U i t s P R a a k
Een bestuurs(proces)rechtelijke stand van zaken
Verplichte bedrijfstakpensioenfondsen en vrijstelling Werkgevers en werknemers in Nederland hebben veelal te maken met het stelsel van wettelijk verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen in Nederland. Vraagstukken als de werkingssfeer van een verplicht
nr. 9 2012
17
gesteld bedrijfstakpensioenfonds en de mogelijkheden om ervan vrijgesteld te worden komen dan aan de orde. Deze bijdrage gaat in op Jeroen los
een aantal bestuurs(proces)rechtelijke aspecten inzake verplichte
is advocaat bij Onno F. Blom Advocaten te Nieuwegein
bedrijfstakpensioenfondsen en de vrijstelling daarvan. Bij dat laatste komt onder meer de Algemene wet bestuursrecht om de hoek kijken en sinds de toepasselijkheid van deze wet (vanaf 1 januari 2000) is er inmiddels de nodige jurisprudentie verschenen die nader licht werpt op de wijze waarop een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds deze wet moet toepassen en waar een werkgever rekening mee kan en moet houden.
Voordat ik de meer inhoudelijke aspecten bespreek, vat ik de relevante wettelijke bepalingen op pensioengebied kort samen. Op grond van artikel 2 van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (hierna: Wet Bpf 2000), kan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op aanvraag van het georganiseerde bedrijfsleven binnen een bedrijfstak, deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds (hierna: bpf ) voor één of meer bepaalde groepen van personen die in de betrokken bedrijfstak werkzaam zijn, verplichtstellen. Verplichtstelling
P&P_12_09.indd 17
geschiedt bij ministerieel besluit, te publiceren in de Staatscourant. Vanaf dat moment is deelneming in en premiebetaling aan het bpf verplicht.1 Als een bpf van mening is dat een onderneming onder de verplichtstelling valt, kan het bpf de pensioenpremie (inclusief de wettelijke of reglementaire rente of reglementaire boete en de aanmaningskosten) op grond van artikel 21 Wet Bpf 2000 invorderen bij dwangbevel, indien deze niet binnen dertig dagen na aanmaning per aangetekende brief aan het bpf wordt voldaan. Dit dwangbevel levert een executoriale titel op, zodat
17/09/12 3:57 PM
U i t s P R a a k
nr. 9 2012
18
P&P_12_09.indd 18
treffende bedrijfstak rekenen, kan een aanwijzing vormen, het bpf het dwangbevel (door de deurwaarder) kan laten exemaar is niet doorslaggevend.5 Een bpf zal daarom altijd eerst cuteren zonder dat daarvoor de tussenkomst van een rechter vereist is. Tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan pas na moeten vaststellen of een onderneming onder de werkingsacht dagen na de betekening ervan. sfeer van een verplichtstelling valt of De (rechts)persoon aan wie is beteniet. En dat vergt onderzoek6 waarbij ~ kend, kan zich hiertegen verweren de ondernemingsactiviteiten moeten door binnen dertig dagen na de beteworden getoetst aan de omschrijving Een werkgever die niet wil kening door middel van een (verzet) van de bedrijfsactiviteiten in het verdagvaarding tegen de tenuitvoerlegplichtstellingsbesluit van de minisdeelnemen, kan een vrijstelging van het dwangbevel in verzet te ter.7 komen bij de rechtbank, sector kanEen bpf heeft daarbij niet de ruimte lingsverzoek indienen ton van het arrondissement waarin te beoordelen of een onderneming al hij woont of is gevestigd.2 of niet verplicht is zich bij het bpf aan ~ te sluiten. De rechtspraak is op dit Een andere mogelijkheid is die van punt duidelijk en consistent.8 Een artikel 25 Wet Bpf 2000 op grond waarvan de kantonrechter – in afwijking van de competentie bpf heeft daarom niet de bevoegdheid om bij afzonderlijke in artikel 93 Rv – bevoegd is te oordelen over (alle) geschillen besluitvorming in de