Spoor Bestuurlijke Relaties
EEN BESCHRIJVENDE ANALYSE VAN RUIMTELIJK-ECOLOGISCHE EN SOCIOECONOMISCHE ARRANGEMENTEN IN VLAANDEREN
Stefaan TUBEX Joris VOETS Prof. Dr. Filip DE RYNCK
Rapport D/2005/10106/005
April 2005 algemeen secretariaat steunpunt beleidsrelevant onderzoek bestuurlijke organisatie vlaanderen E. VAN EVENSTRAAT 2 C - B-3000 LEUVEN – BELGIE Tel: 0032 16 32 36 10 - Fax: 0032 16 32 36 11 - E-mail:
[email protected] www.steunpuntbov.be
Een beschrijvende analyse van ruimtelijk-ecologische en socio-economische arrangementen in Vlaanderen
INHOUDSOPGAVE
LIJST VAN AFKORTINGEN............................................................................. III LIJST VAN FIGUREN EN TABELLEN.............................................................. V 0. INLEIDING ..................................................................................................... 1 1. METHODE ..................................................................................................... 3 1.1. WELKE PRAKTIJKEN INVENTARISEREN WE? ................................................... 3 1.2. HOE IS DE INVENTARIS INGEDEELD?.............................................................. 5 1.3. OP WELKE KENMERKEN BESCHRIJVEN WE DE DRIE GROEPEN? ........................ 7 1.4. OVERZICHT VAN GEÏNVENTARISEERDE ARRANGEMENTSVORMEN ................... 13 2. GEAGGREGEERDE ANALYSE.................................................................. 15 2.1. BEVINDINGEN OVER GROEPEN HEEN ........................................................... 15 2.2. BEVINDINGEN PER GROEP .......................................................................... 16 2.2.1. Vlaams gekaderd......................................................................... 16 2.2.2. Europees gekaderd ..................................................................... 19 2.2.3. Lokaal gekaderd .......................................................................... 19 2.3. OVERZICHTSTABEL – VLAAMS GEKADERD ................................................... 20 3. INDIVIDUELE FICHES ................................................................................ 23 3.1. VLAAMS GEKADERD – RUIMTELIJK-ECOLOGISCH .......................................... 23 3.1.1. Afbakening stedelijk gebied......................................................... 24 3.1.2. Ruimtelijke visie buitengebied ..................................................... 33 3.1.3. Landinrichting .............................................................................. 39 3.1.4. Ruilverkaveling ............................................................................ 49 3.1.5. Bekkencomité .............................................................................. 56 3.1.6. Natuurinrichting ........................................................................... 61 3.1.7. Regionaal landschap ................................................................... 66 3.1.8. Subregionaal overlegorgaan ....................................................... 71 3.2. VLAAMS GEKADERD - SOCIO-ECONOMISCH .................................................. 74 3.2.1.Streekplatform .............................................................................. 75
Tubex, Voets & De Rynck
I
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
3.2.2. Subregionaal tewerkstellingscomité............................................. 79 3.2.3. Erkend regionaal samenwerkingsverband, Socio-economische regionale raad & Regionaal economisch en sociaal overlegcomité.............................................................................. 87 3.2.4. Gewestelijke ontwikkelingsmaatschappij ................................... 100 3.2.5. Provinciale ontwikkelingsmaatschappij ...................................... 105 3.2.6. Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel ................................... 109 3.3. EU-GEKADERDE ARRANGEMENTEN ........................................................... 120 3.3.1. Doelstelling 2 ............................................................................. 121 3.3.2. Phasing out ................................................................................ 130 3.3.3.Communautaire initiatieven ‘Leader+’......................................... 135 3.3.4. Communautaire initiatieven ‘Interreg’......................................... 142 3.4. LOKAAL GEKADERD - WEST-VLAANDEREN ................................................. 157 3.4.1. Leader+ ‘Het Brugse Ommeland’............................................... 160 3.4.2. Phasing Out (5b) ‘Westhoek-Middenkust’.................................. 165 3.4.3. ‘Coördinatiepunt Geïntegreerd beheer van kustgebieden’......... 168 3.4.4. ‘Oudlandpolder’.......................................................................... 171 BRONNEN ..................................................................................................... 175
II
Spoor bestuurlijke relaties
Lijst van afkortingen
Lijst van afkortingen ALT
Administratie Land- en Tuinbouw
AMINAL
Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer
AROHM
Administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen
AWZ
Administratie Waterwegen en Zeewezen
ASG
Afbakening stedelijk gebied
BAM
Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel
BC
Bekkencomité
BNCTO
Brussels Nederlandstalig Comité voor Tewerkstelling en Opleiding
BVR
Besluit Vlaamse Regering
CIBE
Centrum voor informatie- en inspraakbegeleiding
CIW
Commissie Integraal Waterbeleid
EESV
Europese economische samenwerkingsverbanden
EFRO
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
EIB
European Investment Bank
ESF
European Social Fund
EOGLF
Europees Oriëntatie en Garantie Fonds voor de landbouw
ERSV
Erkend Regionaal Samenwerkingsverband
FIOV
Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij
GEN
Grote Eenheden Natuur
GOM
Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij
INTERREG
Interregionale Samenwerking
LEADER
Liaison Entre Actions de Développement de l'Economie Rurale
LI
Landinrichting
MER
Milieueffectenrapportering
MINA-raad
Milieu- en Natuurraad
MKB
Midden- en Kleinbedrijf
NI
Natuurinrichting
NUTS
Nomenclature of Territorial Units for Statistics
OVAM
Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij
PG
Plaatselijke Groepen
POM
Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij
RESOC
Regionaal Economisch en Sociaal Overlegcomité
RL
Regionaal landschap
RSV
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen
RUP
Ruimtelijk Uitvoeringsplan
RVB
Ruimtelijke Visie Buitengebied
RVC
Ruilverkavelingscomité
Tubex, Voets & De Rynck
III
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
SERR
Socio-Economische Regionale Raad
SERV
Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen
SP
Streekplatform
SRO
Subregionaal Overlegorgaan
STC
Subregionaal Tewerkstellingscomité
VDAB
Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding
VEN
Vlaams Ecologisch Netwerk
VIWC
Vlaams Integraal Wateroverleg Comité
VLM
Vlaamse Landmaatschappij
VVSG
Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten
VVP
Vereniging van Vlaamse Provincies
VZW
Vereniging Zonder Winstoogmerk
IV
Spoor bestuurlijke relaties
Lijst van figuren en tabellen
Lijst van figuren en tabellen
Figuur 1: Drie groepen van subregionale arrangementen – naar institutionele vormgever.......... 6 Figuur 2: Ruimtelijke Structuurplan Vlaanderen: gebieden......................................................... 29 Figuur 3: Selectie stedelijke gebieden en netwerken (RSV)....................................................... 30 Figuur 4: Afbakeningsprocessen van grootstedelijke en regionaalstedelijke gebieden ............. 31 Figuur 5: Schematisch overzicht van het afbakeningsproces..................................................... 32 Figuur 6: Afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur.................... 38 Figuur 7: Landinrichtingsprojecten .............................................................................................. 48 Figuur 8: Ruilverkavelingsprojecten in Vlaanderen..................................................................... 55 Figuur 9: Bekkens in Vlaanderen ................................................................................................ 60 Figuur 10: Natuurinrichting in Vlaanderen .................................................................................. 65 Figuur 11: Regionale landschappen in Vlaanderen .................................................................... 70 Figuur 12: Streekplatformen in Vlaanderen ................................................................................ 78 Figuur 13: Subregionale tewerkstellingscomités in Vlaanderen ................................................. 86 Figuur 14: Procedures Doelstelling 2 in West-Vlaanderen ....................................................... 128 Figuur 15: Doelstelling 2 en Phasing Out in Vlaanderen .......................................................... 129 Figuur 16: Leader+ in Vlaanderen ............................................................................................ 141 Figuur 17: Vlaanderen in Interreg III A en III C ......................................................................... 153 Figuur 18: Interreg III A in Vlaanderen (1): Euregio Frankrijk-Wallonië-Vlaanderen en Euregio Benelux Middengebied .......................................................................................... 154 Figuur 19: Interreg III A in Vlaanderen (2): Euregio Scheldemond en Euregio Maas-Rijn ....... 155 Figuur 20: Interreg III B in Vlaanderen: Noordzeegebied en Noord-West-Europa ................... 156 Figuur 21: Doelstelling 2-gebieden West-Vlaanderen (2000-2006).......................................... 159 Figuur 22: Indeling gebiedsgerichte werking provincie West-Vlaanderen ................................ 159 Figuur 23: Organigram GBKG................................................................................................... 170
Tabel 1: Theoretische analyseniveaus.......................................................................................... 8 Tabel 2: Theoretische analyseniveaus - Voorbeeld...................................................................... 8 Tabel 3: Sjabloon individuele fiches (Vlaams en Europees gekaderde arrangementen) ........... 12 Tabel 4: Overzicht van geïnventariseerde arrangementsvormen............................................... 13 Tabel 5: Overzichtstabel – Vlaams gekaderd ............................................................................. 21 Tabel 6: Afbakening stedelijk gebied .......................................................................................... 24 Tabel 7: Ruimtelijke visie buitengebied....................................................................................... 33 Tabel 8: Landinrichting ................................................................................................................ 39 Tabel 9: Ruilverkaveling .............................................................................................................. 49 Tabel 10: Bekkencomité.............................................................................................................. 56 Tabel 11: Natuurinrichting ........................................................................................................... 61
Tubex, Voets & De Rynck
V
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Tabel 12: Regionaal landschap ................................................................................................... 66 Tabel 13: Subregionaal overlegorgaan ....................................................................................... 71 Tabel 14: Streekplatform ............................................................................................................. 75 Tabel 15: Subregionaal tewerkstellingscomité ............................................................................ 79 Tabel 16: ERSV, SERR & RESOC ............................................................................................. 87 Tabel 17: GOM .......................................................................................................................... 100 Tabel 18: POM .......................................................................................................................... 105 Tabel 19: Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel.................................................................. 109 Tabel 20: Enkele financiële gegevens mbt BAM....................................................................... 119 Tabel 21: Vlaams gekaderde arrangementen – West-Vlaanderen........................................... 157 Tabel 22: Europees gekaderde arrangementen – West-Vlaanderen ....................................... 158 Tabel 23: Lokaal gekaderd – West-Vlaanderen ........................................................................ 158
VI
Spoor bestuurlijke relaties
0. Inleiding
0. Inleiding “One general lesson seems to be that the consensual, collaborative model works “better”, that is, is better capable of delivering the range of services and bringing about the wider social, political and economic development of the citizens and their communities than one which is driven by conflict and suspicion.” (Loughlin, 2005:214) Meer op consensus en samenwerking gerichte beleidsmodellen zouden een bestuurlijk antwoord vormen op de toenemende complexiteit en interdependentie in onze samenleving (zie ook Bogason, 2001; Peters, 1998; Agranoff & McGuire, 2003; O’Toole, 1997). Voorbeelden van deze zogenaamde collaboratieve samenwerkingsvormen zien we ook in de Vlaamse bestuurlijke praktijk (Albrechts, Van den Broeck, Verachtert, Leroy & Van Tatenhove, 1999; IdeaConsult, 2001; De Rynck & Voets, 2003).
Dit rapport is een eerste oefening om op een meer systematische wijze een beschrijvende inventaris te maken van een aantal arrangementsvormen in een aantal beleidsdomeinen. We streven hier vooral een informatieve doelstelling na, met name geïnteresseerden een idee te geven van wat er zoal onder de vlag van subregionale beleidsvorming kan schuilgaan in Vlaanderen.1 We brengen meer bepaald een aantal arrangementsvormen samen die in de subregionale ruimte opereren en beschrijven hen op formeel-juridische en vormelijke kenmerken. Dit rapport kadert in de centrale doelstelling van het onderzoeksproject naar interorganisatorische gebiedsgerichte samenwerking (IGS), met name kennis verwerven over de wijze waarop interorganisatorische arrangementen rond gebiedsgerichte problematieken in Vlaanderen georganiseerd worden en hoe beleidsprocessen in dergelijke stelsels functioneren (De Rynck & Voets, 2003).
Het rapport bestaat uit drie delen. Het eerste deel schetst kort de aanpak van de inventarisatieoefening (welke selectiecriteria? welke elementen worden geanalyseerd? Hoe is het rapport opgebouwd?). Het tweede deel omvat een geaggregeerde analyse over drie ‘groepen’ heen (Vlaams, Europees of lokaal gekaderd) en per groep (bv. Hoe gaat Vlaanderen om met zijn capaciteit als juridisch vormgever van arrangementen?). Het derde deel omvat de meer gedetailleerde inventaris en bevat per vorm (bv. streekplatform, regionaal landschap) meer uitgebreide informatie (wat is er geregeld voor streekplatformen? Hoe zit het met Europese projecten?).
1
Kan schuilgaan, want een formeel-juridische beschrijving laat ons niet toe om uitspraken te doen over de inhoudelijke en procesmatige kwaliteiten van de beleidsvorming in arrangementen zelf. Deze kwaliteiten worden vermoedelijk wel beïnvloed (en eventueel mee verklaard) door formeel-juridische aspecten.
Tubex, Voets & De Rynck
1
1. Methode
1. Methode In dit tweede deel gaan we kort in op de aanpak van de inventarisatie, zoals de gebruikte afbakenings- en selectiecriteria en geanalyseerde kenmerken.
1.1. Welke praktijken inventariseren we? Om te kunnen bepalen welke vormen van arrangementen in aanmerking komen voor een inventarisatie, steunen we op onze werkdefinitie die eerder in dit onderzoeksproject geformuleerd werd (Voets & De Rynck, 2004). Selectiecriteria die uit deze definitie voortvloeien worden aangevuld op basis van bijkomende inhoudelijke (bv. onderzoeksdoelstellingen) en technische (bv. onderzoeksmiddelen) argumenten.
Subregionale arrangementen zijn tijdelijke of permanente stelsels van publieke en private actoren die in een formeel omschreven organisatorisch verband worden samengebracht gericht op een of meerdere doelstellingen die te maken hebben met het vorm geven van aspecten van de subregionale beleidsvorming.
Op basis van onze werkdefinitie zijn een aantal selectiecriteria te formuleren. Een eerste criterium is dat er sprake moet zijn van een zekere graad van formalisering. Deze formalisering houdt in dat het over meer moet gaan dan bijvoorbeeld occasioneel overleg. Deze formalisering kan blijken uit het hebben van een juridische organisatiestructuur (bv. vzw), het voorwerp uitmaken van generieke of specifieke regelgeving (bv. een afbakeningsproces stedelijk gebied, een subregionaal overlegorgaan voor een haven), de ondertekening van beheersovereenkomsten, het uitwerken van een huishoudelijk reglement, het beschikken over eigen middelen, ...
Een tweede selectiecriterium op basis van de werkdefinitie betreft het opereren in de subregionale of bovenlokale ruimte. Deze afbakening in termen van ruimte of gebied sluit eveneens een aantal praktijken uit, zoals vormen van samenwerking die zich enkel binnen de schaal van een lokaal bestuur afspelen (bv. gebiedsgerichte werking in de stad Gent) of internationale initiatieven die subregio’s overstijgen (bv. de Benelux, samenwerking met andere landen/deelstaten in het kader van bepaalde Europese programma’s).
Een derde criterium in de werkdefinitie betreft de deelname (in elk geval in formele termen) van zowel publieke als private actoren. In het kader van de inventarisatie volstaat het om met betrekking tot dit criterium in formele termen (bv. voor streekplatformen is wettelijk bepaald dat vakbonden en werkgevers opgenomen moeten worden) de aanwezigheid van publieke en private actoren vast te stellen. De kwaliteit en graad van participatie van allerlei actoren in de
Tubex, Voets & De Rynck
3
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
concrete praktijk wordt hier met andere woorden niet beoordeeld of onderzocht. Het criterium publieke en private actoren kan nog aangescherpt worden.
In het geval van private actoren kan er geconcretiseerd worden: organisaties uit het traditionele middenveld (bv. vakbonden, werkgevers, landbouworganisaties), andere/nieuwe belangenorganisaties (NGO’s, milieugroepen), bedrijven of individuele burgers, ... Voor de selectie van praktijken voor inventarisatie kunnen we echter volstaan met de algemene noemer ‘private actoren’, in de inventaris zelf worden ze verder gedefinieerd.
Wat de publieke actoren betreft is er eveneens concretisering mogelijk, met name aan de hand van de bestuurslaag waartoe ze behoren (Europees, federaal, Vlaams, provinciaal, lokaal). Deze verfijning van het criterium ‘publieke actoren’ is niet toevallig; ze vloeit voort uit de achtergrond van dit onderzoeksproject zelf. We zijn immers in eerste orde geïnteresseerd in de rol(len) van overheidsactoren ten aanzien van/in zulke verbanden en hoe interbestuurlijke verhoudingen in deze praktijken vorm krijgen. Dit hangt ook samen met de keuze voor de subregionale ruimte: we verwachten precies dat in deze bovenlokale ruimte verschillende bestuurslagen elkaar ontmoeten en zo vorm geven aan de praktijk van de interbestuurlijke verhoudingen in Vlaanderen. In het kader van de selectie van praktijken voor deze inventarisatie beperken we ons net zoals in het geval van de private actoren tot de formele aanwezigheid van publieke actoren: hun feitelijke rol(len) zijn enkel in een meer diepgaande analyse te vatten.
We maken in deze inventaris een uitzondering op het criterium ‘zowel publiek als privaat’ voor louter publieke arrangementsvormen waarin meerdere bestuurslagen betrokken zijn en die aan de overige criteria voldoen. Hoofdreden voor deze uitzondering is de vaststelling dat een deel van de beleidsvorming in de subregionale ruimte eveneens bepaald wordt/vorm krijgt door louter interbestuurlijke arrangementen. Voorbeelden zijn subregionale overlegorganen voor havens, een experimentele en op maat gemaakte aanpak van grote infrastructuurwerken en mobiliteit in de Antwerpse regio, maar evengoed de oude en nieuwe mogelijkheden voor intercommunale samenwerking (voor zover deze ook provincies omvatten, cfr. het criterium van betrokkenheid van meerdere bestuurslagen). Interbestuurlijke arrangementsvormen met een zogenaamd ‘multi-level’-karakter nemen we dus ook op.
Zelfs met de drie gehanteerde criteria, namelijk publiek-privaat/multi-level publiek, subregionaal en een zekere graad van formalisering blijft er een zeer brede waaier van arrangementen in aanmerking komen voor inventarisatie. Dit is op zichzelf een waardevolle vaststelling, want het toont opnieuw aan dat de rijkdom en bestuurlijke complexiteit zelfs in beschrijvende termen moeilijk te vatten is.
4
1. Methode
Daarom
voegen
we
een
vierde
criterium
toe
dat
eveneens
uit
de
bredere
onderzoeksdoelstellingen zelf voortvloeit, namelijk een afbakening in termen van de beleidsdomeinen: we richten ons op de ruimtelijk-ecologische en socio-economische beleidssfeer, waardoor de brede waaier aan arrangementen in andere domeinenen zoals jeugd, welzijn en gezondheid, buiten beschouwing blijven.2 De motivatie voor de keuze van deze beleidsdomeinen is dat ruimtelijk-ecologische en socio-economische vraagstukken zich door hun complexe aard zelden naar bestaande administratief-bestuurlijke grenzen schikken en bijna per definitie interdependentie en betrokkenheid van verschillende soorten actoren impliceren. Onze onderzoeksfocus bepaalt met andere woorden deze selectie (zowel van praktijken voor diepgaande analyse als voor deze brede beschrijvende inventaris): om onder meer veronderstelde trends naar meer overlegde vormen van beleidsvorming en hun reële impact op beleid te kunnen analyseren, begrijpen en verklaren, zijn praktijken in deze domeinen een lakmoesproef.
1.2. Hoe is de inventaris ingedeeld? De criteria om bepaalde arrangementen te selecteren, worden ook gehanteerd als kenmerken om de verschillende vormen te beschrijven (cfr. 1.3.). Om de inventaris zelf te ordenen hebben we echter een ander kenmerk gehanteerd, met name de juridisch-procedurele of institutionele vormgever(s) van de arrangementen. Het kernmerk van ‘vormgever(s)’ is te situeren binnen wat Klijn, Koppenjan en Termeer (1993) ‘netwerkconstituering’ noemen: vrij vertaald gaat het om het vormgeven (‘constitueren’) van kaders waarbinnen vervolgens individuele arrangementen (‘netwerken’) opereren.
Op
basis
van
het
kenmerk
‘vormgever(s)’
(in
termen
van
onder
meer
bevoegdheden/regelgeving en middelen) onderscheiden we minstens drie ‘groepen’ (zie Figuur 1).
Twee
arrangementsgroepen
worden
gekenmerkt
door
een
centrale
vormgever
(respectievelijk Vlaanderen en Europese Unie), terwijl een derde groep wordt vormgegeven door (een groep van) andere actoren (provincie, gemeente maar het kan evengoed van vereniging X of belangengroep Y uitgaan).
2
De enige vorm die opgenomen is in dit rapport en waarover betwisting kan ontstaan met betrekking tot het behoren tot één van beide domeinen is de Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel (BAM). We hebben BAM om praktische redenen ondergebracht bij de socio-economische vormen. BAM is toch opgenomen omdat het als een interessant interbestuurlijk experiment op subregionaal niveau kan beschouwd worden.
Tubex, Voets & De Rynck
5
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Figuur 1: Drie groepen van subregionale arrangementen – naar institutionele vormgever Vlaams gekaderd
Europees gekaderd
Lokaal gekaderd
De eerste twee groepen zijn relatief gemakkelijk te detecteren, precies omdat een centrale vormgever een formeel-organisatorisch (en meestal generiek) kader ontwerpt (bv. Vlaanderen met een decreet Integraal Waterbeheer dat bekkencomités regelt, de EU met programma’s als Interreg III). De derde groep is diffuser, omdat er ook veel ad hoc initiatieven aanwezig zijn en de vormgeving naargelang het arrangement door actor X, Y of groep van actoren Z gebeurt. Deze groep benoemen we als lokaal gekaderde initiatieven.
De eerste groep beschouwen we als Vlaams gekaderde initiatieven: het zijn arrangementsvormen die het voorwerp uitmaken van specifieke Vlaamse regelgeving, die geacht worden om op een subregionale schaal te opereren en waarvan er meestal meerdere praktijken kunnen voorkomen op het Vlaamse grondgebied (uitzondering: BAM). Omdat Vlaanderen vanuit zijn institutionele positie zowel een belangrijke vormgever van (als kaderstellend bestuur) alsook actor in (bv. buitendiensten) de subregionale arena is, levert een beschrijvende analyse interessante informatie op over hoe Vlaanderen zijn institutionele stempel op een deel van de arena drukt: door te bepalen welke actoren al dan niet betrokken moeten worden, door organisatiestructuren uit te tekenen, door eventueel de financiering te regelen, ... Door verschillende vormen naast elkaar te plaatsen wordt dan al duidelijker in welke mate Vlaanderen een uniform kader hanteert voor verschillende vormen, waar eventuele verschillen tussen vormen liggen, ...
De tweede groep omvat Europees gekaderde initiatieven. Net als in de eerste groep zijn een aantal facetten van deze vormen bepaald door een institutionele vormgever, met name de Europese Unie. Heeft de EU een uniforme zienswijze? Verschilt deze sterk van Vlaanderen? Deze initatieven vervullen soms een voorbeeldfunctie, omvatten vaak aanzienlijke middelen en maken een belangrijk deel uit van de subregionale arena.
6
1. Methode
De derde groep, namelijk de lokaal gekaderde initiatieven, blijken het moeilijkst in kaart te brengen: precies het feit dat het vaak van onderuit ontwikkelde en unieke projecten betreft, maakt hen moeilijker detecteerbaar. Ook het feit dat deze initiatieven vaak verbindingen trachten te maken met arrangementen uit de eerste twee groepen, maakt van hen geen volledig afgescheiden groep. In dit rapport zullen we hen daarom niet op dezelfde wijze behandelen als de eerste twee groepen. De derde groep zal immers enkel kort beschreven worden, op een kleiner aantal elementen. De reden hiervoor is vooral praktisch: het verdiepen in de derde groep zou meer tijd en middelen vragen dan we in het kader van deze inventaris kunnen vrijmaken. Zoals we eerder met het Project Gentse Kanaalzone aantoonden, kunnen praktijken uit de derde groep wel het voorwerp uitmaken van de meer diepgaande praktijkanalyse in de andere onderdelen van het onderzoek (Voets & De Rynck, 2004).
Concreet komt de derde groep aan bod door een andere focus te nemen voor het zoeken naar praktijken: in tegenstelling tot de Vlaams en Europees gekaderde vormen waarvan er meerdere praktijken kunnen bestaan (uitzondering: BAM), voeren we voor de detectie van de derde groep een quick scan uit in een kleiner gebied, met name de provincie WestVlaanderen.
De keuze voor West-Vlaanderen steunt op twee redenen: enerzijds kent deze provincie een lange traditie van samenwerken op subregionale schaal en anderzijds is die subregionale arena ons beter bekend en goed gedocumenteerd. We zullen kort een aantal West-Vlaamse praktijken van Vlaams en Europees gekaderde arrangementsvormen aanstippen maar vooral aandacht hebben voor initiatieven die behoren tot de derde groep.
De indeling in drie groepen levert dus geen waterdicht onderscheid op en is eerder praktisch van aard: in de realiteit maken bijvoorbeeld sommige Vlaams gekaderde arrangementen gebruik van deelarrangementen uit de Europese groep; ook vanuit de groep ‘lokaal gekaderde’ bestaan soms dwarsverbanden met arrangementen uit de Vlaamse en Europese groep, ...
1.3. Op welke kenmerken beschrijven we de drie groepen? Naast een aantal criteria om af te bakenen welke vormen er in deze inventarisatie worden meegenomen, zijn er bepaalde kenmerken waarop de vormen worden geanalyseerd.
In het bredere IGS-onderzoek maken we onderscheid tussen vier analyseniveaus (zie Tabel 1 en Tabel 2): (1) het niveau van de groepen (‘Vlaams gekaderd’, ‘Europees gekaderd’ en ‘lokaal gekaderd’); (2) vormen (streekplatform, regionaal landschap, ...), (3) individueel arrangement (streekplatform Meetjesland, Regionaal Landschap West-Vlaamse Heuvels, ...) en (4) deelarrangement binnen individuele arrangementen (bv. werkgroepen). Deze vier
Tubex, Voets & De Rynck
7
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
analyseniveaus zijn vooral methodologisch van aard: aan de hand van allerlei kenmerken kunnen we in een later stadium types van arrangementen in theoretische termen definiëren.
Tabel 1: Theoretische analyseniveaus Arrangementsgroep
1
Arrangementsvorm
A
Arrangement
A1
Deelarrangement
A.1.1
B
A.1.2.
A.1...
A2
A...
B1
...
...
...
... B2
B...
...1
...2
...
...
Tabel 2: Theoretische analyseniveaus - Voorbeeld Arrangementsgroep
Vlaams gekaderd
Arrangementsvorm
Streekplatform
Bekkencomité
Arrangement
Streekplatform Meetjesland
Deelarrangement
Werkgroep X
Dossier Y
Project Z
...
...
...
...
Met uitzondering van de derde groep die uit individuele arrangementen bestaat, situeert dit inventarisatierapport zich vooral op het niveau van de arrangementsgroepen en –vormen. We beogen een beschrijving van formeel-juridische of vormelijke kenmerken. De formeel-juridische/organisatorische dimensie bepaalt onder andere een deel van het uitzicht van arrangementen, met betrekking tot onder meer actoren, middelen en spelregels. Dit levert een generiek beeld op per groep en per vorm en laat ons toe enkele uitspraken te doen op macroniveau (over groepen heen) en mesoniveau (per groep). Deze bevindingen confronteren we in het verder onderzoek met meer diepgaande netwerk- en procesanalyse van concrete praktijken (o.a. hoe verlopen de eigenlijke beleidsprocessen? wie speelt welke rol? hoe wordt er gestuurd?), waarvan het Project Gentse Kanaalzone de eerste oefening was (zie Voets & De Rynck, 2004).
Een op formele aspecten gebaseerde inventaris levert de volgende meerwaarden. Eerst en vooral biedt een inventaris een kijk op wat er zoal onder de vlag van gebiedsgerichte beleidsvorming schuilgaat. Zo blijkt opnieuw hoe groot de bestuurlijke dichtheid van Vlaanderen is: naast traditionele federale, Vlaamse, provinciale en lokale bestuurslagen op zich bestaan er allerlei subregionale beleidsvormingsprocessen waarin veel interbestuurlijke en deels publiekprivate samenwerking vorm krijgt. Deze processen, die niet samenvallen met deze bestuurslagen en zich lijken te richten op allerlei subregionale beleidsaspecten, maken deel uit van de complexiteit van de bestuurlijke praxis. Naast een kijk op de rijkdom aan vormen op zich geeft deze inventaris ook een beeld van hun formele vormgeving (bv. wat is er voor welke vorm bepaald?) Zo krijgen we een kijk op een aantal formeel-juridische kaders die onderdeel van de (soms dwingende) context zijn waarin beleidsprocessen zich al dan niet ontwikkelen. We gaan nu kort in op de verschillende aspecten die geanalyseerd werden.
8
1. Methode
BENAMING Wat is de benaming van een bepaalde arrangementsvorm: streekplatform, regionaal landschap, ...
DOMEIN Hiermee
wordt
voor
de
Vlaams
gekaderde
arrangementen
aangegeven
tot
welke
beleidsdomein we een arrangementsvorm kunnen rekenen: ruimtelijke ordening (RO), milieu (M) en/of socio-economisch (SE). Een aantal arrangementsvormen (bv. subregionaal overlegorgaan) kunnen tot meerdere beleidsdomeinen gerekend worden.
JURIDISCHE ORGANISATIEVORM Wat is de eventuele juridische organisatievorm van de arrangementsvorm: zijn het feitelijke organisationele verbanden/processen zonder een juridische organisatievorm of krijgen ze een bepaalde rechtsvorm, zoals een publiekrechtelijke rechtsvorm, privaatrechtelijke rechtsvorm,... opgelegd. (Voor de lokaal gekaderde initiatieven gaat het over de juridische organisatievorm van een arrangement zoals het door de betrokken actoren zelf wordt bepaald.)
AANTAL Hoeveel arrangementen van een bepaalde vorm komen er voor? Desgevallend: hoeveel zijn er reeds geweest – zijn er in uitvoering – zijn er in voorbereiding?
WELKE? Welke arrangementen van deze vorm waren/zijn er? (enkel bij de individuele fiches)
SCHAAL Hebben arrangementen van deze vorm een lokale schaal, een provinciale schaal, een subregionale
schaal,
arrangementsvormen
of kan
kunnen de
ene
meerdere praktijk
schalen immers
voorkomen? een
gebied
Bij
sommige
betreffen
dat
gemeentegrensoverschrijdend is terwijl de andere praktijk slechts op een deel van het grondgebied van één gemeente betrekking heeft (bv. ruilverkavelingscomité).
WETTELIJK KADER Van welk jaar dateert het wetgevend kader van deze arrangementsvorm?
ORGANISATIE IN REGELGEVING In welke mate zijn organisationele aspecten van het arrangement in regelgeving geregeld? In de geaggregeerde tabellen (deel 2) worden de volgende symbolen gebruikt: Niet geregeld (0), zwak geregeld (+), matig geregeld (++), sterk geregeld (+++)? In de individuele fiches (deel 3)
Tubex, Voets & De Rynck
9
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
wordt in meer detail weergegeven wat er bepaald is op het vlak van de organisationele structuur van het arrangement.
PROCES IN REGELGEVING In welke mate zijn aspecten van processen in het arrangement in regelgeving geregeld? In de geaggregeerde tabellen (deel 2) worden de volgende symbolen gebruikt: Niet geregeld (0), zwak geregeld (+), matig geregeld (++), sterk geregeld (+++)? In de individuele fiches (deel 3) wordt in meer detail weergegeven wat er bepaald is op het vlak van het proces van het arrangement. FINANCIERING IN REGELGEVING3 In welke mate is de financiering van het arrangement geregeld in regelgeving? Europees, Vlaams, provinciaal, lokaal, privaat, eventuele percentages? In de individuele fiches (deel 3) wordt in meer detail weergegeven wat er bepaald is op het vlak van financiering van het arrangement. We maken waar mogelijk onderscheid tussen financiering van werking van het arrangement (bv. Vlaamse subsidiëring voor het secretariaat) en van projecten (bv. bepaalde enveloppe voor projecten, regels in verband met cofinanciering van projecten, ...). In de individuele fiches wordt eventuele bijkomende informatie opgenomen (bv. de allocatie voor een bepaalde arrangementsvorm in de Vlaamse of Europese begroting).
CONTROLE EN TOEZICHT In welke mate zijn er bepalingen opgenomen in regelgeving met betrekking tot het arrangement omtrent controle en toezicht op het functioneren van het arrangement? We doelen hiermee op controle en toezicht die specifiek in het kader van het arrangement in regelgeving wordt opgenomen en houden geen rekening met bestaande toezichtsregels ten aanzien van actoren (zoals administratief toezicht op gemeente).
FASE BELEIDSCYCLUS In welke fase(n) van de beleidscyclus kan het arrangement op hoofdlijnen geplaatst worden: beleidsvoorbereiding (BV), beleidsimplementatie (BI) of beide? We begrijpen BV en BI hier vanuit de subregionale ruimte zelf: gaat het, vanuit het gebied
beschouwd, om
beleidsvoorbereiding (bv. uitwerken strategisch plan voor subregio) en/of beleidsimplementatie (bv. uitvoeren van concrete projecten)?
TAAKINHOUD/DOELSTELLINGEN Wat is er bepaald inzake/over de taakinhoud van een arrangementsvorm: in de geaggreerde tabellen gebruiken we drie types: strategische planning (SP), strategische coördinatie (SC)
3
Voor de invulling van de fiches mbt de financiële aspecten van de arrangementsvormen beperken we ons tot hetgeen in de belangrijkste – voornamelijk juridische - bronnen van de arrangementsvorm staat. In dit rapport voeren we met andere woorden geen uitgebreide of gedetailleerde analyse uit van alle financiële aspecten.
10
1. Methode
en/of strategische implementatie (SI)? SP richt zich op beleidsvoorbereidend werk voor de subregio (zoals de ontwikkeling van een visie); SC doelt op de coördinatie van bestaande initiatieven en/of projecten in de subregio (zoals het afstemmen van acties van andere actoren in het gebied); SI omvat het zelf uitvoeren van projecten in de subregio (zoals het aanleggen van een bos of industrieterrein). In de individuele fiches geven we in meer detail weer wat er concreet rond geformuleerd is.
ACTOREN Welke actoren moeten formeel betrokken worden volgens de arrangementsvorm: Europees (EU), federaal (F), Vlaams (V), provinciaal (P), lokaal (L), private actoren (middenveld, andere belangengroepen, burgers, doelgroepen, ... en eventueel andere arrangementen? Wat de openbare besturen betreft: Is er bepaald of dit politieke (P) en/of ambtelijke (A) vertegenwoordigers zijn?
PROCESBEGELEIDING Wat is er bepaald omtrent procesbegeleiding?
INSPRAAK EN PARTICIPATIE Wat is er bepaald omtrent inspraak en participatie?
BRONNEN Dit punt is enkel opgenomen voor de individuele fiches en omvat een opsomming van de belangrijkste juridische bronnen van de arrangementsvorm (decreten, besluiten, ...).4
Tabel 3 geeft een kort overzicht van het sjabloon dat gebruikt werd voor de opmaak van de individuele fiches van de Europees en Vlaams gekaderde arrangementsvormen in deel 3. De overzichtstabellen in deel 2 volgen grotendeels dezelfde structuur. Zoals eerder vermeld zullen we ons wat de lokaal gekaderde arrangementen betreft, beperken tot een quick scan van WestVlaanderen. Omdat het hier individuele arrangementen betreft, zou een meer uitgebreide analyse per arrangement in het kader van deze inventarisatie teveel tijd en middelen vergen. Zodoende illustreert dit de moeilijkheid om lokaal gekaderde, meestal unieke arrangementen, gemakkelijk te kunnen inventariseren. Desalniettemin worden uit deze quick scan enkele praktijken gelicht die volgens hetzelfde sjabloon – zij het op hoofdlijnen - worden beschreven en zo illustreren hoe lokaal gekaderde initiatieven er zoal kunnen uitzien.
4
Aangezien deze inventarisatie zich vooral richt op het verschaffen van een beperkt overzicht van bestuurlijk-organisatorische aspecten van arrangementen, is het onderdeel ‘bronnen’ niet exhaustief opgevat zoals in een juridisch-administratieve analyse het geval zou zijn. Dit rapport bevat met andere woorden geen uitgebreide of exhaustieve reconstructie van de volledige wetgeving mbt arrangementen.
