Een duopraktijk als koppel: exploratie van voor– en nadelen. Een kwalitatief onderzoek.
Masterthesis aangeboden tot het behalen van de graad van “Master in de Huisartsgeneeskunde”. Academiejaar 2008-2009.
Dr. Liesbeth Van de Voorde Promotor: Prof. dr. J. Goedhuys
1
Dankwoord Eerst en vooral wil ik alle mannen en vrouwen huisartsen bedanken die bereid geweest zijn mij bij hen thuis te ontvangen voor het afnemen van een interview. Zonder hun enthousiaste medewerking was het onmogelijk geweest deze gegevensbank op te bouwen. Hun eerlijkheid bij het beantwoorden van de soms delicate vragen heeft een diepe indruk op me achter gelaten. Hierdoor lieten de koppels mij toch een kijkje nemen in hun persoonlijke en professionele relatie. Ik heb op enkele maanden tijd heel wat levenswijsheid mogen opdoen, waarvoor hartelijk dank! Dank aan mijn promotor prof. dr. Jo Goedhuys voor zijn steun, zijn inbreng en zijn nauwgezette en kritische begeleiding van dit project. Hij stond op alle momenten klaar via telefoon en email om mijn project bij te sturen, zelfs als hij in het buitenland verbleef. Dank voor het vertrouwen dat ik mocht ervaren. Tevens dank aan mevrouw An Stockmans van het ICHO voor haar administratieve ondersteuning bij het aanreiken van de noodzakelijke contactgegevens. Een speciaal woord van dank gaat uit naar mevrouw Ester Vanachter voor alle tijd die ze aan dit project heeft besteed. Uiteraard ook mijn welgemeende dank aan alle deskundigen die bereid waren mij te helpen bij de exploratie van het thema: dokter Daniëlle Grouwels, mevrouw An Custers, prof. dr. Alfons Vansteenwegen en dokter Bernard Meyfroodt. Zonder hun inbreng was dit project er nooit geweest.
Liesbeth Van de Voorde 10 april 2009
2
Samenvatting Achtergrond: Als koppel overwegen mijn man en ik om samen een duopraktijk huisartsgeneeskunde te starten. In praktijk blijken hierover zowel succesvolle als minder succesvolle verhalen te bestaan. Wellicht bestaat hierover literatuur en/of aanbevelingen, maar even wellicht werden deze nog nooit op een rijtje gezet. Doelstelling: Zoveel mogelijk adviezen, tips, referentiekaders verzamelen over het runnen van een huisartsenpraktijk als koppel. Methode: Na een zoektocht doorheen de wetenschappelijke literatuur, werden ervaringsdeskundigen (docenten aan universiteiten, therapeuten en mensen die over dit onderwerp geschreven hebben) aangesproken om zo verder op zoek te kunnen gaan naar informatie en “grijze literatuur” (snowballing). Deze informatie werd de uitvalsbasis voor ons kwalitatief onderzoeksdesign bestaande uit semigestructureerde interviews bij 20 (ex)koppels huisartsen. De verkregen verhalen werden in kaart gebracht. Resultaten: In de internationale wetenschappelijke literatuur bleek het onderwerp van samenwerking tussen man en vrouw huisarts, onontgonnen terrein te zijn. Vier experten, die hierover relevante tips en referenties naar “grijze literatuur” konden weergeven werden aangesproken. De semigestructureerde interviews bij de 20 (ex) koppels huisartsen leverden 282 bladzijden tekst op, die geanalyseerd werden over een periode van 3 maanden. Vier grote thema’s kwamen aan bod: principe van gelijkwaardigheid en taakverdeling, praktijkorganisatie in het algemeen (voordelen/nadelen), persoonlijke ontwikkeling en tenslotte enkele delicatere, emotionelere topics. De “take-home” boodschappen van de verschillende koppels konden gereduceerd worden tot 10 aandachtspunten, die u hieronder terugvindt. Conclusie (tips): de 10 geboden voor een samenwerkend huisartsenkoppel. 1. Zorg in de eerste plaats dat je een goed koppel bent, en de rest volgt vanzelf! Goede partnerkeuze is cruciaal. 2. Werk aan hetzelfde doel, maar geef elkaar voldoende ruimte. 3. Maak tijd voor ontspanning en vrije tijd samen. Maak niet dat geneeskunde een eiland is waar je niet meer af geraakt! 4. Onderlinge communicatie is zeer belangrijk; wat zijn ieders ambities en verwachtingen? 5. Als vrouw bevallingsverlof nemen; je hebt mentaal toch wat tijd nodig om moeder te worden. 6. Goede afspraken maken over de kinderen: ofwel 50/50 verdelen, ofwel als moeder wat minder werken, ofwel allebei ¾ werken. 7. Zorgen voor een goede praktijk- en gezinsorganisatie met voldoende ondersteuning (poetshulp, kinderopvang, praktijkhulp). Organisatietalent en flexibiliteit zijn een noodzaak! 8. Goede taakverdeling is nodig zowel in de praktijk als op privégebied. 9. Lijnen trekken, grenzen stellen, durven neen zeggen en je eraan houden. Erover waken dat geen van beiden over zijn/haar grenzen gaat. 10. Ieder moet zichzelf blijven, ieder moet zich apart als arts kunnen ontwikkelen.
3
Inhoudstafel 1. Inleiding en verantwoording onderwerp
5
2. Doelstelling en onderzoeksvragen
6
3. Methode
7
a. Literatuuronderzoek
7
b. Experten en “grijze” literatuur
8
c. Interviews
9
4. Resultaten
14
a. Literatuuronderzoek
14
b. Experten en “grijze” literatuur
15
c. Interviews
21
5. Conclusies en discussie
33
6. Persoonlijke evaluatie
36
7. Bijlagen
37
8. Referenties en contactpersonen
38
4
1. Inleiding en verantwoording onderwerp Samen in één huisartsenpraktijk, samen? Deze vraag spookte door mijn hoofd op het moment dat ik na 2 jaar assistentschap Fysische Geneeskunde & Revalidatie, besloot van koers te veranderen richting huisartsgeneeskunde. Ik was net gehuwd en mijn man had zich net gevestigd als erkend huisarts op het moment dat ik de overstap van specialisatie naar huisartsgeneeskunde maakte. De vraag wat er zou gebeuren na mijn opleiding als HAIO, hield ons beiden bezig. Ik was enerzijds opgetogen dat ik de stap naar huisartsgeneeskunde gezet had, maar anderzijds rees de vraag hoe we als man en vrouw ons huisartsenberoep best konden combineren zodat we zowel professioneel als op privégebied de beste kans op succes zouden hebben. Samen in één duo- of groepspraktijk of elk in afzonderlijke groepspraktijken? Welke vorm van praktijkvoering zou de beste optie zijn? Het aspect van samenwerking tussen huisartsen in het algemeen staat de laatste tijd in de belangstelling. Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) onderzocht samen met de 7 Belgische universiteiten de verminderde aantrekkingskracht van huisartsgeneeskunde en het KCE pleit voor werken in teamverband.1 Het samenwerken is één van de maatregelen die de werkomstandigheden van huisartsen verbetert. Het beeld van de huisarts als solist verdwijnt meer en meer ten voordele van de opkomende groepspraktijken. Huisartsen van vandaag streven, mede door de vervrouwelijking van het beroep, meer naar een evenwicht tussen praktijk en gezin. Door het fenomeen van samenwerking wegen de werkomstandigheden van huisartsen minder zwaar op hun privéleven. Er zijn verschillende vormen van samenwerking mogelijk: duopraktijk, groepspraktijk, netwerk… Heel wat huisartsen werken samen met een collega met wie ze een familiale band hebben: ouder-kind, broers en zussen, echtgenoten,… De tendens van samenwerking zorgt ervoor dat nogal wat huisartsen in een nieuwe werksituatie terecht komen en ter ondersteuning beschrijft men onder andere in Huisarts Nu een praktisch werkinstrument om huisartsen hierin te helpen. Ik kan me echter wel voorstellen dat voorwaarden tot samenwerken en afspraken tussen huisartsen verschillen wanneer men al dan niet een familiale band heeft met elkaar. Mijn interesse gaat dan ook specifiek uit naar de aspecten van het samenwerken tussen huisartsen die niet alleen collega’s zijn, maar die ook de sterke familiale band van echtgenoten hebben. Eén van de doelen van samenwerking is meer ruimte te ontwikkelen voor het privé - en gezinsleven van huisartsen, maar hoe zit dat dan bij huisartsenkoppels die samenwerken? Wat zijn de specifieke items van samenwerken als man en vrouw huisarts? In de praktijk blijken hierover zowel succesvolle als minder succesvolle verhalen te bestaan. Zo groeide bij mij het idee mijn masterproef, voor het behalen van het diploma huisartsgeneeskunde, te besteden aan de exploratie van het thema samenwerken tussen huisartsenkoppels. Wat zijn de specifieke aspecten van deze vorm van samenwerking; wat zijn voor- en nadelen wanneer men als man en vrouw samenwerkt in één praktijk? Welke voorwaarden dienen vervuld te zijn om als huisartsenkoppel zowel op professioneel als privévlak succes te boeken? Het doel werd dan ook een beperkt kwalitatief onderzoek te doen, vertrekkende vanuit de literatuur, om zo enerzijds de specifieke aspecten van samenwerking tussen man en vrouw huisartsen aan het licht te brengen en anderzijds om valkuilen op te sporen en tips te formuleren. Is het mogelijk een serie tips te geven om huisartsenkoppels te helpen slagen in hun praktijk, hun gezin en hun huwelijk?
5
2. Doelstelling en onderzoeksvragen Wat zijn de specifieke aspecten van samenwerking tussen verwante huisartsen, met name tussen man en vrouw? Wat is hierover enerzijds terug te vinden in de literatuur? Wat kunnen anderzijds ervaringsdeskundigen hierover adviseren? Is het mogelijk een serie valkuilen op te sporen en tips te geven over samenwerking tussen man en vrouw huisarts? Wat leren we uit ondervraging van de samenwerkende huisartsen zelf? Het doel van mijn onderzoek is te exploreren hoe samenwerking tussen echtgenoten huisartsen verloopt, wat hun ervaringen zijn omtrent de voorwaarden enerzijds en de voor- en nadelen anderzijds. In welke mate beïnvloedt hun professionele relatie al dan niet hun intieme relatie op een positieve of negatieve wijze? Is er een meerwaarde aan deze combinatie, of eerder een neerwaartse spiraal? Welke valkuilen moet men trachten te vermijden? Met andere woorden wat zijn de tien geboden voor een succesvolle combinatie van een huisartsenpraktijk, gezin en huwelijk bij het samenwerkende huisartsenkoppel?
6
3. Methode a. Literatuuronderzoek Voor ons kwalitatief onderzoeksdesign hebben we gekozen om semigestructureerde interviews af te nemen bij 20 (ex)koppels huisartsen. Als voorbereiding op deze interviews, moesten eerst relevante thema’s en gesprektopics samengebracht worden. Een verkennend literatuuronderzoek drong zich dan ook eerst op. Eerst en vooral voerde ik een zoekopdracht uit in Pubmed, MedLine aan de hand van MeSH termen (Medical Subject Heading). Trefwoorden als Major Topic: group practice: Any group of three or more full-time physicians organized in a legally recognized entity for the provision of health care services, sharing space, equipment, personnel and records for both patient care and business management, and who have a predetermined arrangement for the distribution of income.
duopractice: geen MeSH term beschikbaar general practice = family practice: A medical speciality concerned with the provision of
continuing, comprehensive primary health care for the entire family. Year introduced: 1978 qualitative research: Research that derives data from observation, interviews, or verbal interactions and focuses on the meanings and interpretations of the participants (From Holloway and Wheeler, 'Ethical issues in qualitative nursing research,' Nursing Ethics, 1995 Sep; 2(3): 223-232 professional practice = professional corporations: Legally authorized corporations owned and managed by one or more professionals (medical, dental, legal) in which the income is ascribed primarily to the professional activities of the owners or stockholders. independent practice associations: A partnership, corporation, association, or other legal entity that enters into an arrangement for the provision of services with persons who are licensed to practice medicine, osteopathy, and dentistry, and with other care personnel. Under an IPA arrangement, licensed professional persons provide services through the entity in accordance with a mutually accepted compensation arrangement, while retaining their private practices. Services under the IPA are marketed through a prepaid health plan. (From Facts on File Dictionary of Health Care Management, 1988) partnership practice: A voluntary contract between two or more doctors who may or may not share responsibility for the care of patients, with proportional sharing of profits and losses.
Nadien nam ik 7 artikels uit het lokale Belgische tijdschrift Huisarts Nu door waarin onder andere door Dr. D. Grouwels en Prof. dr. J. Goedhuys geschreven wordt over huisarts en samenwerking en huisarts en onderzoek. Huisarts Nu is een uitgave van Domus Medica vzw. Deze artikels vond ik na een zoektocht via de website van Domus Medica, met als zoektermen huisarts en samenwerking.
