hoogte van de brug van de A2 zijn in meerdere boringen laklagen (begroeiingshorizonten) herkend in de komafzettingen. Deze laklagen zijn aangetroffen op ruwweg 2,0 m -NAP (ca. 3,5 m -Mv). De laklagen kunnen een aanwijzing zijn voor een potentieel archeologisch niveau. In het oostelijke deel van dit deelgebied zijn geulafzettingen aangetroffen die gezien hun diepteligging behoren tot een (historische) geul van de Lek.
De Waalse waard In de Waalse Waard, gelegen in de zuidoostelijke hoek van de gemeente Nieuwegein, zijn ook geulafzettingen aangetroffen. Gezien de locatie en diepteligging is het onwaarschijnlijk dat dit een geul betreft behorende bij de stroomgordel van Benschop, maar eerder een uiterwaardgeul van de Lek zelf. Verder is ook hier in de komafzettingen een laklaag waargenomen waarbij onder de laklaag enkele spikkels houtskool zijn aangetroffen. De donkergrijze kleur van de aangetroffen laklaag is waarschijnlijk onder zeer natte omstandigheden ontwikkeld. Onder deze komafzettingen zijn op 1,6 m -NAP kalkloze oeverafzettingen aangetroffen. Afgaand op de diepteligging horen deze bij de stroomgordel van de Lek.
3.4 AHN-analyse Het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) is een bestand met voor heel Nederland gedetailleerde hoogtegegevens. Het gebruikte digitale AHN betreft het 5x5 m digitaal hoogtemodel dat is ingewonnen met minimaal 1 meetpunt per 16 m 2. De hoogte van de punten wijkt gemiddeld 5 cm af van de werkelijke maaiveldhoogte met een standaardafwijking van 15 cm (www.ahn.nl). Dankzij het verschil in inklinking ten opzichte van het komgebied zijn stroomgordels over het algemeen als hoger gelegen rug waarneembaar aan het maaiveld. Dit is zelfs het geval wanneer een stroomgordel op enige diepte beneden maaiveld ligt. Op deze manier is het spreidingsgebied van een stroomgordel in kaart te brengen. Voor de gemeente Nieuwegein geldt echter een beperking: het grootste deel van Nieuwegein is bebouwd waardoor de hoogteligging van het natuurlijke landschap is ‘overdekt’ door de hoogte van gebouwen. Hierdoor is de AHN-analyse slechts toepasbaar op een beperkt aantal zones (figuur 4). De volgende aanpassingen zijn verricht: - In het noordelijke deel van de gemeente Nieuwegein, de Galecopper polder, is te zien dat een zijtak van de Blokstroomgordel breder is dan in eerste instantie staat aangegeven op de geomorfogenetische kaart van Berendsen (1982). Deze tak is aan de hand van het AHN en booronderzoeken aangepast (figuur 5; Bente, 2002; Warning, 2010).
27
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Figuur 6. Herbegrenzing Wiersch en Jutphaas stroomgordels op basis van het AHN en booronderzoek.
28
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
- Uit het AHN-beeld in het oostelijke deel van de gemeente blijkt dat de Jutphaas stroomgordel zich verder uitstrekt dan op de geomorfogenetische kaart staat aangegeven. De grens van de stroomgordel is aangepast aan de hand van het AHN (figuur 6). - Ten slotte is de ligging van de Wiersch stroomgordel in het zuidoostelijke deel van de gemeente gecorrigeerd aan de hand van het AHN en een booronderzoek dat in 2009 is uitgevoerd (Jansen & Van Eijk, 2009; figuur 6).
3.5 Bodemverstoring Bodemverstoring Voor het in kaart brengen van bodemverstoringen is gebruikgemaakt van de geomorfogenetische kaart (Berendsen, 1982), de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Nieuwegein (Batenburg, 2004) en het AHN. De resultaten zijn weergegeven in figuur 7. Er moet worden opgemerkt dat de mate en diepte van de verstoring lang niet altijd bekend is. Ditzelfde geldt voor de dikte van een eventueel ophogingspakket. De kaart is dus niet meer dan indicatief.
Nieuwbouw Het kaartbeeld van de gemeente Nieuwegein heeft vanaf de jaren 70 van de 20e eeuw een flinke metamorfose ondergaan. Er heeft een sterke uitbreiding van nieuwbouw plaatsgevonden, met uitzondering van het noordoosten van de gemeente. De nieuwbouw zal ongetwijfeld tot bodemverstoring hebben geleid. Aangezien de archeologische waarden, met name die gerelateerd zijn aan de afzettingen van de Jutphaasstroomgordel, relatief dicht aan het maaiveld liggen, zal dit mogelijk ook gelden voor eventueel aanwezige archeologische vindplaatsen.
29
RYHULJ
30
'LHQVWYRRUKHWNDGDVWHUHQGHRSHQEDUHUHJLVWHUV$SHOGRRUQ
Figuur 7. Overzicht bodemingrepen en verstoringen in de gemeente Nieuwegein.
ZDWHUOLFKDPHQNDQVRSYHUVWRULQJ EHERXZGJHELHGDDQ]LHQOLMNHNDQVRSYHUVWRULQJ JHERXZHQDDQ]LHQOLMNHNDQVRSYHUVWRULQJ JURWHVQHOZHJHQNDQVRSYHUVWRULQJ
JHPHHQWHJUHQV
RSKRJLQJGLNWHFDP RSKRJLQJGLNWHFDP RSKRJLQJGLNWHFDP
PRJHOLMNHDIJUDYLQJWRWRQEHNHQGHGLHSWH
NP
RSKRJLQJGLNWHRQEHNHQG
W\SHERGHPLQJUHHSLQGLFDWLHI
OHJHQGD
-6ILJ[BYHUVWRULQJ
RAAP-RAPPORT 2145
Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
4 Het archeologische kader Inleiding In dit hoofdstuk wordt een archeologisch kader geschetst dat een overzicht geeft van de bewoningsgeschiedenis in de gemeente Nieuwegein vanaf het Midden Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Er is voor gekozen de bewoningsgeschiedenis te presenteren in drie tijdsblokken. De afbakening hiervan hangt nauw samen met de huidige spreidingsdichtheid aan archeologische resten uit de betreffende archeologische perioden en de ontwikkeling van het landschap. Opvallend is namelijk dat weinig tot geen archeologische sporen bekend zijn met een andere datering dan de Late IJzertijd-Romeinse tijd, Middeleeuwen of Nieuwe tijd. De eerste paragraaf schetst het bewoningsbeeld van de gemeente Nieuwegein in de Steentijd, een periode waarin het dekzandlandschap centraal staat en de eerste rivierlopen tot stand komen. Daarop volgend zal de Bronstijd tot en met de Romeinse tijd besproken worden. Ten slotte worden de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd belicht, de perioden waaruit ons schriftelijke bronnen ter beschikking staan (historie), waarin de verschillende dorpen werden gesticht en langzaam tot bloei kwamen, en waarin het landschap zijn huidige aanzien krijgt.
4.1 Bewoningsgeschiedenis 4.1.1 Jager-verzamelaars en vroege boeren Paleo- en Mesolithicum Het Midden Paleolithicum is gezien de vormingsdatum van het dekzandlandschap (Pleniglaciaal; 71.000-12.500 voor Chr.) de vroegste periode waaruit in de gemeente Nieuwegein vondsten kunnen worden verwacht. Karakteristiek voor de periode Paleolithicum - Mesolithicum was de menselijke leefwijze in de vorm van jagen, vissen en verzamelen. Gemeenschappen van de zogenaamde jager-verzamelaars bestonden uit kleine familiegroepen die niet langdurig in een nederzetting woonden, maar op seizoensbasis, of vaker, naar nieuwe woonlocaties uitweken. De beschikbaarheid van voedsel vormde waarschijnlijk een belangrijke reden voor deze manier van leven. Eventuele archeologische resten (hoofdzakelijk kampementen) van jager-verzamelaars worden dan ook met name verwacht in die gebieden waar verschillende voedselbronnen op korte afstand van elkaar te vinden waren. Als gevolg van weersinvloeden, bodemfauna en doorworteling bestaan de vindplaatsen uitsluitend uit een strooiing van stukken vuursteen en eventueel enige opgevulde kuilen met houtskool en verbrand bot. De omvang van de vindplaatsen kan sterk variëren van enkele tot duizenden vierkante meters. Er staan van de gemeente Nieuwegein geen vondsten uit het Paleo- en Mesolithicum geregistreerd die in een landschappelijke context gevonden zijn. Wel zijn vuurstenen werktuigen en honderden afslagen aangetroffen in de ‘put van Weber’ bij Jutphaas (zandwinningsput) op een diepte van 27 m beneden maaiveld (Ooyevaar, 1990; Offerman-Heykes & Brouwer-Groeneveld, 1990). Hoewel deze vondsten de aanwezigheid van menselijke activiteit bevestigen, geeft het vanwege de vondstomstandigheden geen direct bewijs voor bewoning.
31
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Neolithicum Het Neolithicum is in Nederland de periode die wordt gekenmerkt door een omschakeling van een voedselverzamelende naar een voedselproducerende economie. Boerenkolonisten uit MiddenEuropa introduceerden rond 5300 voor Chr. in Zuid-Limburg de landbouwcultuur ‘Lineaire Bandkeramiek’ en produceerden daar hun eigen voedsel. Het jagen, vissen en verzamelen was hiermee niet ten einde, maar ging een steeds minder belangrijke rol spelen in de voedselvoorziening ten gunste van het telen van cultuurgewassen en het houden van gedomesticeerde dieren. Deze geleidelijke omslag ging gepaard met een aantal technologische en sociale vernieuwingen zoals het wonen op een vaste plek (sedentarisatie), de introductie van geslepen stenen, dissels en bijlen en het gebruik van aardewerk van gebakken klei. Daarnaast had de productie van voedseloverschotten tot gevolg dat er bevolkingsgroei mogelijk was. De samenleving werd mede daardoor in sociale zin steeds complexer, hetgeen archeologisch tot uiting komt in een toenemende sociale stratificatie, waarneembaar in inventarissen van grafvelden. De bekende Nederlandse vindplaatsen uit het Laat Neolithicum doen vermoeden dat in deze periode een voorkeur bestond voor hoger gelegen terreinen aan de randen van het veengebied, zoals strandwallen, oeverwallen en donken. Dit blijkt onder andere uit vindplaatsen die behoren tot de Vlaardingencultuur, aangetroffen bij Vlaardingen. Concreet voor de gemeente Nieuwegein geldt dus dat het ontstaan van de eerste rivierlopen, de Benschop en de Wiersch, een belangrijke landschappelijke ontwikkeling was, die nieuwe perspectieven bood voor de neolithische bewoning. Vondsten uit het Neolithicum in de gemeente Nieuwegein betreffen enkel losse vondsten die niet in landschappelijke context gevonden zijn. Zo beschrijft Ooyevaar (1990) een losse vondst (afgesneden Edelhertengewei) afkomstig uit een overslaggrond (dijkdoorbraakafzetting) en is bij het Kerkveld te Jutphaas een topfragment van een vuurstenen bijl gevonden bij een opgraving van Romeinse resten (zie RAAP-catalogusnummer 24). Er zijn geen vondsten bekend van nederzettingsterreinen.
4.1.2 Ambachtslieden en Romeinen Brons- en IJzertijd Economisch gezien lijkt de Bronstijd in veel opzichten op het Laat Neolithicum. Landbouw aangevuld met jacht en visserij vormde de belangrijkste bestaanswijze. Nieuw is, naast het gebruik van stenen gebruiksvoorwerpen, de introductie van brons. Aangezien er in Nederland geen koper- en tinertsen voor handen waren, gaat men ervan uit dat de vroege bronzen voorwerpen van elders geïmporteerd zijn (Van Ginkel & Verhart, 2009). In de gemeente Nieuwegein is één losse vondst uit de Bronstijd bekend (zie RAAP-catalogusnummer 6). Het betreft twee (onderdelen van) bronzen zwaarden die in nabijheid van elkaar aangetroffen zijn en die bij baggerwerkzaamheden in 1946 1947 naar boven zijn gekomen. In de IJzertijd, die rond 800 voor Chr. begint, worden voor het eerst ijzeren voorwerpen vervaardigd. IJzer verving brons steeds meer als materiaal voor de productie van werktuigen en wapens. In tegenstelling tot de bronshandel, die over lange afstanden plaatsvond, ontstond een inheemse ijzerproductie uit ijzeroerbanken. Ten opzichte van de Bronstijd traden in deze periode verder geen significante vernieuwingen op. Evenals in de voorgaande periode woonden de mensen in verspreid liggende hoeven of in nederzettingen bestaande uit enkele huizen; deze werden binnen een beperkt gebied nogal eens verplaatst.
32
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
In de gemeente Nieuwegein zijn vrijwel geen nederzettingen bekend uit de Vroege IJzertijd. Dit is te wijten aan de steeds natter wordende leefomgeving in deze periode. De Jutphaasstroomgordel, actief vanaf het Midden Neolithicum tot aan de Late Bronstijd, lijkt gezien de aangetroffen bewoningssporen pas vanaf de Late IJzertijd in gebruik genomen als leefgebied. Waarschijnlijk vormden de bedding- en oeverafzettingen op dat moment een relatief hoger gelegen terrein waarop gewoond kon worden.
Romeinse tijd Rond 50 voor Chr. verschenen Romeinse legioenen onder leiding van Caesar in onze streken. Het duurde echter nog tot 12 voor Chr. voordat een deel van het huidige Nederland deel uitmaakte van het Romeinse rijk. Vanaf ongeveer 40 na Chr. vormde de loop van de (Oude) Rijn de noordelijke grens (limes) van het Romeinse Rijk (Jansen & De Kort., 2004). Ter verdediging werden langs deze limes forten (castella) gebouwd. Deze castella bevonden zich onder meer bij (van oost naar west): Bunnik-Vechten (Fectio), Utrecht (Traiectum), De Meern, Woerden (Laur[i]um), Zwammerdam (Nigrum Pullum), Alphen aan den Rijn (Albaniana), Leiden-Roomburg (Matilo), Valkenburg (Praetorium Agrippinae) en Katwijk (Lugdunum). De forten waren met elkaar verbonden door een weg (via militaris of limes-weg), die ongeveer de zuidelijke oeverwallen van de Rijn volgde. De systematische aanleg van wegen was iets nieuws. Deze werden aangelegd met het militaire belang voor ogen: betere transportmogelijkheden voor troepen en materieel. De gemeente Nieuwegein vormt in feite het agrarische achterland van de limes. Daar werd de inheemse leefwijze gehandhaafd, maar met zichtbare Romeinse invloeden. Zo is in de agrarische nederzettingen Romeins importaardewerk in gebruik naast de lokaal vervaardigde potten. In de gemeente Nieuwegein bestond het bewoonbare Romeinse landschap uit hooggelegen zandige ruggen. Concreet zijn dit de fossiele stroomgordels Jutphaas en Blok, die behalve door hun relatief hoge ligging ook gekenmerkt worden door de aanwezigheid van restgeulen: de laatste watervoerende geulen van een rivierbedding. De restgeulen vormden natuurlijke kanalen die vaak nog vele eeuwen bevaarbaar kunnen zijn geweest alvorens volledig te verlanden. De Lek en Hollandse IJssel waren daarnaast in (een deel van) de Romeinse tijd actief en zijn tegenwoordig nog steeds watervoerend. Er zijn in de gemeente Nieuwegein relatief veel oppervlaktevondsten en losse vondsten bekend die dateren uit de periode Late IJzertijd - Romeinse tijd (zie vindplaatsencatalogus). Een voorbeeld van een inheems-Romeinse nederzetting is een op zich staande boerderij met een omheiningsgreppel (zie RAAP-catalogusnummer 13). Bewoningssporen buiten die greppel zijn nauwelijks aangetroffen, terwijl toch enkele bouwputten in de onmiddellijke omgeving daarvan hiervoor bekeken zijn. De huisplattegrond kwam in 1977 in put 6 te voorschijn. De boerderij dateert uit de tweede helft van de 2e eeuw tot begin 3e eeuw na Chr. Van de ruim 30.000 scherven was ongeveer 26% inheems en 74% Romeins gedraaid. Vermoedelijk waren er intensieve contacten met de Romeinse legerplaatsen langs de Limes.
33
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
4.1.3 Late landbouwers Vroege Middeleeuwen Officieel wordt de oversteek van de limes door de Germanen in 406 na Chr. gezien als het einde van de Romeinse tijd. Vanaf die tijd nam de bevolkingsomvang in de omgeving van het onderzoeksgebied tijdelijk af. Toch bevond zich in de Vroege Middeleeuwen waarschijnlijk een aantal kleine nederzettingen in het onderzoeksgebied. Deze nederzettingen lagen in een door ruigten en hoogopgaand loofbos begroeid, onontgonnen gebied: Het huidige Vreeswijk heeft een vroeg-middeleeuwse voorganger gehad: Fr(i)esdore (zie kaartbijlage 2). Het was een zogenaamd domeingoed, dat toekwam aan de bisschop van Utrecht. De precieze locatie van het vroeg-middeleeuwse Vreeswijk is niet bekend. Vermoed wordt dat deze nederzetting zich aan de Hollandse IJssel bevond ter hoogte van de Wierssteeg, ten noordwesten van het huidige Vreeswijk. Het dorp had een kerk, woningen (beide mogelijk op terpen), bouwland (hoeven) en mogelijk een versterking. Het gehucht Wiers (We-Frisse) lag waarschijnlijk op de verlande nevengeul van de Lek even ten westen van het huidige Huis de Wiers. Met het graven van de Vaartse Rijn en de Nieuwe Vaart verplaatsten beide dorpen zich naar de huidige locaties. De ligging van het vroeg-middeleeuwse gehucht Galen (Galanna) wordt gedacht op de Blokse stroomrug, mogelijk ter hoogte van de Blokhoeve of de hoeve Bouwlust. Ter plaatse van kasteel Heemstede, zou een kleine bewoningskern hebben gelegen. Tot slot wordt bij de monding van de verlande geul (mogelijk crevassegeul of dijkdoorbraakgeul) de Gein in de Hollandsche IJssel, de middeleeuwse voorganger van ‘t Gein verwacht; Gennipmuiden. De locatie voor deze dorpen is uit bekende archeologische gegevens noch uit historische bronnen exact te bepalen (Fafiani, Rijntjes & Van der Wiel, 2002). Ontginningen De ontginning van de veengebieden kwam tot stand door grote systematische ontginningen, die als copeontginningen worden aangeduid (zie kaartbijlage 4). Bij een copeontginning geeft de landsheer, in dit geval de bisschop van Utrecht, een stuk wildernis tegen betaling uit aan een georganiseerde groep kolonisten. Dwars op de ontginningsbasis die in het midden van de ontginningseenheid lag, werden evenwijdig en op regelmatige afstand van elkaar sloten gegraven ter afwatering van de landerijen, resulterend in een strokenverkaveling. Het ontgonnen gebied, de ontginningseenheid, werd omringd door kades en dijken. De boerderijen werden, zoals gebruikelijk bij een copeontginning, op de koppen van de kavels, aan de wetering geplaatst. Hierdoor ontstond ter weerszijden van de wetering een langgerekte, los bebouwde nederzetting (Giesen-Geurts & Koolman, 1991). Reeds voor deze grootschalige systematische copen, zijn veengronden ontgonnen doordat de domeingoederen hun areaal landbouwgrond uitbreidden. Dit waren relatief kleinschalige, stapsgewijze ontginningen. De ontginningen van Dijkveld en Zandveld ten noorden van de Lek, kunnen op basis van de verkaveling zichtbaar op historische kaarten, tot deze uitbreidingen vanuit de domeingoederen gerekend worden (Dekker, 1983). Het ligt voor de hand deze toe te schrijven aan het nabijgelegen domeingoed Fr(i)esdore. Dijkveld en Zandveld worden onder enig voorbehoud gedateerd in het begin van de 11e eeuw, circa 1000 en 1050. Langs de Lekdijk, die tussen 1080 en 1140 tot stand kwam, ontstond lintbebouwing.
34
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
De polder Wierse Broek, ten noorden van het Wierse Veld, werd ontgonnen tussen 1100 en 1150. De ontginningsbasis van de Wierse Broek werd gevormd door de Wierssteeg en de latere Tien(d) kade en de Schalkwijkerwetering. Langs deze wegen ontstond lintbebouwing. De polder Wierse Broek werd doorsneden door de Schalkwijkerwetering, waarvan bekend is dat deze rond 1135 is gegraven. De doorlopende percelen aan beide zijden van de wetering van de oostelijke Wierse Broek en de afwijkende percelen van de westelijke Wierse Broek geven een indicatie over de vorderingen van de ontginning anno 1135 (Dekker, 1983). De ontginningen van de polders Wierse Veld en de polder West Zandveld worden gedateerd op het midden van de 12e eeuw. Tussen 1080 en 1140 werd de natuurlijke oeverwal van de Lek versterkt door een rivierwaterkerende dijk, waarna ontginning mogelijk werd (Fafiani, Rijntjes & Van der Wiel, 2002). Over de ontginningen van de Oud Geinse polder en polder het Gein, in het zuidwesten van de gemeente aan weerszijden van het vroeg-middeleeuwse gehucht Gein, bestaat enige onduidelijkheid. Te verwachten is dat deze werden gerealiseerd in dezelfde periode als de Wierse Broek, namelijk tussen 1100 en 1150. De ontginning van polder Galecop, in het uiterste noorden van het onderzoeksgebied, wordt gedateerd circa 1060. De ontginningsbasis werd gevormd door de Galecopperdijk en -wetering, waarlangs lintbebouwing plaatsvond. De ontginningsas lag in noordzuidelijke richting, de verkaveling in oostwestelijke richting. De grote cope Jutphaas ligt centraal in het onderzoeksgebied. De cope Jutphaas bestond uit twee delen: Nedereind (in het westen) en Overeind (in het oosten). De ontginningsbasis van Neder- en Overeind wordt gevormd door de Jutphase wetering, waarop haaks de percelen in noordzuidelijke richting werden uitgezet. Men begon met de ontginning van het Nedereindse blok, waarvan het zuidelijke gedeelte gereed kwam tussen 1060 en 1076. In het oostwestelijke gedeelte van het Overeind, werd een al eerder ontgonnen blok percelen vanuit Heemstede herverkaveld in het stramien van de Jutphase ontginning (Dekker, 1997). Het overige gedeelte van Jutphaas zal in de periode 1076 tot 1100 gereed zijn gekomen. De ontginning van de polder Raven, in het noorden van het onderzoeksgebied, wordt gedateerd in 1130. De polder Raven wordt opgedeeld in West Raven en Oost Raven. Op oude kaarten is te zien dat de eerste ontginningsbasis van West Raven, een kade, even ten oosten van de later te graven Vaartse Rijn ligt (vanaf 1120; zie hieronder). Deze vaart vormde de tweede ontginningsbasis van West Raven; aangenomen mag worden dat de ontginning nog niet ver gevorderd was toen deze vaart gegraven werd. In het midden van Oost Raven werd in oostwestelijke richting de ontginningsbasis gemaakt (Fafiani, Rijntjes & Van der Wiel, 2002). De ontginningen werden afgesloten met een restontginning van het gebied dat was overgebleven tussen de zuidelijke grens (de waterloop de Disselwetering of Geersloot) van de Jutphase cope en de noordelijke grens (de Randdijk) van de polder Wierse Broek. Dit gebied heeft een afwijkende verkaveling van de cope Jutphaas, waartoe het behoorde. Het oostelijk gedeelte van deze restontginning had een gerende verkaveling en heette de Geer. De ontginning wordt gedateerd na 1130 (Dekker, 1983: 257-264; Dekker, 1997; Fafiani e.a., 2002).
35
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
De Vaartse Rijn De aanleg van de Vaartse Rijn was een belangrijke ruimtelijk structurerende kracht in het onderzoeksgebied. Al in de 11e eeuw was de stad Utrecht een belangrijk handelscentrum van de noordelijke Nederlanden. De stad had gunstige waterverbindingen via de Vecht en de Kromme Rijn met het Rijnland, Vlaanderen en het Oostzeegebied. In 1122 werd besloten de Kromme Rijn af te dammen, ten einde de gebieden langs de Kromme Rijn (Langbroek) te kunnen ontginnen. Hierdoor raakte de stad de verbinding met de Lek kwijt, waarop men besloot een kanaal te graven. De Vaartse Rijn kwam gefaseerd tot stand, tussen 1122 en 1373. Vanaf 1122 werd het eerste deel gegraven van de Tolsteegsingel in Utrecht, door de Jutphase ontginning tot de Randdijk (van rivier de Gein). Het kasteel Oudegein werd hier gebouwd ter bescherming van het handelsverkeer en de tolheffing. In 1148 kwam de verbinding met de Hollandse IJssel tot stand, de Doorslag. Het toponiem de Doorslag komt waarschijnlijk van de doorsnijding, het doorslaan, van de Randdijk die voor het nieuwe tracé noodzakelijk was. Bij de monding met de Hollandse IJssel ontstond de handelsnederzetting Gein (AMK-terrein 2950; RAAPcatalogusnummer 77). De nederzetting die stadsrechten werd verleend (1295) had een kerk en omliggende bebouwing. In 1402 werd de ‘stad’ door vijandelijke troepen verwoest en niet meer opgebouwd. In 1423 werd het ‘Onze lieve vrouw van Nazareth’ gebouwd op de locatie van Gein, dat in 1572 werd opgeheven (Museum Warssenhoeck). Na de afdamming bij het Klaphek (1285), even ten westen van de huidige gemeentegrenzen, verloor de Hollandsche IJssel zijn functie als vaarroute en verbinding met de Lek. Hierop werd besloten de Vaartse Rijn te verbinden met de Lek. Het eerste deel van dit traject, de Nieuwe Vaart, werd rond 1185 gegraven. Het traject volgde het eerste deel van de bestaande Schalkwijkerwetering in oostelijke richting en daarna in zuidelijke richting. Aanvankelijk liep de Nieuwe Vaart tot de Wierssteeg, waar een dam werd opgeworpen om de stad Utrecht tegen het Lekwater te beschermen. Net als bij het Gein ontstond hier een overslagplaats, Wiers, waar zware goederen met behulp van een kraan werden overgeladen (Dekker, 1997). Het resterende deel naar de Lek werd aanvankelijk over land afgelegd. In 1373 kwam ook voor dit deel, van de Wiersteeg tot de Lek, een vaarverbinding tot stand. De dam bij de Wiersdijk werd toen geslecht. Bij de uitmonding van de Vaartse Rijn bij de Lek werd een schutsluis met verdedigbare toren, Gildenborch, gebouwd. Op deze plaats ontstond de nieuwe handelsnederzetting Vreeswijk (Dekker, 1983; Fafiani, Rijntjes & Van der Wiel, 2002; Blijdestijn, 2007).
Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd In de 13e en 14e eeuw werden in het onderzoeksgebied door de leenmannen van de bisschop van Utrecht op strategische plaatsen, ter verdediging van verbindingen over land en water, kastelen gesticht. In de Nieuwe tijd (1500 – 1795) werd het begrip Ridderhofstad van belang. Ter verkrijging van het ‘ridderschap’, en daarmee invloed in het bestuur, dienden adellijke lieden ondermeer een versterkt huis met daarbij horende grond te bezitten. Volgens een lijst van Ridderhofsteden uit 1536 bevonden zich in de gemeente Nieuwegein de volgende ridderhofsteden: Oud-Heemstede, Oudegein, Rijnestein, Rijnhuizen en Vronestein (Olde Meierink, 1995). De kastelen De Batau, Plettenburg en Stormerdijk hadden mogelijk ook de status van ridderhofstad. Versterkte huizen, buitenplaatsen of kastelen zonder de status van ridderhofstad waren: de Blokhoeve (onzeker), de Bongenaar, Everstein, Galesloot, nabij Geinoord, Groenestein, Huis de Geer, Oude Wiers, Rijpikkerwaard, Wijnestein en Zuilenstein (boerderij met stenkamer). (Fafiani, Rijntjes & Van der Wiel, 2002).
36
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Nieuwste tijd Tussen 1850 en 1940 bleef het grootste deel van het grondgebied van de gemeente in gebruik voor landbouw en veeteelt. Aan het einde van de 19e eeuw kwam de nadruk te liggen op het weidebedrijf. Het economische zwaartepunt verschoof van het boerenland naar handel en industrie. De economische activiteiten concentreerden zich langs het Merwedekanaal en het AmsterdamRijnkanaal. Het Merwedekanaal volgde in de gemeente Nieuwegein de verbrede Vaartse Rijn. Deze verbreding kwam tot stand aan het eind van de 19e eeuw. Voor Vreeswijk splitste het kanaal zich: westelijk van het dorp werd een nieuwe sluis gebouwd (Fafiani, Rijntjes & Van der Wiel, 2002). Omdat het Merwedekanaal al spoedig niet meer aan de eisen van de scheepvaart voldeed, werd het bredere en diepere Amsterdam-Rijnkanaal gegraven. Het kanaal kwam in de gemeente Nieuwegein in 1952 gereed. De periode na 1945 werd gedomineerd door de grootschalige ontwikkeling van woningbouw. De eerste nieuwe woonwijken werden in de periode van de wederopbouw in de jaren ‘60 van de 20e eeuw gerealiseerd (bijvoorbeeld Burgemeester de Geerplantsoen). In 1971 gingen Vreeswijk en Jutphaas op in de gemeente Nieuwegein. Tussen 1971 en 1983 vond in Nieuwegein, dat de status van ‘groeikern’ had, grootschalige woningbouw plaats. De gemeente Nieuwegein groeide uit tot een belangrijke agglomeratie van de stad Utrecht (Fafiani, Rijntjes & Van der Wiel, 2002).
4.2 Bekende archeologische vindplaatsen in de gemeente Nieuwegein 4.2.1 De vindplaatsencatalogus In § 2.4 is het onderscheid tussen AMK-terreinen en ARCHIS-waarnemingen beschreven en hoe de RAAP-catalogus van archeologische vindplaatsen in de gemeente Nieuwegein tot stand is gekomen. Binnen de gemeentegrenzen van Nieuwegein liggen 19 AMK-terreinen (tabel 3; voor een uitgebreide rapportage zie de catalogus in bijlage 1). Het betreft 4 terreinen van zeer hoge archeologische waarde, waarvan één terrein beschermd is in het kader van de Monumentenwet 1988. Het gaat hier om een terrein (begraafplaats Kerkveld) waarop mogelijk overblijfselen van een vroeg-middeleeuwse kerk gevonden zijn (catalogusnummer 36). In het onderzoeksgebied liggen verder 11 terreinen van hoge archeologische waarde en 4 terreinen van archeologische waarde. Naast de archeologische monumenten bleken er grofweg 1400 unieke ARCHIS-waarnemingen geregistreerd te zijn. Na koppeling met de monumentterreinen is het bestand teruggebracht tot 85 vindplaatsen, geclassificeerd naar complextype en periode (tabel 4). Tenslotte dient opgemerkt te worden dat het hier uitsluitend archeologische vindplaatsen betreft. De historisch-geografische of historisch-bouwkundige elementen (de molenrestanten, bovengrondse monumenten, wegen, verkavelingspatronen etc.) worden hier niet behandeld.
4.2.2 De begrenzingen van vindplaatsen Van de meeste door RAAP gedefinieerde vindplaatsen is de exacte omvang en begrenzing niet bekend omdat ze niet (of nog niet) systematisch zijn onderzocht. Daarom zijn de vindplaatsen als puntwaarneming weergegeven. Daarnaast is een aantal vindplaatszones aangegeven dat significante waarnemingen met dezelfde datering begrenst. Deze zones zijn puur op waarnemingsdichtheid gebaseerd en dus indicatief. De enige begrensde vindplaatsen zijn de 19 AMK-terreinen.
37
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
AMK-nummer
Vastgestelde waarde
924
Terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd
2950
Terrein van zeer hoge archeologische waarde
2954
Terrein van zeer hoge archeologische waarde
11508
Terrein van zeer hoge archeologische waarde
2935
Terrein van hoge archeologische waarde
2947
Terrein van hoge archeologische waarde
2953
Terrein van hoge archeologische waarde
5625
Terrein van hoge archeologische waarde
5626
Terrein van hoge archeologische waarde
5627
Terrein van hoge archeologische waarde
11475
Terrein van hoge archeologische waarde
11507
Terrein van hoge archeologische waarde
11888
Terrein van hoge archeologische waarde
12075
Terrein van hoge archeologische waarde
13675
Terrein van hoge archeologische waarde
2952
Terrein van archeologische waarde
11509
Terrein van archeologische waarde
11887
Terrein van archeologische waarde
11889
Terrein van archeologische waarde
Tabel 3. Overzicht AMK-terreinen in de gemeente Nieuwegein.
Periode
Aantal
Bronstijd
1
IJzertijd-Romeinse tijd
6
Romeinse tijd
17
Romeinse tijd - Middeleeuwen
1
Middeleeuwen
10
Middeleeuwen-Nieuwe tijd
10
Late Middeleeuwen
15
Tabel 4. Getalsmatige verhouding van vindplaatsen per periode.
38
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
4.2.3 Onderzoeksmeldingen De begrenzing van vindplaatsen staat los van de begrenzing van archeologisch al onderzochte gebieden (onderzoeksmeldingen; figuur 8). Deze begrenzingen hebben wel degelijk betekenis, doordat een al geïnventariseerd terrein in een aantal gevallen niet nog een keer onderzocht hoeft te worden. Hierbij moet echter een aantal kanttekeningen worden geplaatst: In de eerste plaats staan (gedateerde) onderzoeken die niet officieel zijn aangemeld en uitsluitend bureauonderzoek en/of toetsend veldwerk betroffen er niet op. In de tweede plaats kan een terrein onderzocht zijn, maar is het archeologische proces voor de betreffende locatie op het moment van schrijven nog niet afgerond, bijvoorbeeld doordat er nog vervolgonderzoek uitgevoerd moet worden. In die gevallen wordt het betreffende onderzoek beschouwd als zijnde ‘in procedure’ en is er dus nog geen definitieve status van het onderzochte gebied. De term ‘al eerder onderzocht’ impliceert niet per se dat dit ook naar de huidige normen is gebeurd. Met name onderzoek van voor 1998 wijkt in methodische opzet vaak af van later onderzoek en is derhalve ‘verouderd’. Wanneer een vergunning aangevraagd wordt voor een op de archeologische beleidsadvieskaart al onderzocht gebied, moet dan ook eerst gekeken worden of dit onderzoek naar de huidige maatstaven is uitgevoerd. Ten slotte is het van belang te weten tot op welke diepte het archeologisch onderzoek is gebeurd. Wanneer dit bijvoorbeeld slechts 1 m -Mv bedraagt en er nu verstoringplannen zijn die dieper reiken dan 1 m én er ook een archeologische verwachting tot op die diepte geldt, dan moet het terrein alsnog onderzocht worden. Uit het bovengenoemde is te concluderen dat reeds onderzochte gebieden niet direct vrijstelling verdienen bij nieuwe bodemingrepen.
4.2.4 Archeologische kernzones Geconcludeerd kan worden dat het archeologische vindplaatsenbestand wellicht een relatief magere afspiegeling vormt van wat er ooit geweest moet zijn, of wellicht deels nog aanwezig is. Desalniettemin kan er op basis van de resultaten wel een aantal verbanden worden gelegd tussen vindplaats en landschappelijke eenheid. Hieronder volgen de archeologische kernzones:
Benschopsysteem Gelet op de ouderdom zouden theoretisch gezien archeologische vindplaatsen uit de periode Laat Mesolithicum - Midden Neolithicum voor kunnen komen op afzettingen van het Benschopsysteem. Er zijn in de gemeente Nieuwegein echter nog geen vindplaatsen bekend die verband houden met het Benschopsysteem. Waarschijnlijk heeft dit te maken met de diepteligging van het systeem: de stroomgordelafzettingen liggen 2,5 tot 7,0 m -NAP.
Linschotensysteem Het Linschotensysteem was, gelet op het aantal vindplaatsen, een goede bewoningslocatie in de IJzertijd en Romeinse tijd. Opvallend is de concentratie nederzettingen langs de voormalige restgeul van de Jutphaasstroomgordel en Blokstroomgordel.
39
33
1820 1820 1820 2484 2484 2484 2406 2406 2406 2406 2406
40
ZDWHU
35560 35560 35560 35560 35560
30577 30577 30577 30577 30577
18922 18922 18922 18922 18922 18922
Figuur 8. Overzicht onderzoeksmeldingen in de gemeente Nieuwegein (peildatum 31-03-2010).
EXUHDXRQGHU]RHN
$5&+,6RQGHU]RHNVPHOGLQJVQXPPHU
P
36200 36200 36200 36200 36200
18921 18921 18921 18921 18921
37204 37204 37204 37204 37204 34125 34125 23719 23719 34125 23719 34125 34125 23719 23719
20750 20750 20750 20750 20750 20750
9462 9462 9462 9462 9462 29098 29098 29098 29098 29098
21174 21174 21174 21174 21174 21174
28733 28733 28733 28733 28733
ERRURQGHU]RHNYHOGNDUWHULQJJHRI\VLVFKRQGHU]RHN
39482 39482 39482 33838 33838 39482 39482 33838 33838 33838
RYHULJ
22886 22886 22886 22886 22886 22886 2033 2033 1883 1883 1883 2033 2033 2033 1883 1883 10356 10356 10356 10356 10356 23771 23771 23771 23771 23771 23771
26021 26021 26021 26021 26021 26021
21524 21524 21524 21524 21524
27096 27096 27096 27096 27096 27096
JHPHHQWHJUHQV
2819 2819 2819 2819 2819
34627 34627 34627 34627 34627
36540 36540 36540 36540 36540
2998 2998 2998 2998 2998 2998
2631 2631 2631 2631 2631 2631
SURHIVOHXYHQSXWWHQEHJHOHLGLQJ
RSJUDYLQJ
W\SHRQGH]RHN
OHJHQGD
33992 33992 33992 33992 33992
22729 22729 22729 22729 22729
35246 35246 35246 35246 35246
27743 27743 27743 27743 27743
34217 34217 34217 34217 34217
36088 36088 36088 36088 36088 36088
9677 9677 9677 9677 9677
1249 1249 1249 1249 1249
3428 3428 3428 3428 3428
26177 26177 26177 26177 26177 37554 37554 37554 37554 37554
22086 22086 22086 22086 22086
39934 39934 39934 39934 39934
31976 31976 31976 31976 31976
3298 3298 3298 3298 3298
36520 36520 36520 36520 36520 36520
10253 10253 10253 10253 10253
16685 16685 16685 16685 16685
10790 10790 10790 10790 10790
10248 10248 10248 10248 10248
35654 35654 35654 35654 35654
10250 10250 10250 10250 10250
36268 36268 36268 36268 36268
38572 38572 38572 38572 38572
2315 2315 2315 2315 2315 2315
14596 14596 14596 14596 14596
10249 10249 10249 10249 10249
10257 10257 10257 10257 10257
10251 10251 10251 10251 10251
10832 10832 10832 10832 10832
10789 10789 10789 10789 10789 10789
12749 12749 12749 12749 12749
12241 12241 12241 12241 12241
8182 8182 8182 8182 8182 8182 7118 7118 7118 7118 7118
-6QLYLBRQGHU]RHNVPHOGLQJHQ
25204 25204 25204 25204 25204
10179 10179 10179 10179 10179
8582 8582 8582 8582 8582
33210 33210 33210 33210 33210 33210 37807 37807 37807 37807 37807
36252 36252 36252 36252 36252
33700 33700 33700 33700 33700
24112 24112 24112 24112 24112
40238 40238 40238 40238 40238
'LHQVWYRRUKHWNDGDVWHUHQGHRSHQEDUHUHJLVWHUV$SHOGRRUQ
38149 38149 38149 38149 38149 38149
RAAP-RAPPORT 2145
Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Krimpensysteem Vindplaatsen die verband houden met het Krimpensysteem hebben een datering in de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. De oeverwallen (en na bedijking ook de uiterwaarden) waren strategisch en economisch gezien interessante gebieden om nederzettingen te stichten.
Komgebieden In het komgebied komen vindplaatsen voor die niet direct aan een landschappelijk element te koppelen zijn. Het kan om losse vondsten gaan of strategisch gekozen locaties waarbij, vooral na ontginningen in de Middeleeuwen, niet noodzakelijkerwijs aan het criterium ‘hoog en droog’ voldaan hoeft te worden.
Figuur 9. Vreeswijk op de stadsplattegrond van Jacob van Deventer uit circa 1560.
4.3 Historische kernen 4.3.1 Vreeswijk De nederzetting Vreeswijk verplaatste zich van zijn vroeg-middeleeuwse locatie eind 14e eeuw naar de huidige locatie, de plaats waar de Vaartse Rijn uitkomt op de Lek. Ter verdediging van deze strategische plaats voor de handel werd de verdedigbare toren Gildenborch opgericht. De locatie van de Gildenborch, die in 1482 werd geslecht door soldaten van David van Bourgondië, is niet bekend (Fafiani, Rijntjes & Van der Wiel, 2002; Giesen-Geurts & Kooiman, 1991; www.museumwarsenhoeck.nl, Blijdestein, 2007). Het oudst bekende kaartbeeld van Vreeswijk komt voor op de plattegrond die Jacob van Deventer omstreeks 1560 heeft gemaakt van Vianen (figuur 9). Vreeswijk is daarop aangegeven met de naam ‘Op de Vaert’. Uit deze plattegrond blijkt dat de structuur van de nederzetting wordt bepaald door de Nieuwe Vaart met de sluis en door de Lekdijk (ter plaatse van de huidige Molenstraat-
41
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Lekstraat). De bebouwing is geconcentreerd rond de sluis en langs de vaart. Verder zien we aan de oostzijde van de nederzetting een molen en een kerk (het Dijkveldse Kerkje). Van de kerk is bekend dat deze in 1585 door de Spanjaarden is afgebrand. In de 17e eeuw (1638) werd begonnen met de bouw van een nieuwe kerk aan de westzijde van de Oude Sluis. Deze kerk werd in 1672 door de Fransen verwoest. In 1683 werd op dezelfde plaats op de oude fundamenten een nieuwe kerk (in Griekse kruisvorm) gebouwd. De locatie van de kerk is niet meer veranderd. Toenemende verzanding van de monding van de Vaartse Rijn maakte de aanleg van een nieuwe (buitendijkse) sluiskolk in 1562 noodzakelijk. Om het peil van de Vaartse Rijn en de daarmee samenhangende doorstroming in de Utrechtse grachten te waarborgen werden in 1638 een duiker en een kanaal (ter plaatse van de latere Spuisluis) aangelegd. Ten westen van de sluis werd in 1666 een molen gebouwd, ter plaatse van de huidige Molenstraat. De stellingmolen werd in 1908 onttakeld (www.molendatabase.nl). Nog beter dan op de kaart van Van Deventer is op de Kadastrale Minuut uit het begin van de 19e eeuw zichtbaar hoe de bebouwing is georiënteerd op de sluizen en de Nieuwe Vaart (kaartbijlage 3). Ten oosten van de buitenkolk is het Raadhuisplein ontstaan met aan één zijde bebouwing. De huiskavels in het dorp zijn over het algemeen smal. De achtererven aan de Spuisluis zijn nog geheel onbebouwd. In de omgeving van de Hervormde Kerk en aan de Wierselaan staat wat losse bebouwing (Fafiani, Rijntjes & Van der Wiel, 2002; Giesen-Geurts & Kooiman, 1991; www.museumwarsenhoeck.nl).
AMK en ARCHIS De dorpskern van Vreeswijk staat op de Archeologische Monumentenkaart van Utrecht als terrein van hoge archeologische waarde (Monumentnummer 12075, CMA-code 38F-055). Uit de dorpskern van Vreeswijk staan twee ARCHIS-waarnemingen geregistreerd. Het betreft de melding van de vondst van een kommetje van roodbakkend, geglazuurd aardewerk (ARCHIS-waarnemingsnummer 36517) uit de 17e of 18e eeuw. Deze is gevonden bij het uitgraven van de fundering van een molen. Verder zijn een ruiterspoor, een nierdolk en een quareel (grote pijl uit een standboog) uit de 15e eeuw (ARCHIS-waarnemingsnummer 36259) gevonden bij graafwerkzaamheden in de Lekstraat.