Tubex, Voets & De Rynck
11
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Tabel 3: Sjabloon individuele fiches (Vlaams en Europees gekaderde arrangementen) Domein Benaming arrangementsvorm Juridische organisatievorm Aantal Welke? Schaal Wettelijk kader (aanvang) Organisatie in regelgeving Proces in regelgeving Financiering in regelgeving - Werking - Projecten Fase(n) beleidscyclus Taakinhoud/Doelstellingen Actoren Procesbegeleiding Inspraak en participatie Toezicht en controle Bronnen
12
RO, M, en/of SE (Vlaams gekaderd) Streekplatform, regionaal landschap, ... Nee, feitelijk OF Ja, namelijk ... (vzw, NV, ....) ... X, Y, ... Lokaal, provinciaal, subregionaal of meerdere 19AA of 20BB (jaartal + naam eerste wettelijke regeling mbt vorm) Nee/Ja, namelijk ... Nee/Ja, namelijk ... Nee/Ja Nee/Ja, namelijk... + eventuele bedragen Nee/Ja, namelijk... + eventuele bedragen Beleidsvoorbereiding, beleidsimplementatie of beide Strategische planning (SP), strategische implementatie (SI) en/of strategische coördinatie (SC) Doelstellingen X, Y, .. EU, F, V, P, L, Privaat, andere (benoemen) (overheden: evt. politiek en/of ambtelijk) Nee/Ja, wat? (evt. verwijzing naar ‘proces in regelgeving’) Nee/Ja, namelijk... Nee/Ja, namelijk... Eventuele juridische bronnen van de arrangementsvorm
Spoor bestuurlijke relaties
1. Methode
1.4. Overzicht van geïnventariseerde arrangementsvormen In de voorgaande onderdelen hebben we onze selectiecriteria en een ordenend kenmerk geformuleerd en aangegeven op welke aspecten arrangementsvormen hier beschreven worden. Tabel 4 geeft weer welke arrangementsvormen aan onze checklist voldoen en in deze inventaris zijn opgenomen.5
Tabel 4: Overzicht van geïnventariseerde arrangementsvormen Vlaams gekaderd Ruimtelijke ordening
Milieu
Ruimtelijke ordening & Milieu Socio-economisch
Afbakening grootstedelijk gebied Ruimtelijke visie buitengebied Landinrichting Ruilverkavelinscomité Bekkencomité Natuurinrichting Regionaal landschap Subregionaal overlegorgaan6 Streekplatform Subregionaal tewerkstellingscomité Erkend regionaal samenwerkingsverband; Regionaal economisch en sociaal overleg comité; Socio-economische regionale raad Gewestelijke ontwikkelingsmaatschappij Provinciale ontwikkelingsmaatschappij Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel7
Europees gekaderd Doelstelling 2 Phasing Out Leader+ Interreg III Lokaal gekaderd (West-Vlaanderen): Quick scan Enkele voorbeelden: Leader + ‘Het Brugse Ommeland’ Phasing Out (5b) ‘Middenkust-Westhoek’ ‘Coördinatiepunt Geïntegreerd beheer van kustgebieden’ ‘Outlandpolder’ ...
5
De wettelijke regelingen omtrent intergemeentelijke samenwerking zijn in dit rapport niet opgenomen. De subregionale overlegorganen voor de zeehavens geven advies over aspecten van ruimtelijke ordening, leefbaarheid van woonkernen en mobiliteit. 7 De Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel richt zich vooral op grote infrastructuurwerken mbt mobiliteit in de Antwerpse regio en wordt hier om praktische redenen bij ‘socio-economisch’ ingedeeld. 6
Tubex, Voets & De Rynck
13
2. Geaggregeerde analyse
2. Geaggregeerde analyse In dit deel bundelen we de analyse van de individuele arrangementsvormen die in meer uitgebreide vorm gerapporteerd wordt in de fiches in deel 3. We hebben een aantal bevindingen gestructureerd in twee onderdelen, met name het macroniveau (over arrangementsgroepen heen) en het mesoniveau (per groep). In een derde onderdeel
wordt
een
geaggregeerde
tabel
van
de
Vlaams
gekaderde
arrangementsvormen weergegeven.
2.1. Bevindingen over groepen heen ¾ Beleidscyclus:
Arrangementen
opereren
in
verschillende
fasen
van
de
beleidscyclus, zowel beleidsvoorbereidend als beleidsimplementerend. Het is te verwachten
dat
op
grote
lijnen
de
meeste
arrangementen
vooral
beleidsuitvoerend zijn vanuit het perspectief van de kaderscheppende overheid (bv. afbakeningsprocessen als uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en decreet Ruimtelijke Ordening). Vanuit de subregionale ruimte bekeken gaat het echter vooral om beleidsvoorbereidende arrangementsvormen. ¾ Inspraak en participatie: er is over de groepen heen beperkte aandacht voor inspraak en participatie van niet-publieke actoren. Bepalingen op dit vlak beperken zich in een aantal gevallen tot het voorzien van deelname van middenveld (werkgevers en werknemers). In een aantal gevallen wordt er verwezen naar het betrekken van ‘belangengroepen’, ‘burgers’, ‘doelgroepen’, ‘experten’, ... De participatie lijkt vooral vormelijk te worden gedefinieerd (het betrekken van X of Y) zonder dieper in te gaan op de mate of graad van participatie in de praktijk. Over het algemeen lijken de private actoren vooral een adviserende rol toegemeten te krijgen. ¾ Private actoren: private actoren komen in beperkte mate aan bod in de kaders. In de meerderheid van de gevallen wordt nog expliciet verwezen naar de opname van traditionele middenveld-organisaties (werknemers, werkgevers, landbouw). Wat de formeel-juridische positie betreft lijkt hun oude institutionele positie nog niet veel veranderd. Jongere middenveld-organisaties zoals milieugroepen verwerven in ruimtelijk-ecologische arrangementen echter ook een zekere institutionele plaats. Er wordt soms verwezen naar belangengroepen, maar dit wordt niet altijd geconcretiseerd. Soms wordt er ook naar burgers of doelgroepen verwezen.
Tubex, Voets & De Rynck
15
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
¾ Provincie: hoewel de provincies regelmatig onder vuur hebben gelegen in het recente
verleden,
lijken
ze
in
formele
termen
sterk
aanwezig
in
arrangementsvormen. De afspraak tussen provincies en Vlaamse overheid waarbij materies van bovenlokaal belang (maar ‘kleiner dan’ het regionale belang) en gebiedsgerichte werking als ‘kerntaken’ van provincies worden beschouwd is hier wellicht niet vreemd aan. ¾ Financiering: Bij de meeste vormen zijn er afspraken met betrekking tot de financiering van de werking: dit gaat van cofinanciering (altijd in Europees gekaderde
initiatieven,
eveneens
in
een
aantal
Vlaams
gekaderde
arrangementen) tot volledige financiering door Vlaanderen (zoals in de vroegere STC’s). Over de financiering van eventuele projecten die door bepaalde arrangementsvormen worden opgezet lijkt er minder bepaald te zijn in de Vlaamse regelgeving; de Europese vormen lijken explicieter uit te tekenen hoe projecten te financieren. ¾ Controle en toezicht: In de Vlaams gekaderde arrangementen lijken er weinig bepalingen die expliciet op controle en toezicht gericht zijn. Natuurlijk zijn er andere bepalingen die tot ‘controle en toezicht’ kunnen gerekend worden, zoals de verplichte rol van Vlaamse actoren of de betrokkenheid van politici. In de Europese arrangementsvormen lijkt controle en toezicht meer expliciet aan bod te komen, waarbij deze rol vooral aan de Vlaamse overheid wordt toegewezen.
2.2. Bevindingen per groep 2.2.1. Vlaams gekaderd ¾ Proces: De ruimtelijk-ecologische arrangementsvormen lijken sterk procesgericht. Bij de ruimtelijke vormen is er een onderscheid te maken tussen de meer recente vormen die gericht zijn op strategische afbakeningsprocessen en de iets ‘oudere’ vormen van landinrichting en ruilverkaveling. De ‘oudere’ vormen lijken sterker verankerd in wetgeving en dit heeft wellicht te maken met hun concrete, meer implementatiegerichte doelstellingen. Over procesbegeleiding zijn de bepalingen beperkt: in de ruimtelijk-ecologische vormen wordt wellicht vanuit een traditie van het werken met studiebureaus wel over ondersteuning uit de private sector (bv. communicatiebureau) gesproken maar er wordt ook naar de VLM als procesbegeleider verwezen. ¾ Juridische vorm: de ruimtelijk-ecologische arrangementen hebben vaak geen eigen wettelijke organisatievorm hoewel een ruilverkavelingscomite voor zijn
16
Spoor bestuurlijke relaties
2. Geaggregeerde analyse
specifieke redenen (rechtszekerheid) wel rechtspersoonlijkheid kent. De regionale landschappen, die reeds bestonden voor de Vlaamse wetgever ze in een wettelijk kader opnam, hebben wel een vzw-vorm. In de socio-economische sector is er weinig veranderd: de vzw-structuur lijkt nog steeds de favoriete organisatievorm. ¾ Aantallen: De aantallen variëren van vorm tot vorm. Dit wijst er ook op dat de schalen variëren. ¾ Schaal (1): Er is dus geen one size fits all-strategie af te leiden uit de formeeljuridische kaders die de Vlaamse overheid uittekent. Als we de kaarten van verschillende vormen over elkaar leggen, zien we in het geval van socioeconomische vormen echter ook dat er nog vaak vertrokken wordt vanuit bestaande
administratief-bestuurlijke
grenzen:
zo
zien
we
dat
veel
streekplatformen uit één of meerdere bestuurlijke arrondissementen bestaan (op enkele uitzonderingen zoals het streekplatform Meetjesland na); dat STCgebieden in termen van gebied sterk afgestemd zijn op de streekplatformen (of omgekeerd): STC-gebieden omvatten steeds exact hetzelfde gebied als dat van één (bijvoorbeeld STC Brugge = streekplatform Brugge), twee (bijvoorbeeld STC Ieper-Oostende
komt
exact
overeen
met
streekplatform
Oostende
en
streekplatform Westhoek) of drie (STC Limburg omvat de drie Limburgse streekplatformen) streekplatformen. (Enige uitzondering is te vinden in VlaamsBrabant). Wellicht hangt dit samen met hun langere traditie (in vergelijking met de ruimtelijk-ecologische vormen) en waren/zijn deze vormen wat gebied betreft meer te beschouwen als de subregionale kopieën van corporatistische overlegstelsels op federaal en Vlaams niveau. Bij de hervorming naar ERSVRESOC-SERR is dit een expliciete bedoeling. De ruimtelijk-ecologische arrangementsvormen daarentegen lijken andere gebieden te beslaan: de kaarten van de verschillende vormen verschillen sterk. ¾ Schaal (2): De meeste arrangementen hebben een subregionale schaal, maar een aantal kunnen ook lokale schalen aannemen (zoals ruilverkavelingscomités). Ook kunnen bijvoorbeeld Vlaams gekaderde vormen als basis fungeren voor Europese projecten (zie bijvoorbeeld de streekplatformgrenzen in het kader van leader +). Tegelijkertijd valt op dat er vaak binnen grenzen van een provincie subregionale schalen ontstaan. Provinciegrensoverschrijdende arrangementen zijn er, maar in eerder beperkte mate. Wellicht zijn de huidige provinciegrenzen goede scheidingslijnen tussen problematieken, maar het is ook mogelijk dat er vooral binnen provinciegrenzen wordt gebleven omwille van het reduceren van complexiteit (minder actoren, minder belangen, minder kans op conflict, ...).
Tubex, Voets & De Rynck
17
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
¾ Vlaanderen: de regionalisering naar gemeenschappen en gewesten heeft zich duidelijk doorgezet: juridisch gezien lijkt er nergens een verplichting om bepaalde federale actoren te betrekken. De Vlaamse overheid daarentegen lijkt in de meeste arrangementen als actor aanwezig. Dit sluit echter niet uit dat in bepaalde arrangementen federale actoren betrokken kunnen worden (bv. de NMBS in een bepaald afbakeningsproces). ¾ Politiek-ambtelijk: In de recente afbakeningsprocessen is er expliciet aandacht voor het betrekken van zowel politiek als administratie; bij een aantal vormen is er niet expliciet bepaald of er politici dan wel ambtenaren moeten betrokken worden. In de milieu-arrangementen lijken ambtenaren wel expliciet vermeld te worden als betrokken actoren. ¾ Taakinhoud: deze is verschillend maar strategische planning lijkt sterk naar voren te komen: veel vormen zouden volgens hun formele taakinhoud/doelstellingen eerder beleidsvoorbereidend werk (door subregionale bril gezien) tot doel hebben. ¾ Organisatiestructuur: De organisatiestructuur wordt over het algemeen redelijk strikt in regelgeving gegoten. Hoewel de benamingen en bevoegdheden kunnen verschillen, is er vaak sprake van drie lagen: een vorm van algemene vergadering, een vorm van raad van beheer, een dagelijks bestuur ondersteund door een bepaalde vorm van secretariaat. ¾ Vrijheid: Vlaanderen lijkt als regelgever relatief gedetailleerd te werk te gaan: de organisatie- en de processtructuur van Vlaams gekaderde arrangementen zijn meestal sterk in regelgeving vastgelegd. Van het gebruik van convenants of beheersovereenkomsten lijkt er weinig sprake in de hier geanalyseerde regelgeving.8 ¾ Institutionele verhoudingen: Voorts lijkt er bij de hervorming van het subregionaal economisch beleid enige institutionele verschuiving op te merken, naar een grotere autonomie voor decentrale besturen, meer bepaald bij de overgang van de GOM’s naar de POM’s. Hierbij zien we dat de Vlaamse overheid – alvast in juridische termen - haar formele machtsbronnen minder inzet ten voordele van decentrale beleidsruimte. De organisatiestructuur van POM’s wordt bijvoorbeeld niet langer door Vlaanderen ingevuld, maar dit wordt aan de provinciale overheden overgelaten. Ook de organisatie- en processtructuur van ERSV-SERRRESOC is niet zeer strikt vastgelegd door de Vlaamse overheid en laat in formele termen dus meer vrijheid aan de arrangementen zelf. 8
Convenants en beheersovereenkomsten komen wel voor in Vlaanderen: zo zijn er bijvoorbeeld de samenwerkingsovereenkomsten in het beleidsdomein milieu. Dit gaat echter om bilaterale overeenkomsten tussen een gemeente X en de Vlaamse overheid en deze voldoen als zodanig niet aan het criterium ‘subregionale schaal’.
18
Spoor bestuurlijke relaties
2. Geaggregeerde analyse
2.2.2. Europees gekaderd ¾ Uniformiteit: In tegenstelling tot de Vlaamse arrangementen, zijn de Europese kaders veel meer gelijklopend als het bijvoorbeeld op organisatie en financiering aankomt. Dit lijkt logisch, omdat ze hoofdzakelijk steunen op dezelfde EUverordening. ¾ Actoren: ook bij Europese vormen wordt geen betrokkenheid van federale actoren opgelegd. Er is wel veel aandacht voor de aanwezigheid van Vlaamse, provinciale en lokale overheden. ¾ Controle en toezicht: de EU lijkt vooral op Vlaanderen te rekenen voor controle en toezicht op door haar (mee-)gefinancierde vormen. Zo wordt Vlaanderen door de EU als trekker in de comités van toezicht aangeduid. ¾ Financiering: omtrent de financiering door de EU wordt er vooral ingezet op cofinanciering, waarbij de EU vaak max. 50 procent subsidie verleent, zowel naar werking als naar projecten.
2.2.3. Lokaal gekaderd ¾ Verwevenheid: Arrangementen zijn in de praktijk niet geïsoleerd van elkaar. De beschrijvende analyse in de twee eerste groepen brengt dit niet naar voren, maar bij de quick scan van West-Vlaanderen blijken lokale en Vlaams gekaderde arrangementen gebruik te maken van Europese (gefinancierde) projecten. Een goed voorbeeld is Leader + - Brugse Ommeland. ¾ Provinciale gebiedswerking: het provinciebestuur West-Vlaanderen heeft een sterk uitgebouwde gebiedsgerichte werking. Onderdeel van deze gebiedswerking zijn een aantal initiatieven, waaronder het clusteren van allerlei arrangementen (ook Vlaams en Europees gekaderde) op fysieke locaties in vier regio’s. Het geheel zorgt voor een brede waaier aan arrangementen in elk gebied. Naast de eigen dynamiek van de provincie West-Vlaanderen speelt wellicht ook een rol dat Vlaanderen in het kader van de Europees gekaderde vormen een expliciete rol aan de provincie toekent. ¾ Lokaal gekaderde inititatieven: bij lokaal ontwikkelde arrangementen die niet uit Europese of Vlaamse kaders voortvloeien zoals ‘Oudlandpolder’, stellen we vast dat er veel aandacht gaat naar de procesbegeleiding. In deze arrangementen lijkt voorts de strategische planningsmethodiek zoals die door de Vlaamse overheid ontwikkeld werd, sterk aanwezig.
Tubex, Voets & De Rynck
19
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
2.3. Overzichtstabel – Vlaams gekaderd Op
basis
van
arrangementsgroep
de een
individuele
fiches
overzichtstabel
hebben
gemaakt.
we
voor
de
Vlaamse
Deze
tabel
omvat
sterk
geaggregeerde gegevens, meer gedetailleerde informatie per arrangementsvorm is te vinden
in
de
individuele
fiches
(deel
3).
Voor
de
Europees
gekaderde
arrangementsvormen hebben we geen gelijkaardige tabel opgesteld, omwille van het feit dat deze arrangementen sterk gelijklopend zijn (regelgeving structuurfondsen); de beknopte informatie uit de quickscan van enkele lokaal gekaderde initiatieven geeft evenmin aanleiding tot een zinvolle geaggregeerde tabel.
20
Spoor bestuurlijke relaties
2. Geaggregeerde analyse
Tabel 5: Overzichtstabel – Vlaams gekaderd Benaming
Domein 9 Juridische vorm 10 Aantal 15
Schaal Wettelijk kader Organisatie in regelgeving Proces in regelgeving Financiering in regelgeving - Werking - Projecten
20
Beleidscyclus Taakinhoud
ASG
RVB
LI
RVC
SRO
BC
NI
RL
SP
STC
RO 11 13 + 43
RO 12 2+13
RO 1+3+4
RO RP 7+8+18
RO & M 13 1
M 11
M 1+8+14
M Vzw 9
SE Vzw 17
SE Vzw 13
L+SR 1996-1997 +
SR 1997 0
SR 1988 +++
L+SR 16 1970 +++
SR 1999 ++
SR 2003 +++
L+SR 1997 +++
SR 1997 ++
SR 1994 +++
SR 17 1988 ++
ERSV, SERR, RESOC SE Vzw 14 5 Ersv 13 Serr 15 Resoc SR 2004 ++
++
0
+++
+++
++
++
+++
+++
++
++
/
/
Ja
Ja
Ja
Ja
/
Ja
Ja
/ (V)
/ (V)
V
V
V
V
(V)
/
V en/of andere BV+BI SP, SC+SI
V en andere BV+BI SP+SI
/
/
BV SP
BV SP+SC
(V en/of andere) BV+BI SP (SC+SI)
V (max. 60%) /
/ /
/ ?
/ /
/ /
Ja BV SP
BV SP
/ /
/ /
Actoren - Europees - Federaal
/ /
GOM
POM
BAM
SE PRI + RP 5
SE PRI + RP 5
NV 1
P 18 1970 ++
P 2004 19 0 (+)
SR 2002 +++
++
++
+
+++
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
49% V 51% L V
100% V
50% V 50% L /
V+P
V (+P?) P (?)
BI SC+SI
BV SP
BV+BI SP, SC+SI
BV SP+SC
(V,P & EU) BV+BI SP, SC en SI
V 50% + 1 PPs & niet-PPS BV+BI SP, SC + SI
/ /
/ /
/ /
/ /
/
/ /
BI SC + SI
/ /
/ Ja (NMBS)
9
RP = rechtspersoonlijkheid; PRI = publiekrechterlijke instelling; NV = naamloze vennootschap indien projecten: [afgerond] + [in uitvoering] + [in voorbereiding], data NI & LI dd. April 2004; data RVC dd. Juni 2004 (www.vlm.be) gebieden rond 13 centrumsteden (bevoegdheid Vlaams Gewest) + 43 andere (kleinstedelijke) gebieden (bevoegdheid provincie) (RSV 2003: 338-355) 12 2 pilootprojecten lopen, 13 projecten in voorbereiding waarvan 3 starten voorjaar 2005, 5 starten medio 2005, 5 starten begin 2006 (www.ruimtelijkeordening.be) 13 Max. 4 SRO’s mogelijk (1 per zeehaven). 14 Max. 15 ERSV’s; minimum 1 SERR & 1 RESOC per ERSV. 15 L = lokaal; P = provinciaal; SR = subregionaal 16 De wet uit 1956 werd in 1970 vervangen door een nieuwe wet die aangepast werd in 1978 (vlm, 1999: 17 De oorspronkelijke wetgeving dateert van 1973 (De Rynck, 1995:218). 18 Voorlopers van de GOM’s waren ‘Provinciale Economische Raden’ die begin jaren ’50 (1952) op initiatief van de provinciebesturen ontwikkelden (De Rynck, 1995:128). 19 Principe van subsidiariteit: provincies kunnen dit zelf invullen. 20 V = Vlaanderen; P = provincie; G = andere groepen; E = eigenaars 10 11
Tubex, Voets & De Rynck
21
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
- Vlaams 21 - Provinciaal - Lokaal 22 - Privaat - Andere arr. Procesbegeleiding Inspraak & participatie Controle & toezicht
ASG
RVB
LI
RVC
SRO
BC
NI
RL
SP
STC
P+A P+A P+A M+E+G / Ja
P+A P+A+B Ja + B G / / (CIBE)
P+A Ja Ja R+I / VLM
Ja Ja Ja EI / VLM
Ja / P / / / (Secr.)
A P / G / / (Secr.)
Ja Ja Ja G / VLM
/ Ja Ja M+G / / (Secr.)
Ja / Ja M STC / (Secr.)
Ja / Ja M SP / (Secr.)
M+G
M
M+D
EI
/
M
M+G
M+G
M+S
M
ERSV, SERR, RESOC / Ja Ja M / 24 RVM (ERSV) M
/
/
V
/
/
V
/
V
V
V
V
GOM
POM
BAM
/ Ja Ja M 23 IC / (Secr.)
/ Ja ? ? / / (Secr.)
Ja Ja Ja / (?) / / (NV)
M
?
/
V
V
V+ revisor
21
P = politiek; A = ambtelijk; B = belangenorganisatie (VVP; VVSG) M = middenveld; E = experten; G = andere groepen (bv.milieuorganisaties); I = individuen; R = rechtspersonen; D = doelgroepen; S = sponsors; EI = eigenaars & grondgebruikers 23 IC = Intercommunale 24 RVM = Regionale veranderingsmanager 22
22
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
3. Individuele fiches In dit deel komen de individuele fiches van de verschillende arrangementsvormen aan bod. De eerste groep van arrangementsvormen, namelijk de Vlaams gekaderde, worden hier opgesplitst in een ruimtelijk-ecologisch onderdeel (3.1.) en een socioeconomisch onderdeel (3.2.).
De Europees gekaderde groep (3.3.) beperkt zich tot een aantal belangrijke kaders (Doelstelling 2, Phasing Out, Leader+ en Interreg III). Daarbij wordt de aandacht toegespitst op de institutionele kaders en niet op de talrijke projecten die in dit verband bestaan. Gezien de complexiteit van Europese programma’s en initiatieven zijn de beschrijvingen indicatief; voor meer gedetailleerde en complete informatie kan de lezer terecht bij andere bronnen (bv. secretariaten Euregio’s, provinciebesturen, EU).
De derde groep, lokaal gekaderd (3.4.), wordt hier geïllustreerd aan de hand van een quickscan van West-Vlaanderen. Enerzijds geven we aan welke vormen uit 3.1., 3.2. en 3.3. er in West-Vlaanderen aanwezig zijn, alsook enkele voorbeelden van ‘lokaal gekaderde’ initiatieven. Anderzijds worden enkele voorbeelden wat uitvoeriger belicht. Ook hier wordt geen exhaustieve inventarisatie van alle West-Vlaamse projecten beoogd; het betreft eerder een voorsmaakje van van onderuit opgezette samenwerkingsverbanden.
3.1. Vlaams gekaderd – Ruimtelijk-ecologisch In deze subgroep komen achtereenvolgens aan bod: afbakening stedelijk gebied, ruimtelijke
visie
buitengebied,
landinrichting,
ruilverkaveling,
bekkencomité,
natuurinrichting, regionaal landschap en subregionaal overlegorgaan.
Tubex, Voets & De Rynck
23
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
3.1.1. Afbakening stedelijk gebied25 Tabel 6: Afbakening stedelijk gebied Benaming Domein Juridische vorm Aantal Welke?
Schaal
Afbakening stedelijk gebied Ruimtelijke ordening Nee 13+43 - Grootstedelijk gebied (2): Gent, Antwerpen, - Regionaalstedelijk gebied (10): Aalst, Brugge, Hasselt-Genk, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas, Turnhout - Vlaams stedelijk gebied rond Brussel (1) - Structuurondersteunende kleinstedelijke gebieden (20): Aarschot, Deinze, Dendermonde, Diest, Eeklo, Geel, Halle, Herentals, Ieper, Knokke-Heist, Lier, Lokeren, Mol, Oudenaarde, Ronse, Sint-Truiden, Tielt, Tienen, Tongeren, Waregem - Kleinstedelijke gebieden op provinciaal niveau (23): Asse, Beveren, Bilzen, Blankenberge, Boom, Bree, Diksmuide, Geraardsbergen, Heistop-den-Berg, Hoogstraten, Leopoldsburg, Lommel, Maaseik, Maasmechelen, Menen, Neerpelt-Overpelt, Ninove, Poperinge, Temse, Torhout, Veurne, Wetteren, Zottegem Lokaal en subregionaal De grens van het stedelijk gebied zal meestal niet overeenstemmen met de administratieve gemeentegrens. Bij de selectie van stedelijke gebieden beperkt de opsomming van mogelijke gemeenten behorende tot het af te bakenen stedelijk gebied zich dan ook tot “delen van gemeenten”. De opsommingen in deze tabel zijn gebaseerd op de bestaande ruimtelijke structuur en bevat bijgevolg gebieden die door de suburbanisatie geheel of gedeeltelijk een feitelijk stedelijk karakter hebben. Dat betekent dat mogelijks (delen van) gemeenten uit de indicatieve opsomming op basis van de visie op het stedelijk gebied uitgewerkt in het afbakeningsproces, niet in het stedelijk gebied worden opgenomen, terwijl bepaalde delen van gemeenten die niet indicatief zijn opgesomd wel tot het stedelijk gebied kunnen behoren mits ze direct aansluiten bij het stedelijk gebied. A. Grootstedelijk gebied (=alle steden opgenomen in het niveau 1): – Antwerpen: delen van de gemeenten Aartselaar, Antwerpen, Boechout, Borsbeek, Edegem, Hemiksem, Hove, Kontich, Lint, Mortsel, Niel, Schelle, Wijnegem, Wommelgem en Zwijndrecht; – Gent: delen van de gemeente Evergem, De Pinte, Destelbergen, Gent, Melle en Merelbeke; B. Regionaalstedelijk gebied (=alle steden opgenomen in het niveau 2): – Brugge: delen van de gemeenten Brugge, Damme, Jabbeke, Oostkamp en Zedelgem; – Hasselt-Genk: delen van de gemeenten Diepenbeek, Hasselt, Genk en Zonhoven; – Kortrijk: delen van de gemeenten Deerlijk, Harelbeke, Kortrijk, Kuurne, Wevelgem en Zwevegem; – Leuven: delen van de gemeente Leuven;
25
De tabel over de afbakening stedelijk gebied is grotendeels gebaseerd op gegevens van http://www.ruimtelijkeordening.be/
24
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Wettelijk kader (aanvang) Organisatie in regelgeving
Proces in regelgeving
Afbakening stedelijk gebied – Mechelen: delen van de gemeenten Mechelen en Sint-KatelijneWaver; – Oostende: delen van de gemeenten Bredene, Middelkerke en Oostende; – Sint-Niklaas: delen van de gemeente Sint-Niklaas; – Aalst: delen van de gemeenten Aalst en Denderleeuw; – Roeselare: delen van de gemeenten Ingelmunster, Izegem en Roeselare; – Turnhout: delen van de gemeenten Beerse, Turnhout, Oud-Turnhout en Vosselaar. C. Omgeving Brussel In de gemeenten gelegen rond het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vinden ontwikkelingen plaats die maken dat hier een stedelijk gebied tot stand is gekomen. Omwille van het stedelijk karakter in (delen van) deze gemeenten en vanuit de wenselijkheid om het stedelijk karakter ervan in het ruimtelijk beleid te continueren vormen delen van deze gemeenten het Vlaams stedelijk gebied rond Brussel. Het Vlaams stedelijk gebied rond Brussel bestaat aldus uit delen van de gemeenten Asse, Beersel, Dilbeek, Drogenbos, Grimbergen, Kraainem, Linkebeek, Machelen, St-Genesius-Rode, St.-Pieters-Leeuw, Tervuren, Vilvoorde, Wemmel, Wezembeek-Oppem en Zaventem. In de delen van deze gemeenten waar de zogenaamde “groene gordel” aanwezig is, wordt een buitengebiedbeleid gevoerd. D. Kleinstedelijk gebied Zie RSV en provinciale ruimtelijke structuurplannen Het afbakeningsproces voor de grootstedelijke gebieden, het Vlaams stedelijk gebied rond Brussel en de regionaalstedelijke gebieden wordt door het Vlaams Gewest gestuurd. Het afbakeningsproces voor de kleinstedelijke gebieden wordt door de provincie gestuurd. Decreet houdende de ruimtelijke planning van 24 juli 1996 - Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen 1997 (beleidsdocument) Beperkt in RSV (Gewenste Ruimtelijke Structuur, 1997) In praktijk wordt dezelfde systematiek gebruikt: - Secretariaat: praktisch en administratieve afhandeling afbakeningsproces - Dagelijks bestuur: coördineert dagelijkse werking - Projectteam: belast met inhoudelijke planvorming, bestaat uit de opdrachthouder en de deskundigen van de 3 beleidsniveaus die het nauwst bij de opmaak van hun resp. ruimtelijke structuurplannen betrokken zijn - Ambtelijke werkgroep: samengesteld uit ambtenaren van de 3 beleidsniveaus; overleg, advies en terugkoppeling zijn de taken - Stuurgroep: samengesteld uit beleidsvertegenwoordigers (ambtelijk en politiek) van de 3 niveaus en uit vertegenwoordigers van maatschappelijke instellingen. De stuurgroep is het forum waar beleidsverantwoordelijken, ambtenaren, georganiseerde bevolking en deskundigen rechtstreeks met elkaar in dialoog treden. RSV (Gewenste ruimtelijke structuur, 1997) en in nota’s van de afdeling AROHM De afbakening gebeurt in een aantal stappen die in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen zijn aangeduid. In de eerste stap van het afbakeningsproces worden voor respectievelijk het grootstedelijke/ regionaalstedelijke en het kleinstedelijk gebied de structuurbepalende elementen van respectievelijk Vlaams/bovenlokaal belang, de rol en de positie in de bestaande en de gewenste ruimtelijke structuur van respectievelijk Vlaanderen/provincie beschreven. De tweede stap die vertrekt vanuit het denken op het respectievelijk Vlaams/provinciaal schaalniveau, omvat het uitwerken van twee onderdelen:
Tubex, Voets & De Rynck
25
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Afbakening stedelijk gebied 1) de grenzen uit de natuurlijke structuur, de agrarische structuur en de landschappelijke elementen van Vlaams belang die aan de stedelijke ontwikkeling worden gesteld; 2) de kwantitatieve taakstellingen inzake woningbouw en bedrijventerreinen die vanuit respectievelijk het Vlaams/provinciaal schaalniveau voor het betrokken stedelijk gebied worden gesteld. In de derde stap, die gelijktijdig verloopt met de tweede stap maar vertrekt vanuit het denken op het schaalniveau van het stedelijk gebied, wordt een hypothese opgesteld met betrekking tot de gewenste ruimtelijke structuur van het stedelijk gebied. Het betreft hier een hypothese vermits het niet tot de bevoegdheid behoort van respectievelijk de Vlaamse en provinciale overheid om een ruimtelijk structuurplan voor een stedelijk gebied op te maken. De hypothese kan zich daarom beperken tot de elementen die nodig zijn voor de afbakening. Ze wordt ontwikkeld binnen het afbakeningsproces en vereist een optimale samenwerking tussen de betrokkenen van Vlaams niveau, provinciaal niveau en het lokaal niveau.
Financiering in regelgeving - Werking
In de vierde stap - het voorstel van afbakening - wordt een vertaling gemaakt van de hypothese met betrekking tot de gewenste ruimtelijke structuur naar concrete acties inzake het ruimtelijk beleid voor het stedelijk gebied. Het bevat het engagement van de betrokken bestuursniveaus en partners om de in het voorstel van afbakening opgenomen acties en het programma uit te voeren, conform de hypothese voor de gewenste ruimtelijke structuur van het stedelijke gebied. Niet in RSV 1997 of decreet RO 1996 Niet in RSV 1997 of decreet RO 1996 De financiering staat niet in beide bronnen. Wel kan uit de Vlaamse begroting opgemaakt worden dat de Vlaamse overheid voor de afbakeningsprocessen van grootstedelijke en regionaalstedelijke gebieden een aantal middelen voorziet. In de toelichting bij de middelen- en de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2003 lezen we o.a. het volgende: Budgettaire parameters Voor de prestaties die uitbesteed worden of waarvoor subsidies worden verstrekt, worden volgende ramingen van kostprijzen per prestatie voor 2003 vooropgesteld: - afbakening van de stedelijke gebieden: 400.000 euro voor de afbakening van het Vlaams stedelijk gebied Brussel - uitvoeringsgerichte projecten in uitvoering van de afbakeningsprojecten: 200.000 euro - nadere uitwerking van stedelijke netwerken: 200.000 euro - afbakening van gebieden van agrarische en natuurlijke structuur: 200.000 euro - afbakening van poorten van Vlaams niveau: 185.000 euro - studies ter voorbereiding van RSVbis: 250.000 euro - externe ondersteuning bij opmaak van gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen: 600.000 euro (in raamcontract) In de Vlaamse begroting maken de afbakeningsprocessen van stedelijk gebied en buitengebied die onder bevoegdheid vallen van de Vlaamse overheid deel uit van programma 62.10 en wordt er verwezen naar basisallocatie 12.01 en 13.32. Hieruit is niet af te leiden hoe de afbakening 26 van het kleinstedelijk gebied gefinancierd wordt, maar vermoedelijk spelen de provincies mbt financiering een rol.
26
Zie ook opeenvolgende Vlaamse begrotingsdocumenten.