7
b. Experten en “grijze” literatuur Als volgende stap in de informatieverwerving omtrent de thematiek van samenwerking tussen echtgenoten, werden experten aangesproken, die over dit onderwerp informatie kunnen bieden op basis van hun onderzoek en/of ervaringsdeskundigheid. Deze referentiepersonen werden gesuggereerd door mijn promotor. Als eerste expert werd Dr. Danielle Grouwels aangesproken. Zij is huisarts en tevens coördinator van de cel teammanagement en praktijkorganisatie van HUSAM (huisarts en samenwerking) en zo begeleidt ze andere huisartsen bij hun projecten van samenwerking. Via Dr. D. Grouwels kreeg ik inzage in hoofdstuk VI, VII en VIII uit de licentiaatverhandeling psychologie (K. U. Leuven 2000) van Inge Vermeersch met als titel: Groepsontwikkeling in huisartsengroepspraktijken. Prof. dr. Alfons Vansteenwegen is psycholoog-psychotherapeut en voorzitter van het Instituut voor Familiale en Seksuologische Wetenschappen aan de K.U. Leuven. Hij was bereid als tweede expert op te treden voor ons onderzoek. Ik had de mogelijkheid hem te interviewen en daarnaast kreeg ik verwijzingen naar relevante “grijze” literatuur zoals één van zijn basisboeken Liefde is een werkwoord2 en enkele artikels; Gewin en gezin uit de NCHV brochure in 1992 en Investeer in je relatie zoals in je zaak uit Z. O. Magazine nummer 18 in 2006. Onze derde expert was mevrouw An Custers, psychologe en relatietherapeute, ex-directeur van de Interactie Academie vzw in Antwerpen. De Interactie Academie vzw is een opleidingscentrum, gespecialiseerd in communicatie en tussenmenselijke verhoudingen, systeemtheoretisch bekeken.3 Momenteel is mevrouw Custers reeds op rustpensioen, maar ze werkt nog steeds met koppels of individuen rond relatieproblemen, onder wie ook enkele huisartsen. Als vierde en laatste expert, interviewde ik Dr. Bernard Meyfroodt, huisarts in Erps-Kwerps en tevens trainer in systeembenadering aan de K. U. Leuven. Tenslotte nam ik het boek, Verboden toegang; Verkenning rond het menselijk territorium, van C. B. Bakker en M. K. Bakker-Rabdau door4. Hierin wordt het concept “territorium” beschreven. Het hoofdstuk over de toepassing van de territoriumtheorie in huwelijk en gezin was voor ons onderzoek het meest relevante.
8
c. Interviews I.
Aanmaak van de vragenlijst
De verkennende zoektocht bestaande uit literatuuronderzoek, interviews van deskundigen en exploratie van weliswaar “grijze” literatuur, bracht relevante thema’s over samenwerkende huisartsenkoppels aan het licht. Op basis van dit explorerend onderzoek werd er een vragenlijst opgesteld en deze vragenlijst werd de uitvalsbasis voor ons kwalitatief onderzoeksdesign bestaande uit semigestructureerde interviews die ik afnam bij 20 (ex)koppels huisartsen. We kozen voor kwalitatief onderzoek precies omdat er op dit terrein niets terug te vinden is in de literatuur. Persoonlijke interviews geven de meeste garantie op persoonlijke informatie. II.
Keuze van de koppels
Samen met mijn promotor en het secretariaat van het ICHO vzw, werd een lijst opgesteld van mogelijk te interviewen koppels. Er werd gezocht in de lijst van praktijkopleiders en op basis van mond op mond informatie van collega’s die dan weer andere collega’s voorstelden. Ook stafleden werden gecontacteerd. Kortom zo goed als alle mogelijke huisartsenkoppels werden opgezocht. Alle huisartsenkoppels op één na, die ik telefonisch contacteerde, stemden in met een interview. Aangezien ik ter plaatse ging om de koppels te interviewen, was er wel een voorkeur voor koppels uit Limburg, Brabant en Antwerpen, om de verplaatsingstijd realistisch te houden. III.
Verloop van de interviews
Elk van de 20 gesprekken werd door middel van een dictafoon opgenomen en was gebaseerd op de uit 38 vragen bestaande vragenlijst. De lengte van elk interview varieerde van 60 tot 120 minuten, in totaal 30 uur interview. De audiotapes van deze interviews werden door een onafhankelijke persoon uitgetypt en daarna in een worddocument via email aan mij terug gezonden. Dit typewerk nam in totaal 44.5 uur in beslag. IV.
Verwerking van de gegevens
Op deze papieren versie begon de verwerking van de antwoorden. In totaal werden 282 bladzijden tekst geanalyseerd, gemiddeld 14 bladzijden per interview. Per vraag werden de 20 antwoorden onder elkaar gezet en dan werd er gezocht naar enerzijds terugkerende en anderzijds vernieuwende elementen. Door de antwoorden per vraag te bundelen, werden de belangrijkste tendensen vrij snel duidelijk. Meerdere fragmenten tekst werden dubbel geanalyseerd, enerzijds door mezelf en anderzijds door mijn promotor, en deze resultaten werden ter vergelijking aan mekaar voorgelegd. Het volledige proces van analyse nam 3 maanden in beslag. De totale tekst (282 bladzijden) is op aanvraag beschikbaar, maar omwille van de omvang niet in het manuscript opgenomen. Om te staven hoe we tot samenvatting gekomen zijn, toon ik hieronder de fragmenten uit alle 20 interviews, die bekomen werden na het stellen van vraag 29: Hoe gaat u om met irritatie? Deze fragmenten werden zowel door mij als door mijn promotor gelezen en samengevat, en nadien aan elkaar voorgelegd ter vergelijking.
9
(M = man, V = vrouw, L= Liesbeth = interviewer) 1. V: Bwa, op gebied van terrein ben je nooit geïrriteerd... De enige irritatie is administratief, dat ik iets niet heb ingevuld ofzo. M: Ja, of praktische zaken. Of een naam verkeerd genoteerd ofzo. V: Ja, dat is dan even uitvliegen. Dat is maar heel even en dan let je daar de volgende keer op en dan is dat gedaan. L: Dat is dus niet echt een probleem. V: Niet echt neen. M: Nee, toch niet neen 2. M: Dan zal ze het wel merken hè! V: Ja, ik zal bitsiger zijn en hij zal uitvliegen. L: Is dat dan rap vergeten nadien of heeft dat dan ook een negatief effect op het gezin? Als je dan bijvoorbeeld een conflict hebt over iets in de praktijk? M: Ja, dat neem je toch mee. V: Ja, dat neem je mee. M: Dat is dan tot het eens ontploft en dan is het gedaan. Ik heb toch wel een temperament. 3. V: We hebben dat juist nog aan de hand gehad. Ik zeg dat gewoon. Gewoon zeggen. M: Gewoon even over discussiëren en dan is het daarmee uit. V: We zijn hier met 4: ik zeg altijd dat de voorwaarde om in een praktijk samen te werken is in de eerste plaats dat je mekaar graag moet zien. Je moet een hele brede rug hebben want je moet heel veel kunnen incasseren want niemand werkt zoals u en de bedoeling in een groepspraktijk is ook niet dat je .. Ieder heeft zijn eigenheid en moet binnen de praktijk met die eigenheid kunnen functioneren. Maar aan de andere kant kan ik niets zien warm worden; ik zeg de dingen. Ik laat niets sudderen. L: En als dat dan irritatie geeft op het werkgebied, heeft dat dan zijn werkslag op de privé? M: Uiteraard. V: Jaja, maar dat valt mee. M: Nu gaan we een week niet meer met mekaar spreken. (lacht) V: Nee, dat is niet waar want we hebben daarna nog over papa en mama zitten praten. Weinig. M: Ik denk niet dat de discussies of de onenigheid over het praktijkgebeuren zo’n proporties gaan aannemen dat dat tot ‘koude oorlog’ kan leiden. V: Nee, dat is dan eerder het omgekeerde. M: Ja, als er dan al eens.. dan is het eerder over privézaken. V: Het is net het omgekeerde: je pakt eerder je privé mee naar de praktijk als de praktijk mee naar de privé want de praktijk is en blijft mijn werk. Ik doe dat heel graag, maar dat is het werkgedeelte. Irritaties van de privé zijn veel zwaarder dan de irritaties van de praktijk. M: Die zijn inderdaad veel zwaarder. Dat klopt. V: Dat is wel heel duidelijk ja. 4. M:Euhm... (stilte) Ik ben van nature heel rustig daarin, ik ben helemaal niet het opvliegende type dus ik zal dat eerder in stilte verwerken, maar zal ook wel zoeken naar het oplossen en het aangaan van de communicatie. Ik denk dat dat een beetje de essentie is van hoe ik daar dan mee omging. Aan de ene kant is dat een manier geweest die ervoor gezorgd heeft dat er een lange tijd vrede in huis was, maar er is natuurlijk de keerzijde.. dat er namelijk te lang teveel vrede geweest is en dat er eigenlijk te weinig ruzie geweest is waardoor je meer en meer uit elkaar groeit. 5. V: Dat je bepaalde irritaties die je door de jaren heen krijgt op het werk natuurlijk nog wat meer in de verf gezet ziet privé. Dat is toch wel zo. 6. V: Dat moet besproken worden en dat doen wij dan ook. We hebben normaal een vaste dag om te vergaderen, dat is altijd op woensdagnamiddag, maar als er echt iets is, dan wordt dat tussenin besproken. M: Ook tussen ons 2 vroeger bijvoorbeeld wat heb jij gedaan enzo.. We komen bij elkaar en we bespreken dat samen.
10
7. V: Ik denk dat ik mij dan een beetje ben gaan terugtrekken en werk ben gaan vermijden. Anderen gaan zich er dan misschien net meer op storten. Hij kon zich op de patiënten afreageren. Die konden daar ook tegen. L: Dus je hebt eigenlijk wel na een aantal jaar gevoeld dat er irritatie was, maar je bent er nog in blijven doorwerken? V: Ja, maar de irritatie was eigenlijk om die derde. Er was altijd hoop dat hij zijn ogen zou opendoen en dat hij zou een keuze maken voor mij... L: Dat was niet zozeer door het werk? V: Dat was samen denk ik. Toen kwam wel alles boven wat ik nu vertel, is toen op dat moment het licht gekomen .. Vroeger dat was allemaal niet zo erg: iedereen deed zijn ding en het ging goed en.. L: Je analyseerde dat op dat moment niet? V: Neen, dat is eigenlijk pas achteraf geanalyseerd. 8. M: De ene keer al beter dan de andere. Ik ben een redelijk open karakter; mijn hart is op mijn tong; ik moet ook toegeven dat dat misschien één van mijn minder sterke punten is. Als ik geïrriteerd ben; soms lukt het van dat verborgen te houden, maar het gebeurt me ook zeer regelmatig dat ik het duidelijk maak. L: Ja, en stel dat er een conflict is over een praktijkaangelegenheid: wordt dat meegesleurd naar de privé aangelegenheid? M: Neen, ook daar trachten we toch.. Als je met mij ruzie hebt, dan heb je een uur ruzie en nadien zeker niet meer. Dus het wordt onmiddellijk gedraineerd. L: Dus het wordt gezegd en dan is het voorbij en gedaan? M: Ja. En het wordt wel gezegd met de nodige decibels. 9. M: Dan proberen we dat op een goeie manier te zeggen aan elkaar wat natuurlijk niet altijd evengoed lukt. Als je eens niet genoeg geslapen hebt ofzo, dan gaat dat soms wat moeilijker.. V: Meestal kunnen we dat toch wel uitpraten. Het is zo; als koppel ook voel je dat al vlug van: oei, hij is precies geprikkeld. 10. V: Dat is ook al met de jaren gegroeid zo; je wordt rustiger! Dat is echt waar; als je ouder wordt, word je rustiger en je relativeert alles veel meer. Ik denk als je jonger bent, dat dat dan wel anders is. 11. Dat hebben we in het begin gehad door onze andere stijl van werken, maar dan hebben we dat eigenlijk gewoon uitgepraat en dat is hetgeen ik nu ook aan de mensen zeg in praktijk als ze bij ons komen werken: als er u iets irriteert, laat dat niet aanmodderen.. Zeg dat gewoon openlijk. Want je voelt dat ook aan als er iets onderhuids zit te prikkelen; dan kan je dat beter zeggen. Er zijn eigenlijk heel weinig bommen gebarsten; af en toe eens en dan is dat dikwijls over iets heel belachelijk, dat is dan een hoop spanning die onderhuids heeft opgehoopt, maar dat is dan vaak omdat je te vaak en te lang gewerkt hebt.. 12. V: Oftewel blijf ik er rustig onder en zeg ik het gewoon rustig en dan is het meestal wel meteen opgelost. Oftewel is het iets wat mij mateloos irriteert en dan barst ik wel eens uit, maar dat is dan wel inderdaad weer rap vergeten. Wij zijn niet zo.. wij kunnen allebei zo niet dagen aan een stuk stil zijn. Je hebt zo van die mensen die mekaar kunnen negeren; wij kunnen dat niet. En dat is wel een voordeel aangezien je moet samenwerken. Echt zware ruzies hebben wij eigenlijk niet. Heel soms barst er wel eens iets uit en dan is het daarmee gezegd en dan is het ook weer vergeten en vergeven. En naar de patiënten toe; ik denk niet dat zij al ooit ergens hebben gemerkt dat er iets was tussen ons. Misschien dat we dan wel iets minder lief met elkaar zullen omgaan, ik denk dat ze wel zullen merken dat we wat meer verliefd zijn dan op andere momenten en misschien wat afstandelijker zijn, dat ze dat wel merken. Maar voor de rest; ik denk dat wij toch wel vrij goed die professionele houding kunnen aanhouden. Hij kan dat heel goed en ik denk dat dat bij mij ook wel lukt. 13. M:Dat zal afhangen van het karakter denk ik. Tja, als je moe bent of hebt hard gewerkt of je denkt dat je hard gewerkt hebt.. 14. M: Neen, irritatie over het moeten beschikbaar zijn op momenten dat het eigenlijk gedaan was. Daar was irritatie over; dat weet ik nog. Maar zij vond dat eigenlijk minder erg.