Begrenzing dorpskern Op basis van de kaart van Jacob van Deventer is het moeilijk de precieze grenzen voor de historische kern tot 1560 vast te stellen. Op de Kadastrale Minuut uit 1832 staat de situatie afgebeeld van voor de uitbreidingen in de 20e eeuw. De grenzen van de historische kern zijn daarom vastgesteld op basis van deze Kadastrale Minuut (kaartbijlage 3). Uit de vergelijking van deze projectie met de grenzen van het terrein van hoge archeologische waarde blijkt dat het AMK-terrein niet de volledige historische kern omvat. Het is niet mogelijk gebleken om de ligging van de middeleeuwse kerk te lokaliseren. Volgens de heer R. van der Mark heeft het 14 e eeuwse kerkje gestaan op de huidige algemene begraafplaats aan de Fortweg 2.
2
Volgens de heer R. van der Mark zijn bij het delven van graven in de jaren ’60 restanten van zwaar muurwerk, miskelken en kandelaren gevonden. Geregistreerde vondstmeldingen ontbreken vooralsnog.
42
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
4.3.2 Jutphaas Ter plaatse van het Kerkveld bevindt zich een concentratie aan bebouwing. Al vóór de cope-ontginning stond ter hoogte van het Kerkveld een kerk (AMK-terrein 924).3 Het kerkje is in 1820 afgebroken, nadat de nieuwe hervormde dorpskerk aan de Nedereindseweg in gebruik genomen werd. Op de huidige begraafplaats staat nog een gebouwtje: een restant van de kerktoren (figuur 10). Na het graven van de Vaartse Rijn (1122 na Chr.; figuur 11) vond er bewoning plaats langs de Vaartse Rijn. Het nieuwe economische zwaartepunt van de nederzetting Jutphaas kwam bij het veer over dit kanaal en de sluis in de Jutphase Wetering te liggen. In 1306 werd het veer vervangen door een vaste brugverbinding. Het dorp begon op bescheiden schaal in noordelijke en zuidelijke richting aan de westelijke zijde van de Vaartse Rijn uit te groeien. Het dorp was te karakteriseren als pleisterplaats voor de vaart vanuit Utrecht, en later Amsterdam, naar het Duitse achterland (Keulen, Rijngebied). In de 17e eeuw vestigden enkele herbergiers, ambachtslieden en winkeliers zich hier, die de schippers en reizigers op de Vaartse Rijn tot doelgroep hadden.
Figuur 10. Poortrestant van de voormalige kerk op AMK-terrein 924.
De copeontginning van Jutphaas (1060 – 1076) resulteerde in een dubbelzijdig bebouwingslint. Aan de zuidzijde van deze Jutphase wetering uit de 11e eeuw ontstond langs het huidige tracé van de Nedereindse weg eind 13e, begin 14e eeuw, een reeks van kastelen. Het betrof vaak alleen een woontoren naast een reeds bestaande boerderij. De bouwheren waren meestal opgeklommen boeren, ministerialen en nazaten van de oorspronkelijke kolonisten (Bente, 1995). De functie van
3
Er zijn geen concrete aanwijzingen dat er voor de 12e eeuw sprake was van een kerk, aldus de heer R. van der Mark. Topografische afbeeldingen laten een Romaans kerkje met later toegevoegde gotische transeptarmen zien. De oudste kern, het Romaanse zaalkerkje is op stilistische gronden op zijn vroegst in de 12e eeuw te dateren, toen dit gebied al was ontgonnen. Dit in tegenspraak met de gegevens afkomstig uit ARCHIS die bij AMK-terrein 924 horen.
43
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
deze huizen was niet militair en moet meer gezien worden als een statussymbool van de ontginners in deze streek. Het was een teken dat de ontginningen succesvol waren en de bewoners in goeden doen geraakten. Het merendeel van deze kastelen stond net als de boerderijen op de koppen van de kavels aan de Jutphase wetering. De meeste kastelen werden in de 15e eeuw her- of verbouwd, en uitgebreid en gemoderniseerd in de 16e en 17e eeuw (zie bijlage 1). In de 19e eeuw waren de meeste kastelen/buitenplaatsen gesloopt: De Batau, Everstein, Vronestein, Rijnenburg, Huis de Geer, Zwanenburg, Stormerdijk, Wijnesteijn, Oud-Heemstede (niet te verwarren met Heemstede in 4 Houten), Bongenaar, Liesbosch en Plettenburg. Kasteel Rijnhuizen werd in 1637 opnieuw opge-
bouwd en is samen met kasteel Oud-Gein bewaard gebleven (Fafiani, Rijntjes & Van der Wiel, 2002; Giesen-Geurts & Kooiman, 1991; www.museumwarsenhoeck.nl).
Figuur 11. Uitzicht in noordelijke richting over de Vaartse Rijn.
AMK en ARCHIS De dorpskern ter plaatse van het Kerkveld staat niet op de Archeologische Monumentenkaart geregistreerd als terrein van waarde. Het Kerkveld zelf staat wel geregistreerd als terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd (CMA-code 38F-004, Monumentnummer 924). Dit vanwege de aanwezigheid van resten van een tufstenen kerk en graven, op zijn vroegst daterend in de 11e tot 12e eeuw. 5 Tevens is op het terrein het noordelijke uiteinde van een inheemsRomeinse nederzetting aanwezig. Deze is echter bij de aanleg van de huidige woonwijk grotendeels vernietigd.
4 5
Huis de Geer, Zwanenburg en de Bongenaar hebben een 17e eeuwse oorsprong en zijn gestichte buitenplaatsen. Volgens de heer R. van der Mark is het AMK-terrein ten dele opgehoogd en zijn er nog graven uit de 16e en 17e eeuw aanwezig.
44
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Door het gebruik als begraafplaats is het terrein deels verstoord. De archeologische en landschappelijke context zijn als gevolg van nieuwbouwwerkzaamheden nauwelijks intact. Wel is het terrein zelf behoorlijk zeldzaam. Binnen de dorpskern van Jutphaas, ter plaatse van het Kerkveld, staat uit het gebied buiten het beschermde terrein van hoge archeologische waarde een groot aantal waarnemingen geregistreerd in ARCHIS.
Kaart Op de kadastrale minuut uit 1832 staat de situatie afgebeeld van voor de uitbreidingen in de 20e eeuw. Beide historische dorpskernen zijn daarom vastgesteld op basis van deze kadastrale minuut. Bij het vaststellen van deze zones is alleen rekening gehouden met de dorpskern; het bewoningslint met verspreid liggende bebouwing is hier niet in meegenomen. Daarnaast is het niet uit te sluiten dat de nederzetting ter plaatse van het Kerkveld in de Middeleeuwen, voordat het zwaartepunt van Jutphaas bij de Vaartse Rijn kwam te liggen, een grotere omvang had dan nu. Een gedeelte van de historische kern kan dus liggen buiten het op basis van de Kadastrale Minuut uit 1832 gedefinieerde terrein.
4.4 Kastelen en molens Kastelen en versterkte huizen Tijdens de Late Middeleeuwen zijn in de gemeente Nieuwegein 19 versterkte huizen gebouwd. De vroegste geschiedenis van deze stenen huizen is voor het grootste deel onbekend. De oudste versterkingen werden waarschijnlijk door leenmannen van de bisschop van Utrecht in de 13e en 14e eeuw gebouwd. De versterkte huizen en kastelen werden gebouwd op strategische plaatsen, ter bescherming van handelsroutes over land en over water. Het kasteel Oudegein is hiervan een voorbeeld (zie kaartbijlage 2; Fafiani, Rijntjes & Van der Wiel, 2002). Langs het dubbele ontginningslint van de Jutphase wetering werden in de 15e eeuw versterkingen gebouwd. Deze versterkingen hadden een eenvoudiger karakter dan hun voorgangers. Vanaf het 1e kwart van de 15e eeuw verdween de kasteelfunctie en kregen versterkingen een meer representatief karakter. De bouw van de versterkingen hing dan ook samen met het voor de provincie Utrecht kenmerkende fenomeen ‘ridderhofstad’. Adellijke lieden die invloed wilden uitoefenen in het bestuur, dienden hiervoor de status van het ridderschap te bezitten. Om deze te verkrijgen moesten ze ondermeer in het bezit zijn van een versterkt huis met daarbij horende grond. Vanaf de 17e eeuw werden de versterkingen verfraaid. Op de kaart van Blaeu uit 1657 (figuur 12; watwaswaar.nl), is te zien dat de meeste versterkingen langs de Jutphase Wetering liggen. Van west naar oost: Gent (Rijnenburg), Nes (Rijnestein), Vronestein, Rijnestein, Plettenburg, Wijnestein en Stormerdijk. Daarnaast zijn de oudere kastelen Oudegein en Heemstede zichtbaar op de kaart. De meeste versterkingen zijn in de loop van de tijd verdwenen. De versterkingen en andere terreinen zijn aangewezen als AMK-terrein of als vindplaats in de catalogus opgenomen (bijlage 1).
45
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Figuur 12. De gemeente Nieuwegein (rood gestreepte lijn), geprojecteerd op de kaart van Blaeu uit 1657 (www. watwaswaar.nl).
Afwatering en molens De verschillende polders van de gemeente Nieuwegein hebben in eerste instantie zelfstandig afgewaterd. De bodem bevatte weinig veen en daardoor was er geen sprake van sterke inklinking. Van uitgebreide bemalingssystemen is in het onderzoeksgebied daarom geen sprake. Desondanks was de invoering van windbemaling in de 16e eeuw noodzakelijk. In eerste instantie had elke polder waarschijnlijk een eigen windmolen. De polders Nedereind en Galecop maakten deel uit van ‘Waterschap van Heycop, genaamd de Lange Vliet’ (zie kaartbijlage 2). Ten oosten van de Vaartse Rijn bevonden zich diverse kleine waterschappen (zoals: Overeind, Klein-Vuilkop, de Geer en De Wiers). De Vaartse Rijn vervulde een centrale positie voor het uitslaan van het overtollige polderwater. Veel molens bevonden zich langs de Vaartse Rijn of langs gegraven waterlopen die een directe verbinding hebben met de Vaartse Rijn (Fafiani, Rijntjes & Van der Wiel, 2002). In de
46
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
loop van de tijd werden polders samengevoegd tot steeds grotere bemalingeenheden en waterschappen. Vermoedelijk rond het begin van de 20e eeuw werd de bemaling overgenomen door een of meerdere elektrische gemalen. Vanaf de 16e eeuw hebben in het onderzoeksgebied minstens 9 molens gestaan (kaarbijlage 2, tabel 5; www.molendatabase.nl). Zes van deze molens moesten zorgen voor de afwatering van de polders. De overige 3 molens waren koren,- pel,- of oliemolens. Voor zover bekend zijn de meeste molens eind 19e of begin 20e eeuw gesloopt (of afgebrand). Op de Kadastrale Minuutplans zijn ze dan ook duidelijk terug te vinden. nr.
molen
functie
bouwjaar
1.
Oudegeinsemolen (1248)
poldermolen
1640, 2003
2.
De Hoop/ Molen van Eck (1098)
korenmolen
1666
3.
Wierscheveldpolder (12490)
poldermolen
<1832
verdwenen
4.
Polder Klein Vuylekop (12493)
poldermolen
<1832
verdwenen (circa 1882)
5.
Polder Overeind (12494)
poldermolen
1832-1850
6.
Polder Oudegein (942)
poldermolen
1640
verdwenen (gedemonteerd in 1993)
7.
De Hoop (1284)
Pel- en oliemolen
1852
verdwenen (afgebroken in 1916)
8.
De Batavier (75)
koren- pelmolen
1885
onderstel nog aanwezig
9.
Polder Overeind (12495)
poldermolen
1832-1850
huidige staat bestaand verdwenen (1908 onttakeld, 1980 restant gesloopt)
verdwenen
verdwenen
Tabel 5. Overzicht molens in de gemeente Nieuwegein (www.watwaswaar.nl).
De enige nog (deels) bestaande molens in de gemeente Nieuwegein, zijn molen ‘De Batavier’ aan de Herenstraat en de poldermolen van Oudegein in Park Oudegein. Van de molen ‘De Batavier’ (gemeentelijk monument) is alleen de vierkante ondertoren bewaard gebleven (figuur 13). Deze is thans in gebruik als bedrijfsruimte. ‘De Batavier’ was een stoomkorenmolen en stamt uit 1880. De molen diende als vervanging van de bij de dorpsbrand in 1680 in onbruik geraakte korenmolen in de Molenstraat van Jutphaas. De onderneming om de oude korenmolen voor de brand te behoeden, leverde de bewoners van Nieuwegein de bijnaam ‘molenkruiers’ op. Het onderstel van de huidige molen in park Oudegein stond oorspronkelijk noordelijker aan de oostzijde van de Vaartse Rijn, ter plaatse van het huidige industrieterrein ‘Merwestein’. Deze wipwatermolen werd gebouwd in 1640 en diende als poldermolen van polder Oudegein. In de jaren 80 van de 20e eeuw werd het bovenhuis van de in verval geraakte molen onttakeld. Het onderstel werd in 2003 overgeplaatst naar Park Oudegein. In 2006 heeft de ondertoren een nieuw bovenhuis gekregen (figuur 14; kaartbijlage 2; www.molendatabase.nl).
4.5 Zichtbare restanten van het cultuurlandschap Oorspronkelijk hadden de polders langs alle zijden een kade of lage dijk, en vormden als zodanig een zelfstandige waterstaatkundige eenheid. Door de introductie van de windbemaling (eind van de Late Middeleeuwen / begin Nieuwe tijd), die zorgde voor het ontstaan van grotere bemalingseenheden, en de stedelijke uitbreidingen in de tweede helft van de 20e eeuw, verloor een deel van
47
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Figuur 13. De vierkante ondertoren van molen ‘De Batavier’ aan de Herenstraat.
Figuur 14. Links: Ansichtkaart van ‘Molen de Hoop’ (7) langs de Vaartse Rijn en op de achtergrond de poldermolen Oudgein (6); Rechts: Poldermolen Oudegein op haar nieuwe locatie in Park Oudegein (www.molendatabase.nl).
48
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
deze kades hun functie en zijn verdwenen. In de toponiemen en tracés van (water)wegen is een deel van de structuur nog herkenbaar in het huidige landschap. Door middel van de vergelijking van de historische kaart van rond 1900 met de huidige topografie, alsmede met behulp van Dekker (1983), Fafiani, Rijntjes & Van der Wiel (2002) en de inventarisatie van ‘zichtbare kades, dijken en dammen’ in KICH, is tot de volgende inventarisatie gekomen.
Polder Galecop De ontginningsas van de polder Galecop, de Galecopperdijk, is deels bewaard gebleven. De Galecopperdijk maakte oorspronkelijk deel uit van een veel groter traject dat liep van noord naar zuid door de polders Papekop, Galecop, Nedereind en de Geinpolder. In de wijk Zuilenstein en Jutphaas is de loop van de weg nog herkenbaar in de huidige Klarinet- en Duetlaan. In de wijk Galecop is deze ook nog te herkennen aan de straatnaam Galecopperdijk.
Polder Jutphaas De Nedereindse weg. De lange oostwestelijke ontginningsas van de polder Jutphaas is ondanks latere doorsnijdingen nog zichtbaar op de kaart. Van oost naar west gaat het om de huidige straten: Overeindseweg, De Malapertweg, Rond het Fort, Het Sluisje en de Nedereindse weg. Het gedeelte buiten de bebouwde kom, het Overeind, heeft zijn landelijke karakter behouden. De Malapertweg met bebouwing vertegenwoordigt grote waarde voor de geschiedenis van Nieuwegein. In de nieuwbouwgedeelten is nog een deel van de wetering aanwezig. De oostgrens en een deel van de noordgrens van de copeontginning zijn nog zichtbaar in het huidige stratenpatroon. In het oosten loopt in het landelijke gebied ten oosten van het Merwedekanaal, de Heemsteder- en Koppeldijk (KICH). De grens tussen de polders Raven en Jutphaas werd gevormd door de Ravense wetering, momenteel gelegen in industriegebied Laag Raven (KICH).
Polder Wierseveld en -broek Ten oosten van de monding van het Lekkanaal heeft de Lekdijk, ondanks de doorsnijding door de rijksweg A27, zijn landelijke karakter met verspreid liggende boerderijen behouden. In de oude dorpskern van Vreeswijk liep de dijk over de Voorhavenstraat - Lekstraat - Molenstraat, waar het dijklichaam nauwelijks herkenbaar is. Het deel ten westen van de monding van het Merwedekanaal is als Lekboulevard opgenomen in de ontwikkeling van een nieuwbouwwijk met bebouwing aan weerszijden van het eigenlijke dijklichaam. Het tracé van de zomer-Lekdijk is nog aanwezig (KICH). De Wiersdijk (of -steeg) was de grens tussen Wierseveld en Wiersebroek (Geinpolder). In het Noorderpad, Helmkruid en het zuidelijkste gedeelte van de Geinoord is het tracé van de dijk nog herkenbaar in het huidige stratenpatroon. De kades van de Schalkwijkerwetering dateren uit de 12e eeuw.
De Vaartse Rijn Verschillende tracés van de weg langs de Vaartse Rijn zijn nog zichtbaar. Omstreeks de 17e eeuw werd op de westelijke kade van de Vaartse Rijn een jaagpad aangelegd. Dit jaagpad werd vervolgens een belangrijke verbinding tussen Vreeswijk en Utrecht over land. In 1811 besloot Napoleon dat de weg tussen Vreeswijk en Utrecht deel uit moest maken van de nationale route nr. 1 tussen Amsterdam en Parijs, waarop het zandpad met klinkers werd bestraat. Tevens werd begin 20e eeuw
49
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
OHJHQGD 'HXLWHUZDDUGHQ $I]HWWLQJHQYDQGH/HNRS%HQVFKRSV\VWHHP $I]HWWLQJHQYDQGH/HNRS*UDDIV\VWHHP
$I]HWWLQJHQYDQGH+DJHVWHLQVWURRPJRUGHO
$I]HWWLQJHQYDQGH/HN
YRRUPDOLJHXLWHUZDDUGJHXOHQ
FXOWXXUKLVWRULVFKHOHPHQW YHHUKXLV
VWHHQRYHQ
ERHUGHULM YHUGHGLJLQJVZHUN
VFKLSEUXJ
EHERXZLQJ
KDYHQ
]RPHUNDGH
YHHUURXWH
YHHUNDGH
OLMQEDDQ
'H/HNDUFKHRORJLVFKHYHUZDFKWLQJ PLGGHOKRJHYHUZDFKWLQJ ODJHDUFKHRORJLVFKHYHUZDFKWLQJ ]HHUODJHDUFKHRORJLVFKHYHUZDFKWLQJ
RYHULJ
JHPHHQWHJUHQV
$0.QXPPHU $0.WHUUHLQ
$5&+,6ZDDUQHPLQJVQXPPHU $5&+,6ZDDUQHPLQJ
NP
-6QLYLBXLWHUZDDUGHQBOHN
'LHQVWYRRUKHWNDGDVWHUHQGHRSHQEDUHUHJLVWHUV$SHOGRRUQ
Figuur 15. Overzicht bekende cultuurhistorische waarden en landschappelijke eenheden in en rondom de Lek; archeologische verwachting in de Lek.
50
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
een tramverbinding aangelegd langs de weg. Deze bovenregionale functie verdween in de 20e eeuw en momenteel is er geen sprake meer van een doorgaande weg. Langs het oudste gedeelte van de Vaartse Rijn (1120) liggen de Herenstraat en de Utrechtsestraatweg. Langs de Doorslag (Wiersdijk-IJsselmonding, 1148) liggen de Doorslag, de Lepelaar, het Brugpad en de IJsselsteinseweg (gedeeltelijk) en de Herenstraat (gedeeltelijk). De Vreeswijkse- en Jutphase straatweg langs de westelijke kade van de Nieuwe Vaart (1258) vormde de verbinding tussen Vreeswijk en Jutphaas. In de historische kern van Vreeswijk wordt de westelijke dijk van de Nieuwe Vaart (1373) gevormd door de Prins Hendriklaan en de Dorpsstraat. Tot slot is een deel van de dijk langs de rivier de Gein, de Randdijk, in de wijk de Doorslag als fietspad bewaard gebleven. Het tracé van deze Geindijk is tevens herkenbaar in de Fokkesteeg. Deze dijk vormde een verbinding tussen het Kromme Rijngebied en de Hollandse IJssel. Ook na het verzanden van de rivier de Gein was de dijk van belang als verbinding tussen de oude kernen Houten en IJsselstein. Het zuidelijke deel van de Geinoord volgt het tracé van de noordelijke IJsseldijk.
4.6 Bekende waarden in en aan de Lek Inleiding De archeologische inventarisatie uitgevoerd naar bekende waarden in en aan de Lek had tot doel een gespecificeerde archeologische verwachting op te stellen voor de uiterwaarden en de Lekbodem (maritieme archeologie). Hierbij is verder gegaan dan alleen de ‘Nieuwegeinse’ Lek; ook het grondgebied van de gemeente Vianen dat onderdeel vormt van de Lek is meegenomen in de inventarisatie (figuur 15).
4.6.1 Archeologische waarden in en aan de Lek Er zijn drie archeologische waarnemingen van de Lek bekend, alle op of in de buurt van het riviereiland Ossewaard bij stuwcomplex Hagestein. In 1960 is daar - bij de aanleg van de Lekstuw - in de westelijke Lekarm een scheepswrak uit de 2e helft van de 16e eeuw aangetroffen (ARCHISwaarnemingsnummer 26082). Bij een archeologisch proefonderzoek van de AWN in 1974 en een archeologische veldkartering in 2005 op het eiland Ossenwaard zelf, zijn enkele losse vondsten aangetroffen in de vorm van Romeins en middeleeuws aardewerk (ARCHIS-waarnemingsnummers 43555 en 400951). Het lijkt aannemelijk dat het materiaal tezamen met klei bij de aanleg van de stuw bij Hagenstein is opgegraven en op het eiland Ossenwaard is gedeponeerd. In de uiterwaarden zijn tijdens een verkennend booronderzoek (Smit, 2010) bakstenen gevonden die weliswaar kunnen wijzen op bewoning, maar niet noodzakelijkerwijs archeologische resten representeren (waarnemingsnummers 46026, 46029). Niet in de Lek, maar wel relevant voor de archeologische verwachting is de historische kern van Vreeswijk (Monumentnummer 12075). Dit terrein grenst direct aan de Lek en het is dan ook denkbaar dat er op deze plaats hetzij archeologische resten in die Lek terechtgekomen zijn, hetzij opzettelijk in de Lek zijn geplaatst of gegooid. Te denken valt aan bijvoorbeeld steigers of afval. Een vergelijkbare situatie doet zich aan de overkant van de Lek voor in Vianen, waar in de Late Middeleeuwen de ‘buitenstad’ van Vianen zich uitstrekte tot aan de Lekoever. Dat blijkt althans uit
51
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
de kaart van Vianen van Jacob van Deventer uit de periode 1550-1570. Het is zeer waarschijnlijk dat aan de stad Vianen een haven lag. Ten zuidwesten van Vianen is uit zandwinningsputten in de uiterwaarden van de Lek een aantal archeologische vondsten bekend. Het betreft materiaal uit de Bronstijd en Romeinse tijd (ARCHISwaarnemingsnummers 7969, 7970, 7971) en is waarschijnlijk afkomstig van nederzettingsterreinen of een ander type vindplaatsen van droge delen van het toenmalige landschap. Gezien de ouderdom van het vondstmateriaal zal dit afkomstig zijn van een ouder niveau, van voor het ontstaan van de Lek.
4.6.2 Cultuurhistorische waarden in en aan de Lek In 2009 is door RAAP een inventarisatie uitgevoerd van cultuurhistorische waarden in het kader van het project ‘Ruimte voor de Lek’ (Bekius, 2009). Deze inventarisatie bestreek mede de Lek in de gemeenten Vianen en Nieuwegein en is ten behoeve van onderhavig onderzoek aangevuld. Vanuit het oosten de Lek stroomafwaarts volgend konden de cultuurhistorische elementen worden vastgesteld (zie figuur 15): - Ten oosten van Everdingen, op de grens met de gemeente Culemborg bevindt zich in de uiterwaarden van de Lek fort Everdingen. Dit fort vormde onderdeel van de Hollandsche waterlinie. - Bij Hagestein heeft vanaf ongeveer 1850 een voetveerverbinding gelegen tussen Hagestein en Molenbuurt; - Op het eiland Ossenwaard heeft een steenfabriek gelegen; - Tussen Vianen en Ossenwaard en Tull en ‘t Waal lagen veerverbindingen met een aansluitende veerweg en een veerhuis op de noordelijke Lekoever, afgebeeld op een kaart van rond 1900; - Ten westen van Tull en ‘t Waal lag naast een veerhuis een verdedigingswerk uit 1787; - Tussen de A27 en het Lekkanaal lag de steenoven van Rietveld; - Tussen de stadkern van Vianen en de dorpskern van Vreeswijk heeft zowel een veerverbinding met veerweg - als een schipbrug (midden 19e eeuw) gelegen; - Stroomafwaarts hiervan lag aan de kant van Vianen een verdedigingswerk uit 1787; - Uit het gebied aan Nieuwegeinse zijde, stroomafwaarts van de voormalige schipbrug, zijn 3 steenovens bekend van een kaart uit het 3e kwart van de 18e eeuw; - In het uiterste westen van het onderzoeksgebied, in de uiterwaarden ten westen van Helsdingen, is een tweetal steenovens aanwezig die waarschijnlijk in dezelfde periode gebouwd zijn als de drie die bekend zijn aan Nieuwegeinse zijde.
52
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
5 De archeologische verwachtingskaart Inleiding Aan de verschillende landschappelijke eenheden is een archeologische verwachting toegekend: hoog, middelhoog, laag of onbekend. De verschillende verwachtingszones hebben de volgende implicaties: - In zones met een hoge archeologische verwachting wordt de hoogste dichtheid aan archeologische vindplaatsen (nederzettingsterreinen) verwacht; - In zones met een middelhoge archeologische verwachting worden archeologische vindplaatsen verwacht, maar in een lagere dichtheid dan in de zones met een hoge archeologische verwachting; - In zones met een lage archeologische verwachting wordt de kans op het voor komen van archeologische vindplaatsen respectievelijk klein of zeer klein geacht. Wel dient opgemerkt te worden dat de aanwezigheid van archeologische resten niet kan worden uit gesloten (de reeds bekende vindplaatsen in deze eenheden bewijzen dit). - Een onbekende archeologische verwachting is toegekend als de spreiding en diepteligging van het oudere landschap niet voldoende in kaart kan worden gebracht. De landschappelijke eenheden zullen hieronder worden toegelicht en voorzien van een gespecificeerde archeologische verwachting. De verschillende eenheden zijn echter niet exact in tijd en ruimte af te bakenen. Ze moeten dan ook niet strikt opgevat worden als verticaal gescheiden, afzonderlijke eenheden, maar als diachrone landschappen. Om de verwachtingskaart niet onnodig complex te maken, is ervoor gekozen om twee deelkaarten te vervaardigen. Er is een verwachtingskaart Prehistorie – Romeinse tijd, grotendeels gebaseerd op landschappelijke eenheden (kaartbijlage 4; § 6.1), en een verwachtingskaart Middeleeuwen – Nieuwe tijd, gebaseerd op de cultuurhistorische inventarisatie (kaartbijlage 5; § 6.2).
5.1 De landschappelijke eenheden 5.1.1 Het dekzandlandschap Zoals beschreven in § 3.1 is door de grilligheid van de top van het dekzand en het gebrek aan informatie op lokaal niveau geen uitspraak te doen over een exacte spreiding en diepteligging van het dekzand. Algemeen is bekend dat, los van lokale opduikingen, de top van het dekzand schommelt tussen 2,5 en 7 m -NAP. Daarbij moet opgemerkt worden dat het dekzandlandschap alleen intact is indien er geen erosie heeft plaatsgevonden door insnijding van latere rivierlopen.
Archeologische verwachting Gezien de ouderdom (Pleniglaciaal; 71.000-12.500 jaar voor Chr.) heeft de top van het intacte dekzand in principe een hoge tot middelhoge archeologische verwachting voor het Paleolithicum en Mesolithicum. De hoogteligging van het dekzandoppervlak is daarbij bepalend voor wanneer het landschap vernat en onbewoonbaar wordt. Daar waar later riviergeulen hebben gelopen, zijn vanwege erosie geen archeologische vindplaatsen uit de periode Laat Paleolithicum-Neolithicum
53
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
meer te verwachten. Zolang het dekzandlandschap niet exact in kaart is gebracht, is niet aan te geven waar en op welke diepte eventuele archeologische sporen te vinden zijn. Daarnaast wordt door de diepteligging de mogelijkheid om vindplaatsen van jager-verzamelaars op te sporen verder bemoeilijkt. Er is daarom gekozen om een onbekende archeologische verwachting toe te kennen aan het dekzandlandschap.
5.1.2 Het rivierenlandschap In de gemeente Nieuwegein zijn 3 riviersystemen te onderscheiden die aan de hand van stromingsactiviteit kunnen worden gekoppeld aan een archeologische periode. De Wierschstroomgordel en Benschopstroomgordel, behorend bij het Benschopsysteem, zijn het oudst: zij zijn actief geweest vanaf het Laat Mesolithicum t/m Midden Neolithicum. Daarna volgen de Jutphaas- en Blokstroomgordels, die actief waren vanaf het Midden Neolithicum t/m de Late Bronstijd. Ten slotte ontstaan vanaf de Vroeg Romeinse tijd de Lek en Hollandse IJssel, die uiteindelijk in de Middeleeuwen werden afgedamd. Voor de exacte dateringen en diepteligging van de stroomgordels wordt verwezen naar kaartbijlage 1 en tabel 2.
Archeologische verwachting In theorie zijn rivieren zowel in de actieve stromingsfase als na verlanding archeologisch gezien interessant. De bewoonbare locatie is echter wel verschillend. Op het moment van activiteit zijn alleen oeverwallen bewoonbaar, omdat zij op dat moment het hoogst gelegen deel van een riviersysteem vormen. Er moet echter wel rekening worden gehouden met het feit dat een natuurlijke oever regelmatig kan overstromen en dus niet als ideaal voor bewoning kan worden beschouwd. In West-Nederland zijn verschillende voorbeelden bekend van neolithische bewoning op de oevers van actieve geulen: onder andere Hekelingen (Louwe Kooijmans, 1980), Vlaardingen (Van Regteren Altena e.a., 1963) en Swifterbant (Raemaekers, 1999). Ook in het rivierengebied blijken actieve geulen gewilde vestigingslocaties te zijn geweest. Onlangs is direct ten oosten van De Meern, gemeente Utrecht, een neolithische activiteitsplek opgegraven (mondelinge mededeling drs. E. Graafstal, gemeentelijk archeoloog van Utrecht in: Jansen & Van der Laan, 2009). Wanneer een stroomgordel is verland en door reliëfinversie relatief hoger in het landschap is komen te liggen, is de gehele stroomgordel een potentieel bewoningsniveau. Op basis van deze gegevens zijn de volgende archeologische verwachtingen te koppelen aan de verschillende stroomgordels: Benschop en Wiersch Ten aanzien van de stroomgordelafzettingen geldt een middelhoge archeologische verwachting voor de periode Laat Mesolithicum t/m Midden Neolithicum, ondanks dat tot nu toe geen archeologische vindplaatsen zijn aangetroffen op deze stroomgordels (mede door gebrek aan onderzoek en diepteligging). Met name voor jager-verzamelaars zijn de oevers van actieve rivieren preferente vestigingslocaties. De rivieren vormden een belangrijke voedselbron en werden waarschijnlijk gebruikt als transportroutes. Vindplaatsen zullen relatief klein van omvang zijn en zich kenmerken door een lage of middelmatige dichtheid aan archeologische resten. Met name de seizoenskampen zullen zich kenmerken door de aanwezigheid van een cultuurlaag.
54
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Jutphaas en Blok Ten aanzien van de oeverwallen van deze stroomgordels geldt een middelhoge archeologische verwachting voor de periode Midden Neolithicum t/m Late Bronstijd (actieve periode; bewoning op oeverwallen). Na het inactief worden, zijn de stroomgordelafzettingen een ideale plek voor bewoning vanaf de IJzertijd t/m Romeinse tijd, wat ook duidelijk terugkomt in de vindplaatsenspreiding in de gemeente Nieuwegein. Er geldt daarom een hoge archeologische verwachting voor de periode IJzertijd - Romeinse tijd. Lek en Hollandse IJssel Ten aanzien van de oeverwallen van deze stroomgordels geldt een middelhoge archeologische verwachting voor de periode Romeinse tijd en een hoge archeologische verwachting in de Middeleeuwen en Nieuwe tijd (actieve periode; bewoning op oeverwallen). Daarnaast geldt voor de uiterwaarden van beide rivieren een hoge archeologische verwachting vanaf de Late Middeleeuwen t/m Nieuwe tijd (zie § 5.2). In het bijzonder krijgen de crevassegeulen die afkomstig zijn van de Hollandse IJssel dezelfde bovengenoemde archeologische verwachting. Mogelijk zijn deze geulen in de Middeleeuwen (en wellicht zelfs al in de Romeinse tijd) een vaarroute geweest tussen Oudegein en Houten.
5.2 De mens en het landschap Het toekennen van een archeologische verwachting voor vindplaatsen vanaf de Middeleeuwen op basis van geologische en bodemkundige gegevens, is slechts in beperkte mate mogelijk. Het is juist vanaf deze periode dat mensen nog sterker in het natuurlijke landschap ingrepen, het landschap letterlijk naar hun hand zetten en daarmee gunstige bewoningsmogelijkheden creëerden.
5.2.1 Ontginningsassen Er geldt een hoge archeologische verwachting ter plaatse van ontginningsassen en daaraan gekoppelde kades, kanalen en dijken. Dit zijn de Lekdijk, Jutphase wetering, Schalkwijker wetering, Houtense wetering en Galecopperdijk. Uit reeds uitgevoerde onderzoeken blijkt dat een bufferzone van 150 m vanaf het desbetreffende historische lijnelement voldoende moet zijn om vindplaatsen (zowel bebouwing als achtererven) in een hoge verwachtingszone te laten vallen (Schamp & Tol, 2008).
5.2.2 Historische dorpskernen Voor de historische dorpskernen geldt een hoge archeologische verwachting voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Hieronder volgt een gespecificeerde archeologische verwachting die voortvloeit uit § 4.3:
Vreeswijk Binnen de historische kern van Vreeswijk worden archeologische resten verwacht met een datering vanaf het laatste kwart van de 13e eeuw. Het kan gaan om resten van een blokhuis en van een volmolen en de middeleeuwse kerk. Verder kunnen resten van bebouwing met een datering vanaf het laatste kwart van de 13e eeuw worden verwacht.
55
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Jutphaas Binnen de dorpskern van Jutphaas ter plaatse van het Kerkveld worden archeologische resten verwacht van de nederzetting Jutphaas met een datering vanaf de 9e eeuw. Tevens worden hier resten verwacht met een datering vanaf het Neolithicum. Dit laatste vanwege de ligging van de historische kern op de Jutphaasstroomgordel. De aanwezigheid van resten uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd is aangetoond. Deze resten hebben geen directe relatie met de nederzetting uit de Middeleeuwen. Binnen de historische dorpskern van Jutphaas aan de Vaartse Rijn worden archeologische resten verwacht van de nederzetting Jutphaas met een datering die samenhangt met het graven van de Vaartse Rijn (vanaf de 12e eeuw). Cultuurhistorische elementen De mogelijke locaties van verdwenen molens en steenovens zijn met een buffer (straal van 20 m) aangegeven met een hoge archeologische verwachting. Uiterwaarden Met de bedijkingen in de Middeleeuwen zijn ook de uiterwaarden ontstaan. In de periode na de bedijking, tot aan de nieuwe afvoerverdeling over de Rijntakken begin 18e eeuw, kenmerkt de Lek zich door brede en ondiepe riviergeulen die zich binnen de bandijken verlegden. Op basis van het bureauonderzoek van Bekius (2009) en de informatie uit hoofdstukken 3 en 4 kan de volgende verwachting worden opgesteld:
Archeologische verwachting Op basis van de aanwezigheid van afzettingen van de Benschopstroomgordel en intacte stroomgordelafzettingen van de Lek en Hollandse IJssel direct onder de uiterwaardafzettingen, geldt een middelhoge archeologische verwachting voor de perioden Laat Mesolithicum t/m Midden Neolithicum en de Romeinse tijd. Na de bedijking moet rekening gehouden met de aanwezigheid van archeologische resten die samenhangen met het gebruik van de rivier en het gebruik van de uiterwaarden. Er geldt dus tevens een hoge archeologische verwachting voor de periode Middeleeuwen - Nieuwe tijd. N.B. Zoals in § 3.5 is besproken, is naar aanleiding van dit bureauonderzoek een inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) uitgevoerd binnen de uiterwaarden van de Lek. Omdat er nog een karterend veldonderzoek moet gaan plaatsvinden, kan er nog niet gesproken worden van daadwerkelijke vindplaatsen en is gekozen om de archeologische verwachting van Bekius (2009) over te nemen.
5.3 De Lekbodem Ten aanzien van de archeologische verwachting op de waterbodem is een onderscheid te maken in vijf categorieën: 1. Archeologische resten gerelateerd aan scheepvaart (scheepswrakken of delen daarvan, scheepslading, inventaris en ballast); 2. Depositievondsten (afval en rituele offers);
56
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
3. Infrastructurele werken (aanlegsteigers, bruggen, dammen, havenwerken, beschoeiingen); 4. Menselijke activiteiten langs en in het water (visfuiken, wasplaatsen); 5. Resten van bewoning (‘landarcheologie’). De verwachting voor die vijf categorieën wordt hieronder uiteengezet aan de hand van de twee voornaamste bronnen: de landschappelijke gegevens, die uitmaken welke gebruiksmogelijkheden het landschap aan de mens bood, en historische bronnen en archeologische vondsten, die aangeven waar de mens dat landschap ook daadwerkelijk gebruikte.
Op grond van landschappelijke gegevens Voor de archeologische verwachting voor resten die gerelateerd zijn aan de scheepvaart (1) is het lastig een gedifferentieerde verwachting op grond van landschappelijke gegevens op te stellen: het landschappelijke element dat de mens de gelegenheid bood tot scheepvaart is immers de rivier. Ditzelfde geldt iets minder voor menselijke activiteiten in en langs het water (4). Ook hier geldt dat juist het water deze gebruiksmogelijkheid bood. Wel zal gelden dat oevers en oeverzones die in de buurt van woonplaatsen of zones met een goede bewoonbaarheid lagen, een iets hogere archeologische verwachting zullen hebben voor resten van deze activiteiten. Voor resten van bewoning en ander gebruik van het land (5) geldt een hoge verwachting waar de Lek oude stroomruggen in de ondergrond kruist. Deze stroomruggen lagen hoger en waren iets zandiger van samenstelling waardoor ze droger waren dan de omgeving en beter bewerkbaar. Bewoning concentreerde zich dan ook op deze ruggen. Rond het eiland Ossenwaard (stroomgordels van Hagestein en Vuylkop), net ten oosten van de A27 (stroomgordels van Vuylkop, Benschop en Wiers) en tegenover Lopikerkapel (stroomgordels van Hagestein, Autena en Lage Dijk), geldt voor de Lek, en met name voor de oevers/flanken van de rivier een hoge verwachting op het aantreffen van ‘landarcheologie’. Waar de kans op bewoning hoog is, is ook de kans op de aanwezigheid van afvaldumps (2) hoger. Voor resten van infrastructurele werken (3) geldt een gedifferentieerde verwachting op grond van landschap. Havens, kades en aanlegsteigers kunnen het beste worden aangelegd in de buitenbocht van een riviermeander, waar de diepgang het grootst is. Rivierovergangen liggen traditioneel juist altijd in de overgangszone tussen twee meanders. Hier is de diepte van de rivier gemiddeld en constant over de gehele breedte, dit maakt het gebruik als voorde (doorwaadbare plaats) mogelijk en meestal richt het aansluitende wegennet zich dan ook op dit soort doorwaadbare plekken. De zone tussen twee meanders is ook de meest geschikte plek om een brug te slaan: de funderingsdiepte is ─ wederom ─ gemiddeld en constant, de erosie is niet zo groot als in een buitenbocht. De zone die het meest geschikt is voor de oversteek is ook de zone waar een hogere kans bestaat op het aantreffen van deposities (2) in de vorm van afval, verloren voorwerpen en opzettelijke ‘offers’. Voor veerverbindingen en scheepsbruggen gelden deze beperkingen veel minder. Beschoeiingen met als doel de oever te beschermen tegen erosie (en niet als onderdeel van een kade, steiger of haven) zijn op twee plekken te vinden: in de buitenbocht van een riviermeander en op uittredeplaatsen van een crevassegeul door de oeverwal.
57
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Op grond van archeologische vondsten en historische bronnen Resten van bewoning op land en ander gebruik van het land (5) kunnen door de Lek zijn aangesneden in de buurt van bekende nederzettingen of woonplaatsen. Daarbij hoeft niet alleen aan dorpen of steden te worden gedacht, maar ook bijvoorbeeld aan de in Vianen en Nieuwegein ook aangetroffen resten van verdedigingswerken en bijvoorbeeld steenovens. Er is sprake van een hoge archeologische verwachting voor resten van bewoning als het gaat om zones in de buurt van bekende nederzettingen. De verwachting voor resten van meer plaatselijke, in ruimte en soms ook tijd beperktere activiteiten, zoals steenovens en verdedigingswerken is minder goed te bepalen. Infrastructurele werken (3) zijn altijd daar te verwachten waar bekende routes of wegen lagen. Dit geldt zowel voor voortzettingen over het water (brug, veer of voorde) als voor onderbrekingen (aanlegsteigers, kades, havens). De kans op beschoeiingen (als bescherming tegen erosie) neemt toe wanneer zich parallel aan een erosiegevoelig punt op de oever een weg of route bevindt of bijvoorbeeld een te beschermen bouwwerk. Depositievondsten (2) kunnen worden aangetroffen in de buurt van bekende nederzettingen (afval) of bij riviersplitsingen of samenvoegingen (afval, verloren goed en ‘offers’). Afval en verloren voorwerpen worden ook in ─ voormalige ─ havens verwacht.
Archeologische verwachting Op grond van bovenstaande feiten en overwegingen is op de beleidsadvieskaart een verwachting toegekend op grond van tabel 6. De Lek als geheel heeft hierbij een zeer lage verwachting gekregen. Waar sprake is van één van de hierboven genoemde geografische factoren, is sprake van een lage archeologische verwachting. Waar twee of drie factoren een rol spelen, geldt een middelhoge archeologische verwachting en bij vier of meer een hoge. Het resultaat is afgebeeld op kaartbijlage 5. Hogere verwachting:
Voor:
In buitenbocht riviermeander
Infrastructurele werken
Bij uittredeplaats crevasse
Infrastructurele werken
Binnen 500 m van een bekende archeologische nederzetting
Deposities, resten van menselijke activiteiten in/aan het water
Midden tussen meanders
Infrastructurele werken en deposities
Waar stroomgordels in de ondergrond de Lek kruisen
‘Landarcheologie’ en deposities
Direct naast de rivier lopende wegen
Infrastructurele werken
In splitsingen en samenvoegingen van rivierarmen
Deposities
Ter plaatse van bekende routes en wegen
Infrastructurele werken, deposities
In havens
Deposities, scheepvaart
Tabel 6. Archeologische verwachting in en direct om de Lek.
5.4 Bodemverstoringen Naast gespecificeerde archeologische verwachtingen zijn ook de bekende bodemverstoringen afgebeeld op de verwachtingskaart (zowel ophogingen als afgravingen). Omdat in de meeste gevallen niet bekend is in welke mate en tot hoe diep bodemverstoring heeft opgetreden, is het niet in alle gevallen mogelijk om archeologisch verstoorde gebieden aan te geven. Dit zal intensief veldonderzoek uit moeten wijzen (zie ook § 2.5 en § 3.5).
58
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
5.5 Aansluiting op aangrenzende gemeenten Zoals in hoofdstuk 2 aan bod is gekomen, zijn er tal van mogelijkheden en invalshoeken om een archeologische verwachtingskaart op te stellen. Daarnaast zorgen de kwaliteit van voorafgaande analyse, het detailniveau, de kaartschaal en de hoeveelheid bronnen voor verschillen in eindproduct. Dit blijkt vooral als de verschillende archeologische verwachtingskaarten met elkaar worden vergeleken. Hier volgt een vergelijking tussen de archeologische verwachtingskaarten van de gemeenten Nieuwegein, IJsselstein, Utrecht, Houten en Vianen.