26
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
- Projecten
Beleidscyclus
Taakinhoud
Actoren
Tubex, Voets & De Rynck
Afbakening stedelijk gebied Uit de Vlaamse begroting voor het begrotingsjaar 2004: Basisallocatie 12.32 Allerhande onderzoek en studies betreffende de ruimtelijke ordening bij de opmaak van gewestelijke uitvoeringsplannen 2001 - GVK: 2.219.000 Euro (81,69% in uitvoering) - 2001 - GOK: 2.692.000 Euro (66,99% in uitvoering) 2002 - GVK: 1.489.000 Euro (19,90% in uitvoering)- 2002 - GOK: 1.489.000 Euro (17,35% in uitvoering) 2003 - GVK: 2.015.000 Euro - 2003 - GOK: 2.515.000 Euro 2004 - GVK: 2.145.000 Euro - 2004 - GOK: 2.311.000 Euro Voor 2004 worden de volgende projecten gepland: uitvoeringsgerichte projecten die resulteren uit de afbakening van stedelijk gebied, uitwerking stedelijke netwerken, afbakening van natuurlijke en agrarische structuur, afbakening poorten, studies ter voorbereiding van RSVbis, studies ondersteunende infrastructuurlinken, ondersteunende opdrachten en externe ondersteuning bij opmaak van gewestelijke RUP’s (afgesloten door middel van kaderovereenkomst). Besluit van de Vlaamse regering van 4 juni 2004 houdende de voorwaarden voor de erkenning en/of subsidiëring van strategische projecten in het kader van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen: Art. 9. Voor de erkende strategische projecten kan een aanvraag tot subsidie worden ingediend voor de loon- en werkingskosten van de coördinator die zal worden aangesteld om de uitvoering van het strategische project te trekken. Art. 13. De jaarlijkse subsidie bestaat uit: 1° een personeelssubsidie, bestemd voor de aanstelling van een coördinator. De subsidiabele loonkosten worden vastgesteld op 80 % van de loonkosten op jaarbasis, ongeacht de anciënniteit, met een maximumsubsidie van 50.000 euro. Als loonkosten worden in aanmerking genomen: het brutoloon, de werkgeversbijdragen, het vakantiegeld en de eindejaarspremie; 2° de subsidiabele werkingskosten worden vastgesteld op 80 % van de werkingskosten voor één jaar, met een maximum van 12.000 euro. Als werkingskosten worden in aanmerking genomen: alle kosten verbonden aan de inzet van de coördinator en gericht op het realiseren van het project: de kosten voor de huisvesting van de coördinator, de kosten voor kantoorbenodigdheden en de kosten verbonden aan communicatieen andere initiatieven van de coördinator. Beleidsvoorbereiding Planvorming en besluitvorming (het proces beoogt een engagementsverbintenis van de verschillende partners, waarna het voorstel van afbakening kan worden vertaald in een ontwerp van afbakeningsplan dat na goedkeuring door de Vlaamse Regering als een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan van een verordende kracht is) De afbakening van de stedelijke gebieden wordt als een essentiële beleidsmaatregel vooropgesteld om de stedelijke leegloop en de lintontwikkeling te stoppen, een “aanbodbeleid” inzake bijkomende woningen en ruimte voor economische activiteiten te kunnen realiseren en het buitengebied te vrijwaren van een stedelijke ontwikkeling. De afbakening laat toe om binnen de grens van het stedelijk gebied de wenselijke kwantitatieve en kwalitatieve behoefte van de verschillende maatschappelijke behoeften (wonen, werken, alle voorzieningen eigen aan het stedelijke functioneren) op te vangen. De grens van het stedelijk gebied heeft aldus een beleidsmatige betekenis: een stedelijkgebiedbeleid versus een buitengebiedbeleid. De doelstellingen zijn het vrijwaren van het open gebied en de verdichting in de steden Hiertoe wordt elk afbakeningsproces ook vastgelegd in ruimtelijke uitvoeringsplannen. Vlaams: politieke en ambtelijke vertegenwoordiging Provincie: politieke en ambtelijke vertegenwoordiging Lokaal: politieke en ambtelijke vertegenwoordiging
27
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming Procesbegeleiding
Inspraak en participatie
Toezicht en controle
Juridische bronnen
28
Afbakening stedelijk gebied Privaat: vertegenwoordigers maatschappelijke instellingen, georganiseerde bevolking en deskundigen Er is bepaald in het RSV dat voor de afbakening van stedelijke gebieden wordt gestreefd naar open plannings- en besluitvormingsprocessen waarin verschillende partners worden betrokken. Om deze processen te begeleiden wordt beroep gedaan op een externe opdrachthouder met ervaring in overheidscommunicatie en procesbegeleiding. In samenwerking met de opdrachthouder wordt de procesbegeleiding op punt gesteld, worden informatiemomenten georganiseerd en de overlegorganen samengesteld. Het afbakeningsproces voor de grootstedelijke gebieden, het Vlaams stedelijk gebied rond Brussel en de regionaalstedelijke gebieden wordt door het Vlaams Gewest gestuurd. Het afbakeningsproces voor de kleinstedelijke gebieden wordt door de provincie gestuurd. Er is sprake van het betrekken van vertegenwoordigers maatschappelijke instellingen, georganiseerde bevolking en deskundigen (in overleggroep), In een openbaar onderzoek in het kader van het ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan kan elke burger zijn of haar opmerkingen of bezwaren indienen. Mbt afbakening: Geen expliciete bepalingen mbt toezicht en controle van afbakeningsprocessen. Vlaanderen bevoegd voor grootstedelijk & regionaalstedelijk gebied; provincies voor kleinstedelijk gebied. Mbt projecten: Besluit van de Vlaamse regering van 4 juni 2004 houdende de voorwaarden voor de erkenning en/of subsidiëring van strategische projecten in het kader van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen: Art. 19. De administratie voert de controle uit op de naleving van de voorwaarden, gesteld in het besluit. De daartoe aangewezen ambtenaren hebben het recht zich ter plaatse alle administratieve en geïnformatiseerde stukken en bescheiden die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun opdracht, ter inzage te laten overhandigen. - Decreet van 24 juli 1996 houdende de ruimtelijke planning (het ‘planningsdecreet) - Decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 (het ‘coördinatiedecreet’) - Decreet van 17 december 1997 houdende bekrachtiging van de bindende bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 23 september 1997 houdende definitieve vaststelling van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen - Omzendbrief RO 96/06 van 7 januari 1997 in verband met de inhoudelijke taakstellingen voor het provinciaal ruimtelijk structuurplan - Decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening (het ‘maxidecreet’) - Besluit van de Vlaamse regering van 23 september 1997 houdende definitieve vaststelling van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen - Op 12 december 2003 heeft de Vlaamse regering de herziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen definitief vastgesteld. De bindende bepalingen werden door het Vlaams Parlement bekrachtigd bij decreet van 19 maart 2004. - Besluit van de Vlaamse regering van 4 juni 2004 houdende de voorwaarden voor de erkenning en/of subsidiëring van strategische projecten in het kader van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Figuur 2: Ruimtelijke Structuurplan Vlaanderen: gebieden
Bron: VRIND 2002:318
Tubex, Voets & De Rynck
29
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Figuur 3: Selectie stedelijke gebieden en netwerken (RSV)
Bron: RSV, 2003:345
30
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Figuur 4: Afbakeningsprocessen van grootstedelijke en regionaalstedelijke gebieden
Bron: http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/ruimtelijk/index.html
Tubex, Voets & De Rynck
31
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Figuur 5: Schematisch overzicht van het afbakeningsproces
Bron: RSV, 2003: 346
32
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
3.1.2. Ruimtelijke visie buitengebied27
Tabel 7: Ruimtelijke visie buitengebied Benaming Domein Juridische vorm Aantal Welke?
Schaal
Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos Ruimtelijke ordening28 Nee 2 pilootregio’s zijn opgestart Een tijdschema voor de opstart van de overige 13 regio’s is voorzien Eerste pilootregio’s (2): Haspengouw-Voeren en Kust-Polders-Westhoek Nieuwe pilootregio’s (13): Start begin 2005: Veldgebied Brugge-Meetjesland; Neteland en Hageland Start midden 2005: regio Noorderkempen - Schelde-Dender - regio Maasland - regio Leiestreek - regio Zenne-Dijle Start begin 2006: regio Krekengebied-Waasland - regio Vlaamse Ardennen - regio Klein-Brabant - regio Pajottenland - regio Limburgse Kempen Subregionaal (buitengebiedregio) Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen wil het buitengebied vrijwaren voor de essentiële functies landbouw, natuur en bos. Om dit doel te bereiken wordt er 750.000 ha agrarisch gebied, 150.000 ha natuurgebied, 53.000 ha bosgebieden en 34.000 ha andere groengebieden vastgelegd in bestemmingsplannen. In 2001 besliste de Vlaamse Regering de afbakening van de landbouw-, natuur- en bosgebieden aan te pakken in twee fasen. De afbakening van de landbouw-, natuur- en bosgebieden startte met de afbakening van 86.500 ha natuurgebieden als onderdeel van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN). De afbakening van de landbouwgebieden en de rest van de natuurgebieden schoof door naar een tweede fase die in 2004 op gang kwam. De tweede fase verloopt via een meer geïntegreerde benadering waarbij landbouw, natuur en bos gelijktijdig ten opzichte van elkaar worden afgewogen. In overleg met gemeenten, provincies en belangengroepen wordt een ruimtelijke visie opgesteld die op hoofdlijnen aangeeft wat de belangrijke structuren zijn: welke aaneengesloten gebieden blijven gevrijwaard voor landbouw, in welke beekvalleien is er ruimte voor natuurontwikkeling… Deze ruimtelijke visie legt de krachtlijnen vast voor de opmaak van de ruimtelijke uitvoeringsplannen die de bestemmingen op perceelsniveau vastleggen. Vlaanderen is hiervoor opgedeeld in vijftien buitengebiedregio’s. Omdat er een nieuwe methodologie wordt gehanteerd waarin het overleg
27
De informatie over de afbakening buitengebied is grotendeels gebaseerd op gegevens van http://www.ruimtelijkeordening.be/ We catalogeren de afbakening van het buitengebied hier onder ruimtelijke ordening vanuit de bril van het ruimtelijk beleid (cfr. RSV). Deze afbakeningsprocessen zijn echter nauw verbonden met afbakeningen in het kader van het natuurbeleid (cfr. VEN, GNOP, ...). De relatie tussen beiden is echter een zeer complex verhaal waarvan we in het kader van deze inventarisatie geen uitgebreide analyse kunnen maken. 28
Tubex, Voets & De Rynck
33
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Wettelijk kader (aanvang)
Organisatie in regelgeving
Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos tussen gewest, provincies, gemeenten en betrokken sectoren centraal staat, besliste de Vlaamse regering te starten met twee pilootprojecten. In juni 2004 startte het overlegproces over deze ruimtelijke visies in de pilootregio’s Kust-Polders-Westhoek en Haspengouw-Voeren. Nadien is een evaluatie voorzien en kunnen de andere regio’s aangepakt worden. Eventueel met een bijgestelde methodiek. Vanaf begin 2005 komen de overige regio’s gefaseerd aan bod. RSV 1997 Met betrekking tot de agrarische, natuurlijke en bosstructuur zijn in het RSV enkel een aantal algemene ruimtelijke ontwikkelingsperspectieven en een globale kwantitatieve taakstelling opgenomen. Omdat het RSV geen selecties van belangrijke landbouw, natuur- of bosgebieden bevat, wordt hiervoor eerst een gebiedsgerichte en geïntegreerde ruimtelijke visie opgesteld. Het afbakenen van de gebieden van de agrarische en natuurlijke structuur is volgens het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen een specifieke taak voor het Vlaams gewest. De eigenlijke organisatie is niet vastgelegd in wetgeving, maar wordt wel door de Vlaamse Gemeenschap bepaald. In het geval van het pilootproject Kust-Polders-Westhoek: Projectteam (=administratieoverschrijdend projectteam per regio): - AROHM afdeling Ruimtelijke Planning (trekker) - AROHM afdeling ROHM West-Vlaanderen M&L - ALT afdeling Duurzame Landbouw, Promotie en Kwaliteit - AMINAL afdeling Land - AMINAL afdeling Natuur - AMINAL afdeling Bos & Groen - AMINAL afdeling Water - VLM + Instituut Natuurbehoud (ondersteuning) Stuurgroep - vertegenwoordigers kabinetten van de ministers bevoegd voor ruimtelijke ordening, landbouw, leefmilieu, monumenten en landschappen - gewestelijke administraties AROHM, AMINAL, ALT - Vlaamse Landmaatschappij - Vereniging Vlaamse Provincies - Vereniging Vlaamse Steden en Gemeenten
Proces in regelgeving
Dagelijks bestuur - afdeling Ruimtelijke Planning (=coördinatie) - CIBE (=procesbegeleiding) Het eigenlijke proces is niet vastgelegd in wetgeving, maar wordt wel door de Vlaamse Gemeenschap bepaald. Projectteam - opmaken ruimtelijke visie - inhoudelijke voorbereiding discussiedocumenten - verwerken resultaten overleg
34
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos
Benaming
Stuurgroep - opvolgen van het planningsproces - voorbereiden besluitvorming Vlaamse regering - formuleren tussentijds advies aan de Vlaamse regering - formuleren eindadvies aan de Vlaamse regering - formuleren voorstellen acties Dagelijks bestuur - procesbegeleiding en –coördinatie - afspraken maken over het procesverloop - organiseren van overlegmomenten - inzamelen en verwerken reacties Stap 1: de verkenningsnota In de verkenningsnota bundelen we de verschillende elementen en bestaande visies van de diverse besturen en belangengroepen. De confrontatie van deze elementen bepaalt de inhoud van het overleg en de overlegstructuur in de volgende fases. Stap 2: programma voor uitvoering en overleg Op basis van de reacties op de verkenningsnota wordt een programma voor uitvoering en overleg opgemaakt. Deze nota geeft duidelijk aan voor welke gebieden al dan niet eensgezindheid bestaat over de ruimtelijke visie. Voor gebieden waarover eensgezindheid bestaat, kunnen op korte termijn acties gestart worden, zoals de opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan of inrichtingsplannen. De gebieden waarover geen eensgezindheid bestaat worden verder uitgespit in bi- en multilateraal overleg. Stap 3: ontwerp gewenste ruimtelijke structuur De bereikte consensus wordt vastgelegd in een ontwerp van gewenste ruimtelijke structuur. Dit stelt ook gebieden voor waarvoor de opmaak van gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen of inrichtingsprojecten aangewezen is. Het ontwerp wordt voorgesteld tijdens een formeel overlegmoment. Financiering in regelgeving - Werking
Niet in RSV 1997 of decreet RO 1996 Niet in RSV 1997 of decreet RO 1996 De financiering staat niet in beide bronnen. Wel kan uit de Vlaamse begroting opgemaakt worden dat de Vlaamse overheid voor de afbakeningsprocessen van grootstedelijke en regionaalstedelijke gebieden een aantal middelen voorziet. In de toelichting bij de middelenen de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2003 lezen we de o.a. het volgende: Budgettaire parameters Voor de prestaties die uitbesteed worden of waarvoor subsidies worden verstrekt, worden volgende ramingen van kostprijzen per prestatie voor 2003 vooropgesteld: - afbakening van de stedelijke gebieden: 400.000 euro voor de afbakening van het Vlaams stedelijk gebied Brussel
Tubex, Voets & De Rynck
35
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos - uitvoeringsgerichte projecten in uitvoering van de afbakeningsprojecten: 200.000 euro - nadere uitwerking van stedelijke netwerken: 200.000 euro - afbakening van gebieden van agrarische en natuurlijke structuur: 200.000 euro - afbakening van poorten van Vlaams niveau: 185.000 euro - studies ter voorbereiding van RSVbis: 250.000 euro - externe ondersteuning bij opmaak van gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen: 600.000 euro (in raamcontract) In de Vlaamse begroting maken de afbakeningsprocessen van stedelijk gebied en buitengebied die onder bevoegdheid vallen van de Vlaamse overheid deel uit van programma 62.10 en wordt er verwezen naar basisallocatie 12.01 en 13.32. Hieruit is niet af te leiden hoe de afbakening van het kleinstedelijk gebied gefinancierd wordt, maar vermoedelijk spelen de provincies mbt financiering een rol.29
- Projecten
Beleidscyclus Taakinhoud
29
Uit de Vlaamse begroting voor het begrotingsjaar 2004: Basisallocatie 12.32 Allerhande onderzoek en studies betreffende de ruimtelijke ordening bij de opmaak van gewestelijke uitvoeringsplannen 2001 - GVK: 2.219.000 Euro (81,69% in uitvoering) - 2001 - GOK: 2.692.000 Euro (66,99% in uitvoering) 2002 - GVK: 1.489.000 Euro (19,90% in uitvoering)- 2002 - GOK: 1.489.000 Euro (17,35% in uitvoering) 2003 - GVK: 2.015.000 Euro - 2003 - GOK: 2.515.000 Euro 2004 - GVK: 2.145.000 Euro - 2004 - GOK: 2.311.000 Euro Voor 2004 worden de volgende projecten gepland: uitvoeringsgerichte projecten die resulteren uit de afbakening van stedelijk gebied, uitwerking stedelijke netwerken, afbakening van natuurlijke en agrarische structuur, afbakening poorten, studies ter voorbereiding van RSVbis, studies ondersteunende infrastructuurlinken, ondersteunende opdrachten en externe ondersteuning bij opmaak van gewestelijke RUP’s (afgesloten door middel van kaderovereenkomst). Besluit van de Vlaamse regering van 4 juni 2004 houdende de voorwaarden voor de erkenning en/of subsidiëring van strategische projecten in het kader van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen: Art. 9. Voor de erkende strategische projecten kan een aanvraag tot subsidie worden ingediend voor de loon- en werkingskosten van de coördinator die zal worden aangesteld om de uitvoering van het strategische project te trekken. Art. 13. De jaarlijkse subsidie bestaat uit: 1° een personeelssubsidie, bestemd voor de aanstelling van een coördinator. De subsidiabele loonkosten worden vastgesteld op 80 % van de loonkosten op jaarbasis, ongeacht de anciënniteit, met een maximumsubsidie van 50.000 euro. Als loonkosten worden in aanmerking genomen: het brutoloon, de werkgeversbijdragen, het vakantiegeld en de eindejaarspremie; 2° de subsidiabele werkingskosten worden vastgesteld op 80 % van de werkingskosten voor één jaar, met een maximum van 12.000 euro. Als werkingskosten worden in aanmerking genomen: alle kosten verbonden aan de inzet van de coördinator en gericht op het realiseren van het project: de kosten voor de huisvesting van de coördinator, de kosten voor kantoorbenodigdheden en de kosten verbonden aan communicatie- en andere initiatieven van de coördinator. Beleidsvoorbereiding: planvorming Ruimtelijke visievorming = - Ruimtelijke beleidsdoelstellingen en ruimtelijke principes
Zie ook opeenvolgende Vlaamse begrotingsdocumenten.
36
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Actoren30
Procesbegeleiding Inspraak en participatie31
Toezicht en controle Juridische bronnen32
30 31 32
Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos - Totaalbeeld van de gewenste landbouw- natuur- en bosstructuur - Geen afbakeningsplan: wel globale visie/geen concrete afbakening op perceelniveau - Aanduiden actiegebieden Resultaat overlegproces= - Geïntegreerde ruimtelijke visie & Voorstel van actiegebieden = ruimtelijk samenhangende gebieden waarvoor een concrete actie wenselijk is: - Voorstellen voor opmaak gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, inrichtingsprojecten, ... - Ruimtelijke uitvoeringsplannen niet gebiedsdekkend - Streven naar ruimtelijke uitvoeringsplannen met landbouw, natuur en bos, maar ook één functie kan - Alleen prioritaire gebieden - Actie als voorafname kan Vlaams: politieke en ambtelijke vertegenwoordiging (zie ook voorbeeld ‘organisatie in regelgeving’) Provincie: provincies en Vereniging Vlaamse Provincies Lokaal: gemeenten en Vereniging Vlaamse Steden en Gemeenten Privaat: belangengroepen (landbouw, natuur en bos, water), CIBE in pilootregio’s Op basis van pilootregio’s: - VLM: inhoudelijke ondersteuning - CIBE: procesbegeleider - Overleg met middenveld (natuurpunt, boerenbond,...) in het kader van uitwerken ruimtelijke visie buitengebied - Bij de uiteindelijke opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan. De procedure voor de opmaak van gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen is vastgelegd in het decreet ruimtelijke ordening. Deze decretale procedure neemt ongeveer een jaar in beslag. Een voorontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan wordt ter advies voorgelegd aan gemeenten, provincies en een aantal administraties op een plenaire vergadering. Op basis van deze adviezen stelt de Vlaamse regering een ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voorlopig vast en wordt een openbaar onderzoek georganiseerd. Na het openbaar onderzoek zal de Vlaamse regering het - al dan niet aangepaste – gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan definitief vaststellen. - In een openbaar onderzoek in het kader van het ontwerp van ruimtelijk uitvoeringsplan kan elke burger zijn of haar opmerkingen of bezwaren indienen. Geen gegevens - Decreet van 24 juli 1996 houdende de ruimtelijke planning (het ‘planningsdecreet) - Decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 (het ‘coördinatiedecreet’) - Decreet van 17 december 1997 houdende bekrachtiging van de bindende bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 23 september 1997 houdende definitieve vaststelling van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen - Decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening (het ‘maxidecreet’) - Besluit van de Vlaamse regering van 23 september 1997 houdende definitieve vaststelling van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen
Geen duidelijke omschrijvingen in regelgeving. Geen duidelijke omschrijvingen in regelgeving. We beperken ons hier tot bronnen mbt ruimtelijke ordening. Bronnen mbt natuurbeleid zijn hier niet exhaustief opgenomen.
Tubex, Voets & De Rynck
37
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos - Beslissing Vlaamse regering 7 december 2001 (afbakening in twee fasen; eerste fase 86.500 ha grote eenheden natuur; definitief afgebakend op 18 juli 2003; afbakeningsprocedure decreet natuurbehoud; enkel gebieden die al groene bestemming hadden/niet op kaart gewenste agrarische structuur staan; parallel beperkt aantal ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s); samen eerste fase Vlaams ecologisch netwerk - Beslissing Vlaamse regering 17 oktober 2003 (start tweede fase volgens nieuwe aanpak; in overleg met provincies, gemeenten en belangengroepen; geïntegreerde en gebiedsgerichte ruimtelijke visie op landbouw, natuur en bos; eerst globale ruimtelijke visievorming, dan afbakening; planningsproces voor 15 buitenregio’s; starten met twee pilootregio’s: Kust-Polders-Westhoek & Haspengouw-Voeren
Figuur 6: Afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur
Bron: www.ruimtelijkeordening.be
38
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
3.1.3. Landinrichting33
Tabel 8: Landinrichting Benaming Domein Aantal34
Welke? Schaal
Wettelijk kader (aanvang)
Organisatie in regelgeving
Landinrichting Ruimtelijke ordening 1 project afgerond 3 projecten voorstudie afgerond en binnenkort een beslissing over effectief starten van opmaak van de planprogramma’s. 4 projecten in uitvoering Projecten afgeronde voorstudie (3): Brugse Veldzone, Brabants Plateau en Zuiderkempen Projecten in uitvoering (4): Westhoek, Leie en Schelde, Grote-Netegebied, Noordoost-Limburg Subregionaal Landinrichtingsprojecten worden uitgevoerd in de landelijke gebieden. Ze liggen verspreid over gans Vlaanderen en omvatten gebieden van gemiddeld 25.000 ha en situeren zich dus op een regionale schaal. Landinrichting is uitsluitend van toepassing op de landelijke gebieden en de recreatiegebieden, evenals op de woongebieden met een landelijk karakter en de ontginningsgebieden zoals vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen. 35 De Vlaamse Regering kan bij wijze van uitzondering gronden in andere gebieden aan landinrichting onderwerpen voor zover het onmisbaar is voor de uitvoering van een landinrichtingsplan opgesteld krachtens artikel 13. Decreet van 21 december 1988 betreffende de oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij van 1988. Dit decreet definieert landinrichting, bepaalt de principes van landinrichting en bakent het werkgebied af. Vervolgens werd via verschillende uitvoeringsbesluiten de landinrichting geoperationaliseerd en een subsidieregeling uitgewerkt. Besluit van de Vlaamse regering van 28 mei 2004 betreffende de procedure tot opmaak van landinrichtingsplannen en houdende opheffing van het besluit van de Vlaamse regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting en houdende wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 17 maart 1998 houdende subsidiëring van de landinrichtingswerken 3 overleg- en adviesorganen: Commissie voor landinrichting, Landinrichtingcomité & Stuurgroep Commissie voor landinrichting De Commissie is bevoegd voor alle landinrichtingsprojecten in Vlaanderen. Haar taken bestaan uit: - voorstellen doen inzake de programmatie van projecten
33
De informatie in deze fiche is grotendeels gebaseerd op gegevens van www.vlm.be Gegevens zoals op VLM-website, dd. april 2004. 35 Decreet houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij, van 21 december 1988, art. 12 34
Tubex, Voets & De Rynck
39
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Landinrichting
Benaming
- advies verlenen bij de voorstudie, het eindvoorstel van richtplan en het eindvoorstel van inrichtingsplan - advies verlenen op handelingen, maatregelen en werken uit het richtplan of een inrichtingsplan die via een geëigende wetgeving tot stand komen
- advies verlenen om maatregelen, handelingen en werken uitgaande van de Vlaamse overheidsdiensten en Vlaamse openbare instellingen en die geen deel uitmaken van het richtplan, te betrekken bij de landinrichting Materies: ruimtelijke planning, monumenten en landschappen, woonbeleid, algemeen natuur- en milieubeleid, water, land, natuur, bos en groen, natuurlijke rijkdommen, land- en tuinbouw, wegen en verkeer, waterwegen en zeewezen, toerisme, afvalstoffen, milieu, watervoorziening Meldingsplicht: Na de goedkeuring van het richtplan is er meldingsplicht voor het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse openbare instellingen. Zij moeten alle handelingen, werken en maatregelen die zij voornemen uit te voeren binnen het landinrichtingsproject melden aan de Commissie voor Landinrichting. Het gaat hierbij om handelingen, maatregelen en werken die invloed kunnen hebben op de uitvoering van landinrichting, maar geen deel uitmaken van het richtplan. De Vlaamse minister bevoegd voor landinrichting kan na advies van de Commissie voor Landinrichting de Vlaamse regering verzoeken deze maatregelen, handelingen en werken te betrekken bij landinrichting. Art. 2. § 1. Bij het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap wordt de commissie opgericht. § 2. De commissie is samengesteld uit de volgende leden: 1° de voorzitter, aangewezen door de regering; 2° de leidende ambtenaar van de maatschappij of de door hem aangewezen ambtenaar, die het secretariaat verzekert; 3° het afdelingshoofd van de afdeling Ruimtelijke Planning van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen of de door hem aangewezen ambtenaar; 4° het afdelingshoofd van de afdeling Monumenten en Landschappen van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen of de door hem aangewezen ambtenaar; 5° het afdelingshoofd van de afdeling Woonbeleid van de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumenten en Landschappen of de door hem aangewezen ambtenaar; 6° het afdelingshoofd van de afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer of de door hem aangewezen ambtenaar; 7° het afdelingshoofd van de afdeling Water van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer of de door hem aangewezen ambtenaar; 8° het afdelingshoofd van de afdeling Land van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer of de door hem aangewezen ambtenaar; 9° het afdelingshoofd van de afdeling Natuur van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer of de door hem aangewezen ambtenaar; 10° het afdelingshoofd van de afdeling Bos en Groen van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer of de door hem aangewezen ambtenaar; 11° het afdelingshoofd van de afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie van de administratie Economie of de door hem aangewezen ambtenaar; 12° het afdelingshoofd van de afdeling Duurzame Landbouw van de administratie Land- en Tuinbouw of de door hem aangewezen
40
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Landinrichting ambtenaar; 13° het afdelingshoofd van de afdeling Land- en Tuinbouwondersteuningsbeleid van de administratie Land- en Tuinbouw of de door hem aangewezen ambtenaar; 14° de leidende ambtenaar van de administratie Wegen en Verkeer of de door hem aangewezen ambtenaar; 15° de leidende ambtenaar van de administratie Waterwegen en Zeewezen of de door hem aangewezen ambtenaar; 16° de leidende ambtenaar van de administratie Binnenlandse Aangelegenheden of de door hem aangewezen ambtenaar; 17° de leidende ambtenaar van Toerisme Vlaanderen of de door hem aangewezen ambtenaar; 18° de leidende ambtenaar van de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest of de door hem aangewezen ambtenaar; 19° de leidende ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij of de door hem aangewezen ambtenaar; 20° de leidende ambtenaar van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening of de door hem aangewezen ambtenaar. Planbegeleidingsgroep Het Landinrichtingscomité verleent advies over het eindvoorstel van het richtplan en de eindvoorstellen van de inrichtingsplannen. Art. 3. § 1. Voor elk inrichtingsproject landinrichting richt de minister een planbegeleidingsgroep op. § 2. De planbegeleidingsgroep is samengesteld uit de volgende leden: 1° de voorzitter, aangewezen door de minister; 2° een vertegenwoordiger van de maatschappij, voorgedragen door de leidende ambtenaar van de maatschappij, die het secretariaat verzekert; 3° een vertegenwoordiger van elke afdeling van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap waarvan de bevoegdheid bij het inrichtingsproject landinrichting is betrokken, voorgedragen door de leidende ambtenaar van de betrokken afdeling; 4° een vertegenwoordiger van elke Vlaamse openbare instelling waarvan de bevoegdheid bij het inrichtingsproject landinrichting is betrokken, voorgedragen door de leidende ambtenaar van de betrokken instelling; 5° een vertegenwoordiger van elke provincie waarin het inrichtingsproject landinrichting is gelegen, voorgedragen door de bestendige deputatie van de betrokken provincie; 6° een vertegenwoordiger van elke gemeente waarin het inrichtingsproject landinrichting is gelegen, voorgedragen door het college van burgemeester en schepenen van de betrokken gemeente; 7° een vertegenwoordiger van de erkende terreinbeherende natuurverenigingen, voorgedragen door de MINA-raad, indien betrokken bij het inrichtingsproject landinrichting; 8° een vertegenwoordiger van de doelgroep bos, voorgedragen door de MINA-raad, indien betrokken bij het inrichtingsproject landinrichting; 9° een vertegenwoordiger van de doelgroep landbouw, voorgedragen door de Vlaamse Land- en Tuinbouwraad, indien betrokken bij het inrichtingsproject landinrichting; 10° een vertegenwoordiger van de doelgroep recreatie, indien betrokken bij het inrichtingsproject landinrichting, aangewezen door de minister; 11° maximaal drie vertegenwoordigers voor het geheel van andere doelgroepen, die betrokken zijn bij het inrichtingsproject landinrichting, aangewezen door de minister; 12° deskundigen inzake aangelegenheden die aan de orde zijn in het inrichtingsproject landinrichting, aangewezen door de minister. De minister bepaalt welke afdelingen van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, welke Vlaamse openbare instellingen en welke doelgroepen bij het inrichtingsproject landinrichting zijn betrokken alsook de deskundigheden die aan de orde zijn in het inrichtingsproject
Tubex, Voets & De Rynck
41
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Landinrichting
Benaming landinrichting.
Stuurgroep De stuurgroep verleent advies over het richtplan en elk inrichtingsplan. Het richtplan en de inrichtingsplannen worden voor advies voorgelegd aan de betrokken gemeenten en aan de bestendige deputatie. Zij krijgen een termijn van drie maanden om advies uit te brengen. De gemeenten kunnen beslissen het richtplan en de inrichtingsplannen dertig dagen ter inzage te leggen in het gemeentehuis. Iedereen kan opmerkingen en bezwaren meedelen aan de gemeente. Deze worden dan opgenomen bij het advies van de gemeenteraad. Op grond van de adviezen van de gemeenteraden, de bestendige deputatie en de Stuurgroep wordt een eindvoorstel van inrichtingsplan gemaakt dat wordt voorgelegd aan het Landinrichtingscomité en de Commissie voor Landinrichting
Proces in regelgeving
Stuurgroep bestaat uit: - een afgevaardigde van elke gemeente betrokken bij het landinrichtingsproject, aangeduid door het college van burgemeester en schepenen; - een afgevaardigde van elke provincie betrokken bij het landinrichtingsproject, aangeduid door de bestendige deputatie; - twee vertegenwoordigers van doelgroepen voor elke bevoegdheid betrokken in het landinrichtingsproject, op voorstel van de bestendige deputatie, na raadpleging van de gemeenten; minstens drievierde van de leden is woonachtig in de gemeenten van het landinrichtingsproject, niet meer dan eenderde is gemeenteraadslid of provincieraadslid of gemeentelijk of provinciaal ambtenaar; - de voorzitter en de secretaris van het landinrichtingscomité. BVR 24 mei 2004: Een landinrichtingsproject wordt ingedeeld in drie fasen: 1. Voorstudie 2. Opmaak van het landinrichtingsplan 3. Uitvoering van het landinrichtingsplan De eerste fase omvat een verkennend onderzoek naar de noodzaak van landinrichting voor een gebied. In de tweede fase wordt het landinrichtingsplan opgemaakt. Dit bestaat uit een richtplan en inrichtingsplannen. Het richtplan omvat de grote opties voor inrichting en een overzicht van de noodzakelijke maatregelen, handelingen en werken. Inrichtingsplannen omvatten de verdere detailuitwerking van (een deel van) de goedgekeurde maatregelen. Ze vormen de basis om in de derde fase over te gaan tot de uitvoering van het landinrichtingsplan. Art. 4. De minister of de commissie kunnen gebieden voorstellen die in aanmerking komen voor landinrichting, op vraag van de bevoegde diensten van de Vlaamse Regering, de bevoegde agentschappen of in voorkomend geval de bevoegde lokale besturen. De minister duidt de gebieden aan die bij voorrang in aanmerking komen voor landinrichting. Art. 5. De minister belast de maatschappij met de opmaak van een ontwerp van het planprogramma met betrekking tot een aangeduid gebied, bedoeld in artikel 4. Het ontwerp van planprogramma omvat: 1° een niet-limitatief overzicht van lopende, geprogrammeerde of gewenste projecten op vlak van inrichting en beheer uitgaande van de diensten van de Vlaamse Regering, de agentschappen, de provincie(s), de gemeente(n), publiekrechtelijke rechtspersonen en indien passend binnen de doelstellingen van landinrichting, van privaatrechtelijke rechtspersonen;
42
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Tubex, Voets & De Rynck
Landinrichting 2° een overzicht van de projecten waarvoor er een concrete vraag is om landinrichting als ondersteunend instrument in te zetten; 3° inrichtingsprojecten landinrichting die nodig zijn, waarbij voor elk project de doelstellingen, de meerwaarde van landinrichting en het tijdspad worden weergegeven en het gebied wordt bepaald; 4° de toetsing van de gewenste projecten aan kwaliteitscriteria en de beleidsdoelstellingen van de Vlaamse Regering; 5° een prioriteitenstelling van de inrichtingsprojecten landinrichting. Art. 6. Het ontwerp van planprogramma wordt ter kennisgeving bezorgd aan het college van burgemeester en schepenen van elke betrokken gemeente en aan de bestendige deputatie van elke betrokken provincie. Art. 7. De commissie verleent binnen een redelijke termijn advies aan de minister over het ontwerp van planprogramma. Art. 8. Na ontvangst van het advies van de commissie kan de minister het ontwerp van planprogramma wijzigen en het planprogramma goedkeuren. Indien de doelstellingen van de inrichtingsprojecten landinrichting zoals opgenomen in het planprogramma betrekking hebben op aangelegenheden die niet vallen binnen de bevoegdheidsdomeinen die aan de minister zijn toegewezen door het besluit van de Vlaamse Regering tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, legt de minister het planprogramma voor aan de regering die het goedkeurt. Art. 9. Voor elk inrichtingsproject landinrichting wordt er een landinrichtingsplan opgemaakt. De maatschappij is belast met de opmaak van het landinrichtingsplan. Het landinrichtingsplan bevat één of meerdere inrichtingsplannen. Het inrichtingsplan omvat de uitwerking van maatregelen, handelingen en werken die nodig zijn om het inrichtingsproject landinrichting te realiseren. Het inrichtingsplan omvat tevens een uitvoeringsprogramma. Aan elk inrichtingsplan wordt een financieringsplan toegevoegd. Art. 10. Een inrichtingsplan wordt opgemaakt onder begeleiding van de planbegeleidingsgroep. De voorzitter van de planbegeleidingsgroep roept de planbegeleidingsgroep samen wanneer hij dit nodig acht. Het inrichtingsplan wordt door de maatschappij ter kennisgeving bezorgd aan de commissie. Tevens wordt het inrichtingsplan aan het college van burgemeester en schepenen van elke gemeente waarop het inrichtingsplan betrekking heeft en aan de bestendige deputatie van elke provincie waarop het inrichtingsplan betrekking heeft overgemaakt. Art. 11. De gemeenteraad van elke gemeente waarop het inrichtingsplan betrekking heeft en de bestendige deputatie van elke provincie waarop het inrichtingsplan betrekking heeft, kunnen advies verlenen aan de planbegeleidingsgroep over het inrichtingsplan. Het advies moet gegeven worden binnen een termijn van drie maanden na ontvangst van het inrichtingsplan. Indien binnen deze termijn geen advies wordt verleend, mag aan de adviesmogelijkheid worden voorbijgegaan. Het college van burgemeester en schepenen van elke gemeente waarop het inrichtingsplan betrekking heeft, kan beslissen om het inrichtingsplan ter inzage te leggen volgens de bepalingen van artikel 12. Art. 12. Het college van burgemeester en schepenen kan in het voorkomend geval het inrichtingsplan gedurende dertig dagen ter inzage leggen in het gemeentehuis. Gedurende deze termijn kan eenieder zijn opmerkingen en bezwaren betreffende het inrichtingsplan meedelen aan het college. Deze opmerkingen en bezwaren worden gevoegd bij het advies van de gemeenteraad. Art. 13. Na ontvangst van de adviezen, bedoeld in artikel 11, of bij ontstentenis ervan, kan de planbegeleidingsgroep het inrichtingsplan aanpassen. De planbegeleidingsgroep beslist in principe bij consensus. Wanneer geen consensus wordt bereikt, worden de verschillende standpunten van de leden uiteengezet. Art. 14. Het inrichtingsplan wordt door de maatschappij, samen met de adviezen bedoeld in artikel 11, bezorgd aan de commissie. De commissie verleent binnen een redelijke termijn advies over dit inrichtingsplan. Het advies van de commissie bevat minstens een toetsing aan de doelstellingen van het inrichtingsproject landinrichting.