11
15. D: Als dit gebeurt, dan zal ik dit proberen te bewaren tot in de privé vertrekken en daar zal ik die irritatie wel verbaal uiten. 16. V: We babbelen daarover, maar ook niet blijven zeveren. M: Dat wordt uitgepraat. V: Je kunt niet blijven zagen ook niet hè! Dat doen we ook niet. 17. M: Daar moet je professioneel mee omgaan.. En ja, kritiek; wat is kritiek? Ik heb niemand van hier ooit betrapt op hele grote fouten waarvan ik denk; dat kan toch niet. Kritiek is juist iets om aan te pakken vind ik. V: Wij hebben hier eigenlijk wel een beetje de gewoonte van als we met iets zitten van daar niet eindeloos mee rond te lopen, maar dat gewoon direct duidelijk te maken. Of dat dan klikt of botst.. Als er iets moet gezegd worden, dan zeggen we dat gewoon. V: Soms ook mekaar gewoon even met rust laten. Niet te moeilijk maken. 18. Dat is net hetzelfde als dat er irritatie in de keuken is! Als er ergens iets is; je zult wel je gedacht zeggen! Als ik hier nu iets kapot maak of een vlek maak ofzo; dat is net hetzelfde. Dat maakt geen verschil of het in de praktijk gebeurt of privé. En als je dan eens een ambetante patiënt gehad hebt; dan kom ik hier in de keuken en ben ik ook nog ambetant. Of soms pak je de telefoon eens iets korter op. 19. M: Tussen ons 2? V: Neen 20. V: Ja, dat kan en dat komt ook heel vaak voor; ik zeg dat altijd en als dat niet doordringt als ik dat zeg, dan schrijf ik dat op en dan ligt dat ’s avonds op de tafel. L: En dan daarna is dat vergeten en vergeven? V: Niet altijd, dan moet er soms nog wel eens over gepraat worden, maar vroeger heb ik dat wel vaak opgekropt en dat is een heel slecht systeem want dan ontploft het op een bepaald moment dus ik probeer dat niet meer te doen. Het is niet evident als je elkaar heel weinig ziet en heel weinig onder je twee bent, want als er altijd iemand in huis is, dan heb je ook niet altijd de kans om zoiets te bespreken. L: Maar die irritaties door praktijkgebonden dingen hebben geen negatieve invloed op de privé situatie? V: Soms wel hè..
Dit zijn de 20 fragmenten die als antwoord op de vraag over irritatie werden gegeven. De fragmenten zijn volledig weergegeven, alles wat het koppel over het topic irritatie heeft verteld, werd hierboven getoond. Per vraag werden dus alle antwoordfragmenten onder elkaar gezet en zo werd er gezocht naar terugkerende en vernieuwende elementen, naar antwoorden die onder dezelfde noemer konden gegroepeerd worden. Zo werden per vraag alle 20 verschillende antwoorden gegroepeerd en samengevat tot verschillende kernboodschappen. Deze 20 fragmenten over irritatie werden samengevat tot onderstaand stuk tekst. Irritatie is herkenbaar voor 19 koppels, 1 koppel vermeldt geen echte irritatie onderling. Oorzaken: Niet door terrein, wel door administratieve of praktische beslommeringen. Een derde persoon. Irritatie over beschikbaarheid van de partner voor de patiënten, irritatie over te weinig vrije tijd van de ander. Een andere stijl van werken. Te vaak en te lang gewerkt. Net zoals in de keuken; iets kapot maken, een vlek maken. Een ambetante patiënt.
12
Reactie: Even uitvliegen en dan weer voorbij. Even uitvliegen, bitsig zijn, ontploffen en gedaan. Even discussiëren en daarmee uit. Eerder in stilte verwerken, maar toch proberen communicatie aan te gaan, te lang vrede hierdoor en te weinig ruzie: hierdoor uit elkaar gegroeid. Bij elkaar komen en bespreken; geen zware conflicten. Terugtrekken en vermijden, in irritatie blijven doorwerken, pas achteraf geanalyseerd. Open karakter, even ruzie en dan snel vergeten, onmiddellijk gedraineerd, maar met de nodige decibels. Op goeie manier zeggen, uitpraten. Irritatie verbaal uiten. Rustig zeggen of bij mateloze irritatie even uitbarsten, maar rap vergeten. Gewoon uitpraten, niet laten aanmodderen, openlijk zeggen. Babbelen, maar niet blijven zeuren. Niet eindeloos mee rondlopen, direct duidelijk zeggen, en soms mekaar even wat rust gunnen. Je gedacht zeggen. Zeggen en als dat niet doordringt opschrijven. Vroeger opgekropt, maar dat is slecht systeem, dan nadien ontploffen. Opmerkingen: We moeien ons niet met elkaars terrein. Irritatie, net nog aan de hand gehad. Irritaties op privégebied wegen veel zwaarder door dan die van de praktijk. Er is meer irritatie sinds de uitbreiding met andere collega’s. Rustiger geworden met de jaren, meer leren relativeren. Patiënten merken er niets van. Uiteindelijke samenvatting: Irritatie is herkenbaar voor 19 koppels, 1 koppel vermeldt geen echte irritatie onderling. Als oorzaken benoemt men niet zozeer het feit dat de ander op hun terrein komt, maar onder andere administratieve en praktische beslommeringen, die derde persoon in het spel, het veel van huis weg zijn voor de medische begeleiding van een sportclub en “overdreven” beschikbaarheid van de partner voor de patiënten, te weinig vrije tijd van de partner, de andere stijl van werken, het te vaak en te lang werken, de probleempjes vergelijkbaar met in de keuken: iets kapot maken, een vlek maken of zelfs irritatie door een ambetante patiënt. De meeste koppels reageren door even uit te vliegen, even te discussiëren, door het openlijk te zeggen en daarna rap te vergeten en niet eindeloos mee rond te lopen. Het opkroppen en in stilte verwerken om langer vrede in huis te houden, lijkt achteraf gezien een slecht systeem, kan aanleiding zijn tot verder uit elkaar groeien. Twee koppels beschrijven dit, maar ze hebben het pas achteraf zo geanalyseerd. Enkele bemerkingen zijn dat irritaties op privégebied veel zwaarder doorwegen dan die van in de praktijk, dat er meer irritatie is sinds de uitbreiding met andere collega’s naast het koppel, men vermeldt rustiger te worden met jaren en beter te leren relativeren, men zegt dat patiënten niet rap iets van de irritatie merken. Eén koppel had nog een moment van irritatie gehad net voor mijn aankomst.
Op deze manier werden de antwoorden op alle vragen samengevat. De samenvatting die ik maakte en die van mijn promotor waren grotendeels gelijklopend. Over de voor– en nadelen van deze methode van gegevensverwerking, wordt verder gereflecteerd onder hoofdstuk 5 Conclusies en discussie.
13
4. Resultaten a. Literatuuronderzoek In de internationale wetenschappelijke literatuur blijkt ons onderwerp over samenwerking tussen man en vrouw huisarts niet besproken te worden. Group practice : 477 artikels. General practice = family practice: 5367 artikels. Group practice AND general practice: 30 artikels, geen relevante. Qualitative research: 63 artikels. Qualitative research AND group practice: 0 artikels. Qualitative research AND family practice: 2 artikels, geen relevante. Professional corporations: 27 artikels, geen relevante. Independent practice associations: 19 artikels, geen relevante. Partnership practice: 10 artikels, geen relevante. We kunnen dus concluderen dat dit onderwerp onontgonnen terrein blijkt te zijn. Er is wel geschreven over praktijkmanagement en samenwerking tussen huisartsen in het algemeen, maar specifiek over echtgenoten huisartsen is er geen literatuur voorhanden. In het lokale Belgische tijdschrift Huisarts Nu, lezen we dat door de toenemende tendens van samenwerking, steeds meer huisartsen rekening moeten houden met één of meerdere collega’s met wie ze al dan niet een familiale band hebben, zoals bij echtgenoten.5 Uit een studie van Dr. D. Grouwels, Prof. Dr. J. Heyrman en Prof. Dr. J. Goedhuys in 2001 waarbij 151 huisartsen een vragenlijst invulden i.v.m. randvoorwaarden voor samenwerking, blijkt dat er in 32.5% van de samenwerkingsvormen sprake is van verwantschap: ouder/kind (10 keer), man/vrouw (11 keer) en soms broer/zus (2 keer).6 Voor een doeltreffende samenwerking moeten tal van voorwaarden vervuld zijn, zoals een goed ontwikkelde gemeenschappelijke visie en duidelijke doelstellingen. Een onderzoek van C. Nijns, W. Nijns, R. Bouwen en D. Grouwels toont aan dat duopraktijken eerder laag scoren op gebied van effectiviteit (de mate waarin een praktijk zijn doelen bereikt) in vergelijking met huisartsensamenwerkingsverbanden, groepspraktijken en wijkgezondheidscentra. Een mogelijke verklaring voor de lagere scores van de duopraktijken is dat deze praktijkvorm vaak een gedwongen interdependentie (onderlinge samenhang) heeft, dikwijs door de relaties waarop ze stoelen (partners of familieleden). Bij gedwongen interdependentie hebben de groepsleden meestal de middelen niet om afstand te nemen van elkaar. Ze zitten dus dichter op elkaars lip dan in andere praktijken.7 Voor een echtpaar huisartsen is het delen van de praktijk dikwijls de meest praktische keuze. Wat betreft tijdsbesteding van vrouwelijke huisartsen in het algemeen, blijkt dat vrouwelijke huisartsen in groepspraktijken minder uren per week werken dan hun mannelijke collega’s en minder patiënten zien vooral op huisbezoek. Deze verschillen zijn significant voor vrouwen tussen 31 en 49 jaar. Dat deze vrouwen minder werken, heeft allicht te maken met de zorg voor hun gezin. Dit verklaart ook dat ze naar verhouding minder huisbezoeken doen dan mannen en meer administratie.8 Uiteraard is er zeer veel psychologische en psychotherapeutische literatuur voorhanden over het functioneren van koppels in het algemeen. Deze werd niet verder verkend omdat het accent van dit project specifiek ligt op huisartsartsenkoppels en samenwerking.
14
b. Experten en “grijze” literatuur In de wetenschappelijke literatuur wordt er wel geschreven over praktijkorganisatie, over huisartsen en samenwerking in het algemeen en over verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke huisartsen globaal genomen, maar over het specifieke aspect van samenwerking tussen echtgenoten huisartsen vinden we weinig tot geen informatie. Om toch te weten welke items of thema’s eigen zijn aan echtgenoten huisartsen die samenwerken, raadpleegden we bovengenoemde experten die hierover onderzoek deden. In de licentiaatverhandeling psychologie van Inge Vermeersch, onder begeleiding van Dr. D. Grouwels, lees ik dat er tussen echtgenoten een sterke impliciete afstemming bestaat en dat het daarom vaak moeilijk is voor een derde partij om in dit verband samen te werken. Bij echtgenootartsen die als duo werken, is organisatorisch overleg vaak overbodig en worden vele zaken op een minder formele manier geregeld. De persoon die bijkomend in deze associatie stapt, moet vaak het statuut van “buitenstaander” doorbreken door een aantal punten te expliciteren of te formaliseren. Om dit mogelijke knelpunt te voorkómen, wordt aan koppels geadviseerd zich bewust te zijn van hun impliciete afstemming en van zodra er een derde persoon bijkomt, voldoende aandacht te besteden aan de onderlinge afstemming. Als men van in het begin een groep wil uitbouwen, dan blijft men best niet te lang met z’n tweeën werken om het automatisme van die impliciete afstemming tegen te gaan.9 Van Prof. Dr. Alfons Vansteenwegen leer ik dat mensen in hun leven verschillende rollen op zich nemen: de rol van ouder, van echtgenoot, van collega. Wie met z’n tweeën een praktijk uitbouwt, heeft ook twee rollen die verschillen van elkaar en zelfs met elkaar in conflict kunnen komen: de zakelijke rol en de intieme rol. De intieme rol is het samenleven met iemand op zo’n manier dat een aantal diepe noden van de persoon vervuld worden: aandacht, respect, waardering,… In de intieme relatie staat de relatie tussen de partners centraal, het is het samenzijn zelf dat deugd doet. Meestal gaat het hier om twee gelijkwaardige partners. De zakelijke relatie is gericht op iets buiten de relatie zelf. Hier kan er ook tussen de twee partners een hiërarchie bestaan: op sommige terreinen staat de één boven de ander en omgekeerd. Wanneer men samenwerkt als koppel, ontstaan er tussen deze twee rollen dikwijls conflicten. Maar ook binnen de zakelijke rol op zich, zijn er tegenstellingen en irritaties mogelijk. Conflicten tussen mensen die heel de dag in dezelfde ruimte werken, zijn frequent. Veel irritaties verdwijnen als men ervoor zorgt dat er voldoende ruimte is voor intimiteit. Stilstaan bij elkaar: tijd maken voor elkaar. Anders kan je 24 uur per dag met elkaar samenwerken en toch geen relatie hebben. Artsen die druk bezig zijn, doen er goed aan een moment in de week af te bakenen, om zich te beveiligen tegen de praktijk. Zo kan men conflicten tussen het intieme en zakelijke aspect van de relatie voorkómen. Wat betreft de zakelijke moeilijkheden, ontstaan vele irritaties omdat één partner van de ander terrein afneemt. Eén partner denkt een terrein te bezitten en de ander doet er een greep naar. Commentaar van één partner op de andere is dikwijls een manier om terrein van die andere af te nemen. Dit kan opgelost worden door het terrein precies te verdelen en elk krijgt controle over het stukje dat hij of zij uitvoert. Elk moet dus een stukje kunnen loslaten.