zin van artikel 1:3 Awb verplichte deelter zake van deelneming in en uitkering uit een bpf.3 Welke neming af te dwingen, want die volgt zoals gezegd rechtstreeks uit het verplichtstellingsbesluit van de minister.9 kantonrechter dat is (de relatieve competentie) bepaalt artikel 99 Rv. Een verplicht gesteld bpf heeft op grond van artikel 13 Wet Een bpf is op dit punt niet met enig openbaar gezag bekleed en Bpf 2000 onder meer als taak het verlenen en het intrekken mededelingen van een bpf op dit punt zijn niet gericht op enig van vrijstellingen van de verplichte deelneming in de pensipubliekrechtelijk rechtsgevolg. Het bpf respectievelijk de oenregeling van het bpf en is wat dat betreft een bestuursorrechtbank zullen zich in geval van bezwaar of beroep door een gaan in de zin van artikel 1:1 Awb (sub b: een college met enig belanghebbende ten aanzien van een besluit van een bpf dat de openbaar gezag bekleed). Een werkgever die niet wenst deel te belanghebbende bij het bpf wordt/is aangesloten, onbevoegd nemen in een verplicht gesteld bpf, kan een vrijstellingsver(moeten) verklaren. Ook het bezwaar (en beroep) instellen zoek bij het bpf indienen (in bestuursrechtelijke termen is dit wegens weigering van het bpf om hierover een besluit te de aanvraag). Vervolgens beslist het bpf op die aanvraag. De nemen, is daarom waarschijnlijk kansloos. Dat dit vrij ver kan beslissing tot het (niet) verlenen of intrekken van vrijstellingaan blijkt uit een uitspraak van Rechtbank Rotterdam in de gen zijn bestuursbesluiten en vallen onder de Algemene wet situatie dat een bpf in haar berichtgeving melding had gemaakt bestuursrecht (hierna: Awb). Nadere inhoudelijke regels met van een ‘besluit’ en van ‘vaststellen’ en de rechtbank zich toch betrekking tot het verlenen dan wel intrekken van vrijstelling onbevoegd verklaarde.10 Het voorgaande geldt eveneens ten van de verplichtstelling zijn gegeven in het Vrijstellings- en aanzien van de ‘beslissing’ van een bpf een onderneming juist boetebesluit Wet Bpf 2000. Ten slotte bepaalt artikel 26 Wet uit te schrijven.11 Het betwisten van de reikwijdte van de verBpf in afwijking van artikel 8:7 Awb, dat in geval van beroep plichtstelling en het betwisten van eventuele premienota’s tegen besluiten op grond van de Wet Bpf 2000 de rechtbank te moeten daarom worden voorgelegd aan de kantonrechter. Dat Rotterdam, sector bestuursrecht bevoegd is. Hoger beroep kan door op grond van artikel 21 Wet Bpf 2000 een verzetvan uitspraken daarvan kan krachtens artikel 20 van de Wet dagvaarding uit te brengen tegen een door het bpf uitgevaarbestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie worden ingesteld bij digd dwangbevel. Een andere mogelijkheid is het het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBB). desbetreffende bpf op grond van artikel 25 Wet Bpf 2000 te Cassatie is niet mogelijk. dagvaarden en een verklaring voor recht te vorderen dat de onderneming niet (of juist wel!) onder de verplichtstelling van het bpf valt. Ten slotte kan ook de bestuursrechter op impli1 aarD VaN DE oNDErNEMiNgSactiVitEitEN ciete wijze om een oordeel worden gevraagd. Dat behandel ik Als de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op later. grond van artikel 2 Wet Bpf 2000 een verplichtstellingbeschikking heeft uitgevaardigd, volgt de verplichte deelneming door bedrijfsgenoten in de pensioenregeling van het desbe2 VErlENEN VaN VriJStElliNg: EEN BPF-kErNtreffende bpf uit die verplichtstelling, aldus de vaste rechttaak spraak van Rechtbank Rotterdam. Daarbij is de aard van de Hiervoor is al kort één van de kerntaken van bpf ’en genoemd: ondernemingsactiviteiten doorslaggevend4 en niet bijvoorhet verlenen of intrekken van vrijstellingen van verplichte beeld de statutaire omschrijving van de rechtspersoon. Dat de deelneming. Dit is een bestuursrechtelijke aangelegenheid Belastingdienst en het UWV de onderneming tot de desbeconform de bepalingen in de Awb. Illustratief in dit opzicht is
