Discussienotitie HO Tour West
Een bloeiende kwaliteitscultuur Inleiding Studenten van nu staan voor de uitdagingen van de toekomst. In een wereld waarin de arbeidsmarkt zich internationaal ontwikkelt en technologische kennis exponentieel groeit met nieuwe ontwikkelingen zoals robotisering en big data, verdwijnen oude beroepen en ontstaan nieuwe beroepen. Dit biedt kansen, maar stelt ook andere eisen aan afgestudeerden. Studenten moeten voorbereid worden om hun weg te vinden in een omgeving die snel vernieuwt en veroudert. Goed onderwijs levert naast hoogwaardige kennis, ook creativiteit, verbeeldingskracht en betere samenwerking op. Een voorbeeld is de T-shaped professional die stevige eigen expertise en disciplinaire kennis heeft, met daar bovenop een breed scala aan vaardigheden om te kunnen samenwerken en te innoveren. Daarnaast staat Bildung of vorming centraal in het onderwijs. Afgestudeerden moeten hun eigen persoonlijke drive kennen en weten waar ze voor staan in de maatschappij als werknemer en deskundige. De combinatie van kennis, vaardigheden en vorming is relevant bij het oplossen van grote toekomstvragen die we hebben over gezondheidszorg, milieu, energie, arbeidsmarkt en economie. De afgelopen jaren zijn er verschillende maatregelen in gang gezet om het onderwijs toekomstbestendig te maken. Nu, anno 2015, is een volgende stap nodig. Een verbetering van de kwaliteit van het onderwijs vraagt ook om een sterke kwaliteitscultuur. Deze notitie is een aanzet voor de discussie over dit thema tijdens de regionale bijeenkomst West van de HO Tour. Een kwaliteitscultuur is een organisatiecultuur waarin professionals de ruimte krijgen én nemen om structureel te reflecteren op kwaliteit, met elkaar het gesprek daarover te voeren, en dit om te zetten in effectieve kwaliteitszorg. Bij onderwijskwaliteit en kwaliteitscultuur spelen de volgende thema’s een belangrijke rol. Allereerst heeft de instroom van studenten in een belangrijke mate invloed op de onderwijskwaliteit en kwaliteitscultuur. Die instroom is gegroeid en diverser geworden en het is daarom steeds belangrijker om ervoor te zorgen dat studenten terecht komen op opleidingen die passen bij hun capaciteiten en ambities. Studenten hebben behoefte aan een onderwijsaanbod dat meer aansluit op hun individuele talenten, behoeften en ambities. Daarnaast staat of valt de kwaliteit van het onderwijs met de kwaliteit van docenten. Van hen wordt in toenemende mate verwacht dat zij zich (verder) professionaliseren. Het succes daarvan hangt af van hun motivatie om het beste uit zichzelf te halen, maar ook van de mate waarin hogescholen en universiteiten hen daartoe in staat stellen en uitdagen. Want uiteindelijk dragen niet alleen docenten, maar ook onderwijsleiders, bestuurders en studenten bij aan de kwaliteit van het onderwijs. Een bloeiende kwaliteitscultuur vraagt dan ook om een gedeeld gevoel van eigenaarschap. In een academische community worden verantwoordelijkheid, motivatie en waardering met elkaar gedeeld. In een wereld waar kennis snel verandert zal er in het hoger onderwijs een toenemende aandacht nodig zijn voor vaardigheden als creativiteit, probleemoplossend vermogen, goed kunnen samenwerken en ondernemingszin, en dus voor de persoonlijke en academische vorming van de student. Een nauwe verwevenheid tussen onderwijs en onderzoek kan daarbij stimulerend werken, omdat onderzoek nieuwsgierigheid en analytisch vermogen stimuleert. Ook voor de kwaliteit van vakkennis en innovatie van de beroepspraktijk is het van belang dat het onderwijs blijvend wordt gevoed door actuele ontwikkelingen in het wetenschappelijke of praktijkgerichte onderzoek. Dit toekomstbeeld impliceert een omslag in het denken over onderwijskwaliteit, namelijk van onderwijs waarin de ambities en talenten van de student meer centraal staat, in een stimulerende leeromgeving waarin hoogleraren, lectoren, docenten én studenten zich betrokken en verantwoordelijk voelen voor de kwaliteit van het onderwijs. Omdat de onderwijskwaliteit en kwaliteitscultuur de ruggengraat vormen van het hoger onderwijs, willen we over deze thema’s graag in gesprek op de bijeenkomst op 2 februari 2015. De thema’s worden hieronder toegelicht. 1
1.