15
Er is bij mensen die samenwerken nog een derde soort relatie mogelijk en dat is de moeilijkste. Dan gaat het om het geval waarin de één iets doet in opdracht van de ander, de één voert uit en de ander heeft er controle over. Deze situatie is moeilijker omdat men als partners gelijkwaardig is en als collega’s voor dat terrein ondergeschikt. In de zakelijke sfeer zijn er dus drie remedies: 1. Samen de regels van het gezamenlijk terrein bepalen. 2. Sommige terreinen echt opsplitsen en de controle meegeven. Een precieze taakverdeling kan toch veel conflicten voorkómen. 3. Duidelijk aangeven wie afhankelijk is van wie voor een bepaald terrein. Als er toch een conflict ontstaat, zal het echtpaar dat samenwerkt, twee keer moeten vergaderen in deze gejaagde tijd om hun praktijkvoering goed te laten lopen. Eenmaal om voor de intimiteit te zorgen en eenmaal om over de praktijkgebonden zaken te spreken. De mate waarin er tijd wordt uitgetrokken voor de intieme relatie zegt natuurlijk iets over het belang dat men aan de onderlinge relatie hecht. Als beiden heel de dag in de praktijk zijn, hebben ze elk nood aan een vluchtheuvel (decompressiefase); iets waarbij men met zijn aandacht bij zichzelf is, en soms ook aan afzonderlijke sociale contacten.10 Het concept terrein of territorium wordt in Verboden toegang van C. B. Bakker en M. K. Bakker uitgebreider toegelicht. Iemands territorium bestaat uit die gebieden waar hij of zij een bijzondere deskundigheid bezit, initiatief neemt en verantwoordelijkheid op zich neemt, m.a.w. waar hij of zij controle over uitoefent. Het menselijk territorium blijft niet beperkt tot de fysieke ruimte alleen, maar omvat vele aspecten van ons sociaal en intellectueel leven. Dagelijks wordt men geconfronteerd met talrijke territoriale conflicten. Men moet het territorium, waarop men aanspraak maakt, ook kunnen beheren. Ieder territorium stelt aan de eigenaar specifieke eisen qua tijd, bekwaamheid en energie. Indien men sommige essentiële vaardigheden mist, of gewoon te veel gebied bezit, waarvoor men zorg moet dragen, dan zal het beheer van het hele territorium eronder lijden. In dergelijke situatie wordt men overbelast, men probeert alle verplichtingen na te komen, zonder dat men er eigenlijk toe in staat is. Indien men een zekere waarde hecht aan een territorium waarop men rechtmatig aanspraak maakt, dan zal men normaal elke poging van anderen om het af te nemen, verhinderen. Vaak bezit iemand een gebied dat ook aantrekkelijk is voor anderen. Doeltreffende verdedigingstechnieken zijn van vitaal belang voor het behoud van de territoriale integriteit. Een pover beheer kan iemands verdedigingspositie verzwakken. Indien de vrouw de financiën beheert, maar er niet veel van terecht brengt, zal ze zich in een min of meer onverdedigbare positie bevinden wanneer haar man tussenkomt om deze zaak over te nemen. Territoriale verdediging vereist dus specifieke vaardigheden. Doet men dit niet dan zal men invallen in zijn/haar gebied niet doeltreffend kunnen afslaan en zal men noodgedwongen het onderspit moeten delven. Een groot aantal dagelijkse problemen vinden hun oorsprong in ondoelmatige verdedigingspogingen bij territoriale aanvallen.11 Territorialiteit in het gezin. Tijdens de eerste maanden, jaren misschien, dienen nieuwe partners een modus vivendi te vinden die hen moet toelaten als een eenheid te functioneren terwijl er voor elke partner genoeg ruimte moet overblijven om zich te kunnen ontplooien en zijn eigen identiteit te behouden. De belangrijkste vereisten voor een geslaagd
16
en stabiel huwelijk zijn dan ook niet het bij elkaar passen van persoonlijkheden, gelijksoortige afkomst, gelijke belangstelling, seksuele aantrekkingskracht of godsvrucht, maar veeleer een gelijke bekwaamheid in de strijd en tijdens onderhandelingen. Deze bekwaamheid omvat de bereidheid om op te komen voor persoonlijke eisen, te vechten wanneer nodig (maar ook slechts dan), naar de ander te luisteren, te trachten de ingenomen standpunten te begrijpen, oog te hebben voor de belangrijke doelstellingen zodat men niet ten onder gaat in futiele schermutselingen, en tenslotte in staat zijn een compromis te aanvaarden dat de meest vitale aanspraken van de partner ongeschonden laat. Om de kansen op succes in het huwelijk te vergroten is het waarschijnlijk nuttig partners vooraf te trainen in het onderhandelen en het eerlijk ruziemaken. Liefde en vertrouwen blijven niet duren wanneer men van zijn autonomie wordt beroofd.12 Volgens mevrouw An Custers is er maar één model van samenwerking mogelijk tussen echtgenoten huisartsen en dat is het model gebaseerd op gelijkwaardigheid. Het koppel heeft immers hetzelfde diploma en ook op relationeel vlak is men gelijkwaardige partner. Dit principe van gelijkwaardigheid vinden we ook terug in hoofdstuk 1 van Liefde is een werkwoord van Prof. Dr. Alfons Vansteenwegen. Het huwelijksmodel van gelijkwaardigheid is recent. Tot voor 20 jaar had de man bijvoorbeeld voor wettelijke beslissingen in het huwelijk meer te zeggen dan de vrouw. Het was geen gelijkwaardige relatie. Gelijkwaardigheid is niet hetzelfde als gelijkheid! Heel dikwijls vat men gelijkwaardigheid op als “gelijk zijn”. Maar met gelijk zijn heeft het niets te maken, het heeft wel te maken met verschillend zijn en evenveel waard. Er zijn een aantal voorwaarden voor een gelijkwaardige relatie: zelfstandigheid, communicatie, conflictoplossing en inzet. In een goed modern huwelijk zijn beide partners zelfstandig en moet er gesproken worden. Men moet ook leren conflicten oplossen. De inzet, het engagement is de centrale as en de drijvende kracht van het huwelijk.13 De gelijkwaardigheid moet zich ook structureel afspelen. Voor de buitenwereld moet het duidelijk zijn dat het huisartsenkoppel twee gelijkwaardige dokters zijn. Dit moet tot uiting komen in het consultatieschema en de huisbezoeken moeten eerlijk verdeeld worden. Man en vrouw zullen echter wel elk op hun eigen manier accenten leggen in hun arts zijn en zo complementair zijn aan elkaar, ze hoeven niet gelijk te zijn. Huisarts en systeemtherapeut Dr. Bernard Meyfroodt verwijst naar het principe van de systeembenadering. Beide partners hebben een systeem achter zich dat helemaal verschillend is van elkaar. Heel het systeem met een bepaalde manier van keuzes maken, van normen, van afspraken maken is verschillend. Een koppel dat bij elkaar komt, zet zich natuurlijk een stuk af tegen het systeem van herkomst, want men gaat samen een nieuw systeem maken. Maar de “oude” systemen blijven hun kracht uitoefenen en dat is een zoektocht voor het koppel. Als men samen komt om te werken, dan zal overleg belangrijk zijn. Overleg is een bron van veel interessante mogelijkheden, maar kan ook een bron van veel miserie zijn, als men onvoldoende de dingen met elkaar bespreekt. Belangrijk is dus dat beide partners uit een eigen systeem komen en dat men samen een nieuw systeem vormt. Om voldoende evenwicht te hebben in dit nieuwe systeem zijn er overlegmomenten nodig en is wederzijds respect belangrijk. De vrouwelijke huisarts moet evenwaardig beschouwd worden aan de man. Het principe van gelijkwaardigheid wordt dus ook door Dr. Meyfroodt als de belangrijkste voorwaarde naar voren geschoven. Om gelijkwaardigheid binnen het huisartsenkoppel na te gaan, kan men kijken naar objectieve parameters: naar
17
taakverdeling, naar rolpatronen, naar stereotypie. Is er gelijkwaardigheid of is er toch sprake van seksisme bij de huisartsenkoppels? Wat neemt het koppel vanuit het huwelijksmodel mee in hun werkrelatie vanuit de verwachtingen naar mekaar? Is er een rolverdeling: wie bezoekt er de patiënten in de bejaardentehuizen, wie doet er consultatie kind & gezin, wie houdt er contact met de buitenwereld, met de kring, met de collega’s, met de academische wereld, wie zorgt er voor het steriliseren en bijbestellen van materiaal, wie zorgt er voor de computer, …? Wordt er bij de keuze van de vestigingsplaats rekening gehouden met de ander? Naast het systeem van het huisartsenkoppel, heb je natuurlijk ook nog de patiënten. Als arts zit je in het systeem van de patiënt en je kan dat systeem zelfs veranderen. Maar patiënten interveniëren ook in het systeem van de arts(en). Patiënten proberen soms invloed uit te oefenen op samenwerkingsverbanden. “Ja, ik kom toch liever bij u”. Maar als arts kan je dat heel snel ontkrachten. Het kan voor het koppel ook belangrijk zijn dat er nieuwe input komt in hun systeem, bijvoorbeeld door aparte bijscholing te volgen, om zo nieuwe informatie en mogelijkheden in de samenwerking binnen te brengen. Overleg en gelijkwaardigheid zijn voor Dr. Bernard Meyfroodt de belangrijkste aspecten omtrent ons onderzoeksonderwerp. Tijdens deze verkennende zoektocht bestaande uit interviews van deskundigen en exploratie van weliswaar “grijze“ literatuur, zijn er heel wat relevante thema’s en gesprektopics aan het licht gekomen, zodat ik op basis van dit onderzoek eind juni 2008 een vragenlijst kon opstellen. Deze lijst werd de uitvalsbasis voor de semigestructureerde interviews, af te nemen bij 20 huisartsen (ex)koppels. We kozen voor semigestructureerde interviews om er zeker van te zijn dat alle thema’s aan bod zouden komen. Indien er door het koppel verder uitgebreid werd, dan liet ik dat gebeuren. De vragenlijst bestaat uit 38 vragen, opgebouwd in vier grote blokken. Na een korte voorstelling van het koppel en hun praktijk, komt eerst het principe van gelijkwaardigheid en taakverdeling aan bod, nadien wordt er meer toegespitst op de globale praktijkorganisatie, ten derde komt de persoonlijke (privé) ontwikkeling aan bod en om te eindigen zijn er een tiental delicatere (emotionelere) vragen.
18
Vragenlijst huisartsenkoppels Als introductie op het interview, vragen aan het koppel om zich voor te stellen; hoelang getrouwd, wanneer elkaar leren kennen, hoe is de praktijkorganisatie en de gezinssamenstelling? Principe van gelijkwaardigheid en taakverdeling 1. Wie zorgt er voor alles omtrent het computergebruik in de praktijk? 2. Wie doet de huisbezoeken in RVT? 3. Wie doet er kind & gezin? 4. Wie is er actief in de kringwerking? SIT? LOK? 5. Wie is er actief bij Domus Medica? 6. Wie is er actief bij het ICHO? 7. Wie is er bedreven in literatuur? 8. Wie zorgt er voor het steriliseren van het materiaal? 9. Wie zorgt er voor het bijbestellen en opruimen van het materiaal? 10. Wie leidt er stagiaires en HAIO’s op? 11. Wie heeft de HAIO? 12. Wie gaat er naar de opleiding van het ICHO? 13. Wie brengt de kinderen naar school en naar de nevenactiviteiten? 14. Hoe is deze taakverdeling tot stand gekomen? Welke evoluties hebben erin plaatsgevonden? Hoe bewaken jullie deze taakverdeling? 15. Hoe werd de vestigingsplaats beslist? 16. Zitten jullie in dezelfde of een aparte LOK groep? Praktijkorganisatie algemeen; voordelen/nadelen 17. Met welke thema’s binnen huisartsgeneeskunde ben je graag bezig? 18. Wat zijn de klemtonen die je legt om een goed arts te zijn? 19. Wat is gemakkelijker omdat je als koppel in dezelfde praktijk werkt? 20. Wat is moeilijker omdat je als koppel in dezelfde praktijk werkt? 21. Wat zijn de voordelen/nadelen van een praktijk aan/in huis? 22. Hoe wordt de praktijk georganiseerd bij verlof van jullie als koppel? 23. Welke overlegmogelijkheden zijn er? Persoonlijke ontwikkeling (privé) 24. Hoelang zitten jullie per week samen als koppel om te overleggen over de praktijk? En over het gezin? Hoe bewaken jullie dat? 25. Welke dingen doen jullie samen in de vrije tijd? 26. Wat zijn de afspraken over het “niet spreken over de praktijk” tijdens vrije momenten? 27. Hoe richt je je persoonlijke vluchtheuvel in na een lange dag werken in de praktijk? 28. Hebt u de mogelijkheid om een eigen terrein te hebben binnen de praktijk? Hoe is dat gegroeid?