17/09/12 3:57 PM
U i t s P R a a k
ling van het besluit melding moet worden gemaakt door wie, een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam12 waarin de rechtbinnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar (of beroep) bank bepaalde passages uit de parlementaire geschiedenis ten kan worden ingesteld, aldus artikel 3:45 Awb. aanzien van artikel 26 Wet Bpf 2000 aanhaalt.13 Kortom: de Het ontbreken van een dergelijke bezwaarclausule betekent door een verplicht bpf te beoordelen vrijstellingsverzoek is volgens vaste jurisprudentie niet dat geen sprake is van een onderworpen aan de in de Awb opgenomen bepalingen, besluit ex artikel 1:3 Awb, aldus Rechtbank Rotterdam.18 De evenals de bezwaarschriftprocedure bij het bpf, de beroepsprocedure bij de rechtbank te Rotterdam en de hoger beroepsbezwaarclausule is geen bestandsdeel zoals deze zijn opgeprocedure bij het CBB. Handig om te weten is dan dat een somd in artikel 1:3 Awb en daarom niet constitutief voor het weigering van een bpf om een aanvraag in behandeling te al dan niet kwalificeren van de mededeling als een besluit. Wel nemen, gezien wordt als een weigekan het niet vermelden van de ring om een besluit te nemen, bezwaarclausule onder omstandig~ waartegen bezwaar bij het bpf heden een termijnoverschrijding ingesteld kan worden (en daarna bij het instellen van een rechtsmidDe dwangsom bedraagt beroep en hoger beroep).14 Dit del verschoonbaar maken. geldt ook als een bpf een besluit de eerste veertien dagen Met betrekking tot de behandeling niet tijdig neemt.15 van een vrijstellingsverzoek gaat 20 euro per dag ook nog wel eens een en ander mis. Illustratief is het door de RechtEen onderneming die een vrijstelbank Rotterdam beslechte geschil ~ lingsverzoek bij een bpf indient, inzake een verplicht gesteld bpf dat doet er verstandig aan dat verzoek aan een (bij een ander bpf verplicht zo breed mogelijk op te stellen door daarin meteen alle aangesloten) onderneming schreef dat deze vanaf 1 juli 2008 mogelijk van toepassing zijnde (on)verplichte vrijstellingsdiende te zijn ingeschreven bij het bpf.16 Een schriftelijk progronden op te nemen. Een onderneming kan namelijk niet test door de werkgever (tevens zijnde een voorwaardelijk vrijopnieuw een vrijstellingsverzoek indienen, gebaseerd op een stellingsverzoek) werd door het bpf niet in behandeling niet eerder aangevoerde vrijstellingsgrond indien die niet genomen. Tegen de daartoe strekkende brief van het bpf werd eerder aangevoerde vrijstellingsgrond ook al in het eerder tijdig bezwaar gemaakt, maar ook dat werd door het bpf niet ingediende vrijstellingsverzoek had kunnen worden aangein behandeling genomen. Deze schriftelijke weigering werd voerd. door de bestuursrechter gezien als een weigering van het bpf Een nieuw vrijstellingsverzoek voor dezelfde gelegenheid kan om een besluit te nemen wat gelijk staat aan een besluit waaralleen worden ingediend, als sprake is van nieuwe feiten of tegen beroep kan worden ingesteld (zie artikel 6:2, sub b, veranderde omstandigheden die na het eerdere besluit zijn Awb). voorgevallen of die niet voor dat besluit konden en derhalve De bestuursrechter oordeelde dat een bpf het in behandeling behoorden te worden aangevoerd.19 Daarom is het bestuursnemen van een verzoek om vrijstelling niet mag weigeren als de aangeschreven werkgever betwist dat deze onder de werprocesrechtelijk ook van belang dat de aanvraag tot vrijstelkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit valt. De schrifteling niet tijdens de beroepsfase bij de rechtbank kan worden lijke weigering van het bpf om op de bezwaren te beslissen uitgebreid tot andere – nog niet aangevoerde – vrijstellings(zijnde een besluit in bestuursrechtelijke zin) werd vernietigd. gronden. De bestuursrechter beoordeelt uitsluitend het Het bpf moest alsnog een besluit ten aanzien van de gevraagde bestreden besluit (dat is het door het bpf genomen besluit op vrijstelling verlenen. Verder is een bpf bij het niet tijdig besliseen door de onderneming bij het bpf ingediend bezwaarsen op een vrijstellingsaanvraag een dwangsom verschuldigd.17 schrift). De relevante vrijstellingsgronden moeten daarom tijdig – dat wil zeggen uiterlijk tijdens de bezwaarschriftfase Deze is in beginsel verschuldigd (a) met ingang van de dag – worden aangevoerd. Voor iedere vrijstellingsgrond gelden waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de ternamelijk weer eigen voorwaarden zoals omschreven in het mijn voor het geven van het besluit is verstreken en (b) het bpf Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000 die door het bpf gewogen van de werkgever een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontmoeten kunnen worden.20 Worden de gronden na de vangen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen 20 euro per dag, de daaropvolgende veertien dagen 30 euro per bezwaarschriftfase aangevoerd, dan vallen zij buiten het dag en de overige dagen 40 euro per dag (maximaal 42 dagen; bestuursrechtelijke geschil. Opnieuw een vrijstellingsaanmaximaal 1.260 euro). vraag bij het bpf indienen – op andere gronden dan de eerder ingediende vrijstellingsaanvraag – zal zoals gezegd niet helEen ander punt waar het soms mis gaat, is wanneer volgens de pen. De bestuursrechter zal zich – naar verwachting – niet wet tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep ontvankelijk verklaren, tenzij sprake is van nieuwe feiten en kan worden ingesteld, bij de bekendmaking en bij de mededeomstandigheden.
P&P_12_09.indd 19
nr. 9 2012
19
17/09/12 3:57 PM
v a k a R t i k e l
terdam oordeelde eerder al over deze passage en heeft uitgemaakt dat deze vraag ‘bij de beoordeling van het vrijstellingsbesluit zelf, aan de orde zou kunnen komen.’25 Voorts zoekt de Rechtbank Rotterdam aansluiting bij de parlementaire behandeling waarin wordt opgemerkt dat aan bpf ’en een bestuursrechtelijk taak wordt toegekend wat betreft de verlening van vrijstellingen op basis van de Vrijstellingsregeling Wet Bpf 2000 en dat er geen aanleiding is om de bestuursrechtelijke bevoegdheden ter zake extensief te interpreteren. De rechtbank ziet daarom geen attributie van de wetgever aan bpf ’en van andere publiekrechtelijke bevoegdheden (dan het verlenen van vrijstelling). Met andere woorden, de vraag of een bedrijf behoort tot een bedrijfstak waarvoor een bpf is opgericht en waarvoor een verplichtstelling is uitgevaardigd, kan uitsluitend als voorvraag aan de orde komen 3 VoorVraag bij de beoordeling van het besluit tot het al dan niet verlenen Om überhaupt aan het verlenen van vrijstelling toe te komen, van vrijstelling. moet eerst komen vast te staan of een onderneming onder de ‘Die rechtsvaststellende voorvraag raakt immers aan de verplichtstelling van een bpf valt of niet. In de (proces)praktijk bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling van verplichte blijken deze twee aspecten vaak door elkaar te worden gehaald. deelneming, maar vergt gelet op het wettelijke systeem geen Als een bpf een onderneming aanschrijft met het verzoek om (bevoegdheid tot) afzonderlijke besluitvorming’, aldus de pensioenpremies af te dragen en de onderneming tekent daarrechtbank. Kort gezegd komt het tegen bij het bpf protest aan, is dat