Gemeente IJsselstein De gemeente IJsselstein grenst aan het zuidwestelijke deel van de gemeente Nieuwegein, daar waar de Hollandse IJssel een bocht in oostelijke richting maakt. De verwachtingskaart die is opgesteld door De Boer e.a. (2006) is net als de verwachtingskaart van de gemeente Nieuwegein gesplitst in twee archeologische perioden: Prehistorie - Romeinse tijd en Middeleeuwen - Nieuwe tijd. In grote lijnen komen de archeologische verwachtingen op de gemeentegrenzen met elkaar overeen; toch is er een aantal verschillen. Opvallend is ten eerste de archeologische verwachting voor de uiterwaarden van de Lek. Voor de periode Prehistorie - Romeinse tijd is hier een lage archeologische verwachting toegekend, terwijl recentelijk booronderzoek (Smit, 2010) heeft uitgewezen dat er onder de uiterwaardafzettingen wel degelijk oudere, intacte oever- en beddingafzettingen aan te treffen zijn. Dat is dan ook de reden dat er voor de gemeente Nieuwegein een middelhoge archeologische verwachting is toegekend aan de uiterwaarden, daar waar het oudere Benschopsysteem in de ondergrond aanwezig is. Hetzelfde feit doet zich voor in de uiterwaarden van de Hollandse IJssel, hoewel de kaart van IJsselstein daar in bepaalde gebieden wel een middelhoge archeologische verwachting is toegekend. Een tweede verschil tussen beide kaarten is de hoge archeologische verwachting die op de kaart van IJsselstein is toegekend aan een crevassegeul die vanuit de Hollandse IJssel in oostelijke richting de gemeente Nieuwegein binnen treedt. Op de verwachtingskaart van de gemeente Nieuwegein is deze crevassegeul weliswaar ook voorzien van een hoge archeologische verwachting, maar dan specifiek voor de periode Middeleeuwen - Nieuwe tijd. De reden hiervoor is dat de geul (riviertje ’t Gein) waarschijnlijk pas in de Vroege Middeleeuwen is ontstaan. Een laatste verschil is de hoge archeologische verwachting die is toegekend aan de dijk van de Hollandse IJssel als zijnde ontginningsas voor de periode Middeleeuwen - Nieuwe tijd. Uit de cultuurhistorische inventarisatie blijkt echter voor de gemeente Nieuwegein dat de Lekdijk als primaire ontginningsas gezien moet worden en de dijk van de Hollandse IJssel dus niet noodzakelijkerwijs een ontginningsas is (en daardoor geen hoge archeologische verwachting is toegekend).
Gemeente Utrecht De gemeente Nieuwegein grenst in het noorden en noordoosten aan de gemeente Utrecht. In 2009 is een archeologische waardenkaart vervaardigd die in de grensgebieden met de gemeente Nieuwegein qua archeologische verwachting niet goed overeenkomt (N.N., 2009). De kaart van Utrecht kent namelijk überhaupt géén archeologische verwachting toe aan de grensgebieden met de gemeente Nieuwegein, terwijl aan dezelfde landschappelijke zone in Nieuwegein een lage archeologische verwachting is toegekend. Ook de hoge archeologische verwachting aan het crevasse-
59
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
complex dat direct van de Blok stroomgordel afkomstig is en zich in noordelijke richting uitstrekt, komt niet voor op de kaart van Utrecht. Deze verschillen liggen hoogstwaarschijnlijk aan het verschil in methodiek die ten grondslag ligt aan de verwachtingskaarten (wanneer heeft een gebied een archeologische verwachting?).
Gemeente Houten In het oosten grenst de gemeente Nieuwegein aan de gemeente Houten. Langs deze grenszone komen de archeologische verwachtingen overeen (Hessing & Klerks, 2007). Kleine verschillen zitten in de ligging van de Wiersch stroomgordel, die voor de gemeente Nieuwegein is aangepast op basis van het AHN en recentelijk booronderzoek. Verder is er aan Houtense zijde op de Jutphaas stroomgordel een aantal percelen voorzien van een lage archeologische verwachting, die daardoor plaatselijk voor verschillen tussen beide verwachtingskaarten op kunnen leveren. Een laatste verschil is de ontginningsas aan de Lekdijk die op de Nieuwegeinse kaart staat vermeld, maar niet op de Houtense kaart als zodanig is aangeduid.
Gemeente Vianen Hoewel de gemeente Vianen in het zuiden grenst aan de gemeente Nieuwegein, zijn zij van elkaar gescheiden door de Lek. Hierdoor is het grensgebied niet te vergelijken met de kaart van Huizer (2007).
Conclusie In grote lijnen is de basis van de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Nieuwegein goed aan te sluiten met omliggende gemeenten. Verschillen ontstaan zoals eerder gesteld vooral door verschil in methodiek, kwaliteit van de analyse en de hoeveelheid bronnen. Tot zover is te concluderen dat de verwachtingskaart van de gemeente Nieuwegein kwalitatief en inhoudelijk gezien op zijn minst aansluit, of in sommige gevallen zelfs een specifiekere archeologische verwachting toekent, in vergelijking met de aangrenzende gemeenten.
60
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
6 Archeologische verwachting voor resten uit de Tweede Wereldoorlog
6.1 Inleiding Overblijfselen van de Tweede Wereldoorlog worden in Nederland in toenemende mate onderkend als waardevol cultuurhistorisch erfgoed. Sinds enkele jaren neemt ook de archeologische interesse voor dit tijdvak toe (Kok, 2009 & 2010; Kok & Wijnen 2011). De lijn der verwachting is dat steeds meer gemeenten Tweede Wereldoorlogarcheologie in hun beleid opnemen. De gemeente Nieuwegein is vooruitstrevend door er als één van de eerste gemeenten van Nederland voor te kiezen het erfgoed van de oorlog op te nemen in de nieuwe archeologische verwach tingskaart en beleidskaart. Hieronder volgt eerst een uitwerking van de gebruikte methode van onderzoek. Daarna worden de resultaten toegelicht met eerst een inleiding over de geschiedenis van Nieuwegein in de Tweede Wereldoorlog. Daarna worden specifieke locaties in detail besproken. In de tekst wordt steeds gerefereerd aan nummers uit de catalogus (bijlage 2). Dit wordt afgesloten met conclusies en aanbevelingen. Deze verwachtingskaard was niet compleet geweest zonder de aanvullingen en suggesties van de heer Piet Daalhuizen van de Historische Kring Nieuwegein en de heer Harrie Koppelrath van de Oudheidskamer Vreeswijk, waarvoor onze hartelijke dank.
6.2 Methode en bronnen Het doel van dit hoofdstuk is het op integrale wijze in kaart brengen van zoveel mogelijk relevante informatie met betrekking tot de archeologie van de Tweede Wereldoorlog in Nieuwegein. ‘Integraal’ betekent hier dat het onderzoek elementen uit verschillende disciplines combineert. Zo wordt op de verwachtingskaart niet alleen de verwachting voor het bodemarchief aangegeven, maar zijn ook bovengrondse structuren opgenomen als deze aanleiding geven tot een verwachting of bijdragen aan het totaalbeeld. Zo zullen nu nog bestaande kazematten – traditioneel het domein van de bouwhistorie – in 1940 vaak een ensemble gevormd hebben met nu alleen nog archeologisch aanwezige loopgraven. In zo’n geval zijn zowel de kazemat als het stellinggebied er omheen beide aangegeven op de kaart. Ook kan een gebouw dat bijvoorbeeld in gebruik is geweest als distributiekantoor, onderduikadres of Ortzkommandantur (zetel van het Duitse militair bestuur van dorp of stad) nog materiële sporen uit de bezettingstijd meedragen (Wijnen 2010). Dit soort bouwbiografische sporen horen ook tot de materiële neerslag van de Tweede Wereldoorlog en daarom zijn ook deze panden aangegeven op de kaart indien bekend. Als laatste is er sprake van integraal onderzoek omdat voor het samenstellen van de kaart veel gebruikt gemaakt is van methoden die traditioneel thuishoren in het historisch onderzoek, zoals
61
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
archiefonderzoek en interviews met lokale experts. Locale experts - zoals de heer P. Daalhuizen en H. Koppelrath voor Nieuwegein - kennen vaak verhalen die het waard zijn om vast te leggen, omdat ze naar archeologisch interessante locaties kunnen verwijzen. Zo ontstaat uit een grote diversiteit aan bronnen een inzicht in de verwachting van de archeologie van de Tweede Wereldoorlog in de gemeente. Voor de verwachtingskaart van Tweede Wereldoorlogsporen voor Nieuwegein is gebruikt gemaakt van een verscheidenheid aan bronnen. Hieronder volgt een lijst en uitleg van de gebruikte bronnen.
6.2.1 Luchtfoto’s uit de periode 1939-1945. Op luchtfoto’s uit de periode 1939-1945 zijn strategisch relevante objecten vaak goed zien. Er is daarom enkele dagen geïnvesteerd in het bezoeken en bestuderen van verschillende collecties luchtfoto’s. Het gaat om: 1. De collectie ‘Geallieerde Strijdkrachten, april 1940’ van het Kadaster te Zwolle; 2. De collectie ‘The Netherlands in World War II by the RAF, 1943-1947’ van de Wageningen University and Research Centre, University Library, Special Collections Department. Uit deze collectie is een aantal foto’s geselecteerd en zo nauwkeurig mogelijk met de handloupe en stereoscopisch bekeken (tabel 7). Met opzet is gekozen voor foto’s uit verschillende perioden, zodat zowel de meidagen als het verdere verloop van de oorlog in beeld komen. Hierbij gaat het om een globale inspectie: Alleen vrij grote objecten, zoals loopgraven en grotere stellingen, worden dan zichtbaar en zijn ingetekend op de kaart. Kleinere elementen, zoals schuttersputten of kleine versperringen, worden vaak niet ontdekt. Hiervoor is aanvullend onderzoek nodig met bijvoorbeeld een stereomicroscoop (met een hogere vergroting dan het hier gebruikte stereo-oculair). Foto
Datum
Gebied
Gebruikt voor georefereren?
WUR Library, special collections department, The Netherlands by the R.A.F. RAF 125-1-3069
24-12-1944
Omgeving Beatrix sluizen
Ja
RAF 102-5-3099
2-3-1945
Lekdijk
Ja
RAF 102 -#- 3002*
2-3-1945
Omgeving Fort Jutphaas
-
RAF 102 -#-3003*
2-3-1945
Omgeving Fort Jutphaas
-
Collectie Kadaster ‘Geallieerde strijdkrachten 1940’ Geall. Str. foto 2968
1940
Fort Vreeswijk
Geall. Str. foto 3014
1940
Fort Jutphaas, Lekkanaal en Batterij aan de Overeindseweg
Ja
Tabel 7. Overzicht van de voor de verwachtingskaart geraadpleegde luchtfotoarchieven en foto’s. De foto’s met een asterix * zijn ook stereoscopisch bekeken.
Een interessante aspect van luchtfoto-onderzoek is dat uit deze bron zeer precieze informatie voortkomt voor de archeologische verwachtingkaart. Wat op een luchtfoto is te zien, is op dat moment feitelijk aanwezig in het terrein – waarbij een juiste interpretatie natuurlijk wel een voorwaarde is voor goed resultaat. Luchtfoto-onderzoek gaat dus niet alleen meer over een archeologische verwachting, maar nadert aan de registratie van archeologische vindplaatsen. Het is daarom relevant zoveel mogelijk objecten op de luchtfoto’s zo nauwkeurig mogelijk te projecteren op de huidige topografie.
62
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Hiervoor is uit de luchtfoto’s een selectie van drie foto’s gemaakt die digitaal zijn gerefereerd ten opzichte van de topografie (deze luchtfotos zijn opgenomen in de bijlagen 4, 5 en 6). Daarna zijn de waargenomen objecten uit de Tweede Wereldoorlog overgezet op de kaart als lijnelementen. Zie tabel 7 voor een overzicht van de gerefereerde foto’s. Luchtfoto’s hebben altijd enige vertekening in zich door de bolling van de lens en de hoek waaronder gefotografeerd is. Daardoor is de nauwkeurigheid van het georefereren altijd beperkt en kunnen de objecten op de verwachtingskaart enkele meters opschuiven ten opzichte van de feitelijke locatie. In het geval van Nieuwegein kunnen met name de stelling rond het noordelijke landhoofd van de Lekbrug in een straal tot 15 m verplaatst zijn, omdat de brug in de hoek van de luchtfoto zit en dus niet recht te projecteren was. Voor de andere objecten is de afwijking beduidend kleiner. Bij een globale inspectie zoals hier uitgevoerd zijn kleine objecten, zoals een schuttersput voor één man, niet op de foto te zien. Daarom is het raadzaam altijd een marge om de waargenomen objecten aan te houden, waarbinnen nog archeologische sporen mogelijk zijn die nog tot hetzelfde ensemble behoren. Zo levert een van de luchtfoto overgenomen stelling dus altijd op de kaart ook een vlak met een archeologische verwachting op. De breedte van een zo te nemen marge is enigszins arbitrair, omdat voor veel type objecten niet duidelijk is hoe uitgestrekt ze zijn. Als uitgangspositie is altijd minstens 50 tot 100 m rond waargenomen stellingen aangehouden, maar soms is ook de aanwezige percelering genomen als grens van het verwachtingsgebied.
6.2.2 Vliegtuigcrashes Sites van vliegtuigcrashes worden steeds vaker gezien als (mogelijke) archeologische vindplaatsen. Daarom is voor de verwachtingskaart in het ‘Verliesregister’ van de ‘Studiegroep Luchtoorlog 1939-1945’ (SGLO, 2010) een scan uitgevoerd om de mogelijke locaties van crashes vast te stellen. Gezocht is in alle vijf delen van het register op de toponiemen van de dorpen Jutphaas en Vreeswijk in het gebied van de gemeente Nieuwegein, inclusief IJsselstein en Tull. De crashlocaties binnen de gemeente zijn ingetekend op de verwachtingskaart.
6.2.3 Lokale bronnen Zoals al genoemd zijn lokale bronnen voor onderzoek naar de verwachting van WOII belangrijk. Bewoner-experts binnen de gemeente, vaak lid van de plaatselijke oudheidskamer of historische vereniging, hebben vaak goed zicht op de oorlogsgeschiedenis van de gemeente én hierover gepubliceerd. Voor Nieuwegein is vooral gebruik gemaakt van de kennis van de heer Piet Daalhuizen en de heer Harrie Koppelrath van respectievelijk Historische Kring Nieuwegein en de Oudheidskamer Vreeswijk. Daarnaast zijn bestudeerd de werken: 1. Copier-Van den End, R., 1995. Vreeswijk in de Tweede Wereldoorlog. Een uitgave van De Oudsheidskamer Vreeswijk; 2. Liempt, A. van, 2008. De plek, Cronyck de Geyn jaargang 30, nr 3, juli 2008; 3. Ververs, M.J., 1995a. De Beatrix sluizen tijdens de oorlog 1940-1945. Cronyck de Geyn, kwartaal-uitgave van de histo¬rische kring Nieuwegein 17(1995) 78-93. 4. Ververs, M.J., 1995b. Een Vrijstad Bevrijd. Vianen, Hagestein, Everdingen, Zijderveld. Uitgegeven in eigen beheer; Ook de gemeentewebsite geeft enige zeer praktische basisinformatie (www.nieuwegein.nl).
63
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
6.2.4 Archiefonderzoek in het Nationaal Archief Het Nationaal Archief in Den Haag beheert het voormalige archief ‘Ministerie van Defensie: 2e Geniecommandement Bureau Registratie Verdedigingswerken’ met toegangsnummer 2.13.167. Dit ‘Bunkerarchief’ bestaat voor het overgrote deel uit kaarten en tekeningen van de afzonderlijke bunkers, stellingen en versperringen, die in gebruik waren voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Daarbij ligt de focus op Duitse verdedigingswerken. Een dagdeel is besteed aan onderzoek in dit archief waarbij de inventarissen als vermeld in tabel 8 zijn onderzocht op stellingen in de gemeente Nieuwegein. Gevonden stellingen zijn overgenomen op de verwachtingskaart. Inventaris nr.
Beschrijving
276 kaart 16
Blokkaarten van werken
285 kaart 9
Registers van werken in Nederland, Overzichtskaart
392
Stellingen en complexen in Noord- en Midden Nederland 1939-1959
910
Registratietekeningen van afzonderlijke werken in Noord- en Midden-Nederland, afdrukken HoevelakenJutphaas
Tabel 8. Geraadpleegde inventarissen voor Nieuwegein in het Nationaal archief.
6.2.5 OCE-rapportages Bij vooronderzoek ten behoeve van de opsporing van niet gesprongen explosieven (OCE: Opsporing Conventionele Explosieven) worden voor een deel dezelfde bronnen geraadpleegd als voor cultuurhistorisch onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog. Hoewel ze sterk wisselen in kwaliteit, kunnen deze OCE-rapportages een aanvulling bij onderzoek naar archeologische waarden van de Tweede Wereldoorlog zijn. De gebieden in zo’n rapport aangeduid als verdacht, worden opnieuw geïnterpreteerd, maar nu vanuit hun cultuurhistorische waarde. Voor Nieuwegein bleek één rapportage beschikbaar van T&A Survey: Palma, J., 2008. Rapportage van het historisch vooronderzoek naar de aanwezigheid van conventionele explosieven ter plaatse van het plangebied van het project ‘Ruimte voor de Lek’. Rapport 0908-GPR1505. T&A Survey BV, Amsterdam.
6.2.6 Overige bronnen en websites Met betrekking tot de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) en gebouwde monumenten zijn de volgende websites en bronnen nog geraadpleegd: - De KICH database: www.kich.nl; - ‘Strategisch Laagland – digitale atlas van de Nieuwe Hollandse Waterlinie’ inclusief de gedigitaliseerde kaarten op www.waterlinie.nl; - Betonkazemat.nl een initiatief met als doel alle betonnen kazematten in kaart te brengen van de heer K. van de Waal (http://www.betonkazemat.nl). Voor de verwachtingskaart is de keuze gemaakt niet alle elementen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie over te nemen, maar alleen die objecten die geassocieerd zijn met een archeologische verwachting. Dit is met name het geval als de objecten onderdeel zijn van of gepaard gaan met gevechtsstellingen. Kazematten en groepsschuilplaatsen zijn in dit geval aangegeven als puntlocaties, met daarom heen een zone met een hoge archeologische verwachting omdat ze onderdeel
64
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
uitmaakten van een systeem van stellingen, waaronder ook gegraven stellingen. De sluizen in de verschillende kanalen en waterlopen door Nieuwegein zijn om deze reden niet opgenomen in de kaart; ze gaan niet gepaard met gevechtsstellingen of verwachtte archeologie uit de periode 1940-1945. Wat datering betreft zijn alle wel ingetekende objecten van de NHW opgenomen met als jaartal 1940, behalve de V.I.S.-kazematten waarvan het bouwjaar bekend is (V.I.S. staat voor ‘Voorschrift Inrichten Stellingen’, een uitgave van het Ministerie van Oorlog.). De kazematten in Vreeswijk zijn uit 1936. De reden dat er overwegend gewerkt is met twee perioden is dat deze kaart met name onderscheid wil maken tussen objecten uit de Meidagen van 1940 en de Duitse objecten van later in de oorlog.
6.2.7 Visuele inspectie Tot slot van de inventarisatie is een aantal objecten bij de Beatrix-sluizen en de Lekkanaaldijk visueel geïnspecteerd vanuit de vraag of er in het terrein nog iets van te zien is.
6.3 Nieuwegein in de Tweede Wereldoorlog In 1939 werd in Nederland de algehele mobilisatie afgekondigd en maakte het leger zich klaar voor een Duitse inval uit het oosten. Als belangrijkste verdedigingslijn koos het Nederlandse opperbevel in eerste instantie voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW), een linie bestaande uit inundaties en daarachter betonnen en aardwerken verdedigingswerken lopend van Naarden aan het IJsselmeer tot Gorinchem en de Biesbosch. De NHW is hoofdzakelijk aangelegd tussen 1815 en 1885, maar werd tot 1940 steeds uitgebreid en versterkt, onder ander met de V.I.S. kazematten, waarvan er drie binnen de gemeentegrenzen van Nieuwegein liggen (figuur 16: cat.nrs. D, E en G). Nieuwegein – toen nog bestaand uit de dorpen Vreeswijk en Jutphaas – was binnen de ‘Groep Lek, vak Jutphaas’ onderdeel van de NHW met binnen haar grenzen een aantal grote werken. De belangrijkste daarvan zijn het Fort Jutphaas, Fort Vreeswijk, de Batterij aan de Overeindse weg en de in aanbouw zijnde Keersluis, ook wel Plofsluis genoemd (Steenbergen-Van der Zwart, 2006: cat.nrs. 1 t/m 4). De Keersluis is de enige in zijn soort en daarmee uniek voor Nederland. Een ander voor de linie betekenisvol element vormen de Beatrix-sluizen in het Lekkanaal, die een belangrijke functie vervulden voor het op peil houden van de waterstanden en een belangrijke doorvoerweg over water naar het noorden zijn (cat.nr. E). Tijdens de meidagen van 1940 zijn de sluizen verdedigd door de Vrijwillige Landstorm Korps Vaartuigendienst van de Groep Lek (Ververs, 1995). Ook na de meidagen blijven de sluizen belangrijk, maar nu voor de bezetter. Gelegen in de NHW was het in Nieuwegein tijdens de mobilisatie één en al bedrijvigheid van troepen die her en der in de gemeente gelegerd waren, onder andere in een kamp west van Fort Jutphaas, langs de Nedereindseweg dat bekend stond als ‘Kamp Drilleveld’. De straat draagt nabij draagt nog altijd deze naam (cat.nr. 7). De militairen werkten onder andere aan de opbouw van de linie. Uiteraard werd onder andere gewerkt aan de Keersluis, die nog niet gereed was in 1940 en daarnaast aan de inrichting van artillerieposities direct ten noorden en ten zuiden van Jutphaas. In de dijken van het Lekkanaal werden vele korte loopgraven en schuilplaatsen aangelegd. Bij Fort Vreeswijk was het wat dit betreft wat rustiger, omdat dit fort door de gereedkoming van Fort Honswijk van mindere betekenis was geworden. In 1939 was om die reden al het grootste deel van de infanteriebezetting van dit fort verplaatst naar elders (Copier-Van den End, 1995).
65
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Figuur 16. De V.I.S. Kazemat Vreeswijk Oost, juni 2010.
Vlak voor het uitbreken van de oorlog besloot het opperbevel de hoofdweerstandsstrook echter te verplaatsen naar de Grebbelinie, meer in het oosten. De werkzaamheden aan de NHW werden stopgezet en de troepen werden verplaatst. Door deze beslissing bleef Nieuwegein buiten de grote grondgevechten van de meidagen in 1940. Wel kreeg men te maken met groepen evacués uit de omgeving van Veenendaal en Tiel en vluchtelingen uit Rotterdam en vielen enkele bommen in de gemeente (Palma, 2009). Op 12 en 13 mei spoelden de eerste golven van het terugtrekkende Veldleger de gemeente binnen. De 156e afdeling luchtdoelartillerie haalde in de omgeving van Vreeswijk twee toestellen neer (Palma, 2009; crashlokatie onbekend. Zie voor meer over crashes de resultaten van dit onderzoek).
6.3.1 Lekbrug, Beatrix-sluizen en Jutphaas Tijdens de bezetting bleef het in Nieuwegein overwegend rustig. De Duitsers vorderden percelen en panden en richtten her en der bij kruispunten versperringen, stellingen en/of luchtafweergeschut in (Copier-Van den End, 1995). Belangrijkste militaire activiteiten vonden plaats rond de Lekbrug, Fort Vreeswijk, de Beatrix-sluizen en Fort Jutphaas (cat.nrs. 1, 2, 6, 8, 9, 13 en 14). De Lekbrug was voor de Duitsers een belangrijke noordzuid-verbinding die intensief met geschut in staat van verdediging werd gebracht tegen luchtaanvallen. De brug werd door de Duitsers bovendien voorzien van springladingen om haar te kunnen laten springen als de geallieerden zouden naderden. De grootste Duitse luchtafweerstellingen bij de brug liggen aan Viaanse zijde maar ook in het Vreeswijkse landhoofd waren loopgraven, versterkingen en mitrailleursnesten aangebracht (cat.nr.8). Uiteindelijk faalde de
66
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
opzet de brug hiermee te beschermen en werd zij door een bombardement van jachtbommenwerpers vernietigd op 5 januari 1945 (Copier-Van den End, 1995; Palma, 2009). De Beatrix-sluizen waren een belangrijke verbinding naar Noord Nederland en de Atlantikwall over water voor de bezetter, maar daarnaast ook een schakel in het inundatiesysteem. Het inundatiesysteem was door de bezetter opnieuw ingericht in de ‘Vordere en Hintere Wasserstellung’ die moesten dienen als respectievelijk de tweede en derde Duitse verdedigingslijn achter de Atlantikwall (Van Hoof, 2006). In de top tien van meest belangrijke objecten in dit systeem bestempelden de Duitsers de sluizen zelfs zo: “Die wichtigste von diesen 10 Schleusen ist in diesem Zusammenhang die neue Schleuse im Amsterdam-Rijnkanaal in Vreeswijk. Für diese Schleuse sind oder werden bereits verschiedene Masznahmen ergriffen” (overgenomen uit Ververs, 1995). Een van die ‘Masznahmen’, oftewel maatregelen (het woord is waarschijnlijk verkeerd gespeld), bestond uit het voorhanden houden van middelen waarmee de sluispoorten in geval van nood snel dichtgestort konden worden en het preventief dichten van een van de twee sluizen. Een andere maatregel was de uitvoerige aanwezigheid van luchtafweerstellingen rondom de sluizen. Een bijzondere plek in de Duitse militaire inrichting van de regio vormt Fort Jutphaas. Dit fort werd ingericht als radio-luisterpost van de Kriegsmarine en was daarom een uiterst geheim object van de Duitse militaire communicatiediensten (figuur 17).
Figuur 17. Uitsnede van Luchtfoto 3014 met Fort Jutphaas, Nederlandse stellingen, Lekkanaal, Batterij aan de Overeindseweg en de Keersluis in aanbouw.
67
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
6.3.2 Het eind van de oorlog Hoewel de Duitse militaire activiteit in de gemeente ongetwijfeld is toegenomen tegen het eind van de oorlog, bleef Nieuwegein zelf tot aan de bevrijding van Nederland overwegend buiten schot. In 1945 trokken de Canadezen en Britten op tegen de bezettingsmacht in West-Nederland. Ze stopten hun opmars echter bij de Grebbelinie en de lijn Ochten-Kesteren, 25 km ten oosten van de gemeente. Nieuwegein blijft daarmee opnieuw en tot het einde van de oorlog buiten het strijdperk. Op 5 mei 1945 gaven de Duitse troepen zich over en eindigde officieel voor heel Nederland de oorlog. Soms was het echter hier en daar nog onrustig. Zo is op 7 mei bij de Herenstraat, Dorpsstraat en rond het gemeentehuis nog een schermutseling geweest tussen leden van het verzet en Duitse officieren, waarbij een van de Duitsers in een vuurgevecht het leven verloor (cat.nr. 5: zie verderop voor meer informatie).
Figuur 18. Uitsnede van Luchtfoto 3014 met Fort Jutphaas en 6-hoekige stellingen.
68
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
6.4 Archeologische verwachting van de Tweede Wereldoorlog 6.4.1 Nieuwe Hollandse Waterlinie 1940 Nieuwegein was in 1940 onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In die zone heeft de gemeente dan ook een hoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten. Op de verwachtingskaart is de nadruk gelegd op sporen die gerelateerd zijn aan gevechtsposities en stellingen gemobiliseerd in 1940. Sluizen, duikers en dijken zijn als zodanig niet aangegeven op de kaart. De belangrijkste grote werken van de NHW zijn de forten Vreeswijk, Jutphaas, de batterij aan de Overeindseweg en de Keerluis (cat.nrs. 1 t/m 4). De luchtfoto’s van het Kadaster laten zien dat al deze werken in 1939 in staat van verdediging zijn gebracht en dat daarbij extra verdedigingswerken zijn gegraven op het terrein van de forten (figuur 17). Ook is goed te zien hoe op de weilanden direct ten noorden en ten zuiden van het fort Jutphaas artillerie posities zijn voorbereid (cat. nrs. 7 en 11). De stellingen aan de zuidzijde van het fort hebben een kenmerkende zeskantige vorm (figuur 18). Het is nog niet duidelijk of deze posities daadwerkelijk vuur hebben uitgebracht in de meidagen. Wel heeft zich in de gemeente luchtafweer bevonden dat met zekerheid wel heeft gevuurd (Ververs, 1995). Mogelijk heeft een deel van dit geschut zich ook bij Fort Jutphaas bevonden. De forten, waaronder ook de fortgrachten van Vreeswijk en Jutphaas, de stellingen bij de Batterij aan de Overeindseweg, hebben een hoge archeologische verwachting voor sporen uit de Tweede Wereldoorlog. Ze zijn als vlakelementen 1 t/m 4 ingetekend op de kaart, zonder daarbinnen de verschillende objecten verder te differentiëren.
Kazematten Tussen de grotere werken van de NHW bevonden zich talrijke versterkingen van beton. In de gemeente werden langs het Lekkanaal in de jaren 30 van de 20e eeuw drie massieve V.I.S. kazematten gebouwd volgens het ‘Voorschrift Inrichten Stellingen’. (K. van de Waal, betonkazemat.nl; cat.nrs. D, F en G). De afkorting V.I.S. staat voor ‘Voorschrift Inrichten Stellingen’. Hoewel de officiële designatie anders was, worden de kazematten in Nieuwegein meestal benoemd als ‘Vreeswijk Oost, West en Midden’ (H. Koppelrath, mondelinge mededeling 2010). ‘Vreeswijk Midden’ is van een bijzonder type, omdat het om een dubbele kazemat gaat: twee kazematten in één als het ware (figuur 19). Het gaat om een uniek type waarvan er maar één in Nederland is gemaakt (mondelinge mededeling D. Koen). Ook op de Batterij aan de Overeindseweg staat een V.I.S. kazemat, gebouwd in uitvoering W21-28. Deze aanduiding betekent dat de kazemat een voltreffer van het kaliber 21 cm en aanhoudend vuur van kaliber 28 cm moest kunnen weerstaan. Bijzonder gegeven van deze kazemat is dat de situatie nog vrijwel hetzelfde is als in 1940, waardoor het beoogde schootveld als landschappelijk kenmerk nog aanwezig is. Er zijn 34 exemplaren van dit type in de NHW gebouwd en er resteren nog circa 25 exemplaren. (D. Koen; mededeling via stichting Menno van Coehoorn, 2011). Dit type kazematten moet men nadrukkelijk niet zien als op zichzelf staande objecten: de V.I.S. kazematten vormen samen met (bijvoorbeeld) gietstalen koepelkazematten, betonnen groepsschuilplaatsen en wegversperringen één verdedigbare linie, waarbinnen alle objecten een eigen plek hebben, die een uidrukking is van de militaire strategie in het interbellum. Resten van een zo’n gietstalen koepel bevinden zich op de Keersluis en aan de oostzijde van het Lekkanaal ten zuiden van de Keersluis (cat.nrs. B en C), evenals de resten van fundamenten voor betonnen groepschuilplaatsen (cat.nrs. V en W). Zoals bij vrijwel alle koepelkazematten in Nederland het geval is, zijn ook bij de kazematten in Nieuwegein de koepels verwijderd door
69
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Figuur 19. De V.I.S. kazemat ‘Vreeswijk Midden’.
Figuur 20. Twee typen stellingen in de westelijke dijk van de Lekbrug.
70
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
de Duitse bezetter en zijn alleen de betonnen delen nog aanwezig. De verwijdering van de koepels heeft de kazemat zelf meestal ernstig beschadigd, maar dit kan men zien als biografische sporen van de oorlogsgeschiedenis van het bouwwerk. Op een uitstulping in de weg en sloot oost van de kanaaldijk ter plaatse van de catalogusnummer AG was een koepelkazemat type G conform een plan uit 1935 voorzien, maar het is niet bekend of deze in realisatie is genomen. Er zijn ter plekke geen zichtbare restanten bovengronds, of er een fundering in de grond zit is niet bekend (St. Menno van Coehoorn / D. Koen, 2011 persoonlijke mededeling). Bij de Overeindseweg liggen ook resten van groepschuilplaatsen en gietstalen koepels (Koen & Blijdestijn, 2007; cat.nr. 4). De koepelkazemat op dit werk is van een zeer bijzonder type: het betreft namelijk een koepelkazemat ‘met tank’. Deze tank – wat feitelijk de afwachtingsruimte voor het personeel in de kazemat in het geval van een bombardement – is van het type ‘model olietank van plaatstaal’ en is nog aanwezig in het beton (D. Koen, persoonlijke mededeling via de Stichting Menno van Coehoorn). De kazematten in het werk aan de Overeindseweg blijken al ingetekend op de topografie in de GBKN. Ook de oostelijke dijk van het Lekkanaal behoort tot de werken van de NHW, omdat deze extra zwaar is aangelegd teneinde de inundaties ten oosten van Nieuwegein te beveiligen (persoonlijke mededeling H. Koppelrath). In het midden van de weg tussen fort Jutphaas en het Lekkanaal bevond zich in het wegdek het fundament voor een betonnen aspergeversperring. Het is niet duidelijk geworden uit het onderzoek of deze geruimd zijn of nog onder het huidige wegdek bestaan (cat.nr. A). Er zijn vrijwel zeker nog meer van dit soort versperringen in de gemeente aanwezig geweest in 1940, maar details over de exacte ligging zijn nog niet gevonden. Een er van zou hebben gelegen in de buurt van de brug over de gracht van de Batterij aan de Overeindseweg (Daalhuizen, persoonlijke mededeling 2011). Tot slot heeft vergelijkbaar onderzoek voor de gemeente Vianen duidelijk gemaakt dat zich overal diverse barakkenkampen bevonden voor Nederlandse militairen (Kloosterman, in voorbereiding: Verwachtingskaart WOII archeologie Vianen). Voor Nieuwegein is hier met uitzondering van Kamp Drilleveld aan de Nedereindseweg verder niets over teruggevonden. Het is aannemelijk dat ook in deze gemeente meerdere kampen aanwezig zijn geweest, die een archeologische neerslag kunnen hebben achtergelaten en een aandachtspunt kunnen zijn voor nader onderzoek.
6.4.2 Loopgraven van de NHW uit 1940 Een verrassende ontdekking was dat aan weerszijden langs het Lekkanaal en bij de Overeindseweg zeer duidelijk gegraven (aarden) stellingen voor infanterie zichtbaar zijn (cat.nrs. 4 en 10). Op luchtfoto 3014 uit 1940 van het Kadaster is goed te zien dat het overwegend gaat om twee typen stellingen: een zigzaglopend type en een in rechte lijn gegraven type (figuur 20). Deze stellingen bevinden zich vrijwel over de hele lengte van het kanaal vanaf de V.I.S. kazematten aan de Lek, tot aan het Kanaaleiland in de huidige gemeente Utrecht. Alle waargenomen stellingen zijn als lijnelementen ingetekend op de verwachtingskaart. Daaromheen is een zone aangegeven waarbinnen sporen te verwachten zijn.
6.4.3 Militaire telefoonleiding 1940 Een aardig element dat werd ontdekt met hulp van H. Koppelrath van de Oudheidskamer Vreeswijk is een kaartje van een voormalige militaire telefoonleiding. Dit kaartje is in beheer bij de Oudheidkamer, maar komt vermoedelijk oorspronkelijk van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie.
71
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Figuur 21. De mogelijke kazemat in de pijler van de Lekbrug Nieuwegein.
Figuur 22. De westzijde van fort Jutphaas.
72
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Hierop is een telefoonverbinding aangegeven tussen de kazemat Vreeswijk Oost, via de Beatrixsluizen naar Vreeswijk West en Fort Vreeswijk. Volgens Koppelrath bevond zich een telefooncentrale op het fort en werd de militaire telefoondraad enige jaren geleden nog feitelijk aangetroffen bij graafwerk nabij de toegangsbrug naar het fort. Het is aannemelijk dat deze leiding langs de dijken van de Lek en het Lekkanaal nog aanwezig is (cat.nrs. X en Y).
6.4.4 Lekbrug Een bijzondere versterking van de NHW is de oude Lekbrug, waarin zich in de pijlers mogelijk ingebouwde mitrailleurkazematten bevinden (figuur 21; cat.nr. K). Deze hadden als doel om vijandelijk schepen de doorgang over de Lek te verhinderen. Er is verder onderzoek nodig om te bepalen of en in welke staat deze kazematten nog aanwezig zijn. Aan de binnenzijde en buitenzijde zijn in de pijlers nog wel grote gaten te zien en vensters met een rooster. De heer Koen van de Stichting Menno van Coehoorn meldde in 2011 dat volgens hem de schietgaten aan de oostzijde zicht, gericht in de lengterichting van de rivier en dat het niet zeker is ze nog aanwezig zijn (D. Koen, persoonlijke mededeling 2011).
6.4.5 Fort Jutphaas en Vreeswijk tijdens de bezetting Naast de al geschetste verwachting voor Fort Jutphaas en Vreeswijk als onderdeel van de NHW, geldt ook een verwachting voor Duitse sporen van later uit de oorlog (cat.nrs. 1 en 2). In beide forten zijn Duitse troepen gelegerd geweest. Op Fort Jutphaas bevond zich bovendien een belangrijk radio-zendstation van de Kriegsmarine ten behoeve van de communicatie met duikboten in de Noordzee: een belangrijk strategisch object dus. Op het terrein van het wachthuis aan de westzijde bevond zich een meterslange uitschuifbare antenne, die bij nadering van bijvoorbeeld vijandelijke vliegtuigen werd ingetrokken. Als de geallieerden het bestaan zouden ontdekken, zou zij namelijk zeker gebombardeerd worden, wat uiteindelijk ook gebeurd is (bron: www.nieuwe gein.nl; P. Daalhuizen, persoonlijke mededeling 2011). Het fundament van de antenne is nog altijd te zien vanaf de openbare weg bij het fort (figuur 22; P. Daalhuizen, persoonlijke mededeling 2010; visuele inspectie 2011).
6.4.6 Het ‘FLAK kanon bij Van Vulpen’ Op de luchtfoto van de RAF (nummer 125-01-3069) is ten oosten van Fort Jutphaas, op ongeveer tweederde van de afstand van het fort tot het Lekkanaal en ten noorden van de huidige Malapertweg, een stelling te zien (Collectie Wageningen University Library; cat.nr. 6). Het betreft een Duitse stelling met in ieder geval één rechthoekige geschutsstelling bestaande uit een wal, net ten noorden van de eerste rij huizen langs de Malapertweg. Vermoedelijk gaat het om een stuk luchtafweergeschut van Duitse herkomst, ook wel ‘FLAK’ geheten (Flug Abwehr Kanone). Rechts van het huis meteen ten zuiden van deze stelling ligt nog een kleinere ingegraven stelling. De heer Daalhuizen bleek goed bekend met deze stelling en het geschut. Onder getuigen van de oorlog in Jutphaas staat dit volgens hem bekend als ‘Het Kanon bij Van Vulpen’, waarbij Van Vulpen verwijst naar de Jutphaase familie die vlak bij het kanon woonden en wiens land en mogelijk ook het huis gevorderd waren door de Wehrmacht of de Kriegsmarine ten behoeve van de inrichting van deze stelling.
73
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Figuur 23. Duitse stellingen C en D als weergegeven op de overzichtskaart uit het ‘Bunkerar-chief’ inventaris 285 kaart 9 (Bron: Nationaal Archief Den Haag).
Inventaris
Beschrijving
Resultaat
Overzicht Duitse verdedigingswerken in (o.a.) de gemeente Jutphaas en Vreeswijk
‘Stelling Proefstanden aan de Kanaalweg 29 in Utrecht ‘Stelling B’ Wegversperring rond de A12 ‘Stelling C’ Versperingen bij de Jutfase brug ‘Stelling D’ Tankgracht en stellingen langs de Nedereindseweg ‘Stelling Z1,Z2, Z4’ kazematten en versperringen lang de Lek, waaronder de V.I.S. Kazematten.
Idem 276
Idem 276, met meer details
392
Details van de stelling aan de Kanaalweg 29 te Jutphaas
- (buiten de gemeente)
910
Details van de stelling aan de Kanaalweg 29 te Jutphaas
- (buiten de gemeente)
Details Tankgracht en aspergeversperringen
Profieltekeningen van de tankgracht en de versperringen bij object C en D
276 kaart blok 3m Ex. Nr 16
285 kaart 9
910 Jutphaas schets 5
Tabel 9.Resultaat uit de geraadpleegde inventarissen uit het archief 2.13.167 Bureau Regi-stratie Verdedigingswerken, bij het Nationaal Archief in Den Haag.
74
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Hoewel de omgeving sterk veranderd lijkt door nieuwbouw (het is met behulp van de gegeorefereerde luchtfoto’s niet helemaal te zien welk deel van de oorspronkelijke bebouwing nog bestaat), is het mogelijk dat deze stellingen nog in de bodem aanwezig zijn. De manschappen die het geschut bedienden, sliepen vrijwel altijd in gebouwen vlakbij het kanon, omdat zij dit bij een luchtaanval snel moesten kunnen bemannen. Hoewel nog niet zeker is waar de bemanning van het stuk in dit geval sliep, is het aannemelijk dat dit in de boerderij op dit perceel zelf was. Deze is in 1955 afgebroken (P. Daalhuizen, persoonlijke mededeling 2011). Als de bemanning ook in andere gebouwen nabij verbleef die wel nog bestaan, is het mogelijk dat zich hier nog bouwbiografische sporen van de bezetting bevinden. Wat voor type geschut er in de stelling stond, is niet duidelijk. Het zou kunnen gaan om een FLAK 8,8 cm kanon, aangezien de stelling een vergelijkbare vorm heeft als de grote stelling bij de Beatrix-sluizen (zie ‘Duitse stellingen bij de Beatrix sluizen’)
6.4.7 Duitse Verdedigingswerken bij de ‘Jutfase brug’ en de ‘Nedereindseweg’ Het onderzoek bij het Nationaal Archief richtte zich op het archief met toegang 2.13.167. Op de overzichtskaarten uit inventaris 276 en 285 wordt de gemeente Nieuwegein weergegeven (voor alle geraadpleegde inventarissen zie tabel 8). Hierop worden vijf verdedigingswerken aangegeven in de gemeente Jutphaas en Vreeswijk (tabel 9): - De eerste stelling (lettercode ‘A’) betreft een serie ‘Proefstanden’ op het Kanaaleiland. Stelling B is een wegblokkade rond en over de A12. Beide stellingen zijn in dit archief ondergebracht in de inventaris Jutphaas, maar liggen nu in de gemeente Utrecht en blijven hier verder buiten beschouwing. - De werken C en D liggen rond de westzijde van de ‘Jutfase brug’ en langs de Nedereindseweg (figuur 23). Het gaat in beide gevallen om een tankgracht met asperge- of andere wegversperringen en daarmee geassocieerde kleine verdedigbare posities zoals mitrailleurnesten, onderdeel van de zogeheten ‘Hintere Wasserstellung’. Alleen van de tankgracht is een detailbeschrijving gevonden in inventaris 910 (zie bijlage 2). Onderdeel van de stelling D was in ieder geval een tankgracht en een wegversperring over de A2 (figuur 23). Zowel stelling C als D zal archeologische sporen hebben achtergelaten in de bodem, op voorwaarde dat deze niet door moderne (wegen)bouw zijn vernietigd. De versperringen zijn waarschijnlijk met direct vuur te bestrijken geweest, omdat de werking ervan anders nihil is, vandaar dat ook archeologische sporen van mitrailleurposities of andere stellingen te verwachten zijn. - De Z-werken zijn onderverdeeld in z1, z2, z4, en betreffen de oorspronkelijk Nederlandse V.I.S. kazematten in Duits hergebruik aan de Lek en vermoedelijk een wegversperring bij het gehucht Loenenstein. Omdat deze stelling pas later in het onderzoek zijn ontdekt op de kaarten van het Bureau Registratie Verdedigingswerken is de aard er van nog niet onderzocht door middel van luchtfotoonderzoek. De stellingen en tankgracht van stelling C en D zijn als vlakken met een archeologische verwachting aangegeven op de kaart met catalogusnummers 13 en 14. Een detailschets van de tankgracht en de versperringen is opgenomen in bijlage 3.\
75
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
6.4.8 Duitse stellingen bij de Beatrix-sluizen Bijzondere aandacht gaat uit naar de Beatrix-sluizen en het terrein hier direct omheen (cat.nr. 9). Zoals beschreven in de inleiding zagen de Duitsers de Beatrix-sluizen als het belangrijkste waterwerk in dit deel van Nederland (Ververs, 1995). Het werd daarom zwaar verdedigd met onder andere uitgebreide stellingen voor luchtafweergeschut, die mogelijk in ensemble met de stellingen aan de Lekbrug opereerden. Van de verdedigingsstelling wordt uitgebreid melding gemaakt in Ververs 1995 ‘De Beatrix-sluizen in de Tweede Wereldoorlog’. Ze zou onder andere bestaan hebben uit een batterij zware FLAK van 8,8cm en enkele lichte kanonnen. Ververs (1995) meldt hierover: “Dit geschut werd bediend door zeer jong personeel van de Rijksarbeidsdienst in de leeftijd van 16 tot 24 jaar. Zij waren eerst ondergebracht in de boerderij van Van de Water, later werden ze gelegerd in barakken vlakbij het geschut. Men had veel moeite om het geschut op de opgevulde grond in de goede stand te houden. Eind november 1944 werden er bij een geallieerde luchtaanval twee van de zes stukken buiten gevecht gesteld. Meer dan 25 man bediening werden gewond afgevoerd.”