De juiste student op de juiste plek
De kwaliteit van de opleiding wordt voor een belangrijk deel beïnvloed door de instroom van studenten, en dus door een goede match tussen student en opleiding. In 2014 zijn de hogescholen en universiteiten daarom gestart met matching in de vorm van de ‘studiekeuzecheck’. Daarnaast is de aanmelddatum voor studenten vervroegd naar 1 mei, zodat er meer tijd is voor gesprekken om de verwachtingen en ideeën van studenten over de opleiding te ‘matchen’ met de eisen van de opleiding. Deze maatregelen beogen een betere aansluiting tussen student en opleiding en het afstemmen van wederzijdse verwachtingen. De eerste bevindingen zijn voorzichtig positief, maar de komende jaren zullen de resultaten hiervan duidelijker worden. De vraag is hoe instellingen het meest uit de talenten van studenten kunnen halen. Studenten hebben ook zelf de verantwoordelijkheid om zich goed voor te bereiden op hun vervolgopleiding. Ook in het kader van de invoering van het studievoorschot is het belangrijk dat studenten tijdig voor de juiste studie kiezen en deze met succes afronden. Universiteiten en hogescholen organiseren matchingsactiviteiten op verschillende manieren: van digitale vragenlijsten tot matchingsdagen en proefstuderen. Een aantal opleidingen koppelen hun matchingsactiviteiten aan tutorbegeleiding zodat er sprake is van een doorlopende leerlijn, die start bij samenwerking met vo-scholen bij de studieloopbaan oriëntatie. Ook hebben instellingen meer ruimte gekregen voor selectie onder meer op basis van kwaliteit en motivatie, bijvoorbeeld bij opleidingen met een numerus fixus, University Colleges, kunstopleidingen, en excellentieprogramma’s. Selectieve opleidingen doen ervaringen op met verschillende vormen van selectie zoals selectiegesprekken, assessments en rollenspellen. .
Waarin ligt de grootste meerwaarde van de matchingsactiviteiten? Voldoen deze aan de verwachtingen van studenten? Welke andere instrumenten kunnen helpen om studenten op de juiste plek te krijgen? Waar liggen nog kansen? Wegen de voordelen van selectie met betrekking tot onderwijskwaliteit op tegen de nadelen van minder toegankelijkheid? Welke invloed heeft selectie op de kwaliteitscultuur van een instelling?
Van loopbaanoriëntatie tot studiecheck De Hogeschool Rotterdam werkt in de regio succesvol samen met een aantal middelbare scholen aan loopbaanoriëntatie op het hbo. Het begint met bijvoorbeeld een dagje meelopen op het werk van een ouder, iemand interviewen over een beroep, een projectje in de wijk. Van daaruit werken scholieren naar een profielen opleidingskeuze, met als einddoel de studiekeuzecheck bij de hogeschool. De opleidingen van deze hogeschool nodigen alle aangemelde studenten uit voor een gesprek. Ter ondersteuning van dit gesprek kan de opleiding de student vragen om aanvullende activiteiten, zoals het uitvoeren van de Startmeter (een digitale vragenlijst), het schrijven van een motivatiebrief, het meenemen van een recente cijferlijst of het bijwonen van een les. Aan de hand van de studiekeuzecheck bekijkt de opleiding samen met de student of de opleiding past bij de student, en of ondersteuning nodig is. Na deze studiekeuzecheck krijgt de student een studiekeuzeadvies. De hogeschool zet deze loopbaanoriëntatie voort met studieloopbaan-coaching tijdens het eerste jaar van de hbo-opleiding.