19
Moeilijkere/emotionelere/delicate vragen 29. Hoe gaat u om met irritatie (b.v. als de ander op uw terrein komt)? 30. Hoe gaat u om met burn-out symptomen? 31. Wanneer hebt u het gevoel van onderlinge concurrentie en hoe gaat u ermee om? 32. Hoe gaat u om met het gevoel dicht op elkaar te leven en te werken? 33. De confrontatie met elkaars karakter is veel meer uitgesproken dan wanneer er niet samen gewerkt wordt. Wat brengt dat met zich mee? 34. Wat zijn mogelijks moeilijkheden/tips op financieel vlak? 35. Welke ervaring heeft u met patiënten die u tegen elkaar willen uitspelen? Hoe gaat u hiermee om? 36. Indien er professionele moeilijkheden zijn (moeilijke casus), welk verschil maakt het dan uit dat uw partner ook huisarts is? Is dit verschillend voor somatische en psychosociale casussen? 37. Hoe bewaken jullie dat jullie een “koppel” blijven en niet enkel collega’s worden? 38. Welke tips zouden jullie willen geven aan jonge huisartsenkoppels?
20
c. Interviews De 20 gesprekken werden gevoerd tussen 1 juli en 2 december 2008. De gemiddelde duur was 1.5 tot 2 uur en het gesprek vond plaats bij het koppel thuis. I.
Beschrijving van de geïnterviewden
Het betrof 10 duopraktijken bestaande uit man en vrouw huisarts, 8 groepspraktijken waarbij er naast het koppel nog één of twee extra collega’s huisartsen werken, 1 solopraktijk waarbij de echtgenoot adviserend geneesheer geworden is en 1 koppel waarbij de vrouw huisartsgeneeskunde ruilde voor jeugdgezondheidszorg. In 12 interviews waren beide partners aan het woord. De 8 andere gesprekken werden hetzij enkel met de vrouw (5 maal) hetzij enkel met de man (3 maal) gevoerd. Vijftien koppels zijn nog steeds gehuwd en samenwerkend, 3 koppels zijn intussen gescheiden en 2 koppels zijn nog gehuwd, maar beëindigden hun professionele relatie. De koppels zijn hoofdzakelijk jaargenoten. Gemiddeld zijn de koppels 20 jaar geleden gestart, het jongste koppel is 6 jaar geleden van start gegaan met hun duopraktijk. Ik interviewde 16 Limburgse koppels, 3 Antwerpse en 1 koppel uit Vlaams-Brabant. De verdere omschrijving van deze groep, is terug te vinden onder de rubriek Rapportering van de resultaten: taakverdeling. Na 20 interviews werd na overleg besloten dat er voldoende saturatie bereikt was. Ik heb de indruk dat ik 19 goed geslaagde gesprekken heb gehad, waarbij men eerlijk en openlijk op alle vragen, ook de moeilijkere, geantwoord heeft. Bij 1 koppel voelde ik afweer bij de delicatere vragen zoals bijvoorbeeld de vraag over irritatie. Anonimiteit werd gegarandeerd aan al alle koppels. Alle namen, herkenbare steden en dergelijke werden weggelaten bij de verwerking en rapportering van de gegevens. II.
Rapportering van de resultaten
De verdere rapportering van de resultaten zal gebeuren per gestelde vraag. De eerste 16 vragen die het thema gelijkwaardigheid en taakverdeling aankaarten, werden samen in één geheel geanalyseerd. Zie vragenlijst pagina 19 en 20 voor de nummering van de vragen en bijhorende resultaten. 1-16: Bij 50% van de koppels zorgen beiden voor het computergebruik, bij de andere helft van de koppels zorgt vooral de man voor alles omtrent de computers. De technische aspecten van het computergebruik gebeuren hoofdzakelijk door de mannen, dossiers inbrengen eerder door de vrouw. Beslissingen omtrent de keuze van het programma worden genomen door beide partners. Bij 17 koppels doen zowel man als vrouw huisbezoeken, waarbij er 1 koppel is waar de man meer de acutere huisbezoeken doet. Bij 3 koppels doet de vrouw weinig tot geen huisbezoeken; in 1 geval omwille van medische redenen waardoor de vrouw niet in de mogelijkheid is huisbezoeken te doen. Acht koppels doen geen kind & gezin. Eén vrouwelijke
21
arts heeft haar huisartsenbestaan geruild voor enkel schoolgeneeskunde en kind & gezin. Twee vrouwen doen momenteel nog steeds meerdere zittingen per week. Zeven vrouwen hebben tijdelijk kind & gezin of schoolgeneeskunde gedaan. Bij 1 koppel combineerden zowel man als vrouw schoolgeneeskunde met hun huisartsenpraktijk. Bij 1 koppel zijn beiden verslavingsarts. Twaalf mannen hebben een bestuursfunctie in de kringwerking: voorzitter, secretaris, penningmeester of navormingsverantwoordelijke. Vier vrouwen zijn actief in het bestuur van de kring. Eén vrouw houdt zich bewust afzijdig omdat haar man voorzitter is. Er zijn 3 koppels waar geen van beiden een bestuursfunctie vervult. Drie vrouwen en één man zijn geëngageerd binnen de S.I.T. werking. Zeven koppels zijn niet actief bij het ICHO, 13 koppels wel. Bij 5 koppels is de man praktijkopleider, 1 man is STACO (stagecoördinator) en geen praktijkopleider. Bij 4 koppels is de vrouw praktijkopleider, waarvan 1 vrouw STACO en praktijkopleider is. Drie koppels zijn beiden praktijkopleider, waarbij 1 vrouw STACO is. Elf koppels vermelden beiden literatuur door te nemen en dit varieert dan van weinig literatuur tot volledig evidence-based werken. Bij 6 koppels lezen vrouwen meer dan mannen en bij 3 koppels is het juist omgekeerd. Tien koppels hebben hulp van een praktijkassistente voor het steriliseren, het opruimen en bijbestellen van materiaal. Bij 9 koppels nemen de vrouwen vooral de taak van het steriliseren en opruimen op zich, bij 3 koppels echter is het meer de man die dit voor zijn rekening neemt. Zes koppels leiden geen HAIO of stagiair op. Bij 5 koppels gebeurt dit door beiden (bij 1 koppel misschien iets meer door de vrouw). Bij 7 koppels neemt de man en bij 2 koppels de vrouw dit voor zijn of haar rekening. De HAIO werkt altijd voor de hele praktijk. Bij 9 koppels worden de kinderen beurtelings naar school en naar de nevenactiviteiten gebracht, afhankelijk van wie er de huisbezoeken doet. Bij 9 koppels is het vooral de mama die met de kinderen rondrijdt en bij 2 koppels de papa. Een papa zegt: “Ik kon mij beter organiseren” en een andere papa zegt: “Ik ben altijd de chauffeur.” Eénmaal was het zorgen dat de kinderen op tijd opgehaald werden een duidelijke bron van irritatie. Men vermeldt dat deze taakverdeling spontaan ontstaan is en meegroeit met de gezinssituatie. Nooit werden er op voorhand vaste afspraken over gemaakt. Het is veelal afwisselend; iemand op de weg en iemand in huis. De taakverdeling wordt over het algemeen niet echt bewaakt, men is er niet bewust mee bezig. De vestigingsplaats werd hoofdzakelijk gebaseerd op de hoeveelheid artsen per inwoners. Men ging op zoek naar een streek met weinig huisartsen. Drie koppels namen een bestaande praktijk van een pensioengerechtigde of overleden collega over. Zestien koppels startten van nul en moesten zelf hun patiëntenpopulatie opbouwen. Eén koppel startte als vervanger, maar uiteindelijk draaide dit uit op een vestiging. Vaak moest de man nog burgerdienst doen en startte de vrouw dan al met de praktijk.
22
Bij 12 koppels waren zowel man als vrouw uit de buurt afkomstig. Drie koppels vestigden zich in de buurt van de vrouw en 4 koppels in de buurt van de man. Bij 1 koppel is geen van beiden uit de streek afkomstig. Meestal vond men toevallig een geschikt huurhuis en ging men zo met de praktijk van start. Vijftien koppels zitten in dezelfde LOK, 4 koppels gaan apart naar de LOK vergadering, en dit dan hoofdzakelijk omwille van de kinderen, zodat er altijd iemand thuis is. Bij één koppel was LOK- werking niet van toepassing. Het al dan niet samen in de LOK zitten, is afhankelijk van de leeftijd van de kinderen, bij koppels met kleine kinderen gaat men meestal apart, later gaat men opnieuw samen om niet weeral apart weg te zijn. De volgende reeks vragen hebben betrekking op de praktijkorganisatie in het algemeen, voor– en nadelen. 17 Op de vraag over de thema’s binnen de huisartsgeneeskunde waarmee men graag bezig is, worden door de koppels in totaal 27 items genoemd. Enkele koppels vermelden huisartsgeneeskunde juist boeiend te vinden omwille van de variëteit en omdat de thematiek mee evolueert met de eigen levenscyclus. De thema’s die genoemd worden zijn: pediatrie, dermatologie, gynaecologie, bevallingen, rusthuizen, geriatrie, psychiatrie, psychosomatiek, palliatieve, kleine heelkunde, hechtingen, technische prestaties, infiltraties, traumatologie, orthopedie, sportgeneeskunde, arbeidsongevallen, verslavingsproblematiek, gipsen, communicatie, alternatieve geneeskunde, pijnbehandeling (accupunctuur), preventie, psychosociale problematiek, cardiologie, pneumologie en endocrinologie. Er zijn enkele thema’s die er tussen uit springen wat betreft aantrekkingskracht voor mannelijke of vrouwelijke huisartsen die binnen dezelfde praktijk werken. Het gaat dus aan de ene kant over patiënten die afhankelijk van de soort problematiek binnen dezelfde praktijk voor ofwel een mannelijke ofwel een vrouwelijke arts kunnen kiezen maar aan de andere kant dus ook over artsen die bepaalde thema’s kunnen doorschuiven naar hun partner binnen dezelfde praktijk. Opvallend is dan toch dat gynaecologie bijna hoofdzakelijk naar de vrouwelijke artsen gaat (14 van de 20 vrouwen melden dat zij zich binnen de praktijk voornamelijk met dit thema bezig houden). Zeven vrouwen houden zich duidelijk meer met pediatrie bezig in vergelijking met hun man. Mannen hebben dan weer meer interesse voor sportgeneeskunde, kleine heelkunde, orthopedie, traumatologie en technische prestaties in het algemeen. Wat betreft de andere thema’s is er niet zo’n uitgesproken man/vrouw verschil waar te nemen. 18 Er zijn geen opvallende verschillen tussen welke klemtonen mannelijke of vrouwelijke artsen leggen om een goed arts te zijn. Het zijn steeds dezelfde aspecten die door de koppels naar voren worden gebracht: goed kunnen luisteren (empathie), gebaseerd op een goed patiëntencontact, op een vertrouwensrelatie. Men moet handelen met kennis van zaken en zijn/haar grenzen kennen. Om een goed arts te kunnen zijn, wijst men op het belang van zichzelf goed in zijn/haar vel te voelen en gezond te zijn.