Figuur 24. Een kaart van het verzet uit 1944.
76
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Uitgebreide details over de opbouw van deze stellingen zijn door het verzet verzameld en naar Engeland verstuurd. Vermoedelijk met hulp van het sluispersoneel zelf, dat er vanaf de sluis goed zicht op had. De schets van het verzet uit 1944 is bijgevoegd in Ververs (1995; figuur 24). Deze is waarschijnlijk overgenomen uit het Nederlands Instituut voor Militaire Historie en geeft inzicht in de aantallen. Het zou gaan om zes stukken van 8,8 cm en 3 van 2 cm, ten westen van de sluizen in de zogeheten ‘Stort’ – het talud waar uitgegraven zand werd opgeslagen bij de aanleg van de sluis. Op luchtfoto’s van de R.A.F is de stelling goed zichtbaar. Noordwest van de sluizen zijn zes grote stellingen voor geschut duidelijk zichtbaar in het talud. Ze liggen min of meer in een cirkel van vijf stelling en dan nog één in het midden (figuur 25). Opvallend is dat de middelste stelling anders van inhoud lijkt, wat mogelijk een effect is van de aanval van november 1944, waarbij twee van de stukken werden uitgeschakeld. Voor een voorbeeld van een FLAK 8,8cm kanon (figuur 26). Direct ten westen van de stellingen is een gebouw waarneembaar met een zogeheten ‘Splitterwall’, die granaatscherven moest weren. Ongeveer 100 m ten noorden van de stelling ligt nog een duidelijk zichtbare vierkanten wal midden in het talud. Vermoedelijk gaat het om de locatie van het ‘Kommandogerät’ oftewel het richtmiddel waarmee de afstand en vliegrichting van vliegtuigen kon worden bepaald en van waaruit het vuur van de kannonnen werd aangestuurd.
Figuur 25. De FLAK-stelling ten noorden van de Beatrix sluizen.
77
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
In het terrein zijn echter nog veel meer structuren zichtbaar, zoals loopgraven, gebouwtjes en kleinere stellingen. De functie hiervan is nog niet bekend. Enkele van de kleine stellingen kunnen de 2 cm kanonnen bevat hebben waar het verzet melding van maakte, maar het kunnen ook stellingen zijn voor kleine schijnwerpers, luchtdoelmitrailleurs of voor nog een ander doel. Naast dit noordelijke deel is er ook nog een zuidelijk deel van de stelling dat enkele (mogelijk zes) grotere stellingen bevat, waarvan er drie duidelijk zichtbaar op de dijk liggen. Ook hier zou het 2 cm geschut kunnen hebben gestaan, mogelijk zelfs zes stuks, waarvan er drie vanuit de sluisgebouwen niet waarneembaar zouden kunnen zijn geweest voor het verzet. Feitelijk is de functie van de stellingen onbekend, ze zouden ook een heel ander doel kunnen hebben gehad. Figuur 26. Voorbeeld van een FLAK kanon van 8,8cm.
Figuur 27. Een van de mogelijk authentieke stellingen op het talud naast de Beatrix sluizen.
78
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
De sluisgebouwen zelf stonden onder direct toezicht van de bezetter, en mogelijk van een eenheid Waffen-SS (Ververs, 1995; Copier-Van den End, 1995). Mevrouw Copier meldt in ‘Vreeswijk in de Tweede Wereldoorlog’ dat deze SS’ers ingekwartierd waren in de huizen ten oosten van de sluizen. Mogelijk zijn bouwbiografische sporen van de SS achtergebleven in deze huizen en in de sluisgebouwen (zie aanbevelingen). In juni 2011 heeft de auteur een korte veldinspectie uitgevoerd op de locatie van de stellingen ten noordwesten van de sluizen. De omgeving blijkt – bijzonder genoeg – nog vrijwel onveranderd ten opzichte van de situatie in 1944. Hoewel de nieuwe bebouwing en industrieterreinen het voormalig FLAK-complex inmiddels dicht naderen, is het talud nog altijd onbebouwd en een met bos begroeid terrein. Bij een globale visuele inspectie van de bovenzijde van het talud werden de grote stellingen voor 8,8 cm geschut en het kommandogerät niet direct aangetroffen. Het is goed mogelijk dat deze zijn geëgaliseerd of opgeruimd, of dat het talud bij baggerwerk in het kanaal een extra ophoging heeft gekregen. Het terrein is echter ook zeer dicht begroeid en vraagt om een aanvullende inspectie. Desondanks werden enkele gaten aangetroffen op het talud die authentiek genoeg lijken om voor originele stellingen door te gaan (figuur 27). Het gaat dan om enkele van de kleinere stellingen ten zuiden van de 8,8 cm batterij. Ondanks dat er duidelijk ook af en toe gegraven wordt in dit gebied door (huttenbouwende) recreanten, wordt er op het oog weinig gezocht door detectoramateurs. Dit laatste is bij dit soort stellinggebieden vaak wel eens het geval. In algemene zin lijkt het talud daarmee redelijk onverstoord. Dit maakt de kans dat er nog archeologische resten van de stelling aanwezig zijn groot en het geheel een bijzonder terrein waar het ensemble waarschijnlijk nog goed bewaard is gebleven in de bodem.
6.4.9 Vliegtuigcrashes Er heeft een aantal liegtuigcrashes plaatsgevonden in de gemeente Nieuwegein. Deze worden genoemd in verschillende bronnen. Soms spreken deze bronnen elkaar tegen over de exacte locatie van de crash. Het SGLO verliesregister meldt drie vliegtuigcrashes in de omgeving Jutphaas en Vreeswijk. Het gaat om: - een Junkers 88 bij Oudenrijn op 10 mei 1940; - een Duitse Heinkel 111 bommenwerper op 21 juli 1944; - een Mustang IIB jachtbommenwerper van piloot Sgt. T Jankowski van het 315e squadron op 20 september van datzelfde jaar (tabel 10). De exacte locaties van de crashes wordt echter niet vermeld in het verliesregister en dat maakt de plaatsing op kaart soms wat ingewikkeld. Bij de Junkers staat als toponiem ‘Oudenrijn’ aangegeven. Vermoedelijk is dit het toestel waarnaar in 2005 door Leemans Speciaalwerken onderzoek is gedaan in de Blokhoeve / Galecop (Leemans, 2005) en in 2006 delen zijn geruimd. De rapportage van de ruiming is niet in het bezit bij de gemeente, maar een aanvraag hiervan bij Leemans loopt. Deze crashlocatie is bij benadering aangegeven op de kaart. De crashlocatie van de Heinkel op 21 juli 1944 blijft vooralsnog in het vage en is niet aangegeven op de kaart. De heer Daalhuizen vermoedt dat het toestel gecrasht moet zijn vlakbij fort Jutphaas. Verder onderzoek is hier aanbevolen. De Mustang stortte volgens het verliesregister neer op 20 september 1944 ‘3 km ten zuiden van Jutphaas’. Over deze crash heeft Daalhuizen gepubliceerd in het artikel ‘Slachtoffers van Market
79
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Garden in Nieuwegein’ in de ‘Croniek de Geyn’ 2004(4): 86-87, maar dit stuk kon niet op tijd worden ingezien. Daarom is persoonlijk contact gezocht met de heer Daalhuizen die ons melde dat de crashlocatie zich in de omgeving bevindt van wat nu Plettenburg West heet. Dit is – in tegenstelling tot wat het verliesregister zegt – veel minder dan 3 km ten zuiden van Jutphaas. Er is voor gekozen de locatie over te nemen die de heer Daalhuizen ons mededeelde (cat.nr. AE). Piloot Jankowski was de enige inzittende. Hij werd naast de RK Nicolaaskerk begraven en later op het Poolse ereveld in Breda. De heer Daalhuizen deelde in hetzelfde gesprek mee dat net na de Eerste Wereldoorlog een Handley Page toestel crashte in de polders ten westen van Geinoord (tabel 10). Ook deze crash is opgenomen op de verwachtingskaart met catalogusnummer ‘J’. In tabel 10 is voor de zekerheid ook crash T605 opgenomen: een crash van een Heinkel in IJsselstein op 13 mei 1940. Afgaand op de beschrijving in het verliesregister zou dit toestel buiten Nieuwegein zijn neergekomen aan de ‘Lage Dijk’, maar aangezien locaties nogal grof zijn opgegeven in het verliesregister wordt het toestel hier toch vermeld, maar is niet opgenomen op de kaart. SGLO Crash nr.
Type
Datum
1 ste Vlieger en eenheid
Locatie
T0350
Junkers 88
10-5-40
T605
Heinkel
13-5-40
- 1./KG4
Lage Dijk, IJsselstein (buiten Nieuwegein)
T3900A
Heinkel 111
21-7-44
Smalholz 8./KG 53
Jutphaas
T4202
Mustang IIb
20-9-44
Sgt. T Jankowski 315 Squadron
3km ten zuiden van Jutphaas
Omgeving Edisonbaan in de wijk Plettenburg West (P. Daalhuizen, monelinge mededeling 2011)
Daalhuizen 2011
Handley page
21-10-19
-
Polder west van Geinoord
Gemeente Archief Nieuwegein
Junkers 88
Oudenrijn
Overige bronnen
10-5-1940
Blokhoeve / Galecop. Vermoedelijk gaat het hier om de crash T0350 uit het Verliesregister, in de omgeving Oudenrijn
Tabel 10. Crashes van vliegtuigen in de Tweede Wereldoorlog in Nieuwegein als vermeld in het SGLO verliesregister en andere bronnen.
Een andere bron voor onderzoek naar vliegtuigcrashes is het werk ‘En nooit was het stil’ van G.J. Zwanenburg (1990, deel 2). Zwanenburg maakt de volgende vermeldingen: - In nacht van 25 op 26 juli is nabij Jutphaas een Dornier 217 gecrasht. Er staat althans (pag. 46): “De bemanning van deze Dornier probeerde nog een noodlanding te maken in de polder bij Jutphaas, maar dat lukt niet meer”. Hier wordt aangenomen dat het toestel buiten de gemeente Nieuwegein is neergekomen, omdat het in geen andere bronnen wordt vermeld; - Op 20 september 1944 (tijdens Slag om Arnhem) stortte een Mustang van N0 315 Pools Squadron neer bij Jutphaas, waarbij piloot om het leven kwam. Dit is dezelfde crash als T4202 in het Verliesregister en opgenomen op de kaart. - Op 19 nov hebben jachtbommenwerpers een aanval uitgevoerd op een radiostation bij Jutphaas en op 21 november opnieuw.
80
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Tot slot meldt de OCE-probleeminventarisatie ‘Ruimte voor de Lek’ (Palma, 2009) dat de Nederlandse 156e afdeling luchtdoelartillerie in 1940 twee toestellen neerhaalde in de omgeving van Vreeswijk. Omdat de crashes zelf niet in andere bronnen vermeld staan, gaan we er hier van uit dat ze buiten de gemeente Nieuwegein plaatsvonden
6.4.10 Veldgraf Op 7 mei 1945, twee dagen na de Duitse overgave, vond nabij Landgoed Rijnhuizen een noodlottig incident plaats. Tijdens een vuurgevecht met het voormalig verzet rond het Sluisje en de Herenstraat vond een in Rijnhuizen ingekwartierde Duitse officier de dood. Deze is vervolgens begraven in de tuin van het landgoed. Hierover is door de heer Ad van Liempt geschreven in ‘De Plek’ Cronyck de Geyn 30(3): 58-62. In 2010 vertelde de heer P. Daalhuizen dat het graf nog enige tijd zichtbaar was vanaf het brugje van ‘Rond het fort’ naar de Herenstraat (figuur 28; cat. nr. 5). Een wit kruis was duidelijk zichtbaar in een van de perken. Daalhuizen keek naar eigen zeggen vrijwel elke dag even naar het kruis, omdat het op hem grote indruk maakte en weet met grote zekerheid dat het van de ene op de andere dag verdwenen is, zonder dat er sporen van graafwerkzaamheden in het bloemperk te zien waren. Volgens de heer Daalhuizen is het graf mogelijk niet geruimd, maar is het kruis mogelijk verwijderd door mensen die kort na de oorlog bepaald geen piëteit konden opbrengen met de voormalige bezetter. De stoffelijke resten zouden volgens Daalhuizen nog steeds in het bloem perk aanwezig kunnen zijn. Ook zelf geeft hij te kennen dat het hier om een herinnering van tientallen jaren oud gaat en dat er op dit moment geen zekerheid bestaat of het verhaal klopt. Als het graf geruimd is, dan zou nader onderzoek dit duidelijk kunnen maken (zie aanbevelingen).
Figuur 28. De (nieuwe)brug tussen de Herenstraat en ‘Rond het fort’.
81
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Zelfs als het graf geruimd is, is er echter nog altijd aanleiding om zorgvuldig notie te nemen van deze geschiedenis. Uit eerder onderzoek is gebleken dat graven na de oorlog vaak zeer slecht geruimd zijn (J. Wijnen, diverse bronnen – o.a. contact met de Zoekgroep Oosterbeek). Vaak zijn delen van het lichaam, soms hele ledematen en persoonlijke bezittingen achtergebleven op de locatie. Desondanks werd het graf dan daarna wel onterecht als ‘geruimd’ bijgeschreven. Het is zeker niet onwaarschijnlijk dat er zich nog stoffelijke resten in de tuin van Rijnhuizen bevinden, ook als het graf geruimd is. Een ander gegeven dat zijdelings hieraan raakt, is dat het verhaal aangeeft dat Rijnhuizen in Duitse handen was als gevorderd pand. Vaak laat dit sporen achter in het gebouw en in de tuin, die ook nu nog terug te vinden zijn als bouwbiografische neerslag. Vaak werd na de oorlog de achtergelaten ‘rommel’ begraven in de tuin of in de kruipruimte geschoven (Wijnen, 2011).
6.4.11 Overig Een aantal vondsten in de inventarisatie is niet op kaart geplaatst omdat niet duidelijk is waar de locatie zich bevindt en/of deze objecten wel bestaan (tabel 11). Bij objecten kan, maar hoeft niet noodzakelijkerwijs, sprake te zijn van archeologische of anderszins materiële neerslag, zoals bouwbiografische sporen als genoemd in Wijnen (2011). Wat Enkele Schuilkelders op de Oude Sluis, de Koninginnelaan en Handelskade
Datering
Bron
1940-1945
Coupier- van den End, 1995: 46
Distributiecentra voor bonnenboekjes in het Brughuis op de Handelskade 14 (Vreeswijk)en in de Openbare Lagere School in de Schoolstraat (Jutphaas), Hotel Gerritsen aan de Herenstraat
1940-1945
Coupier- van den End, 1995: 51-52. Volgens P. Daalhuizen zou het centrum in Jutphaas niet gevestigd zijn in de lagere school, maar in het pand thans bekend als Herenstraat 51. Mevrouw Coupier heeft echter een originele poster afgedrukt in haar boekje die het tegendeel beweert. Vanwege deze onduidelijkheid zijn beide locatie nu aangegeven op kaart.
Diverse gevorderde openbare gebouwen (zoals scholen) voor de legering van Duitse troepen, van onder andere de Kriegsmarine etc. Onder andere in de openbare school aan de Prins Hendriklaan
1940-1945
Coupier- van den End, 1995: o.a. 58
Tabel 11. Objecten die niet op de verwachtingskaart zijn aangegeven.
Een aantal bronnen kon in het kader dit onderzoek niet uitgebreid geraadpleegd worden en het advies is om dit alsnog te doen (zie aanbevelingen).
6.5 Vertaling van verwachting naar beleid De meeste potentiële WOII-vindplaatsen vallen binnen reeds bestaade verwachtingsgebieden (kaartbijlagen 6 en 7). Deze verwachtingsgebieden kennen al een verwachting voor archeologische resten uit oudere perioden. Daarmee ‘liften’ de potentiële vindplaatsen uit WOII dus als het ware mee op de reeds bestaande verwachtingen. Ditzelfde geldt voor de beleidsadvieskaart. Op de beleidsadvieskaart zijn, naast verwachtingsgebieden, ook enkele attentiezones voor vliegtuigcrashes of NGE’s (Niet Gesprongen Explosieven) weergegeven. Aan deze locaties worden geen bestemmingsplanvoorschiften gekoppeld, maar ze zouden wel in de toelichting van het bestem-
82
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
mingsplan vermeld kunnen worden als zones waar bij eventuele bodemingrepen een mogelijkheid bestaat op het aantreffen van neergestorte vliegtuigen of NGE’s. Bij vergunningverlening zou deze waarschuwing ook in de vergunning kunnen worden opgenomen.
6.6 Conclusie en aanbevelingen 6.6.1 Conclusies De gemeente Nieuwegein kent meer archeologische sporen uit de Tweede Wereldoorlog dan men op het eerste gezicht zou verwachten (kaartbijlage 6). Als onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn er diverse stellingen geweest in de gemeente die een archeologische verwachting hebben. Het gaat om kazematten en stellingen bij de forten Jutphaas en Vreeswijk en de Batterij aan de Overeindseweg (cat.nrs. 1 t/m 4) en verder bij het langs het Lekkanaal en bij de Lekbrug. Ook moet er nog op verschillende plaatsen luchtafweergeschut actief zijn geweest, waarvan de stellingen mogelijk nog niet zijn gevonden in dit onderzoek. Ook zijn er mobilisatiekampen voor Nederlandse militairen geweest, zoals die van Kamp Drilleveld. Navraag bij ooggetuigen zou nog informatie over deze locaties kunnen opleveren, maar dan moet dit uiteraard op niet al te lange termijn gebeuren. Ook uit de Duitse tijd is er een hoge verwachting op sporen, bijvoorbeeld langs de Lek, het Lekkanaal en ook weer bij de forten. Bijzonder aandacht verdienen de stellingen van luchtafweer bij de Beatrixsluizen (cat.nr. 9), die niet alleen uitgebreid uitgebouwd waren, maar ook mogelijk archeologisch nog aanwezig zijn in het nog altijd onbebouwde terrein. Ook behoren zij tot een groter ensemble, waartoe ook het sluiscomplex, de woningen op de sluis waar de SS huisde en de FLAK-stellingen bij onder andere de Lekbrug behoren. De gemeente kent twee vliegtuigcrashes waarvan de locatie bij het ene vliegtuig ongeveer bekend is (cat.nr. J) en bij het andere onbekend. Van beide toestellen is bovendien nog onduidelijk in hoeverre ze tijdens de oorlog zijn opgeruimd en of er nog stoffelijke resten aanwezig zijn. Deze informatie is wellicht nog te vinden in het gemeentearchief of bij ooggetuigen.
6.6.2 Algemene aanbevelingen De archeologie van WOII zoals verwacht in Nieuwegein roept een veelheid aan mogelijke vragen op van velerlei aard met veel aanleidingen tot vervolgonderzoek. Bij onderzoek naar dit tijdsegment is het goed vooraf vast te stellen dat dit onderwerp ten opzichte van andere archeologie echter een andere positie inneemt wat betreft materiaaltypen, risico’s en emotionele lading. Als eerste zijn de materiaaltypen van dit erfgoed uitgebreider en vaak veel kwetsbaarder dan de andere archeologie. In sporen van de oorlog treft men bijvoorbeeld veel corrosiegevoelige metalen voorwerpen aan van een grote verscheidenheid aan legeringen. Daarnaast vindt men er alle in die tijd bestaande kunststoffen, zoals bakeliet en rubber, maar kan men zelfs papieren vondsten aantreffen. Tijdens onderzoek van WOII sporen elders in het land werden recent bijvoorbeeld nog fragmenten papier gevonden (Schute, 2011; Kok, in voorbereiding). Omdat deze materiaalsoorten erg kwetsbaar zijn, is het de vraag of het algemeen geldende adagium van in situ behoud ook voor sporen van de Tweede Wereldoorlog opgaat (Kok, 2009).
83
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Een andere reden waarom archeologie van de Tweede Wereldoorlog een iets andere plek inneemt, is het aantreffen van conventionele explosieven (CE). Uiteraard is het voor de openbare veiligheid van belang hier goed mee om te gaan. Soms is daarom onderzoek naar explosieven aanbevolen, maar het is van groot belang te beseffen dat zo’n sanering ook de archeologische waarden van het terrein beschadigd. Het werkterrein van de OCE-bedrijven betreft stellingen, linies en legerplaatsen die in feite ook archeologische waarden bevatten waarmee meestal geen rekening wordt gehouden tijdens het saneringswerk en die niet met archeologische precisie worden beschreven of ingemeten. Het is dus van groot belang bij OCE-onderzoek te zorgen voor een goede afstemming met de archeologie. In veel gevallen is archeologische begeleiding van de werkzaamheden wenselijk. Het laatste kenmerk van de archeologie van de Tweede Wereldoorlog is dat meer emotioneel beladen is dan de meeste andere archeologie, waardoor het onderzoek veel losmaakt bij het publiek. Naast de meer traditionele kennisvragen die de archeologie zich normaal stelt, is onderzoek aan de sporen van de oorlog daarom ook een maatschappelijk instrument, dat onderdeel is van de geschiedschrijving zelf: het (gravend)onderzoek doen naar WOII kan een doel op zich zijn, dat bijdraagt aan educatie van het publiek of aan bezinning en verwerking. Het strekt tot de aanbeveling het erfgoed ook op die manier te benutten, waar mogelijk. Het tastbare bewijs van de oorlog, is in een tijd waarin er steeds minder ooggetuigen zijn een krachtige middel om het verhaal van de oorlog te vertellen.
Figuur 29. Een door kinderen (?) gegraven kuil op het talud bij de Beatrix sluizen.
84
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
6.6.3 Aanbevelingen met betrekking tot de FLAK-stellingen Ten westen van de Beatrix-sluizen ligt de Flak-stelling mogelijk nog in relatief onverstoorde toestand in het met bos begroeide talud (cat.nr. 9). Hoewel vaak gezegd wordt dat we over de Tweede Wereldoorlog al zoveel weten, weten we over dit soort stellingen eigenlijk heel weinig. Ze zijn vaak snel na de oorlog opgeruimd en documenten en archieven zijn verloren geraakt, of liggen ver in buitenlandse archieven. Wat is de functie van alle structuren op het talud die te zien zijn op de luchtfoto? Waar sliepen de manschappen? Waar lag de munitie? Maar ook: hoe zag het dagelijks leven er uit voor het personeel en wie waren zij? Wat zijn de overeenkomsten en verschillen met een andere FLAK-stelling ten zuiden van de Lekbrug in Vianen? Deze heeft een geheel andere structuur dan de stelling bij de sluizen, maar waarom is niet bekend. Kortom, we weten er maar weinig van. Archieven zijn soms wel aanwezig, maar vaak in het buitenland en leveren vaak andere informatie dan de fysieke sporen in het terrein. Hoewel er voor het terrein nog geen grote verstoringen in de planning staan is het goed te benadrukken dat dit soort sporen vrij kwetsbaar zijn voor amateur-metaaldetectie, maar ook omdat er zich in WOII sporen soms kwetsbare voorwerpen bevinden zoals ijzeren gebruiksvoorwerpen of zelfs papier. Nu is dit soms nog te behouden, maar er zijn indicaties dat de kwaliteit van het WOII bodemarchief snel achteruit gaat, met name in zandige bodems zoals in dit talud. Daarnaast wordt het terrein bij de sluizen af en toe bezocht door recreanten die er kuilen graven. Dat dit er soms niet kinderachtig aan toe gaat, mag blijken uit figuur 29. Vervolgonderzoek aan deze stellingen is aanbevolen om informatie te verzamelen over de opbouw en de functie van de verschillende objecten en naar de gaafheid er van in de bodem. Omdat de stellingen met zekerheid intensief zijn gebruikt en doelwit zijn geweest van geallieerde tegenaanvallen, is de verwachting op archeologisch materiaal in de bodem zeer groot. Onderzoek aan een FLAK-stelling in Gelderland en een kleinere luchtafweerstelling in Amersfoort heeft aangetoond dat een grondige visuele inspectie en prospectie van een stellinggebied informatie kan opleveren die een goede uitgangspositie geeft voor het bepalen van vervolgstappen (o.a. Wijnen & Schute, 2010; Schute, 2011; Kok, in voorbereiding).
6.6.4 Aanbeveling t.a.v. de Nederlandse stellingen van de NHW Het advies voor de FLAK-stellingen gaat in feite ook op voor de gegraven stellingen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, zij het met een iets mindere urgentie (cat.nrs. 1, 2, 4, 7, 10, 11 en 12). De stellingen in de dijk van de Lekbrug liggen in principe goed beschermd in het talud van de dijk, op plaatsen die beschadiging onwaarschijnlijk maken, omdat het dijklichaam als waterwerk op zichzelf al bescherming geniet. De stellingen zijn niet intensief gebruikt, omdat de gevechten Nieuwegein nooit bereikt hebben. De verwachting voor de aanwezigheid van archeologisch materiaal in de loopgraven van de NHW is lager dan voor de Duitse stellingen. Desondanks is er voldoende aanleiding zorgvuldig met het erfgoed om te gaan. Niet in het minst omdat de linie een rijksmonument is, maar ook omdat over de gegraven stellingen van deze linie verrassend weinig bekend is. Eén reden hiervan is dat het militaire archief over de geschiedenis en opbouw van de linie in een brand verloren is gegaan. Het Nederlands Instituut voor Militaire Historie heeft (naar eigen zeggen) ‘niets van voor 1940’. Voor de gegraven stellingen en hun relatie tot de nog wel aanwezige betonnen kazematten en groepsschuilplaatsen is het bodemarchief mogelijk nog een van de weinige overgebleven bronnen.
85
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Figuur 30. Britse sigarettendoosjes uit de kruipruimte van de HBS Wageningen (Wijnen 2011).
6.6.5 Aanbeveling t.a.v. bouwbiografische sporen in gevorderde panden Een nieuwe vorm van onderzoek, is het doen van bouwbiografisch onderzoek in gebouwen. Bouwbiografisch onderzoek bestudeert de materiële neerslag van de bewoners of gebruikers van een pand. Als een pand gevorderd is geweest of onderdak heeft geboden aan onderduikers of ten strijde trekkende militairen, blijkt dit vaak sporen achtergelaten te hebben in het gebouw, met name in de kruipruimten en op zolders (Wijnen, 2011). Waarschijnlijk is dit omdat men na de oorlog vaak snel van de ‘rommel’ af wilde en deze voor het gemak in de kruipruimte schoof. In een voormalige HBS in Wageningen werden bij onderzoek een inscriptie van vermoedelijk een Nederlands lid van de Waffen-SS, Britse sigarettenpakjes en blikjes van schoolmelk van rond 1943 gevonden (figuur 30). Ook het ‘object’ dat werd aangetroffen in een kozijn in landgoed Rijnhuizen in 2003 is in feite een bouwbiografisch spoor (zie ‘Het kan verkeren’; Daaluizen, 2004 in de aanbevelingen hieronder). Ook Nieuwegein kent diverse panden die in aanmerking zouden komen voor bouwbiografisch locatie onderzoek. Te denk valt aan: - de SS-woningen op de Beatrix sluizen (cat.nr. 9); - de overige panden van de Beatrix sluizen (cat.nr. 9); - de Villa Rijnhuizen (cat.nr. 5); - de woningen rond het kanon bij van Vulpen. De boerderij van van Vulpen zelf is gesloopt rond 1955 (Daalhuizen pers. comm 2011), maar het is nog niet duidelijk welke gebouwen rond het geschut in deze opstelling betrokken waren. (cat.nr. 6); - de voormalige bonnen-distributiecentra in Vreeswijk en Jutphaas.
86
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
- Het is wenselijk om bij sloop en/of verbouwing van deze panden tijdig een bouwbiografische inventarisatie uit te laten voeren.
6.6.6 Aanbeveling met betrekking tot het veldgraf na het incident van 7 mei De mogelijkheid dat het veldgraf nog altijd aanwezig is in de tuin van Rijnhuizen, maakt het een betekenisvolle locatie voor de archeologie van de Tweede Wereldoorlog voor Nieuwegein (cat. nr. 5). Daarnaast gelden echter ook internationale verdragen ten aanzien van de lijkbezorging van omgekomen militairen. De Conventie van Genève gebiedt Nederland zorg te dragen voor identificatie, eervolle lijkbezorging, of terugbezorging van het overschot aan het land van herkomst (zie http://www.icrc.org/eng/war-and-law/treaties-customary-law/geneva-conventions/). Het wordt dan ook aanbevolen het vermoeden van een mogelijk veldgraf serieus te nemen, tot het tegendeel bewezen is. Archiefonderzoek in bijvoorbeeld het gemeentearchief kan duidelijk maken of het graf geruimd is of niet, omdat de ruiming naar alle waarschijnlijkheid is gemeld bij de plaatselijke autoriteiten. Daarbij nogmaals de toevoeging dat ruiming in formele zin niet betekent dat het graf ook volledig geruimd is. Ervaring leert dat er vaak slordig werd geruimd, zowel bij graven van Duitse, als Nederlandse of geallieerde gesneuvelden.
6.6.7 Aanbeveling voor vervolgonderzoek in schriftelijke en archiefbronnen Een aantal bronnen kon in het jader dit onderzoek kon niet uitgebreid geraadpleegd worden, omdat zij pas in de laatste fase van het onderzoek bekend werden: - Het gemeentearchief van de gemeente Nieuwegein kan stukken bevatten over vliegtuigcrashes, bombardementen, oorlogs- of bezettingsschade en de vordering van panden en terreinen door de bezetter. Deze bronnen kunnen daarmee leiden tot meer informatie over plaatsen met een archeologische verwachting of panden met materiële (bouwbiografische) neerslag uit de oorlog. - Het artikel ‘Slachtoffers van Market Garden in Nieuwegein’ door P. Daalhuizen uit 2004 in de Cronyck de Geyn 26(4): 86-87. Een van de vliegtuigen die aan de operatie Market Garden deelnam werd op 20 september 1944 neergeschoten nabij Jutphaas. - Het artikel ‘Het kan verkeren: identificatie van een object op kasteel Rijnhuizen’ door F. Hekkenberg en P. Daalhuizen in 2004 in de Cronyck de Geyn 26(2): 36-40. In de zomer van 2003 kwam in een deurkozijn van kasteel Rijnhuizen (Nieuwegein) een projectiel uit de Tweede Wereldoorlog tevoorschijn. Artikel bevat reactie (en vertaling) van de Britse RAF die verklaring geeft over het projectiel. - Het artikel ‘Opmerkelijke vondst tijdens restauratie Nicolaaskerk’ door P. Daalhuizen in 2000 in de Cronyck de Geyn 22(1): 17-19. Tijdens de restauratie van de Nicolaaskerk te NieuwegeinNoord is een brief gevonden uit 1941 met de tekst van een (in het Nederlands vertaalde) preek van de Duitse bisschop Clemens August Graf von Galen, waarin deze zich fel keerde tegen het nazidom. Alle bovengenoemde werken zijn van lokale auteurs. Deze zijn dan ook in het algemeen een waardevolle bron voor vervolgonderzoek naar WOII-archeologie in Nieuwegein.
87
BEKENDE BEKENDE BEKENDE WAARDEN WAARDEN WAARDEN WAARDEN BEKENDE BEKENDE BEKENDE WAARDEN ONBEKENDE ONBEKENDE ONBEKENDE WAARDEN WAARDEN WAARDEN WAARDEN ONBEKENDE ONBEKENDE ONBEKENDE WAARDEN
88 watervoerende watervoerende watervoerende Lekgeul Lekgeul Lekgeul Lekgeul watervoerende watervoerende watervoerende Lekgeul
ontginningsassen en historische bebouwing ontginningsassen ontginningsassen en en historische historische bebouwing bebouwing
dorpskernen dorpskernen dorpskernen dorpskernen dorpskernen dorpskernen
komgebied op dekzand komgebied op dekzand komgebied op op dekzand dekzand komgebied
mogelijke crevasses crevasses van van het het Benschopsysteem Benschopsysteem mogelijke crevasses van het Benschopsysteem mogelijke crevasses van het Benschopsysteem mogelijke crevasses van het Benschopsysteem mogelijke
crevassegeulen van van het het Krimpensysteem Krimpensysteem crevassegeulen van het Krimpensysteem crevassegeulen van het Krimpensysteem crevassegeulen van het Krimpensysteem crevassegeulen
Krimpensysteem Krimpensysteem Krimpensysteem
Linschotensysteem, Jutphaas Jutphaas en en Blok Blok Linschotensysteem, Jutphaas en Blok Linschotensysteem, Jutphaas en Blok Linschotensysteem, Jutphaas en Blok Linschotensysteem,
Benschopsysteem, Benschopsysteem, Benschopsysteem, Wiersch Wiersch Wiersch stroomgordel stroomgordel stroomgordel Wiersch stroomgordel Benschopsysteem, Benschopsysteem, Benschopsysteem, Wiersch stroomgordel
Benschopsysteem, Benschop stroomgordel Benschopsysteem, Benschop Benschop stroomgordel stroomgordel Benschopsysteem, Benschop stroomgordel Benschopsysteem, Benschopsysteem, Benschop stroomgordel
PLGGHOKRRJ
ODDJ
KRRJ
KRRJ
RQEHNHQG
RQEHNHQG
PLGGHOKRRJ
PLGGHOKRRJ
KRRJ
PLGGHOKRRJ
PLGGHOKRRJ
AWV 8 8 AWV 888 AWV AWV AWV
AWV AWV AWV AWV 7 7 AWV 77 AWV 77
AWV 222 AWV AWV
AWV AWV 111 AWV
AWV 666 6 AWV AWV AWV
AWV AWV AWV 6 666 6 AWV AWV AWV
AWV 222 AWV 2 2 AWV AWV AWV
AWV AWV AWV 5 555 5 AWV AWV AWV
AWV AWV AWV 2 222 2 AWV AWV AWV
AWV AWV AWV 3 333 3 AWV AWV AWV
AWV 4 4 AWV 444 AWV AWV AWV
AWG AWG AWG 2 222 2 AWG AWG AWG
AMK-terrein AMK-terrein AMK-terrein van van van (zeer) (zeer) (zeer) hoge hoge hoge waarde waarde waarde van (zeer) hoge waarde AMK-terrein AMK-terrein AMK-terrein van (zeer) hoge waarde
DUFKHRORJLVFKHYHUZDFKWLQJ
AWG AWG AWG AWG AWG AWG 1 11 11 1
EHOHLGVDGYLHVNDDUW
AMK-terrein AMK-terrein AMK-terrein van van zeer zeer hoge hoge waarde; waarde; beschermd beschermd AMK-terrein AMK-terrein AMK-terrein van van van van zeer zeer zeer zeer hoge hoge hoge hoge waarde; waarde; waarde; waarde; beschermd beschermd beschermd beschermd
ODQGVFKDSHQKLVWRULVFKHZDDUGHQ
RAAP-RAPPORT 2145
Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Figuur 31. Koppeling tussen de landschappelijke eenhedenkaart, de verwachtingskaart en de beleidsadvieskaart.
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
7 De beleidsadvieskaart
7.1 Inleiding Het vastleggen van archeologische waarden en verwachtingen in het bestemmingsplan is onderdeel van de in 2007 vastgestelde Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz, bijlage 7). Deze wet veranderde enkele onderdelen van de Monumentenwet 1988. Artikel 38a van deze wet geeft nu aan dat de gemeenteraad bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te houden met archeologische waarden. Op basis van het bestemmingsplan kan bijvoorbeeld bij de verlening van een bouw- of aanlegvergunning als voorwaarde worden gesteld dat de aanvrager een archeologisch rapport overlegt. Vervolgens geeft artikel 41a aan dat dit alleen van toepassing is bij projecten met een oppervlakte groter dan 100 m 2, maar de gemeenteraad kan een hiervan afwijkende oppervlakte vaststellen. Van deze laatstgenoemde mogelijkheid wordt in dit hoofdstuk gebruikgemaakt. Het is niet altijd nodig bij elke bodemingreep van meer dan 100 m 2 een archeologisch onderzoek uit te (laten) voeren. Het kan echter ook noodzakelijk zijn om in delen van de gemeente bij bodemingrepen van minder dan 100 m 2 onderzoek te eisen. Daarom zijn aan de verschillende eenheden op de verwachtingenkaart voorschriften gekoppeld, die uit oppervlakte- en dieptegrenzen bestaan. Deze ondergrenzen geven aan bij welke bodemingrepen archeologisch onderzoek zou moeten plaatsvinden. De voorschriften kunnen vervolgens worden opgenomen in de bestemmingsplannen van de gemeente en bieden daarmee een beslissingskader bij de verlening van bouw-, sloop- en aanlegvergunningen. De ondergrenzen zijn op basis van de afweging van enerzijds archeologisch inhoudelijke argumenten en anderzijds praktische argumenten tot stand gekomen. Het uitgangspunt is dat bekende en (nog) onbekende archeologische vindplaatsen zoveel mogelijk moeten worden behouden zonder dat dit tot onevenredige inspanningen of onnodig veel archeologische onderzoeken leidt. In figuur 31 is weergegeven hoe de vertaling van de landschappelijke eenheden via de verwachtingen naar beleidsadviezen tot stand is gekomen. De bekende archeologische waarden zijn vertaald naar Archeologisch Waardevolle Gebieden (AWG’s) terwijl de archeologische verwachtingen zijn vertaald naar Archeologisch Waardevolle Verwachtingsgebieden (AWV’s). Van een aantal gebieden is zeker dat ze zijn opgehoogd dan wel afgegraven zijn (zie figuur 7). Hierdoor kunnen AWV’s afwijken van de koppeling die in figuur 31 is beschreven en gehanteerd. In de gemeente Nieuwegein kunnen in de bodem landschappelijke eenheden boven elkaar voorkomen, waardoor er ook sprake kan zijn van een gestapelde verwachting. Bij de vertaling naar de beleidsadvieskaart is de verwachting met de kleinste ondergrenzen leidend geweest. Bij het opstellen van de specifieke verwachting van een plangebied moet dus wel rekening worden gehou-
89
%(.(1'(:$$5'(1
21%(.(1'(:$$5'(1
-$ -$ -$ 1(( 1(( 1((
90
JppQDUFKHRORJLVFKRQGHU]RHN JppQDUFKHRORJLVFKRQGHU]RHN JppQDUFKHRORJLVFKRQGHU]RHN
LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN
FRQWDFWRSQHPHQPHWGH5&( FRQWDFWRSQHPHQPHWGH5&( FRQWDFWRSQHPHQPHWGH5&( FRQWDFWRSQHPHQPHWGH5&( FRQWDFWRSQHPHQPHWGH5&( FRQWDFWRSQHPHQPHWGH5&(
-$ -$ -$ -$ -$ -$ 1(( 1(( 1((
SODQJHELHG!PðpQ SODQJHELHG!PðpQ SODQJHELHG!PðpQ SODQJHELHG!PðpQ SODQJHELHG!PðpQ SODQJHELHG!PðpQ ERGHPLQJUHSHQGLHSHUGDQFP0Y ERGHPLQJUHSHQGLHSHUGDQFP0Y ERGHPLQJUHSHQGLHSHUGDQFP0Y
$:9 $:9 $:9 $:9 $:9
JppQDUFKHRORJLVFKRQGHU]RHN JppQDUFKHRORJLVFKRQGHU]RHN JppQDUFKHRORJLVFKRQGHU]RHN JppQDUFKHRORJLVFKRQGHU]RHN JppQDUFKHRORJLVFKRQGHU]RHN JppQDUFKHRORJLVFKRQGHU]RHN
$:9 $:9 $:9 $:9 $:9
-$ -$ -$ -$ -$ 1(( 1(( 1((
SODQJHELHG!PðpQ SODQJHELHG!PðpQ SODQJHELHG!PðpQ SODQJHELHG!PðpQ SODQJHELHG!PðpQ ERGHPLQJUHSHQGLHSHUGDQFP0Y ERGHPLQJUHSHQGLHSHUGDQFP0Y ERGHPLQJUHSHQGLHSHUGDQFP0Y
$:9 $:9 $:9 $:9 $:9 $:9
LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN
JppQDUFKHRORJLVFKRQGHU]RHN JppQDUFKHRORJLVFKRQGHU]RHN JppQDUFKHRORJLVFKRQGHU]RHN JppQDUFKHRORJLVFKRQGHU]RHN JppQDUFKHRORJLVFKRQGHU]RHN JppQDUFKHRORJLVFKRQGHU]RHN
LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN
FRQWDFWRSQHPHQPHWGH5&( FRQWDFWRSQHPHQPHWGH5&( FRQWDFWRSQHPHQPHWGH5&( FRQWDFWRSQHPHQPHWGH5&(
SODQJHELHG!PðpQ SODQJHELHG!PðpQ SODQJHELHG!PðpQ -$ -$ -$ SODQJHELHG!PðpQ SODQJHELHG!PðpQ SODQJHELHG!PðpQ 1(( 1(( ERGHPLQJUHSHQGLHSHUGDQFP0Y ERGHPLQJUHSHQGLHSHUGDQFP0Y ERGHPLQJUHSHQGLHSHUGDQFP0Y 1(( 1(( 1(( 1((
$:9 $:9 $:9 $:9 $:9 $:9
JppQDUFKHRORJLVFKRQGHU]RHN JppQDUFKHRORJLVFKRQGHU]RHN JppQDUFKHRORJLVFKRQGHU]RHN JppQDUFKHRORJLVFKRQGHU]RHN
LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN
$:9 $:9 $:9 $:9 $:9 $:9
-$ SODQJHELHG!PðpQ SODQJHELHG!PðpQ SODQJHELHG!PðpQ -$ -$ -$ -$ SODQJHELHG!PðpQ SODQJHELHG!PðpQ SODQJHELHG!PðpQ 1(( 1(( ERGHPLQJUHSHQGLHSHUGDQFP0Y ERGHPLQJUHSHQGLHSHUGDQFP0Y ERGHPLQJUHSHQGLHSHUGDQFP0Y 1(( 1(( 1(( 1((
$:9 $:9 $:9
JppQDUFKHRORJLVFKRQGHU]RHN JppQDUFKHRORJLVFKRQGHU]RHN JppQDUFKHRORJLVFKRQGHU]RHN
LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN
LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN
$:9 $:9 $:9 SODQJHELHG!PðpQ SODQJHELHG!PðpQ SODQJHELHG!PðpQ SODQJHELHG!PðpQ ERGHPLQJUHSHQGLHSHUGDQFP0Y ERGHPLQJUHSHQGLHSHUGDQFP0Y ERGHPLQJUHSHQGLHSHUGDQFP0Y
LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN LQYHQWDULVHUHQGYHOGRQGHU]RHNQRRG]DNHOLMN
$:* $:* $:*
$:9 $:9 $:9
YHUJXQQLQJDDQYUDJHQELMGH5&( YHUJXQQLQJDDQYUDJHQELMGH5&( YHUJXQQLQJDDQYUDJHQELMGH5&(
$:* $:* $:*
RAAP-RAPPORT 2145
Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
den met de andere verwachtingen. Zo kent bijvoorbeeld een deel van het van oost naar west
lopende bewoningslint waar Jutphaas in ligt, een verwachting voor zowel resten uit de Middeleeu-
wen en Nieuwe tijd als uit de IJzertijd en Romeinse tijd.
In figuur 32 is de noodzaak tot het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek in de vorm van
een beslisschema weergegeven.
Figuur 32. Beslisschema voor het bepalen van de noodzaak tot het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek.