er daarom op neer dat als het antlaatste dan op te vatten als een ~ woord op de voorvraag bevestibezwaar tegen de (vermeende) aangend is, het bpf bevoegd is sluiting zelf (die bij de kantonrechter De beantwoording van de vrijstellingsbesluiten te nemen. aangekaart moet worden; zie paraDe beantwoording van die voorgraaf 1) of als een verzoek om vrijvoorvraag is onderdeel van vraag is onderdeel van het stelling van verplichte deelneming bestuursrechtelijke onderzoek (dat aan het bpf gericht moet worhet onderzoek door de rechtbank. Op deze wijze den; zie paragraaf 2)? Indien het bpf is toch een oordeel van de om vrijstelling is verzocht en het bpf ~ bestuursrechter te verkrijgen over dit verzoek afwijst, kan de ondernehet antwoord op de vraag of de verplichtstelling van toepasming binnen zes weken na de dagtekening van het afwijzingssing is of niet.26 Overigens doen ondernemingen die (naar hun besluit van het bpf, een bezwaarschrift bij het bpf indienen.23 Beslist het bpf opnieuw afwijzend, dan kan de onderneming mening onterecht) door een bpf worden aangeschreven tot daartegen beroep instellen bij de Rechtbank Rotterdam (binafdracht van pensioenpremies en die daarop reageren door nen eenzelfde termijn). Het is vaste rechtspraak van de Rechteen vrijstellingsverzoek bij het desbetreffende bpf in te dienen, bank Rotterdam dat in het kader van de toetsing van er goed aan om tenminste een voorbehoud te maken omtrent vrijstellingsbesluiten van bpf ’en tevens de voorvraag aan de de toepasselijkheid van de verplichtstelling om te voorkomen orde komt of de onderneming onder de desbetreffende verdat het indienen van het vrijstellingsverzoek sec door het bpf plichtstellingbeschikking valt of niet. Is dat namelijk niet het kan worden gezien als een impliciete erkenning door de geval dan wordt ook niet aan de vrijstellingsproblematiek onderneming van de toepasselijkheid van de verplichtstelling. toegekomen. Beter nog zou zijn om eerst als onderneming zelf de toepasselijkheid van de verplichtstelling te beoordelen en – indien mogelijk – jegens het bpf het standpunt in te nemen dat de Tijdens de parlementaire behandeling van artikel 26 Wet Bpf werkingssfeer van het bpf zich niet over de onderneming uit2000 is na Kamervragen door de regering opgemerkt: ‘Ook de strekt. vraag of een bedrijf behoort tot de bedrijfstak waarvoor een bedrijfstakpensioenfonds is opgericht en derhalve valt onder de verplichtstelling van deelname in dat fonds, is een vraag die 4 BEzWaar tEgEN DE VErPlichtE aaNSluitiNg mijns inziens thuishoort bij de bestuursrechter’, aldus de regeoF VErzoEk oM VriJStElliNg? ring. 24 Deze laatste passage in de vorm van een vraag lijkt te Hiervoor gaf ik aan dat in het kader van een vrijstellingsverduiden op een zelfstandige toetsing van de werkingssfeer door zoek, in principe altijd de voorvraag aan de orde is. Dit geldt de bestuursrechter, maar dat is het niet. De Rechtbank Rotzowel in de bezwaarfase (te behandelen door het bpf ) als in de Van belang is hier ook de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam waarin werd beslist dat van een bpf niet kan worden verlangd dat deze ambtshalve alle vrijstellingsgronden langsloopt. Het beroep van belanghebbende op schending van de onderzoeksplicht van het bpf slaagde in die zaak niet.‘In beginsel zal een bedrijfstakpensioenfonds dan ook mogen afgaan op hetgeen in de aanvraag is aangevoerd en de rechtbank ziet geen reden daarover thans anders te oordelen.’21 Overigens blijkt in de praktijk dat sommige bpf ’en naar aanleiding van een vrijstellingsverzoek ambtshalve wel degelijk nagaan of door het bpf vrijstelling kan worden verleend op grond van één van de gronden als bedoeld in de artikelen 2, 3 4 of 5 van het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000.22