23
19 De verschillende koppels geven samen enerzijds een tiental redenen waarom het gemakkelijker is om als koppel in dezelfde praktijk te werken: de twee belangrijkste redenen zijn het continu voor elkaar kunnen inspringen, elkaar depanneren, opvangen voor mekaar (10/20) en het grote begrip voor elkaar omdat men weet wat het beroep inhoudt (8/20). Andere redenen zijn: het bij elkaar terecht kunnen om te ventileren (3/20), jezelf kunnen zijn, eerlijker kunnen zijn (1/20), de drempel om raad te vragen is lager dan bij een “vreemde” collega (2/20), complementair aan elkaar kunnen werken zowel inhoudelijk als organisatorisch (4/20), de gezinsorganisatie met kleine kinderen (3/20), financieel zelfde pot (1/20), continu overleg is mogelijk (3/20), je eigen praktijk samen uitbouwen zoals je als koppel zelf wil; ook wat betreft inplannen van het verlof en dergelijke geen rekenschap met anderen vereist (1/20). 20 Anderzijds schuiven de koppels een tiental items naar voor die voor moeilijkheden kunnen zorgen in de praktijk wanneer men als koppel samenwerkt: de 2 belangrijkste knelpunten zijn enerzijds het samen verlof nemen of samen vrij zijn (6/20) en anderzijds het feit dat de geneeskunde nooit helemaal weg is en dat de tijdsbesteding naar het privé- en gezinsleven hieronder lijdt (6/20). Andere probleempunten zijn: zowel in het gezin als op het werk dezelfde partner hebben met hierdoor enerzijds strubbelingen die zich thuis verder zetten (2/20) en anderzijds is er hierdoor niemand die je af en toe een spiegel voorzet dat er naast de praktijk nog iets anders is (1/20), praktische zaken (wie doet wat?) (1/20), mekaars rommel verdragen (1/20), moeilijke organisatie als koppel (1/20), meningsverschil over een behandeling (1/20), moeilijker lijnen trekken of mening doordrijven omwille van vrede in het gezin (1/20). Een specifieke moeilijkheid voor koppels die samenwerken met daarbij nog een derde, is het gevaar van coalitievorming ten opzichte van de derde (3/20). Er worden soms thuis beslissingen genomen waarvan de derde collega niet op de hoogte is. Structureel overleg wordt dan zeer belangrijk. Deze dreiging van coalitievorming kan soms een reden zijn waarom men als koppel moeilijk een associé vindt. Anderzijds vermeldt men ook dat een HAIO ooit probeerde het koppel uit elkaar te drijven door verkeerdelijk informatie van de ene naar de andere over te brengen. Twee koppels vermelden geen noemenswaardige moeilijkheden. 21 Bij een praktijk aan huis, is het allerbelangrijkste voordeel voor de koppels het feit dat men meer betrokken is met de eigen kinderen. De kinderen kunnen thuis zijn. Men is altijd bereikbaar voor hen. Ze kunnen komen kloppen indien nodig. Dit wordt door 13 koppels als voornaamste voordeel naar voren geschoven. Het tweede grote voordeel is dat men tussendoor het huishoudelijk werk kan combineren, dat men splittijd kan opvangen in eigen huis hetzij door andere huishoudelijke taakjes te doen, hetzij door vrije tijd te nemen (8/20). Het is ook een voordeel om tijdens wachtdiensten thuis te kunnen werken. Terwijl men wacht op de volgende patiënt kan men zelf nog iets nuttigs of plezierigs doen in eigen huis (3/20). Eén koppel ziet er geen voordeel in. Drie koppels vinden het voordelig dat er geen woon-werkverkeer is. Het allergrootste nadeel bij een praktijk aan huis is het feit dat
24
patiënten je thuis weten te vinden tijdens de vrije tijd. Men kan nooit ongestoord thuis zijn, men moet zich bijna verstoppen in het eigen huis (14/20). “Terwijl we buiten een receptie hielden voor het communiefeest van onze dochter, belde er een patiënt aan voor een stomme keelontsteking, ondanks dat die patiënt ons allemaal samen had zien buiten staan met een glas champagne. Mijn man is die dan gaan helpen, maar ik zou de deur niet open gedaan hebben”. Een ander belangrijk nadeel is dat het werk nooit gedaan is en dat het huis geassocieerd is met werken (5/20). Een mannelijke arts vertelt: “Als we thuiskomen van vakantie, dan zijn we ook onmiddellijk terug op ons werk, er is geen overgangsfase”. Andere nadelen zijn dat men groter moet bouwen (1/20), dat je continu de telefoon blijft horen (2/20), dat grotere kinderen niet graag met de praktijk geconfronteerd worden in het weekend (1/20). Twee koppels vermelden geen echte nadelen. Over het algemeen wegen voor de koppels de nadelen toch niet op tegen de voordelen. Men adviseert patiënten goed op te voeden wat betreft bereikbaarheid tijdens avonden en weekenden. Je moet als arts duidelijke grenzen stellen en dan wordt het nadeel van lastig gevallen te kunnen worden erg relatief ten opzichte van de voordelen van thuis te kunnen werken. 22 Met de vraag over gezamenlijk verlof van het koppel blijken we toch wel een knelpunt aan te snijden. Vijftien koppels sluiten hun praktijk: ofwel vraagt men één collega of één praktijk om de vervanging te doen ofwel verwijst men gewoon naar de collega’s uit de wachtkring en laat men de patiënten vrije keuze. Het verlof brengt wel met zich mee dat er voor het vertrek en bij thuiskomst veel werk is, omdat alles zich toch een beetje opstapelt. Vier koppels werken steeds met dezelfde praktijk. Praktijk A vervangt praktijk B bij verlof en omgekeerd. Drie koppels vragen een vervanger in huis; het voordeel is dat er zich minder werk opstapelt tijdens het verlof. Het is echter wel steeds moeilijker om een vervanger te vinden en een nadeel kan zijn dat het koppel hun verlof dient aan te passen aan de mogelijkheden van de vervanger, en dat het verlof daardoor niet vrij te kiezen is. Vroeger waren er veel jonge collega’s die blij waren dat ze een vervanging konden doen. Twee koppels die in een grotere groepspraktijk werken, laten zich vervangen door collega’s binnen de eigen praktijk. Maar ook dit blijft vaak nog een probleem omdat er dan te veel werk is voor die collega’s omdat er 2 artsen tegelijk weg zijn. Het biedt dus geen voordeel wat betreft verlofregeling om als koppel in dezelfde groepspraktijk te werken, want wanneer er 2 artsen tegelijk weg zijn, kan of kunnen de overblijvende collega’s de drukte moeilijk alleen opvangen. “Eén collega kan toch niet voor 3 werken”. “Er is nog discussie want de collega’s willen niet dat we met 2 op verlof gaan”. Eén groepspraktijk van 4 sluit collectief bij verlof van het koppel en laat de patiënten over aan collega’s uit de wachtkring.
25
23-24 Wat betreft overlegmogelijkheden, blijken alle koppels die in een duopraktijk werken geen structureel overleg te hebben. Ze overleggen tussendoor, er zijn geen vaste momenten, vaak gebeurt het overleg aan tafel, “tussen de soep en de patatten”. Men probeert wel te vermijden over de praktijk te praten wanneer de kinderen erbij zijn. Veel gesprekken tussen het koppel dragen toch een stukje praktijk met zich mee. Eén koppel voelde het overleg “tussen de soep en de patatten” op den duur aan als een gevaar voor hun relatie, en daarom zijn ze een vast overlegmoment gaan inlassen. Koppels in een praktijk met andere collega’s, hebben een vast overlegmoment, en dat is dan meestal één maal per week. Men zegt wel dat dit overleg moeilijker is, net omdat het moet georganiseerd worden. Eén koppel vindt dat er in de privévertrekken nu veel meer over de praktijk gepraat wordt dan vroeger toen ze nog een duopraktijk hadden. Eén koppel had na verloop van tijd helemaal geen overleg meer omdat men naast elkaar doorleefde en een andere visie op geneeskunde ontwikkelde. De volgende reeks vragen peilen naar de persoonlijke ontwikkeling. 25 Huisartsenkoppels hebben weinig vrije tijd in de week, maar ze maken wel veel tijd vrij in de weekends. De vrije tijd gaat vooral op aan familiale activiteiten met de kinderen, ouders en schoonouders: zoals uit eten, naar de speeltuin gaan, kinderen naar de scouts en de muziekschool brengen, samen naar het toneel gaan. Belangrijk voor de koppels is ook hun gezamenlijke vakanties, verlengde weekends, … Men probeert wel tijd te maken voor hobby’s en sporten: 3 koppels sporten samen (tennis), 2 koppels hebben zowel gezamenlijke als aparte hobby’s. Tien koppels vermelden toch dat ze het belangrijk vinden dat ieder zijn eigen gang kan gaan. Bij deze koppels hebben man en vrouw hun eigen ontspanning; men doet andere activiteiten ofwel beoefent men dezelfde sport maar op een ander tijdstip. Het aspect van eigen ontspanning te hebben blijkt toch belangrijk voor 10 van de 20 koppels! 26 Zeventien van de 20 koppels hebben geen echte afspraken gemaakt over het “niet spreken over de praktijk” tijdens vrije momenten. Ze geven wel aan dat ze het zo weinig mogelijk proberen te doen, en dat er geen namen genoemd worden waar kinderen en/of huishoudhulp bij aanwezig zijn. Men zegt eigenlijk niet over patiëntgebonden zaken te praten in de weekends. Wat wel nogal eens gebeurt, is dat men in de vrije tijd nood heeft om te ventileren over iets dat je geraakt heeft. “ Het gebeurt ook wel eens dat je plots iets te binnen schiet als je langs het voetbalveld staat.” Eén koppel heeft wel de afspraak om niet te spreken over de praktijk in de vrije tijd, maar ze zeggen er wel bij dat de afspraak niet zo heel strikt is… Eens ventileren tijdens het fietsen, vinden ze dat wel moet kunnen. Twee koppels hebben bewust paal en perk gesteld aan het praten over de praktijk in de vrije tijd, het is echt een bewuste keuze om niet meer over de praktijk te spreken tijdens vrije momenten. Voordien deed men het wel, maar men heeft geleerd dat men een onderscheid moest maken tussen de professionele relatie en de privérelatie, zeker die koppels die nu in een grotere groepspraktijk werken. Dat leerproces verliep niet zonder conflicten.
26
27 Globaal zijn de huisartsenkoppels het erover eens dat hobby’s naast het geneeskundige leven erg cruciaal zijn: sport, muziek en kunstacademie worden dan voornamelijk genoemd. Naast de wekelijkse ontspanning, peilden we ook naar de dagelijkse persoonlijke vluchtheuvel, de breuk tussen het werk en het gezin die men nodig heeft om de knop te kunnen omdraaien. “Het andere leven thuis” wordt als voornaamste vluchtheuvel genoemd door alle koppels en als concrete voorbeelden worden volgende bezigheden genoemd: TV kijken, een goed boek lezen, de krant lezen, tuinieren, op het terras zitten, een wandeling maken (al dan niet met de hond), een plons in het eigen zwembad, de hometrainer, piano spelen, afspreken met vriendinnen. Met deze persoonlijke vluchtheuvel is men wel duidelijk minder bewust bezig dan met de echte wekelijkse hobby’s. Voor sport en muziek maakt men toch wel bewust tijd. Terwijl men toch minder bezig is met z’n dagelijkse vluchtheuvel. Voor de meeste koppels lopen praktijk en privé toch wel in elkaar over, het principe van grensoverschrijding is meer aanwezig dan het echte principe van een breuk tussenin (vluchtheuvel). 28 Veertien koppels antwoorden positief op de vraag of ieder de mogelijkheid heeft om een eigen terrein te hebben binnen de praktijk. Met eigen terrein bedoelen we een eigen verantwoordelijkheid. Deze koppels beamen dat er bepaalde eigen territoria zijn, sommigen respecteren bewust elkaars terrein, bij andere koppels is dat minder bewust, maar eerder spontaan zo gegroeid. Maar deze koppels herkennen wel wat we willen bevragen met territoria. “Ik heb altijd gevoeld dat ik de organisatie van de praktijk moest doen”. “Een heel aantal taken kwamen toch op mijn rug terecht”. De verschillende territoria die aan bod kwamen, waren: de praktijkorganisatie, materiaalbestellingen, het financiële aspect, huishoudelijke taken en boodschappen doen, de gezinsorganisatie, de geneesmiddelenvoorraad, computergebruik, … Het financiële gebeuren (boekhouding, facturen) blijkt bij 7 van de 20 koppels duidelijk terrein te zijn van één van beiden. Het tweede meest voorkomend afgebakend terrein is het coördineren van de materiaalbestellingen (4/20). De koppels vertellen dat er geen bemoeienis is van de ander op dit eigen terrein, men denkt dat het efficiënter is dat één persoon bepaalde territoria individueel in de gaten houdt. Men is vaak al tevreden dat men bepaalde taken niet moet doen, en op zich is er dan ook weinig bemoeienis van de ander. “Eén keer heeft hij gedurfd negatieve kritiek te geven. Toen zei hij: dat had je nu toch kunnen weten en ik heb gezegd: jij moet zwijgen want als ik je iets vraag, dan krijg ik geen antwoord, nu moet je maar content zijn. Dat heeft hij maar één keer gedaan.” Bij de meeste koppels is de verdeling van de territoria zo gegroeid juist omwille van het feit dat men denkt dat het efficiënter is dat één persoon bepaalde dingen doet, “anders gaan we naast elkaar door dingen bestellen”. Wie wat doet is gegroeid vanuit de interessesfeer en het verantwoordelijkheidsgevoel, zonder hierover echte afspraken te maken. Eén koppel echter bekijkt af en toe of er een herverdeling van de duidelijk afgebakende
27
verantwoordelijkheden moet gebeuren. Vier koppels beantwoorden de vraag naar eigen territoria met een onderverdeling wat betreft verschillende thema’s binnen de geneeskunde; dat de ene meer sportletsels behandelt en de andere meer gynaecologische problemen ziet. Met dit verschil in thematiek krijgen we in feite geen echt antwoord op onze vraag naar territoria, eigen verantwoordelijkheden. Twee koppels antwoorden dat er geen eigen territoria zijn, “ik heb daar geen behoefte aan”, is dan het antwoord. De laatste reeks vragen en thema’s zijn moeilijker, delicater van aard. 29 Irritatie is herkenbaar voor 19 koppels, 1 koppel vermeldt geen echte irritatie onderling. Als oorzaken benoemt men niet zozeer het feit dat de ander op hun terrein komt, maar onder andere administratieve en praktische beslommeringen, die derde persoon in het spel, het veel van huis weg zijn voor de medische begeleiding van een sportclub en “overdreven” beschikbaarheid van de partner voor de patiënten, te weinig vrije tijd van de partner, de andere stijl van werken, het te vaak en te lang werken, de probleempjes vergelijkbaar met die in de keuken: iets kapot maken, een vlek maken of zelfs irritatie door een ambetante patiënt. De meeste koppels reageren door even uit te vliegen, even te discussiëren, door het openlijk te zeggen en daarna rap te vergeten en niet eindeloos mee rond te lopen. Het opkroppen en in stilte verwerken om langer vrede in huis te houden, lijkt achteraf gezien een slecht systeem. Het kan zelfs een aanleiding zijn tot verder uit elkaar groeien. Twee koppels beschrijven dit, maar ze hebben het pas achteraf zo geanalyseerd. Enkele bemerkingen zijn dat irritaties op het privégebied veel zwaarder doorwegen dan die van in de praktijk, dat er meer irritatie is sinds de uitbreiding met andere artsen naast het koppel. Men vermeldt rustiger te worden met de jaren en beter te leren relativeren. Men zegt dat patiënten niet rap iets van de irritatie merken. Eén koppel had nog een moment van irritatie gehad net voor mijn aankomst. 30 Zes vrouwelijke huisartsen blijken op de rand van burn-out gezeten te hebben in de loop van de afgelopen jaren. Eén mannelijke huisarts beschrijft het eerder als midlife-crisis: “Ik zie mijn aantal patiënten per dag, is dit het nu?”. Een andere mannelijke huisarts vertelt dat hij zich 10 jaar na de start van zijn praktijk eerder op de rand van alcoholisme bevond, dan burn-out. Drie van de 6 vrouwelijke huisartsen met een burn-out gevoel, hebben hiervoor een oplossing kunnen vinden: ofwel door het starten van een nevenactiviteit zoals teken- en muziekacademie, ofwel door lijnen te leren trekken. “Ik had echt behoefte aan iets anders. Ik wilde wel, maar ik dacht waar ga ik dat nog tussensteken. Ik heb dan de donderdagvoormiddag gewoon geschrapt zodat ik naar de tekenacademie kon gaan. Ik werk nu weer veel liever.”. “Een paar jaar geleden had ik zoiets van dit doe ik niet tot mijn 65ste. Ik ben dan naar de tekenacademie beginnen gaan en door die hobby is dat gevoel weg.”.