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
7.2 Archeologisch waardevolle gebieden (AWG) 7.2.1 Wettelijk beschermde archeologische monumenten (AWG1) Deze categorie betreft de door de Minister van OCW aangewezen monumenten ‘welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken van minstens 50 jaar oud die van belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde (Monumentenwet, art.1, b en c). Deze onroerende monumenten zijn ingeschreven in de ingevolge de monumentenwet vastgestelde registers (Monumentenwet, art. 1, d)’ (2003, Sloos). In tegenstelling tot de gebouwde monumenten loopt de vergunningverlening bij archeologische monumenten altijd via de Minister van OCW. Dit betekent dat voor elke bodemingreep ongeacht de omvang een vergunning dient te worden aangevraagd bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, die namens de Minister optreedt. De gemeente Nieuwegein kent slechts één wettelijk beschermd archeologisch monument: terrein ‘t Kerkveld aan de zuidzijde van Jutphaas.
7.2.2 Terreinen van archeologische waarde (AWG2) De terreinen van archeologische waarde zijn terreinen waarvan reeds is vastgesteld dat er archeologische resten aanwezig zijn. Het betreft hier terreinen die voorkomen op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en ooit door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in samenspraak met de provincie zijn aangewezen als terrein van een zekere archeologische waarde (zeer hoog, hoog of alleen van waarde). De bescherming dient in het bestemmingsplan vastgelegd te worden. Besloten is om archeologisch onderzoek als voorwaarde te stellen aan bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv, ongeacht de grootte van het plangebied. Hoewel de wet eigenlijk 100 m² als een ondergrens omschrijft, is de gemeente van mening dat bij iedere bodemingreep kans is op verstoring. De ondergrens is daarom bijgesteld van 100 m² naar 0 m² . Kortom: er dient archeologisch onderzoek plaats te vinden bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv. Doel van het inventariserend onderzoek moet zijn het formuleren van een specifieke verwachting en het vaststellen van de intactheid van het bodemarchief.
7.3 Archeologisch waardevol verwachtingsgebied (AWV) 7.3.1 AWV categorie 1 Gebieden van deze categorie kennen een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit voornamelijk de periode Middeleeuwen - Nieuwe tijd. Aangezien het hier de dorpskernen van Jutphaas en delen van de dorpskern van Vreeswijk betreffen, is de kans op het aantreffen van archeologische resten bij bodemingrepen zeer groot. Daarom wordt geadviseerd hier dezelfde ondergrenzen te hanteren als bij AWG2: archeologisch onderzoek waar de bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv zullen zijn, ongeacht de grootte van het plangebied. De oppervlaktegrens is hier om dezelfde redenen gekozen als bij AWG2: bij iedere bodemingreep is er kans verstoring
91
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Kortom: er dient archeologisch onderzoek plaats te vinden bij bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv. Doel van het inventariserend onderzoek moet zijn het formuleren van een specifieke verwachting en het vaststellen van de intactheid van het bodemarchief. Overwogen kan worden de contour van Vreeswijk op de AMK aan te passen en de beide dorpskernen van Jutphaas erop te laten plaatsen.
7.3.2 AWV categorie 2 De gebieden die de aanduiding AWV categorie 2 hebben gekregen zijn de volgende: - Gebieden waar vanaf vlak onder het maaiveld de Jutphaas- en Blok-stroomgordel van het Linschotensysteem aanwezig zijn. Aangezien niet geheel bekend is of terreinen in de gemeente Nieuwegein opgehoogd dan wel afgegraven zijn, maar in Nederland vaak blijkt dat in ieder geval de bovenste 30 cm (bouwvoor) verstoord zijn, wordt geadviseerd een ondergrens van 30 cm -Mv te hanteren in deze gebieden. Op deze stroomgordels geldt een hoge verwachting voor vooral resten uit de IJzertijd en Romeinse tijd. Aangezien in de gemeente Nieuwegein veel vindplaatsen uit deze perioden bekend zijn, die een direct verband hebben met de stroomgordels, wordt geadviseerd wat betreft de oppervlakte van plangebieden een ondergrens van 500 m 2 te stellen. Deze grens komt ongeveer overeen met de oppervlakte van het perceel van een vrijstaand huis. Daarmee worden kleinere plangebieden niet onnodig belast. Het blijkt namelijk dat de ‘opbrengst’ van veel onderzoek bij kleinere plangebieden zeer gering is (Hazenberg e.a., 2007). - Gebieden waar vlak onder het maaiveld crevassegeulen van het Krimpensysteem aanwezig kunnen zijn. Dit betreft voornamelijk het voormalige riviertje ’t Gein, dat van oost naar west door de gemeente loopt en waar een middelhoge verwachting voor resten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd aan gekoppeld is. Vanwege het feit dat de geul vlak onder het oppervlak kan liggen, is een ondergrens van 30 cm -Mv logisch. Gebieden met een middelhoge verwachting krijgen vaak een vrijstelling voor een groot oppervlak (zie bijvoorbeeld AWV categorie 3: 2500 m 2), maar omdat een geul een smal lijnelement is en makkelijk gemist kan worden, wordt toch geadviseerd een oppervlaktegrens van 500 m 2 te hanteren. - Gebieden die zijn aangemerkt als ontginningsassen en historische bebouwing (o.a. molens en versterkte huizen) en een hoge verwachting kennen voor resten uit de Middeleeuwen of Nieuwe tijd. Ook hier kunnen de resten vlak onder het maaiveld liggen, vandaar de ondergrens van 30 cm -Mv, en 500 m 2 als oppervlaktegrens om kleinere plangebieden niet onnodig te belasten. Kortom: er dient alleen archeologisch onderzoek plaats te vinden bij plangebieden groter dan 500 m 2, waar bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv reiken. Doel van het inventariserend onderzoek moet zijn: het vaststellen van de intactheid van de bodem en het opsporen van vindplaatsen.
7.3.3 AWV categorie 3 Gebieden waar de Wiersch-stroomgordel van het Benschopsysteem in de ondergrond voorkomen, behoren tot AWV categorie 3. De top van deze stroomgordel ligt onder 150 cm -Mv, waardoor bodemingrepen boven deze grens geen probleem zijn. De stroomgordel kent een middelhoge verwachting voor het Laat-Mesolithicum tot en met het Midden-Neolithicum. Archeologisch onderzoek wordt hier
92
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
alleen verplicht gesteld bij de wat grotere plangebieden, vanaf 2500 m 2. Deze grens is gebaseerd op een studie in het kader van het opstellen van een nieuw vrijstellingskader voor de gemeente Tiel (De Boer, e.a., 2010). Daarbij werd geconcludeerd dat een ondergrens van 2500 m² de grens is, waaronder archeologisch onderzoek in onder andere gebieden met middelhoge verwachting nauwelijks resultaat oplevert. Aangezien de gemeente Tiel eveneens in het Midden-Nederlandse rivierengebied is gelegen, is het legitiem deze grens ook in de gemeente Nieuwegein te hanteren. Er dient dus alleen archeologisch onderzoek plaats te vinden bij plangebieden groter dan 2500 m 2, waar bodemingrepen dieper dan 150 cm -Mv reiken. Doel van het inventariserend onderzoek moet het vaststellen van de intactheid van het landschap zijn.
7.3.4 AWV categorie 4 Dit zijn gebieden waar de Benschop-stroomgordel in de ondergrond aanwezig is. De top van de stroomgordel ligt onder de 300 cm -Mv, waardoor dit als ondergrens voor de diepte wordt geadviseerd. De Benschop-stroomgordel kent dezelfde verwachting als de Wiersch-stroomgordel: middelhoge verwachting voor het Laat Mesolithicum tot en met het Midden Neolithicum. Archeologisch onderzoek wordt ook hier alleen verplicht gesteld bij de wat grotere plangebieden, vanaf 2500 m 2. Ook hier is de ondergrens gebaseerd op de studie voor de gemeente Tiel (De Boer e.a., 2010), Er dient dus alleen archeologisch onderzoek plaats te vinden bij plangebieden groter dan 2500 m 2, waar bodemingrepen dieper dan 300 cm -Mv gaan reiken. Doel van het inventariserend onderzoek moet het vaststellen van de intactheid van het landschap zijn.
7.3.5 AWV categorie 5 De verwachtingsgebieden van de vijfde categorie zijn gebieden langs de Lek (uiterwaarden) en langs de Hollandse IJssel (beide Krimpensysteem). Omdat deze afzettingen eigenlijk nog aan de oppervlakte liggen, geldt ook hier een ondergrens van 30 cm -Mv (bouwvoor). In deze gebieden geldt een middelhoge verwachting voor Middeleeuwen en Nieuwe tijd, maar in enkele delen kunnen ook oudere resten in de bodem aanwezig zijn. Deze kunnen echter zijn ‘opgeruimd’ door het Krimpensysteem. Vanwege het feit dat er in de Middeleeuwen en Nieuwe tijd geen grootschalige menselijke activiteit is geweest en het feit dat oudere resten verdwenen zijn, wordt geadviseerd hier een oppervlaktegrens van 5.000 m2 te hanteren. Daarnaast is gebleken dat deze ondergrens een beperkt verlies van archeologische waarden geeft (Hazenberg e.a., 2007), waardoor in combinatie met de verwachting deze ondergrens acceptabel is. Inventariserend onderzoek moet daarbij zowel gericht zijn op het vaststellen van de intactheid van het landschap als op het opsporen van vindplaatsen. Dit laatste vanwege de mogelijkheid dat resten uit de Middeleeuwen/Nieuwe tijd relatief ondiep kunnen liggen en niet altijd een direct verband hebben met de landschappelijke eenheden in de bodem. Dit betekent dus dat alleen bij plangebieden groter dan 5.000 m 2, waar bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv gaan plaatsvinden, archeologisch onderzoek zou moeten plaatsvinden. Doel van inventariserend onderzoek is het vaststellen van de intactheid van het landschap en het opsporen van vindplaatsen.
93
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
7.3.6 AWV categorie 6 De grote onbekenden in de ondergrond van de gemeente Nieuwegein zijn mogelijke crevasses van het Benschopsysteem en het dekzandlandschap. Voor beide landschappelijke eenheden geldt dat er bewoning mogelijk had kunnen zijn in de Vroege Prehistorie, maar aangezien kennis over het toenmalige landschap bijna geheel afwezig is, is de verwachting als ‘onbekend’ geformuleerd. Alleen systematisch onderzoek van voldoende omvang zou hier inzicht in kunnen geven. Daarom is een oppervlaktegrens van 10.000 m 2 geformuleerd met een ondergrens die gelijk staat aan de top van het Benschopsysteem, dus op 150 cm -Mv. In deze gebieden hoeft er dus alleen onderzoek plaats te vinden als er sprake is van plangebieden groter dan 10.000 m 2, waar bodemingrepen dieper dan 150 cm -Mv gaan plaatsvinden. Doel van inventariserend onderzoek is het vaststellen van de intactheid van het landschap.
7.3.7 AWV categorie 7 en 8 Aan de bodem in de Lek zijn ook verwachtingen toegekend: aan het gebied rondom Vreeswijk en de westelijk daarvan gelegen haven is een middelhoge verwachting toegekend. Bij (geplande) ingrepen in de bodem van de Lek is de gemeente Nieuwegein bevoegd gezag, als zij de overheid is die een vergunning verleent voor de werkzaamheden (bijvoorbeeld als er een omgevingsvergunning voor benodigd is). De gemeente kan dan eisen stellen bij de vergunningverlening. Dit geldt ook voor de provincie, het Rijk of het waterschap: als één van deze partijen de vergunning verleent, treden zij ook op als bevoegd gezag, dus eisensteller. Daarbij dienen zij wel rekening te houden met het gemeentelijk archeologisch beleid. Aan de onderzoeksverplichtingen zijn wat betreft het water geen vrijstellingen voor diepte en oppervlakte te koppelen zoals op het land. Een scheepswrak kan bijvoorbeeld een oppervlak hebben van enkele vierkante meters. Daarom wordt geadviseerd bij vergunningspichtige ingrepen in de Lek een bureauonderzoek uit te laten voeren, conform de laatste versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) Waterbodems (www.sikb.nl). Indien de ingrepen in de Lek plaatsvinden, is de kans groot dat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed bij de vergunningverlening betrokken is. De Lek is namelijk in de Waterwet (raadpleegbaar via www.wetten.nl) aangemerkt is Rijkswater. Rijkswaterstaat is waterbeheerder en wordt formeel geadviseerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Daarom wordt geadviseerd, dat als de gemeente Nieuwegein betrokken is bij de vergunningverlening bij bodemingrepen in de Lek, voor archeologie in overleg te treden met Rijkswaterstaat. Archeologisch onderzoek onder water is pas sinds een paar jaar gereguleerd in Nederland (bijlage 8), waardoor veel zaken nog onduidelijk zijn en er is slechts een handvol partijen die over deze materie voldoende kennis heeft. Dit is ten eerste de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, ten tweede twee bedrijven (RAAP Archeologisch Adviesbureau en ADC ArcheoProjecten) en ten derde enkele zelfstandigen. In de praktijk komt het er vaak op neer dat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed door de eisenstellende partij bij een project wordt betrokken.
94
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
7.4 Wanneer archeologisch onderzoek? Op basis van de geformuleerde ondergrenzen is in principe duidelijk wanneer archeologisch onderzoek dient plaats te vinden. Maar als in het plangebied in het verleden verstoringen door afgravingen of ophogingen hebben plaatsgevonden (zie figuur 7) of als er reeds archeologisch onderzoek (zie figuur 8) is uitgevoerd, heeft dat invloed op de eisen die de gemeente stelt? Dit wordt in deze paragraaf toegelicht en er wordt wat dieper ingegaan op de ‘stapeling van verwachtingen’.
7.4.1 Verstoringen en ophogingen Tegenwoordig is een groot deel van de gemeente Nieuwegein bebouwd. Deze bebouwing kan de bodem dusdanig verstoord hebben, dat eventuele archeologische resten aangetast of verdwenen zijn. Op figuur 7 zijn de gebieden weergegeven waar in ieder geval afgravingen of verstoringen hebben plaatsgevonden, maar ook daarbuiten kan de bodem verstoord of opgehoogd zijn. Het lijkt logisch dat in verstoorde gebieden geen archeologisch onderzoek hoeft plaats te vinden of dat aan opgehoogde gebieden een lagere ondergrens voor de diepte van ingrepen kan worden toegekend. Maar helaas is niet goed bekend in welke mate de bodem verstoord is en hoe dik het ophogingspakket precies is. Daarom is bij het opstellen van de beleidsadvieskaart maar deels rekening gehouden met de verstoringen en ophogingen. Als de gemeente bij een plangebied archeologisch onderzoek eist, wordt in de inventariserende fase van het onderzoek vastgesteld in hoeverre de bodem verstoord of opgehoogd is.
7.4.2 Wat als in het plangebied al onderzoek heeft plaatsgevonden? Figuur 8 geeft een overzicht van de locaties in de gemeente Nieuwegein waar in het verleden reeds archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Het lijkt logisch dat op deze locaties bij nieuwe ontwikkelingen geen onderzoek meer hoeft plaats te vinden. Dat is echter niet altijd het geval. Als op de locatie reeds archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden, moet rekening worden gehouden met het volgende: - Type onderzoek : als in een gebied onderzoek heeft plaatsgevonden, betekent dit niet dat het gebied ‘archeologievrij’ is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij veldkarteringen, waarbij alleen op het maaiveld (vooral) scherven zijn verzameld. - Oud onderzoek: het uitgevoerde onderzoek voldoet niet meer aan de huidige eisen. Door voortschrijdend inzicht worden nu andere en betere technieken gebruikt dan in het verleden, waardoor mogelijk toentertijd vindplaatsen gemist kunnen zijn. - Type bodemingreep: archeologisch onderzoek is vaak afgestemd op het type bodemingrepen dat gaat plaatsvinden, waardoor bij een nieuwe ontwikkeling het ‘oude’ onderzoek niet meer voldoet. Als een terrein bijvoorbeeld onderzocht is in het kader van een ontwikkeling waarbij de bodemingrepen tot 1 m -Mv zouden reiken, dan kan bij een nieuw plan met bodemingrepen tot 3 m -Mv (bijvoorbeeld een parkeergarage) nieuw onderzoek noodzakelijk zijn.
95
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
7.4.3 Stapeling van verwachtingen Hoewel de beleidsadvieskaart 2-dimensionaal is, is het van belang te beseffen dat de bodem daaronder 3-dimensionaal is. Dat wil zeggen dat op een bepaalde locatie in de bodem verschillende landschappelijke eenheden kunnen voorkomen, waardoor er sprake is van gestapelde verwachtingen. Een voorbeeld daarvan is het middeleeuwse bewoningslint dat van oost naar west door de gemeente loopt. Dit lint kent niet alleen een verwachting voor de Middeleeuwen en Nieuwe tijd, maar ook voor de IJzertijd en Romeinse tijd vanwege de ligging op de Jutphaas- en Blok-stroomgordels.
96
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Literatuur Anonymus, 2005. Rapportage gegevens aardmagnetisch onderzoek vliegtuig crash site WOII type Junker 88. Lokatie Bouwterein Blokhoeve Nieuwegein. Rapport van Leemans Speciaalwerken Code S2004.064. Batenburg, J.C., 2004. Een bodemkwaliteitskaart van de gemeente Nieuwegein. De Straat Milieuadviseurs B.V. Bekius, D., 2009. Plangebied Ruimte voor de Lek (versie 2009), gemeenten Vianen, IJsselstein, Nieuwegein en Houten; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek. RAAP-rapport 1959. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp. Bente, D., 1995. Wijnestein. In: B. Olde Meierink e.a. (red.); Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht. Matrijs, Utrecht. Bente, D.A., 2002. Plangebied Galecopperzoom, gemeente Nieuwegein: een inventariserend archeologisch onderzoek. RAAP-rapport 804. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam. Berendsen, H.J.A. & E. Stouthamer, 2001. Palaeogeographic development of the Rhine-Meuse delta, The Netherlands. Koninklijke van Gorcum, Assen. Berendsen, H.J.A., 1982. De genese van het landschap in het zuiden van de provincie Utrecht: een fysisch-geografische studie. Utrechtse Geografische Studies 25. Utrecht. Berendsen, H.J.A., 2004. De vorming van het land: inleiding in de geologie en de geomorfologie. Fysische geografie van Nederland. Koninklijke van Gorcum, Assen. Berendsen, H.J.A., 2005. Landschappelijk Nederland. Fysische geografie van Nederland. Koninklijke van Gorcum, Assen. Blijdestijn, R., 2007. Tastbare Tijd. Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht. Provincie Utrecht. Boer A. de, B. Meijlink & M. Kocken, 2006. De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente IJsselstein. ADC Heritage rapport H 011. ADC, Amersfoort. Boer, G.H. de, M. Rietkerk, J.A. Schenk & B. Jansen, 2009. Stad en slib: het archeologisch potentieel van het Eiland van Dordrecht in kaart gebracht. RAAP-rapport 1672. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp. Buck, J. de, W.C. Markus & G.A. Vos, 1984. Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000. Blad 38 West, Gorinchem. Stiboka, Wageningen. Copier-Van den End, R., 1995. Vreeswijk in de Tweede Wereldoorlog’. De Oudsheidskamer Vreeswijk. Deeben, J. & R. Wiemer, 1999. Het onbekende voorspeld: de ontwikkeling van een indicatieve kaart van archeologische waarden. Nederlandse Archeologische Rapporten 20. ROB, Amersfoort. Deeben, J.H.C. (red.), 2008. De Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW), derde generatie. Rapportage Archeologische Monumentenzorg 155. RACM, Amersfoort (info: www. racm.nl). Dekker, C., 1983. Het Kromme Rijngebied in de Middeleeuwen, een institutioneel-geografische studie. Zutphen. Dekker, C., Ph. Maarschalkerweerd & J.M. van Winter (red.), 1997. Geschiedenis van de Provincie Utrecht Deel 1. Deventer, J. van, 1550-1570. Digitale kaarten & atlassen circa 1550-1570: stadsplattegronden rond 1600 (kaarten van Jacob van Deventer op CD-ROM). ALVO, Delft.
97
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Fafiani, A. M., R.E.T.M. Rijntjes & M.P. van der Wiel, 2002. Nieuwegein: geschiedenis en architectuur. Kerckebosch/SPOU, Zeist/Utrecht. Giesen-Geurts, B.H.H.M. & M. Koolman, 1991. Monumenten Inventarisatie Project, Gemeente Nieuwegein. Provincie Utrecht, Utrecht. Ginkel, E. van & L. Verhart, 2009. Onder onze voeten: de archeologie van Nederland. Amsterdam. Hessing, W.A.M. & K. Klerks (red.), 2007. Toelichting op de archeologische en cultuurhistorische beleidskaarten voor het grondgebied van de gemeente Houten: inventarisatie, onderbouwing en vertaling naar het ruimtelijk beleid. Vestigia-rapport V355. Vestigia, Amersfoort. Heunks, E., 2007. Gemeente Culemborg; toelichting op de archeologische verwachtingskaart. RAAP-rapport 1438. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam. Hoof, J.P.C.M. van, 2006. De Oude Hollandse Waterlinie: enkele bestuurlijke, geografische en militaire facetten. Mars et Historia 40(1). Huizer, J., A. van Benthem & M. Benjamins, 2007. De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Vianen. ADC Heritage rapport H 018. ADC, Amersfoort. Jansen, B. & E. van der Laan, 2009. Plangebied Rijnenburg, gemeente Utrecht: archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek. RAAP-rapport 1867. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp. Jansen, B. & J.H.M. van Eijk, 2009. Plangebied ‘t Klooster, deelgebied 3, gemeente Nieuwegein; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek, karterende fase. RAAP-rapport 2027. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp. Jansen, B. & J.W. de Kort, 2004. Toelichting limes-kaart Utrecht: provincie Utrecht. RAAP-rapport 1054. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam. Koen, D. & R. Blijdestijn, 2007. De Hollandse Waterlinie. Cultuurhistorische routes in de Provincie Utrecht. Provincie Utrecht Kok, R. & J.A.T. Wijnen, 2011. Waardering van Oorlogserfgoed. Een inventarisatie en waardering van sporen uit de Tweede Wereldoorlog op de Grebbeberg en Laarsenberg te Rhenen (Provincie Utrecht). RAAP-rapport 2240. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp. Kok, R., 2009. Oorlogsverleden op de schop. De noodzaak van archeologie van de Tweede Wereldoorlog. Archeobrief 2009-2. Amsterdam. Kok, R., 2010. Archeologie van de Tweede Wereldoorlog in Overijsel. Een verkenning van Thema’s voor gericht onderzoek. Overijsselse Historische Bijdragen 125e stuk. Uitgeverij Verloren, Holversum. Kuiper, M., 2008. Topografische en militaire kaart van het Koninkrijk der Nederlanden (TMK) 1864. Landsmeer. Kuiper, M., 2008. Topografische en militaire kaart van het Koninkrijk der Nederlanden (TMK) 1864. Landsmeer. Liempt, A. van, 2008. De plek: herinneringen aan bijzondere plekken. Cronyck de Geyn: 58 e.v. Louwe Kooijmans, L.P., 1980. Het onderzoek van neolithische nederzettingsterreinen in Nederland anno 1979. I.P.L., Leiden. Mulder, E.F.J. de, M.C. Geluk, I. Ritsema, W.E. Westerhoff & T.E. Wong (red.), 2003. De ondergrond van Nederland. Geologie van Nederland 7. NITG-TNO, Utrecht. N.N., 2009. Verordening op de archeologische monumentenzorg. Archeologische waardenkaart, Gemeente Utrecht StadsOntwikkeling. Utrecht.
98
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Offerman-Heykes, J. & C. Brouwer-Groeneveld, 1990. Het Midden-paleolithicum van Nieuwegein (Utrecht). Westerheem 39: 98-109. Olde Meierink, B., 1995. Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht. Matrijs, Utrecht. Ooyevaar, R.J., 1990. Archeologie van de Lopikerwaard: het ontstaan van Zuid-West Utrecht. Waardenreeks deel 3. Alphen a/d Rijn. Palma, J., 2009. Rapportage van het historisch vooronderzoek naar de aanwezigheid van conventionele explosieven ter plaatste van het plangebied van het project “Ruimte voor de Lek. T&A Survey. Raemaekers, D.C.M., 1999. The Articulation of a “New Neolithic’. The emanating of the Swifterbant Culture for the process of neolithisation in the western part of the North European Plain (4900-3400 BC). Archaeological Studies Leiden University. Faculteit Archeologie, Universiteit Leiden, Leiden. Regteren Altena, J.F. e.a., 1963. The Vlaardingen Culture. I.P.P., Leiden. ROBAS Producties, 1989. Historische Atlas Utrecht, Chromotopografische Kaart des Rijks, schaal 1:25.000. ROBAS Producties, Den Ilp. Roy, B. de, 1973. Nieuwe kaart van den Lande van Utrecht. Alphen aan den Rijn. Schamp, C.R.C. & A.J. Tol, 2008. Onderzoeksgebied industrieterrein Gaasperwaard vindplaats 1, gemeente Vianen: archeologisch vooronderzoek: een waarderend onderzoek (proefsleuven). RAAP-rapport 1678. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp. Schute, I.A., 2011. Rapportage Concentratiekamp Amersfoort (in voorbereiding). Schute, I.A. & B. Jansen, 2007. Gemeente Katwijk: een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. RAAP-rapport 1340. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam. Schute, I.A., 2009. Gemeente Teylingen, een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. RAAP-rapport 1979. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp. SGLO, 2010. Verliesregister. De Studiegroep Luchtoorlog 1939-1945. Smit, B.I., 2010. Plangebied Ruimte voor de Lek, gemeenten Vianen, IJsselstein, Nieuwegein en Houten: archeologische vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek (verkenning). RAAP-rapport 2039. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp. Steenbergen, C. & J. van der Zwart, 2006. Strategisch Laagland. Digitale atlas van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. 010 Publishers, Rotterdam. Ververs M.J., 1995b. Een Vrijstad Bevrijd. Vianen, Hagestein, Everdingen, Zijderveld. Uitgegeven in eigen beheer. Ververs M.J., 1995a. De Beatrix sluizen tijdens de oorlog 1940-1945’. Cronyck de Geyn 17: 78-93. Warning, S., 2010. Plangebied Galecopperzoom langs de A2, gemeente Nieuwegein; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek. RAAP-notitie 3466. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp. Wijmer, D.J. (red.), Werkgroep kadastrale atlas provincie Utrecht, 2003. Nieuwegein in 1832: grondgebruik en eigendom. Kadastrale atlas provincie Utrecht 9. Utrecht. Wijnen, J.A.T. & I.A. Schute 2010. Archeologisch onderzoek in een ‘schuldig landschap: Concentratiekamp Amersfoort. RAAP-rapport 2197. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp Wijnen, J.A.T., 2011. Kruipend door de Burgerschool. Een pilot voor bouwbiografisch locatieonderzoek naar sporen van de Tweede Wereldoorlog in de voormalige HBS in Wageningen’ RAAPrapport 1234. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp Zwanenburg, G.J., 1990 ‘En nooit was het stil...kroniek van een luchtoorlog’ Koninklijke Luchtmacht / Bureau Drukwerkvoorziening Korps Luchtmachtstaf, Den Haag
99
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Gebruikte afkortingen AHN
Actueel Hoogtebestand Nederland
AMK
Archeologische MonumentenKaart
ARCHIS
ARCHeologisch Informatie Systeem
CHS
Cultuurhistorische HoofdStructuur
CMA
Centraal Monumenten Archief
FLAK
Flug Abwehr Kanone
KNA
Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie
MIP
Monumenten Inventarisatie Project
-Mv
beneden maaiveld
NAP
Normaal Amsterdams Peil
NHW
Nieuwe Hollandse Waterlinie
OCE
Opsporing Conventionele Explosieven
SIKB
Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer
SGLO
Studiegroep Luchtoorlog 1939-1945
V.I.S.
Voorschrift Inrichten Stellingen
WOII
Tweede Wereldoorlog
100
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Overzicht van figuren, tabellen en (losse kaart-)bijlagen Figuur 1. Ligging van de gemeente Nieuwegein (gearceerd). Figuur 2. Overzicht stroomgordels en riviersystemen in de gemeente Nieuwegein. Figuur 3. Schematische doorsnede van het rivierengebied (naar Berendsen, 2004). Figuur 4. Het AHN geprojecteerd op het grondgebied van de gemeente Nieuwegein. Figuur 5. Herbegrenzing Blok stroomgordel op basis van het AHN. Figuur 6. Herbegrenzing Wiersch en Jutphaas stroomgordels op basis van het AHN en booronderzoek. Figuur 7. Overzicht bodemingrepen en verstoringen in de gemeente Nieuwegein. Figuur 8. Overzicht onderzoeksmeldingen in de gemeente Nieuwegein (peildatum 31-03-2010). Figuur 9. Vreeswijk op de stadsplattegrond van Jacob van Deventer uit circa 1560. Figuur 10. Poortrestant van de voormalige kerk op AMK-terrein 924. Figuur 11. Uitzicht in noordelijke richting over de Vaartse Rijn. Figuur 12. De gemeente Nieuwegein (rood gestreepte lijn), geprojecteerd op de kaart van Blaeu uit 1657 (www.watwaswaar.nl). Figuur 13. De vierkante ondertoren van molen ‘De Batavier’ aan de Herenstraat. Figuur 14. Links: Ansichtkaart van ‘Molen de Hoop’ (7) langs de Vaartse Rijn en op de achtergrond de poldermolen Oudgein (6); Rechts: Poldermolen Oudegein op haar nieuwe locatie in Park Oudegein (www.molendatabase.nl). Figuur 15. Overzicht bekende cultuurhistorische waarden en landschappelijke eenheden in en rondom de Lek; archeologische verwachting in de Lek. Figuur 16. De V.I.S. Kazemat Vreeswijk Oost, juni 2010. Figuur 17. Uitsnede van Luchtfoto 3014 met Fort Jutphaas, Nederlandse stellingen, Lekkanaal, Batterij aan de Overeindseweg en de Keersluis in aanbouw. Figuur 18. Uitsnede van Luchtfoto 3014 met Fort Jutphaas en 6-hoekige stellingen. Figuur 19. De V.I.S. kazemat ‘Vreeswijk Midden’. Figuur 20. Twee typen stellingen in de westelijke dijk van de Lekbrug. Figuur 21. Foto van wat mogelijk de kazemat is in de pijler van de Lekbrug Nieuwegein. Figuur 22. De westzijde van fort Jutphaas. Figuur 23. Duitse stellingen C en D als weergegeven op de overzichtskaart uit het ‘Bunkerarchief’ inventaris 285 kaart 9 (Bron: Nationaal Archief Den Haag). Figuur 24. Een kaart van het verzet uit 1944. Figuur 25. De FLAK-stelling ten noorden van de Beatrix sluizen. Figuur 26. Voorbeeld van een FLAK kanon van 8,8cm. Figuur 27. Een van de mogelijk authentieke stellingen op het talud naast de Beatrix sluizen. Figuur 28. De (nieuwe)brug tussen de Herenstraat en ‘Rond het fort’. Figuur 29. Een door kinderen (?) gegraven kuil op het talud bij de Beatrix sluizen. Figuur 30. Britse sigarettendoosjes uit de kruipruimte van de HBS Wageningen (Wijnen 2011).
101
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Figuur 31. Koppeling tussen de landschappelijke eenhedenkaart, de verwachtingskaart en de beleidsadvieskaart. Figuur 32. Beslisschema voor het bepalen van de noodzaak tot het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek. Tabel 1.
Geologische en archeologische tijdschaal.
Tabel 2.
Overzicht van de stroomgordels in het onderzoeksgebied (Berendsen & Stouthamer, 2001).
Tabel 3.
Overzicht AMK-terreinen in de gemeente Nieuwegein.
Tabel 4.
Getalsmatige verhouding van vindplaatsen per periode.
Tabel 5.
Overzicht molens in de gemeente Nieuwegein (www.watwaswaar.nl).
Tabel 6.
Archeologische verwachting in en direct om de Lek.
Tabel 7.
Overzicht van de voor de verwachtingskaart geraadpleegde luchtfotoarchieven en foto’s.
Tabel 8.
Geraadpleegde inventarissen voor Nieuwegein in het Nationaal archief.
Tabel 9.
Resultaat uit de geraadpleegde inventarissen uit het archief 2.13.167 Bureau Registratie Verdedigingswerken, bij het Nationaal Archief in Den Haag.
Tabel 10. Crashes van vliegtuigen in de Tweede Wereldoorlog in Nieuwegein als vermeld in het SGLO verliesregister en andere bronnen. Tabel 11. Objecten die niet op de verwachtingskaart zijn aangegeven. Bijlage 1. Vindplaatsencatalogus gemeente Nieuwegein. Bijlage 2. Catalogus van objecten op de verwachtingskaart van de Tweede Wereldoorlog. Bijlage 3. Schets tankgracht bij Jutphaas. Nationaal Archief toegang 2.13.167 inventaris 910. Bijlage 4. Luchtfoto Kadaster ‘Geallieerde Strijdkrachten 1940’ – nr 3014 Bijlage 5. Luchtfoto WUR Library, RAF 125-1-3069. Bijlage 6. Luchtfoto WUR Library, RAF 102-5-3099. Bijlage 7. Wettelijk en beleidsmatig kader. Bijlage 8. De AMZ-cyclus onder water. Kaartbijlage 1. Landschappelijke eenhedenkaart met bekende vindplaatsen. Kaartbijlage 2. Cultuurhistorische waardenkaart. Kaartbijlage 3. Overzicht historische dorpskernen in de gemeente Nieuwegein. Kaartbijlage 4. Archeologische verwachtingskaart Prehistorie - Romeinse tijd. Kaartbijlage 5. Archeologische verwachtingskaart Middeleeuwen - Nieuwe tijd. Kaartbijlage 6. Archeologische verwachtingskaart & bestaande elementen Tweede Wereldoorlog. Kaartbijlage 7. Archeologische beleidsadvieskaart.
102
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Bijlage 1: Vindplaatsencatalogus Ten behoeve van het vervaardigen van de archeologische verwachtingskaart zijn de archeologische gegevens uit de gemeente Nieuwegein geïnventariseerd (peildatum 01-10-2009). De verzamelde archeologische gegevens zijn afkomstig uit het ARCHeologisch Informatie Systeem (ARCHIS) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed te Amersfoort, een database waarin onder andere archeologische waarnemingen door amateurarcheologen, opgravingen, proefsleuven en/of booronderzoek staan geregistreerd. Daarnaast is contact opgenomen met de heer. T. van Rooijen, de heer. R. Ooyevaar en de Historische Kring Nieuwegein, vertegenwoordigd door de heer. R. van der Mark, met als resultaat dat ook (nog) niet geregistreerde waarnemingen, vondsten en vindplaatsen op kaart zijn gezet. Uiteindelijk is een catalogus van vindplaatsen vervaardigd, waarbij de vindplaatsen een RAAP-nummering hebben gekregen. De op de kaart gebruikte nummers verwijzen naar deze catalogus (kaartbijlage 1). Onderscheid moet gemaakt worden tussen zogenaamde AMK-terreinen en ARCHIS-waarnemingen. AMK-terreinen (terreinen op de Archeologische Monumentenkaart) zijn archeologische vindplaatsen die ingevolge de Monumentenwet 1988 door toetsing aan door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gehanteerde criteria (kwaliteit, zeldzaamheid, contextwaarde) een bepaalde status toebedeeld hebben gekregen. Een ARCHIS-waarneming is de basiseenheid van de ‘nationale database voor de archeologie’ (ARCHIS, het ARCHeologisch Informatie Systeem). Een waarneming moet letterlijk worden gezien. Het is de aanmelding van een vondst of een groep vondsten. Op die manier kan onder één nummer een grote opgraving met sporen uit diverse perioden schuilgaan of één losse vondst. Wanneer een Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoedeoloog jaar na jaar vondsten op hetzelfde perceel doet en deze trouw meldt, ontstaat het effect dat bijvoorbeeld de sporen van één nederzetting tientallen waarnemingsnummers hebben. Deze ongelijkwaardigheid van de waarnemingen impliceert dat deze gefilterd dienen te worden. De verwerking van de uit ARCHIS afkomstige data verdient een korte toelichting: - De opzet van de ARCHIS-database laat zich niet direct vertalen in verspreidingskaartjes met vindplaatsen per periode. Het basiselement in ARCHIS (en zijn ‘papieren’ voorgangers het Centraal Archeologisch Archief [CAA] en het Centraal Monumenten Archief [CMA]) is zoals gesteld de waarneming. Deze moeten in bepaalde gevallen samengevoegd worden; - Daarnaast wordt per waarneming een gecodeerde opsomming van het vondstmateriaal gegeven. De aard van de vindplaats is in veel gevallen onduidelijk. Binnen het kader van onderhavig onderzoek zijn alleen nederzettingen, grafstructuren en infrastructuur daadwerkelijk van belang; die plaatsen zijn blijkbaar op een bepaald punt in de tijd aantrekkelijk geweest in relatie tot bewoning. Een (op zichzelf staande) losse vondst is in deze zin geen informatiedrager, maar is wel in ARCHIS geregistreerd. Maar er zijn uitzonderingen. Een zwaard uit de Bronstijd bijvoorbeeld heeft naar ons inzicht wel een indicatieve waarde omdat dit wijst op Bronstijdbewoning in de (verre) omgeving. Deze vondsten zijn gehandhaafd. Alle vondstgegevens zijn hierop gecontroleerd;
103
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
- Een volgend punt van bewerking vormde de uitsplitsing van vindplaatsen die uit meerdere perioden dateren (met vaak slechts één waarnemingsnummer). Een locatie kan meerdere malen in de tijd bewoond zijn geweest. Om deze reden ‘telt’ de vindplaats net zo vaak mee als zij bewoond is geweest, uitgaand van de archeologische hoofdperioden. Bij de AMZ-adviezen telt een ‘meerdere-perioden-vindplaats’ slechts eenmaal mee. De vindplaatsen worden dan alleen in hun ruimtelijke dimensie en niet in hun chronologische dimensie meegeteld; - Vindplaatsen die thans verdwenen of niet (geheel) intact zijn, indien bekend, ook in de catalogus opgenomen. - In de RAAP-catalogus zijn de AMK-terrreinen en gefilterde ARCHIS-waarnemingen samengevoegd, daar waar zij betrekking hebben op dezelfde vindplaats. - Een aantal waarnemingen dat in de gemeente Nieuwegein geregistreerd staat, is gedocumenteerd tijdens grootschalige nieuwbouwprojecten in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw. Mede door het gebrek aan wetgeving en technologische ontwikkeling is in een aantal gevallen informatie over locatie, context en complextype verloren gegaan, waardoor deze waarnemingen niet in de catalogus zijn opgenomen.
Catalogusnummer: 1 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 10993 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Utrecht Toponiem: Wayensedijk Coördinaten: 137230 / 451250 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: losse vondst Datering: ROM Korte toelichting: Het betreft enkele fragmenten gladwandig, gedraaid keramiek met de datering inheems Romeins. Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 2 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 10524 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Koppeldijk Coördinaten: 136950 / 450240 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: onbekend Datering: LME
104
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Korte toelichting: Het betreft diverse stukken keramiek uit de Late Middeleeuwen (o.a. Andenne, Paffrath en Pingsdorf). Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 3 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 43264 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Overeindseweg Coördinaten: 136100 / 450400 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: onbekend Datering: ROM Korte toelichting: Keramiek gevonden in het land aan de Overeindseweg bij het afgraven van klei voor de pannenfabriek, samen met Terra Sigillata scherf en kogel van basaltlava (beide verdwenen). De coördinaten zijn administratief vastgesteld, dus niet exact. Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 4 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 10160 CMA-code: 31H-024 Monumentnummer: 5627 Huidige archeologische status: Terrein van hoge archeologische waarde. Plaats: Utrecht Toponiem: Het Veld Coördinaten: 136340 / 451270 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: nederzetting, onbepaald Datering: IJZ-ROM Korte toelichting: Het betreft bewoningsresten uit de Late IJzertijd en Romeinse tijd, gevonden tijdens een veldkartering van de ROB in 1978. Het terrein zou ernstig verstoord zijn. Relevante literatuur: Steenbeek, 1983.
Catalogusnummer: 5 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 10162 CMA-code: 31H-024 Monumentnummer: 5627 Huidige archeologische status: Terrein van hoge archeologische waarde. Plaats: Utrecht Toponiem: Wijde wade Coördinaten: 136340 / 451270
105
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: nederzetting, onbepaald Datering: ME Korte toelichting: Middeleeuwse bewoningsresten, gevonden tijdens een veldkartering van de ROB in 1978. Het terrein zou ernstig verstoord zijn. Relevante literatuur: Steenbeek, 1983.
Catalogusnummer: 6 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 59243, 36092 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Jutphaas Toponiem: Scheefswerf de Liesbosch Coördinaten: 136020 / 452040 Geo(morfo)logische ligging: onbekend Complextype: losse vondst Datering: BR Korte toelichting: Twee (onderdelen van) bronzen zwaarden in nabijheid van elkaar aangetroffen. Het ceremoniële zwaard kwam bij baggerwerkzaamheden in 1946 - 1947 naar boven. Een zwaard van hetzelfde type en mogelijk van dezelfde vakman werd eerder in Plougrescant (Engeland) gevonden. De vondst is waarschijnlijk met opzet in het water gedeponeerd. Het tweede zwaard (Bronstijd Midden; 1200-1100 voor Chr.) is gevonden tijdens baggerwerkzaamheden ten behoeve van uitbreiding van de werkhaven van de scheepswerf ‘De Liesbosch’, aldus het Utrechtsch Nieuwsblad van 31 maart 1970. Relevante literatuur: Butler & Sarfatij, 1999.
Catalogusnummer: 7 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Utrechtsestraatweg 28 Coördinaten: 135.330 / 450.780 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: buitenplaats Datering: NT Korte toelichting: Het betreft het terrein van voormalige buitenplaats ‘Huis de Geer’, gesticht in de 17 e eeuw. Thans is een boerderij aanwezig die dezelfde naam draagt. De begrenzing van het terrein is niet bekend, er is uit gegaan van het gehele perceel ( zie ook kaartbijlage 5). Relevante literatuur: Fafiani, Rijntjes & Van der Wiel, 2002
106
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Catalogusnummer: 8 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 59345 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Galecop Coördinaten: 135200 / 451200 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: onbekend Datering: ROM Korte toelichting: In een kuil met veel houtskool zijn 4 fragmenten dierlijk bot en 40 fragmenten inheems Romeins aardewerk aangetroffen (ca. 1,5 m in omtrek). Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 9 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 34629 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Jutphaas Toponiem: Jutphaasebrug Coördinaten: 135400 / 451550 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: onbekend Datering: LME Korte toelichting: Fragmenten ‘Volksaardewerk’, pijpenkop en oesterschelp gevonden met wegaanleg bij Jutphaasebrug over het Amsterdam-Rijnkanaal, periode 13de -14de eeuw. Het terrein is opgehoogd bij de aanleg van het kanaal. Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 10 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 138955 CMA-code: 31H-058 Monumentnummer: 11475 Huidige archeologische status: Terrein van hoge archeologische waarde. Plaats: Nieuwegein Toponiem: Blokhoeve; Bloksteeg Coördinaten: 134710 / 451275 Geo(morfo)logische ligging: Blok stroomgordel Complextype: versterkt huis/hofstede Datering: LME-NT
107
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Korte toelichting: Versterkt huis “Blokhoeve”. Het AMK-terrein betreft een begraven hofstede (een omgrachte boerderij). Het terrein waarop de hofstede heeft gelegen is grotendeels intact. Driekwart van de omgrachting is nog aanwezig. Op het terrein staat de opvolger van de hofstede. Deze boerderij is echter niet van recente datum, zodat verwacht mag worden dat oudere resten nog aanwezig zijn. Eventuele andere sporen buiten de grachten zullen verstoord zijn. Tijdens booronderzoek werd de zuidelijke gracht van de begraven hofstad Blokhoeve aangeboord. In deze gracht bevonden zich ook puin en houtskool. Ter hoogte van deze gracht werden aan het oppervlak enkele scherven uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd gevonden. Een deel van de grachten is volgens de Historische Kring Nieuwegein recentelijk vergraven. (zie ook catalogusnummer 11 en 81) Relevante literatuur: Kempen & Schute (2000); Alders, ADC-rapport 228; Schurmans, 2008; archief Historische Kring Nieuwegein.
Catalogusnummer: 11 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 29918, 43174, 138954, 138955 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Blokhoeve; het Blok Coördinaten: 134800 / 451250 Geo(morfo)logische ligging: Blok stroomgordel Complextype: nederzetting, onbepaald Datering: ROM Korte toelichting: Enkele Romeinse scherven gevonden die behoren tot een Romeinse nederzetting. De opgraving is gedaan door Historische Kring Nieuwegein in de zomer van 1982-1989. (zie ook catalogusnummer 10 en 81) Relevante literatuur: Kalee, 1986; Lockefeer, 1996; Kempen & Schute 2000; archief Historische Kring Nieuwegein; Schurmans, 2008; Van der Feist & Blom, 2010.