43
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Financiering in regelgeving - Werking - Projecten
44
Landinrichting Indien de commissie een wezenlijke aanpassing van het inrichtingsplan voorstelt, dient het inrichtingsplan eerst opnieuw voorgelegd te worden aan de planbegeleidingsgroep voor advies alvorens het inrichtingsplan aan de minister wordt overgemaakt. Art. 15. De maatschappij bezorgt het inrichtingsplan samen met de adviezen bedoeld in artikel 11 en het advies van de commissie aan de minister. Art. 16. § 1. De minister keurt het inrichtingsplan en het financieringsplan goed, en beveelt de uitvoering ervan. § 2. De minister belast, in voorkomend geval de maatschappij, en mits hun instemming, de provincies, de gemeenten, de polders, de wateringen, de ruilverkavelingscomités, de publiekrechtelijke rechtspersonen, de privaatrechtelijke rechtspersonen en de natuurlijke personen met de uitvoering van het inrichtingsplan. § 3. De minister organiseert in voorkomend geval het onderzoek de commodo et incommodo in uitvoering van artikel 13, § 4, van het decreet, wijzigt zo nodig het inrichtingsplan en keurt het definitief goed. § 4. De minister keurt de overeenkomsten tussen de partijen goed ter uitvoering van artikel 13, § 6, van het decreet. § 5. Indien de in de §§ 1, 2, 3 en 4 van dit artikel bedoelde aangelegenheden niet vallen binnen de bevoegdheidsdomeinen, die de minister zijn toegewezen door het besluit van de Vlaamse Regering tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering, wint hij voorafgaandelijk het akkoord in van de regering of van de bevoegde leden van de regering. Art. 17. De maatschappij wordt gemachtigd de controle uit te oefenen, bedoeld in artikel 14 van het decreet. Zij brengt bij de minister verslag uit over de uitvoering van de inrichtingsplannen en deelt de minister mede wanneer het planprogramma, als uitgevoerd kan worden beschouwd. Art. 18. Voor het uitvoeren van haar taken inzake de landinrichting kan de maatschappij zich laten bijstaan door externe deskundigen. Zij kan daartoe overeenkomsten sluiten binnen de perken van de in de begroting van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap voor dit doel voorziene kredieten. BVR 17 maart 1998 (zie ‘projecten’) BVR 17/3/1998: Art. 2. Binnen de grenzen van de begrotingskredieten kan de minister volgens de in het decreet en in dit besluit vastgestelde bepalingen een subsidie verlenen aan de aanvragers die belast werden met de uitvoering van een landinrichtingsplan of een gedeelte ervan, nadat zij een verzoek tot subsidiëring hebben ingediend bij de dienst. Ieder verzoek tot subsidiëring omvat minstens de beschrijving van de werken, een raming van de kostprijs en een sluitend financieringsplan. Voor de werken waarvoor één of meerdere vergunningen vereist zijn kan het verzoek tot subsidiëring ingediend worden vooraleer de bedoelde vergunningen verkregen worden; op grond van die aanvraag kan door de minister een principiële beslissing genomen worden over de toekenning van de subsidie, kan de subsidie worden aangerekend ten laste van de begroting en kan aan de aanvrager meegedeeld worden dat de subsidie kan worden toegekend op voorwaarde dat hij de vereiste vergunningen verkrijgt; de subsidie kan slechts definitief door de dienst aan de aanvragers toegezegd worden na ontvangst van een afschrift van de vereiste vergunningen. Art. 3. De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de uitgaven voor de landinrichtingswerken uitgevoerd in opdracht en voor rekening van het Vlaamse Gewest door de maatschappij met toepassing van artikel 13, § 4 van het decreet bedraagt 100 procent van het totale bedrag van de uitgaven voor de landinrichtingswerken op gronden die door de Vlaamse regering worden of zullen worden beheerd overeenkomstig het landinrichtingsplan. Art. 4. De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de uitgaven voor de landinrichtingswerken uitgevoerd in opdracht en voor rekening van het Vlaamse Gewest door de maatschappij met toepassing van artikel 13, § 4 van het decreet, op gronden die door de gemeenten en provincies worden of zullen worden beheerd overeenkomstig het landinrichtingsplan, bedraagt 100 procent van het totale bedrag van de uitgaven die
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Tubex, Voets & De Rynck
Landinrichting door de betrokken gemeenten en provincies niet ten laste worden genomen. Het aandeel van de betrokken gemeenten en provincies, wordt bepaald in het financieringsplan [goedgekeurd op grond van artikel 16, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de procedure tot opmaak van landinrichtingsplannen en houdende opheffing van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting en houdende wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 1998 houdende subsidiëring van de landinrichtingswerken. (verv. B.V.R. 28 mei 2004, art. 20, I: 26 september 2004)] Art. 5. [De minister bepaalt, binnen de beschikbare kredieten, voor welke uitgaven voor de landinrichtingswerken uitgevoerd door de gemeenten en de provincies met toepassing van artikel 13, § 5, van het decreet, een subsidie van het Vlaamse Gewest wordt toegekend, alsook de grootte van deze toe te kennen subsidie die maximaal 80 % bedraagt. Het aandeel van de betrokken gemeenten en provincies in de uitgaven, wordt bepaald in het financieringsplan goedgekeurd op grond van artikel 16, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de procedure tot opmaak van landinrichtingsplannen en houdende opheffing van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting en houdende wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 1998 houdende subsidiëring van de landinrichtingswerken. (verv. B.V.R. 28 mei 2004, art. 21, I: 26 september 2004)] Art. 6. De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de uitgaven voor de landinrichtingswerken, uitgevoerd door de polders, de wateringen en de [door de minister aangewezen (verv. B.V.R. 28 mei 2004, art. 22, I: 26 september 2004)] publiekrechtelijke rechtspersonen met toepassing van artikel 13, § 5 van het decreet bedraagt 80 procent van het totale bedrag van: 1° de uitgaven voor volgende werken uitgevoerd door de polders en wateringen die passen binnen integraal waterbeheer: - de verhoging van de variatie in natuurlijke structuurkenmerken van de waterloop en de aanleg van oeverstroken; - het herstel en de bevordering van migratiemogelijkheden in en langs de waterloop; - de herwaardering van het waterbergend vermogen van valleien; - de verhoging van de natuurlijke variatie in oever- en onderwatermilieus; 2° de uitgaven voor de werken uitgevoerd door de daartoe aangewezen polders en wateringen en door bedoelde publiekrechtelijke rechtspersonen in verband met landschapszorg, inclusief erfbeplantingswerken, en voor de werken in verband met natuurontwikkeling, natuurtechnische milieubouw, integraal waterbeheer, waterwinning uit oppervlaktewater, kleinschalige milieuverbeteringen, conservering van archeologische en cultuurhistorische overblijfselen en passieve recreatie. Art. 7. De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de uitgaven voor de landinrichtingswerken, uitgevoerd door de ruilverkavelingscomités met toepassing van artikel 13, § 5 van het decreet bedraagt 80 procent van het totale bedrag van de uitgaven voor de werken in verband met landschapszorg, inclusief erfbeplantingswerken, en voor de werken in verband met natuurontwikkeling, natuurtechnische milieubouw, integraal waterbeheer, waterwinning uit oppervlaktewater, kleinschalige milieuverbeteringen, conservering van archeologische en cultuurhistorische overblijfselen en passieve recreatie. Art. 9. § 1. De subsidie van het Vlaamse Gewest voor de uitgaven voor de landinrichtingswerken uitgevoerd door de privaatrechtelijke rechtspersonen en de natuurlijke personen met toepassing van artikel 13, § 6 van het decreet bedraagt: 1° 30 procent van het totale bedrag van de uitgaven voor de landinrichtingswerken die niet worden vermeld sub 2°; 2° 80 procent van het totale bedrag van de uitgaven voor de werken in verband met landschapszorg, inclusief erfbeplantingswerken, en voor de werken in verband met natuurontwikkeling, kleinschalige milieuverbeteringen en conservering van archeologische en cultuurhistorische overblijfselen, indien bij het financieringsplan is aangetoond dat: a) het gesubsidieerde werk een duidelijk karakter van algemeen of regionaal belang vertoont, en b) uit de in uitvoering van artikel 13, § 6 van het decreet afgesloten overeenkomst tussen partijen blijkt dat de aanvrager het via subsidies ingericht goed gedurende een periode van 20 jaar in stand houdt en beheert in functie van de doelstellingen van openbaar nut vastgesteld in
45
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming Beleidscyclus Taakinhoud
Landinrichting het inrichtingsplan. Beleidsvoorbereiding (planning) en -implementatie Kwaliteitsverbetering bij inrichting van het landelijk gebied. Landinrichting is een instrument voor de coördinatie van de inrichting en de projectgerichte integrale inrichting van gebieden in uitvoering van de ruimtelijke ordening. De idee van landinrichting bestaat erin om optimaal gebruik te maken van alle bestaande regelgeving en instrumenten die voor de bedoelde inrichting het meest geschikt zijn. Landinrichtingsprojecten willen grote gebieden zodanig inrichten dat alle facetten die in het gebied aanwezig zijn (milieu, natuur, landbouw, recreatie, cultuurhistorie), zich volwaardig kunnen ontwikkelen. Dit gebeurt via het aanbieden van een overlegkader dat de samenspraak tussen verschillende sectoren en landinrichtingsinstanties organiseert. Vanuit dit forum wordt gekeken hoe de inrichting van een gebied het best wordt aangepakt en hoe de verschillende inrichtingsbehoeften op elkaar worden afgestemd. In de landinrichtingsprojecten worden via structurele inrichtingsmaatregelen aan alle functies binnen de open ruimte nieuwe, geïntegreerde en duurzame ontwikkelingskansen geboden binnen een globale ontwikkelingsvisie voor het gebied.
Actoren
Procesbegeleiding Inspraak en participatie Toezicht en controle
Juridische bronnen
46
De doelstelling van landinrichting is de inrichting van landelijke gebieden te realiseren overeenkomstig de bestemmingen toegekend door de ruimtelijke ordening. Hierbij beoogt landinrichting kwaliteit, synergie en evenwicht in de ontwikkelingen van het ruimtegebruik van de open ruimte door: - Het zoeken naar geïntegreerde oplossingen die rekening houden met relaties en verbanden; - Het afstemmen van programma's van verschillende sectoren om de inrichting efficiënt te laten gebeuren; - Het bijdragen tot de realisatie van de beleidsplannen en actieprogramma's in het kader van het plattelandsbeleid, ruimtelijke ordeningsbeleid en het milieubeleid. Vlaams: ja Provinciaal: ja Gemeente: ja Privaat: ja (zie ‘organisatie in regelgeving’ voor meer details) VLM Zie ‘organisatie in regelgeving’; zowel de commissie als planbegeleidingsgroep kunnen derden raadplegen, indien zij dit wenselijk achten Decreet 21/12/1988: Art. 14. De Maatschappij verleent haar medewerking aan de landinrichting. Bij de uitvoering van de landinrichtingsplannen kan de Maatschappij door de Vlaamse Regering gemachtigd worden controle uit te oefenen op de verrichtingen van de ontwerpers, de aannemers en de technici die belast zijn met de studies, werken op opdrachten die moeten worden uitgevoerd krachtens de bepalingen van dit decreet. Tevens kan de Maatschappij haar medewerking verlenen aan het beheer en de nazorg van de uitvoeringswerken. BVR 28/5/2004: Art. 17. De maatschappij wordt gemachtigd de controle uit te oefenen, bedoeld in artikel 14 van het decreet. Zij brengt bij de minister verslag uit over de uitvoering van de inrichtingsplannen en deelt de minister mede wanneer het planprogramma, als uitgevoerd kan worden beschouwd. - Landinrichting werd in 1988 wettelijk gedefinieerd in het oprichtingsdecreet van de Vlaamse Landmaatschappij (VLM). Het
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
-
-
-
-
-
-
Tubex, Voets & De Rynck
Landinrichting oprichtingsdecreet vat landinrichting op als een sectoroverschrijdende aanpak voor de bescherming en de actieve inrichting van de open ruimte, in grote gebieden met een regionale omvang. Het eerste uitvoeringsbesluit op de landinrichting van 26 april 1990 maakte het mogelijk proefprojecten uit te voeren. Er is sindsdien degelijk werk verricht en er kon ervaring worden opgedaan met een gestructureerd samenwerkingsverband tussen alle diensten van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap die werkzaam zijn in de open ruimte. Het nieuwe besluit van de Vlaamse regering van 6 juni 1996 bepaalt de regels om een landinrichtingsproject uit te voeren. Dit besluit vereenvoudigt de adviesprocedure, maakt de planvorming efficiënter en geeft een doeltreffender samenstelling aan de adviesorganen. Het vervangt het vroegere besluit van 26 april 1990. Met de goedkeuring van het programmadecreet van 22 november 1995 kunnen de samenwerkingsverbanden worden uitgebreid. De Vlaamse regering kan provincies, gemeenten, publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen en particulieren, mits hun instemming, belasten met de uitvoering van een landinrichtingsplan of gedeelten ervan. Het programmadecreet voorziet een tussenkomst van het Vlaamse Gewest door het toekennen van subsidies voor de uitvoering van landinrichtingswerken aan andere partners dan de diensten van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Het besluit van de Vlaamse regering van 17 maart 1998 legt de subsidiepercentages en voorwaarden vast voor de uitvoering van werken door de VLM, de provinciale en lokale overheden, de publiekrechtelijke rechtspersonen, privaatrechtelijke rechtspersonen en natuurlijke personen. Het decreet op de ruimtelijke ordening van 18 mei 1999 bepaalt dat Landinrichting ingezet wordt voor een gecoördineerde en projectsgewijze integrale inrichting van de open ruimte. Landinrichting is een stap die volgt op de ruimtelijke ordening. In de ruimtelijke ordening ligt de functie van bepaalde gebieden vast. De inrichting volgens die toegewezen functie dient dan nog wel te gebeuren. De uitgangsbasis voor de planvorming van landinrichting zijn dus steeds de plannen van de ruimtelijke ordening. Besluit van de Vlaamse regering van 28 mei 2004 betreffende de procedure tot opmaak van landinrichtingsplannen en houdende opheffing van het besluit van de Vlaamse regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting en houdende wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 17 maart 1998 houdende subsidiëring van de landinrichtingswerken
47
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Figuur 7: Landinrichtingsprojecten
Bron: http://www.vlm.be/Projecten/Landinrichting/startpagina.htm
48
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
3.1.4. Ruilverkaveling36
Tabel 9: Ruilverkaveling Benaming Domein Organisatievorm Aantal
Welke?
Schaal Wettelijk kader (aanvang) Organisatie in regelgeving
36 37
Ruilverkaveling Ruimtelijke ordening Een ruilverkavelingscomité heeft rechtspersoonlijkheid (art. 13, Wet op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet dd. 22/7/1970) Geen systematische informatie beschikbaar. Op de VLM-website is er sprake van 33 projecten: 7 afgewerkt; 18 in onderzoek en 8 in uitvoering. Telefonisch werd nog het volgende meegedeeld: - Per 1 oktober 2003 zijn er 10 ruilverkavelingen in uitvoering op basis van de ruilverkavelingswet van 1970, - zoals aangevuld in 1978. Daarbij gaat het in totaal om ongeveer 16.000 ha. - Eind 2003 worden de projecten Weelde en Sint-Gillis-Waas beëindigd. Er zullen dan 138 ruilverkavelingsprojecten zijn afgewerkt voor een totale oppervlakte van 173.132 ha. - In het kader van de ruilverkavelingswet van 1970, zoals aangevuld in 1978, zijn 17 ruilverkavelingen in voorbereiding, voor een totale oppervlakte van ongeveer 50.000 ha. - In 2002 werd voor 2 projecten de gebruiksruil ingesteld in het kader van de ruilverkavelingswet van 1976: Doel en Kruibeke. West-Vlaanderen (6): Adinkerke-Oostduinkerke, Fortem, Reninge, Stuivekenskerke, Woesten, Zandleemplateau van Izenberge Oost-Vlaanderen (8): Doel, Eksaarde, Kruibeke, Scheldekant, Sinaai, Sint-Gillis-Waas, Sint-Lievens-Houtem, Stekene Antwerpen (9): Herenthout-Bouwel, Hulsen-Olmen-Malou (*), Lille-Vorselaar, Malle-Beerse, Merksplas, Rijkevorsel-Wortel, Weelde, Zoersel, Zondereigen Vlaams-Brabant (4): Elingen, Londerzeel-Wolvertem, Vissenaken, Willebringen Limburg (6): Grootloon, Jesseren, Veldhoven-Kreiel, Vliermaalroot, Wellen, Hulsen-Olmen-Malou (*) Subregionaal of lokaal Wet van 25 juni 1956 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet37 De wet van 12 juli 1970 vervangt die van 25 juni 1956 en is nu nog van toepassing. Ruilverkaveling blijft het instrument bij uitstek voor de agrarische structuurverbetering. Deze wet voert enkele belangrijke wijzigingen door met betrekking tot de besluitvorming, de doelstellingen en de versnelling van de procedure. Met de wet van 1978 wordt een verruimde integratie van de ruilverkaveling in haar globale maatschappelijke context beoogd. Het institutionaliseren van de landschapszorg en het voorzien van bijkomende middelen om andere dan landbouwkundige functies te verzorgen, moeten kunnen bijdragen.
De gegevens over ruilverkaveling komen grotendeels van www.vlm.be De allereerste ruilverkavelingswet dateert eigenlijk van 1949, maar was geen succes (www.vlm.be)
Tubex, Voets & De Rynck
49
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Ruilverkaveling Coördinatiecommissie Eerst wordt er een coördinatiecommissie ingesteld: Voor elke ruilverkaveling afzonderlijk richt de minister een coördinatiecommissie op. In dit overlegorgaan zitten lokale vertegenwoordigers van de verschillende betrokken sectoren: - Landbouw - Landinrichting - Financiën - Ruimtelijke ordening - Monumenten en landschappen - Natuurbehoud - Provinciale overheid Deze commissie heeft twee taken: 1. Het begeleiden van de Vlaamse Landmaatschappij bij haar onderzoek en bij de opstelling van het ruilverkavelingsplan; 2. Het voorstellen van de uiteindelijke grens van het ruilverkavelingsgebied en het adviseren van de minister. De uitvoering van de ruilverkaveling start wanneer de minister het ruilverkavelingscomité en de commissie van advies opgericht heeft. Ruilverkavelingscomité Voor elke nieuwe ruilverkaveling wordt een afzonderlijk ruilverkavelingscomité samengesteld. Om een vlot verloop van het project te garanderen is het comité samengesteld op dezelfde manier als de coördinatiecommissie. De Vlaamse Landmaatschappij verzorgt het secretariaat, maar heeft zelf geen stemrecht. Het ruilverkavelingscomité bezit rechtspersoonlijkheid. Het draagt de verantwoordelijkheid voor het ruilverkavelingsproject. Het comité neemt alle beslissingen en realiseert het project. Het wordt in zijn beslissingen bijgestaan door de commissie van advies en door de VLM.
Proces in regelgeving
50
Commissie van advies De commissie van advies wordt door de minister opgericht, gelijktijdig met het ruilverkavelingscomité. Voor elke nieuwe ruilverkaveling wordt een commissie van advies samengesteld. De belangrijkste taak is adviesverlening aan het ruilverkavelingscomité. Ze wordt bij alle belangrijke beslissingen geraadpleegd. De commissie van advies bestaat uit 6 tot 10 leden: - 2 vertegenwoordigers van de betrokken eigenaars - 2 vertegenwoordigers van de betrokken gebruikers - 2 tot 6 leden zijn vertegenwoordigers van de streek die bijzonder bevoegd zijn op agrarisch en landelijk gebied en niet rechtstreeks betrokken zijn bij de ruilverkaveling (leden van gemeentebesturen, betrokken polders en wateringen, natuurverenigingen) Wet 1970-1978 Een ruilverkavelingsproject is een project van eerder lange duur: de volledige procedure kan meer dan 8 jaar in beslag nemen. Een ruilverkavelingsproject gebeurt in twee fasen: 1. In het onderzoek naar het nut van de ruilverkaveling wordt het nut van de ruilverkavelingonderzocht. Er wordt een geïntegreerd ruilverkavelingsplan opgemaakt en het ruilverkavelingsblok wordt afgebakend. Op basis hiervan beslist de minister of de tweede fase
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming 2.
Ruilverkaveling kan starten. Tijdens de fase van uitvoering van de ruilverkaveling wordt het ruilverkavelingsplan in de praktijk omgezet. Het ondertekenen van de ruilverkavelingsakte betekent het einde van deze fase. 38
Procedure Onderzoek naar het nut 1. Instelling onderzoek naar het nut 2. Instelling van de coördinatiecommissie 3. Terreininventarisatie 4. Geïntegreerd ruilverkavelingsplan 5. Voorstel blokgrens en opmaak kavelplan 6. Voorlopige goedkeuring van het ruilverkavelingsplan 7. Milieueffectenrapportering (MER) 8. Openbaar onderzoek 9. Beslissing over het nut van de ruilverkaveling en vastlegging van de blokgrens
Financiering in regelgeving
- werking
38
Uitvoering van de ruilverkaveling 1. Instelling ruilverkavelingscomité 2. Instelling commissie van advies 3. Bepaling van de inbreng 4. Openbaar onderzoek inbreng 5. Uitvoering van de werken 6. Herverkaveling 7. Openbaar onderzoek herverkaveling 8. Ruilverkavelingsakte 9. Kostenverdeling 10. Openbaar onderzoek kostenomslag 11. Aanvullende ruilverkavelingsakte 12. Ontbinding van het ruilverkavelingscomité Wet op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet dd. 22/7/1970 Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de bijdrage van het Vlaamse Gewest in de uitgaven voor de werken uitgevoerd door de ruilverkavelingscomités, van 20/07/1994 Financiering van de planvorming: het onderzoek naar het nut van een ruilverkaveling wordt volledig betaald door het Vlaamse Gewest.
Voor de gedetailleerde procedure, zie www.vlm.be
Tubex, Voets & De Rynck
51
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming - projecten
Ruilverkaveling Financiering van de uitvoering: De administratieve kosten worden betaald door het Vlaamse gewest; de kosten van de uitvoering worden verdeeld: - het Vlaamse gewest: Het Vlaamse gewest hanteert het volgende principe: hoe multifunctioneler een investering, hoe meer subsidie. Bijvoorbeeld werken met een privaat landbouwkarakter, zoals de aanleg van toegangswegen naar bedrijven, wordt voor 30% gesubsidieerd, terwijl de aanleg van wandel- of fietspaden voor 80% gesubsidieerd worden. - de provincie De provincie is wettelijk verplicht om de resterende kosten aan de onbevaarbare waterlopen van 2e en 3e categorie te dragen. - de gemeente De gemeenten en provincies geven bijkomende subsidies om de kosten voor de eigenaars zoveel mogelijk te beperken. - de eigenaars De eigenaars betalen het overige deel van de kosten. Dit gebeurt naargelang de voordelen die zij uit de ruilverkaveling kunnen halen. BVR 20/7/1994: Art. 1. De bijdrage van het Vlaamse Gewest in de uitgaven voor de werken uitgevoerd door de ruilverkavelingscomités met toepassing van artikel 62, derde lid, van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet, wordt vastgesteld als volgt: 1° 30 procent van het totale bedrag van de uitgaven voor de werken van drooglegging en bevloeiing door middel van ondergrondse of bovengrondse systemen; van aanleg en verbetering van toegangswegen tot hoevegebouwen met uitsluiting van de werken aan de eerste 50 meter toegangsweg; van grond-, verbeterings- en kavelinrichtingswerken op kavels die bij het verlijden van de ruilverkavelingsakte noch van eigenaar of vruchtgebruiker, noch van gebruiker veranderen; van aanleg van primaire verdelingsnetten voor elektriciteits- en watervoorziening, ongeacht of deze werken voor privaat of gemeenschappelijk gebruik bestemd zijn; 2° 60 procent van het totale bedrag van de uitgaven voor de werken uitgevoerd met het oog op de verbetering van de gemeenschappelijke landbouwstructuren, d.w.z. de aanleg, verbetering en afschaffing van wegen, waterlopen en grachten en de erbij behorende kunstwerken en grondwerken met uitzondering van deze bedoeld onder sub 3°; de aanleg en verbetering van primaire waterverdelingsnetten voor irrigatie van land- en tuinbouwgronden; de grondverbeterings- en kavelinrichtingswerken op kavels die bij het verlijden van de ruilverkavelingsakte van eigenaar, vruchtgebruiker of gebruiker veranderen; 3° 70 procent van het totale bedrag van de uitgaven voor de hierna beschreven werken, indien die werken door hun aard, keuze van materialen, uitvoeringswijze of tracering, naast een verbetering van de gemeenschappelijke landbouwstructuren een betere inrichting ten behoeve van andere functies van het agrarisch gebied tot doel hebben; deze werken dienen in overeenstemming te zijn met een plan dat voorafgaand aan de beslissing tot subsidiëring door de Vlaamse minister bevoegd voor de landinrichting werd goedgekeurd, hetzij in de vorm van een ruilverkavelingsplan gevoegd bij de beslissing inzake het nut van de ruilverkaveling op grond van artikel 11 van voormelde wet, hetzij in de vorm van een structuurplan gevoegd bij de beslissing inzake de aanpassing van het openbaar domein op grond van artikel 70 van voormelde wet; het ruilverkavelingsplan of structuurplan dient tot stand te komen na een planvormingsprocedure waarbij deskundigen inzake landbouweconomie, cultuurtechniek, landschapszorg, natuurbehoud en planologie een geïntegreerde visie op de inrichting van het ruilverkavelingsblok ontwikkelen; deze werken kunnen ondermeer betrekking hebben op de aanleg van wegen met een niet in hoofdzaak op het landbouwbeheer gerichte uitvoeringswijze, van semi-verharde en onverharde wegen, op de inrichting van buurtwegen voor fiets- en wandelverkeer, op de uitvoering van waterhuishoudingswerken die niet in hoofdzaak op waterafvoer zijn gericht en waarin natuurtechnische, landschappelijke of milieugerichte maatregelen ter verbetering van de structuur en de morfologie van de
52
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Beleidscyclus Taakinhoud
Actoren
Procesbegeleiding Inspraak en participatie
Tubex, Voets & De Rynck
Ruilverkaveling waterlopen zijn opgenomen die meer dan de helft van de uitgaven van de waterhuishoudingswerken vertegenwoordigen, en op de aanleg en inrichting van wachtbekkens ter bescherming van personen tegen wateroverlast en van spaarbekkens voor waterwinning; 4° 80 procent van het totale bedrag van de uitgaven voor de werken i.v.m. landschapszorg, inclusief erfbeplantingswerken, en andere maatregelen van landinrichting zoals natuurontwikkeling, passieve recreatie, waterwinning uit oppervlaktewater, kleinschalige milieuverbeteringen en conservering van archeologische en cultuurhistorische overblijfselen; 5° 100 procent van het totale bedrag van de uitgaven voor de sub 4° vermelde werken, indien die werken uitgevoerd worden op kavels die bij het verlijden van de ruilverkavelingsakte eigendom worden of blijven van het Vlaamse Gewest; 6° 100 procent van het totale bedrag van de uitgaven voor het opmaken van een structuurplan en een milieu-effectenrapport. Beleidsvoorbereiding en -implementatie Het oorspronkelijk doel van de ruilverkaveling was zuiver landbouweconomisch. Gebieden met een hoofdzakelijk landbouwkundige bestemming werden zo ingericht dat de landbouwers er efficiënter konden werken. De verbetering van de landbouwstructuren zorgt voor: - Kostenbesparende effecten door minder en kortere verplaatsingen over verbeterde landbouwwegen en grotere, regelmatige percelen die sneller bewerkt kunnen worden. Daarnaast zorgen grotere huiskavels voor tijdwinst, verminderd brandstofverbruik en onderhoudskosten, besparing op voederkosten en besparing op meststoffen en sproeistoffen. - Andere factoren zijn verantwoordelijk voor een meeropbrengst per hectare (o.a. door aanpassingen in de waterhuishouding) en landwinst door perceelsvergroting. - Naast de directe baten zijn ook een aantal indirecte baten belangrijk. Voorbeelden: de groepering van percelen kan leiden tot een wijziging in de bedrijfsvoering en nieuwe investeringen. De doelstellingen van de ruilverkaveling zijn vandaag veel ruimer dan vroeger. Landbouw blijft centraal maar de meeste maatregelen hebben ook een breder doel. Ze worden uitgewerkt met het oog op een integrale en duurzame ontwikkeling van het gebied in al zijn facetten. Vlaams: ja Provinciaal: ja Lokaal: ja Privaat: betrokken eigenaars en grondgebruikers De VLM voert het onderzoek naar het nut uit en voert het secretariaat van de ruilverkavelingscomités. De VLM voert het secretariaat van de ruilverkalveingscomité’s. Betrokken eigenaars en grondgebruikers Deze belanghebbenden worden zowel bij de planning als bij de uitvoering nauw betrokken. Bij de opmaak van de plannen hebben de belanghebbenden een belangrijke adviserende rol. Diegenen die het veld bewerken of er dagelijks in werken en leven hebben tenslotte de beste kijk op de noden voor het gebied. Zo worden er zitdagen over de herverkaveling gehouden en geregeld discussie- en voorlichtingsavonden over de werken georganiseerd. Wie het dan nog oneens is met de opgemaakte plannen of de uitvoering van de werken kan door middel van een aantal openbare onderzoeken bezwaren formuleren. Essentieel is communicatie en informatieverstrekking naar deze doelgroep. De eigenaars, gebruikers en vruchtgebruikers ingelicht over hun rechten en plichten tijdens het verloop van het project. Zij worden ook steeds op de hoogte gehouden van de stand van zaken van het project. Dit kan gebeuren via informatieavonden, ruilverkavelingskrantjes, … Het succes van een ruilverkavelingsproject hangt onder meer af van het overleg tussen alle belanghebbenden. Hiervoor wordt een beroep gedaan op bestaande organen, zoals het gemeentebestuur en op projectspecifieke organen, zoals de
53
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Toezicht en controle Juridische bronnen
39
Ruilverkaveling coördinatiecommissie, het ruilverkavelingscomité en de commissies van advies. Daarnaast zijn er drie openbare onderzoeken voorzien.39 Geen gegevens - Ministeriële richtlijn van 25 mei 2004 - Besluit van de Vlaamse regering van 01/02/2002 ter uitvoering van de artikelen 44, vierde lid, en 48 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet (Heft op: Koninklijk Besluit van 27.10.1970 tot uitvoering van de artikelen 44, vierde lid, en 48 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet) - Besluit van de Vlaamse regering van 11/01/2002 ter uitvoering van de artikelen 21, vierde lid, 42, vierde lid en 55 van de wet van 10 januari 1978 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen in der minne - Decreet houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening van 18/05/1999 (Hoofdstuk VII) - Besluit van de Vlaamse regering van 20/07/1994 tot vaststelling van de bijdrage van het Vlaamse Gewest in de uitgaven voor de werken uitgevoerd door de ruilverkavelingscomités - Decreet houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij van 21 december 1988 - Ministerieel besluit van 05/08/1980 tot vaststelling in het Vlaamse Gewest van de bijdrage van de Staat in de uitgaven voor de werken uitgevoerd door de provinciale comités voor de ruilverkaveling van landeigendommen in der minne - Wet op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet dd. 22/7/1970 - Besluit van de Vlaamse regering ter uitvoering van de artikelen 44, vierde lid, en 48 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet
zie http://www.vlm.be/Projecten/Ruilverkaveling/Theorie/Beknopt+RV.htm
54
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Figuur 8: Ruilverkavelingsprojecten in Vlaanderen
Bron: http://www.vlm.be/Projecten/Ruilverkaveling/startpagina.htm
Tubex, Voets & De Rynck
55
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
3.1.5. Bekkencomité40
Tabel 10: Bekkencomité Benaming Domein Organisatievorm Aantal Welke?
Schaal
Wettelijk kader (aanvang)
40 41
Bekkencomité Milieu Nee 11 1. IJzerbekken 2. bekken Brugse Polders 3. bekken Gentse Kanalen 4. Leiebekken 5. Bovenscheldebekken 6. Benedenscheldebekken 7. Denderbekken 8. bekken Dijle en Zenne 9. Demerbekken 10. Netebekken 11. Maasbekken Subregionaal: ‘Bekken’ = wettelijk vastgelegd (art. 20, decreet 18/7/2003) 41 De Vlaamse regering bakent op nauwkeurige wijze op kaart de grenzen van deze bekkens af. De indeling in deelbekkens gebeurt volgens de hydrografie van de waterlopen en vertrekkend vanuit de Vlaamse Hydrografische Atlas. Decreet betreffende het integraal waterbeleid (IWB) van 18 juli 2003. Tot dan geen wettelijke basis
We beperken ons hier tot de bekkencomités. We gaan niet in op structuren op deelbekkenniveau. http://www.ciwvlaanderen.be/uploads/b13.pdf, p. 7
56
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Organisatie in regelgeving
Decreet IWB Art. 27. § 1. In het bekkenbestuur zetelen minstens: 1. een vertegenwoordiger van het Vlaamse Gewest, die door de Vlaamse regering wordt aangewezen, op voordracht van de minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, zoals bedoeld in artikel 6, § 1, II, 1o, en 4o, van de bijzondere wet tot hervorming van de instellingen van 8 augustus 1980; 2. een vertegenwoordiger van het Vlaamse Gewest, die door de Vlaamse regering wordt aangewezen, op voordracht van de minister, bevoegd voor de landinrichting en het natuurbehoud, zoals bedoeld in artikel 6, § 1, III, 2o, 8o, 9o en 10o, van de bijzondere wet tot hervorming van de instellingen van 8 augustus 1980; 3. twee vertegenwoordigers van het Vlaamse Gewest, die door de Vlaamse regering worden aangewezen, op voordracht van de minister bevoegd voor de openbare werken en het verkeer, zoals bedoeld in artikel 6, § 1, X, 2o, 3o en 5o, van de bijzondere wet tot hervorming van de instellingen van 8 augustus 1980; 4. een vertegenwoordiger van het Vlaamse Gewest, die door de Vlaamse regering wordt aangewezen, op voordracht van de minister bevoegd voor de ruimtelijke ordening, zoals bedoeld in artikel 6, § 1, I, van de bijzondere wet tot hervorming van de instellingen van 8 augustus 1980; 5. een provinciaal mandataris van elke provincie wiens grondgebied geheel of gedeeltelijk deel uitmaakt van het bekken; 6. een bestuurlijke mandataris van elk deelbekken dat deel uitmaakt van het bekken. Het bekkenbestuur wordt voorgezeten door de gouverneur van de provincie waarvan het grondgebied deel uitmaakt van het bekken. Als het grondgebied van meerdere provincies deel uitmaakt van een zelfde bekken, wordt het voorzitterschap waargenomen door de provinciegouverneur die in onderlinge overeenstemming wordt aangewezen. De aangewezen provinciegouverneur staat in voor het overleg en de samenwerking met de besturen van naburige Staten of gewesten, die bevoegd zijn voor het waterbeheer, met het oog op de afstemming van de aspecten van het waterbeheer van regionaal belang. Art. 28. § 1. Het bekkensecretariaat bestaat minstens uit het personeel dat door het Vlaamse Gewest ter beschikking wordt gesteld van het bekkenbestuur en uit afgevaardigden van de bij het integraal waterbeleid in het desbetreffende bekken betrokken besturen, diensten en agentschappen en de voor afvalwater bevoegde maatschappijen. Art. 29. § 1. De bekkenraad bestaat uit vertegenwoordigers van de onderscheiden maatschappelijke belangengroepen die betrokken zijn bij het integraal waterbeleid. De vergaderingen zijn openbaar. De Vlaamse regering bepaalt het aantal leden, alsook de wijze van voordracht en benoeming van de leden en de nadere regels voor de werking van de bekkenraad.
Tubex, Voets & De Rynck
57
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Proces in regelgeving
Decreet IWB § 2. Het bekkenbestuur heeft tot taak: 1. het bekkensecretariaat te organiseren en aan te sturen; 2. het ontwerp van bekkenbeheerplan goed te keuren, rekening houdend met het advies dat de bekkenraad hierover heeft uitgebracht en met de resultaten van het openbaar onderzoek, bedoeld in artikel 47; 3. het bekkenvoortgangsrapport vast te stellen, rekening houdend met het advies dat de bekkenraad hierover heeft uitgebracht; 4. de onderlinge afstemming van de relevante deelbekkenbeheerplannen met het bekkenbeheerplan te onderzoeken; 5. een advies uit te brengen over de waterbeleidsnota; 6. een advies uit te brengen over de in artikel 37, § 1, bedoelde documenten; 7. een advies uit te brengen aan de overheden die bevoegd zijn voor het vaststellen ervan over : a) ontwerpen van investeringsprogramma’s en ontwerpen van technische plannen met een rechtstreekse invloed op de watersystemen; b) ontwerpen van investeringsprogramma’s en ontwerpen van technische plannen inzake openbare rioleringen en grooten kleinschalige rioolwaterzuiveringsinstallaties; 8. het voorstellen van een adequate bevoegdheidsverdeling van de waterwegen en de onbevaarbare waterlopen om een meer geïntegreerd, logisch samenhangend en efficiënter beheer te realiseren; 9. een advies uit te brengen over alle andere onderwerpen die worden voorgelegd door de Vlaamse regering. De Vlaamse regering kan de in het eerste lid, 7o, bedoelde programma’s en plannen nader omschrijven. § 2. Het bekkensecretariaat is in het bijzonder belast met: 1. het voorbereiden van het ontwerp van bekkenbeheerplan; 2. het jaarlijks voorbereiden van het ontwerp van bekkenvoortgangsrapport; 3. het organiseren van het openbaar onderzoek met betrekking tot het ontwerp van bekkenbeheerplan; 4. alle andere taken die door het bekkenbestuur worden opgedragen.