28
Eén vrouwelijke huisarts had een constant gevoel van frustratie niet alles te kunnen combineren: kinderen, echtgenoot, patiënten. Het was voor haar dan ook een bewuste keuze te stoppen met haar werk als huisarts en enkel nog jeugdgezondheidszorg te doen. Een andere vrouwelijke huisarts koos ervoor om in Nederland te gaan werken, waar de werkomstandigheden gemakkelijker zijn. De laatste vrouwelijke huisarts die een burn-out doormaakte is nieuwe horizonten gaan opzoeken, en kwam zo in de alternatieve stroming terecht. De relatie met haar man kwam in een neerwaartse spiraal terecht. De 2 mannelijke huisartsen hebben terug voldoening gevonden in hun werk, door geneeskunde opnieuw te combineren met sporten zoals fietsen en lopen. De koppels reiken heel wat oplossingen aan om aan preventie van burn-out te doen. Zorgen voor voldoende ontspanning (sporten, weekendje weg, vakantie,…) is volgens hen de belangrijkste vorm van preventie (9/20). Andere aspecten zijn: zorgen voor voldoende afwisseling in het werk door combinatie met andere uitdagingen zoals verslavingsgeneeskunde, sportgeneeskunde, …(4/20). Een goede praktijkorganisatie met voldoende afscherming blijkt ook preventief te werken (3/20), tevens het elkaar oppeppen en blijven relativeren, evenals het feit van een fijne huisartsenkring. Jonge collega’s opleiden en erbij halen en niet denken dat uw patiënten uw vrienden zijn, wordt geadviseerd. “Je moet niet denken dat patiënten je vrienden zijn, dat zijn je patiënten en je moet altijd afstand blijven houden, ik denk dat dat belangrijk is”. Eén collega heeft een schrift op haar bureau en ze schrijft daarin op als ze met iets worstelt of wanneer haar iets raakt. Dit helpt haar in de preventie van burn-out. “Het is een gevaar die burn-out”. “Op bepaalde momenten zit je toch aan je grens”. 31 Op de vraag hoe men omgaat met het gevoel van onderlinge concurrentie, antwoorden 14 koppels dat ze dat gevoel niet hebben. Ze werken samen aan één gemeenschappelijk doel. “Ik heb eerder zoiets van doe jij dat maar”. “Ik vond dat niet erg als hij meer werkte”. Drie koppels beschrijven het eerder als een gevoel van ijdelheid. “Soms vraag je je wel af waarom de ene persé bij hem wil gaan, maar dat leer je wel”. Eén vrouwelijke huisarts vertelt dat er toch onderling wel een gevoel van concurrentie geweest is. Deze vrouwelijke huisarts is ondertussen gescheiden van haar echtgenoot en werkt ook niet meer in de praktijk. Twee echtparen geven toe vooral in de beginsituatie dat gevoel wat gekend te hebben, maar dat is momenteel verdwenen. “Laat mij zeggen dat de vrouwelijke huisarts een serieuze concurrent is van de mannelijke. Ik heb toevallig de concurrentie in huis…”.
29
32 Hoe gaan de koppels om met het gevoel dicht op elkaar te leven en te werken? Twaalf koppels vinden dat een heel positieve ervaring en zouden het zelfs vreemd vinden mocht het niet zo zijn. Ze zijn zodanig op elkaar afgestemd en vullen elkaar aan, dat ze het erg zouden vinden mochten ze apart werken. Vijf koppels vinden het 24 uur op 24 uur samen zijn toch niet zo gemakkelijk, er is sneller frustratie. Er is directe uiting van ongenoegen, zodat het sneller escaleert en botst. “Het is voor mij bepalend geweest dat ik gestopt ben, ik wou meer ruimte”. “Onze relatie is voor een deel kapot gegaan omdat we 24 op 24 uur samen met hetzelfde bezig waren. We zijn uit elkaar gegroeid en het feit dat we in hetzelfde vak zaten, dat we op dezelfde plaats werkten was daar eerder een zwakte. Er is niemand die je af en toe eens een spiegel voorzet”. Drie koppels vinden dat ze elkaar amper zien, dat ze eigenlijk niet echt samen zijn. Ze zien mekaar wel, maar ze lopen eigenlijk langs mekaar door. “We gaan op vakantie om de hele dag bij elkaar te zijn”. 33 De confrontatie met elkaars karakter is meer uitgesproken wanneer men samenwerkt. Vier koppels vinden dat dit iets positiefs meebrengt voor de relatie: je leert elkaar beter kennen en voelt waar de ander nood aan heeft, er is meer begrip en men krijgt een intensievere vorm van relatie, men kan situaties beter inschatten. Zeven koppels ervaren deze confrontatie echt als een negatief punt: ze brengt veel ruzies met zich mee, de zwakke punten blijven hangen en drijven het koppel uit elkaar, irritaties op het werk worden nog meer in de verf gezet privé en vice versa, een gevolg is dat je uitgekeken geraakt en afstand neemt waar het niet nodig is, er is een directe uiting van ongenoegen, een bron van ergernis en frustratie, “ik heb toch heel vaak toegegeven voor de goede vrede”. Negen koppels vinden het geen probleem dat ze geconfronteerd worden met elkaars karakter, ze vinden dat je van elkaar wel weet hoe je reageert, dat je met elkaars kleine en goeie kantjes moet leren omgaan, elkaar respecteren en met rust laten. “Ik zou nooit bij hem weg gaan omwille van het feit dat hij een onmogelijke collega is. Om dat te zeggen zou het moeten te maken hebben met dingen uit de privé”. 34 Op de vraag over financiële tips en moeilijkheden werden onvoldoende antwoorden bekomen. Gezien te weinig significantie werd deze vraag dan ook bij de verwerking weggelaten. 35 Alle 20 koppels hebben de ervaring dat patiënten proberen u als koppel (als collega’s in het algemeen) tegen elkaar uit te spelen. Ze zijn het er unaniem over eens dat patiënten dat zeker proberen, maar geen van de koppels laat dit toe. Men heeft dat vrij snel door en men gaat er niet op in. Eens de patiënten door hebben dat het niet lukt, is het vanzelf opgelost. Alle koppels blokken het af en laten de patiënt niet tussen hun relatie komen.
30
“Daar gaan wij geen ruzie over krijgen; zo belangrijk is meneer X niet hé; dat hij daardoor tussen ons gaat komen te staan”. “We trekken aan dezelfde koord”. “Ik hoor ze meestal al op hun klompen aankomen”. 36 Bij professionele moeilijkheden (moeilijke casus) vinden slechts 2 koppels het eerder een nadeel of een zwakte om met je partner samen te werken. Enerzijds door het feit zo druk aan het werk te zijn dat er geen tijd meer is om te ventileren, anderzijds door het feit van discussies “had je niet beter dat of dat gedaan”. Volgens die 2 koppels gaat het ventileren toch over eigen emotionele verwerking en daarvoor heb je gewoon een partner nodig die je vertrouwt. Dat heeft meer met de persoon te maken, dan met het beroep. De overige koppels vinden het toch een voordeel dat hun partner ook huisarts is. De ander begrijpt je als arts, weet ook wat een patiënt is. Je kent de situatie en kan voor elkaar inspringen. Een buitenstaander kan zich niet zo inleven. Je zal gemakkelijker begrijpen dat je na de uren nog iets moet doen voor b.v. een palliatieve patiënt. Je kan met 2 naar een oplossing zoeken. “Als ik ‘s nachts op huisbezoek ben en ik weet iets niet, dan bel ik haar op om het op te zoeken op de computer. Dat zal je bij iemand anders veel minder snel doen”. Eén vrouwelijke huisarts vindt het handiger als je in dezelfde “branche” zit, maar je moet daarvoor niet allebei huisarts zijn, maar misschien is er nu een beetje meer begrip. 37 Hoe bewaken de huisartsenkoppels dat ze een koppel blijven en niet enkel collega’s worden? Vier koppels beweren juist het omgekeerde: “Eigenlijk zie ik ons helemaal als koppel, ik zie ons weinig als collega”. “Ik denk dat ik het eerder andersom moeilijk heb, we moeten zorgen dat we ook collega’s zijn. De patiënten profileren je ook meer als koppel dan als collega.”. Iemand gebruikt zelfs een mooie metafoor. “Dit is hier een schip dat we samen proberen op koers te houden, en dat we ook samen in elkaar getimmerd hebben”. Factoren waardoor man en vrouw huisarts zich toch eerder koppel voelen, dan collega, zijn: elkaar zien als mama en papa, door mekaar los te laten, mekaar ruimte te geven, maar blijkbaar bij de meeste koppels door regelmatig verlof te nemen of vrije tijd samen door te brengen (museum, uit eten, beslissingen omtrent de kinderen). “Mijn man is ook enorm genietbaar op vakantie; dan is het een heel andere man”. Eén vrouwelijke huisarts antwoordt: door te stoppen met werken. Bij een ander koppel loopt alles vlotjes en heeft men hierover nog nooit nagedacht. Voor een andere vrouwelijke huisarts is de goede collegiale samenwerking met haar echtgenoot een medepijler voor een stabiel en tevreden huwelijk. Eén mannelijke huisarts vindt dat niet anders omdat je samen huisarts bent.
31
“Dat is altijd moeilijk als je al 20 jaar samen bent; dan moet je altijd proberen om mekaar graag te blijven zien”. 38 Als laatste vraag stelden we welke tips de koppels zouden willen geven aan jonge huisartsenkoppels? De antwoorden konden samengevat worden tot 10 tips voor de jonge collega’s. De 10 geboden voor een geslaagde samenwerking en geslaagd huwelijk als huisartsenkoppel. 1. Zorg in de eerste plaats dat je een goed koppel bent, en de rest volgt vanzelf! Goede partnerkeuze is cruciaal. 2. Werk aan hetzelfde doel, maar geef elkaar voldoende ruimte. 3. Maak tijd voor ontspanning en vrije tijd samen. Maak niet dat geneeskunde een eiland is waar niet meer af geraakt! 4. Onderlinge communicatie is zeer belangrijk; wat zijn ieders ambities en verwachtingen? 5. Als vrouw bevallingsverlof nemen; je hebt mentaal toch wat tijd nodig om moeder te worden. 6. Goede afspraken maken over de kinderen; ofwel 50/50 verdelen, ofwel als moeder wat minder werken, ofwel allebei ¾ werken. 7. Zorgen voor een goede praktijk- en gezinsorganisatie met voldoende ondersteuning (poetshulp, kinderopvang, praktijkhulp). Organisatietalent en flexibiliteit zijn een noodzaak! 8. Goede taakverdeling is nodig zowel in de praktijk als op privégebied. 9. Lijnen trekken, grenzen stellen, durven neen zeggen en je eraan houden. Erover waken dat geen van beiden over zijn/haar grenzen gaat. 10. Ieder moet zichzelf blijven, ieder moet zich apart als arts kunnen ontwikkelen. Het zijn 10 clusters van belangrijke elementen, de volgorde van de nummering is relatief.