Catalogusnummer: 12 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 59677 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: onbekend Toponiem: Blokhoeve; A.C. Verhoefweg Coördinaten: 134420 / 451203 (globaal) Geo(morfo)logische ligging: Blok stroomgordel Complextype: onbekend Datering: IJZ-ROM Korte toelichting: Ten westen van de A.C. Verhoefweg is in bouwputten veel aardewerk uit de IJzertijd en sporen van IJzertijdkuilen aangetroffen. Daarnaast is ten oosten van de weg naast
108
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
IJzertijd ook sporadisch Romeins aardewerk gevonden. Er is reeds over de vindplaats heen gebouwd. Relevante literatuur: archief Historische Kring Nieuwegein.
Catalogusnummer: 13 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 43433, 36067, 36068, 36069 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Batau-Noord Toponiem: Batauweg; Achillesbrug; Hermerbrug Coördinaten: 133940 / 451060 Geo(morfo)logische ligging: Blok stroomgordel Complextype: nederzetting, onbepaald Datering: ROM Korte toelichting: Het betreft een inheems Romeinse nederzetting bestaande uit een op zichzelf staande boerderij met een omheiningsgreppel. Bewoningssporen buiten die greppel zijn nauwelijks aangetroffen, terwijl toch enkele bouwputten in de onmiddellijke omgeving daarvan hiervoor bekeken zijn. De huisplattegrond kwam in 1977 in put 6 te voorschijn. De boerderij dateert uit de tweede helft van de 2e eeuw tot begin 3e eeuw na Chr. en is 6,5 meter breed en 19 meter lang. Van de ruim 30.000 scherven was ongeveer 26% inheems en 74% Romeins gedraaid. Vermoedelijk waren er intensieve contacten met de Romeinse legerplaatsen langs de Limes. Relevante literatuur: Tent, 1996; Ooyevaar, 1990.
Catalogusnummer: 14 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 29143, 406928 CMA-code: 31H-060 Monumentnummer: 11888 Huidige archeologische status: Terrein van hoge archeologische waarde. Plaats: Nieuwegein Toponiem: Galecopperdijk Coördinaten: 134175 / 451350 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: versterkt huis, huisplaats Datering: LME-NT Korte toelichting: Funderingen van een stenen gebouw (Boerderij Kickvors), waarbij tevens 14e tot 16 e-eeuws aardewerk is aangetroffen. Mogelijk zijn ook resten van het ‘huis Galesloot’ aanwezig. Dit huis, zeer waarschijnlijk een woontoren, heeft nooit de status ridderhofstad gehad. De term ridderhofstad ontstaat namelijk in het Utrechtse pas rond 1536. De locatie is thans bebouwd en deels vergraven bij de aanleg van een singel. De funderingen betreffen een 1,5 m brede muur met stenen van 28,5 x 12,8 x 5,6 cm en een ronde stenen put. De funderingen liggen aan de oppervlakte en zijn aan de begroeiing te herkennen. Aan de westzijde is een sloot aangelegd waardoor een klein deel van de resten beschadigd is.
109
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Op de locatie langs de Galecopperdijk zijn aardewerkvondsten gedaan uit de 11e en 12e eeuw (o.a. kogelpot, Paffrath en proto-steengoed aardewerk. Op de kadastrale minuut uit 1822 en topografische kaarten is te zien dat de locatie is gelegen op een kopperceel. Op basis hiervan kan verondersteld worden dat het hier gaat om een voormalige huisplaats. De vindplaats zal grotendeels verstoord zijn bij het graven van wegcunetten, een singel en bouwputten. Relevante literatuur: archief Historische Kring Nieuwegein; Kok e.a., 1998b.
Catalogusnummer: 15 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 26257 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Oudenrijn Toponiem: Polder Galekop Coördinaten: 134200 / 451550 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: onbekend Datering: LME Korte toelichting: De scherven kwamen hoofdzakelijk op een diepte van 60-70 cm in het profiel voor. De vindplaats had een diameter van circa 10 meter en ligt in een laag gelegen komkleigebied. Het betreft 14de-eeuws aardewerk. Er is reeds over de vindplaats heen gebouwd. Relevante literatuur: archief Historische Kring Nieuwegein.
Catalogusnummer: 16 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 36091 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Galekopperdijk 9 Coördinaten: 134200 / 451790 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: onbekend Datering: ME Korte toelichting: In oktober 1978 onder een stal van een boerderij diverse aardwerkfragmenten aangetroffen (o.a. kogelpotfragmenten, vroeg steengoedfragmenten Andennefragmenten, Pingsdorf-achtigefragmenten). Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 17 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 59454 CMA-code: Monumentnummer: -
110
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Gallekopperdijk; Frans Halshage Coördinaten: 134200 / 451211 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: onbekend Datering: NTA Korte toelichting: Het betreft veel puinresten (baksteen, mortel) en geglazuurd aardewerk. Er zijn geen vondsten verzameld. In de historische atlas staat geen oude bebouwing op of nabij deze locatie, mogelijk is er sprake van ene grotere vindplaats. Er is reeds over de vindplaats heen gebouwd. Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 18 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 43439 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Galekopperdijk Coördinaten: 134200 / 451100 Geo(morfo)logische ligging: Blok stroomgordel Complextype: onbekend Datering: ROM Korte toelichting: Het gaat om losse vondsten, verspreid over een gebied tussen de A.C. Verhoefweg, Batauweg-noord, de Galecopperdijk en de Oude Blocksteech. Een concentratie vooral in de hoek Batauweg-noord/Galecopperdijk. Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 19 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 59416, 36070, 36054 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Batau-Noord Coördinaten: 133750 / 450800 Geo(morfo)logische ligging: Blok stroomgordel Complextype: nederzetting, onbepaald Datering: ROM Korte toelichting: Dit catalogusnummer omvat een indicatieve zone met verschillende fragmenten Romeins aardewerk. Ook zijn er resten van een Romeinse boerderij gevonden, aldus de heer Ooyevaar (31H20-86 t/m 174). Er is reeds over de vindplaats heen gebouwd. Relevante literatuur: Jaarverslag ROB 1976-1979, Ooyevaar, 1990.
111
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Catalogusnummer: 20 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 36054 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: weiland Coördinaten: 133800 / 450800 Geo(morfo)logische ligging: Blok stroomgordel Complextype: nederzetting, onbepaald Datering: ME-NT Korte toelichting: Het betreft aardewerkfragmenten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd (o.a. pijpenstelen en ‘volksaardewerk’). Er is reeds over de vindplaats heen gebouwd. Relevante literatuur: Jaarverslag ROB 1976-1979.
Catalogusnummer: 21 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 404913 CMA-code: Monumentnummer: voormalig AMK-terrein 11947 Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Jutphase Wetering, Rijnestein Coördinaten: 132835 / 450245 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: versterkt huis Datering: LMEB-NTC Korte toelichting: Het betreft de administratieve gegevens van voormalig monument 11947 (31HA29; Rijnestein). In 2004 is het onderzocht middels een bureauonderzoek en een veldinspectie door BAAC. Hieruit blijkt dat het terrein door de aanleg van de A2 te zeer verstoord is, waardoor het terrein op 25-04-2006 is afgevoerd. Mogelijk zijn echter locaal nog wel intacte sporen aanwezig. Het betreft een voor- en hoofdterrein waar een klein compact gebouw op stond. Het geheel was door grachten omgeven. De achterzijde was naar de Jutphase Wetering gericht. De exacte ligging van het huis is niet bekend. De oude percellering is niet meer intact door de aanleg van de A2. Waarschijnlijk heeft het huis op de plaats van het viaduct over de Nedereindseweg gelegen. Mogelijk zijn nog fundamenten en andere sporen onder de A2 aanwezig. Het huis dateert uit de 14de eeuw. In 1481 werd het zwaar beschadigd. Met verschillende verbouwingen bleef het tot in de 18de eeuw staan. Dit was een van de vele versterkte huizen langs de Jutphase Wetering. Relevante literatuur: Nales & Genabeek, 2006.
Catalogusnummer: 22 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 36065, 59748 CMA-code: -
112
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Coördinaten: 133000 / 450330 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: onbekend Datering: ME-NT Korte toelichting: Het betreft stortvondsten tijdens wegaanleg uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Tevens is een slingerkogel uit de IJzertijd/Romeinse tijd aangetroffen. Coördinaten zijn niet exact. Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 23 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 36010, 59750 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Coördinaten: 132970 / 450110 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: nederzetting, onbekend Datering: LME Korte toelichting: Het betreft een fundering van kloostermoppen (afmeting 32,5x16,5x7 cm), die waarschijnlijk verband houdt met bijgebouwen van de ridderhofstad Rijnestein, catalogusnummer 21. Naast de fundering is een sloot of gracht gedempt met afval uit eind 19de of 20ste eeuw. Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 24 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 26510, 36192, 59898 CMA-code: Monumentnummer: voormalig AMK-terrein Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Jutphaas; Nedereindseweg; ‘t Kerkveld Coördinaten: 134350 / 449950 Geo(morfo)logische ligging: overgang van de Blokse naar de Jutphase stroomrug Complextype: nederzetting, onbepaald Datering: ROM Korte toelichting: De (losse) vondsten zijn aangetroffen tijdens bestratings- en rioleringswerkzaamheden in 1977. De vondsten uit de Late IJzertijd-Romeinse tijd houden verband met de inheems Romeinse nederzetting die ten zuiden van het terrein heeft gelegen. Een aantal voorwerpen (geïnterpreteerd als weefgewicht) zijn te vergelijken met die in Valkenburg (ZH). Daar-
113
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
naast is, hoewel niet in landschappelijke context, een vuurstenen bijl gevonden met de datering in het Neolithicum. De mate van verstoring lijkt niet groot. Het terrein ligt op de overgang van de Blokse naar de Jutphase stroomrug. Relevante literatuur: Kerkveld, 1980; Ooyevaar, 1990.
Catalogusnummer: 25 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 59685 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Coördinaten: 133400 / 450370 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: onbekend Datering: ME-NT Korte toelichting: Het betreft stortvondsten bij een wegaanleg juli 1974 (fragmenten Paffrath kogelpot en fragmenten rood geglazuurd aardewerk). Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 26 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): CMA-code: 31H-021, 31H-A41 Monumentnummer: 5625, 11887 Huidige archeologische status: Terrein van hoge archeologische waarde; terrein van archeologische waarde. Plaats: Nieuwegein Toponiem: Nieuwegein-Noord; Nedereindseweg Coördinaten: 133320 / 450120 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: omgracht terrein Datering: LME Korte toelichting: AMK-terrein 5625 betreft het hoofdterrein van de Batau, dat nu in gebruik is als tuin. Het terrein is nog steeds omgracht en als zodanig als kasteelterrein herkenbaar. De eerste vermelding van dit huis dateert uit 1381. Daarmee dateert het waarschijnlijk uit de 14de eeuw. Na enkele verbouwingen werd het in 1754 gesloopt. Het versterkte huis lag ten zuiden van de Jutphase Wetering in het komgebied. Op het voorterrein (AMK-terrein 11887) is recentelijk een boerderij gebouwd. Hoewel dit voor behoorlijke verstoring gezorgd zal hebben, betreft het slechts een klein deel van het terrein. Verder staan er nog enkele bijgebouwen/schuren op dit deel van het terrein. De omgrachting is grotendeels intact, waardoor het nog als kasteelterrein herkenbaar is. Relevante literatuur: Rientjes, 1947; Bardet, 1975; Mark, 1995; Graaf e.a., 1990;
114
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Catalogusnummer: 27 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 35976, 35981, 59740 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Batauweg Coördinaten: 133500 / 450100 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: onbekend Datering: ROM Korte toelichting: Romeins aardewerk aangetroffen bij de aanleg van de weg uit de uitgeworpen grond (zomer 1972). Coördinaten zijn niet exact, daarentegen is wel een indicatieve zone weergegeven. Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 28 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 35981, 35976, 59740 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: oostzijde Batauweg; Nedereindseweg Coördinaten: 133550 / 450150 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: onbekend Datering: ME-NT Korte toelichting: De vondsten zijn op 30 maart 1974 aangetroffen. Het betreft aardewerk uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Coördinaten zijn niet exact, daarentegen is wel een indicatieve zone weergegeven. Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 29 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 34597, 36273 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Jutphaas Toponiem: Plan Batau; polder Nedereind Coördinaten: 133620 / 449950 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: onbekend Datering: ME-NT
115
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Korte toelichting: Het betreft een ontsluiting die zichtbaar werd bij de uitbreiding van Nieuwegein. Het materiaal dateert uit de periode 12de - 19de eeuw (o.a. kloostermoppen en een complete pot). Gegeven stratigrafie (zonder diepte-indicatie): bruingrijze klei (bovenlaag), vette grijze klei (vondstlaag), roestgrijze klei (laag onder vondstlaag). De complete pot zijn gevonden op ca. 60-100 cm -Mv. in een slappe grijze klei. Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 30 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 59884, 36918, 36922, 43425, 401864, 59888, 36975, 60047, 36941, 36182, 34658 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Jutphaas Toponiem: Mendes Da Costalaan Coördinaten: 134170 / 449920 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: onbekend Datering: ROM Korte toelichting: Het betreft Romeinse losse vondsten en vondsten aangetroffen tijdens een proefgraving AWN in september 1973. Er is reeds over de vindplaats heen gebouwd. Relevante literatuur: Tent, 1996.
Catalogusnummer: 31 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 36510, 59340 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Coördinaten: 133800 / 449900 Geo(morfo)logische ligging: kreekvulling langs de Jutphaas stroomgordel Complextype: onbekend Datering: ROM Korte toelichting: Een hoeveelheid Romeins aardewerk is gevonden op 24 mei 1975 gevonden bij het uitgraven van een kreekopvulling t.b.v. de aanleg van de singel. Aan de zijkant van de sleuf is een gedeelte van 1.20 tot 1.50 m onder het toenmalige maaiveld omgespit. De omgespitte strook is 1.5 m breed en 12 m lang. Het terrein zelf is bij werkzaamheden opgehoogd, waardoor de diepte ten opzichte van het maaiveld gewijzigd is. De kreek bestond uit grijze klei, terwijl de bruine klei ernaast totaal geen sporen bevatte (coördinaten zijn niet exact). Relevante literatuur: -
116
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Catalogusnummer: 32 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 36047, 59200 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Vronestein Coördinaten: 134040 / 450160 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: versterkt huis Datering: LMEB Korte toelichting: Tijdens het leggen van riolering op het terrein van het voormalige middeleeuwse versterkte huis ‘Vronestein’ werden in februari 1977 een aantal vondsten gedaan. Aan de noordkant van het kasteel werd een fundering gevonden, welke waarschijnlijk tot een poortgebouw behoort. Aan de oostkant zijn muren gevonden van 50 cm dik (voormalige duiventoren). De vondsten van de lijst van CAA zijn afkomstig van de gracht en de kasteellocatie zelf. Deze is volledig uitgebroken. Veel van de vondsten bevinden zich in de collectie van Ooyevaar, R.J. en het Provinciaal Bodemarchief. De vindplaats is deels bebouwd en dient deels als park. Informatie van de stichting Kastelenlexicon (SKLN): Vronestein was gelegen in het Nedereinde van Jutphaas, op de hoek van de Galekopperdijk (thans Duëtlaan) en de Nedereindseweg. Het betreft een klein huis van steen, vorm onbekend en is verwoest in 1482. Resterende stenen zijn weggevoerd en fundamenten verwijderd in 1528. Bij gebrek aan archivalische en archeologische gegevens valt over de middeleeuwse verschijningsvorm van Vronestein nauwelijks iets te zeggen. In de oudste vermelding wordt het omschreven als ‘steenhuys’. De Hollandse Divisiekroniek vermeldt Vronestein als ‘een slootken’. Na de verwoesting in 1482 werden stenen van de ruïne van Vronestein afgevoerd naar IJsselstein; in 1528 zouden ook de fundamenten zijn verwijderd, zodat van het huis niets overbleef. Gerard de Wael liet tijdens het Twaalfjarig Bestand een herenhuis bouwen. Over de bouw van dit huis zijn gegevens bekend in de vorm van aantekeningen van de bouwheer in een familieregister. Aernout van Buchel was van mening dat het nieuwe Vronestein ‘seer gemackelick ende bequaem’ was gebouwd. Staten van nalatenschap, opgesteld na de dood van Joost de Wael van Vronestein (sterft 1670) en zijn echtgenote Catharina van Camons, geven een beeld van de inrichting van het niet-middeleeuwse huis. In de achttiende eeuw raakte Vronestein in verval. Het huis moet kort na mei 1861 zijn afgebroken.
Catalogusnummer: 33 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 47505 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Nedereind; Boerderij De Middenhof Coördinaten: 133980 / 450100
117
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: onbekend Datering: LME-NT Korte toelichting: Het betreft losse vondsten, aangetroffen bij de aanleg van een parkeerplaats (o.a. kogelpot, kaak met kiezen, geglazuurd aardewerk en een 17de-eeuwse wijnfles). Waarschijnlijk gaat het om een vindplaats uit de periode Middeleeuwen - Nieuwe tijd en betreft het een boerderijterrein. Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 34 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 39090 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Jutphaas Toponiem: polder Nedereind Coördinaten: 133900 / 449800 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: onbekend Datering: LME-NT Korte toelichting: Het betreft ‘volksaardwerk’ en steengoed, gevonden ten oosten van de voormalige Groenesteeg, bij het graven van een vijver en plantsoenaanleg (Marisplantsoen). Mogelijk gaat het om opgebrachte grond. Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 35 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 35910, 59744, 59683, 36004 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Hoek Nedereindseweg Coördinaten: 134220 / 450080 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: onbekend Datering: LME-NT Korte toelichting: Gevonden in uitgeworpen grond bij graafwerkzaamheden op de hoek van de Nedereindseweg en een nieuw aangelegde weg in mei 1973 (o.a. bijna volledige kan van vroeg steengoed, Pingsdorf aardwerk, stukje tegel uit de 18de - 19de eeuw, randfragment van bord, blauwgrijs gedraaid aardewerk). De vindplaats is deels opgehoogd Relevante literatuur: -
118
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Catalogusnummer: 36 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 36184, 36181, 36182, 34441, 36941, 36975, 59888, 34656, 34646, 34670 CMA-code: 38F-004 Monumentnummer: 924 Huidige archeologische status: Terrein van zeer hoge archeologische waarde; beschermd. Plaats: Nieuwegein Toponiem: Coördinaten: 134290 / 449870 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: kerk/kerkhof Datering: ME Korte toelichting: Het betreft een terrein waarin overblijfselen van een vroeg-middeleeuwse kerk gevonden zijn (9de eeuw). De zichtbare verhoging is een terp die vroeger omgracht was. Hierop heeft een tufstenen kerk gestaan. Op dit moment staat er nog een restant van een bakstenen toren van een opvolger daarvan. Een deel van de verhoging is in gebruik als begraafplaats. Midden bovenop liggen moderne graven. Deze reiken tot circa 2,20 meter diep. Bij het aanleggen daarvan zijn fundamenten weggebroken. Aan de oostzijde liggen oudere graven, van in het verleden belangrijke families (o.a. Malapert en van Plettenburg). De westzijde is intact. Relevante literatuur: Bockner, 1847; Rientjes 1947; Historische Kring Nieuwegein, 1980.
Catalogusnummer: 37 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 36190, 34658, 36185 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Tussen Kerkveld 35 en 41 Coördinaten: 134350 / 449860 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: onbekend Datering: NT Korte toelichting: Vondsten zijn gedaan in 1979 op de plaats van de afgebroken huisjes van de Anna van Rijnfundatie (o.a. aspot, slijpsteentje en delftsblauw keramiek). In 1603 liet Anna van Rijn vijf ‘Godskameren’ bouwen: éénkamerwoningen bestemd voor behoeftige inwoners van Jutphaas van vijftig jaar en ouder. Naast een schoolmeestershuisje werd ook een loods getimmerd waar de schoolmeester de arme kinderen uit het dorp gratis les moest geven. Plaatselijk is tevens middeleeuws materiaal aangetroffen. Relevante literatuur: http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/DVN/lemmata/data/Rijn; archief Historische Kring Nieuwegein.
119
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Catalogusnummer: 38 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 36192, 26510, 59144, 59898 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: onbekend Toponiem: Coördinaten: 134350 / 449950 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: onbekend Datering: ME Korte toelichting: De (losse) middeleeuwse vondsten zijn aangetroffen tijdens bestratings- en rioleringswerkzaamheden in 1977. Relevante literatuur: Archeologische Kroniek, Historische Kring Nieuwegein (vindplaats en 12 en 14).
Catalogusnummer: 39 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 36918, 59884, 59342, 36922, 43425 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Mendes Da Costalaan Coördinaten: 134170 / 449920 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: nederzetting, onbepaald Datering: ME Korte toelichting: Vondsten zijn gedaan tijdens een proefopgraving naar aanleiding van bouwactiviteiten en graafwerkzaamheden bij het kerkhof in Jutphaas door de Archeologische Werkgroep Zuidwest Utrecht. In de verschillende grondlagen werden verscheidene grondsporen aangetroffen. Een deel van het terrein is waarschijnlijk in de Middeleeuwen vergraven. Van het vondstmateriaal stamt 13% van de dateerbare vondsten uit de late IJzertijd/Romeinse tijd. Het Romeinse materiaal vormt 7% van de dateerbare vondsten, de middeleeuwse vondsten omvatten 70% van het materiaal, voornamelijk 12de-13de-eeuws aardewerk (o.a. Paffrath, Pingsdorf en Andenne). Relevante literatuur: Tent, 1996.
Catalogusnummer: 40 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Galecopperzoom
120
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Coördinaten: 134279 / 452573 Geo(morfo)logische ligging: komgebied, grenzend aan crevassecomplex Complextype: huisplaats; terp Datering: ME Korte toelichting: Het betreft een middeleeuwse huisterp. Uit het booronderzoek op deze terp blijkt dat de oorspronkelijke ophogingslaag nog aanwezig is in de vorm van een archeologisch ‘vuile’ laag met zeer veel fosfaatvlekken. Uit eerder onderzoek blijkt dat de ouderdom van deze terp in ieder geval teruggaat tot de 12de-13de eeuw en dat zich in de terp nog de goed geconserveerde onderste delen van een uit hout opgetrokken gebouw uit de 13de eeuw bevinden. Ten zuiden van deze terp, in een ongeveer 70 m brede strook direct ten westen van de Galecopperdijk, zijn zowel tijdens de oppervlaktekartering als tijdens het booronderzoek op meerdere plaatsen archeologische resten uit de 11de-13de eeuw aangetroffen. Het betreft zowel aardewerkscherven en een tufsteenfragment als een archeologische laag die in een aantal boringen op circa 0,55 m -Mv is aangetroffen. Het gaat mogelijk om de sporen van huisplaatsen uit de Late Middeleeuwen; op dit moment kunnen echter geen uitspraken over de exacte ligging en aard van deze huisplaatsen gedaan worden. Relevante literatuur: Bente, 2002.
Catalogusnummer: 41 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 36179, 60071, 36280, 36278, 36279 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Coördinaten: 134280 / 449700 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: losse vondsten Datering: ROM Korte toelichting: De losse vondsten zijn aangetroffen in de jaren 60 tijdens het bebouwen van het terrein. De coördinaten zijn niet exact. Relevante literatuur: Halbertsma, 1967.
Catalogusnummer: 42 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 36180, 39106 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Coördinaten: 134310 / 449980 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: onbekend
121
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Datering: ME-NT Korte toelichting: De vondsten zijn aangetroffen in een proefputje van 2 bij 3 m op het terrein waar vroeger een boerderij stond. Uit grondboringen was gebleken dat hier tot een diepte van 60 à 70 cm een dikke laag sterk fosfaathoudende grond voorkomt. Het oudste aardewerk dateert uit de 14de eeuw. De grond maakte een enigszins verrommelde indruk tot 70 cm diepte, waaronder geen scherven meer gevonden zijn. Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 43 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 401346 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Nedereindseweg Coördinaten: 134393 / 450065 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomrug Complextype: nederzetting, onbepaald Datering: ME-NT Korte toelichting: Dit terrein betreft een ongewaardeerd terrein en is in het kader van de update AMK 2003-2005 afgevoerd (voormalig AMK-terrein 11474). Het betreft de pastorie die bij de kerk op ‘t Kerkveld hoort (AMK-terrein 924; 38F-004). Er bevinden zich funderingen en andere sporen op dit terrein. Het terrein is als een verhoging zichtbaar. Mogelijk vormt dit een deel van de oude dorpskern van Jutphaas, inclusief de volkstuinen. De funderingen dateren uit de 14de15de eeuw. Er is ook jonger materiaal op het terrein gevonden. Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 44 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 59746, 36096 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Jutphaas Toponiem: Kerkveld Coördinaten: 134350 / 450030 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: onbekend Datering: LME Korte toelichting: Grondwerkzaamheden hebben een aantal middeleeuwse vondsten opgeleverd (o.a., tientallen scherven, olielamp en natuurstenen gewicht van een kaaspers). Relevante literatuur: Provincie Utrecht, Archeologische Kroniek provincie Utrecht (1970).
122
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Catalogusnummer: 45 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 36096 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Oostkant kruising Kerkveld en Nedereindseweg Coördinaten: 134390 / 450010 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: losse vondst Datering: ROM Korte toelichting: Losse vondsten uit de Romeinse tijd (scherven) uit najaar 1969. Relevante literatuur: Provincie Utrecht, Archeologische Kroniek provincie Utrecht (1970).
Catalogusnummer: 46 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 411778, 58277, 36946, 36944, 34650 CMA-code: 38F-051 Monumentnummer: 11508 Huidige archeologische status: Terrein van zeer hoge archeologische waarde. Plaats: Nieuwegein Toponiem: Coördinaten: 135154 / 449909 Geo(morfo)logische ligging: komafzettingen van de Jutphaas stroomrug Complextype: kasteel Datering: LME Korte toelichting: Het betreft kasteel Rijnhuizen. Het kasteel was het eerste van een reeks kastelen aan de overzijde van de Vaartse Rijn, die gegraven is in 1122. Vermoedelijk is het gebouwd in de 14de eeuw door het geslacht Van Rijn of Jutphaas. De eerste vermelding dateert uit het jaar 1449. Het oudst bekende gebouw, een vierkante, gemetselde woontoren (donjon), met een omvang van circa 6 x 6 m en een muurdikte van 1,0 tot 1,5 meter, dateert uit de 14de of 15de eeuw. Vermoedelijk was het een vrijstaande, door een gracht omgeven woontoren, waarvan een deel nog steeds deel uit maakt van het huidige landhuis/kasteel. In de 15de of 16de eeuw werd de woontoren aan de noord- en zuidzijde (gefaseerd?) uitgebreid tot een vierkant gebouw van 22 x 22 m. Het is echter ook mogelijk dat de woonvleugel tegelijkertijd met de woontoren in de 14de of 15de eeuw is gebouwd. Vermoed wordt dat het kasteel, en ten minste de uitbreiding van 1637, is gebouwd op de komafzettingen op de flank van de Jutphaas stroomrug. Uit milieuboringen in de gracht van het kasteel blijkt dat de zandondergrond zich bevindt op 2,25 m -Mv. Het 17de-eeuwse kasteel was rechthoekig van vorm en had een oppervlak van 16 x 18 m. De gracht was plaatselijk door middel van een stenen kademuur gemarkeerd. Voor 1665 werd de toegang tot het kasteel gevormd door een houten brug, die in 1665 is vervangen door een bakstenenbrug met een houten ophaalgedeelte. Deze brug is op zijn beurt in 1872/1874 vervangen door een stenen brug met twee verdiepingen en zonder ophaalgedeelte (de huidige toegangsbrug). In de 18de en 19de eeuw gebeurde er weinig, maar belangrijk is de aanleg van een
123
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
nieuwe tuin in Engelse landschapsstijl in de 19de eeuw. Hierbij kregen de grachten meer grillige en ronde vormen, werd een deel van de stenen kademuur vervangen en/of verwijderd, en werd een nieuwe houten beschoeiing aangelegd. In 1984 werd de beschoeiing opnieuw vervangen, waarbij de 19de-eeuwse beschoeiing grotendeels achter de nieuwe verdween. Sinds 1958 is het Rijk eigenaar van het kasteel, en tegenwoordig is de Stichting Fundamenteel Onderzoek van de Materie (FOM) er gehuisvest. Relevante literatuur: Teekens, 2007; Meierink, 1995; Bardet, 1975; Mark, 1994.
Catalogusnummer: 47 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Vee en Bouwlust (thans Jeroen Boschhage 5, voorheen Gallecopperdijk 7) Coördinaten: 133727 / 451557 Geo(morfo)logische ligging: Blokse stroomgordel Complextype: omgrachte boerderij Datering: LME-NT Korte toelichting: In 1994 en 1995 voor en na de afbraak van de boerderij heeft er een archeologisch onderzoek plaatsgevonden, dat een groot aantal en licht heeft geworpen op de geschiedenis van het terrein. De bewoningsgeschiedenis van de plek gaat op basis van een teruggevonden omgrachting ten minste terug tot de 13de eeuw. De afwijkende percelering rond de boerderij is een aanwijzing voor een ontstaan voor de 12de eeuw, toen de polder Galecop werd ontgonnen. De boerderij lag niet direct aan een van de ontginingsassen (Gallecopperdijk, Reijnesteinseweg), zoals het merendeel van de oude bebouwing, maar op enige afstand van de Galecopperdijk. De schaarse schriftelijke gegevens wijzen op een bewoning van het gebied van af de Karolingische tijd. De boerderij uit 1786 bleek bij onderzoek oudere elementen te bevatten. Meest opvallend was de ontdekking van een 15de-eeuwse stenen kamer, die na een brand rond 1750 als opkamer in de boerderij was geïntegreerd. De stenen kamer bestond uit een kleine ruimte met haard, waaronder een kelder met tongewelf. Bij de fundering werd een Cunera-insigne gevonden uit de 15de eeuw. De meeste archeologische vondsten zijn afkomstig uit drie afvalkuilen die voorwerpen hebben opgeleverd uit de 17de tot en met de 19de eeuw. Het terrein is thans deels overbouwd: het zuidelijke deel is ingericht als plantsoen met boomgaard . Relevante literatuur: Van der Mark, 1994; Fafianie, 2002
Catalogusnummer: 48 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 401349 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein
124
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Toponiem: Sportpark Rijnhuizen Coördinaten: 135093 / 449999 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: nederzetting, onbekend Datering: ME-NT Korte toelichting: Dit monument stond geregistreerd als ‘terrein van archeologische betekenis’. Het terrein betrof een ongewaardeerd terrein en is in het kader van de update AMK 2003/2005 afgevoerd. Ten behoeve van het hockeyveld is een deel van het terrein circa 40 cm afgegraven. De sporen zijn waarschijnlijk nog aanwezig. Op de locatie van voormalige boerderij de Kieviet (134906 / 449969) aan de Overeindseweg (thans Rond `t Fort) is in 1985 bij leidingwerkzaamheden Pingsdorf-, Andenne en Paffrath aardewerk gevonden. Het profiel in de sleuf maakte een onverstoorde indruk. Op de kadastrale minuut van 1832 is te zien dat de vindplaats op een kopperceel was gelegen. Relevante literatuur: Archeologische Kroniek, Historische Kring Nieuwegein (1980); vindplaats 13, Rijnhuizen.
Catalogusnummer: 49 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): CMA-code: 31H-A28 Monumentnummer: 11889 Huidige archeologische status: Terrein van archeologische waarde. Plaats: Nieuwegein Toponiem: Zwanenburg; Utrechtsestraatweg Coördinaten: 135020 / 450220 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: versterkt huis Datering: NTB Korte toelichting: Het betreft een oud landhuis uit 1663 dat in 1939 is afgebroken. Enkele fundamenten zijn nog aanwezig. Op het terrein staan nu een kerk en pastorie, huis Zwanenburg. Tevens doet het terrein dienst als kerkhof. Een deel van de muurresten is opgenomen in de kerk en de pastorie. In de tuin achter de pastorie en langs het kerkhof staan nog de deels intacte zij- en achtergevel. In de voortuin liggen ook fundamenten. Formaat baksteen 23x11,5x4,5 cm en 22x11x4 cm. Relevante literatuur: Hamerslag, 1979.
Catalogusnummer: 50 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): CMA-code: 31H-A25 Monumentnummer: 13675 Huidige archeologische status: Terrein van hoge archeologische waarde. Plaats: Nieuwegein Toponiem: Sportpark Rijnhuizen; Fort Jutphaas Coördinaten: 135320 / 449960
125
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: versterkt huis Datering: LME Korte toelichting: Het terrein betreft het versterkte huis ‘Plettenburg’. De eerste vermelding dateert uit 1394 (mogelijk al in 1300 gesticht). In 1481 werd het eerste huis verwoest. Daarna is meteen een nieuw gebouw neergezet. Ook deze werd aan het begin van de 17de eeuw door een nieuw huis vervangen dat er tot het begin van de 19de eeuw heeft gestaan. Plettenburg stond samen met de versterkte huizen Stormerdijk, Rijnhuizen en Wijnestein aan de Jutphase Wetering. Het is niet duidelijk of de Plettenburg een ridderhofstad was. Op de plaats waar het versterkte huis heeft gelegen, ligt nu een 19de-eeuws fort (fort Jutphaas). De ligging van het oorspronkelijke terrein van het versterkte huis is niet duidelijk. Het meest waarschijnlijk heeft het op de plaats van de zuidelijke helft van het fort gelegen. RAAP-onderzoek wijst echter uit dat het niet uitgesloten is dat onder de noordelijke helft ook resten liggen. Relevante literatuur: Graaf, e.a., 1990; Bardet, 1975; Rientjes, 1947; Rijk, 1995; Vermast, 1951; Koop e.a., 2004; Nales e.a., 2006.
Catalogusnummer: 51 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 60053 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Jutphaas Toponiem: Plettenburg Coördinaten: 135350 / 449680 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: onbekend Datering: ROM Korte toelichting: Afkomstig uit een bouwput op de hoek van Edison/Plettenburg. Het betreft inheems onversierd handgevormd aardewerk, waarvan 15 fragmenten gemagerd met plantaardig materiaal en scherfgruis. Daarnaast is Romeins aardewerk aangetroffen (o.a. Terra Sigillata, enkele geverniste scherven). Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 52 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 36255, 60055 CMA-code: 38F-020 Monumentnummer: 2954 Huidige archeologische status: Terrein van zeer hoge archeologische waarde. Plaats: Nieuwegein Toponiem: Wegaanleg Wijnestein Coördinaten: 135550 / 449910 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: versterkt huis
126
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Datering: LME Korte toelichting: Het betreft terrein ‘Wijnestein’. Het AMK-terrein is begin jaren 90 heringericht. De ronde omgrachting is geheel gedempt en het terrein zelf is opgehoogd. Daardoor is de plaats van het versterkte huis nu herkenbaar als een ronde verhoging. Hoe het huis er in oorsprong heeft uitgezien is niet bekend. Mogelijk bestond het uit een woontoren. Bij een weerstandsmeting werden de fundamenten van twee rechthoekige gebouwen van respectievelijk circa 5 x 5 meter en 5 x 8 meter aangetroffen. Met welke fase van het versterkte huis dit te maken heeft is niet duidelijk. Het is waarschijnlijk in de 14de eeuw gebouwd, maar werd in 1481 zodanig verwoest dat een nieuw gebouw is neergezet. Dit is tot in de 18de eeuw blijven staan. Dit terrein ligt aan de rand van de Jutphase stroomrug. Wijnestijn stond samen met de versterkte huizen Rijnhuizen, Plettenburg en Stormerdijk aan de Jutphase Wetering. Relevante literatuur: Graaf e.a., 1990; Bente, 1995; Bardet, 1975;
Catalogusnummer: 53 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 60049 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Jutphaas Toponiem: Overeindseweg Coördinaten: 135600 / 450000 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: losse vondst Datering: LME, ROM Korte toelichting: De waarneming is gedaan tijdens de bouw van twee woningen. Vondsten komen uit de (nieuw) gegraven (westelijke) sloten en betreft voornamelijk middeleeuwse scherven. Ook zijn dit enkele fragmenten Romeins aardewerk. Relevante literatuur: Archief Historische Kring Nieuwegein
Catalogusnummer: 54 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): CMA-code: 38F-019 Monumentnummer: 2953 Huidige archeologische status: Terrein van hoge archeologische waarde. Plaats: Nieuwegein Toponiem: Stormerdijk Coördinaten: 135760 / 449945 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: versterkt huis Datering: LME Korte toelichting: Het landhuis Stormerdijk staat er nog. Het huis ten oosten daarvan is op de resten van de voorburcht gebouwd. Het hoofdterrein heeft direct ten noorden daarvan gelegen, dicht langs de huidige weg. Het is niet bekend in welke staat de resten verkeren. Het terrein
127
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
is slechts voor een klein deel bebouwd en voor het overgrote deel in gebruik als tuin. Het versterkte huis dateert waarschijnlijk van rond 1400. Mogelijk werd het in 1481 verwoest, hoewel dit nergens in bronnen vermeld is. Het heeft een aantal ingrijpende verbouwingen ondergaan, voordat het aan het eind van de 18de eeuw verwoest werd. Het huidige landhuis is in 1809 gebouwd. Dit terrein ligt aan de rand van de Jutphase stroomrug. Stormerdijk stond samen met de versterkte huizen Rijnhuizen, Plettenburg en Wijnestein aan de Jutphase Wetering. Het terrein lijkt redelijk gaaf. De archeologische context is ook redelijk intact. Relevante literatuur: Harten, 1992; Bardet, 1975.
Catalogusnummer: 55 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Overeind Coördinaten: 135650/ 45050 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: losse vondst(en) Datering: ROM Korte toelichting: Volgens de heer Ooyevaar zijn hier Romeinse en inheemse scherven aangetroffen, deels in een kreekopvulling (vondstnummer van R. Ooyevaar: 31H22) Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 56 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 58953, 59900, 60051 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Plettenburgerlaan Coördinaten: 135630 / 449420 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: nederzetting, onbepaald Datering: IJZ-ROM Korte toelichting: Het betreft een nederzetting uit de IJzertijd - Romeinse tijd met onder meer een put met plaggenopbouw, beschoeiingen, een circa 3 m brede geul en een greppel. Een onbekend deel van de nederzetting is inmiddels vernietigd door de bouwwerkzaamheden. Verder zijn in dit catalogusnummer nabije losse Romeinse vondsten opgenomen. Relevante literatuur: -
128
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Catalogusnummer: 57 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 132594, 59239, 10525, 138564, 132595, 10521, 60057, 36935, 36929, 36932, 43419, 43415, 43553, 10523, 1329592, 10524 CMA-code: 38F-012 Monumentnummer: 2947 Huidige archeologische status: Terrein van hoge archeologische waarde. Plaats: Laagraven Toponiem: Koppeldijk Coördinaten: 136925 / 449900 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: nederzetting, onbepaald Datering: ROM Korte toelichting: Dit catalogusnummer omvat een zone met Romeinse nederzettingen en (losse) Romeinse vondsten. Waarschijnlijk bevat het meerdere vindplaatsen. Een deel hiervan is aangetoond tijdens booronderzoek. De datering is gebaseerd op vondsten uit een veldverkenning in 1980 (Kartering Kromme Rijnproject, 91-6), waarbij in het terrein dat direct ten noorden ligt diverse vondsten werden gedaan. Het terrein ligt op de Jutphase stroomrug. Volgens RAAP (Marinelli, 1997) is er kans dat de diepere grondsporen nog aanwezig zijn. In de boringen werd aardewerk, bot en houtskool gevonden. Er heeft een grote nederzetting gelegen, gezien de fosfaatvlek die is aangetroffen. Relevante literatuur: Modderman, 1955; Marinelli, 1997; Raemaekers, 1999; Graaf e.a. 1990; tent, 1988; Ooyevaar, 1984).
Catalogusnummer: 58 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 10525, 132593 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Utrecht Toponiem: Koppeldijk Coördinaten: 136920 / 450070 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: onbekend Datering: ME Korte toelichting: Het gaat om middeleeuwse vondsten die in de jaren 80 zijn aangetroffen (o.a. Andenne, Pingsdorf en Paffrath aardewerk). Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 59 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 403465, 1560 CMA-code: Monumentnummer: voormalig AMK-terrein Huidige archeologische status: -
129
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Plaats: Nieuwegein Toponiem: Nieuwe Vuylcop Coördinaten: 136650 / 448900 Geo(morfo)logische ligging: overgang Jutphaas stroomrug naar komgebied Complextype: onbekend Datering: LME Korte toelichting: Tijdens een karterend onderzoek in plangebied ‘Het Klooster’ zijn 8 boringen met fosfaatverkleuringen aangetroffen, gelegen op de overgang van stroomrug naar komgebied. Mogelijk weerspiegelen de fosfaatvlekken een extensief activiteitengebied, verband houdend met voormalig CMA-terrein 38F-A07 (AMK-terrein 2942). Mogelijk hoorden deze bewoningssporen bij een ontginningsbasis langs de Koppeldijk. Vanwege het ontbreken van archeologische indicatoren voor de aanwezigheid van een nederzettingsterrein is het AMK-terrein afgevoerd. Relevante literatuur: Tol, 2000; Steenbeek, 1983.
Catalogusnummer: 60 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 56829, 400804, 31142 CMA-code: 38F-027 Monumentnummer: 2935 Huidige archeologische status: Terrein van hoge archeologische waarde. Plaats: Nieuwegein Toponiem: Kleine Vuylcop Coördinaten: 136650 / 448825 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: Kasteel Datering: LME Korte toelichting: Het betreft resten van ridderhofstad ‘Oud Heemstede’ uit de Late Middeleeuwen. Het blijkt dat de resten bestaan uit een (vermoedelijk) rechthoekige gracht van 75 bij 70 m en een binnenterrein met de resten van een kunstmatige ophoging (verhoogd platform) waarop het kasteel was gebouwd. Bij de noordwestelijke grachthoek bevindt zich de aanzet van een vermoedelijke verbindingssloot. De grachtvulling en het binnenterrein zijn nergens dieper verstoord dan circa 20-40 cm -Mv. Waarschijnlijk betrof het kasteel oorspronkelijk een woontoren van circa 7 x 7 meter die later werd vergroot tot een gebouw van circa 12 x 12 meter. Over een voorterrein is niets bekend. Er zijn fundamenten aanwezig waarvan de bovenzijde tussen 20 en 50 cm -Mv ligt. Bovendien zijn fragmenten laat-middeleeuws aardewerk en baksteen (29/30 x 16 x 8 cm) gevonden. De grachten zijn gedempt. Mogelijk dateert het huis uit de 14de eeuw. Eind 17de eeuw was het verdwenen. Het terrein is redelijk gaaf. De enige betrouwbare afbeelding (van Roelant Roghman uit 1646/47) laat zien dat het afgebeelde kasteel ofwel een uitbreiding is van de oorspronkelijke woontoren uit de 14de of 15de eeuw met een zaalbouw ofwel dat de zaaltoren is uitgebreid met een kleinere traptoren. Relevante literatuur: Renaud, 1986; Tol, 2000; Blommesteijn, 1986;Bardet, 1975; Graaf e.a., 1990; Wevers, 1995; Rientjes, 1947.
130
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Catalogusnummer: 61 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 34664 CMA-code: 38F-A34 Monumentnummer: 2952 Huidige archeologische status: Terrein van archeologische waarde. Plaats: Jutphaas Toponiem: Coördinaten: 135320 / 448670 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: huisplaats, onverhoogd Datering: NT Korte toelichting: Op dit terrein moeten zich de resten van het landhuis en de bijbehorende boerderij bevinden. RAAP heeft hier in 1990 geboord en daarbij nauwelijks of geen antropogene sporen waargenomen. Door terreinomstandigheden kon geen weerstandsonderzoek gedaan worden. De werkgroep Nieuwegein heeft op de plek van de boerderij materiaal uit de 16de17de eeuw en later gevonden. Het huis is in de loop van de 16de eeuw gebouwd en werd eind 19de eeuw gesloopt. Dit terrein stond tot 2006 geregistreerd als “terrein van archeologische betekenis”. Op basis van de aangetroffen fundering is het terrein opgewaardeerd tot “terrein van archeologische waarde”. De archeologische waarde is toegekend op basis van de vastgestelde mate van verstoring. Relevante literatuur: Graaf e.a., 1990.