Financiering in regelgeving - werking
- projecten Beleidscyclus
58
§ 2. De bekkenraad brengt advies uit over: 1. de in artikel 37, § 1, bedoelde documenten; 2. het ontwerp van bekkenbeheerplan; 3. het ontwerp van bekkenvoortgangsrapport; 4. alle andere onderwerpen die worden voorgelegd door de CIW, het bekkensecretariaat of het bekkenbestuur. § 3. De bekkenraad kan op eigen initiatief advies uitbrengen over de planning en uitvoering van het bekkenbeheerplan en alle overige aspecten van integraal waterbeleid. Decreet betreffende het integraal waterbeleid van 18 juli 2003 Art. 26. Het Vlaamse Gewest stelt per bekken de nodige middelen en het nodige personeel ter beschikking voor de werking van het bekkenbestuur, van het bekkensecretariaat en van de bekkenraad. Geen gegevens Beleidsvoorbereiding
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Taakinhoud
Actoren
Procesbegeleiding Inspraak en participatie Toezicht en controle
Juridische bronnen
42
Een bekkencomité heeft als opdracht: - de doelstellingen van het Vlaams Integraal Wateroverleg Comité uitwerken op niveau van het bekken in een bekkenbeheersplan - het adviseren van projecten - het opvolgen van de toestand van het watersysteem in het stroomgebied - het uitbouwen van een maatschappelijk draagvlak via informatieverspreiding en sensibilisering. (zie ook ‘organisatie en proces in regelgeving’) Vlaams: vertegenwoordiger van het Vlaamse Gewest bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, vertegenwoordiger van het Vlaamse Gewest bevoegd voor de landinrichting en het natuurbehoud, twee vertegenwoordigers van het Vlaamse Gewest bevoegd voor de openbare werken en het verkeer, vertegenwoordiger van het Vlaamse Gewest bevoegd voor de ruimtelijke ordening Provincie: provinciaal mandataris van elke provincie wiens grondgebied geheel of gedeeltelijk deel uitmaakt van het Bekken, gouverneur van de provincie Lokaal: Neen (wel op deelbekkenniveau) Privaat: vertegenwoordigers van de onderscheiden maatschappelijke belangengroepen die betrokken zijn bij het integraal waterbeleid Geen gegevens Vertegenwoordigers van de onderscheiden maatschappelijke belangengroepen die betrokken zijn bij het integraal waterbeleid Momenten van openbaar onderzoek en informatievergaderingen Art. 25. § 1. De Vlaamse regering stelt een Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid, afgekort CIW, in. De CIW is multidisciplinair en beleidsdomeinoverschrijdend samengesteld. § 2. De CIW staat op het niveau van het Vlaamse Gewest in voor de voorbereiding, de planning, de controle en de opvolging van het integraal waterbeleid, waakt over de uniforme aanpak van de bekkenwerking en is belast met de uitvoering van de beslissingen van de Vlaamse regering inzake integraal waterbeleid. § 3. De Vlaamse Milieumaatschappij verzekert het secretariaat en de ondersteuning van de planningscel van de CIW. De Vlaamse regering stelt nadere regels vast voor de samenstelling en de werking van de CIW. - Decreet betreffende het integraal waterbeleid van 18 juli 200342
Dit decreet is in feite een omzetting van de Europese kaderrichtlijn Water die sinds 22 december 2000 van kracht is
Tubex, Voets & De Rynck
59
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Figuur 9: Bekkens in Vlaanderen
Bron: http://www.a-m.be/mag/mag01-4-4.PDF
60
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
3.1.6. Natuurinrichting43
Tabel 11: Natuurinrichting Benaming Domein Organisatievorm Aantal Welke?44
Schaal Wettelijk kader (aanvang)
43 44
Natuurinrichting Milieu Nee Geen systematische gegevens beschikbaar. Volgens de VLM-website zijn er momenteel 23 projecten, waarvan 2 in onderzoek, 12 ingesteld, 8 in uitvoering, 1 uitgevoerd (gegevens april 2004). Provincie Antwerpen (6): Turnhouts Vennengebied - West (gemeente Merksplas en stad Turnhout); Bospolder/Ekers Moeras (stad Antwerpen); Buitengoor Meergoor (gemeente Mol); Molse Nete (gemeenten Mol en Balen - landinrichtingsproject Grote Netegebied); Malesbroek (gemeente Geel - landinrichtingsproject Grote Netegebied); Zoerselbos (gemeenten Zoersel en Zandhoven. Provincie Oost-Vlaanderen (5): Merelbeekse Scheldemeersen (gemeente Merelbeke - landinrichtingsproject Leie & Schelde); Bourgoyen-Ossemeersen (stad Gent landinrichtingsproject Leie & Schelde); Osbroek-Gerstjens (stad Aalst); Latemse Meersen (gemeente Sint-Martens-Latem en steden Deinze en Gent - landinrichtingsproject Leie & Schelde); Stropers (gemeente Stekene, Sint-Gillis-Waas). Provincie West-Vlaanderen (7): Oosthoekduinen (gemeente De Panne - landinrichtingsproject De Westhoek); Uitkerkse Polder (gemeenten Blankenberge, De Haan en Zuienkerke); West-Vlaamse Scheldemeersen (gemeenten Avelgem en Spiere-Helkijn); Kanaal Ieper-Yzer (gemeenten Lo-Reninge, Langemark-Poelkapelle en stad Ieper); Noordduinen (gemeente Koksijde - landinrichtingsproject De Westhoek); Meetkerkse Moeren (gemeenten Zuienkerke, Jabbeke en de stad Brugge); Oostends krekengebied Provincie Vlaams-Brabant (2): Dijlevallei (gemeenten Bertem, Huldenberg, Oud Heverlee en stad Leuven); Het Vinne (stad Zoutleeuw); Provincie Limburg (3): Het Smeetshof (gemeente Bocholt - landinrichtingsproject Noordoost-Limburg); Bergerven (gemeenten Maaseik en Dilsen-Stokkem); Zwarte Beek (gemeente Beringen). Subregionaal en lokaal Decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (artikel 47)
De gegevens in deze tabel zijn hoofdzakelijk gebaseerd op gegevens van www.vlm.be Gegevens van VLM-website; gemeenten = op grondgebied van ...
Tubex, Voets & De Rynck
61
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming Organisatie in regelgeving
Natuurinrichting Besluit van de Vlaamse Regering van 23/07/1998 (Art. 20-23) Projectcomité: - voorzitter (ambtenaar AMINAL) - secretaris (ambtenaar VLM) - afd. natuur AMINAL - andere betrokken afdelingen Vl. Overheid (1 pp.) - betrokken provincie(s) (1) - betrokken gemeente(n) (1) - natuurverenigingen aangeduid door Mina-raad (1) - provinciale landbouwkamer (1) - notarissen (1) - betrokken maatschappij voor watervoorziening (1) - betrokken erkende terreinbeherende natuurverenigingen (1 pp) Projectcommissie: - voorzitter projectcomité - secretaris projectcomité - betrokken erkende terreinbeherende natuurverenigingen (2) - erkende gewestelijke natuur- en milieuverenigingen (2) - betrokken eigenaars, gebruikers, vruchtgebruikers en beheerders van gronden (2) - deskundigen op vlak van natuurbehoud en natuurlijk milieu (2) - deskundigen op vlak van landbouw (2) - deskundigen op vlak van bosbouw (2) - betrokken maatschappij voor watervoorziening (1)
62
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming Proces in regelgeving
Natuurinrichting Besluit van de Vlaamse Regering van 23/07/1998 De procedure van natuurinrichting kan in 3 grote fasen ingedeeld worden: - fase onderzoek naar de haalbaarheid - fase projectrapport - fase projectuitvoeringsplan. Fase 1 en 2 onderbouwen respectievelijk het ministerieel besluit tot instelling van het natuurinrichtingsproject en het ministerieel besluit tot vaststelling van de maatregelen en uitvoeringsmodaliteiten van een natuurinrichtingsproject. Voor de fasen 2 en 3 is een openbaar onderzoek voorzien. De opmaak van de plannen en de uitvoering van de werken wordt begeleid door een natuurinrichtingsprojectcomité en een natuurinrichtingsprojectcommissie. Voor elk project wordt een gestructureerde communicatie op poten gezet, waarbij alle doelgroepen van in het begin bij het project betrokken worden. Voor de opmaak van de rapporten en plannen en voor de uitvoering van de werken op terrein staat de Vlaamse Landmaatschappij in. Afdeling Natuur van AMINAL stuurt de projecten en legt de inhoudelijke lijnen vast.
Financiering in regelgeving - werking - projecten Beleidscyclus Taakinhoud
Tubex, Voets & De Rynck
Verkorte procedure In bepaalde gevallen is er een verkorte procedure voor natuurinrichting voorzien. Er dienen drie voorwaarden vervuld om via deze procedure te werken: 1. het projectgebied is voor ten minste 80% eigendom van de overheid en/of van erkende terreinbeherende natuurverenigingen en/of van ten hoogste vijf eigenaars; 2. alle belanghebbenden gaan akkoord met het natuurinrichtingsproject; 3. alle belanghebbenden gaan akkoord met de verkorte procedure. In dit geval is het mogelijk te beslissen via overeenstemming tussen de betrokkenen. Het is niet nodig een projectcommissie op te richten, omdat alle belanghebbenden via het comité het project sturen. Dit betekent een aanzienlijke besparing van tijd en van voorbereidend werk. Geen gegevens Voorbereidend studiewerk: VLM en afdeling natuur De daadwerkelijke uitvoering van werken op het terrein is in handen van de Vlaamse Landmaatschappij en van de overheidsdiensten of personen aangeduid in het uitvoeringsprogramma. Het comité coördineert de uitvoering van het project. Beleidsvoorbereiding en -implementatie Natuurinrichtingsprojecten zijn gericht op een optimale inrichting van een gebied met het oog op het behoud, het herstel, het beheer en de ontwikkeling van natuur en natuurlijk milieu in het VEN, de speciale beschermingszones en in groen-, park-, buffer-, bos- en bosuitbreidingsgebieden en de ermee vergelijkbare gebieden. Al verschillen de doelstellingen, de maatregelen die natuurinrichting biedt, zijn te vergelijken met wat ruilverkaveling kan doen om een gebied te verbeteren voor land- en tuinbouw. Natuurinrichting is dus kort gezegd een middel om de achteruitgang van de natuur om te buigen.
63
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming Actoren
Procesbegeleiding Inspraak en participatie
Toezicht en controle Juridische bronnen
64
Natuurinrichting Vlaams: ja Provinciaal: ja Lokaal: ja Privaat: ja (zie ‘organisatie in regelgeving’) VLM Omdat de maatregelen bij natuurinrichting soms vrij ingrijpend kunnen zijn, biedt een natuurinrichtingsproject veel ruimte voor openbaarheid, overleg, inspraak en advies. Enkele belangrijke punten op een rij: - In de gemeenten waar een natuurinrichtingsproject uitgevoerd wordt, krijgen alle inwoners gedurende het verloop van het project verschillende natuurinrichtingskranten in de bus. - Op belangrijke momenten in de loop van het project is een openbaar onderzoek voorzien. De opmerkingen uit de openbare onderzoeken spelen een belangrijke rol bij de beslissingen over het project. - Het comité kan mensen uitnodigen om hun opmerkingen en bezwaren toe te lichten. - Alle nodige afspraken over eigendom en gebruik van gronden en over financiële afrekeningen komen duidelijk in de akte bij de notaris. - De goedgekeurde plannen en documenten liggen tijdens de duur van het project ter inzage van de belanghebbenden en het publiek. Geen gegevens - Decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu - De regelgeving over natuurinrichting is verder uitgewerkt in de artikels 20 tot en met 44 van het besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. - Het decreet van 19 juli 2002 wijzigt o.a. het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. Artikels 31 en 32 van dit decreet wijzigen art. 47 en 47bis van het decreet van 21 oktober 1997 wat betreft natuurinrichting. Art. 27 en 28 van dit decreet wijzigen art.37 en 40 van het decreet van 21 oktober 1997 wat betreft het recht van voorkoop, dat onder meer binnen de projectgebieden van natuurinrichting geldt. - Besluit van 23 juli 1998 van de Vlaamse regering tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. - Besluit van de Vlaamse regering 21/12/1988 houdende goedkeuring van de statuten van de Vlaamse Landmaatschappij, gewijzigd door besluit van de Vlaamse regering houdende goedkeuring van de wijzigingen van de statuten van de Vlaamse Landmaatschappij van 15/7/2002
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Figuur 10: Natuurinrichting in Vlaanderen
Bron: http://www.vlm.be/Projecten/Natuurinrichting/startpagina.htm
Tubex, Voets & De Rynck
65
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
3.1.7. Regionaal landschap
Tabel 12: Regionaal landschap Benaming Domein Organisatievorm Aantal Welke? Schaal
wettelijk kader (aanvang) Organisatie in regelgeving
Regionaal landschap Milieu Vereniging zonder winstoogmerk (vzw) (zie ook art. 4 § 1 Decreet 21/10/1997) 9 Regionaal Landschap Meetjesland, West-vlaamse heuvels, Zenne Zuun & Zoniën, Vlaamse Ardennen, Noord Hageland, Dijleland, Kempen en Maasland, Haspengouw, Houtland Subregionaal Geografische entiteit van minstens 30.000 ha, met typisch landschap, grote gaafheid, samenhang, cultuurhistorische waarde, hoge actuele natuurwaarde en grote mogelijkheden voor natuurontwikkeling, natuurgerichte recreatie en toerisme; (2° een werkingsgebied hebben, zoals gedefinieerd in artikel 1, § 2, 4°) Besluit van de Vlaamse regering van 08/12/1998 tot vaststelling van de regelen voor de voorlopige en definitieve erkenning van regionale landschappen Decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu Decreet 1997: Art. 54. § 1. Een regionaal landschap is een duurzaam samenwerkingsverband ingesteld op voorstel van een provincie of drie of meer aaneengesloten gemeenten gericht op overleg en samenwerking met de betrokken doelgroepen ter bevordering van het streekeigen karakter, van natuurrecreatie en natuureducatie, van recreatief medegebruik, van het natuurbehoud en van het beheer, herstel, aanleg en de ontwikkeling van kleine landschapselementen. Het regionale landschap is gericht op de bevordering van een draagvlak en heeft geenszins een reglementair karakter. § 2. De Vlaamse regering stelt de nadere regels vast met betrekking tot de erkenning, de organisatie, de werking, subsidiëring en opheffing van de regionale landschappen. Dit laatste is gebeurd in het Besluit van de Vlaamse regering van 8 december 1998: Art. 4. § 1. Om voorlopig en om definitief erkend te worden moet een Regionaal Landschap aan elk van de onderstaande bepalingen en criteria van dit artikel voldoen: 1° de rechtspersoonlijkheid bezitten; deze vereniging kan evenwel voor de uitvoering van haar doelstellingen een overeenkomst afsluiten met één of meer publiekrechtelijke rechtspersonen, lid van het regionaal landschap, met het oog op het administratieve en financiële beheer van het Regionaal Landschap. 2° een werkingsgebied hebben, zoals gedefinieerd in artikel 1, § 2, 4°; 3° ten minste 2 jaar bestaan en aantoonbare activiteiten ontplooien, conform de doelstellingen zoals vermeld in artikel 2; 4° voorgedragen worden door de Bestendige Deputatie van de provincie binnen dewelke het Regionaal Landschap haar werkingsgebied of het grootste gedeelte ervan heeft of door minstens 3 aanééngesloten gemeenten die geheel of gedeeltelijk tot het werkingsgebied van
66
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Proces in regelgeving
Regionaal landschap het Regionaal Landschap behoren. § 2. Deze rechtspersoonlijkheid moet beschikken over een Algemene Vergadering, waarvan volgende doelgroepen deel uit maken: 1° provincie en/of gemeenten; 2° de conform het besluit van 3 juni 1992 tot vaststelling van de bijzondere regelen inzake de erkenning en subsidiëring van milieu- en natuurverenigingen erkende gewestelijke, regionale, of streekverenigingen en de erkende terreinbeherende natuurverenigingen, in zoverre ze actief zijn binnen het werkingsgebied van het Regionaal Landschap en inzoverre ze wensen toe te treden en de doelstellingen van het Regionaal Landschap onderschrijven. 3° in zoverre ze de doelstellingen van het Regionaal Landschap onderschrijven en zich engageren hiertoe als vereniging of binnen het samenwerkingsverband een actieve bijdrage te leveren, kunnen volgende verenigingen deel uit maken van de Algemene Vergadering: erkende landbouworganisaties, erkende verenigingen ter bevordering van toerisme en recreatie en erkende wildbeheerseenheden. Deze verenigingen moeten actief zijn binnen het werkingsgebied van het Regionaal Landschap. § 3. Deze Algemene Vergadering kiest een Raad van Bestuur, waarin de in § 2 bedoelde doelgroepen vertegenwoordigd zijn. De Raad van Bestuur moet voor minstens 1/3 bestaan uit vertegenwoordigers van de provincie en/of gemeenten, minstens 1/3 bestaan uit vertegenwoordigers van verenigingen zoals genoemd in artikel 4 § 2, 2° inzoverre ze toegetreden zijn en bestaan uit vertegenwoordigers van verenigingen zoals genoemd in het artikel 4 § 2, 3°. § 4. Volgende personen kunnen, in zoverre zij actief zijn in het werkingsgebied, ambtshalve met een adviserende stem de vergaderingen van de Algemene Vergadering bijwonen: - de provinciale milieu ambtenaar; - een afgevaardigde van de afdeling Natuur; - een afgevaardigde van de afdeling Bos en Groen; - de inspecteur Landschappen van de afdeling Monumenten en Landschappen; - de milieuambtenaren van elk van de deelnemende gemeenten; - een vertegenwoordiger van de VLM indien in het betrokken gebied een landinrichting- of natuurinrichtingsproject- of een ruilverkaveling plaatsvindt; - een afgevaardigde van de afdeling Land van de administratie Milieu-, Natuur-, Land-, en Waterbeheer (departement LIN); - een afgevaardigde van de administratie Land- en Tuinbouw (departement EWBL); - een afgevaardigde van Toerisme Vlaanderen. § 5. Volgende personen kunnen, ambtshalve met een adviserende stem de vergadering van de Raad van Bestuur bijwonen: - een afgevaardigde van de afdeling Natuur; - een afgevaardigde van de afdeling Bos en Groen; Besluit van de Vlaamse regering van 08/12/1998 tot vaststelling van de regelen voor de voorlopige en definitieve erkenning van regionale landschappen: Art. 3. § 1. Het bestuur is belast met de algemene toetsing, opvolging en het toezicht op de werking en de activiteiten van de regionale landschappen. § 2. Het Regionaal Landschap dient jaarlijks voor 1 maart een werkprogramma met begroting en een verslag van de activiteiten van het afgelopen jaar en afrekening van het voorbije boekjaar in. Hierin wordt aangegeven welke concrete bijdragen door het Regionaal Landschap en door elk van de in het Regionaal Landschap samenwerkende doelgroepen geleverd zijn aan elk van de onder artikel 2 opgesomde doelstellingen en wordt tevens gerapporteerd over de activiteiten zoals opgenomen in art. 4, § 6. Alle nodige bewijsstukken
Tubex, Voets & De Rynck
67
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Financiering in regelgeving - werking
- projecten Beleidscyclus Taakinhoud
68
Regionaal landschap worden toegevoegd. Tevens toont het Regionaal Landschap aan hoe het draagvlak binnen het werkingsgebied versterkt wordt voor het decreet op het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. § 6. Om erkend te blijven dient een Regionaal Landschap jaarlijks minstens volgende activiteiten te organiseren: - minstens 2 maal een landschapskrant breed verspreiden in elk van de gemeenten gelegen binnen het werkingsgebied van het regionaal landschap en die ingaat op de initiatieven bedoeld in art 2; - minstens 3 vormingsactiviteiten organiseren of mee organiseren, waaraan telkens minstens 25 deelnemers participeren; - minstens 3 brede publieksactiviteiten met een brede maatschappelijke uitstraling organiseren of mee organiseren, waaraan telkens minstens 100 deelnemers participeren. - activiteiten en initiatieven ontplooien of actief ondersteunen die de participatie van de doelgroepen en de bevolking aan het beheer, het herstel, de aanleg en de ontwikkeling van kleine landschapselementen en het natuurbehoud in elk van de verschillende gemeenten van het werkingsgebied bevorderen. BVR 08/12/1998 Art. 7. Binnen de perken van de begrotingskredieten kan de Vlaamse regering financiële middelen voorzien voor de voorlopig en definitief erkende regionale landschappen. Deze financiële middelen omvatten een jaarlijkse toelage die de personeels- en werkingsmiddelen omvat. De aanvragen gebeuren door de Raad van Bestuur van het Regionaal Landschap. Het werkprogramma met een begroting en het verslag van de activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3, § 2, samen met de rekening over het afgelopen werkjaar, worden als verantwoording bij de subsidieaanvraag ingediend bij het bestuur voor 1 maart van het werkjaar. Het werkjaar loopt van 1 januari tot 31 december. Art. 8. § 1. De jaarlijkse subsidie van het Vlaamse Gewest bedraagt maximaal 2.500.000 BEF voor een voorlopig erkend en 3.750.000 BEF voor een definitief erkend Regionaal Landschap. Dit wordt in volgende schijven worden betaald: - 40 % verminderd of vermeerderd met het saldo van de afrekening van het voorbije jaar bij de indiening van het werkprogramma conform art. 3 § 2; - 40 % na de afsluiting van de evaluatie bedoeld in art. 3 § 3; - 20 % in de loop van het 3de trimester. § 2. Dit maximum bedrag wordt vermeerderd met 1.250.000 BEF indien de oppervlakte van het werkingsgebied van het Regionaal Landschap meer dan 45.000 ha bedraagt en aan alle bepalingen van art. 4 en 5 voldaan is. § 3. De jaarlijkse subsidie van het Vlaams Gewest wordt beperkt tot maximaal 60 % van de totaal bewezen kosten, evenwel zonder de in Art. 8 § 1 en § 2 genoemde maxima te overschrijden en met uitsluiting van reservevorming en uitgaven die geactiveerd moeten worden. Minstens 75 % van deze bewezen kosten dienen personeelskosten te zijn. Ingeval bij wijze van voorschot reeds meer uitbetaald is dient het teveel vereffend te worden terugbetaald op het ogenblik van de rekening aflegging bij de 1° schijf. § 4. [De genoemde maximum bedragen worden vanaf het werkjaar 1999 jaarlijks aangepast aan de gemiddelde index van het voorbije kalenderjaar. (verv. B.V.R. 11 mei 1999, art. 1, I: 4 juli 1999)] Zie ‘werking’ Beleidsimplementatie Volgens art 2 van het Besluit van 8/12/1998 zijn regionale landschappen gericht op de bevordering en promotie van het streekeigen karakter, de natuurrecreatie, de natuureducatie, het recreatief medegebruik, het natuurbehoud en het beheer, het herstel, de aanleg en
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Actoren
Procesbegeleiding Inspraak en participatie Controle en toezicht
Juridische bronnen
Tubex, Voets & De Rynck
Regionaal landschap de ontwikkeling van kleine landschapselementen. Hiertoe zal het samenwerkingsverband eigen initiatieven nemen. Daarnaast ondersteunt het Regionaal Landschap initiatieven van deelnemers binnen het samenwerkingsverband of van derden of werkt ermee samen. Vlaams: nee Provincie: ja Lokaal: Ja Privaat: erkende milieu- en natuurverenigingen en eventueel erkende landbouworganisaties, erkende verenigingen ter bevordering van toerisme en recreatie en erkende wildbeheerseenheden Geen gegevens Zie ‘proces in regelgeving’: erkende milieu- en natuurverenigingen en eventueel erkende landbouworganisaties, erkende verenigingen ter bevordering van toerisme en recreatie en erkende wildbeheerseenheden BVR 8/12/1998: Dit is de taak van de Vlaamse overheid, Afdeling Natuur – Aminal: Art. 3. § 1. Het bestuur is belast met de algemene toetsing, opvolging en het toezicht op de werking en de activiteiten van de regionale landschappen. Het bestuur staat in voor de toetsing aan de erkenningscriteria voor de subsidiëring en de opvolging van die programmaonderdelen die door haar betoelaagd worden en beoordeelt de inpasbaarheid binnen het natuurbehoud. § 3. Door het bestuur wordt jaarlijks een evaluatieverslag opgemaakt, waarin wordt aangegeven in welke mate het Regionaal Landschap haar functie vervult en beantwoordt aan de erkenningscriteria, opgenomen in dit besluit. Dit evaluatieverslag wordt samen met het werkingsverslag uit het werkprogramma voor 15 april van elk kalenderjaar aan de MINA-raad en de Raad ter advies voorgelegd en doorgezonden aan de minister. Op grond van dit evaluatieverslag kan de minister overgaan tot het geven van aanbevelingen of in voorkomend geval het intrekken of opschorten van de erkenning. - Decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu - Besluit van de Vlaamse regering van 08/12/1998 tot vaststelling van de regelen voor de voorlopige en definitieve erkenning van regionale landschappen - Besluit van de Vlaamse regering van 11/05/1999 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 8 december 1998 tot vaststelling van de regelen voor de voorlopige en definitieve erkenning van regionale landschappen
69
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Figuur 11: Regionale landschappen in Vlaanderen
Bron: http://www.regionalelandschappen.be/nedlands/kaartrl.htm
70
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
3.1.8. Subregionaal overlegorgaan
Tabel 13: Subregionaal overlegorgaan Benaming Domein Organisatievorm Aantal Welke? Schaal
Subregionaal overlegorgaan Ruimtelijke ordening & Milieu nee Maximaal 4 (max. 1 per zeehaven; 4 zeehavens in Vlaanderen) Momenteel 1 SRO opgericht Opgericht: 1, namelijk het SRO Gent (Gentse zeehaven). Zeebrugge, Oostende en Antwerpen kunnen eventueel ook de oprichting van een SRO voorstellen aan de Vlaamse regering Subregionaal Decreet 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens: Art. 28. [§ 1. (ing. decr. 21 december 2001, art. 53)] Op verzoek van het havenbedrijf en één van de steden of gemeenten, bedoeld in het tweede lid, kan de Vlaamse regering per havengebied een subregionaal overlegorgaan oprichten om de impact van de havenactiviteiten op de ruimtelijke ordening, het leefmilieu, de mobiliteit en de leefbaarheid van de woonkernen na te gaan en daaromtrent adviezen in te winnen. Naast het Vlaamse Gewest en het betrokken havenbedrijf hebben de steden en gemeenten op wier grondgebied het betrokken havengebied zich uitstrekt of wier grondgebied grenst aan dit havengebied steeds het recht om deel uit te maken van dit overlegorgaan.
Wettelijk kader (aanvang) Organisatie in regelgeving
Tubex, Voets & De Rynck
Art. 2. ... 4° havengebied: elke zeehaven en aanhorigheden in het Vlaamse Gewest die een ruimtelijk, economisch of functioneel geheel vormt; 5° havengebied van Antwerpen: de havens en aanhorigheden gelegen op de rechter- en linkeroever van de Zeeschelde ter hoogte van het grondgebied van de stad Antwerpen, van de gemeente Beveren en van de gemeente Zwijndrecht; 6° havengebied van Gent: de havens en aanhorigheden gelegen aan of in de nabijheid van het Zeekanaal naar Gent; 7° havengebied van Brugge-Zeebrugge: de havens en aanhorigheden gelegen aan of in de nabijheid van het Zeekanaal van Brugge naar Zeebrugge, met inbegrip van de buitenhaven van Zeebrugge; 8° havengebied van Oostende: de havens en aanhorigheden gelegen in de nabijheid van de stad Oostende en aan of in de nabijheid van het kanaal Brugge-Oostende; Decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en beheer van de zeehavens Besluit van de Vlaamse regering van 12 januari 2001 houdende de organisatie en de werking van de subregionale overlegorganen: Art. 1. § 1. Steden of gemeenten, die krachtens artikel 28, tweede lid, van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en beheer van de zeehavens, samen met het havenbestuur in kwestie wensen dat een subregionaal overlegorgaan wordt opgericht, melden dit verzoek per aangetekende brief aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de openbare werken. § 2. Steden of gemeenten, die krachtens artikel 28, tweede lid, van het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en beheer van de zeehavens, deel willen uitmaken van een bestaand subregionaal overlegorgaan, melden dit per aangetekende brief aan het subregionaal
71
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Proces in regelgeving
72
Subregionaal overlegorgaan overlegorgaan in kwestie en aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de openbare werken. Art. 2. § 1. Het subregionaal overlegorgaan bestaat uit het Vlaamse Gewest, het havenbedrijf in kwestie en de deelnemende Vlaamse steden of gemeenten die het havengebied in kwestie op hun grondgebied hebben of waarvan het grondgebied eraan grenst. § 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor de openbare werken, wordt gemachtigd de voorzitter en de effectieve leden van het subregionale overlegorgaan te benoemen. Hij krijgt tevens de bevoegdheid over te gaan tot de wijziging van de samenstelling van het subregionaal overlegorgaan. § 3. Het Vlaamse Gewest wordt vertegenwoordigd door in totaal ten hoogste zes afgevaardigden die de Vlaamse regering moet aanwijzen. Ze vertegenwoordigen de: 1° de Vlaamse minister, bevoegd voor de openbare werken; 2° de Vlaamse minister, bevoegd voor het vervoer; 3° de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu; 4° de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening; 5° de Vlaamse minister, bevoegd voor de landbouw; 6° de Vlaamse minister, bevoegd voor het economisch beleid; 7° de Vlaamse minister, bevoegd voor de werkgelegenheid. Het havenbedrijf wordt vertegenwoordigd door twee effectieve leden. De steden en gemeenten worden elk vertegenwoordigd door één effectief lid van de gemeenteraad of door een lid van het college van burgemeester en schepenen. § 4. Het subregionaal overlegorgaan wordt voorgezeten door één van de effectieve leden, vermeld in § 3, aangewezen door de Vlaamse regering. Als voorzitter leidt en coördineert hij de werkzaamheden. De voorzitter is niet stemgerechtigd. BVR 12/01/2001: Art. 3. § 1. Overeenkomstig artikel 28, eerste en derde lid, van hetzelfde decreet van 2 maart 1999, verstrekt het subregionaal overlegorgaan, op verzoek van de Vlaamse regering of op eigen initiatief, schriftelijke adviezen aan de Vlaamse regering betreffende de havenactiviteiten en de beleidsontwikkelingen in dit verband die een impact hebben op: 1° de ruimtelijke ordening; 2° het leefmilieu; 3° de mobiliteit; 4° de leefbaarheid van de woonkernen. Behoudens bij unanimiteit vermelden de adviezen de standpunten van de verschillende leden. § 2. De verzoeken om advies van de Vlaamse regering worden aan het subregionaal overlegorgaan toegezonden per aangetekende brief. Binnen 30 kalenderdagen na ontvangst van deze brief wordt het advies verstrekt. Op gemotiveerd verzoek van het subregionaal overlegorgaan kan die termijn met 15 kalenderdagen verlengd worden. Bij dringende noodzakelijkheid kan de Vlaamse regering de termijn waarin advies moet worden gegeven inkorten. Wanneer een advies van het subregionaal overlegorgaan dient ter ondersteuning van een beslissing van de Vlaamse regering, motiveert deze laatste haar beslissing als die afwijkt van het met unanimiteit verstrekte advies. § 3. Het subregionaal overlegorgaan kan zich bij het formuleren en onderbouwen van zijn adviezen laten bijstaan door externe deskundigen en door de werkgroepen die het subregionaal overlegorgaan opgericht heeft. Art. 4. § 1. Het subregionaal overlegorgaan vergadert minstens viermaal per jaar en op verzoek van elk van zijn leden. § 2. Het subregionaal overlegorgaan stelt een huishoudelijk reglement op betreffende de praktische werking onder meer voor de plaats en het
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Financiering in regelgeving
- werking - projecten Beleidscyclus Taakinhoud
Actoren
Procesbegeleiding Inspraak en participatie Toezicht en controle Juridische bronnen
Tubex, Voets & De Rynck
Subregionaal overlegorgaan tijdstip van vergaderingen, de wijze van uitnodigingen, de verslaggeving. Het huishoudelijk reglement en de eventuele aanpassingen die er naderhand in worden aangebracht, worden door de Vlaamse minister, bevoegd voor de openbare werken, vooraf goedgekeurd. § 3. Het subregionaal overlegorgaan stelt vóór 1 april van elk jaar een jaarverslag op met betrekking tot de werkzaamheden van het vorige werkjaar. § 4. Het subregionaal overlegorgaan wordt per haven bijgestaan door één permanent secretariaat. De Vlaamse regering voorziet in een jaarlijkse financiële ondersteuning van de permanente secretariaten, beperkt binnen de grenzen van de begroting. Decreet 02/03/1999: Art. 28, § 3. De Vlaamse regering wordt gemachtigd om binnen de perken van de begroting subsidies toe te kennen aan deze subregionale overlegorganen voor hun werking. (ing. decr. 21 december 2001, art. 53, I: 1 januari 2002)] De Vlaamse regering voorziet in een jaarlijkse financiële ondersteuning van de permanente secretariaten, beperkt binnen de grenzen van de begroting. / Beleidsvoorbereiding Art. 3. § 1. Overeenkomstig artikel 28, eerste en derde lid, van hetzelfde decreet van 2 maart 1999, verstrekt het subregionaal overlegorgaan, op verzoek van de Vlaamse regering of op eigen initiatief, schriftelijke adviezen aan de Vlaamse regering betreffende de havenactiviteiten en de beleidsontwikkelingen in dit verband die een impact hebben op: 1° de ruimtelijke ordening; 2° het leefmilieu; 3° de mobiliteit; 4° de leefbaarheid van de woonkernen. Vlaams: ja Provinciaal: nee Lokaal: ja Privaat: nee permanent secretariaat / / (zie ook ‘proces in regelgeving’) - Decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en beheer van de zeehavens - Besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 2001 houdende de aanduiding van de voorlopige begrenzing van de havengebieden - Besluit van de Vlaamse regering van 12 januari 2001 houdende de organisatie en de werking van de subregionale overlegorganen - Ministerieel besluit 30/10/2002 houdende de optrichting van een subregionaal overlegorgaan voor het Gentse zeehavengebied (SRO-Gent)
73
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
3.2. Vlaams gekaderd - Socio-economisch In deze subgroep komen achtereenvolgens aan bod: streekplatform, subregionaal tewerkstellingscomité, erkend regionaal samenwerkingsverband/socio-economische regionale
raad/regionaal-economisch
ontwikkelingsmaatschappij,
provinciale
beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel.
74
en
sociaal
overlegcomité,
gewestelijke
ontwikkelingsmaatschappij
en
3. Individuele fiches
3.2.1.Streekplatform
Tabel 14: Streekplatform Benaming Domein Organisatievorm Aantal Welke?