nr. 9 2012
20
P&P_12_09.indd 20
17/09/12 3:57 PM
v a k a R t i k e l
beroepsfase (bij de bestuursrechter). Soms leidt het geen twij5 coMPEtENtiEPErikElEN fel dat een onderneming onder (de werkingssfeer van) een verTen aanzien van bpf-kwesties spelen dus twee soorten rechplicht gesteld bpf valt en dan is de beantwoording van de ters: de burgerlijke rechter en de bestuursrechter. Om te voorvraag een formaliteit die snel wordt afgedaan. Maar in de voorkomen dat belanghebbenden van het kastje naar de situatie dat er wel twijfel is of de onderneming onder (de wermuur worden gestuurd, geeft de wet een regeling die een kingssfeer van) het bpf valt, komt de beantwoording van de belanghebbende een rechtsgang garandeert. Artikel 70, lid 2 voorvraag natuurlijk wel om de hoek kijken. Vaak wordt door Rv bepaalt dat de burgerlijke rechter die de dagvaardende ondernemingen die door een verplicht gesteld bpf zijn aangepartij niet-ontvankelijk verklaart, omdat de bestuursrechteschreven, schriftelijk bezwaar aangetekend zonder dat daarbij lijke procesgang gevolgd moet worden, die partij verwijst duidelijk wordt aangegeven of het bezwaar zich richt tegen de naar de bestuursrechter (te vermelden in de uitspraak) die toepassing van de verplichtstelling aan deze verwijzing is gebonzelf (zie paragraaf 1) of dat vrijden.30 De bestuursrechter is stelling van verplichte deelneming gebonden aan de beslissing van de ~ wordt gevraagd. Die vraag is relekantonrechter (dat de bestuursvant omdat als de onderneming rechter de bevoegde instantie is). Ten aanzien van bpfuitsluitend bezwaar maakt tegen Een bijzondere zaak betrof een de verplichte aansluiting, de afwijkwestie waarin de kantonrechter kwesties spelen twee zing daarvan door het bpf niet te Utrecht de bestuursrechter door de bestuursrechter getoetst bindt aan zijn onjuiste beslissoorten rechters kan worden omdat deze zich sing.31 Onjuist omdat het de kanonbevoegd zal (dienen) te verklatonrechter was die – conform het ~ ren (zie paragraaf 1). Dient de bepaalde in artikel 25 Wet Bpf onderneming echter een verzoek 2000 – had te oordelen over het tot vrijstelling bij het bpf in, dan kan een afwijzing daarvan antwoord op de vraag of de betrokken bedrijfsgenoot wel of door het bpf wel door de bestuursrechter worden getoetst. In niet onder de verplichtstelling van het bpf voor de detaildat kader zal in beginsel ook de voorvraag aan de orde komen. handel of die van de informatie, communicatie en kantoorEen desbetreffende brief van een onderneming aan een bpf technologiebranche viel. Ook al was dat oordeel onjuist, moet door het bpf in het licht van de omstandigheden van het toch had de rechtbank te Rotterdam over het beroep te oorgeval door het betrokken bpf (mede) wel of niet als een verdelen omdat deze via artikel 70, lid 2, Rv aan de beslissing zoek om vrijstelling ‘voor zover nodig’ worden opgevat.27 van de kantonrechter was gebonden. Of de kwestie nu wel of geen vrijstellingsaspecten bevatte is niet relevant. Door het vonnis van de kantonrechter is de bestuursrechter gehouden Bevat een brief van een onderneming niet meer dan een medeover de kwestie te oordelen. De brief van het bpf voor de deling dat de onderneming van mening is niet onder de verdetailhandel werd door de Rechtbank Rotterdam als een plichte werkingssfeer te vallen, dan hoeft het bpf daarin geen bestuursrechtelijk besluit gekwalificeerd. De onderneming vrijstellingsverzoek te lezen.28 Mijn inziens dienen dan ook de in kwestie kon daartegen bezwaar aantekenen bij het bpf, overige omstandigheden (bijvoorbeeld overige correspondenwaarmee de kwestie in overeenstemming met de Awb werd tie, vergaderingen, etc.) niet te duiden op