Catalogusnummer: 62 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 59896, 36494 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Oudegein Coördinaten: 134890 / 448200 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: onbekend Datering: LME Korte toelichting: Aangetroffen tijdens de aanleg van de singel in 1977 (o.a. fragmenten van kannen, wandscherven van Pingsdorf en Paffrath aardewerk en scherven van handgevormde, lokale Kogelpot). Er is reeds over de vindplaats heen gebouwd. Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 63 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 401866, 36480 CMA-code: Monumentnummer: -
131
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Oudegein Coördinaten: 134720 / 448250 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: losse vondst Datering: ME Korte toelichting: Het betreft losse vondsten uit de Middeleeuwen die zijn aangetroffen tijdens de wegaanleg polder Oudergein in de jaren 70 (o.a. blauwgrijze kom met verdikte rand, aardewerk met Besenstrich versiering, wandfragment Pingsdorf en Andenne aardewerk). Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 64 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): CMA-code: 38F-047 Monumentnummer: 11507 Huidige archeologische status: Terrein van hoge archeologische waarde. Plaats: Toponiem: ‘s Gravenhoutseweg Oudegein Coördinaten: 134435 / 448235 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: versterkt huis Datering: LME-NT Korte toelichting: In de kelders van het huidige (land)huis bevinden zich de fundamenten van de oorspronkelijke woontoren. Deze was rechthoekig en 11,5 x 9,5 m. Er zijn twee voorterreinen. Het middeleeuwse terrein ligt ten oosten van het hoofdgebouw en is nu niet bebouwd; het 17de-eeuwse terrein ligt aan de zuidzijde. Daar staat de oorspronkelijke boerderij nog. De woontoren is waarschijnlijk rond 1200 gebouwd. In 1633 werd er aan de oostzijde een bouwdeel aan toegevoegd, waardoor het meer een landhuis werd. Relevante literatuur: Bartdet, 1975; Geer van Oudegein, 1860; Miers, 1754; Bullinga & Kamphuis, 1995.
Catalogusnummer: 65 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 34492 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Jutphaas Toponiem: Kasteel Oudegein; Langelaan Coördinaten: 134620 / 448570 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: losse vondst Datering: ROM-ME
132
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Korte toelichting: De vondsten zijn gevonden in de buurt van de Lange Laan, circa 75 cm beneden maaiveld. Het betreft Romeins aardewerk (o.a. Terra Sigillata) en middeleeuwse vondsten (o.a. ‘volksaardewerk’, steengoed, schelpen en een maalsteen). Relevante literatuur: Hamerslag, 1976.
Catalogusnummer: 66 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 36355, 60075 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Coördinaten: 133430 / 449470 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: losse vondst Datering: ROM Korte toelichting: Het betreft losse Romeinse vondsten aangetroffen bij aanleg van een weg in de jaren 70 (o.a. handgevormd Inheems aardewerk en Brunsting aardewerk). Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 67 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 36299 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Rijksweg Coördinaten: 132800 / 449700 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: onbekend Datering: IJZ-ROM Korte toelichting: In april 1985 is aan de rand van een sloot naast de Rijksweg, op de plaats waar deze een lus in een kreek snijdt, (inheems) aardewerk uit de IJzertijd en Romeinse tijd aangetroffen (o.a. 54x fragmenten aardewerk, botten van een dierlijke schedel, kies van een rund). Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 68 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 26542, 26547, 401859, 45474, 34495 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: onbekend Toponiem: Polder Nedereind; Batauweg
133
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Coördinaten: 133080 / 449150 Geo(morfo)logische ligging: restgeul Jutphaas stroomgordel Complextype: nederzetting, onbepaald Datering: IJT-ROM Korte toelichting: Bij opgraving bij een fossiele rivierbedding werd een klein fragment van een nederzetting ontdekt. De in de bedding gesedimenteerde kleilagen met het hierin weggeworpen afval bood mogelijkheden om tot een zekere mate van chronologische classificatie te komen, gebaseerd op de stratigrafie van de rivierbedding. Van de nederzetting zelf werd een gering aantal sporen gevonden. Stratigrafie van de rivierbedding: De eerste laag bestaat uit een kleverige donkerblauwe klei met weinig vondsten. Daaronder is een laag grijze klei aanwezig met zowel inheems als importaardewerk. Vervolgens is een donkergrijze klei aangetroffen met alleen handgevormd aardewerk. Onder deze laag bevindt zich een complex van dunne veenachtige laagjes met enkele handgevormde scherven. Ten slotte is aan de basis van de geul een kleverige donkerblauwe klei aangetroffen met wat detritus-veen en enkele handgevormde scherven, De opgraving leverde materiaal op uit de Late IJzertijd en de Romeinse tijd tot in het begin van de 2e eeuw. Hieronder bevond zich een munt uit de regeringsperiode van Caligula, met het opschrift: C CAESAR AVG GERMANICVS PON M TR POT, rond een portret naar links. Op de keerzijde: ADLOCVT COH (zonder S.C.), rondom keizer die vanaf een podium enkele soldaten toespreekt. Relevante literatuur: Tent, 1996; Tent, 1981; Ooijevaar, 1981.
Catalogusnummer: 69 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 36404, 59886, 59336, 36399, 34624, 60073, 36397, 34489, 36402, 11397, 59894, 36300, 34586, 36400, 59892, 36347, 36349, 34925, 36368, 36294, 36395, 36371, 36369, 36344, 36339, 401851, 36331, 36420, 59338, 36419, 36418, 36417, 36416, 36415, 36412 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Polder Nedereind Coördinaten: 133040 / 449230 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: nederzetting, onbepaald Datering: ROM Korte toelichting: Dit catalogusnummer omvat verschillende waarnemingen met hoofdzakelijk Romeinse vondsten. Veel daarvan zijn aangetroffen in leiding- en rioleringssleuven die in de jaren 70 zijn aangelegd. Tevens zijn er oppervlaktevondsten en losse vondsten aan toegevoegd die in de directe omgeving staan geregistreerd. De coördinaten zijn niet nauwkeurig genoeg om er een duidelijke vindplaats van te maken, vandaar dat de term een ‘Romeinse zone’ geschikter is. Er is onder andere Brunsting aardewerk, Terra Nigra, Terra Sigillata, gecalconeerd bot, glas en resten van brons- en ijzerwerken aangetroffen. Relevante literatuur: Hamerslag, 1976; ROB, 1973.
134
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Catalogusnummer: 70 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 401859, 45474, 401851 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Jutphaas Toponiem: Nedereind Coördinaten: 133070 / 449100 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: onbekend Datering: ME Korte toelichting: Tijdens een opgraving in de jaren 70 zijn middeleeuwse resten aangetroffen (o.a. Pingsdorf en Andenne aardwerk, steengoed). Relevante literatuur: Tent, 1978.
Catalogusnummer: 71 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 34489, 36401 CMA-code: - ; Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Jutphaas Toponiem: Wijkersloot Coördinaten: 133000 / 449320 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: onbekend Datering: ME-NT Korte toelichting: Eind jaren 70 is een molensteen gevonden op de oever van een kreekopvulling. Daarnaast is in de directe omgeving daarvan bouwmateriaal en aardewerk aangetroffen. Relevante literatuur: Hamerslag, 1976.
Catalogusnummer: 72 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 36402 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Polder Nedereind Coördinaten: 132980 / 449450 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomgordel Complextype: onbekend Datering: ME Korte toelichting: De vondst betreft een waterput bestaande uit twee op elkaar gestapelde tonnen en is waarschijnlijk middeleeuws. Relevante literatuur: -
135
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Catalogusnummer: 73 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 34601 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Jutphaas Toponiem: IJssel Coördinaten: 133000 / 447870 Geo(morfo)logische ligging: oever van de Hollandse IJssel Complextype: onbekend Datering: NT Korte toelichting: Het betreft steengoed en volksaardewerk uit de periode 16de tot 19de eeuw en is gevonden tijdens reconstructiewerkzaamheden van de rijksweg bij het viaduct over de Hollandse IJssel. Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 74 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 36517, 36259 CMA-code: 38F-055 Monumentnummer: 12075 Huidige archeologische status: Terrein van hoge archeologische waarde. Plaats: Nieuwegein Toponiem: Vreeswijk Coördinaten: 134850 / 446230 Geo(morfo)logische ligging: Oever van de Lek Complextype: dorpskern Datering: LME-NT Korte toelichting: Dit catalogusnummer omvat het AMK-terrein van het beschermde dorpsgezicht (dorpskern) Vreeswijk met gerelateerde waarnemingen. Het dorp is gebouwd langs de Vaartse Rijn op het punt waar deze in de Lek uitmondt. Zie uitgebreide beschrijving in de rapportage. Relevante literatuur: Cramers, 1992.
Catalogusnummer: 75 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 47421, 36257, 36266, 36267, 60079 CMA-code: 38F-A31 Monumentnummer: 11509 Huidige archeologische status: Terrein van archeologische waarde. Plaats: Nieuwegein Toponiem: Huis de Wiers Coördinaten: 135250 / 447150 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: onbekend Datering: NT
136
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Korte toelichting: Het betreft hier het landhuis ‘De Wiers’, gebouwd in 1654. De onderzijde van het huis is nog intact en vormt nu het souterrain van een scheepswerf. Rondom het huis heeft een gracht gelegen die tegenwoordig gedempt is. De bovenzijde van het landhuis is in 1947 gesloopt. In 2004 is in samenspraak met de gemeente Nieuwegein het Huis de Wiers opnieuw opgebouwd volgens het oorspronkelijke silhouet. Volgens ARCHIS ontbreekt archeologisch onderzoek, maar de heer R. van der Mark weet te melden dat er in 1997-1998 weldegelijk archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Hierbij is het voorterrein en poortgebouw opgegraven. Daarnaast is bouwhistorisch onderzoek uitgevoerd in het souterain en is de sanering van de grachten begeleid. Relevante literatuur: Bardet, 1975; Meierink, 1995; www.huisdewiers.nl; Kok e.a. (red.), 1998a.
Catalogusnummer: 76 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 43559 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Tull en ‘t Waal Toponiem: Achterweg Coördinaten: 136500 / 446500 (globaal) Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: klooster Datering: LME-NT (onbekend) Korte toelichting: Het betreft een vermoedelijk klooster, gezien het toponiem op de militaire stafkaart van 1880. Ook de naam “t Klooster” van een oud woonhuis ter plaatse doet zoiets veronderstellen; verder zouden er in het recente verleden ergens kloostermoppen weggehaald zijn. Met deze informatie in het achterhoofd is de heer Langzaat het terrein gaan verkennen. Bij lage zonnestand heeft hij vertekeningen in het veld gezien: verkleuringen van zo’n 12 meter lang en 50 cm breed, die plotseling afbuigen. Waar hij dat precies gezien heeft, zegt hij niet. Vandaar de administratieve coördinaten, die hier overigens wel wat bijgesteld zijn (op het verslag staan de coördinaten van het blok 136/446). Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 77 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 34498, 36210, 36807, 36766, 36782, 36790, 36784, 36771, 36786, 36808, 401870, 36810, 36893, 402001, 36879, 36875, 36872, 36870, 401803, 36851 CMA-code: 38F-016 Monumentnummer: 2950 Huidige archeologische status: Terrein van zeer hoge archeologische waarde. Plaats: Jutphaas Toponiem: Gein; klooster Nazareth Coördinaten: 133750 / 447550 Geo(morfo)logische ligging: Complextype: handelsnederzetting/klooster
137
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Datering: LME-NT Korte toelichting: Het betreft de handelsnederzetting ‘Het Gein’ en het klooster ‘Nazareth’. Het Gein is als handelsnederzetting aan het einde van de 12de eeuw ontstaan. Het stadje is diverse malen verwoest en geplunderd. Aan het einde van de 15de eeuw is het bij het klooster ingelijfd. Het klooster Nazareth werd in 1423 gesticht bij de kerk en de pastorie van Geyne. Deze gebouwen doorstonden diverse verwoestingen. In 1572 is het klooster verlaten. Er bestaat een kans dat het gebied voor een groot deel verstoord is. Zo zijn de bomen van de boomgaard die nu op de plaats van de oude stad en klooster ligt, gerooid en herplant. Daarbij zijn de begraafplaats, een gracht en enkele uitbraaksleuven deels aangesneden. Onderzoek zal uit moeten sluiten in hoeverre het gehele gebied nog intact is; systematisch onderzoek heeft namelijk nooit plaats gevonden, aldus de heer T. van Rooijen. Een deel van de vondsten kan horen bij het huis, schuur en erf van Isack Schalij (burgermeester), die in het zuidwesten van het AMK-terrein gelegen waren. Relevante literatuur: Prakken, 1952; Tent, 1996; Ooyevaar, 1976; Daalhuizen, 1994, Visscher, 1842. Catalogusnummer: 78 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 59142, 36202 CMA-code: - ; Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: IJsselsteinseweg Coördinaten: 133660 / 447690 Geo(morfo)logische ligging: Hollandse IJsel Complextype: onbekend Datering: NT Korte toelichting: Het betreft vondsten uit slooppuin van een 19de-eeuws huisje (gesloopt tussen 1919 en 1934). Relevante literatuur: -
Catalogusnummer: 79 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): 36454, 60081, 34619 CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Coördinaten: 133430 / 447660 Geo(morfo)logische ligging: Complextype: losse vondsten Datering: ME-NT Korte toelichting: Het betreft losse vondsten, mogelijk afkomstig van een huis dat aangegeven staat op de kadastrale minuut van 1832. Het betreft het huis, erf en bouwland van Gerrit Schalij. Relevante literatuur: Kadastrale minuut 1832, kaartblad 11.
138
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Catalogusnummer: 80 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Batau-Noord; Minervaburg Coördinaten: 133755/ 451050 Geo(morfo)logische ligging: Blokse stroomrug Complextype: nederzetting Datering: ROM Korte toelichting: Tijdens het bouwrijp maken van de omgeving van de huidige Minervaburg zijn er eind mei 1987 een aantal waarnemingen gedaan in de daar gegraven bouwputten. Hierbij zijn een greppel, enkele paalsporen, kuilen en mogelijk de resten van een veldoven gevonden. Het begeleidende aardewerk bestond uit Romeins aardewerk en inheems handgevormd aardewerk. De vindplaats in thans overbouwd. Relevante literatuur: Gussenhoven, 1987
Catalogusnummer: 81 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: HTC Coördinaten: 134329/ 450085 Geo(morfo)logische ligging: Blokse stroomrug Complextype: nederzetting Datering: ROM Korte toelichting: Bij graafwerkzaamheden in 1993 ten behoeve van de aanleg voor een parkeerterrein van het Home Trade Centre in de wijk Blokhoeve zijn uit een kuil van circa 1,5 m houtskool en 40 fragmenten handgevormd aardewerk uit de Romeinse tijd aangetroffen. Tevens zijn er kuilen met verbrand bot gevonden en enkele complete stukken aardewerk. Het vermoeden bestaat dat een deel van een grafveld is aangesneden. De locatie in thans bebouwd en deels vergraven bij de aanleg van een singel. (zie ook catalogusnummer 10 en11) Relevante literatuur: Archief historische kring Nieuwegein; Den Otter, 2007; Van der Feijst, 2010)
Catalogusnummer: 82 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein
139
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Toponiem: Zuilenstein Coördinaten: 134329/ 450085 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomrug Complextype: nederzetting; historische boerderij Datering: LME-NT Korte toelichting: In 1999 werd een grootscheepse restauratie en renovatie uitgevoerd aan de boerderij Zuilenstein, gelegen aan de Nedereindseweg in Nieuwegein. Bij de restauratiewerkzaamheden zijn bouwhistorische en archeologische waarnemingen gedaan, die een nieuw zicht geven op de ontwikkeling van deze monumentale boerderij. De oudste constructieve elementen zijn aangetroffen in de kern van het woonhuis. Het betreft hier drie gebintvakken uit de 15de eeuw, mogelijk behorend bij een houtbouwfase. Deze konden dendrochronologisch gedateerd worden rond 1483. In de 16de eeuw wordt waarschijnlijk een deel van de boerderij in steen opgetrokken. Men doet dit met behoud van het 15de-eeuwse houtskelet. Van deze eerste steenbouw zijn alleen resten van het oorspronkelijke metselwerk in de brandmuur aangetroffen. De opkamer is tussen 1600 en 1625 gebouwd in twee kort op elkaar volgende fasen tegen een houtbouw uit 1483. Tussen 1640 en 1650 kwam achter de opkamer de kaaskamer. In de 18de eeuw werd de stal grotendeels vernieuwd en kwam er een pomphuis in de stal. Rond 1800 werd de boerderij ingrijpend verbouwd en gemoderniseerd; het woonhuis werd in westelijke richting uitgebreid en kwam toen dwars op de stal te staan. Voorts is ook de ontwikkeling van de boerderij tot het begin van de 20ste inzichtelijk geworden. Tijdens de restauratie zijn zoveel mogelijke oude elementen bewaard gebleven. Op basis van historische gegevens is bekend dat de boerderij voor 1483 ook reeds bestond. In documenten wordt de boerderij al in de 14de eeuw vermeld. Resten uit deze periode kunnen in en om het pand nog worden verwacht. Relevante literatuur: van der Mark, 1999
Catalogusnummer: 83 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Plofsluis Coördinaten: 136477 / 449733 Geo(morfo)logische ligging: Jutphaas stroomrug Complextype: nederzetting Datering: ROM Korte toelichting: In 1981 zijn tijdens baggerwerkzaamheden ten behoeve van de verbreding van het Amsterdamrijnkanaal een aantal waarnemingen gedaan door de archeologische werkgroep van de Historische Kring Nieuwegein. Het betreft een grote hoeveelheid Romeins en inheems aardewerk, bot, een maalsteen en een stookplaats. De waarnemingen konden slechts globaal gedocumenteerd worden aangezien de waarnemingen tijdens de baggerwerkzaamheden plaatsvonden. Relevante literatuur: Lockefeer, 1981
140
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Catalogusnummer: 84 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Warsenhoeck Coördinaten: 134102 / 448300 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: nederzetting/historische boerderij Datering: LME-NT Korte toelichting: Tijdens de restauratie van de boerderij Warsenhoeck in 1985 is een aantal archeologische waarnemingen gedaan. Het bouwhistorisch onderzoek heeft uitgewezen dat de oudste bouwdelen uit het begin van de 16de eeuw dateren. Bij graafwerkzaamheden is o.a. een waterput, diverse stukken aardewerk uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd en een rekenpenning uit de 15de eeuw geborgen. Aangezien de Doorslag een lichte kromming maakt bij de boerderij, bestaat het vermoeden, dat de plek al bebouwd was voor het graven van de Doorslag. De Doorslag is gegraven in de 12de eeuw als verbinding tussen de stad Utrecht en de Hollandse IJssel. Relevante literatuur: Archief historische kring Nieuwegein; Berends, 1985.
Catalogusnummer: 85 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Geinbrug Coördinaten: 133876/ 447888 Geo(morfo)logische ligging: komgebied Complextype: losse vondst(en) Datering: NT Korte toelichting: In 1981 is vooraf aan de bouw van parkpaviljoen een proefsleuf gegraven. Hierbij zijn geen noemenswaardige vondsten aangetroffen; slechts enkele scherven uit de Nieuwe tijd. De verwachtingen waren hoog gespannen gezien de locatie nabij het voormalige stadje het Gein. In 1995 zijn tijdens het graven van een sloot en aanleg van een voetpad langs de Doorslag een aantal graven gevonden. Het gaat hier om de resten van de begraafplaats van het klooster Nazareth dat hier stond nadat het stadje het Gein was verlaten. Deze waarneming staat volgens mij ook niet in ARCHIS. Relevante literatuur: Archief historische kring Nieuwegein.
141
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Catalogusnummer: 86 ARCHIS-waarnemingsnummer(s): CMA-code: Monumentnummer: Huidige archeologische status: Plaats: Nieuwegein Toponiem: Lekdijk Coördinaten: 136680/ 447330 Geo(morfo)logische ligging: oever van de Lek Complextype: huisplaats Datering: NT Korte toelichting: Volgens de heer Ooyevaar zijn hier funderingen van boerderij ‘de Kraaikamp’ aangetroffen, in combinatie met 16 e en 17 e-eeuws aardewerk (vondstnummer van R. Ooyevaar: 38F68). Relevante literatuur: -
142
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Literatuurlijst bij de vindplaatsencatalogus
6
Alders, P., 2004. Rapportage van de Archeologische Begeleiding in plangebied de Blokhoeve te Nieuwegein. ADC-rapport 228. ADC, Amersfoort. Bardet, J.D.M., 1975. Kastelenboek Provincie Utrecht. De Wiers (p. 319-321); Rijnhuizen (p. 237239); Ten Baan (p. 18); Wijnestein (p. 333/334); Stormerdijk (p. 274); Kasteel Heemstede en de ridderhofstad Oud-Heemstede (p. 108-111). Bente, D., 1995. Wijnestein. In: B. Olde Meierink e.a. (red.;. Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht (p. 503-505). Bente, D.A., 2002. Plangebied Galecopperzoom, gemeente Nieuwegein: een inventariserend archeologisch onderzoek. RAAP-rapport 804. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam. Berends, G. 1985. Boerderij IJsselsteen, Geinoord 12. Documentatie rapport, Intern rapport RDMZ. Blommesteijn, C.M., 1986. Rapport archeologische veldkartering, ruilverkaveling Schalkwijk. ROB Amersfoort (p. 16). Bockner, J.G., 1847. Het kerkspel Jutphaas. Algemene Kunst en Letterbode 1847. Bijvanck, A.W.: Excerpta Romana III. Holwerda, J.H.: Oudheidkundige kaart. Bullinga, N. & J. Kamphuis, 1995. Oudegein. In: B. Olde Meierink e.a. (red.); Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht (p. 356- 359). Butler, J.J. & H. Sarfatij, 1999. Another bronze ceremonial sword by the plougrescant-Ommerschans Smit. Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 20-21. Cramers, D., M. Kooiman & A. Vernooij, 1992. Gebiedsbeschrijving Utrechts rivierkleigebied . In: Monumenten Inventarisatie Project (M.I.P.) (p. 133/134). - 1989 , In: Historische Atlas Utrecht. Chromotopografische Kaart des Rijks 1:25.000 (No. 464/485). - 1990 , In: Grote Historische Atlas van Nederland. 1:50.000. I West- Nederland 1839-1859 (p. 71). Fafianie, A.M., R.ET.M., Rijntjes & M.P. van der Wiel, 2002. Nieuwegein geschiedenis en Nieuwegein. Zeist. Feijst, L.M.B., van der, 2010. Graven met publiek: Een archeologische opgravind aan de Blokhoeve in Nieuwegein. ADC-rapport 2229, ADC-Archeoprojecten, Amersfoort. Graaf, K. van der, R. Datema & K. Anderson, 1990. Landschapsplan en Archeologie in de Provincie Utrecht, deel 2. RAAP-rapport 43: cat.nr. 61. 1979: Veldverkenning langs de oprijlaan en tussen de voormalige Batau en Batauseweg. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam (p. 286-289). Graaf, K. van der, R. Datema & K. Anderson, 1990. Landschapsplan en archeologie in de provincie Utrecht. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam (p. 330-335). Geer van Oudegein, J.J. de., 1860. Jutphaas. In: Bijdragen tot de Geschiedenis en Oudheden der Provincie Utrecht. Geer van Oudegein, J.J. de., 1847. Over eene tufsteenen doodkist in 1846 te Jutphaas gevonden. Algemeene Konst- en Letterbode voor het jaar 1847, deel I (pp. 274-278).
6
Bronnen zijn rechtstreeks overgenomen uit ARCHIS en zijn niet gecontroleerd, waardoor de bronvermelding soms niet compleet is.
143
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Gussenhoven, J. 1987. Voorlopig verslag van een noodopgraving. Minervaburg- Batau Noord Nieuwegein. Intern rapport Werkgroep Archeologie van de Historische Kring Nieuwegein. Halbertsma, H., 1967. Archeologisch Nieuws, Utrecht, Jutphaas. Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond (p. 71). Hamerslag, L., 1976. Aardewerkvondsten uit de omgeving van Jutphaas. Westerheem XXV(1). Hamerslag, L., 1979. Eerste archeologisch project beëindigd. Historische Kring Nieuwegein. Harten, J.D.H., 1992. Landhuizen en Buitenplaatsen. In: De tuin van Utrecht. Geschiedenis en waarden landinrichtingsgebied. Kalee, C.A., 1986, Romeinse vondsten te Nieuwegein (provincie Utrecht) - Opgravingsterrein “De Blokhoeve”. Westerheem (pp. 191-196). Kempen, P.A.M.M. van & Schute, I., 2000. Plangebied Blokhoeve, gemeente Nieuwegein; een aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI-1). RAAP-briefrapport 577. Stichting RAAP, Amsterdam. Kerkveld, 1980. Vindplaats 7. Archeologische Kroniek; Historische Kring Nieuwegein, Provincie Utrecht, 1970, Archeologische Kroniek provincie Utrecht. Kok, D.H., J.P. ter Brugge, S.G. van Dockum & F. Vogelzang, 1998a. De archeologische kroniek provincie Utrecht 1996-1997. Mewadruk, Hilversum. Kok, D.H., S.G. van Dockum & F. Vogelzang, 1998b. De archeologische kroniek provincie Utrecht 1994-1995. Mewadruk, Hilversum. Koop, P., H. van Dijk, R. van Genabeek & S. van der Loo, 2004. Bureauonderzoek Herwaardering Archeologische Monumentenkaart Provincie Utrecht. Laatmiddeleeuwse terreinen. Lockefeer, M., 1982; Een inheemse nederzetting van 2000 jaar geleden in Jutphaas (Nieuwegein). Cronyck de Gein 1982: 123-136. Lockefeer, M., 1996. Nieuwegein, De Blokhoeve. In: Archeologische kroniek Provincie Utrecht 1988-1989 (p. 51-54). Marinelli, M., 1997. Provincie Utrecht, Herinrichting Groenraven-Oost. Karterend en waarderend archeologisch onderzoek. Stichting RAAP, Amsterdam. Mark, R. van der, 1995. De Batau. In: B. Olde Meierink e.a. (red.). Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht (p. 120-121). Mark, R. van der, 1994. Archeologische vondsten bij de ridderhofstad Rijnhuizen. Cronyck de Gein. Mark, R. van der, 2003. Bouwgeschiedenis boerderij Zuilenstein 1483-1999. Cronyck de Gein 2003:. 33-43). Nales T. & R.J.M. van Genabeek, 2006. Rapport veldonderzoek Herwaardering Archeologische Monumentenkaart Provincie Utrecht. Laatmiddeleeuwse terreinen. BAAC-rapport. Olde Meierink, B., 1995. Rijnhuizen. Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht (p. 391-395). Ooyevaar, R.J., 1984. Enkele vondsten uit de omgeving van de “Plofsluis” in Nieuwegein. Westerheem 33: 142-145. Ooyevaar, R.J., 1990. Archeologie van de Lopikerwaard: het ontstaan van Zuid-West Utrecht. Waardenreeks deel 3. Alphen a/d Rijn. Ooyevaar, R.J., 1976. Verslag van de opgraving in het Gein, gemeente Nieuwegein van 20-12-1975 tot 13-3-1976. IJsselstein, mei 1976. Otter, Y. den, 2007. Nieuwegein plangebied De Blokhoeve. BAAC-rapport V-07.0024. Prakken J., 1952. Het Gein; de Geintol en de Toltoren. Maandblad Oud Utrecht 25(1-5): 18-21.
144
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Raemaekers, D.C.M., 1999. Golfbaan Laagraven, gemeente Houten; een Aanvullende Archeologische Inventarisatie (AAI-1). RAAP-rapport 502. Stichting RAAP, Amsterdam. Rientjes, A.E. & J.G. Böckler, 1947. Het kerspel Jutphaas. Maarssen. Rijk, B. de., 1995. Plettenburg. In: B. Olde Meierink (red.);. Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht (p. 360-362). Schouten, Y., 1995. Stormerdijk. In: P.J.R. Modderman, 1955, De bewoonbaarheid van het rivierkleigebied. Tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap 72. Schurmans, M.D.R. e.a., 2008. Blokhoeve; een karterend onderzoek Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven in het plangebied Nieuwegein. RAAP-notities 155. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam. Steenbeek, R., 1983. Een fosfaatkartering in het Kromme Rijngebied. In: Interne Rapporten van de Rijkdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (p. 36-38). Teekens, P.C., 2007. Archeologische begeleiding baggerwerkzaamheden grachten kasteel Rijnhuizen en Fort Jutphaas te Nieuwegein. Archeologisch Rapport Oranjewoud 2006/76. Tent, W.J. van, 1996. Nieuwegein: De Batau. In: Archeologische kroniek van de provincie Utrecht over de jaren 1970-1979: 41-42). Tent, W,J. van, 1988. Nieuwegein. Archeologische kroniek van de provincie Utrecht over de jaren 1980-1984: 60). Tent, W.J. van, 1978. A native settlement at Juthaas, Nieuwegein. ROB 28: 199-239; ROB, 1973, Jaarverslag van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Tent, W.J. van, 1996, Nieuwegein,Kerkveld & Nedereind. Archeologische kroniek van de provincie Utrecht over de jaren 1970-1979: 40). Tol, A., 2000. Bedrijventerrein Het Klooster, gemeente Nieuwegein. Een AAI. RAAP-rapport 607. Stichting RAAP, Amsterdam. Vermast, P.G.E., 1951. De Heeren van Goye; bijdrage tot de kennis van de middeleeuwse geslachten van Utrecht. Visscher, L.G., 1842. Oorspronck, beginsel ende Voortganck, voorders wat Fundateurs, Overste ende Regeerders dattet convent int (...), pater aldaer, a 1574. Tijdschrift voor Geschiedenis.
145
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
146
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Bijlage 2: Catalogus Tweede Wereldoorlog
147
Stellinggebied
Stellinggebied
Barakkenkamp
15
16
Stellinggebied
9
14
Stellinggebied
8
Stellinggebied
Stellinggebied
7
13
Geschut
6
Stellinggebied
Veldgraf
5
12
Fort
4
Stellinggebied
Overig
3
11
Fort
2
Stellinggebied
Fort
1
10
Type
Cat.nr.
148
Nederlands mobilisatiekamp ‘Kamp Drilleveld’
Boomgaard Wiersdijk 34 Nederlands luchtafweergeschut
Duitse tankgracht en wegversperring langs de Nedereindseweg tot aan de A2
Duitse versperringen en stellingen bij Jutfaase Brug
Nederlandse stellinggebied zuid van de de Keersluis langs het Lekkanaal
Nederlandse stellingen noord van Fort Jutphaas
Nederlandse stellingen
Duitse stellingen te bescherming van de Beatrix-sluizen
Duitse stellingen ter bescherming van de Lekbrug
Nederlandse stellingen Zuid van fort Jutphaas voor Artillerie
FLAK (Duits Luchtafweer geschut)
Duits veldgraf op Landgoed Reinhuizen
Batterij aan de Overeindse Weg
Keersluis (Plofsluis)
Fort Vreeswijk
Fort Jutphaas
Naam
Exacte grootte nog niet bekend. Het lag in ieder geval langs de Nedereindseweg
Vermoede locatie op basis van huidige huisnummering: exacte locatie van het geschut nog niet bekend. Mogelijk is de straat omgenummerd. Later stond op het stellingterrein een Duits autopark.
Stelling ‘D’ op overzichtskaart 9 (Nationaal Archief)
Stelling ‘C’ op overzichtskaart 9 (Nationaal Archief)
Ingericht met loopgraven in 1940, mogelijk hergebruikt als verdedigingsobject in 1943-1945
Rechthoekige stellingen voor geschut en barakken zichtbaar
In de dijk van het Lekkanaal bevinden zich in de lengtetrichting twee typen stellingen: stellingen ‘op één lijn’ en zigzag lopende versterkingen.
Uitgebreide stellingbouw rond de sluis, met name aan de westzijde met duidelijk waarneembare geschutsposities voor FLAK (luchtafweergeschut).
Intensieve loopgraven en stellingbouw zichtbaar op luchtfoto’s. Ensemble met stellingen aan het Viaanse landhoofd en mogelijk met de stellingen aan de Beatrix-sluizen.
Zeshoekige stellingen voor geschut en barakken zichtbaar.
Lokatie bij Benadering van FLAK geschut dat bekend staat als ‘Het kanon bij van Vulpen’
Vermoeden van een niet geruimd veldgraf van een Duitse Officier.
Stellingen, loopgraven en kazematten uit de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In het noorden onduidelijk tot hoe ver de stellingen richting Utrecht doorlopen.
Werk uit de Nieuwe Hollandse Waterlinie, gemobiliseerd in 1939.
Nederlands Fort uit de Nieuwe Hollandse waterlinie, gemobiliseerd in 1939.
Nederlands Fort uit de Hollandse waterlinie en Duitse Radiopost van de Kriegsmarine.
Opmerkingen
1940
1940
1943-1945
1943-1945
1940
1940
1940
1940-1945
1940-1945
1940
1940-1945
1945
1940
1940
1940
1939-1945
Datering
P. Daalhuizen pers. comm. 2011
Copier- van den End, 1995, pg. 38
Nationaal archief toegang 2.13.167 inventaris 276 kaart 16 e
Nationaal archief toegang 2.13.167 inventaris 276 kaart 16 e
Luchtfoto Kadaster 3014
Luchtfoto Kadaster 3014 en P. Daalhuizen
Luchtfoto Kadaster 3014
WUR RAF 102-V-3099-3101 en coll 125-I-3068 - 3069 en Ververs 1995
WUR RAF 102-V-3099 en 125-I3068
Luchtfoto Kadaster 3014 en P. Daalhuizen
Piet Daalhuizen
Piet Daalhuizen
www.kich.nl, luchtfoto Kadaster 3014
www.kich.nl
www.kich.nl
www.kich.nl
Bron
RAAP-RAPPORT 2145
Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Vlakken
Type
Overig
Kazemat
Kazemat
Kazemat
Overig
Kazemat
Kazemat
Overig
Overig
Crashsite
Kazemat
Kazemat
Kazemat
Kazemat
Kazemat
Bijzondere plek
Cat. code
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
149
K
L
M
N
O
P
Verzet strooide kraaienpoten op de weg voor de Lekbrug tot aan Oudenrijn
Fundament piramide groepsschuilplaats
Fundament piramide groepsschuilplaats
Gietstalen Koepelkazemat G-0012 met tank
V.I.S. Kazemat Mg 1936
Mitrailleurkazemat in pijlers van de Lek
Vliegtuigcrash van een Handley Page
Damsluis
Schutsluis
V.I.S. Kazemat 018 VREESWIJK WEST Mg 1936
V.I.S. Kazemat 017 VREESWIJK OOST Mg 1936
Schutsluizencomplex Beatrix-sluizen
V.I.S. Kazemat 024 - type 1936 2fl Mg
Gietsstalen Koepelkazemat G0010 met 17cm koepel
Gietsstalen Koepelkazemat G0034
Aspergeversperring
Naam
De heer Jongerius strooit spijkers van Oudenrijn tot aan de Lekbrug en een hele kolonne Duitse voertuigen komt tot stilstand. Een voertuig slaat over de kop en Jongerius moet enkele dagen onderduiken.
Nieuwe Hollandse Waterlinie
Nieuwe Hollandse Waterlinie
Zeldzaam type met stalen tank als afwachtingsruimte.
Er zijn 34 exemplaren in de NHW gebouwd en er resteren nog ca. 25 exemplaren
Onderzoek is nodig om te bepalen of ze er nog zitten en in welke staat
Net na de Eerste wereldoorlog crashte in de polder west van Geinoord een toestel type Handley Page
Nieuwe Hollandse Waterlinie
Nieuwe Hollandse Waterlinie
Bijzonder type, dit is een dubbele V.I.S. kazemat, twee kazematten in één.
Lokatie bij benadering
Bevestigd door D. Koen. Net als andere G-kazematten deels onmanteld door de bezetter.
Locatie bij benadering. Mogelijk nog als fundament onder of naast het wegdek aanwezig
Opmerkingen
1940-1945
1940
1940
1940
voor 1940
1940
1919
1936
voor 1940
1936
1936
onbekend
1936
1940
1940
1940
Datering
Coupier- van den End, 1995, pg 68
www.betonkazemat.nl
www.betonkazemat.nl
www.betonkazemat.nl
www.betonkazemat.nl
www.betonkazemat.nl
P. Daalhuizen persoonlijke mededeling
www.kich.nl
www.kich.nl
www.betonkazemat.nl et al.
www.betonkazemat.nl et al.
www.kich.nl
www.betonkazemat.nl et al.
www.betonkazemat.nl et al.
www.betonkazemat.nl et al.
NIMH Kaart ‘Groep Utrecht’
Bron
RAAP-RAPPORT 2145
Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Puntlocaties
Bijzondere plek
Bijzondere plek
Bijzondere plek
Bijzondere plek
Bijzondere plek
Kazemat
Kazemat
Telefoonverbinding
Telefoonverbinding
Crashsite
Bijzondere plek
Bijzondere plek
Bijzondere Plek
Bijzondere Plek
Crashsite
Bijzondere plek
Kazemat
R
S
T
U
V
W
X
Y
Z
AA
AB
AC
AD
AE
AF
AG
Type
Q
Cat. code
150
Lokatie van een geplande maar mogelijk nooit aangelegde G-kazemat
Bombardement op de Noordersluis
Vliegtuigcrash T4202
Distributiekantoor mogelijk locatie B
Distributiekantoor mogelijk locatie A
Locatie (ongeveer) van het vuurgevecht 7 mei 1945
Voormalige locatie Ortzkommandantur
Vliegtuigcrash T0350
Militaire Telefoonverbininding
Militaire Telefoonverbininding
Fundament piramide groepsschuilplaats
Fundament piramide groepsschuilplaats
Bominslag op 22 januari 1945
Lokatie van het kwartier 20 SS’ers
Bominslag op 12 mei 1940
Lekbrug gebombardeerd.
Fort Vreeswijk, internering NSB’ers
Naam
Verder onderzoek vereist.
Op 6 november 1944 vond een bombardement plaats op de Noordersluis, waarbij een dochter van de sluiswachter, Rineke Nighting, om het leven kwam
Mustang IIB van het 315 squadron. Piloot: Sgt. T Jankowski.
Distributiekantoor voor voedselbonnen - vanwege onduidelijkheid over de plek 2x opgenomen
Distributiekantoor voor voedselbonnen - vanwege onduidelijkheid over de plek 2x opgenomen
Vuurgevecht met Duitse soldaten waarbij één Duitse officier om he tleven kwam
Voormalig Hotel de Roskam, thans Herenstraat 40/41
Junkers 88. Piloot: Magnussen. Delen van dit toestel zijn opgespoord in 2005 e.v.
Mogelijk nog aanwezig - schetsmatig aangegeven op kaartje NIMH
Mogelijk nog aanwezig
Alleen het fundament is aangelegd.
Alleen het fundament is aangelegd.
Bominslag in zuidwesthoek van de Barberakerk.
Huizen op de Beatrixsluis’ bouwbiografische verwachting van WO2 sporen
Een bominslag ongeveer deze lokatie.
Op 5 januari 1945 bombarderen Britse vliegtuigen met succes de Lekbrug.
Na de bevrijding werden hier tijdelijk NSB’ers geinterneerd.
Opmerkingen
1939
6-11-1944
1944
1940-1945
1940-1945
7-5-1945
1940-1945
1940
1940
1940
1940
1940
22-1-1945
1940-1945
12-5-1940
5-1-1945
1945
Datering
Stichting Menno van Coehoorn
Piet Daalhuizen
Verliesregister / P. Daalhuizen
Coupier- van den End, 1995
P.Daalhuizen
P. Daalhuizen, pers. comm.
P. Daalhuizen, pers. comm.
Verliesregister en rapportage van Leemans Speciaalwerken
H. Koppelrath (org. bron NIMH
H. Koppelrath (org. bron NIMH
www.betonkazemat.nl
www.betonkazemat.nl
Coupier- van den End,1995, pg 57
Coupier- van den End, 1995, pg 43
Coupier- van den End, 1995, pg 40
Coupier- van den End, 1995, pg 83
Coupier- van den End, 1995, pg 70
Bron
RAAP-RAPPORT 2145
Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Bijlage 3: Schets tankgracht bij Jutphaas. Nationaal Archief toegang 2.13.167 inventaris 910.
151
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Bijlage 4: Luchtfoto Kadaster ‘Geallieerde Strijdkrachten 1940’ – nr. 3014
152
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Bijlage 5: Luchtfoto WUR Library, RAF 125-1-3069.
153
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Bijlage 6: Luchtfoto WUR Library, RAF 102-5-3099.
154
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Bijlage 7: Wettelijk en beleidsmatig kader 1. Inleiding Vergeleken met 10 à 15 jaar geleden is er voor de archeologie in Nederland veel veranderd. Voorheen speelde de (Rijks-)overheid een grote rol. Die bepaalde namelijk waar archeologisch onderzoek werd uitgevoerd, betaalde het onderzoek en voerde het onderzoek ook uit. Sindsdien is het één en ander veranderd. De belangrijkste veranderingen zijn de volgende: - Van rijks- en provinciaal niveau naar gemeentelijk niveau (decentralisatie) - Behoud in situ en verstoorder betaalt (Verdrag van Malta) - Van overheid naar bedrijven (commercialisering) In deze bijlage wordt een kort overzicht gegeven van beleid en regelgeving (paragraaf 2) en richtlijnen (paragraaf 3) voor archeologie op rijksniveau, provinciaal en gemeentelijk niveau. Als een ruimtelijke ontwikkeling om archeologisch onderzoek vraagt, wordt het onderzoek via een stappenplan uitgevoerd. Dit stappenplan is het AMZ-proces dat in de laatste paragraaf wordt omschreven.
2. Beleid en regelgeving 2.1 Rijk Archeologiebeleid dat op gemeentelijk niveau in de meest concrete vorm dient te worden uitgevoerd, wordt gestuurd door het beleid en de wet- en regelgeving van provincie en Rijk, hetgeen uiteindelijk op Europees niveau is verankerd in het ‘Verdrag van Malta’. Dit verdrag (officieel het ‘Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologische Erfgoed’) is op 16 april 1992 in Valletta (Malta) door de Europese ministerraad ondertekend (Ministeries van WVC & BZ, 1992). Het betreft een herziening van een eerder Europees verdrag uit 1969. In dit verdrag van 1969 werd vooral de bescherming van archeologische monumenten geregeld. In het nieuwe verdrag is bepaald dat het gehele archeologische erfgoed, dus ook de niet bekende archeologische waardevolle objecten en structuren, integrale bescherming nodig heeft en krijgt. Doordat het Verdrag van Malta zich ook richt op nog niet bekende archeologische waardevolle objecten en structuren, heeft het vergaande gevolgen voor de lidstaten bij bodemverstorende activiteiten.
Het Verdrag van Malta (1992) Het verdrag heeft tot doel het archeologische erfgoed te beschermen als bron van het gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie (artikel 1). Het verdrag richt zich op het behoud van het archeologische erfgoed en dient de wetenschappelijke betekenis van het archeologische onderzoek te waarborgen (artikel 3). Tot het archeologische erfgoed worden beschouwd alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden (artikel 1). Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) te bewaren en beheersmaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen (artikel 4). Het verdrag bepaalt verder dat archeologische waarden voortaan expliciet dienen te worden meegenomen bij de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Waar mogelijk dienen de archeologische waarden te worden ontzien. Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw
155
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
van bijvoorbeeld nieuwe wijken te beperken, wordt in het verdrag voorgesteld om vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden (artikel 5). Wanneer vervolgens bescherming en inpassing van terreinen met archeologische waarden niet mogelijk blijkt, zal de historische informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek moeten worden veiliggesteld. De verstoorder is verantwoordelijk voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan (het ‘verstoorder betaalt-principe’; artikel 6). Onderzoek dient te voldoen aan kwaliteitseisen (artikel 6), die inmiddels zijn vastgelegd in het handboek ‘Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie’ (KNA; zie www.sikb.nl). Het behouden van archeologische waarden door het uitvoeren van opgravingen wordt aangeduid als behoud ex situ. Van belang is ook dat de bestudering en de verspreiding van de kennis over archeologische vondsten wordt vergemakkelijkt. Hiertoe dienen onderzoeken, inventarisaties en kaarten met betrekking tot archeologische vindplaatsen tot stand te worden gebracht of bijgehouden. Daarbij is verder van belang dat archeologische onderzoeken goed worden gedocumenteerd. Met name bij gravend onderzoek is dat essentieel, omdat bij een dergelijk onderzoek de sporen definitief vernietigd worden. Daarnaast zijn onderzoeken, inventarisaties en kaarten, en de actualiteit en beschikbaarheid ervan ook van belang om bij besluitvorming over ruimtelijke ingrepen al in een vroeg stadium over de juiste informatie te kunnen beschikken (artikel 7). Het is niet voldoende om wetenschappelijke informatie over archeologische vondsten te verzamelen. Het uitwisselen van die informatie, zowel op nationaal als internationaal niveau, is essentieel voor de ontwikkeling van de archeologische wetenschap. Het is de bedoeling dat men van elkaars kennis en ervaring kan leren. De uitwisseling dient in ieder geval op 2 manieren te gebeuren (artikel 8): - Het bevorderen van de uitwisseling van bestanddelen van het archeologisch erfgoed. Men kan daarbij denken aan archeologische artefacten die als studiemateriaal kunnen worden gebruikt voor de opleiding van archeologiestudenten. Daarnaast gaat het ook om de uitwisseling van verschillende wetenschappelijke technieken. - Het stimuleren van de uitwisseling van informatie betreffende lopende archeologische onderzoeken en opgravingen door internationale onderzoeksprogramma’s te organiseren. Ontdekkingen in het ene land kunnen bijzonder relevant zijn voor onderzoeken in een ander land. Ook regionaal gezien is een dergelijke stimulering van belang. De uitwisseling van de archeologische informatie is niet alleen van belang voor de wetenschappers en projectontwikkelaars zelf, maar ook om het publiek bewust te maken van het belang en de waarde van het archeologische erfgoed alsook de bedreiging ervan door de toenemende mate van onder andere bouwprojecten (artikel 9). Het behoud van het cultuurhistorische erfgoed is immers bedoeld voor het grote publiek, de ‘eigenaren’ van dit erfgoed. Zonder de draagkracht en interesse van dat publiek zal de archeologische monumentenzorg de zorg van slechts enkelen zijn en blijven. Bewustwording bij het publiek van het belang van archeologisch erfgoed dient in ieder geval plaats te vinden door bijvoorbeeld het geven van voorlichting en het verzorgen van archeologische tentoonstellingen en presentaties.