2. Een stimulerende en innovatieve leeromgeving In een tijd waarin technologie exponentieel groeit en kennis voortdurend verandert, wordt het belang van nieuwe vaardigheden voor de 21e eeuw steeds meer voelbaar: professionals zijn zich bewust van hun talenten, beschikken over aanpassingsvermogen, nemen initiatief en zijn bereid om zich weerbaar op te stellen. Studenten zullen in toenemende mate hun kennis en expertise moeten kunnen mengen met creativiteit en gevoel voor context. Dat vraagt om een grondige training in analyseren, creatief denken, interdisciplinair werken en probleemoplossend vermogen, en een reflectie op welke waarden passend zijn bij een academische professional.
2
In het toekomstige hoger onderwijs zullen hogescholen en universiteiten steeds meer de spil worden voor het verzamelen en verspreiden van kennis in de samenleving. Studenten die les krijgen in een relatief kleinschalige onderwijsvorm, zijn over het algemeen succesvoller in hun studie dan studenten die grootschalige colleges volgen. Intensieve contacten tussen studenten onderling, en tussen studenten en docenten, maken dat studenten zich verbonden voelen. Hoe beter studenten sociaal en academisch ingebed zijn, hoe groter de kans dat zij de opleiding met succes afronden. Een grote groep studenten – maar misschien niet iedere student – heeft dan ook baat bij kleinschalig en intensief onderwijs. Daarnaast is het belangrijk dat elke student zich gezien en gehoord voelt en zich geen ‘nummer’ voelt. Daarom is een uitgebreid systeem van mentoring en tutoring een belangrijke voorwaarde. Bij veel instellingen bestaat er al een mentoring- en tutoringsysteem, en de uitdaging voor de toekomst is om dit verder te professionaliseren en structureel in te bedden in de organisatie. De volgende stap in het denken over onderwijs is een verschuiving van ‘aanbodgericht’ onderwijs met vaste curricula naar meer ‘studentgecentreerd’ onderwijs. Studenten zullen steeds vaker onderwijsprogramma’s willen samenstellen die meer aansluiten bij hun eigen talenten, behoeften en ambities. Voor een studentenpopulatie die sterker groeit en nog diverser wordt zijn vaste curricula wellicht dan niet meer zo geschikt. Steeds meer studenten hebben er behoefte aan om een individueel studiepad te kunnen doorlopen. Instellingen dragen de zorg voor heldere professionele en academische kaders waarbinnen dit gebeurt. Tegelijkertijd is er meer maatwerk nodig ten aanzien van onderwijsinhoud, onderwijsvorm en niveau. Dit wordt bijvoorbeeld mogelijk gemaakt met de University Colleges en excellentieprogramma’s. Studenten worden uitgedaagd om hun persoonlijke drijfveren te benoemen en hun ambities te volgen. Ook worden er experimenten uitgevoerd met blended learning en online onderwijs op maat. De verwachting is dat studenten zo meer uit het onderwijs én uit zichzelf halen. De vraag is of deze voorbeelden breder ingevoerd kunnen worden in het reguliere onderwijs.
Wat zijn de belangrijkste kenmerken van een stimulerende en innovatieve leeromgeving? Wat zijn de grootste uitdagingen bij het bieden van zo’n leeromgeving? Tegen welke barrières lopen onderwijsvernieuwers op en wie kan deze wegnemen? Hoe kan kleinschaligheid en ‘klein binnen groot’ het beste georganiseerd worden? En voor welk type student is deze vorm van onderwijs het meest geschikt? Wat kunnen we van de University Colleges en excellentieprogramma’s leren voor de verbetering van het reguliere onderwijs? Welke invloed hebben deze initiatieven op de kwaliteitscultuur bij de instelling?
Twents Onderwijsmodel Het Twents onderwijsmodel kenmerkt zich door een bewuste integratie van vaardigheden van de 21e eeuw in het curriculum. Een van de onderscheidende kenmerken van de Twentse afgestudeerde is begrip van technologie én van de samenleving. In de onderwijsfilosofie van Universiteit Twente staat de T-shaped professional centraal: een expert met voldoende diepgang en genoeg inzicht in de context om interdisciplinair te werken, waarbij de 3 O’s centraal staan: Onderzoeken, Ontwerpen en Organiseren. Bij het bacheloronderwijs staat in elke module een basisconcept uit de discipline of het domein centraal. Tijdens de modules wordt maximaal ingezet op zelfstandige kennisverwerving en peer-instructie, o.a. door het gebruik van project- of probleemgestuurde onderwijsvormen. Door de combinatie van aan te leren vakinhoudelijke kennis met directe toepassing in een project ontwikkelt de student probleemoplossend vermogen, vermogen tot samenwerking, effectieve communicatie en andere vaardigheden van de 21 e eeuw.