Schaal
Wettelijk kader (aanvang) Organisatie in regelgeving
Tubex, Voets & De Rynck
Streekplatform Socio-economisch Vereniging zonder winstoogmerk (Vzw) (zie ook BVR 20/07/1994, art. 4 § 2) 17 Limburg: Haspengouw, Noord-Limburg, Midden-Limburg Antwerpen: Mechelen, Antwerpen, Kempen Vlaams-Brabant: Hageland Oost-Vlaanderen: Meetjesland, Zuid-Oost-Vlaanderen, Dendermonde, Waasland, Gent West-Vlaanderen: Oostende, Westhoek, Brugge, Kortrijk, Roeselare Subregionaal De subregio (een groep aaneensluitende steden en/of gemeenten binnen het Vlaamse gewest, met een uitgesproken gemeenschappelijke sociaal-economische structuur) moet voldoende interne sociaal-economische samenhang vertonen en een voldoende kritische massa bereiken om vatbaar te zijn voor een specifiek sociaal economisch beleid (BVR 20/07/1994, art. 1 en 4) Besluit van de Vlaamse regering 20 juli 1994 houdende erkenning en betoelaging van streekplatformen in het kader van het regionaal economisch beleid en het afsluiten van streekcharters BVR 20 juli 1994, gewijzigd bij BVR 27 september 1995 en BVR 23 juli 1998: De Raad van Beheer van de v.z.w. mag ten hoogste 20 leden tellen; In de Raad van Beheer moeten minstens volgende vertegenwoordigingen opgenomen zijn: Vertegenwoordigers categorie A - een vertegenwoordiging van de in de subregio wonende politieke mandatarissen - een vertegenwoordiging van de representatieve organisaties van de werkgevers, de middenstand en de landbouw die in de SociaalEconomische Raad van Vlaanderen vertegenwoordigd zijn; - een vertegenwoordiging van de representatieve organisaties van de werkgevers, de middenstand en de landbouw die in de SociaalEconomische Raad van Vlaanderen vertegenwoordigd zijn - een vertegenwoordiging van de representatieve organisaties van de werknemers die in de Sociaal Economische Raad van Vlaanderen vertegenwoordigd zijn. Elk van deze drie vertegenwoordigingen mag ten hoogste vier leden in de Raad van Beheer tellen; Vertegenwoordigers van categorie B: - één vertegenwoordiger van de administratie - één vertegenwoordiger per Subregionaal Tewerkstellingscomité in het gebied van de subegio - één vertegenwoordiger per Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij in het gebied van de subregio.
75
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming Proces in wetgeving
Financiering in wetgeving - werking
- projecten
76
Streekplatform BVR 20 juli 1994, gewijzigd bij BVR 27 september 1995 en BVR 23 juli 1998: Art. 11. Een streekplatform dat met de Vlaamse regering een streekcharter wenst af te sluiten, richt daartoe een verzoek aan de administratie. Dit verzoek bevat een voorstel van charter dat wordt gestaafd door een streekvisie. Om ontvankelijk te zijn, moet uit de bijgevoegde stukken blijken dat zowel over de streekvisie als over het voorstel van streekcharter binnen het streekplatform een consensus bestaat. Art. 12. De administratie toetst of de in het voorstel van charter vervatte strategische hefbomen in overeenstemming zijn met de streekvisie en of ze verenigbaar zijn met de krachtlijnen van het regionaal economisch beleid en het beleid van de Vlaamse regering. Hiertoe pleegt zij overleg en werkt zij samen met de ter zake functioneel bevoegde administraties van de Vlaamse Gemeenschap en instellingen van openbaar nut. De administratie maakt het verslag van haar bevindingen en een desgevallend aangepast voorstel van streekcharter over aan de minister. Op voorstel van de minister kan de Vlaamse regering haar instemming betuigen met een streekcharter en dit onderschrijven. Voorts hebben de vzw’s nog een Algemene vergadering en een managementcomité. Het Management Comité bevat 12 leden, waarvan 9 met stemrecht. Onder de leden met stemrecht vertegenwoordigen 5 leden de economische of sociale partners en/of een vereniging, 4 leden komen uit de publieke sector Werkingstoelage op basis van het Besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 1994 (art. 6, 7 en art. 8) Voor de financiering van de werking van de streekplatformen: formule van cofinanciering. Financiële ondersteuning door de Vlaamse begroting ten bedrage van 49% van de kosten met een max. van 2 mio per streekplatform. Andere bijdragen komen van de gemeente, hetzij rechtstreeks hetzij via de intercommunale, en van private partners. BVR 20/7/1994: Art. 6. Het volgens artikel 2, 3 en 4 erkende streekplatform kan binnen de begrotingskredieten van de Vlaamse Gemeenschap een jaarlijkse toelage ontvangen, voor zover aan de in dit artikel en de in het artikel 7 vermelde voorwaarden voldaan is. Hiervoor richt het erkende streekplatform jaarlijks een gemotiveerde vraag naar de minister, en verschaft het alle aanvullende inlichtingen op eenvoudig verzoek van de minister of de administratie. De vraag voor betoelaging kan ook gesteld worden op het ogenblik van het indienen van een aanvraag tot erkenning als streekplatform. In dat geval gaat ze uit van een subregionaal samenwerkingsverband. De administratie onderzoekt of aan de voorwaarden vermeld in dit besluit voldaan is en verschaft aan de minister een gemotiveerd voorstel tot betoelaging van een streekplatform. Art. 7. [De toelage kan enkel aangewend worden voor de werkelijke en additionele lasten die rechtstreeks verband houden met de organisatie van het overleg en de samenwerking binnen het subregionaal samenwerkingsverband, gericht op de opmaak van de streekvisie of gericht op de begeleiding van de uitvoering van het streekcharter. (verv. B.V.R. 23 juli 1998, art. 1, I: 13 mei 1997)] Art. 8. § 1. De toelage is jaarlijks en bedraagt per streekplatform maximaal 49 % van de totale werkelijke en additionele kosten met een maximum van [50.000 euro. (verv. B.V.R. 12 oktober 2001, art. 1, I: 1 januari 2002)] § 2. De toelage wordt toegekend bij ministerieel besluit. Een eerste schijf van 50 % wordt uitbetaald na de ondertekening van dit ministerieel besluit en na indiening van een vordering. Het saldo wordt uitbetaald na goedkeuring van een activiteitenverslag van het streekplatform door de minister. De administratie is belast met de controle op de aanwending van de toelage. Voor de financiering van de hefboomprojecten heeft de Vlaamse Overheid ervoor geopteerd om geen specifieke budgettaire enveloppe te voorzien, en deze te laten verlopen via de begrotingen van de functionele departementen van de Vlaamse Overheid of andere
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming Beleidscyclus Taakinhoud
Actoren
Procesbegeleiding Inspraak en participatie Toezicht en controle Juridische bronnen
Tubex, Voets & De Rynck
Streekplatform projectpartners. Beleidsvoorbereiding (strategische planning) Een georganiseerde en duurzame samenwerking tussen organisaties en personen binnen een subregio die gericht is op het bevorderen van economische groei, inkomensvorming en werkgelegenheid in de subregio Visievorming consensus economisch/ruimtelijke ontwikkeling van de streek. Opstellen van een lange termijn-streekvisie en het formuleren van hefboomprojecten voor de streek. Vlaams: ja Provinciaal: mogelijk Lokaal: mogelijk Privaat: Ja, socio-economisch middenveld Andere arrangementen: STC, GOM (zie ook ‘organisatie in regelgeving’) Secretariaat Socio-economische actoren (werkgevers-, landbouw-, middenstands- en werknemersorganisaties)/ Sponsors Het streekplatform is onderworpen aan het toezicht van de Vlaamse Overheid wat betreft zijn werking (Administratie Economie) - Besluit van de Vlaamse regering van 20 juli 1994 houdende erkenning en betoelaging van streekplatformen in het kader van het regionaal economisch beleid en het afsluiten van streekcharters - Besluit van de Vlaamse regering 27 september 1995 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 20 juli 1994 houdende de erkenning en betoelaging van streekplatformen in het kader van het regionaal economisch beleid en het afsluiten van streekcharters - Besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 20 juli 1994 houdende de erkenning en betoelaging van streekplatformen in het kader van het regionaal economisch beleid en het afsluiten van streekcharters - Besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 20 juli 1994 houdende de erkenning en betoelaging van streekplatformen in het kader van het regionaal economisch beleid en het afsluiten van streekcharters, wat de invoering van de euro betreft - Decreet van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaal-economische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités
77
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Figuur 12: Streekplatformen in Vlaanderen
Bron: http://www.sein.vlaanderen.be/
78
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
3.2.2. Subregionaal tewerkstellingscomité
Tabel 15: Subregionaal tewerkstellingscomité Benaming Domein Organisatievorm
Aantal Welke?
Schaal
Subregionaal tewerkstellingscomité Socio-economisch Vzw (BVR 21/12/1988: Art. 9.
§ 1. De STC's kunnen ter uitvoering van het hen toegekende initiatiefrecht, zoals bepaald in artikel 7, § 2, 3°, van dit besluit, een v.z.w. oprichten, die erkend wordt door de Stuurgroep) 13 Brussel (1): Brussels Nederlandstalig Comité voor Tewerkstelling en Opleiding (BNCTO), Limburg (1) : Limburg Antwerpen (3): Antwerpen-Boom, Mechelen, Turnhout Vlaams-Brabant (2): Halle-Vilvoorde, Leuven Oost-Vlaanderen (3): Aalst-Oudenaarde, Gent, Sint Niklaas-Dendermonde West-Vlaanderen (3): Brugge, Kortrijk-Roeselare, Oostende-Ieper Subregionaal 45
Wettelijk kader (aanvang) Organisatie in regelgeving
Besluit van de Vlaamse regering houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding dd. 21/12/1988 Art. 6. § 1. Bij elke subregionale tewerkstellingsdienst (STD) wordt een subregionaal tewerkstellingscomite (STC) opgericht waarvan het territoriaal bevoegdheidsgebied (subregio) samenvalt met het ambtsgebied van de betrokken subregionale tewerkstellingsdienst(en). De Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, kan op voorstel of na raadpleging van het Beheerscomité, afwijken van deze regel. Besluit van de Vlaamse regering houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding dd. 21/12/1988 (art. 6–23)46 BVR 21/12/1988: Art. 6: § 2. Het Beheerscomité enerzijds en de administratie Werkgelegenheid van het Departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap anderzijds nemen, met goedkeuring van de Vlaamse minister bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, de nodige schikkingen om de werking van de subregionale tewerkstellingscomités
45
De artikels mbt de STC’s van dit besluit zijn in het kader van de ERSV-RESOC-SERR-hervorming opgeheven. De subregionale tewerkstellingscomités werden opgericht naar aanleiding van de Nationale Tewerkstellingsconferentie van 1973 (De Rynck, 1995:218). Onze analyse start vanaf het Besluit uit 1988. 46
Tubex, Voets & De Rynck
79
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Subregionaal tewerkstellingscomité mogelijk te maken. § 3. Een Stuurgroep, zoals bepaald in artikel 20 van dit besluit, coördineert op Vlaams niveau de werking van de STC's. Deze stuurgroep functioneert als VESOC-werkgroep. § 4. De opdracht, bevoegdheid en samenstelling, van het Brussels Nederlandstalig Comité voor Tewerkstelling en Opleiding (BNCTO) worden geregeld op basis van het samenwerkingsakkoord van 4 april 1996 tussen de Vlaamse regering en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De ondersteuning en werking van het BNCTO gebeuren, waar mogelijk, op basis van dit besluit. Art. 9. § 1. De STC's kunnen ter uitvoering van het hen toegekende initiatiefrecht, zoals bepaald in artikel 7, § 2, 3°, van dit besluit, een v.z.w. oprichten, die erkend wordt door de Stuurgroep. § 2. Deze v.z.w. laat het STC toe initiatieven te nemen op het vlak van onder meer : 1° het stimuleren van de afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt; 2° het stimuleren van de sociale economie, zowel binnen als buiten het normaal economisch circuit; 3° het stimuleren van positieve actieprojecten die de reguliere tewerkstelling van doelgroepwerkzoekenden beogen. § 3. Deze v.z.w. kan hiertoe het nodige personeel aanwerven, waaronder een coördinator en projectontwikkelaar(s). Art. 12. § 1. Elk STC is samengesteld uit : 1° de voorzitter; 2° de stemgerechtigde leden : - zes vertegenwoordigers en een gelijk aantal plaatsvervangers, van de werkgeversorganisaties die in de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen zitting hebben; - zes vertegenwoordigers en een gelijk aantal plaatsvervangers, van de werknemersorganisaties die in de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen zitting hebben; 3° de toegevoegde leden : - de secretaris, personeelslid van de dienst zoals bepaald in artikel 10, § 2, van dit besluit; - de directeur(s) van de STD('s) uit het werkingsgebied van het STC; - de vertegenwoordiger van de Administratie Werkgelegenheid; - de coördinator, zoals bedoeld in artikel 9, § 3, van dit besluit; - de vertegenwoordiger van de lokale besturen met het statuut van waarnemer; deze vertegenwoordiger wordt in onderling overleg tweejaarlijks door de lokale besturen aangeduid; - de vertegenwoordiger van de lokale opleidings- en tewerkstellingsinitiatieven, met het statuut van waarnemer. § 2. Op verzoek van het STC kunnen aan de vergadering, hetzij permanent - hetzij ad hoc, deelnemen : - de medewerker van de STD zoals bedoeld in artikel 10, § 1, 2°, van dit besluit; - deskundigen wier medewerking het STC nodig acht voor de uitvoering van zijn opdrachten. Art. 13. De Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, benoemt de effectieve en plaatsvervangende leden van de werkgevers- en werknemersorganisaties, die daartoe een dubbele lijst van kandidaten voordragen. Elk effectief lid kan door één van de plaatsvervangers van dezelfde organisatie worden vervangen. Het aantal mandaten van elke werknemersorganisatie in elk STC wordt bepaald op grond van het totaal aantal stemmen behaald tijdens de meest recente verkiezingen van de comités voor preventie en bescherming op het werk. Hierbij wordt geen rekening gehouden met het
80
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Tubex, Voets & De Rynck
Subregionaal tewerkstellingscomité stemmenaantal behaald in het onderwijs. De berekening van het aantal mandaten per werknemersorganisatie gebeurt volgens de techniek van de evenredige vertegenwoordiging. Art. 14. § 1. De voorzitter van het STC wordt door de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, benoemd : - op voordracht van de leden van het STC indien deze voordracht eenparig gebeurt; - rechtstreeks indien geen eenparigheid wordt bereikt. Indien de voorzitter wordt gekozen uit de werkgevers- of werknemersafvaardiging, wordt hij in deze afvaardiging vervangen. § 2. De werkgevers- en werknemersorganisaties wijzen elk in hun afvaardiging een ondervoorzitter van het STC aan. Indien daarover binnen elk van deze afvaardigingen geen eenstemmigheid wordt bereikt, worden de ondervoorzitters door de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, aangewezen. De ondervoorzitter is niet stemgerechtigd wanneer hij de vergadering voorzit. Art. 15. De duur van de mandaten is vastgesteld op vier jaar. Deze mandaten kunnen worden vernieuwd. Art. 16. § 1. De beslissingen van het STC worden met gewone meerderheid genomen. § 2. Het STC kan alleen geldig beraadslagen wanneer de helft van de stemgerechtigde leden aanwezig is. Indien, tijdens twee achtereenvolgende vergaderingen, aan deze voorwaarde niet is voldaan, kan het subregionale tewerkstellingscomité over de agendapunten van deze vergaderingen geldig beslissen, ongeacht het aantal aanwezige leden. Art. 17. Het STC stelt een huishoudelijk reglement op dat met eenparigheid van stemmen aangenomen wordt. Alleen bij ontstentenis van eenparigheid van stemmen, stelt de Stuurgroep zelf een huishoudelijk reglement vast. Art. 18. Het STC kan tijdelijke en permanente werkgroepen oprichten volgens de wijze bepaald in het huishoudelijk reglement. Deze werkgroepen werken als adviesorganen ten aanzien van het STC. Aan deze werkgroepen en subcomités kunnen ook, met eenparigheid van stemmen, duidelijk omschreven bevoegdheden gedelegeerd worden. Art. 19. § 1. In elk STC wordt een permanente werkgroep "risicogroepen" (PWR) opgericht. § 2. De PWR heeft onder meer tot taak : 1° het bepalen van de risicogroepen op de subregionale arbeidsmarkt; 2° een beleidsplan opstellen over deze risicogroepen en over de door de Vlaamse regering bepaalde doelgroepen. Dit beleidsplan wordt geïntegreerd in het beleidsplan van het STC; 3° het bevorderen van het overleg en de netwerkvorming tussen organisaties, instellingen en verenigingen die zich de professionele integratie van risicogroepen tot taak stellen; 4° het bevorderen van de evenredige participatie van deze risicogroepen in de diverse voorzieningen, inzonderheid in de door de overheid gesubsidieerde initiatieven inzake opleiding, begeleiding en tewerkstelling; 5° het stimuleren en ondersteunen van initiatieven betreffende de professionele integratie van risicogroepen; 6° de coördinatie van het (geïntegreerd) aanbod van de initiatieven ten aanzien van de risicogroepen, opgezet door de openbare en private instellingen voor bemiddeling, begeleiding en opleiding; 7° het formuleren van beleidsaanbevelingen ten aanzien van het STC, inzake de professionele integratie van risicogroepen. De Stuurgroep kan, mits goedkeuring van de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, een verdere taakomschrijving van deze permanente werkgroep bepalen. § 3. De PWR is samengesteld uit :
81
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
82
Subregionaal tewerkstellingscomité 1° leden aangeduid door het STC : - de voorzitter; - twee vertegenwoordigers en hun plaatsvervangers van de werkgeversorganisaties; - twee vertegenwoordigers en hun plaatsvervangers van de werknemersorganisaties; 2° toegevoegde leden : - de secretaris, personeelslid van de STD, zoals bepaald in artikel 10, § 2, van dit besluit; - de directeur of de door hem aangeduide ambtenaar van de STD uit de subregio; - de vertegenwoordiger van de Administratie Werkgelegenheid; - de medewerker van de STD zoals bedoeld in artikel 10, § 1, 2°, van dit besluit; - de coördinator zoals bedoeld in artikel 9, § 3, van dit besluit; - de projectontwikkelaar(s) zoals bedoeld in artikel 9, § 3, van dit besluit; - de vertegenwoordiger van de particuliere opleidings- en tewerkstellingsinitiatieven voor risicogroepen; - de vertegenwoordiger van de lokale besturen; 3° op verzoek van het STC kunnen aan de vergadering, hetzij permanent hetzij ad hoc, deskundigen deelnemen, zoals in het bijzonder : - een vertegenwoordiger van de sector van de professionele integratie van personen met een handicap, aangeduid door de Vlaamse minister, bevoegd voor het gehandicaptenbeleid; - een vertegenwoordiger van onderwijsinstanties uit het werkingsgebied. § 4. De ondersteuning van de werking van de PWR geschiedt zoals de ondersteuning ten aanzien van het STC, vermeld in artikel 10 van dit besluit. Art. 20. § 1. Op Vlaams niveau wordt er een Stuurgroep opgericht die instaat voor de coördinatie en het stimuleren van het subregionale arbeidsmarktbeleid. Deze Stuurgroep fungeert als overlegplatform tussen de STC's onderling, tussen de STC's en het centrale beleid en zorgt voor ondersteuning en stimulering van een gezamenlijke aanpak op ondermeer : 1° de domeinen van de behoeftendetectie; 2° de lokale tewerkstellingsintiatieven; 3° de tewerkstelling van doelgroepen op het subregionale niveau; 4° de afstemming van opleiding op de noden van de arbeidsmarkt. § 2. De Stuurgroep is bevoegd in haar schoot technische werkgroepen op te richten. § 3. De Stuurgroep bestaat uit de volgende leden : 1° 2 vertegenwoordigers van de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, waaronder de voorzitter; 2° 1 vertegenwoordiger van elke andere Vlaamse minister die zitting heeft in het Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité, zijnde de minister-president van de Vlaamse regering, de minister vice-president van de Vlaamse regering, de Vlaamse minister bevoegd voor Economie, de Vlaamse minister bevoegd voor Begroting; 3° 3 vertegenwoordigers en hun plaatsvervangers van de werkgeversorganisaties die in de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen zitting hebben; 4° 3 vertegenwoordigers en hun plaatsvervangers van de werknemersorganisaties die in de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen zitting hebben; 5° 2 vertegenwoordigers van de administratie Werkgelegenheid, waaronder de coördinator van het ondersteunend team, zoals bepaald in § 4, 1°, van dit artikel;
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Proces in regelgeving Financiering in regelgeving - werking
Tubex, Voets & De Rynck
Subregionaal tewerkstellingscomité 6° 2 vertegenwoordigers van de dienst; 7° de voorzitter en een plaatsvervanger van elk STC en van het BNCTO; 8° een vertegenwoordiger van de lokale en particuliere opleidings- en tewerkstellingsprojecten; 9° een vertegenwoordiger van de lokale besturen; 10° een vertegenwoordiger van de SERV. Elk effectief lid kan door zijn/haar plaatsvervanger van dezelfde organisatie vervangen worden. § 4. De werking van deze stuurgroep wordt ondersteund door een team bestaande uit : 1° een algemeen coördinator die voor de algemene coördinatie en werking instaat; 2° een coördinator in het kader van de tewerkstellingsproblematiek van migranten; 3° een coördinator in het kader van projectontwikkeling voor risicogroepen; 4° ondersteunend administratief personeel. § 5. Het Team werkt vanuit de administratie Werkgelegenheid. § 6. De Sociaal Economische Raad voor Vlaanderen vervult de secretariaatsfunctie van de Stuurgroep (uitnodiging en verslag). § 7. De Stuurgroep stelt een huishoudelijk reglement op, dat haar werking regelt. BVR 21/12/1988 Subsidiëring Streekplatformen en STC’s: uiterlijk tot einde 2004 (art. 37 van ERSV-RESOC-SERR-decreet) BVR 21/12/1988: Art. 10 § 1. De inhoudelijke ondersteuning van de werking van het STC geschiedt, elk voor wat zijn materies en bevoegdheden betreft, door : 1° de vertegenwoordiger van de Administratie Werkgelegenheid; 2° een voltijds personeelslid van de STD; 3° de personeelsleden van de v.z.w. zoals bedoeld in artikel 9, § 3; 4° wanneer relevant het Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming. § 2. De administratieve ondersteuning van ieder STC wordt verzorgd door een voltijds personeelslid van de STD, dat door de directeur van de dienst in overleg met de voorzitter van het STC ter beschikking gesteld wordt en de opdrachten uitvoert die de voorzitter van het STC hem opdraagt. § 3. De STC's kunnen ter uitvoering van hun taken beschikken over studies, rapporten en verslagen, inzonderheid van de dienst, de administratie Werkgelegenheid, VIONA, de SERV. § 4. Het STC kan desgevallend beschikken over andere middelen en personeelsleden die ter beschikking gesteld worden : 1° door de directeur van de STD, 2° door de directeur-generaal van de Administratie Werkgelegenheid, dit na overleg en rekening houdend met het personeelsbestand en de uit te voeren taken binnen deze diensten. Art. 11. § 1. De werkingskosten van de STC's worden aangerekend op het krediet dat daartoe jaarlijks wordt ingeschreven op de begroting van de dienst. Het Beheerscomité stelt daartoe jaarlijks, na raadpleging van de STC's en rekening houdend met de door de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, verstrekte richtlijnen, een begroting op met vermelding van het bedrag waarover elk STC binnen dit krediet autonoom kan beschikken. § 2. In het kader van de werking van de v.z.w. worden middelen voorzien op de begroting werkgelegenheid. § 3. In het kader van de werking van de Stuurgroep en het ondersteunend team worden middelen voorzien op de begroting werkgelegenheid.
83
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming - projecten Beleidscyclus Taakinhoud
Subregionaal tewerkstellingscomité / (specifieke regelgeving betreffende uitvoering werkgelegenheidsplannen) Beleidsvoorbereiding en -implementatie BVR 1988: Art. 7:. § 1. Het STC coördineert en stimuleert het arbeidsmarktbeleid binnen zijn subregio, met daarbij bijzondere aandacht voor het doelgroepenbeleid. § 2. Het STC beschikt hiertoe over : 1° een autonome studie-, advies- en aanbevelingsbevoegdheid betreffende het arbeidsmarktbeleid, inzonderheid inzake tewerkstelling, begeleiding en opleiding; 2° beslissingsrecht in die materies waarover de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, of het Beheerscomité die bevoegdheid gedelegeerd heeft; 3° eigen initiatiefrecht inzake materies zoals onder meer vermeld in artikel 9, § 2 van dit besluit. § 3. Het STC bevordert de samenwerking en het overleg tussen werkgevers, werkgeversorganisaties, werknemers, werknemersorganisaties, onderwijs- en opleidingsinstanties, lokale besturen en andere voor het subregionaal arbeidsmarktbeleid relevant geachte actoren. Er dient regelmatig overleg georganiseerd te worden met vertegenwoordigers van het onderwijs, de lokale besturen en met andere subregionale lokale actoren, waaronder de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappijen. Het STC werkt ook samen met andere advies- en overlegorganen, in het bijzonder met de EduFora en de Streekplatforms.
Actoren
84
Art. 8. § 1. Het STC behandelt alle aangelegenheden die worden voorgelegd door de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, door het Beheerscomité of door de Stuurgroep. § 2. Het STC wordt er in het kader van het subregionaal arbeidsmarktbeleid ondermeer mee belast : 1° jaarlijks een beleidsplan op te maken, waarin ondermeer het STD-beleidsplan opgenomen is; 2° informatie te verstrekken over de arbeidsmarktproblematiek; 3° advies te verstrekken over aangelegenheden betreffende het arbeidsmarktbeleid, inzonderheid inzake tewerkstelling, begeleiding en opleiding. Deze worden voorgelegd door de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, door het Beheerscomité, door de Stuurgroep of door de Edufora; 4° toe te zien op een objectieve behandeling van de werkzoekenden bij de arbeidsbemiddeling, begeleiding en opleiding, georganiseerd door de dienst of door andere instellingen, die ofwel erkend zijn door de dienst ofwel gesubsidieerd zijn door de Vlaamse overheid. Daarbij wordt uitgegaan van het Charter van de Werkzoekende; 5° te adviseren over federale materies waarover de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, met de federale overheid overleg heeft gepleegd. § 3. De STC's kunnen in opdracht van de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, het Beheerscomité, de Stuurgroep of op eigen initiatief, gezamenlijk aangelegenheden behandelen die de eigen subregio overschrijden. § 4. De STC's leggen jaarlijks aan de Stuurgroep enerzijds een omstandig verslag over hun werkzaamheden, waaronder een werkingsverslag van de VZW opgericht in toepassing van artikel 9 van dit besluit, en anderzijds hun aanbevelingen voor. De adviezen en aanbevelingen die de STC's op eigen initiatief uitbrengen, worden onmiddellijk ter informatie aan de Stuurgroep overgemaakt. Vlaanderen: ja (administratie Werkgelegenheid, VDAB)
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Procesbegeleiding
Inspraak en participatie Toezicht en controle Juridische bronnen
Subregionaal tewerkstellingscomité Provincie: nee Lokaal: ja Privaat: ja, socio-economische actoren Andere arrangementen: samenwerken met Edufora & streekplatformen BVR 21/12/1988: Art. 10 § 1. De inhoudelijke ondersteuning van de werking van het STC geschiedt, elk voor wat zijn materies en bevoegdheden betreft, door : 1° de vertegenwoordiger van de Administratie Werkgelegenheid; 2° een voltijds personeelslid van de STD; 3° de personeelsleden van de v.z.w. zoals bedoeld in artikel 9, § 3; 4° wanneer relevant het Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming. § 2. De administratieve ondersteuning van ieder STC wordt verzorgd door een voltijds personeelslid van de STD, dat door de directeur van de dienst in overleg met de voorzitter van het STC ter beschikking gesteld wordt en de opdrachten uitvoert die de voorzitter van het STC hem opdraagt. § 3. De STC's kunnen ter uitvoering van hun taken beschikken over studies, rapporten en verslagen, inzonderheid van de dienst, de administratie Werkgelegenheid, VIONA, de SERV. § 4. Het STC kan desgevallend beschikken over andere middelen en personeelsleden die ter beschikking gesteld worden : 1° door de directeur van de STD, 2° door de directeur-generaal van de Administratie Werkgelegenheid, dit na overleg en rekening houdend met het personeelsbestand en de uit te voeren taken binnen deze diensten. Sociale partners / (zie ook ‘organisatie in regelgeving’) - Besluit van de Vlaamse regering houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding dd. 21/12/198847 - Besluit van de Vlaamse regering van 7/7/1998 tot wijziging van artikelen 1 en 6 tot en met 23 van het besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding. - Besluit van de Vlaamse regering van 16/11/1994 tot wijziging, met betrekking tot de subregionale tewerkstellingscomités, van het besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding. - Decreet van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaal-economische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités
47
Dit besluit is tientallen keren aangepast, meestal in zeer beperkte mate (één of enkele artikelen). Het gros van deze wijzigingen worden hier daarom niet als ‘bronnen’ opgenomen.
Tubex, Voets & De Rynck
85
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Figuur 13: Subregionale tewerkstellingscomités in Vlaanderen
Bron: http://www.stcvl.be/Login.asp?C=78&B=1024&Nav=2&Lid=0
86
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
3.2.3. Erkend regionaal samenwerkingsverband, Socio-economische regionale raad & Regionaal economisch en sociaal overlegcomité
Tabel 16: ERSV, SERR & RESOC Benaming Domein Juridische vorm Aantal Welke?48
ERSV-SERR-RESOC Socio-economisch Vzw (Decreet 7/5/2004: Art. v4: § 1) maximum 15 ERSV’s (Decreet 7/5/2004, art. 3, § 2), per ERSV minimaal één SERR en minimaal één RESOC (Decreet 7/5/2004, art. 6. § 1). In de praktijk: 5 ERSV’s, 13 SERR’s, 15 RESOC’s In de praktijk: elke provincie één ERSV Vlaams-Brabant: (1) ERSV Vlaams-Brabant, (1) SERR Vlaams-Brabant, (2) RESOC arr. Halle-Vilvoorde en RESOC arr. Leuven Antwerpen: (1) ERSV-Antwerpen: (3) SERR-Antwerpen, SERR-Kempen en SERR-Mechelen (cfr. arrondissementen Antwerpen, Turnhout, Mechelen) (3) RESOC-Antwerpen, RESOC-Kempen en RESOC-Mechelen West-Vlaanderen: (1) ERSV West-Vlaanderen: (4) SERR Zuid-West-Vlaanderen (Kortrijk), SERR Oostende-Westhoek, SERR Brugge, SERR Roeselare-Tielt (5) RESOC Zuid-West-Vlaanderen (Kortrijk), RESOC Roeselare-Tielt, RESOC Oostende, RESOC Brugge, RESOC Westhoek Oost-Vlaanderen: (1) ERSV Oost-Vlaanderen (4) SERR Aalst-Oudenaarde, SERR Sint-Niklaas, SERR Gent, SERR Meetjesland (4) RESOC Aalst-Oudenaarde, RESOC Sint-Niklaas, RESOC Gent, RESOC Meetjesland Limburg: (1) ERSV-Limburg (1) SERR-Limburg (1) RESOC-Limburg
48
Voorlopige gegevens: omvorming van streekplatformen en STC’s naar ERSV-RESOC-SERR is in volle ontwikkeling. Op basis van het decreet van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking de taken en de bevoegdheden van de ERSV’s, de SERR’s en de RESOC’s zou de overgang van STC naar RESOC op 31 december 2004 moeten
Tubex, Voets & De Rynck
87
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming Schaal
Wettelijk kader (aanvang) Organisatie in regelgeving
ERSV-SERR-RESOC Subregionaal, waarbij (decreet 7/5/2004, art. 2, 1°): “regio = het grondgebied van het geheel van aansluitende gemeenten die tot één Erkend Regionaal Samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3 van onderhavig decreet behoren”. In de praktijk veelal overlapping met oude omschrijvingen van streekplatformen & STC’s: vaak volgens grenzen arrondissementen (één of meerdere) Decreet van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de ERSV,de SERR en de RESOC's Zowel voor ERSV, SERR en RESOC: ERSV: Art. 4. § 1. & §2 (moet vzw zijn met zetel in de Regio) Art. 5. § 1. Met het oog op het bekomen en het behoud van de erkenning, moeten de leden van het ERSV bestaan uit: 1° vertegenwoordigers van de sociale partners; 2° twee of meerdere gemeenten die voldoen aan de voorwaarden bepaald in de tweede paragraaf; 3° één provincie die voldoet aan de voorwaarden bepaald in de derde paragraaf. Er kunnen geen andere leden zijn dan deze opgesomd in het eerste lid. § 2. De twee of meerdere gemeenten bedoeld in § 1, 2°, moeten voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° hun grondgebied bevindt zich binnen de grenzen van eenzelfde provincie die deel uitmaakt van het grondgebied van het Vlaamse Gewest; 2° een gemeente kan slechts deel uitmaken van ten hoogste één Erkend Regionaal Samenwerkingsverband. § 3. De provincie bedoeld § 1, in 3°, moet de provincie zijn binnen dewelke het grondgebied van de minstens twee gemeenten bedoeld in § 1, 2°, gelegen is. Art. 6. § 1. Met het oog op het bekomen en het behoud van de erkenning, moet de vereniging zich, in algemene termen, tot maatschappelijk doel stellen, het bijdragen tot de sociaal-economische streekontwikkeling binnen een geografisch afgebakend gebied dat deel uitmaakt van Vlaanderen en zulks, inzonderheid, door het inrichten en het ondersteunen van één of meerdere SociaalEconomische Raden van de Regio, afgekort SERR, als bedoeld in artikel 12, en één of meerdere Regionale Sociaal-economische Overlegcomités, afgekort RESOC, als bedoeld in artikel 18, waarvan het Erkend Regionaal Samenwerkingsverband, in overeenstemming met het bepaalde in dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, de overkoepelende juridische vormgeving moet uitmaken.... Art. 7. § 2. Met het oog op het bekomen en het behoud van de erkenning, moet het regionaal samenwerkingsverband aantonen dat het zal beschikken over de nodige werkingsmiddelen, een passende administratieve en logistieke organisatie en over het nodige personeel voor de vervulling van de in artikel 6 aangegeven maatschappelijke doelstelling en de daarin begrepen taken en opdrachten. § 3. Met het oog op het bekomen en het behoud van de erkenning, regelt elk erkend regionaal samenwerkingsverband de betrekkingen met zijn personeel in overeenstemming met het bepaalde in artikel 33 en de uitvoeringsbesluiten daarvan. Art. 8. Met het oog op het bekomen en het behoud van de erkenning, moeten in de statuten van het Erkend Regionaal Samenwerkingsverband de volgende bepalingen zijn opgenomen:
afgerond zijn. Na overleg tussen minister Vandenbroucke, de SERV-partners, de VVP en de VVSG op 12 oktober 2004 over een aantal punten bij de implementatie van de ERSV’s en de RESOC’s werd voorzien in een extra termijn van 6 maanden (tot 30 juni 2005) voor de formele oprichting van ERSV’s en RESOC’s. Deze verlenging zou de mogelijkheid moeten bieden om tot een breed draagvlak voor de nieuwe structuur te komen.
88
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Tubex, Voets & De Rynck
ERSV-SERR-RESOC 1° er moet zijn bepaald dat alle in de eerste paragraaf van artikel 5 bedoelde leden stemgerechtigd zijn binnen de algemene ledenvergadering van de vereniging; 2° er moet zijn bepaald dat de raad van bestuur, op tripartiete wijze, wordt samengesteld uit een vertegenwoordiging van de drie fracties die in de vereniging voorkomen, te weten a) de werkgevers-, middenstands- en landbouworganisaties vertegenwoordigd in de SERV, b) de werknemersorganisaties vertegenwoordigd in de SERV en c) de twee of meerdere gemeenten bedoeld in 2° van de eerste paragraaf van artikel 5 en de in 3° van de eerste paragraaf van artikel 5 bedoelde provincie, met dien verstande dat minstens één en ten hoogste drie leden wordt, respectievelijk worden, aangesteld op voordracht van de voormelde representatieve werkgevers-, middenstands- en landbouworganisaties, minstens één lid en ten hoogste drie leden op voordracht van de voormelde representatieve werknemersorganisaties en minstens één lid en ten hoogste zes leden op voordracht van voormelde gemeenten en provincie; 3° er moet zijn bepaald dat, enerzijds, de raad van bestuur van de vereniging maar kan beraadslagen en beslissen, mits een aanwezigheidsquorum wordt gehaald van minstens de helft van de leden van de raad van bestuur en van minstens één lid van elk van de drie fracties bedoeld in 2°, en, anderzijds, de beslissingen van de raad van bestuur, zoveel als mogelijk, moeten worden genomen op basis van een consensus van de op een vergadering aanwezige of vertegenwoordigde leden; voor het geval er geen dergelijke consensus bereikt kan worden, moet er zijn voorzien dat de beslissingen van de raad van bestuur zullen worden genomen voorzover deze bij meerderheid van de stemmen van de aanwezige of vertegenwoordigde leden in iedere fractie is genomen. Indien evenmin een meerderheid in iedere fractie wordt bereikt, neemt de raad van bestuur de beslissing bij gewone meerderheid tijdens een volgende bijeenkomst van de raad van bestuur; 4° er moet zijn bepaald dat, enerzijds, de algemene vergadering van leden van de vereniging maar kan beraadslagen en beslissen mits een aanwezigheidsquorum van minstens de helft van de leden van de vereniging en van tenminste één lid van elk van de in 2° bedoelde drie fracties wordt gehaald en, anderzijds, de beslissingen van de algemene ledenvergadering moeten worden genomen op basis van een consensus tussen de aanwezige of vertegenwoordigde leden; voor het geval er geen dergelijke consensus bereikt kan worden, moet er zijn voorzien dat de beslissingen van de algemene ledenvergadering zullen worden genomen voorzover deze bij meerderheid van de stemmen van de aanwezige of vertegenwoordigde leden in iedere fractie is genomen. Indien evenmin een meerderheid in iedere fractie wordt bereikt, neemt de raad van bestuur de beslissing bij gewone meerderheid tijdens een volgende bijeenkomst van de raad van bestuur; 5° er moet zijn bepaald dat de raad van bestuur onder zijn leden een voorzitter aanduidt. Enkel de stemgerechtigde leden bedoeld in 2° en 3° van de eerste paragraaf van artikel 5 komen in aanmerking voor het voorzitterschap; 6° er moet in een procedure van latere toetreding van gemeenten die erom verzoeken en die voldoen aan de voorwaarden bepaald in dit decreet worden voorzien; 7° er moet zijn bepaald dat aan het mandaat van lid van raad van bestuur van de vereniging van rechtswege een einde komt, op het ogenblik dat een einde komt aan het mandaat van het voormelde lid van de raad van bestuur als lid van een Sociaal Economische Raad van de Regio of van een Regionaal Sociaal-Economisch Overlegcomité dat in de schoot van de vereniging is ingericht; 8° de inhoud van het bepaalde in artikel 16 en in artikel 25 moet zijn opgenomen. Art. 9. § 1. Een erkend regionaal samenwerkingsverband kan één of meer nieuwe leden die voldoen aan de voorwaarden bedoeld in de eerste paragraaf van artikel 5 toelaten. Onder voorbehoud van het bepaalde in de tweede paragraaf van artikel 11, laat de toelating van één of meer nieuwe leden als bedoeld in het eerste lid, de erkenning van het Erkend Regionaal Samenwerkingsverband onverlet. § 2. Met het oog op het behoud van de erkenning, worden de Erkende Regionale Samenwerkingsverbanden onderworpen aan een jaarlijkse rapporteringsplicht waarvan de voorwaarden en modaliteiten nader worden geregeld door de Vlaamse regering.