156
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Wet archeologische monumentenzorg (Wamz) Het Verdrag van Malta heeft geen directe werking, dus implementatie ervan in de Nederlandse wetgeving was vereist. Implementatie vindt plaats middels de ‘Wet op de Archeologische Monumentenzorg’ (Wamz) en deze is per 1 september 2007 bij Koninklijk Besluit in werking getreden. De wet betreft een herziening van de ‘Monumentenwet 1988’ en een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in de ‘Woningwet’, de ‘Wet Milieubeheer’ en de ‘Ontgrondingswet’. Doelstelling van de ‘Wet op de Archeologische Monumentenzorg’ is archeologische waarden waar nodig beschermen, bij voorkeur in de grond (in situ). Daarbij wordt getracht niet meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk. Vergeleken met de doelstelling van het Verdrag van Malta kent de wet dus een nuancering. Daarmee heeft de wetgever aangegeven dat de bescherming van archeologie wel proportioneel dient te zijn. Dit geeft ruimte voor een belangenafweging. Archeologie dient te worden beschermd, maar niet ten koste van alles. De nieuwe monumentenwetgeving kent ook een aantal uitgangspunten dat veelal weer aansluit bij die van het verdrag: - Geformaliseerd beleid; - Behoud en beheer in de bodem; - Versterking relatie archeologie en ruimtelijke ordening; - Opgravingsbevoegdheid; - Verbetering informatievoorziening over cultureel erfgoed; - Invoering ‘verstoorder-betaalt-principe’. Geformaliseerd beleid Er zal geformaliseerd beleid voor alle overheden moeten komen, waarbij ook de gemeente wordt verplicht verantwoordelijkheid te nemen voor het archeologisch (of breder: cultuurhistorisch) erfgoed in haar grond. Dit betekent dat er in elk geval beleid moet worden geformuleerd en dat de gemeente er zelf voor moet zorgen dat dit ook wordt toegepast. Behoud en beheer in de bodem Het uitgangspunt van de nieuwe wet, behoud in situ, is erop gericht archeologische waarden waar nodig zoveel mogelijk in de bodem te bewaren en alleen op te graven als behoud in de bodem niet mogelijk is. Het uitgangspunt van behoud in situ is niet bedoeld om alles voor altijd in de bodem te behouden, integendeel. De achterliggende gedachte is dat komende generaties meer en betere technieken zullen hebben om archeologische resten te onderzoeken en tevens over een grotere kennis zullen beschikken, om wat zij vinden te kunnen verklaren. Daarnaast hebben de (grootschalige) bodemverstoringen van de afgelopen jaren reeds veel archeologisch materiaal opgeleverd. Het vergt tijd en capaciteit om dat, ook in zijn context, te onderzoeken en te verklaren. Als behoud in situ niet mogelijk is, dan is het zaak door middel van onder meer opgravingen zoveel mogelijk gegevens te verzamelen over de archeologische vondst. Dit wordt aangeduid als behoud ex situ. Ook hier geldt het proportionaliteitsbeginsel. De verplichting op te graven moet kunnen worden gerechtvaardigd door het belang van de archeologische site.
157
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Versterking relatie archeologie en ruimtelijke ordening De relatie tussen archeologie en RO zal moeten worden versterkt, zodat behoud, beheer en ontwikkeling van het bodemarchief onderdeel worden van het planologische besluitvormingsproces. Dit uitgangspunt is er tevens op gericht al vroeg in de ruimtelijke ordening rekening te houden met archeologie. Initiatiefnemers tot ruimtelijke ontwikkelingen, moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodemverstorende ingrepen zal worden omgegaan. Dit houdt een verplichting in tot vooronderzoek bij werkzaamheden die de grond gaan verstoren. De invoering hiervan wordt geregeld via bestemmingsplannen en vrijstellingen, de MER-plichtige activiteiten en ontgrondingen. Dat vroegtijdig rekening houden met archeologische waarden is ook in het belang van initiatiefnemers van projecten en, daaraan voorafgaand, van plannenmakers. Het is immers kostenreducerend als met de aanwezigheid van archeologische waarden tijdig rekening kan worden gehouden; deze waarden kunnen dan worden meegewogen in het totaal van de planvoorbereiding, het bepalen van locaties dan wel de concrete planinrichting. Op deze wijze kan het streven naar behoud in situ worden gemaximaliseerd. Opgravingsbevoegdheid De vergunningverlening voor het mogen uitvoeren van een opgraving is verruimd en niet langer beperkt tot overheden en universiteiten. Ook gekwalificeerde bedrijven mogen deze werkzaamheden uitvoeren. De Minister ziet toe op de kwaliteit van de uitvoering door middel van een kwaliteitssysteem, waaraan alle binnen de archeologie werkzame instanties en bedrijven zich dienen te conformeren. Verbetering informatievoorziening over cultureel erfgoed De beslissing over behoud of verwijdering van archeologische waarden met of zonder archeologisch onderzoek moet worden genomen op basis van duidelijke en vastgelegde procedures. De uitkomsten van deze procedures moeten voor alle betrokkenen beschikbaar zijn. De archeologische resultaten leggen immers de basis voor de identiteit van een bepaald gebied waardoor het maatschappelijke draagvlak kan worden vergroot. Invoering ‘verstoorder-betaalt-principe’ De bodemverstoorders betalen het archeologisch vooronderzoek en het daaruit voortvloeiende vervolgonderzoek (bijvoorbeeld opgravingen). De kosten voor de noodzakelijke archeologische werkzaamheden komen dus ten laste van de initiatiefnemer van de bodemverstorende activiteit. Dit financiële aspect is naast het archeologisch maatschappelijk belang de stimulans om tijdens het planologische besluitvormingsproces het behoud en beheer van archeologie uiterst serieus te nemen. In bijzondere situaties kan de gemeente die de initiatiefnemer van de bodemverstoring verplicht archeologisch onderzoek te laten verrichten, een vergoeding toekennen. Hiervoor kan een archeologiefonds of subsidieregeling binnen de gemeente worden ingesteld. Ook bestaat er een excessieve kostenregeling van het Rijk. Hier kan de gemeente een beroep op doen, wanneer de archeologiekosten redelijkerwijs niet geheel ten laste van de verstoorder kunnen komen. Daarbij moet vooral worden gedacht aan excessieve kosten als gevolg van opgravingen. De gemeente moet daarbij ook zelf een aanzienlijke financiële bijdrage leveren. Of dergelijke kosten als excessief moeten worden gekwalificeerd, is sterk afhankelijk van bijvoorbeeld het (financiële) belang van de aanvrager, diens draagkracht, en de mogelijkheden om naar een andere locatie om te zien.
158
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Ministerie van OCW en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed De Minister van OCW (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) is politiek verantwoordelijk voor de werking van het archeologisch bestel in Nederland. Binnen het Ministerie van OCW heeft de Directie Cultureel Erfgoed (DCE) de verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van het rijksbeleid en wetgeving. - De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed voert het beleid uit en heeft de volgende taken: - kenniscentrum op het gebied van de archeologische monumentenzorg; - beheer namens de Minister van de lijst van wettelijk beschermde archeologische monumenten; - verantwoordelijk voor het landelijke archeologische informatiesysteem ARCHIS, waarin informatie over archeologische onderzoeken, vindplaatsen, waarnemingen, monumenten enz. is opgenomen; - onderzoek verrichten naar degradatie van het bodemarchief en vormen van beheer; - verantwoordelijk voor het toekennen van een opgravingsbevoegdheid aan en kwalificeren van uitvoerende partijen (overheden en bedrijven).
2.2 Provincie Provincies hebben vanuit de wetgeving taken en bevoegdheden, maar beschikken ook over eigenstandig provinciaal archeologiebeleid. De belangrijkste taken en bevoegdheden zijn: - stimulering en advisering bij ruimtelijke plannen; - bevoegd gezag voor o.a. ontgrondingen en gemeentegrenzenoverschrijdende projecten; - aanwijzing van archeologische attentiegebieden (nog nooit door een provincie toegepast); - inrichting en instandhouding van een provinciaal depot voor bodemvondsten; - provincies zijn eigenaar van alle vondsten aangetroffen bij archeologisch onderzoek; - bevoegdheid tot aanwijzing van gemeentelijk archeologische depots. Hadden provincies voorheen een toetsende rol voor o.a. bestemmingsplannen, sinds de (nieuwe) Wet Ruimtelijke Ordening (Wro) per 1 juli 2008 in werking is getreden, is de provincie meer een overlegpartij voor gemeenten. De provincie kan alleen een rol spelen als bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden aangetoond dat er een provinciaal belang in het geding is. De provincie Utrecht is zich nog aan het bezinnen op haar gewijzigde rol en het archeologisch belang. In de loop van 2010 is hier meer over bekend. De provincie Utrecht heeft echter in een aantal beleidsstukken haar archeologiebeleid al grotendeels vastgelegd: de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), het streekplan, de cultuurnota en de provinciale verordening (art. 3 handelt over cultuurhistorie).
Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) Met de presentatie van de nota ‘Niet van Gisteren’ in april 2002 stelde de provincie Utrecht haar cultuurhistorisch beleid voor de komende jaren vast. De nota bestaat uit de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) en de Beleidsvisie. De CHS bestaat uit de samenhangende, historisch waardevolle structuren van bovenlokaal belang. Deze zijn afgebeeld op de Hoofdstructuurkaart. Op de hieraan gekoppelde visiekaart staat aangegeven waar de provinciale prioriteiten liggen op het (ruimtelijk gerelateerde) cultuurhistorisch beleid van de komende jaren en welke sturingsmechanismen daarbij gehanteerd worden. De weergegeven sturingsgebieden zijn de gebieden waar volgens de provincie de cultuurhistorische samenhang gewaarborgd dient te worden. In 2005 is als opvolger van de notitie en als eindpublicatie de Cultuurhistorische Atlas van Utrecht ‘Tastbare Tijd’ verschenen (Blijdenstijn, 2005). Met de CHS wil de provincie haar cultuurhistorische
159
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
waarden niet alleen ruimtelijk beschermen, maar ook - en vooral - een inspirerend sturingsinstrumentarium aanbieden voor de instandhouding en versterking van de cultuurhistorische samenhang in en tussen gebieden, structuren en elementen. De basis daarvoor is het erkend en gewaardeerd verleden van die waarden, met oog voor de dynamiek van nu en de (nabije) toekomst.
Streekplan In 2004 nam de provincie Utrecht de CHS en de hieraan gekoppelde beleidsvisie in het Streekplan 2005-2015 op. Het streekplan bevat een aantal als zodanig aangegeven richtinggevende beleidsuitspraken, waarvan de doorwerking in gemeentelijke ruimtelijke plannen van belang is. In het Streekplan is de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (in vereenvoudigde vorm) opgenomen. Zoals gezegd geeft de provincie in de CHS haar visie op de rol die de cultuurhistorie dient te spelen in de ruimtelijke ontwikkelingen op haar grondgebied. Met de Handleiding bestemmingsplannen 2006 wordt uitvoering gegeven aan het streekplan. In de Handleiding zijn deze vertaald in concrete beleidsregels.
Cultuurnota 2009-2012 Eind 2008 is de cultuurnota van de provincie Utrecht verschenen met de naam ‘Cultuur is kracht’. In deze nota staat het beleid in de periode 2009-2012 in het teken van vier hoofddoelen, waarvan één behoud en ontwikkeling van het cultureel erfgoed is. Tot en met 2012 ligt prioriteit bij de implementatie van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg volgens het vastgestelde beleidskader uit 2007. Dit betekent het voortzetten van de ondersteuning van gemeenten in het ontwikkelen van archeologische verwachtingskaarten, de ondersteuning van gemeenten door het Steunpunt Archeologie en monumenten Utrecht (STAMU), de zorg voor het provinciaal depot en de toetsing van ruimtelijke ingrepen volgens het hiertoe ontwikkelde kader in de verordening Wro. De provincie heeft ook een taak bij de aanwijzing van archeologische attentiegebieden en gemeentelijke depots. Naast genoemde taken wil de provincie de archeologische waarden zichtbaar en beleefbaar maken. Er zal aandacht worden besteed aan de Romeinse Limes, aan archeologische waarden in grote provinciale programma’s of projecten en aan het publiek bekend maken met archeologie. Daarnaast zal de provincie investeren in de restauratie van archeologische monumenten en terreinen.
2.3 Gemeente Een van de belangrijkste verschillen tussen het oude en het nieuwe stelsel is, dat gemeenten in het nieuwe stelsel op grond van de Monumentenwet verantwoordelijkheid moeten nemen voor het behoud van het eigen archeologisch erfgoed en dat zij bij bodemingrepen van enige omvang het behoud van archeologische waarden zullen moeten afwegen tegen andere maatschappelijke belangen. De uitgangspunten voor gemeentelijke beslissingen zullen daarom, nog meer dan voorheen, dienen te worden vastgelegd in een eigen transparant archeologiebeleid. Onderhavige verwachtings- en beleidsadvieskaarten vormen daarvoor een basis. Behalve de ontwikkeling van eigen beleid zal ook in iedere gemeente aan het (nieuwe) beleid uitvoering moeten worden gegeven. Daarbij is, meer nog dan voorheen, mogelijk gradaties aan te brengen in de mate waarin de gemeente zelf archeologische werkzaamheden en beheers- en voorlichtingstaken uitvoert. Eveneens is mogelijk zowel beleidsmatig eigen accenten te leggen als vanuit lokaal cultuurhistorisch oogpunt prioriteiten te stellen.
160
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
3 Richtlijnen 3.1 Rijk In de loop der jaren is er in de Nederlandse archeologie veel vastgelegd en gestandaardiseerd. Zo bestaat er een procesbeschrijving, kwaliteitssysteem en een nationale onderzoeksagenda.
Het AMZ-proces Het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ-proces) behelst niets meer en minder dan de vorm, fasering en intensiteit van het benodigde archeologische onderzoek wanneer een ruimtelijke ontwikkeling daarom vraagt. Het proces beschrijft een proces van onderzoek dat er grosso modo op neerkomt dat grote oppervlakten vaak (goedkoop) extensief onderzocht worden om op die manier, wanneer daar aanleiding toe is, veel kleinere oppervlakten (duurder) intensief te onderzoeken. Met andere woorden: een vorm van scoping of trechteren. Het hele proces draait om de vraag: is er sprake van (een) behoudenswaardige vindplaats(en)? Dit wordt vastgesteld middels een door het Rijk opgestelde puntentelling (‘waardestelling’) aan de hand van vastliggende criteria. Ten behoeve van de besluitvorming formuleert en onderbouwt de archeologisch uitvoerder (een gekwalificeerd bedrijf) de waardestelling en legt dit in een onderzoeksrapport vast in het zogenaamde selectieadvies. Een uitspraak over deze behoudenswaardigheid wordt door het bevoegd gezag gedaan en ‘selectiebesluit’ genoemd. Een uitgebreide beschrijving van het AMZ-proces is weergegeven in de laatste paragraaf.
Kwaliteit in de archeologie Met de introductie van marktwerking is in het archeologische bestel een uitgebreid systeem van kwaliteitszorg opgezet. In dit systeem zijn regels vastgelegd voor de uitvoering van onderzoek en zijn verschillende vormen van toezicht geformuleerd. Het bestaat uit de volgende onderdelen: - de opgravingsvergunning - de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) - het beroepsregister - de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA) - de Erfgoedinspectie Opgravingsvergunning In de Monumentenwet is opgenomen dat alleen gekwalificeerde instanties met een opgravingsvergunning mogen opgraven. Om zich te kwalificeren moeten die instanties een kwaliteitsborgingsysteem hebben. De vergunning wordt door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verstrekt aan bedrijven, gemeenten en universiteiten en kan worden beperkt tot bepaalde periodes, gebieden of werkzaamheden. Alleen partijen die erkend zijn door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en over een opgravingsvergunning beschikken mogen via veldwerk (opgravingen, maar ook boringen) actief archeologische resten opsporen en documenteren. Zij zijn daarbij gehouden aan de vigerende versie van de KNA.
161
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie In de KNA staan de vaktechnische normen en werkprocessen beschreven. Het beheer van de KNA is in handen van een Centraal College van Deskundigen (CCvD), waarvan het secretariaat bij de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB) is ondergebracht. Alle producten die tijdens het AMZ-proces aan het bevoegd gezag worden overlegd moeten voldoen aan de eisen zoals beschreven in de vigerende versie van de KNA. Erfgoedinspectie Toezicht op de naleving van de KNA berust bij de sector Archeologie van de Erfgoedinspectie (EI). Deze ziet toe op de kwaliteit van de uitvoering van archeologische werkzaamheden. Alle houders van een opgravingsvergunning vallen onder het toezicht, voor hun uitvoering van het archeologisch veldwerk. Dit zijn bedrijven, gemeentelijke archeologische diensten, universiteiten en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Het EI houdt geen toezicht op de andere werkzaamheden van de vergunninghouders, zoals bijvoorbeeld de uitvoering van het archeologisch inhoudelijk beleid door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de gemeenten, en het onderwijs en wetenschappelijk onderzoek door de universiteiten. Beroepsregister Het beroepsregister wordt beheerd door de Nederlandse Vereniging van Archeologen (NVvA) en is nog in ontwikkeling. Uiteindelijk is het de bedoeling dat alle in Nederland werkzame professionele archeologen zich inschrijven in dit register. Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA) Om op nationaal niveau de samenhang te bevorderen in de doelen en de prioriteiten van het archeologische onderzoek heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA) opgesteld. ‘Nationaal’ betekent in dit verband nadrukkelijk niet dat de NOaA alleen betrekking heeft op archeologische waarden die van nationale (of internationale) waarde zijn. De NOaA is bedoeld als onderzoeksagenda voor het gehele Nederlandse grondgebied (incl. de Nederlandse wateren), voor alle archeologische verschijningsvormen en het gehele verleden, van de eerste menselijke occupatie van Nederland, zo’n 250.000 à 350.000 jaar geleden, tot omstreeks 1950 na Chr.
3.2 Provincie Sinds de inwerkingtreding van de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wro) heeft de provincie geen toetsende rol meer bij o.a. bestemmingsplannen. Zij kan nu alleen een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen als kan worden aangetoond dat er een provinciaal belang in het geding is. Archeologie is door de inwerkingtreding van de Wamz in 2007 onderdeel van de ruimtelijke ordening. De provincie Utrecht moet dus gaan vaststellen wat haar archeologisch belang is. Zij is daar mee bezig, waardoor medio 2010 het archeologisch belang en het bijbehorende instrumentarium moet zijn vastgelegd. Vervolgens zullen deze worden opgenomen in de structuurvisie. Op basis van de Ontgrondingwet is de provincie bevoegd gezag inzake ontgrondingen; als er archeologische waarden verwacht worden is de provincie toetser en beoordelaar van de rapporten
162
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
en PvE’s. Om de archeologische onderzoeken en rapportages beter aan de wensen van de provincie te laten voldoen, zijn enkele jaren geleden richtlijnen voor bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek opgesteld. Hierin is aangegeven welke bronnen moeten worden geraadpleegd en welke methoden moeten worden ingezet bij veldonderzoek: - Richtlijnen voor bureauonderzoek Provincie Utrecht, december 2007; - Richtlijnen Provincie Utrecht ten behoeve van inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen (december 2007). De Richtlijnen voor bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen zijn bestemd voor gebruik door de verschillende archeologische bedrijven. In deze richtlijnen is aangegeven welke bronnen moeten worden geraadpleegd, welke methoden moeten worden ingezet bij veldonderzoek en waar de rapportages aan dienen te voldoen. Ze vormen een aanvulling of verduidelijking op de specificaties in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). Als te gebruiken bronnen bij bureauonderzoek worden o.a. de CHS en Tastbare Tijd genoemd. Een aantal gemeenten hanteren deze richtlijnen nu ook.
Concept interim-regeling Daarnaast heeft de provincie Utrecht een ‘concept interim-regeling vrijstelling archeologietoets (ondergrens) opgesteld. Hierin wordt aangegeven in welke gevallen plannen (waar de provincie bevoegd gezag is) zijn vrijgesteld van de archeologietoets. De interim-regeling stelt dat alle plangebieden kleiner dan 100 m² zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Verder zijn ingrepen ondieper dan 30 cm -Mv evenmin onderzoeksplichtig. In bijzondere gevallen kan ook vrijstelling worden verleend voor plangebieden kleiner dan 2500 m². Overigens zijn alle bodemingrepen in AMK-terreinen onderzoeksplichtig. Daarnaast geledt de vrijstelling niet als het plan en de bodemingrepen een lineair element betreft. Dit zijn terreinen die vermeld staan op de Archeologische Monumentenkaart. Voor gemeenten met een eigen archeologiebeleid en een eigen vindplaatsenen verwachtingskaart geldt dat zij hun eigen vrijstellingen bepalen.
Steunpunt Archeologie en Monumentenzorg Utrecht (STAMU) Met name kleine gemeenten hebben vaak (nog) niet de archeologische kennis in huis om hun taken goed uit te kunnen voeren. Daarom is in januari 2007 het Steunpunt Archeologie en Monumentenzorg Utrecht (STAMU) opgericht. Het steunpunt heeft tot doel het bevorderen van kennis en betrokkenheid van de gemeenten in de provincie Utrecht bij monumenten en archeologie in alle facetten van het gemeentelijke beleid. Het biedt een platformfunctie voor ondersteuning en deskundigheidsbevordering van gemeenteambtenaren en bestuurders op dit gebied. Het doel is het behoud en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden door een goed ingebed gemeentelijk monumenten- en archeologiebeleid. Het steunpunt wil ook de informatie en ervaringsuitwisseling van gemeenten bevorderen.
163
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Het AMZ-proces
164
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
4 Het AMZ-proces 4.1 Inleiding AMZ-proces omvat de volgende fasen: - Bureauonderzoek en opstellen van PvE’s; - Inventariserend veldonderzoek (verkennende/karterende/waarderende fase); - Archeologische opgraving; - Archeologische begeleiding; - Selectiebesluit: bescherming/vrijgeven.
4.2 Bureauonderzoek en opstellen van PvE’s Tijdens het bureauonderzoek wordt informatie verworven, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied, omvattend de aan- of afwezigheid, aard en omvang, datering, gaafheid en conservering en relatieve kwaliteit daarvan. Het raadplegen van de archeologische verwachtingskaart inclusief achterliggende informatie, voorziet in hoge mate in de noodzakelijke informatie ten behoeve van een bureauonderzoek. Daarnaast dienen in ieder geval nog de beschikbare historische kaarten geraadpleegd te worden (bijv. Kadasterkaart ca. 1830). Indien relevant dient in deze fase tevens lokaal aanwezige expertise (o.a. gemeentelijk archiefmedewerker, amateurarcheologen en beroepsarcheologen) te worden geraadpleegd. Het bureauonderzoek resulteert in een advies voor het vervolg. Er zijn twee mogelijkheden: het kan zijn dat er niets hoeft te gebeuren, of het kan zijn dat ten behoeve van de besluitname inzake de vergunningverlening een inventariserend veldonderzoek nodig is. Voor booronderzoeken is een PvE niet verplicht. Wel dient voor elk booronderzoek een Plan van Aanpak (PvA) opgesteld te worden dat deel uitmaakt van het onderzoeksvoorstel. Dit PvA dient goedgekeurd zijn door de opdrachtgever en eventueel door het bevoegd gezag. Om de kwaliteitseisen conform de KNA te waarborgen en een deskundig advies te garanderen, wordt geadviseerd om ook de grotere boorprojecten in het kader van een inventariserend archeologisch veldonderzoek aan de hand van een PvE te laten uitvoeren. Als het gaat om gravend onderzoek zal een PvE moeten worden opgesteld door een daartoe bevoegd archeoloog. Het bevoegd gezag toetst dit PvE en stelt het vast. Bij gemeenten waar geen (senior-)archeoloog in dienst is, worden de PvE´s beoordeeld door een ingehuurde senior-archeoloog of door een archeoloog werkzaam bij andere overheden (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, provincie of andere gemeenten).
4.3 Inventariserend veldonderzoek Tijdens het inventariserend veldonderzoek wordt (extra) informatie verworven over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied, als aanvulling op en toetsing van de archeologische verwachting, gebaseerd op het bureauonderzoek en middels waarnemingen in het veld. Het veldonderzoek bestaat uit een aantal fasen waarin steeds verder wordt ingezoomd op de aanwezige archeologische waarden.
165
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Verkennende fase De verkennende fase is gericht op het in detail in beeld krijgen van de archeologische verwachting voor een plangebied. Hoewel de gedetailleerde archeologische verwachtingskaart hieraan in principe voldoet, zijn er situaties denkbaar dat aanvullende gegevens nodig zijn over de specifieke geologische opbouw van een gebied en de hieraan te relateren archeologische verwachting. Een voorbeeld zijn gebieden met niet bekende, maar mogelijk omvangrijke bodemverstoringen, waardoor de toegekende verwachting naar beneden dient te worden bijgesteld. Het verkennend veldonderzoek heeft een extensief karakter, waarbij bijvoorbeeld door middel van ‘losse’ boorraaien een gebied wordt onderzocht (afstand tussen raaien bijvoorbeeld 100 tot 200 m). De verkennende fase moet worden gezien als een voorbereiding op een gerichte karterende fase (en is dan ook niet verplicht). In sommige gevallen kunnen de resultaten van de verkennende fase leiden tot het geheel vrijgeven van een gebied. De verkennende fase kan met name interessant zijn voor grotere plangebieden; hoe kleiner het gebied, hoe lager het rendement van een verkennende fase omdat naar verhouding meer boringen nodig zijn.
Karterende fase Het doel van de karterende fase is het in kaart brengen van (nog onbekende) archeologische vindplaatsen. In de meeste gevallen bestaat een kartering uit booronderzoek, aangevuld met een oppervlaktekartering. De boordichtheid en -strategie worden bepaald door de specifieke onderzoeksvraag en de archeologische verwachting. In de KNA 3.1 zijn voor het eerst richtlijnen opgenomen over de te hanteren boordichtheden onder verschillende omstandigheden. Deze zijn gebaseerd op een omvangrijke studie naar de betrouwbaarheid en toepasbaarheid van booronderzoek in de prospectiearcheologie (RAAP-rapport 1000 (Tol e.a., 2004) en de leidraad booronderzoek van de SIKB (Tol e.a., 2006). In sommige gevallen kan blijken dat een booronderzoek niet de beste methode is voor een karterende fase, maar dat juist gravend onderzoek (proefsleuven of proefputten) noodzakelijk zijn (bijv. voor het karteren van een mogelijk grafveld).
Waarderende fase De waarderende fase van het inventariserend veldonderzoek dient om meer duidelijkheid te verkrijgen over de aard en begrenzing van een vastgestelde archeologische vindplaats ten behoeve van de waardebepaling. Zo kan het gewenst zijn om een archeologische vindplaats zo optimaal mogelijk te behouden, bijvoorbeeld door middel van inpassing. Een waarderend inventariserend veldonderzoek (vaak door middel van proefsleuven/proefputten) is tevens gewenst voorafgaand aan een archeologische opgraving, teneinde gedetailleerde gegevens te verkrijgen met het doel de opgraving zo doelgericht mogelijk te kunnen uitvoeren. De vindplaatsen worden onderzocht op hun fysieke kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging. Een waarderend onderzoek bestaat in veel gevallen uit een proefsleuvenonderzoek, maar kan ook andersoortig onderzoek inhouden (geofysisch onderzoek of waarderend booronderzoek).
Proces van waardestelling De vindplaatsen worden in eerste instantie op hun fysieke kwaliteit (gaafheid en conservering) beoordeeld. De beoordeling van de fysieke kwaliteit is gerelateerd aan de archeoregio waarin de vindplaats zich bevindt; op deze wijze wordt de conserveringstoestand in relatie tot andere relevante sites bekeken.
166
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Indien te verwachten is dat op één van de inhoudelijke criteria ‘hoog’ wordt gescoord, wordt de vindplaats in principe behoudenswaardig geacht. Dit ‘vangnet’ heeft tot doel ervoor te zorgen dat aan terreinen die van beperkte fysieke kwaliteit zijn maar desondanks inhoudelijk van groot belang, geen negatief selectiebesluit wordt toegekend. Vindplaatsen die op grond van hun fysieke kwaliteit als in principe behoudenswaardig zijn aangemerkt, worden vervolgens gewaardeerd op hun inhoudelijke kwaliteit. Eerst vindt een afweging plaats op de eerste drie inhoudelijke kwaliteitscriteria: zeldzaamheid, informatiewaarde en ensemblewaarde. Na deze weging wordt bij vindplaatsen met een lagere inhoudelijke waardering nagegaan of het criterium representativiteit van toepassing is. Hierbij dient ook de onderzoeksagenda van de gemeente te worden betrokken. Uiteindelijk volgt op basis van deze waardestelling een selectieadvies en selectiebesluit.
4.3 Maatregelen Als blijkt dat er sprake is van behoudenswaardige resten kunnen deze op drie manieren worden behouden, door middel van een opgraving, begeleiding of bescherming.
Archeologische opgraving Een archeologische opgraving heeft als doel vondst- en spoorgegevens van een archeologische vindplaats te verzamelen en te documenteren en is gericht op vooraf geformuleerde onderzoeksdoelstellingen (vastgelegd in een PvE). Tijdens een archeologische opgraving worden sleuven en putten aangelegd en wordt de archeologische vindplaats vernietigd (archivering ex situ). Alleen de te verstoren oppervlakken worden onderzocht. Na opgraving kunnen de geplande werkzaamheden zonder beperkingen worden uitgevoerd. Wel worden beschermende maatregelen (o.a. regelgeving) getroffen voor niet opgegraven delen van een vindplaats.
Archeologische begeleiding Tijdens een archeologische begeleiding worden vondst- en spoorgegevens van een (mogelijk aanwezige) vindplaats geregistreerd, zonder dat daarbij sprake is van het aanleggen van sleuven of putten. Archeologische begeleiding wordt uitgevoerd tijdens bodemverstorende activiteiten die om niet-archeologische redenen plaatsvinden en waar gegronde redenen zijn om aan te nemen dat archeologische waarden aanwezig zouden kunnen zijn. Bij vaststelling van archeologische waarden kan een begeleiding alsnog resulteren in een archeologische opgraving. Let op: archeologische begeleiding is alleen onder strikte voorwaarden een gangbare onderzoeksmethode. Er moet sprake zijn van een situatie waarin het normale archeologische onderzoekstraject niet kan worden doorlopen. In de nieuwe KNA 3.1 (uitgekomen in juli 2006) staan onder ‘Protocol archeologische begeleiding’ de volgende mogelijke aanleidingen voor een begeleiding: - wanneer als gevolg van fysieke belemmeringen het niet mogelijk is om adequaat vooronderzoek te doen; - wanneer er op grond van de beschikbare archeologische informatie wordt geconcludeerd dat het doen van een opgraving niet (meer) nodig is, maar men toch graag het zekere voor het onzekere wil nemen; - wanneer sprake is van bijzondere onderzoeksvragen bij uitvoeringstrajecten.
167
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Een archeologische begeleiding kan drie verschillende doelen hebben. Dit is afhankelijk van de plaats van het onderzoek in het AMZ-proces: - Wanneer de begeleiding plaatsvindt vóór het selectiebesluit, dan heeft deze hetzelfde doel als het proces inventariserend veldonderzoek proefsleuven (IVO-P). Dit doel is: “het aanvullen en toetsen van het gespecificeerde verwachtingsmodel, dat gebaseerd is op het bureauonderzoek”. Het gaat hierbij om een kleine ingreep in een groot gebied, of gebieden in stads- of dorpscentra, waar de archeologische waarden door opstallen pas door sloop toegankelijk worden. Hiervoor is een PvE vereist. - Wanneer de begeleiding plaatsvindt ná het selectiebesluit en er derhalve op grond van waarderingscriteria sprake is van een behoudenswaardige vindplaats, dan heeft deze hetzelfde doel als het proces Opgraven: “het documenteren van gegevens en het veiligstellen van materiaal van vindplaatsen om daarmee informatie te behouden die van belang is voor kennisvorming over het verleden”. Ook hiervoor is een PvE vereist. - Wanneer een begeleiding betrekking heeft op bodemingrepen op gewaardeerde terreinen, dus zowel op beschermde terreinen als op AMK-terreinen is het doel “om binnen de grenzen van de verstoring tijdens de grondwerkzaamheden waargenomen vondsten te documenteren en te bergen. Een essentiële meerwaarde van een archeologische begeleiding is dat tijdens de uitvoering archeologisch toezicht wordt gehouden op een juiste uitvoering van civiele werkzaamheden conform de vergunningvoorwaarden. Daardoor wordt mogelijke schade door een onjuiste uitvoering van de werkzaamheden voorkomen”.
Bescherming Bescherming houdt in dat er fysieke maatregelen worden getroffen op het terrein met archeologische waarden zelf (bescherming in situ). Doel daarvan is de meest gunstige randvoorwaarden te scheppen voor duurzaam behoud, zonder de aanwezige archeologische waarden te beschadigen. Bescherming betekent niet per definitie dat op terreinen geen ontwikkelingen meer mogelijk zijn. Onder stringente voorwaarden kunnen ook op beschermde terreinen bovengronds ontwikkelingen plaatsvinden. Specifiek met de Belvedere-doelstelling `behoud door ontwikkeling` in het achterhoofd, kunnen ruimtelijke ontwikkelingen op monumentale terreinen zelfs wenselijk zijn om het hier verborgen verleden beleefbaar te maken.
Vrijgeven De resultaten van het archeologisch onderzoek kunnen tenslotte ook zodanig zijn dat geen vervolgstappen hoeven te worden voorgesteld. De geplande bodemingrepen kunnen in dat geval zonder beperkingen ten aanzien van archeologische waarden worden uitgevoerd. Hiertoe kan besloten worden als er geen archeologische waarden aanwezig zijn of van zo’n marginale betekenis zijn, dat verder onderzoek of bescherming een te zwaar middel is. Ook zwaar verstoorde vindplaatsen, waarvan op grond van waarderend onderzoek duidelijk is geworden dat de wetenschappelijke informatiewaarde te sterk is aangetast, kunnen genomineerd worden om zonder verder onderzoek te worden vergraven. Dergelijke situaties zijn nogal eens punt van discussie, met name vanwege de kans op bijzondere vondsten (bijvoorbeeld een diep ingegraven waterput). Die situaties zullen zich altijd blijven voordoen, wat geen belemmering moet zijn een beargumenteerd, selectief beleid te voeren ten aanzien van een adequate archeologische monumentenzorg.
168
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Amateurarcheologen In het verleden voerden amateurarcheologen soms min of meer zelfstandig opgravingen uit. Door de veranderende regelgeving zijn de eisen die gesteld worden aan het verrichten van archeologisch onderzoek sterk aangescherpt (KNA, Erfgoedinspectie ). Dit betekent dat ook voor amateurarcheologen nieuwe regels gelden. Vaak wordt gedacht dat de inzet van amateurs en vrijwilligers niet meer mogelijk is. Amateurs kunnen echter deelnemen aan professioneel onderzoek door een gecertificeerd archeologisch bedrijf of een gemeente met een opgravingsvergunning. Zij dienen dan wel te werken onder supervisie van een erkend leidinggevende. Gemeenten kunnen de deelname van lokale amateurarcheologen bij onderzoek stimuleren door in het Programma van Eisen voor de uitvoering van archeologisch onderzoek de voorwaarde op te nemen dat de uitvoerder lokale amateurs bij het onderzoek betrekt.
169
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
170
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Bijlage 8: De AMZ-cyclus onder water Inleiding Wanneer onder water bodemingrepen zijn gepland, behoort volgens de WAMZ ook de zorg voor eventuele archeologische resten geregeld te zijn. De opzet van deze ‘zorg’ is beschreven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (Waterbodems). De in de KNA Waterbodems beschreven onderzoeksvolgorde is op te delen in twee hoofdfasen: vooronderzoek en maatregelen. Het vooronderzoek valt daarbij uiteen in twee fasen: bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek.
Bureauonderzoek Tijdens het bureauonderzoek wordt op basis van reeds bekende informatie over de ontwikkeling van het landschap en de bewoningsgeschiedenis een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld. Een gespecificeerde archeologische verwachting is het antwoord op de vierledige vraag: - Welke archeologische resten (wat en hoe oud) kunnen worden verwacht? - Waar kunnen deze worden verwacht? - Op welke diepte kunnen deze worden verwacht? - Hoe kunnen de te verwachten archeologische resten met inventariserend veldonderzoek worden opgespoord?
Inventariserend veldonderzoek Deze gespecificeerde verwachting fungeert als de hypothese die in de daarop volgende fase wordt getoetst door middel van inventariserend veldonderzoek. Dit onderzoek valt uiteen in drie fasen: de verkennende opwaterfase, de verkennende onderwaterfase en de waarderende onderwaterfase. Tijdens de verkennende opwaterfase wordt -meestal door middel van akoestische methoden- de waterbodem onderzocht. Eventuele anomalieën, vaak ‘contacten’ genoemd, kunnen duiden op archeologische resten. Waar dat het geval is of lijkt te zijn, kan tijdens de verkennende onderwaterfase bekeken worden of het inderdaad archeologische resten betreft. Meestal worden hiervoor duikinspecties gehouden. Bij sterke stroming of zeer slecht zicht wordt ook wel gebruik gemaakt van RCV’s (Remote Controled Vehicle), akoestische camera’s, een sonar-apparaat dat ‘foto’s’ maakt door middel van geluidsgolven en sector-scanners, een sonarapparaat dat vanaf de bodem lokale sonaropnamen maakt. Indien blijkt dat er inderdaad sprake is van archeologische resten, dan wordt tijdens de waarderende onderwaterfase een waardestellend onderzoek uitgevoerd. Dit gebeurt door op het object te duiken, waar nodig het object vrij te leggen en materiaal te verzamelen aan de hand waarvan uitspraken kunnen worden gedaan over de aard en ouderdom van het object, de conservering en gaafheid. Na deze fase is het inventariserend veldonderzoek afgerond en volgt een ‘selectiebesluit’, waarin de bevoegde overheid een uitspraak doet over de behoudenswaardigheid van de vindplaats. Is deze behoudenswaardig, dan zijn maatregelen nodig. In de praktijk betekent dat het aanpassen van de voorgenomen ingrepen, zodat de resten niet worden aangetast, eventueel in combinatie met beschermende maatregelen of, wanneer dat niet mogelijk blijkt, opgraven.
171
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Methoden van vooronderzoek op waterbodems, opwaterfase De geformuleerde archeologische verwachtingen zijn behoorlijk specifiek en vondstcategorie-gerelateerd. Een methode van onderzoek die nauw aansluit bij deze specifieke verwachting zou ideaal zijn wanneer deze door middel van inventariserend vooronderzoek moet worden getest in verband met voorgenomen bodemingrepen. De beschikbare en geschikte methoden van onderzoek maken dat echter niet goed mogelijk. Dit wordt hieronder toegelicht op basis van een korte inventarisatie van onderzoeksmethoden. Archeologische resten kunnen zich grofweg op twee plekken bevinden: op of aan de waterbodem of eronder. Er bestaan twee methoden om onder de waterbodem te ‘kijken’. De eerste -akoestischemethode (sub bottom profiler) is ontwikkeld voor geologisch onderzoek. In de archeologische praktijk blijkt echter dat de methode tot zowel vals positieve (er lijkt wat te zitten maar er zit niks) als vals negatieve (er lijkt niks te zitten, maar er zit wel wat) resultaten te leiden. Het optreden van ‘echo’s’ speelt hierin een grote rol, maar ook de interpretatie van de ingewonnen metingen. De tweede methode wordt ook op het land gebruikt en spoort aan de hand van afwijkingen in het aardmagnetisch veld metaal in de bodem op. Deze ‘magnetometer’ kan dus alleen metaal opsporen of materialen die forse hoeveelheden metaal bevatten. Ook deze methode spoort dus heel veel (houten, stenen, aardewerk) archeologische resten niet op, terwijl modern afval (fietswrakken, spijkers, staaldraad, losse ankers) wél een uitslag geven. Er zijn eveneens twee methoden om op de bodem te kijken: de multibeam en de side scan sonar. Beide methoden zijn gebaseerd op geluidsgolven. De multibeam levert in een zeer hoge resolutie metingen op van de diepte van de waterbodem. In wezen is het een zeer geavanceerd echolood. De side scan sonar richt zijn geluidsgolven niet neerwaarts, maar zijwaarts, waardoor een ‘sonarbeeld’ ontstaat van een strook ter weerszijden van een gevaren lijn. Dit beeld lijkt sterk op een zwart-wit foto en geeft doorgaans een goed beeld van wat er zoal op de bodem ligt of uit de bodem steekt. Side scan sonar is het meest geschikt om de waterbodem af te speuren tijdens de verkennende opwaterfase van het inventariserend veldonderzoek. Multibeam kan in twijfelgevallen daarbij helpen. Andersom (multibeam aangevuld door side scan sonar) is minder geschikt, omdat multibeam iets minder duidelijke ‘plaatjes’ oplevert. Beide onderzoeksmethoden zijn relatief snel uit te voeren en in vergelijking met archeologisch vooronderzoek op land vrij goedkoop. In de praktijk levert een bureauonderzoek dan ook bij het advies om vervolgonderzoek te verrichten altijd het advies op dit uit te voeren in de vorm van side scan sonar-metingen, eventueel aangevuld met andere methoden. De inhoud en specificiteit van de tijdens het bureauonderzoek opgestelde verwachting, is dus bij de keuze van de onderzoeksmethode voor de verkennende opwaterfase nauwelijks van belang. Dat biedt de mogelijkheid om bureauonderzoek voor de Lekbodem minimaal uit te voeren -bijvoorbeeld in de vorm van een globale verwachtingskaart- en bij voorgenomen bodemingrepen onder water direct te starten met de stap van inventariserend veldonderzoek, verkennende opwaterfase. Gezien de snelheid en kosten van deze methode is het zelfs te overwegen om vanuit de gemeente deze fase van onderzoek te laten doen. De gemeentelijke verwachtings- en beleidskaart kan dan nader worden gespecificeerd aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek in de verkennende opwaterfase. Op het land is dit kostentechnisch en logistiek nauwelijks mogelijk.
172
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
Methoden van onderzoek op waterbodems, onderwaterfase Verder verkennend onderzoek wordt onderwater verricht in de vorm van duikwerkzaamheden, eventueel geassisteerd -of geheel vervangen- door geavanceerde inspectieapparatuur. Dit type onderzoek is duur en logistiek ingewikkeld en kan derhalve praktisch gezien alleen op puntlocaties worden uitgevoerd. Datzelfde geldt voor de uitvoering van maatregelen, met name opgravingen.
173
RAAP-RAPPORT 2145 Een gestapeld verleden; gemeente Nieuwegein Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart
174