3. Verwevenheid van onderwijs en onderzoek De kracht van het Nederlandse onderwijs en onderzoek is dat er een structurele en sterke verwevenheid is van onderzoek en onderwijs. Praktijk- en onderzoeksgerichte vormen van onderwijs zijn van wezenlijk belang voor de constante vernieuwing van kennis in het onderwijs. Vooral op de universiteiten staat het onderwijs van oudsher in nauw verband met het wetenschappelijk onderzoek. Studenten die deelnemen of meedenken aan lopend onderzoek kunnen zo vertrouwd raken met de onderzoekspraktijk, hun analytisch denken ontwikkelen of 3
professionele vaardigheden opdoen. Toch staat de verwevenheid van onderwijs en onderzoek in het wo momenteel onder druk, zo komt ook in de Wetenschapsvisie 2025 naar voren. Het hbo kent een jongere traditie van praktijkgericht onderzoek en de verwevenheid tussen onderwijs en onderzoek is nog in ontwikkeling. Hogescholen nemen hun maatschappelijke verantwoordelijkheid serieus om verdieping te geven aan de beroepspraktijken waarvoor ze opleiden en deze te innoveren. Lectoren kunnen een belangrijke rol spelen bij de verbinding tussen praktijkgericht onderzoek, de beroepspraktijk en het onderwijs, om zo de kwaliteit van het onderwijs te versterken. Hogescholen staan nu voor de uitdaging om het unieke karakter van het praktijkgericht onderwijs én onderzoek een duurzame invulling te geven. Zo heeft de Onderwijsraad onlangs voorgesteld dat in het hbo meer systematisch aandacht wordt besteed aan het onderzoekend vermogen van studenten via geïntegreerde leerlijnen. Zowel bij het wo als het hbo wordt er nog steeds te weinig kennis en kunde vanuit onderzoek in onderwijs geïntegreerd. Oorzaken hiervan zijn onder andere de student/docent-verhouding in grote opleidingen, een beperkte structurele inbedding van lectoraten, en een geringe toepassing van onderzoek over de onderwijspraktijk voor de verbetering van het onderwijs zelf.
Wat zijn inspirerende voorbeelden van een structurele verwevenheid van onderwijs en onderzoek? Hoe kan die verwevenheid verder gestimuleerd worden? Welke kansen liggen er voor het hbo en welke voor het wo? Is het nodig dat alle docenten in het hbo ook onderzoek doen en dat een deel van hen gepromoveerd is? Hoe kan onderzoekend vermogen bij het hbo het beste worden geïntegreerd in het onderwijs? Hoe zorgt het wo ervoor dat de sterke verwevenheid van onderwijs en onderzoek gewaarborgd blijft bij de toenemende studentenaantallen? Hoe stimuleren we de directe toepassing van onderwijskundig onderzoek in de praktijk van het onderwijs?
Student Research Conference De Student Research Conference is een goed voorbeeld van het stimuleren van verwevenheid van onderwijs en onderzoek in het bacheloronderwijs. Het is een jaarlijks terugkerende conferentie waarbij Nederlandse en Vlaamse studenten (hbo en wo) de mogelijkheid krijgen om hun bacheloronderzoek aan een breed publiek te presenteren. Het initiatief van deze conferentie ligt bij de VSNU, UC Roosevelt, Universiteit Maastricht en de Vlaamse universiteiten. De conferentie is bedoeld voor studenten van alle Nederlandse en Vlaamse universiteiten en hogescholen die in de afgelopen twee jaar hun bacheloronderzoek hebben afgerond. Studenten van alle disciplines zijn welkom. Tijdens de conferentie wordt er een prijs uitgereikt voor het best gepresenteerde onderzoek, toegekend door een jury van hoogleraren. Ook is er een eervolle vermelding en een publieksprijs voor de beste posterpresentatie. Deze prestigieuze prijzen zijn in 2014 uitgereikt door minister Bussemaker.