89
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
ERSV-SERR-RESOC
SERR: Art. 16. § 1. De statuten van het ERSV voorzien in regels inzake de samenstelling van en de besluitvorming op het niveau van de Sociaal-Economische Raden van de Regio die beantwoorden aan het bepaalde in de paragrafen 2 tot en met 8. § 2. De in de § 1 bedoelde regels voorzien ten minste dat de Sociaal-Economische Raden van de Regio worden samengesteld uit volgende stemgerechtigde leden die worden aangesteld en/of ontslagen conform het bepaalde in de derde paragraaf : 1° acht leden en een gelijk aantal plaatsvervangers die door de SERV, worden aangesteld namens de werkgevers-, middenstands- en landbouworganisaties vertegenwoordigd in de SERV; 2° acht leden en een gelijk aantal plaatsvervangers die door de SERV, worden aangesteld namens de werknemersorganisaties vertegenwoordigd in de SERV. Elke werknemersorganisatie die in de SERV is vertegenwoordigd, heeft recht om minstens één lid aan te stellen. Onverminderd het bepaalde in 2° van het eerste lid, geschiedt de aanstelling van de in 2° van het eerste lid bedoelde leden, rekening houdend met het totaal aantal stemmen behaald tijdens de meest recente verkiezingen van de comités voor preventie en bescherming op het werk. Hierbij wordt geen rekening gehouden met het stemmenaantal behaald bij het onderwijs. De berekening van het aantal mandaten per werknemersorganisatie gebeurt volgens de techniek van de evenredige vertegenwoordiging. § 3. Inzake de aanstelling van de leden van de Sociaal-Economische Raad van de Regio en van hun plaatsvervangers is het decreet van 15 juli 1997 met betrekking tot de evenwaardige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in adviesraden van toepassing. § 4. De SERV deelt de identiteit van de door haar aangestelde leden en plaatsvervangers van de Sociaal-Economische Raad van de Regio mee aan de raad van bestuur van het ERSV in de schoot waarvan de voormelde Sociaal-Economische Raad van de Regio opereert, met het verzoek om op formele wijze akte van deze mededeling te willen nemen. § 5. De leden van de Sociaal-Economische Raad van de Regio worden aangesteld voor een bepaalde termijn van zes jaar. § 6. In geval de uitslag van de in het tweede lid van de tweede paragraaf bedoelde verkiezingen, noopt tot een vervanging van één of meerdere van de in 2° van het eerste lid van de tweede paragraaf bedoelde leden, gaat de SERV, op voorstel van de in 2° van het eerste lid van de tweede paragraaf bedoelde organisaties, binnen het jaar na het plaats hebben gevonden van de bedoelde verkiezingen, over tot een dergelijke vroegtijdige vervanging. De met toepassing van het eerste lid nieuw aangestelde leden worden aangesteld voor een duurtijd gelijk aan hetzij het resterend deel van de periode van zes jaar waarvoor de leden die zij gaan vervangen, werden aangesteld, in welk geval zij na het verstreken zijn van deze duurtijd, kunnen worden heraangesteld namens de in 2° van het eerste lid van de tweede paragraaf bedoelde organisaties, hetzij voor een periode die verstrijkt bij de volgende verkiezingen als bedoeld in het tweede lid van de tweede paragraaf. Een heraanstelling als bedoeld in het tweede lid geldt hetzij voor een periode van zes jaar, hetzij, indien opnieuw het bepaalde in het eerste lid moet worden toegepast, voor een periode die verstrijkt bij de volgende verkiezingen als bedoeld in het tweede lid van de tweede paragraaf. Van enige in het eerst lid bedoelde wijziging wordt melding gemaakt conform het bepaalde in de § 3. § 7. De leden van de Sociaal-Economische Raden van de Regio en hun plaatsvervangers kunnen door de SERV vroegtijdig worden ontslagen. De leden van de Sociaal-Economische Raden van de Regio en hun plaatsvervangers kunnen ook te allen tijde vrijwillig ontslag nemen. Het lid van een Sociaal-Economische Raad van de Regio dat voortijdig ophoudt zijn mandaat uit te oefenen, wordt vervangen door zijn plaatsvervanger totdat in de vervanging van het effectieve lid is voorzien met naleving van hetgeen is bepaald in de tweede paragraaf,
90
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
ERSV-SERR-RESOC dan wel tot het verstreken zijn van de duurtijd van het mandaat van het lid dat werd vervangen. Van een wijziging in de samenstelling van een Sociaal-Economische Raad van de Regio die plaats vindt met toepassing van het bepaalde in deze paragraaf, wordt melding gemaakt conform het bepaalde in de derde paragraaf. § 8. (betreft de onverenigbaarheden) Art. 17. § 1. Elke Sociaal-Economische Raad van de Regio stelt, met eenparigheid van stemmen van al zijn leden en rekening houdend met het bepaalde in dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, een huishoudelijk reglement omtrent zijn werking op. Met de in het eerste lid bepaalde eenparigheid kan de Sociaal-Economische Raad van de Regio wijzigingen aan het in het eerste lid bedoelde huishoudelijk reglement aanbrengen. § 2. Het in de eerste paragraaf bedoelde huishoudelijk reglement voorziet ten minste in volgende regels : 1° regels inzake de aanduiding van een voorzitter en een ondervoorzitter, waarbij wordt bepaald dat in geval de voorzitter van de Sociaal-Economische Raad van de Regio een lid is dat is aangesteld door de werkgevers-, middenstands- en landbouworganisaties vertegenwoordigd in de SERV, de ondervoorzitter een lid moet zijn dat is aangesteld door de werknemersorganisaties vertegenwoordigd in de SERV, en omgekeerd; 2° de bevoegdheden van de voorzitter en de ondervoorzitter; 3° de wijze van bijeenroeping van vergaderingen van de raad; 4° regels inzake de agenda van de vergaderingen; 5° de voorwaarden waaronder de leden zich kunnen laten vervangen of vertegenwoordigen; 6° de wijze waarop deskundigen kunnen worden geraadpleegd; 7° de wijze waarop tijdelijke en permanente werkgroepen kunnen worden opgericht; 8° de periodiciteit van de vergaderingen; 9° de wijze van beraadslaging en besluitvorming; 10° de bekendmaking van de handelingen. § 3. Het in de eerste paragraaf bedoelde huishoudelijk reglement, alsmede enige wijziging daaraan, wordt door toedoen van de voorzitter van de Sociaal-Economische Raad van de Regio ter kennis gebracht van de Vlaamse regering. RESOC: Art. 25. § 1. De statuten van het ERSV voorzien in regels inzake de samenstelling van en de besluitvorming op het niveau van het Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité die beantwoorden aan het bepaalde in de paragrafen 2 tot en met 5. § 2. De in de eerste paragraaf bedoelde regels voorzien ten minste dat het Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité, op tripartiete wijze, wordt samengesteld uit volgende stemgerechtigde leden die worden aangesteld en/of ontslagen conform het bepaalde in de derde paragraaf : 1° zestien leden die tevens lid als bedoeld in het eerste lid van de tweede paragraaf van artikel 16 zijn van één van de SociaalEconomische Raden van de Regio die behoort tot dezelfde Regio als het Sociaal-economisch Overlegcomité, met dien verstande dat niet elk van deze zestien leden lid moet zijn van één en dezelfde Sociaal-Economische Raad van de Regio van de betreffende Regio. Acht leden zetelen namens de werkgevers-, middenstands- en landbouworganisaties vertegenwoordigd in de SERV en acht leden zetelen namens de werknemersorganisaties vertegenwoordigd in de SERV. Elke werknemersorganisatie die in de SERV is vertegenwoordigd, heeft recht om minstens één lid aan te stellen; 2° minstens acht vertegenwoordigers en een gelijk aantal plaatsvervangers, van de gemeenten en de provincie, op het grondgebied van dewelke het Sociaal-economisch overlegcomité opereert.
Tubex, Voets & De Rynck
91
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
92
ERSV-SERR-RESOC De in de eerste paragraaf bedoelde regels bepalen dat de plaatsvervangers van de leden van de daar bedoelde Sociaal-Economische Raden van de Regio, van rechtswege de plaatsvervangers zijn van de in 1° van het eerste lid bedoelde leden van het Regionaal Sociaaleconomisch Overlegcomité. § 3. Wat de leden bedoeld in § 2, eerste lid, 2°, betreft, bepalen de in de eerste paragraaf bedoelde regels dat hun aanstelling in elk geval telkenmale moet worden herzien binnen de zes maanden die volgen op de gemeenteraads- en provincieraadsverkiezingen. § 4. De in de eerste paragraaf bedoelde regels bepalen tevens dat een vervanging van een lid van de Sociaal-Economische Raad van de Regio, van rechtswege, de vervanging als lid van het Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité impliceert. § 5. Vertegenwoordigers van niet-commerciële verenigingen, organisaties en instellingen die in de Regio waarbinnen een Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité werkzaam is, een werking ontplooien inzake één of meerdere thema's van werkgelegenheid, economie, onderwijs, opleiding, cultuur, evenredige participatie, welzijn, gezondheid, leefmilieu of een ander maatschappelijk relevant thema, worden als toegevoegde leden tot één of meerdere vergaderingen van het Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité toegelaten. De in het eerste lid bedoelde toegevoegde leden nemen deel aan de vergadering of vergaderingen van het in het eerste lid bedoelde Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité volgens de modaliteiten bepaald in het in artikel 26 bedoelde huishoudelijk reglement. Zij hebben in beginsel enkel een raadgevende stem, behoudens in de gevallen waarin in het huishoudelijk reglement is voorzien dat de bedoelde toegevoegde leden met werkelijk stemrecht aan de vergaderingen van het Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité kunnen deelnemen. Art. 26. § 1. Elk Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité stelt, met eenparigheid van stemmen, een huishoudelijk reglement omtrent zijn werking op. Met de in het eerste lid bepaalde eenparigheid kan het Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité wijzigingen aan het in het eerste lid bedoelde huishoudelijk reglement aanbrengen. § 2. Het in de eerste paragraaf bedoelde huishoudelijk reglement voorziet ten minste in volgende regels : 1° de modaliteiten inzake de adviesinwinning van de in artikel 25, § 5, bedoelde toegevoegde leden; 2° eventueel, het bepalen van de gevallen waarin de in de artikel 25, § 5, bedoelde toegevoegde leden werkelijk stemrecht bekomen met betrekking tot de agendapunten die een rechtstreeks verband houden met het thema waarvoor zij als waarnemer zijn afgevaardigd; 3° regels inzake de aanduiding, de vervanging en de bevoegdheden van de voorzitter; deze regels bepalen minstens dat het Regionaal Sociaal-economisch overlegcomité onder haar stemgerechtigde leden een voorzitter kiest, waarbij enkel de stemgerechtigde leden bedoeld in artikel 25, § 2, eerste lid, 2°, in aanmerking voor het voorzitterschap kunnen komen; 4° de wijze van bijeenroeping van het comité; 5° de manier waarop voorstellen op de agenda geplaatst worden; 6° de voorwaarden waaronder de leden zich kunnen laten vervangen of vertegenwoordigen; 7° de wijze waarop deskundigen kunnen worden geraadpleegd; 8° de wijze waarop tijdelijke en permanente werkgroepen kunnen worden opgericht; 9° de wijze van beraadslaging en besluitvorming; 10° de periodiciteit van de vergaderingen; 11° de bekendmaking van de handelingen; 12° een bepaling luidens dewelke een overleg dat binnen het Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité resulteert in een bij consensus en unanimiteit geformuleerd voorstel, alle vertegenwoordigde leden verbindt tot de uitvoering van wat unaniem werd afgesproken.
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Proces in regelgeving Financiering in regelgeving
ERSV-SERR-RESOC § 3. Het in de eerste paragraaf bedoelde huishoudelijk reglement, alsmede enige wijziging daaraan, wordt door toedoen van de voorzitter van de Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité ter kennis gebracht van de Minister. Gemeenschappelijk van toepassing voor ERSV-RESOC-SERR: Art. 27. Onverminderd andersluidende decretale bepalingen, kan een gemeente bepalen dat zijn lidmaatschapsrechten, of andere bevoegdheden, binnen een Erkend Regionaal Samenwerkingsverband en binnen een Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité, onder door deze gemeente te bepalen voorwaarden en modaliteiten, worden uitgeoefend door een personeelslid of een lid van de raad van bestuur van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. Art. 28. Onverminderd het bepaalde elders in dit decreet vergt een vergadering van een Sociaal-Economische Raad van de Regio of van een Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité het gehaald zijn van een aanwezigheidsquorum van minstens de helft van de leden ervan en van tenminste één lid van elk van de onderscheiden fracties als bedoeld in het eerste lid van de tweede paragraaf van artikel 16, respectievelijk het eerste lid van de tweede paragraaf van het artikel 25. Art. 29. § 1. Onverminderd het bepaalde elders in dit decreet heeft een mandaat van lid van een Sociaal-Economische Raad van de Regio of van een Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité een duurtijd van zes jaar. Onverminderd het bepaalde elders in dit decreet kunnen de in het eerste lid bedoelde mandaten één of meerdere keren verlengd worden. § 2. Sociaal-Economische Raden en Regionale Sociaal-economische Overlegcomités van eenzelfde ERSV of van verschillende Erkende Regionale Samenwerkingsverbanden kunnen onderling samenwerken en gezamenlijk advies uitbrengen, aanbevelingen doen en standpunten bepalen. Art. 30. Gemeenten en provincies die deel uitmaken van een ERSV kunnen bij besluit van hun gemeenteraad of provincieraad personeel ter beschikking stellen aan dit ERSV, mits de terzake geldende rechtspositieregeling nageleefd wordt. 2005: werkingsverslag met inhoudelijke rapportage over de uitvoering van het ingediende programma in 2005 en een financiële verantwoording van de inzet van middelen (zie ook ‘taakinhoud’). Decreet: Art. 31. § 1. Elk ERSV van de Regio ontvangt jaarlijks een door de Vlaamse regering te bepalen subsidie uit de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse gemeenschap. § 2. De Vlaamse regering kan de voorwaarden en modaliteiten inzake de in de eerste paragraaf bedoelde subsidie en haar toekenning 49 nader regelen. Besluit van de Vlaamse regering 22/10/2004 betreffende erkenning en subsidiëring van regionale samenwerkingsverbanden: Art. 2. De aanvraag voor erkenning wordt ingediend bij de administratie en bevat alle gegevens en stukken waaruit blijkt dat aan alle erkenningsvoorwaarden als bedoeld in hoofdstuk II van het decreet is voldaan. Aan de aanvraag wordt een dossier gehecht dat minstens alle documenten, bedoeld in artikel 10, § 2, van het decreet, omvat. Het model van het aanvraagformulier is opgenomen als bijlage bij dit besluit. Art. 3. § 1. De projecten, bedoeld in artikel 6, § 2, 6°, van het decreet (zie ook ‘taakinhoud’): 1° passen in de missie, visie en taken van een of meer sociaal-economische raden van de regio of van een of meer regionale sociaal-
49
http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/werk/documenten/resoc_financieringcriteria.doc; http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/werk/documenten/resoc_bijlage_fin.xls
Tubex, Voets & De Rynck
93
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
94
ERSV-SERR-RESOC economische overlegcomités die binnen het ERSV worden opgericht en in het uit te werken streekpact in kwestie; 2° zijn enkel mogelijk als ze het ERSV, het RESOC of de SERR in hun kernopdrachten ondersteunen; 3° zijn ter uitvoering van het streekpact mogelijk en op voorwaarde dat de gemeente- of provinciebesturen of andere actoren in de regio de betreffende projecten niet binnen hun reguliere taakstellingen hebben en op voorwaarde dat de aanpak van die projecten wordt gericht op overdraagbaarheid aan relevante beleidsactoren; 4° zijn goedgekeurd, aangestuurd of opgestart door een of meer sociaal-economische raden van de regio of door een of meerdere regionale sociaal-economische overlegcomités die binnen de vereniging worden opgericht. § 2. De projecten ter uitvoering van en ter ondersteuning van het beleid inzake evenredige arbeidsdeelname en diversiteit, geconcretiseerd via een convenant, gesloten tussen de erkende vereniging en de minister, en met kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen, worden geacht in overeenstemming te zijn met § 1. Art. 4. § 1. De minister kent, binnen de perken van de daartoe op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap beschikbare kredieten, jaarlijks een subsidie toe aan de erkende regionale samenwerkingsverbanden ter financiering van de personeels- en werkingskosten van de SERR- en RESOC-werking. De subsidie mag alleen aangewend worden voor de uitvoering gedurende een jaar, dat ingaat op 1 januari en eindigt op 31 december, van de werking en activiteiten zoals die in detail inhoudelijk werden beschreven en gebudgetteerd in de door de Vlaamse Regering goedgekeurde aanvraag tot subsidiëring. Alleen de uitgaven die betrekking hebben op de activiteiten, bedoeld in de voornoemde goedgekeurde aanvraag, komen in aanmerking voor subsidiëring. § 2. De subsidie wordt uitbetaald in drie schijven: 1° een voorschot van 70 % van de maximale subsidie wordt uitbetaald na vastlegging van het ondertekende subsidiebesluit; 2° een tweede voorschot van 20 % van de maximale subsidie wordt uitbetaald nadat het erkende regionale samenwerkingsverband uiterlijk op 30 juni een tussentijds rapport over de eerste vijf maanden werking heeft ingediend waaruit al een voldoende uitvoering van de activiteiten, bedoeld in § 1, blijkt. De minister kan nadere regelen bepalen inzake de concrete informatie die in dat tussentijds rapport moet worden verstrekt; 3° het saldo, dat niet hoger kan zijn dan het verschil tussen de uitgekeerde voorschotten en de maximale subsidie, wordt vereffend nadat het erkende regionale samenwerkingsverband heeft aangetoond dat de met het vastgelegde subsidiebesluit beoogde werkzaamheden effectief in de subsidieperiode werden uitgevoerd. Dat gebeurt zowel aan de hand van een inhoudelijk eindrapport als een financieel eindrapport. Uit het financieel eindrapport moet een overzicht blijken van de inzet van personeel en middelen voor personeel, werking en uitrusting van de voorbije subsidieperiode overeenkomstig de in het vastgelegde subsidiebesluit goedgekeurde begroting. Het ERSV deelt tevens de plaats mee waar de originelen ter beschikking worden gehouden voor verificatie. Het inhoudelijke eindrapport bevat in ieder geval de nodige informatie over de werkzaamheden van de vereniging, de SERR en het RESOC van de voorbije subsidieperiode. Het inhoudelijke eindrapport en het financiële eindrapport worden jaarlijks uiterlijk zes maanden na de voorbije subsidieperiode ingediend. De minister kan nadere regelen bepalen inzake de concrete informatie die moet worden verstrekt. § 3. Op eenvoudig verzoek van de administratie moet het erkende regionale samenwerkingsverband kunnen aantonen dat de met het vastgelegde subsidiebesluit beoogde werkzaamheden effectief werden uitgevoerd binnen de subsidieperiode. De personeelsleden van de administratie zijn bevoegd om alle informatie die nodig is voor controle op te vragen en alle nodige stukken te laten voorleggen. Ze kunnen ter plaatse controle uitoefenen. Art. 5. Het erkende regionale samenwerkingsverband dient jaarlijks uiterlijk voor 1 november zijn jaarprogramma en het
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
- werking
-projecten Beleidscyclus Taakinhoud
ERSV-SERR-RESOC begrotingsvoorstel voor het daaropvolgende werkjaar in dat steeds ingaat op 1 januari en eindigt op 31 december. Het jaarprogramma omvat minstens de geplande activiteiten met de bijhorende timing ter uitvoering van het maatschappelijk doel en de taken en opdrachten, bedoeld in artikel 6 van het decreet. De minister kan nadere regelen bepalen omtrent de concrete informatie die het jaarprogramma moet bevatten. Art. 6. In afwijking van artikel 5 wordt de eerste aanvraag tot subsidiëring bij de administratie ingediend samen met de aanvraag tot erkenning, bedoeld in artikel 2, en bevat een beschrijving van de aanpak van de opstart van de werking van de vereniging en de begroting met betrekking tot het werkjaar 2005. Het gedetailleerde jaarprogramma met betrekking tot het volledige werkjaar 2005 wordt uiterlijk drie maanden na de erkenning ingediend. Art. 7. Het bezorgen van het inhoudelijke eindrapport en het financiële eindrapport, bedoeld in artikel 4, § 2, 3°, volstaat om te voldoen aan de jaarlijkse rapporteringsplicht, bedoeld in artikel 9, § 2, van het decreet. Art. 8. Het decreet van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaal-economische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités treedt in werking op 22 oktober 2004, met uitzondering van artikel 33, § 2, § 3 en § 4, dat in werking treedt op 1 januari 2006. Art. 9. Regionale samenwerkingsverbanden waarvan de aanvraagdossiers door de administratie in 2004 volledig zijn bevonden, worden vanaf 1 januari 2005 overeenkomstig het decreet en dit besluit gesubsidieerd op voorwaarde dat ze door de Vlaamse Regering zijn erkend. De Vlaamse Regering regelt bij de erkenning van de regionale samenwerkingsverbanden die in 2004 geen of geen volledige aanvraag hebben ingediend, aangepaste uitbetalingsmodaliteiten in afwijking van artikel 4, § 2. Grosso modo: geen nieuwe middelen, bestaande middelen van STC’s & streekplatformen worden overgedragen ten tijde van overgang in 2004 en 2005. Uit de memorie blijkt wel dat de Vlaamse overheid vanaf 2006 geen rechtstreekse subsidies meer toekent aan de ERSV. De middelen worden dan overgemaakt aan de lokale besturen. (zie ook ‘financiering in regelgeving’) Mogelijkheid gebruik Hefboomfonds (zie ook ‘financiering in regelgeving’) Beleidsvoorbereiding ERSV: Het ERSV fungeert als gemeenschappelijke sokkel voor beide overlegorganen en stelt personeel ter beschikking aan SERR en RESOC. Het maakt het opnemen en uitvoeren van de opdrachten van SERR en RESOC mogelijk. Het ESRV is als vereniging zonder winstoogmerk (vzw) ook het enige (juridische) aanspreekpunt (onder meer voor subsidies, de contracten met werknemers, …). De vzw ERSV vervangt de huidige STC en streekplatform vzw’s. Art. 6: § 1. Met het oog op het bekomen en het behoud van de erkenning, moet de vereniging zich, in algemene termen, tot maatschappelijk doel stellen, het bijdragen tot de sociaal-economische streekontwikkeling binnen een geografisch afgebakend gebied dat deel uitmaakt van Vlaanderen en zulks, inzonderheid, door het inrichten en het ondersteunen van één of meerdere Sociaaleconomische Raden van de Regio, afgekort SERR, als bedoeld in artikel 12, en één of meerdere Regionale Sociaal-economische Overlegcomités, afgekort RESOC, als bedoeld in artikel 18, waarvan het Erkend Regionaal Samenwerkingsverband, in overeenstemming met het bepaalde in dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, de overkoepelende juridische vormgeving moet uitmaken. § 2. Met het oog op het bekomen en het behoud van de erkenning, moet de vereniging zich, in het bijzonder, volgende taken en opdrachten tot maatschappelijk doel stellen: 1° het verzorgen van de administratieve, personele en logistieke ondersteuning van de één of meerdere Sociaal-economische Raden van de Regio en van de één of meerdere Regionale Sociaal-economische Overlegcomités die binnen haar schoot zijn ingericht ;
Tubex, Voets & De Rynck
95
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
ERSV-SERR-RESOC 2° het op verzoek van de één of meerdere Sociaaleconomische Raden van de Regio en van de één of meerdere Regionale Sociaaleconomische Overlegcomités die binnen haar schoot zijn ingericht, verrichten van studiewerk ; 3° het op verzoek van de één of meerdere Sociaaleconomische Raden van de Regio en van de één of meerdere Regionale Sociaaleconomische Overlegcomités die binnen haar schoot zijn ingericht, inzamelen, verwerken en bestuderen van sociaal-economische gegevens binnen en betreffende de regio waarbinnen het regionaal samenwerkingsverband opereert ; 4° het op grond van een of meerdere samenwerkingsovereenkomsten of -protocols instaan voor de uitwisseling van gegevens en de samenwerking op andere vlakken met andere Erkende Regionale Samenwerkingsverbanden en met één of meerdere bestuursniveaus ; 5° het op verzoek van de één of meerdere Sociaaleconomische Raden van de Regio en van de één of meerdere Regionale Sociaaleconomische Overlegcomités die binnen haar schoot zijn ingericht, organiseren van het overleg tussen de overheden en instellingen die, binnen de regio waarbinnen het regionaal samenwerkingsverband opereert, bevoegd zijn inzake de sociaaleconomische streekontwikkeling ; 6° het nemen van alle initiatieven en het stellen van de daartoe vereiste rechtshandelingen met het oog op de juridische vormgeving van de projecten van de één of meerdere Sociaal-economische Raden van de Regio en de één of meerdere Regionale Sociaal-economische Overlegcomités die in de schoot van het regionaal samenwerkingsverband opereren ; 7° conform de regels en gebruiken van verenigingsrecht, het vervullen van auxiliaire taken en het stellen van auxiliaire rechtshandelingen die nodig zijn voor, dan wel bijdragen tot de verwezenlijking van de taken en opdrachten vermeld in 1° tot en met 6° ; 8° het, op verzoek van de één of meerdere Sociaaleconomische Raden van de Regio en van de één of meerdere Regionale Sociaaleconomische Overlegcomités die binnen haar schoot zijn ingericht, nemen van alle initiatieven en het stellen van de daartoe vereiste handelingen met het oog op de ondersteuning van de missie, de visievorming en de uitvoering van de taken van de één of meerdere Sociaal-economische Raden van de Regio en de één of meerdere regionale Sociaal-economische Overlegcomités die in de schoot van het regionaal samenwerkingsverband opereren. § 3. Bij besluit van de Vlaamse regering kan de lijst met taken en opdrachten bedoeld in de tweede paragraaf worden geconcretiseerd en/of gepreciseerd. SERR: Art. 12. Binnen elk Erkend Regionaal Samenwerkingsverband worden, conform de voorwaarden en modaliteiten bepaald in dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, één of meerdere Sociaal-Economische Raden van de Regio, afgekort SERR, ingericht. Art. 13. § 1. Onverminderd het bepaalde in andere decreten en/of uitvoeringsbesluiten daarvan, hebben de Sociaal-Economische Raden van de Regio tot taak het verlenen van advies omtrent alle aangelegenheden inzake economisch beleid en/of inzake werkgelegenheidsbeleid, die worden voorgelegd door hetzij de Vlaamse regering, hetzij de provincie of een gemeente die lid is van het Erkend Regionaal Samenwerkingsverband van de Regio in de schoot waarvan de betreffende Sociaal-Economische Raad van de Regio is ingericht, hetzij door de federale regering voor die thema's inzake sociaal-economische streekontwikkeling waaromtrent de Vlaamse regering een samenwerkingsovereenkomst met de federale regering gesloten heeft. § 2. Bij besluit van de Vlaamse regering kan de opdracht bedoeld in het eerste lid nader worden geconcretiseerd en gepreciseerd. § 3. De Sociaal-Economische Raden van de Regio beschikken over een algemene bevoegdheid tot het plegen van sociaal overleg, op eigen initiatief of op verzoek van één van hun leden, over alle aangelegenheden als bedoeld in artikel 39 en in de artikelen 127, 128 en 129 van de Grondwet, die een sociaal-economische dimensie hebben en die relevant zijn binnen de Regio in de schoot waarvan de betreffende Sociaal-Economische Raad van de Regio is ingericht, ressorterend onder de bevoegdheden van het Vlaamse Gewest of de Vlaamse Gemeenschap.
96
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
ERSV-SERR-RESOC Een sociaal overleg als bedoeld in het eerste lid kan resulteren in een formeel standpunt van de betreffende Sociaal-Economische Raad van de Regio. Art. 14. § 1. Een advies bedoeld in de eerste paragraaf van artikel 13 wordt binnen de twee maanden vanaf de aanvraag verstrekt. In geval van hoogdringendheid, die gemotiveerd wordt, kan de adviesaanvrager de in het eerste lid bedoelde termijn inkorten, zonder dat deze termijn evenwel minder dan 14 werkdagen mag bedragen. § 2. De adviesaanvrager kan een laattijdig advies als onbestaande beschouwen. § 3. De instantie die om een advies of tot het plegen van sociaal overleg heeft verzocht, kan gemotiveerd afwijken van de in de eerste paragraaf van artikel 13 bedoelde adviezen, evenals van de op grond van het sociaal overleg bedoeld in de derde paragraaf van artikel 13 ingenomen standpunten, en informeert de betreffende Sociaal-Economische Raad van de Regio hierover. Art. 15. Onverminderd de in de eerste paragraaf van artikel 13 bedoelde opdracht, kan een Sociaal-Economische Raad van de Regio, op verzoek van de Vlaamse regering, de Minister of de provincie of een gemeente die lid is van het Erkend Regionaal Samenwerkingsverband van de Regio, dan wel op eigen initiatief, beleidsvoorbereidend advies uitbrengen, aanbevelingen doen en/of standpunten innemen. RESOC: Art. 19. § 1. Onverminderd het bepaalde in andere decreten en uitvoeringsbesluiten daarvan, vindt binnen elk Regionaal Sociaaleconomisch Overlegcomité het overleg tussen de sociale partners, de gemeentebesturen en het provinciebestuur inzake de sociaaleconomische streekontwikkeling plaats. § 2. Naast het overleg bedoeld in de eerste paragraaf, kan binnen elk Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van één van zijn leden, nader overleg plaatsvinden over alle bovenlokale en lokale beleidsaangelegenheden die een sociaal-economische dimensie hebben. Art. 20. Op verzoek van de Vlaamse regering of van de Minister kan een Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité, al dan niet in samenwerking met één of meerdere andere Regionale Sociaal-economisch Overlegcomités, beleidsvoorbereidende adviezen inzake de sociaal-economische streekontwikkeling in de Regio of, naargelang het geval, in meerdere regio's samen, uitbrengen. Art. 21. § 1. Binnen elk Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité vindt het overleg tussen de overheden en instellingen die binnen hun werkgebied bevoegd zijn inzake de sociaal-economische streekontwikkeling plaats. § 2. Wanneer het overleg dat binnen het Regionaal Sociaal-Economisch Overlegcomité resulteert in een in consensus en unanimiteit geformuleerd voorstel, engageren alle stemgerechtigde leden zich tot de uitvoering van wat unaniem werd afgesproken. Deze consensus bindt de stemgerechtigde leden voor hun respectieve organisatie of bestuur, tenzij afspraken gemaakt werden inzake getrapte vertegenwoordiging, waarbij het betreffende bestuur meerdere besturen kan binden. Art. 22. § 1. Als resultaat van het overleg bedoeld in de artikelen 19 en 21 stelt elk Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité een streekpact inzake sociaal-economische streekontwikkeling van de Regio vast. Het in het eerste lid bedoelde streekpact wordt ten minste opgemaakt bij de start van een nieuwe ambtstermijn van provincieraad en gemeenteraad en voorziet minstens in: 1° een gemeenschappelijke probleemanalyse op het vlak van de sociaal-economische ontwikkeling van de Regio, waarin een bijzondere aandacht uitgaat naar de kansengroepen op de arbeidsmarkt; 2° de lange termijn strategie inzake de sociaal-economische ontwikkeling van de Regio, waarbij een evenwicht vooropstaat tussen economie en werkgelegenheid en waarbij, in de gevallen dat zulks nuttig of nodig is voor de invulling van de streekontwikkeling op economisch vlak en op het vlak van de werkgelegenheid, aandacht uitgaat naar de aanpalende beleidsdomeinen zoals daar zijn
Tubex, Voets & De Rynck
97
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Actoren
Procesbegeleiding
ERSV-SERR-RESOC ruimtelijke ordening en mobiliteit, leefmilieu, welzijn en onderwijs; 3° de verbintenissen van de stemgerechtigde leden, de leden bedoeld in artikel 25, § 5, en eventueel andere actoren met betrekking tot de uitvoering van de strategieën; 4° afspraken inzake de opvolgcriteria; 5° de procedure die zal gehanteerd worden voor een zo ruim mogelijk draagvlak te creëren bij de lokale besturen. Het in het eerste lid bedoelde Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité ziet toe op de tenuitvoerlegging van het voormelde streekpact en staat in voor de opvolging ervan. § 2. Teneinde het draagvlak van het in het eerste lid van de eerste paragraaf bedoelde streekpact zo groot mogelijk te maken, moet het streekpact, na te zijn vastgesteld door het Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité, worden bekrachtigd door de gemeenteraad, respectievelijk de provincieraad, van de gemeenten en de provincie bedoeld in artikel 25, § 2, eerste lid, 2°. § 3. De Vlaamse regering kan nadere regelen vastleggen inzake de concretisering en precisering van de inhoud, de procedure van vaststelling, de tenuitvoerlegging en opvolging en de bekendmaking, of mededeling, van het in de eerste paragraaf bedoelde streekpact. Art. 23. Een Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité kan, hetzij op verzoek, hetzij op eigen initiatief, de gemeenten en de provincie van de Regio adviseren inzake materies die een invloed kunnen uitoefenen op de sociaal-economische ontwikkeling van de Regio. Art. 24. § 1. Bij besluit van de Vlaamse regering kan de takenstelling van de Regionale Sociaal-economische Overlegcomités nader worden geconcretiseerd en gepreciseerd. § 2. Indien de Vlaamse regering heeft beslist tot een concretisering en precisering van de taken als bedoeld in de eerste paragraaf, omvat het streekpact bedoeld in de eerste paragraaf van artikel 22, tevens de materies die het voorwerp van een dergelijke concretisering en precisering uitmaken. ERSV-RESOC-SERR: Art. 35. In opvolging van het kerntakendebat kunnen, bij protocol, nadere regels vastgesteld worden met het oog op de inrichting en de organisatie van een overleg inzake de coördinatie en de opvolging van het streekbeleid, tussen vertegenwoordigers van de gemeentebesturen, vertegenwoordigers van de provinciebesturen, vertegenwoordigers van de sociale partners en vertegenwoordigers van de Vlaamse overheid. Vlaams: nee Provinciaal: ja Lokaal: ja Privaat: sociale partners (SERV) (Expliciete bepalingen in decreet dat geen andere actoren lid kunnen zijn) Task Force en Begeleidingscommissie Een Task Force begeleidt de integratie van de streekplatformen en STC’s. Bij de Task Force is ook een begeleidingscommissie opgericht die de minister adviseert bij het tot stand brengen van de hervorming. Hierin zetelen vertegenwoordigers van de betrokken kabinetten en administraties, de VVSG, de VVP en de SERV. De regionale veranderingsmanager Om de omvorming van STC en Streekplatform in goede banen te leiden stelt elke regio een veranderingsmanager aan. Deze veranderingsmanager is een consensusfiguur, gedragen door de sociale partners, lokale besturen en provinciebestuur,door alle STC’s en Streekplatformen binnen het toekomstig werkingsgebied van het ERSV.