vrijstellingsaspecten. terugverwezen naar de bezwaarfase zodat de onderneming Met andere woorden, duiden noch de brief van de ondernedoor Rechtbank Rotterdam niet-ontvankelijk werd verming, noch de andere omstandigheden op het vragen van (on) klaard. In hoger beroep oordeelde het CBB in overeenkomverplichte vrijstelling, dan zullen bpf en de bestuursrechter stige zin.32 zich onbevoegd (moeten) verklaren ter zake van het geschil omtrent aansluiting. Zijn er daarentegen in de communicatie Tenslotte vermeld ik nog dat artikel 6:15 (en 6:24) Awb een van de werkgever richting bpf wel aanknopingspunten te vinbestuursorgaan of administratieve rechter die onbevoegd is den die duiden op een vrijstellingsaanvraag, dan zal het bpf over het bezwaar- of beroepschrift te oordelen, verplicht is daarop moeten reageren met een formeel bestuursbesluit en is het bezwaar of beroepschrift zo spoedig mogelijk door te de bestuursrechter bevoegd dat besluit te toetsen (nadat de zenden naar de bevoegde instantie. Een poging om het bij de bezwaarfase bij het bpf is doorlopen). Tenslotte wijs ik nog op onbevoegde rechtbank ingediende beroepsschrift met een een geval waarin een civielrechtelijke verzetprocedure tegen beroep op artikel 6:15 Awb doorgezonden te krijgen naar de een dwangbevel tot premiebetaling aan een bpf en een bestuurskantonrechter mislukte. De rechtbank oordeelde daarover rechtelijke procedure ter zake van vrijstelling van verplichte dat de doorzendplicht uitsluitend ziet op doorzending van deelneming, parallel liepen.29 De rechter oordeelde dat het bpf een bezwaar-, beroep- of appelschrift tussen bestuursorganen en bestuursrechters.33 Dat is ook logisch omdat de prohet besluit inzake vrijstelling diende aan te houden totdat in de civielrechtelijke verzetsprocedure is komen vast te staan of de cedure bij de kantonrechter aanvangt met een (verzet) onderneming onder de werkingssfeer van het bpf viel of niet. dagvaarding.
P&P_12_09.indd 21
nr. 9 2012
21
17/09/12 3:57 PM
v a k a R t i k e l
6 coNcluSiES
nr. 9 2012
22
Vraagstukken omtrent het wel of niet vallen onder de werkingssfeer van een verplicht gesteld bpf en het aanvragen en verkrijgen van een vrijstelling van verplichte deelneming in de pensioenregeling van een verplicht bpf lopen in de uitvoeringspraktijk vaak door elkaar. En dat kan problemen opleveren omdat de rechterlijke toetsing van werkingssfeervraagstukken is voorbehouden aan de burgerlijke rechter en de rechtelijke toetsing van vrijstellingsbesluiten aan de bestuursrechter. Een werkgever die met deze problematiek te maken krijgt, dient altijd eerst te (laten) onderzoeken of de onderneming überhaupt onder de werkingssfeer van een verplicht bpf valt. Is dat niet het geval, dan wordt namelijk niet aan de vrijstellingsproblematiek toegekomen. Wordt toch een vrijstellingsverzoek bij het bpf ingediend (zorgvuldige opstelling daarvan is noodzakelijk om de kans op succes zo groot mogelijk te laten zijn), dan dient de werkgever zich bewust te zijn van het feit dat het bpf in dat kader opereert als een bestuursorgaan die een beschikking op aanvraag dient af te geven. Ten aanzien van die procedure gelden ter bescherming van de belanghebbende (meestal de werkgever) specifieke procedurele waarborgen, als vastgelegd in de Awb. Onderdeel van die bepalingen zijn termijnen (!) die door zowel het bpf als door de werkgever strikt in acht moeten worden genomen. Noten 1 De verplichtstelling geschiedt niet met terugwerkende kracht. 2 Zie artikel 21 Wet Bpf 2000. 3 Artikel 216 van de Pensioenwet geeft hetzelfde competentievoorschrift ten aanzien van pensioenkwesties, maar mist hier zelfstandige betekenis. 4 Aldus CBB 16 december 2004, LJN AR8323. 