4. Docenten halen het beste uit zichzelf Een sterke kwaliteitscultuur bij universiteiten en hogescholen valt of staat met de kwaliteit van docenten en onderwijsleiders. Om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen worden docenten gestimuleerd om zich continu te professionaliseren. Daarnaast streven veel hogescholen ernaar om meer docenten met een masterdiploma in te zetten. Universiteiten zetten in op een toename van docenten die beschikken over een basiskwalificatie onderwijs (BKO). Docenten op hogescholen en universiteiten kunnen zich vakinhoudelijk professionaliseren – door bijscholing of door zicht te houden op actuele ontwikkelingen in het beroepsveld, maar ook door didactische vaardigheden aan te scherpen. Bovendien kunnen zij van elkaar leren door geregeld bij elkaar mee te kijken. Dit vraagt van docenten een niet-aflatende (tijds)investering naast hun reguliere onderwijstaken en van instellingen om ze daarvoor de ruimte en mogelijkheden te bieden. Voor docenten in het wo is er een lastige balans tussen het verrichten van onderzoek en het geven van onderwijs, zoals ook naar voren komt in de Wetenschapsvisie 2025. Het evenwicht komt onder druk te staan door de groei van het aantal studenten en de hogere waardering van publicaties in vergelijking tot onderwijsprestaties. Een breder palet van carrières zou mogelijk gemaakt moeten worden. De Universiteit Utrecht maakt bijvoorbeeld een onderwijscarrière mogelijk voor haar 4
wetenschappelijk personeel: zij kent diverse varianten van hoogleraren met een bijzonder accent, bijvoorbeeld op onderwijs. Er bestaan verschillende ideeën over het stimuleren van onderwijscarrières, zoals een systematische erkenning en waardering op het onderwijsterrein, het ontwikkelen van diverse carrièrepaden, het invoeren van teacher fellowships. Ook een nationale onderwijsprijs kan daaraan bijdragen: in januari 2014 reikt minister Bussemaker een prijs uit aan de Docent van het Jaar, georganiseerd door het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO).
In welke richtingen kunnen docenten zich nog verder professionaliseren? Hoe worden hun huidige inspanningen gewaardeerd? En wat is de volgende stap? Hoe blijven docenten in contact met de praktijk en nieuwe ontwikkelingen in het beroepsof wetenschapsveld? Hoe kunnen eventuele obstakels worden weggenomen? Wat voor kwaliteitscultuur is er nodig binnen een instelling om docenten zich (nog meer) eigenaar te laten voelen van de kwaliteit van het onderwijs? Wat is nodig om de waardering van onderwijs en onderzoek op universiteiten beter in balans te brengen? En wat kunnen universiteiten leren van hogescholen als het gaat om onderwijscarrières? Zou de onderwijstijd van hoogleraren en lectoren vergroot moeten worden, met name in het bachelor/propedeuseonderwijs, zodat studenten al vroeg in hun studie les krijgen van docenten die direct verbonden zijn met de onderzoekspraktijk?
Leiden University Teachers’ Academy: gedreven docenten en onderwijsvernieuwers In oktober 2014 heeft de Universiteit Leiden de University Teachers’ Academy ingesteld met als doel de kwaliteiten van de beste docenten zichtbaar te maken, verder te ontwikkelen en universiteitsbreed te benutten. De Academy wordt gevormd door tien teaching fellows, die ieder een passie voor onderwijs hebben. De komende jaren breidt de Leiden University Teachers’ Academy jaarlijks uit met vijf door de faculteiten aangedragen fellows plus de jaarlijkse Onderwijsprijswinnaar. Alle fellows krijgen 25.000 euro en vijf jaar de tijd om hun ideeën uit te voeren. Projecten variëren van de verbetering van vaardighedenonderwijs in de geesteswetenschappen, en het creëren van burgerschap bij studenten door middel van vrijwilligerswerk en onderzoek, tot het ontwerp van een digitaal feedbackplatform met handleidingen en beoordelingsschalen voor docenten en studenten. Een fellowship brengt een grote vrijheid met zich mee. Er zijn slechts een paar voorwaarden: de fellows moeten intern de boer op met hun vernieuwingsideeën en ook collega’s warm zien te maken. Daarnaast moeten zij het effect van het project op studiesucces meten.