32
5. Conclusies en discussie Conclusie Wanneer alle aspecten in hun totaliteit beschouwd worden, zijn 15 van de 20 koppels over het algemeen tevreden tot zeer tevreden over de samenwerking met hun partner huisarts. Vijf koppels daarentegen zijn over het algemeen negatief over hun samenwerking, die dan ook gedoemd was om te mislukken. Bij 3 koppels kwam het zelfs tot een echtscheiding (3/20). Bij de exploratie van het thema, blijkt toch het principe van gelijkwaardigheid erg cruciaal te zijn. Man en vrouw huisarts moeten als gelijkwaardige artsen beschouwd worden. Uit onze bevraging blijkt er toch een duidelijke stereotypie aanwezig te zijn. Technische computerprobleempjes worden hoofdzakelijk door mannen opgelost. Het zijn vooral vrouwen die consultaties kind & gezin doen en mannen die bestuursfuncties in de kringwerking op zich nemen. Opvallend is ook dat gynaecologie en pediatrie vooral door de vrouwen wordt gedaan, terwijl mannen zich dan weer meer bezig houden met traumatologie, sportgeneeskunde, kleine heelkunde en technische prestaties in het algemeen. Het voordeel van de samenwerking is vooral het continu voor elkaar kunnen inspringen en het grote begrip voor elkaars situatie. Moeilijk is hoofdzakelijk het samen vakantie willen nemen en het principe van grensoverschrijding; de geneeskunde is nooit helemaal weg en dat kan toch wel eens nadelig zijn voor het gezinsleven. Een specifiek knelpunt voor samenwerking met een derde collega, is het gevaar van coalitievorming. Het grootste voordeel van een praktijk aan huis is, dat men meer betrokken is met de kinderen en dat men tussendoor iets nuttigs of plezierigs kan doen in eigen huis. Het nadeel is echter dat je nooit ongestoord kan thuis zijn. Men adviseert patiënten op te voeden wat betreft de bereikbaarheid tijdens weekends en vrije avonden. Er is blijkbaar geen structureel overleg tussen de duo’s. Men overlegt “tussen de soep en de patatten”. Wanneer er een derde collega bijkomt, wordt er noodzakelijkerwijze wel tijd gemaakt voor een vast overlegmoment. Wat betreft de persoonlijke ontwikkeling blijkt het aspect van eigen ontspanning, waar elk zijn of haar eigen weg gaan kan, toch cruciaal voor de helft van de koppels. Hobby’s naast het geneeskundige leven zijn erg belangrijk om het vol te kunnen houden; voor sport, muziek en familie maakt men bewust tijd. Irritatie is voor 19 van de 20 koppels een herkenbaar fenomeen. De reden van die onderlinge irritatie kan enerzijds persoonlijkheidsgebonden zijn, maar anderzijds kan irritatie ook mede veroorzaakt worden door de werkomstandigheden (moe, overwerkt,…). Wanneer er irritatie ontstaat omtrent een praktijkprobleem, dan blijkt dit toch ook een beperkte impact op het privégebied te hebben. Er is grensoverschrijding tussen de praktijk en de privégebonden situaties, en dit zowel op praktisch vlak als op psychologisch vlak. Op irritatie reageren door erover te discussiëren, door het openlijk te bespreken en daarna weer te vergeten, blijkt veel succesvoller te zijn dan het opkroppen van deze irritatiegevoelens om de goede vrede te bewaren.
33
Koppels hebben natuurlijk meer context om elkaars irritatie te begrijpen in vergelijking met gewone collega’s. Als men de nacht samen heeft doorgebracht, dan kan men ’s morgens beter begrijpen waarom de ander slecht gezind de praktijk binnenkomt. Burn-out is een ander herkenbaar fenomeen, waar men vooral preventief en/of oplossingsgericht mee probeert om te gaan. Zorgen voor voldoende ontspanning en grenzen durven stellen, blijkt toch voor de meeste koppels de belangrijkste vorm van protectie tegen burn-out te zijn. Men is het er unaniem over eens dat patiënten zullen proberen het koppel tegen elkaar uit te spelen. Maar alle koppels blokken dit af en laten zeker niet toe dat patiënten tussen hun relatie komen. Men heeft dit als arts vrij snel door en laat dat zeker niet toe. Tot slot gaven de huisartsenkoppels ons tips mee voor een succesvolle samenwerking en succesvol gezinsleven. Alle adviezen en uitspraken konden herleid worden tot 10 cruciale tips, de 10 geboden voor een huisartsenkoppel dat wil samenwerken. 1. Zorg in de eerste plaats dat je een goed koppel bent, en de rest volgt vanzelf! Goede partnerkeuze is cruciaal. 2. Werk aan hetzelfde doel, maar geef elkaar voldoende ruimte. 3. Maak tijd voor ontspanning en vrije tijd samen. Maak niet dat geneeskunde een eiland is waar niet meer af geraakt! 4. Onderlinge communicatie is zeer belangrijk; wat zijn ieders ambities en verwachtingen? 5. Als vrouw bevallingsverlof nemen; je hebt mentaal toch wat tijd nodig om moeder te worden. 6. Goede afspraken maken over de kinderen; ofwel 50/50 verdelen, ofwel als moeder wat minder werken, ofwel allebei ¾ werken. 7. Zorgen voor een goede praktijk- en gezinsorganisatie met voldoende ondersteuning (poetshulp, kinderopvang, praktijkhulp). Organisatietalent en flexibiliteit zijn een noodzaak! 8. Goede taakverdeling is nodig zowel in de praktijk als op privégebied. 9. Lijnen trekken, grenzen stellen, durven neen zeggen en je eraan houden. Erover waken dat geen van beiden over zijn/haar grenzen gaat. 10. Ieder moet zichzelf blijven, ieder moet zich apart als arts kunnen ontwikkelen. Methodologische beperkingen Gezien de tijd en de beschikbaarheid werden de interviews beperkt tot 20. We hebben echter wel de indruk dat na enkele gesprekken reeds dezelfde trends terugkeerden en dat veel meer interviews geen heel verrassende topics bijkomend naar voren zouden brengen. Niet alle fragmenten werden door 2 beoordelaars geanalyseerd, maar na een steekproef bij wijze van voorbeeld, bleek dat mijn manier van analyse en die van mijn promotor overeenstemden. Een andere onderzoeker zou misschien tot een andere samenvatting per blokje gekomen zijn, maar de grote lijnen zouden zeker overeenkomen. We pretenderen ook niet meer dan de grote lijnen te hebben willen weergeven. Ik heb de indruk van goede gesprekken gehad te hebben. Eén koppel weigerde telefonisch hun medewerking. Echter indien de koppels na het telefonisch contact instemden met een interview, dan had ik het gevoel dat men een eerlijk gesprek wilde geven. Ik heb het gevoel 19 eerlijke gesprekken
34
gehad te hebben en ik ben dan ook van mening dat de invloed van sociale wenselijkheid relatief klein is. Ik had niet de indruk dat de koppels hun verhalen herformuleerden naar wat ik als onderzoeker wilde horen. Door de vertelstijl zou het eventueel kunnen dat de zaken rooskleuriger of zwarter voorgesteld werden dan in werkelijkheid het geval is. Ik probeerde deze invloed te beperken door telkens voorbeelden te vragen ter staving. Suggesties voor verder onderzoek Het is erg moeilijk om rond dit onderwerp gerandomiseerd onderzoek te doen. Men kan moeilijk een aantal koppels deze tips laten volgen en de andere groep koppels deze tips niet laten volgen en nagaan welk verschil dit op termijn oplevert. Wat we wel kunnen doen is na publicatie van deze studie vragen aan bestaande huisartsenkoppels of ze er iets aan gehad hebben deze studie te lezen. Voor een grootschaliger onderzoek, zou men zich op deze studie kunnen baseren en een aantal stellingen voorleggen aan een grotere groep.
35
6. Persoonlijke evaluatie Deze studie heeft me enerzijds inhoudelijk veel bijgebracht in verband met het functioneren van een huisartsenkoppel, maar anderzijds is het voor mij ook een mogelijkheid geweest om kennis te maken met de wereld van het kwalitatief onderzoek. Ik heb veel levenswijsheid mogen opdoen door deze openlijke gesprekken met de koppels. Ik heb er voor mezelf uit geleerd dat de basis voor een goede samenwerking, eerst en vooral een goede relatie is. Huisartsgeneeskunde kan erg belastend zijn voor het privé- en gezinsleven, en daarom lijkt het mij toch erg belangrijk om goede afspraken te maken, een goede praktijkorganisatie te hebben en nog voldoende ruimte voor vrije tijd en ontspanning over te houden. Duidelijke communicatie en elkaar voldoende ruimte geven, blijken zeer cruciale elementen. Ik ben zeker niet afgeschrikt om samen met mijn man aan huisartsgeneeskunde te doen. Door dit onderzoek ben ik gewapend met een rugzak vol adviezen van ervaren collega’s. Deze studie was erg tijdsintensief, maar daardoor heb ik wel de mogelijkheid gekregen om op een goed jaar tijd heel wat levenswijsheid op te doen over de combinatie van huisartsgeneeskunde en een gezinsleven. Mijn grootste wens is dan ook dat ik een goed evenwicht zal vinden tussen enerzijds het mooiste beroep namelijk huisarts en anderzijds het mooiste geluk van het gezin. Dit onderzoek heeft me geleerd dat er toch heel wat collega’s hierin slagen en dat geeft mij veel moed!
36
7. Bijlagen De 282 bladzijden uitgetypte tekst, verkregen na het afnemen van de 20 interviews bij de huisartsenkoppels, is gezien de omvang niet als bijlage aan deze scriptie toegevoegd. Indien men dit wenst, kunnen deze gegevens op verzoek wel opgevraagd worden.
37
8. Referenties en contactpersonen 1
www.kce.fgov.be (rubriek publicaties) onder de referentie KCE Reports vol.90.A.
2
A. Vansteenwegen. Liefde is een werkwoord. Tielt: Uitgeverij Lannoo nv. Maart 2008.
3
www.interactie-academie.be, Interactie Academie vzw, Van Schoonbekestraat 33, Antwerpen. 018 Antrpen
4
C. B. Bakker, M. K. Bakker. Verboden toegang, Verkenning rond het menselijk territorium. Antwerpen/Amsterdam: Uitgeverij De Nederlandsche Boekhandel, derde druk. 5
J. Smeyers, L. Dekeyser, D. Grouwels. Organisatiepsychologische inzichten in samenwerkingsstructuren. Huisarts Nu, februari 2003; 32 (1). 6
D. Grouwels, J. Heyrman, J. Goedhuys. Randvoorwaarden voor een betere samenwerking tussen huisartsen. Huisarts Nu. Februari 2003; 32 (1). 7
C. Nijns, W. Nijns, R. Bouwen, D. Grouwels. Effectiviteit van professionele samenwerking bij huisartsen. Huisarts Nu, mei 2005; 34 (4). 8
N. Boffin, R. Cuypers, J. De Smedt, L. Pas. Groepspraktijken van Vlaamse huisartsen. Huisarts Nu. Februari 2002; 31 (1). 9
I.Vermeersch. Groepsontwikkeling in huisartsengroepspraktijken. Licentiaatsverhandeling psychologie K.U. Leuven. 2000. 10
A. Vansteenwegen. Samen in de zaak, samen? Gewin en gezin, NCHV brochure. 1992.
11
Hoofdstuk 2 uit referentie 4. Fundamentele kenmerken van de menselijke territorialiteit.
12
Hoofdstuk 13 uit referentie 4. Territorialiteit in het gezin.
13
Hoofdstuk 1 uit referentie 2. Samenleven met een partner: het vriendschapshuwelijk.
Contactpersonen: Dr. Danielle Grouwels, huisarts en tevens coördinator van de cel teammanagement en praktijkorganisatie van HUSAM. Prof. dr. Alfons Vansteenwegen, psycholoog-psychotherapeut en voorzitter van het Instituut voor Familiale en Seksuologische Wetenschappen aan de K.U. Leuven. Mevr. An Custers, psychologe en relatietherapeute, ex-directeur van de Interactie Academie vzw in Antwerpen. Dr. Bernard Meyfroodt, huisarts in Erps-Kwerps en tevens trainer in systeembenadering aan de K.U. Leuven.
38