5 Zie Rechtbank Amsterdam 22 juli 2009, LJN BJ3930 (ook PJ 2009/148). Meer hierover: zie V. Gerlach, Ten onrechte niet deelnemen aan den bedrijfstakpensioenfonds en niet toepassen van een cao, P&P nr. 11, 2010, p. 7. 6 Voor de onderzoeksplicht van een bpf op dit punt: zie de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in het nog te verschijnen deel 2 van dit artikel: ‘Bedrijfstakpensioenfondsen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.’ 7 De Beleidsregels Toetsingskader Wet Bpf 2000 bevat regels die door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden gehanteerd bij het beoordelen van een aanvraag, wijziging of intrekking van een verplichtstelling. Die regels houden onder meer in dat de omschrijving van bedrijfsactiviteiten duidelijk moet zijn en dat overlapping van werkingssferen van bpf’en zoveel mogelijk
P&P_12_09.indd 22
8
9 10
11 12
13 14
15 16 17
18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
29 30
31 32 33
moet worden voorkomen. Zie I. Witte, Wijziging Regeling aanvragen Wet Bpf 2000 en Toetsingskader Wet Bpf 2000, P&P, nr. 5/2012, p. 24-30. Zie onder meer Rechtbank Rotterdam 9 februari 2009, LJN BH2665, waarin de rechtbank oordeelt dat een bpf ten aanzien van tenuitvoerlegging van de Wet Bpf 2000 uitsluitend als een bestuursorgaan is aan te merken met betrekking tot het beslissen op een verzoek om vrijstelling ex artikel 13 Wet Bpf 2000. Zie onder meer Rechtbank Rotterdam 22 januari 2010, LJN BL1742. Zie Rechtbank Rotterdam 14 januari 2005, LJN AS8824. Het ging hier om berichtgeving door de uitvoeringsorganisatie van het bpf, die – vreemd genoeg – als procespartij optrad en mocht optreden. Zie Rechtbank Rotterdam 14 maart 2005, LJN AT2693. Rechtbank Rotterdam, 1 december 2003, LJN: AO0904. Zie ook Rechtbank Rotterdam 22 januari 2010, LJN BL1742, ro. 2.3.2. waarin wordt verwezen naar LJN BA4640 en LJN BG3941. TK, 27 073, nr. 3, p. 22 en nr. 6, p. 28. Op grond van artikel 6:2, sub a en sub b, Awb geldt een schriftelijke weigering een besluit te nemen of het niet tijdig nemen van een besluit, ook als besluit. Voor de door een bpf in acht te nemen (besluit)termijnen: zie artikel 1a Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000. Rechtbank Rotterdam 9 februari 2009, LJN BH2665. Deze regel is met de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen per 1 oktober 2009 in de Awb geïmplementeerd (art. 4:17 en verder) en geldt voor zaken ingediend op of na genoemde datum. Rechtbank Rotterdam 16 maart 2010, LJN BL7993. Zie Rechtbank Rotterdam 16 maart 2010, LJN BL7993. r.o.9. Zie ook CBB 22 januari 2008, LJN BC3413 (ook PJ 2008/32). Rechtbank Rotterdam 22 januari 2010, LJN BL1742. Rechtbank Rotterdam 7 april 2008, LJN BD6327. Artikel 6:7 j⁰ 6:8, lid 1, Awb. TK, 27 073, nr. 3, p. 28. Zie Rechtbank Rotterdam 5 september 2003, LJN AK4094 (ook PJ 2007/87). Zie ook CBB 16 december 2004, LJN AR8323 en 13 juni 2006 LJN AX8793. Aldus CBB 13 juni 2006, LJN AX8793, ro. 6.2 en 6.3. Zie CBB 22 januari 2008, LJN BC3413 (ook PJ 2008, 32). Bijzonder in dit oordeel van het CBB is dat het CBB in de onderbouwing van dit oordeel citeert uit een brief die eveneens een belangrijke rol vervulde in de door het CBB op 13 juni 2006 beslechte kwestie (zie noot 26), maar die in laatstgenoemd oordeel niet werd geciteerd. Rechtbank Rotterdam 15 juli 2010, PJ 2011/21. Artikel 8:71 Awb bevat de volgende – aan artikel 70, lid 2, Rv spiegelbeeldige – bepaling: ‘Voor zover uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld, wordt dit in de uitspraak vermeld. De burgerlijke rechter is aan die beslissing gebonden.’ Rechtbank Rotterdam 27 juni 2008, LJN BD7209 (ook PJ 2009/103). CBB 9 april 2009, LJN BI1673 (ook PJ 2009, 102). Rechtbank Rotterdam 6 juli 2007, LJN BA9530.
17/09/12 3:57 PM