5. De zorg voor kwaliteit: gedeeld eigenaarschap Kwaliteitsverbetering vraagt om goede kwaliteitszorg. Minister Bussemaker houdt momenteel het accreditatiestelsel tegen het licht, samen met hogescholen, universiteiten en studenten, om te bezien hoe het stelsel van meer van vertrouwen uit kan gaan en tegelijkertijd de kwaliteit van het onderwijs gewaarborgd blijft. Maar de vraag is ook wat instellingen, docenten en studenten zelf kunnen doen. Universiteiten en hogescholen worden in toenemende mate gestimuleerd om de zorg voor kwaliteit intern goed op orde te hebben. Zij werken aan een kwaliteitszorgsysteem waarmee zij permanent zicht houden op de kwaliteit van het onderwijs. Even belangrijk is het investeren in een bloeiende kwaliteitscultuur. Een kwaliteitszorgsysteem werkt niet goed als de cultuur niet ook op orde is. Een kwaliteitscultuur brengt gedeelde visies en opvattingen met zich mee over de verbetering van onderwijskwaliteit, en wie verantwoordelijkheid draagt voor die verbetering. Die opvattingen staan soms op papier, maar voor een effectieve kwaliteitscultuur is het vooral van belang dat verantwoordelijkheden ook gevoeld worden waar ze misschien niet zo expliciet zijn vastgelegd. Docenten, onderwijsleiders, bestuurders en andere medewerkers werken iedere dag vanuit hun eigen professionele rol aan de grote en kleine kwaliteiten van het onderwijs, maar ook studenten kunnen daaraan bijdragen. Het betrekken van studenten bij kwaliteitszorg biedt niet alleen kansen voor een verbetering van de onderwijskwaliteit maar kan ook het gevoel bij studenten versterken dat zij een wezenlijk onderdeel uitmaken van een learning community. Wanneer ieder vanuit zijn eigen rol zich betrokken en verantwoordelijk voelt om de lat van de kwaliteit hoger te leggen, spreken we van gedeeld eigenaarschap.
5
Welke voorwaarden zijn nodig voor gedeeld eigenaarschap onder bestuurders, docenten én studenten? Hoe kan horizontale verantwoording (via bijvoorbeeld examencommissies en opleidingscommissies) en peer review leiden tot verbetering van onderwijskwaliteit? Zijn er, naast een versterking van medezeggenschap en opleidingscommissies, ook andere manieren om studenten te betrekken bij de verbetering van onderwijskwaliteit? Hoe worden decanen en onderwijsdirecteuren uitgedaagd om een inspirerende onderwijsvisie te formuleren en uit te dragen? Waarin kunnen zij onderwijskundig leiderschap tonen? Bij kwaliteitszorg staan verantwoording en verbetering soms met elkaar op gespannen voet. Wat is er nodig om verbetering van onderwijskwaliteit meer ruimte te geven? Hoe zouden onderwijsinstellingen meer vertrouwen kunnen winnen (bij studenten en bij de overheid) over de kwaliteit van het onderwijs dat zij aanbieden?
Onze toekomst maken we samen De basiskwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs is op orde, maar we kunnen meer ambities tonen om al het talent in het hoger onderwijs nog beter tot zijn recht te laten komen. Dat betekent dat we moeten investeren in een bloeiende kwaliteitscultuur: de ruggengraat van het hoger onderwijs. Daarbij passen een stimulerende en innovatieve leeromgeving, gemotiveerde docenten die uitgedaagd worden, een constante vernieuwing van kennis en een interne kwaliteitszorg die sterk verankerd is in de organisatie. Het raakt de kern van het onderwijs waar we dagelijks mee te maken hebben als student, docent, beleidsmaker en bestuurder. Daarom is een gezamenlijke en gedragen visie op een kwaliteitscultuur en onderwijskwaliteit van essentieel belang voor toekomstbestendig hoger onderwijs.
6