98
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming Inspraak en participatie Controle en toezicht
Juridische bronnen
Tubex, Voets & De Rynck
ERSV-SERR-RESOC Sociale partners Decreet 7/5/2004 Art. 9 § 2. Met het oog op het behoud van de erkenning, worden de ERSV’s onderworpen aan een jaarlijkse rapporteringsplicht waarvan de voorwaarden en modaliteiten nader worden geregeld door de Vlaamse regering. - Decreet van 7/5/2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaal-economische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités - Besluit van de Vlaamse regering van 22/10/2004 betreffende erkenning en subsidiëring van regionale samenwerkingsverbanden
99
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
3.2.4. Gewestelijke ontwikkelingsmaatschappij
Tabel 17: GOM50 Benaming Domein Juridische vorm Aantal Welke? Schaal Wettelijk kader (aanvang) Organisatie in regelgeving
Gewestelijke ontwikkelingsmaatschappij Socio-economisch Publiekrechtelijke instelling met rechtpersoonlijkheid (art. 2 decreet 12/7/1990) 5 GOM West-Vlaanderen, GOM Oost-Vlaanderen, GOM Vlaams Brabant, GOM Antwerpen, GOM Limburg Provinciaal (Vlaams Brabant: werkgebied arrondissementen Halle-Vilvoorde en Leuven) Wet inzake de economische planning en de economische decentralisatie van 15/7/197051, daarna in het kader van staatshervorming hervormd in Vlaanderen door Decreet houdende organisatie van de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappijen van 12/07/1990 Besluit van de Vlaamse regering 19/12/1990 tot vaststelling van het aantal leden van de raad van bestuur van de GOM's: Art. 1. Het aantal leden van de raad van bestuur van respectievelijk de GOM-Vlaams-Brabant, de GOM-Antwerpen, de GOM-Limburg, de GOM-Oost-Vlaanderen en de GOM-West-Vlaanderen wordt bepaald op vierentwintig. (BVR 19 december 1990) Decreet 12/07/1990: Art. 8. § 1. De GOM's worden bestuurd door een raad van bestuur die bestaat uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van de provincie, de gemeenten en de intercommunales enerzijds, en van de werkgevers-, landbouw-, middenstands- en werknemersorganisaties die zijn vertegenwoordigd in de SERV anderzijds. Het aantal leden van de raad van bestuur mag niet meer bedragen dan vierentwintig. De raad van bestuur kiest een voorzitter uit zijn leden die de provincie vertegenwoordigen. De Vlaamse regering bepaalt het aantal leden voor iedere GOM afzonderlijk, op voorstel van de Bestendige deputatie die hiertoe overleg pleegt met de gemeenten en intercommunales evenals met de werkgevers-, landbouw-, middenstands- en werknemersorganisaties. § 2. Binnen de vertegenwoordiging van provincie, gemeenten en intercommunales in de raad van bestuur dienen de vertegenwoordigers van de provincie de gewone meerderheid uit te maken. Als vertegenwoordigers van de provincie komen enkel de gouverneur of, wat de GOM-Vlaams Brabant betreft, de vice-gouverneur, en leden van de Bestendige Deputatie en van de provincieraad in aanmerking. Als vertegenwoordigers van de gemeenten komen enkel leden van de gemeenteraden in aanmerking.
50
In het kader van het Decreet houdende vaststelling van het kader tot oprichting van de provinciale ontwikkelingsmaatschappijen (POM) dd. 07/05/2004 zouden de GOM’s hervormd worden naar POM’s. 51 GOM-Antwerpen, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 5 oktober 1979; GOM-West-Vlaanderen en van de GOM-Vlaams Brabant, beide goedgekeurd bij koninklijk besluit van 1 maart 1975; GOM-Limburg, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 26 april 1976; GOM-Oost-Vlaanderen, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 1 augustus 1975
100
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Proces in regelgeving Financiering in regelgeving - werking
- projecten Beleidscyclus Taakinhoud
Tubex, Voets & De Rynck
Gewestelijke ontwikkelingsmaatschappij Als vertegenwoordigers van de intercommunales komen enkel de verkozen afgevaardigden in aanmerking. § 3. Het aantal vertegenwoordigers van de werkgevers-, landbouw- en middenstandsorganisaties in de raad van bestuur is gelijk aan het aantal vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties. Deze vertegenwoordigers zijn betrokken bij het sociaal-economisch gebeuren in de betrokken provincie. § 4. De leden van de raad van bestuur worden benoemd door de Vlaamse regering op voordracht van de Bestendige Deputatie wat de vertegenwoordiging van provincie, gemeenten, en intercommunales betreft, en van de werkgevers-, landbouw-, middenstands- en werknemersorganisaties wat de vertegenwoordiging van deze organisaties betreft. Art. 13. Het directiecomité wordt samengesteld door de raad van bestuur en bestaat uit twaalf leden: 1° zes leden van de raad van bestuur die de provincie, de gemeenten en de intercommunales vertegenwoordigen; 2° zes leden van de raad van bestuur die de werkgevers-, landbouw-, middenstands- en werknemersorganisaties, zoals bedoeld in artikel 8, § 1, vertegenwoordigen. Het aantal vertegenwoordigers van de werkgevers-, landbouw-, en middenstandsorganisaties in het directiecomité is gelijk aan het aantal vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties. Decreet 12 juli 1990 (art. 3 en 4, zie ‘taakinhoud/doelstellingen’) Decreet 12/07/1990 De Vlaamse regering en de provincie staan in voor de financiële middelen. Art. 21. De financiële middelen van de GOM's bestaan uit: 1° een dotatie ten laste van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap; 2° middelen ter beschikking gesteld door overheidsinstanties uit hun werkgebied; 3° leningen mits de Vlaamse regering vooraf machtiging daartoe verleent; 4° eigen inkomsten. Art. 22. De dotatie ten laste van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap omvat: 1° een vast gedeelte, dat bepaald wordt op grond van de algemene werkingskosten; 2° een variërend gedeelte, dat bepaald wordt op grond van de opdrachten waarmee de Vlaamse regering de GOM'S belast. Art. 23. De Vlaamse regering deelt jaarlijks vóór 1 oktober aan iedere GOM het bedrag mee dat zij in het ontwerp van begroting van het Vlaamse Gewest inschrijft voor de dotaties aan de GOM's tijdens het volgende begrotingsjaar. Op grond hiervan legt iedere GOM vóór 15 december aan de Vlaamse regering een voorstel van programma en begroting ter goedkeuring voor. Het programma houdt rekening met de richtnota bedoeld in artikel 4 van dit decreet. Indien op de eerste dag van het begrotingsjaar door de Vlaamse regering geen goedkeuring is gegeven, belet zulks niet de aanwending van de kredieten die in het ontwerp van begroting zijn ingeschreven, tenzij het principieel nieuwe uitgaven betreft waarin de begroting van het vorige jaar niet voorzag. De Vlaamse regering en de provincie staan in voor de financiële middelen. De Europese Unie subsidieert projectgebonden initiatieven. Beleidsvoorbereiding (planning) en –implementatie Decreet 12/07/1990: Art. 3. § 1. De GOM's hebben als taak de bevordering van de sociaal-economische ontwikkeling van hun werkgebied, de ondernemingspromotie en de uitvoering van bepaalde aspecten van het sociaal-economisch beleid van de Vlaamse regering. De GOM's worden belast met de organisatie van het overleg en de samenwerking tussen de overheden en de instellingen die binnen hun
101
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
102
Gewestelijke ontwikkelingsmaatschappij werkgebied bevoegd zijn inzake sociaal-economische ontwikkeling. Zij voeren deze taken uit hetzij op autonome wijze, hetzij in opdracht van de Vlaamse regering, op de hierna bepaalde wijze. § 2. Op autonome wijze dragen zij bij tot : 1° de sociaal-economische ontwikkeling van hun werkgebied, in het bijzonder door: - de studie, verzameling en verwerking van sociaal-economische gegevens, ook inzake ruimtelijke ordening en leefmilieu, met inbegrip van de studie van de subregio's en sectoren binnen hun werkgebied. Deze activiteit vormt een samenhangend geheel dat integreerbaar is in de sociaal-economische planning van het Vlaamse Gewest; - de conceptie en promotie van de sociaal-economische ontwikkeling in hun werkgebied, ook inzake ruimtelijke ordening en leefmilieu, met inbegrip van het voorstellen van projecten tot verwezenlijking ervan op korte en middellange termijn; 2° [... (opgeh. decr. 7 mei 2004, art. 15, I: te bepalen door de Vlaamse regering)] 3° [... (opgeh. decr. 7 mei 2004, art. 15, I: te bepalen door de Vlaamse regering)] 4° de ondersteuning van een functioneel beleid van de ondergeschikte besturen door het verstrekken van advies en informatie; 5° het bevorderen van kleinschalige economische initiatieven inzake de voortbrenging en aanwending van milieuvriendelijke produkten en produktieprocessen, het rationeel energiegebruik, de grondstoffenbesparing en de kwaliteit en duurzaamheid van produkten, ook op coöperatieve basis. § 3. Tevens kunnen zij in opdracht van de Vlaamse regering worden belast met: - de studie van en de gegevensverzameling over specifieke problemen; in zoverre deze problemen het werkgebied van één GOM overschrijden, kan dit gebeuren in onderlinge samenwerking of in cordinatie met de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, hierna SERV te noemen; - de prospectie naar buitenlandse investeerders en industriële projecten, de bevordering van de uitvoer en de technologietransfer, in samenwerking met en onder de cordinatie van de daartoe door de Vlaamse regering aangewezen instelling; - de uitvoering van bepaalde taken in het kader van het reconversie- en expansiebeleid binnen hun werkgebied; - het uitoefenen van een coördinerende rol ten aanzien van de activiteiten van de intercommunales voor streekontwikkeling; - alle andere opdrachten, zoals op het vlak van de infrastructuur, de ruimtelijke ordening, het leefmilieu, de ondersteuning van een functioneel beleid van de ondergeschikte besturen, voor zover ze kunnen bijdragen tot de sociaal-economische ontwikkeling van hun werkgebied. Art. 4. De Vlaamse regering stelt tweejaarlijks een richtnota op waarin zij haar beleid tegenover de GOM's bepaalt en de opdrachten omschrijft die in dit beleid moeten worden gesitueerd. De Vlaamse regering organiseert een overleg met de GOM's over de opstelling van de richtnota. Hierbij maken de GOM's hun voorstellen en initiatieven kenbaar. De richtnota bepaalt tevens de wijze waarop de cordinatie en het overleg tussen de Diensten van de Vlaamse regering en de GOM's geregeld wordt. Dit overleg heeft mede betrekking op de acties en initiatieven van de GOM's zoals bedoeld in dit hoofdstuk, alsmede op de resultaten ervan. De richtnota vormt een onderdeel van de sociaal-economische planning van het Vlaamse Gewest en wordt medegedeeld aan de Vlaamse Raad. De Vlaamse regering wint het advies in van de SERV over het ontwerp van richtnota. Art. 5. De GOM die erom wordt verzocht, brengt aan de SERV advies uit met betrekking tot aangelegenheden eigen aan haar werkgebied. Indien de aangelegenheid verder reikt dan het werkgebied van één GOM, kan de SERV alle betrokken GOM's vragen dit advies gemeenschappelijk op te stellen. Omgekeerd kunnen de GOM's, na onderling overleg, aan de SERV vragen een advies uit te brengen bij de Vlaamse regering over een
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Actoren
Procesbegeleiding Inspraak en participatie Controle en toezicht
Tubex, Voets & De Rynck
Gewestelijke ontwikkelingsmaatschappij aangelegenheid die hun individueel werkgebied overschrijdt. Art. 6. De GOM's kunnen op last en op kosten van de Vlaamse regering, eventueel van de provincie of van de gemeenten, alle onteigeningen, alle werken en alle andere openbare opdrachten van technische aard uitvoeren of laten uitvoeren. Zij kunnen eveneens op eigen initiatief en met eigen middelen elk onroerend goed onteigenen, uitrusten, verhuren en verkopen met het oog op de sociaal-economische ontwikkeling van hun werkgebied. Geen onteigening kan geschieden dan met voorafgaande machtiging van de Vlaamse regering. Art. 7. De GOM's zijn bevoegd om: - verenigingen of syndicaten voor studie en onderzoek op te richten of er in deel te nemen met het oog op de verwezenlijking van economische projecten; - deel te nemen in verenigingen en vennootschappen die met de taken van de GOM's verenigbare dienstverlenende activiteiten uitoefenen ten gunste van het bedrijfsleven of de ondergeschikte besturen; - initiatieven te verwezenlijken inzake projecten die behoren tot de niet-concurrentiële sector of eraan deel te nemen, ook inzake leefmilieu. Vlaams: nee (wel commissarissen) Provinciaal: afgevaardigden provinciebestuur Lokaal: afgevaardigden gemeenten Privaat: intercommunales voor streekontwikkeling, vertegenwoordigers van de ondernemingen, middenstand, landbouworganisaties, werknemers Geen gegevens intercommunales voor streekontwikkeling, vertegenwoordigers van de ondernemingen, middenstand, landbouworganisaties, werknemers Decreet 12/07/1990: Art. 18. De Vlaamse regering benoemt voor de vijf GOM's twee commissarissen van de Vlaamse regering. De commissaris van de Vlaamse regering waakt erover dat de raad van bestuur of elk ander gemachtigd orgaan geen beslissingen neemt die in strijd zijn met de wetten, de decreten, de algemene besluiten en reglementen of de richtnota. Hij stimuleert bovendien de communicatie, de samenwerking en het overleg tussen de GOM's, de SERV en de Vlaamse regering met het oog op de verwezenlijking van gemeenschappelijke doeleinden. Art. 19. § 1. De commissaris van de Vlaamse regering woont, met raadgevende stem, de vergaderingen van de raad van bestuur en het directiecomité bij. Hij ontvangt de volledige dagorde van de vergaderingen alsmede alle documenten ter zake ten minste vijf werkdagen voor de datum van de vergaderingen. De raad van bestuur of het directiecomité verstuurt binnen de termijn van vier werkdagen afschrift van alle beslissingen naar de commissaris van de Vlaamse regering. § 2. De commissaris van de Vlaamse regering beschikt over een bevoegdheid van onderzoek. Te dien einde kan hij alle bescheiden en documenten raadplegen die nodig zijn voor het uitoefenen van zijn opdracht. De GOM dient hierbij op elke wijze zijn taak te vergemakkelijken. § 3. De commissaris van de Vlaamse regering kan beroep aantekenen bij de Vlaamse regering tegen elke beslissing die hij in strijd acht met de wetten, de decreten, de algemene besluiten en reglementen of de richtnota. Het beroep moet met redenen omkleed zijn en worden ingesteld binnen vier werkdagen volgend op de ontvangst van het afschrift van de beslissing. Het wordt binnen dezelfde termijn bij aangetekend schrijven betekend aan de raad van bestuur. Het beroep is opschortend.
103
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Juridische bronnen
104
Gewestelijke ontwikkelingsmaatschappij Aan de beslissing kan slechts uitvoering gegeven worden na het verstrijken van de beroepstermijn en voor zover geen beroep werd ingesteld. Indien de Vlaamse regering binnen dertig dagen volgend op de ontvangst van het beroep de vernietiging van de beslissing niet heeft uitgesproken, wordt deze laatste definitief. De Vlaamse regering kan de termijn van dertig dagen éénmaal met maximum eenzelfde periode verlengen. De beslissing van de Vlaamse regering tot vernietiging of verlenging wordt zonder verwijl aan de GOM betekend. Art. 20. § 1. Het toezicht op de financiële werking van de GOM's wordt uitgeoefend door een College van Commissarissen. - Wet houdende organisatie van de planning en economische decentralisatie 15/07/1970 - GOM-Antwerpen, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 5 oktober 1979; GOM-West-Vlaanderen en van de GOM-Vlaams Brabant, beide goedgekeurd bij koninklijk besluit van 1 maart 1975; GOM-Limburg, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 26 april 1976; GOMOost-Vlaanderen, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 1 augustus 1975 - Decreet houdende organisatie van de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappijen van 12/07/1990 - Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van het aantal leden van de raad van bestuur van de GOM’s van 19/12/1990. - Decreet van 07/05/2004 houdende vaststelling van het kader tot oprichting van de provinciale ontwikkelingsmaatschappijen (POM)
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
3.2.5. Provinciale ontwikkelingsmaatschappij
Tabel 18: POM Benaming Domein Juridische vorm Aantal Welke? Schaal Wettelijk kader (Aanvang) Organisatie in regelgeving
Proces in regelgeving
Tubex, Voets & De Rynck
Provinciale ontwikkelingsmaatschappij Socio-economisch publiekrechtelijke instelling met rechtspersoonlijkheid (art. 10, decreet 7/5/2004) 5 (art. 3, decreet 7/5/2004) POM West-Vlaanderen, POM Oost-Vlaanderen, POM Vlaams Brabant, POM Antwerpen, POM Limburg Provinciaal Decreet van 7 mei 2004 houdende vaststelling van het kader tot oprichting van de provinciale ontwikkelingsmaatschappijen Decreet van 7 mei 2004: Art. 7. De provincie regelt nader de inrichting, het bestuur en de werking van de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij. Art. 8. Naast de bij of door de wet verplichte vermeldingen omvatten de regelen inzake de inrichting, het bestuur en de werking van de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij minimaal: 1° de wijze van afstemming met de andere bestuursniveaus, inzonderheid de Vlaamse overheid overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, § 2, van dit decreet; 2° de wijze van afstemming op het Regionaal Sociaal Overleg Comité (RESOC) en de SociaalEconomische Raad van de Regio (SERR); 3° een bepaling luidens dewelke alle officiële akten, officiële aankondigingen of andere officiële stukken, uitgaande van de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij, de benaming van de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappijen moeten vermelden, met onmiddellijk daarvoor of daarna de vermelding "publiekrechtelijke instelling met rechtspersoonlijkheid, erkend door de Vlaamse Regering". Art. 9. § 1. Een Stuurgroep zal door de Vlaamse Regering worden opgericht met als opdracht overleg te plegen over de voortgang van die projecten, in het kader van de in artikel 5 toegewezen taken, waar het Vlaamse Gewest een hefboomfunctie te vervullen heeft. § 2. De stuurgroep is samengesteld uit het hoofd van elke Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij en telkens één vertegenwoordiger van de Vlaamse Administratie bevoegd voor Economie, Milieu, Ruimtelijke ordening en Mobiliteit alsook een vertegenwoordiger van het Vlaams Agentschap Ondernemen. De stuurgroep heeft steeds de mogelijkheid om bijkomende deskundigen op te roepen indien in de voortgang van de projecten dit noodzakelijk wordt geacht. § 3. Naast de toegewezen specifieke opdrachten aan de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappijen bedoeld onder artikel 5, § 3, zal overleg worden gepleegd rond de punten die door de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappijen op de agenda worden geplaatst. § 4. De Stuurgroep zal driemaandelijks vergaderen en na elke vergadering verslag uitbrengen aan de Vlaamse Regering. Decreet van 7 mei 2004: Art. 6. § 1. Met het oog op de vervulling van de in artikel 4 bedoelde missie en de in of krachtens artikel 5 toegewezen taken is elke erkende Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij gerechtigd alle activiteiten te verrichten die rechtstreeks of onrechtstreeks bijdragen tot de verwezenlijking van voormelde missie en voormelde taken. Elke erkende Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij beschikt daarenboven, met het oog op de vervulling van haar missie en de haar
105
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Financiering in regelgeving - werking
106
Provinciale ontwikkelingsmaatschappij toegekende taken, over de hierna vermelde bijzondere bevoegdheden die zij uitoefent in overeenstemming met het bepaalde in dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten: 1° op last en op kosten van de Vlaamse Regering, van de provincie of van de gemeenten, alle onteigeningen, alle werken en alle andere openbare opdrachten van technische aard uitvoeren of laten uitvoeren. Geen onteigening kan plaatsvinden dan met voorafgaande machtiging van de Vlaamse Regering; 2° op eigen initiatief en met eigen middelen elk onroerend goed onteigenen, uitrusten, overdragen of het toestaan van rechten van gebruik en genot. Geen onteigening kan plaatsvinden dan met voorafgaande machtiging van de Vlaamse Regering; 3° het oprichten van al dan niet duurzame samenwerkingsverbanden en/of vennootschappen en verenigingen, en/of het erin deelnemen, zulks met het oog op de verwezenlijking van economische projecten; 4° het autonoom aanvragen en ontvangen van subsidies. § 2. Als rechtspersoon is de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij algemeen rechts-, handelings- en procesbekwaam, zulks binnen de perken van zijn missie en takenstelling als bedoeld in respectievelijk de artikelen 4 en 5. Decreet van 7 mei 2004 Art. 10. § 1. Behalve voor wat betreft de taken van het Vlaams Agentschap Ondernemen alsmede de daarmee verband houdende overeenkomsten en, mede gelet op het bepaalde in artikel 11, § 1, tweede lid, voor wat het personeel betreft, zet de erkende Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij de rechtspersoonlijkheid van de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij voordien werkzaam in de corresponderende provincie, verder en geldt zij als de rechtsopvolger, te algemene titel, van de betreffende Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij. § 2. In afwijking van de in de § 1 bedoelde overgang ten algemenen titel en onverminderd de regels die behoren tot de bevoegdheid van de federale wetgever inzake de overdracht van onroerende goederen, worden de zakelijke rechten op de gebouwen en bijhorende terreinen, gebruikt voor de huisvesting van de Gewestelijke, Ontwikkelingsmaatschappij voordien werkzaam in de corresponderende provincie en waarvan de betreffende GOM eigenaar is, dan wel waarop zij een ander zakelijk genotsrecht kan doen gelden, overgedragen aan het Vlaams Agentschap Ondernemen. Hetzelfde geldt voor evenals de kantooruitrusting opgenomen in de inventaris van de voormelde GOM. In de gevallen dat een overdracht als bedoeld in het eerste lid van een zakelijk recht op een onroerend goed plaatsvindt, neemt het Vlaams Agentschap Ondernemen tevens de eventuele nog lopende leningen en/of kredieten aangegaan ter verwerving van voormelde goederen over. In voorkomend geval neemt het Vlaamse Gewest de borg- of andere zekerheidsstelling verbonden aan een dergelijke lening of krediet over van de betreffende provincie. Het Vlaams Agentschap Ondernemen doet het nodige opdat de in het eerste lid bedoelde regels worden overgenomen in één of meerdere overeenkomsten met derde partijen nodig ter naleving van de federale regels, inzonderheid deze inzake de overdracht van onroerende goederen en/of inzake de gevolgen van een dergelijke overdacht. § 3. In afwijking van de in § 1 bedoelde overgang ten algemenen titel, wordt de dotatie van de Vlaamse Gemeenschap bestemd voor elk van de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappijen, overgedragen aan het Vlaams Agentschap Ondernemen. § 4. In afwijking van de in § 1 bedoelde overgang ten algemenen titel, wordt uit het eigen vermogen van elke Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij, per corresponderende provincie, een speciaal fonds opgericht. De middelen toegewezen aan het fonds komen toe aan de corresponderende provincie die ze besteedt conform de in § 5 bepaalde regels. Het eigen vermogen, bedoeld in het eerste lid, is het eigen vermogen zoals vermeld in de balans bij het afsluiten van de rekeningen bij ontbinding of overgang van de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij, verminderd met : 1° de voorziening voor de aanzuivering van pensioenlasten met betrekking tot het verleden, voor zover deze niet zijn aangezuiverd op
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
- projecten Beleidscyclus Taakinhoud
Tubex, Voets & De Rynck
Provinciale ontwikkelingsmaatschappij het ogenblik van de ontbinding van de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij; 2° de voorziening voor toekomstige kosten in het kader van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2003 inzake verlof voorafgaand aan de pensionering voor zover reeds aangelegde provisies in de balansrubriek voorzieningen bij het vreemd vermogen ontoereikend zijn; 3° een voorziening bestemd voor de eerste inrichtings- of herinrichtingskosten van de provinciale vestigingen van het Vlaams Agentschap Ondernemen, rekening houdende met de gangbare prijzen voor het inplanten van bedrijfsvestigingen, inzonderheid deze van de overheid, in de corresponderende provincie en met een maximum ten belope van 10 % op het saldo van het eigen vermogen na aftrek van de voorzieningen bedoeld in het 1° en 2°. § 5. Uit het in § 4, eerste lid, bedoelde fonds worden, binnen de corresponderende provincie waarin een erkende Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij wordt opgericht, bij voorrang, de financiële middelen geput nodig tot delging van de eventuele schadeclaims jegens de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij waarvan de erkende Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij de rechtsopvolger is en/of voor de financiering van de overgangsmaatregelen, voorafgenomen en besteed of gereserveerd voor de beide voormelde doelstellingen. Het saldo van het fonds na de voorafname bedoeld in het eerste lid, wordt bestemd voor de werking van de erkende Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij van de corresponderende provincie. Daartoe geniet de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij van de corresponderende provincie een trekkingsrecht op het fonds. De uitoefening van dit trekkingsrecht gebeurt volgens de regels vastgesteld door de corresponderende provincie. Vanaf het moment dat blijkt dat de in het eerste lid bedoelde schadeclaims niet meer hebben geleid of kunnen leiden tot een betaalplicht van de in het eerste lid bedoelde Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij in de hoedanigheid van rechtsopvolger van een Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij, wordt de eventuele reservering stopgezet en kunnen de overeenstemmende middelen verder besteed worden voor de doelstellingen vermeld in het tweede lid. Zie ‘werking’ Beleidsimplementatie Decreet 7/5/2004: Art. 4. De erkende Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij vormt het instrument waarmee elke provincie haar sociaal-economisch beleid uitvoert. Zij draagt bij tot de bevordering van de sociaal-economische ontwikkeling van het werkgebied, met name door de ondersteuning en uitvoering van de sociaal-economische projecten. Zij moet bovendien de provinciale sociaal-economische strategie via ontwikkeling, uitvoering en begeleiding van projecten onderbouwen. Art. 5. § 1. Teneinde de in artikel 4 bedoelde missie waar te maken, staat de erkende Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij in voor de volgende taken van uitvoering die aan elke Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij moeten worden toegewezen als voorwaarde voor het bekomen van de erkenning bedoeld in artikel 3, § 1 : 1° projecten gericht op de versterking van de infrastructuur tot vestiging van het bedrijfsleven en ontwikkeling van de ruimtelijkeconomische infrastructuur; 2° projecten gericht op een bedrijfsversterkend resultaat; 3° de medewerking aan projecten tot efficiënte aanwending van de bedrijfsinfrastructuur, zoals brownfieldsprojecten. § 2. De Vlaamse Regering kan met de provincie samenwerkingsakkoorden afsluiten over de wijze van uitvoering van de in artikel 5, § 1, vermelde aangelegenheden. § 3. De erkende Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij kan binnen de in artikel 4 bedoelde missie en de in of krachtens artikel 5
107
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Actoren
Procesbegeleiding Inspraak en participatie Controle en toezicht Juridische bronnen
108
Provinciale ontwikkelingsmaatschappij toegewezen taken, na overleg tussen de Vlaamse Regering en de provincie, in opdracht en voor rekening van de Vlaamse Regering met bijkomende specifieke opdrachten worden belast. Art. 6. § 1. Met het oog op de vervulling van de in artikel 4 bedoelde missie en de in of krachtens artikel 5 toegewezen taken is elke erkende Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij gerechtigd alle activiteiten te verrichten die rechtstreeks of onrechtstreeks bijdragen tot de verwezenlijking van voormelde missie en voormelde taken. Vlaams: nee (wel een overkoepelende stuurgroep, met telkens één vertegenwoordiger van de Vlaamse Administratie bevoegd voor Economie, Milieu, Ruimtelijke ordening en een vertegenwoordiger van het Vlaams Agentschap Ondernemen Provinciaal: ja (nog verder te bepalen) Lokaal: ? (nog te bepalen) Privaat: ? (nog te bepalen) Geen gegevens Geen gegevens Stuurgroep volgt voortgang projecten op en rapporteert aan Vlaamse regering - Decreet van 7 mei 2004 houdende vaststelling van het kader tot oprichting van de provinciale ontwikkelingsmaatschappijen
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
3.2.6. Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel52
Tabel 19: Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel Benaming Domein Juridische vorm Aantal Welke? Schaal Wettelijk kader (aanvang) Organisatie in regelgeving
Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel (Infrastructuur) Naamloze Vennootschap van publiek recht (art. 2 decreet 13/12/2002) 1 Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel NV Subregionaal (art. 4 decreet 13/12/2002) Decreet van 13 december 2002 BVR 20/6/2003: Algemene vergadering Art. 9. Onverminderd de bepalingen van het decreet en de overige bepalingen van deze statuten, heeft de algemene vergadering de bevoegdheden die haar in het wetboek van vennootschappen zijn voorbehouden. Art. 10. § 1. De algemene vergadering is samengesteld uit alle eigenaars van aandelen met stemrecht, hetzij zelf, hetzij via mandatarissen, mits inachtneming van de wettelijke en statutaire voorschriften. § 2. De algemene vergadering wordt voorgezeten door de voorzitter van de raad van bestuur of, bij zijn afwezigheid, door de ondervoorzitter of door de oudste der aanwezige bestuurders of nog, indien er geen bestuurders aanwezig zijn, door de sterkste aanwezige of aanvaardende aandeelhouder. § 3. De voorzitter stelt de secretaris aan, die geen aandeelhouder hoeft te zijn. De vergadering kiest onder de aandeelhouders twee stemopnemers. De aanwezige bestuurders vullen het bureau aan. § 4. De regeringscommissarissen en de algemeen manager zijn gerechtigd om met raadgevende stem deel te nemen aan de algemene vergaderingen. § 5. In de algemene vergadering geeft elk aandeel recht op één stem. Bijeenroeping, stemming, wijziging statuten (art. 11-13) Raad van bestuur Art. 14. § 1. Onverminderd de overige bepalingen van deze statuten, is de raad van bestuur bevoegd om alle handelingen te verrichten die nodig of dienstig zijn tot verwezenlijking van het doel van de vennootschap mits inachtneming van de beperkingen gesteld door het decreet, het wetboek van vennootschappen en de statuten. § 2. De raad van bestuur mag bepaalde bijzondere machten geven aan één of meer van zijn leden of aan derden. De raad van bestuur gaat hier in elk geval toe over in het kader van de benoeming van het managementcomité en, met uitzondering van de algemeen manager, diens
52
Deze gegevens zijn grotendeels gebaseerd op www.werkenantwerpen.be en www.bamnv.be
Tubex, Voets & De Rynck
109
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel leden. Deze machten kunnen worden gegeven voor bepaalde of voor onbepaalde duur en zijn in ieder geval herroepelijk. § 3. Ter uitvoering van hun bevoegdheden kunnen de leden van de raad van bestuur via hun voorzitter te allen tijde alle documenten en geschriften van de vennootschap inzien. De voorzitter kan van de algemeen manager en van alle andere personeelsleden alle inlichtingen en alle verificaties vorderen die de raad van bestuur of een lid daarvan nodig achten voor de uitvoering van hun bevoegdheden. Art. 15. § 1. De Raad van Bestuur bestaat uit minimum vijf en ten hoogste negen leden (bestuurders), al dan niet aandeelhouders, waaronder een voorzitter en een ondervoorzitter. Het aantal leden is steeds onpaar. § 2. De bestuurders worden benoemd door de algemene vergadering. § 3. Wanneer een plaats van bestuurder openvalt tengevolge van overlijden of ontslag, voorziet een meerderheid van bestuurders voorlopig in deze vacature. Op de eerstvolgende algemene vergadering moet de voorlopige aanstelling bekrachtigd worden. De bestuurder die op deze wijze definitief wordt aangesteld ter vervanging van een weggevallen bestuurder, doet het mandaat van zijn voorganger uit. § 4. De bestuurders worden benoemd door de algemene vergadering voor zes jaar. Zij kunnen te allen tijde door de algemene vergadering worden ontslagen. De jaarvergadering beslist verplichtend tot het ontslag van de bestuurders die de leeftijd van 65 jaar bereikt hebben. Uittredende bestuurders zijn herbenoembaar. Het mandaat van de uittredende bestuurders die niet herkozen zijn, neemt van rechtswege een einde dadelijk na de algemene vergadering die aangaande hun herkiezing heeft beraadslaagd, maar daar niet toe is overgegaan. § 5. De bestuurders kiezen uit hun midden een voorzitter en een ondervoorzitter. § 6. De regeringscommissarissen, de Commissaris Generaal voor het Masterplan Antwerpen en de algemeen manager zijn gerechtigd om met raadgevende stem deel te nemen aan de vergaderingen van de raad van bestuur. Volgens de regels hierboven gesteld voor de benoeming van bestuurders, heeft de algemene vergadering het recht om, naast de regeringscommissarissen, de Commissaris Generaal voor het Masterplan Antwerpen en de algemeen manager, vier personen aan te duiden die eveneens gerechtigd zullen zijn de vergaderingen van de raad van bestuur met raadgevende stem bij te wonen. Oproeping, quorum, stemming, bezoldiging (art. 16-18) Algemeen manager – managementcomité Art. 19. § 1. Het dagelijks bestuur van de vennootschap en de vertegenwoordiging van de vennootschap wat dat bestuur aangaat, worden in overeenstemming met artikel 525 van het Wetboek van Vennootschappen opgedragen aan een natuurlijke persoon, niet-bestuurder, "algemeen manager" genaamd. § 2. Naast zijn opdracht ingevolge § 1 hierboven, is de algemeen manager gerechtigd om met raadgevende stem deel te nemen aan de vergaderingen van de raad van bestuur, en treedt op als voorzitter van het managementcomité. § 3. De algemeen manager wordt op voordracht van de raad van bestuur benoemd door de algemene vergadering; in afwijking van het voorgaande, wordt de eerste algemeen manager echter zonder voordracht van de raad van bestuur benoemd door de algemene vergadering. De algemene vergadering stelt voorts de duur van zijn benoeming, zijn bezoldiging en (in voorkomend geval) de juiste inhoud van zijn bevoegdheden vast. Zijn bezoldiging komt ten laste van de vennootschap. De algemeen manager kan te allen tijde worden ontslagen. Behoudens andersluidende beslissing van de algemene vergadering, is de algemeen manager herbenoembaar. Art. 20. § 1. De operationele zaken van de vennootschap en de vertegenwoordiging van de vennootschap wat die zaken aangaat worden opgedragen aan een natuurlijke persoon, niet-bestuurder, "manager operationele zaken" genaamd. De manager operationele zaken wordt op voordracht van de algemeen manager benoemd door de raad van bestuur; in afwijking van het voorgaande, wordt de eerste manager operationele zaken echter zonder voordracht van de algemeen manager benoemd door de raad van bestuur. De raad van bestuur stelt voorts de duur van zijn benoeming, zijn bezoldiging en de juiste inhoud van zijn beslissings- en vertegenwoordigingsbevoegdheden vast. De
110
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Proces in regelgeving
Financiering in regelgeving
- werking
Tubex, Voets & De Rynck
Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel bezoldiging van de manager operationele zaken komt ten laste van de vennootschap. Hij kan te allen tijde worden ontslagen. § 2. De financiële zaken van de vennootschap en de vertegenwoordiging van de vennootschap wat die zaken aangaat worden opgedragen aan een natuurlijke persoon, niet-bestuurder, "manager financiële zaken" genaamd. De manager financiële zaken wordt op voordracht van de algemeen manager benoemd door de raad van bestuur; in afwijking van het voorgaande, wordt de eerste manager financiële zaken echter zonder voordracht van de algemeen manager benoemd door de raad van bestuur. De raad van bestuur stelt voorts de duur van zijn benoeming, zijn bezoldiging en de juiste inhoud van zijn beslissings- en vertegenwoordigingsbevoegdheden vast. De bezoldiging van de manager financiële zaken komt ten laste van de vennootschap. Hij kan te allen tijde worden ontslagen. § 3. De bestuurlijke zaken van de vennootschap en de vertegenwoordiging van de vennootschap wat die zaken aangaat worden opgedragen aan een natuurlijke persoon, niet-bestuurder, "manager bestuurlijke zaken" genaamd. De manager bestuurlijke zaken wordt op voordracht van de algemeen manager benoemd door de raad van bestuur; in afwijking van het voorgaande, wordt de eerste manager bestuurlijke zaken echter zonder voordracht van de algemeen manager benoemd door de raad van bestuur. De raad van bestuur stelt voorts de duur van zijn benoeming, zijn bezoldiging en de juiste inhoud van zijn beslissings- en vertegenwoordigingsbevoegdheden vast. De bezoldiging van de manager bestuurlijke zaken komt ten laste van de vennootschap. Hij kan te allen tijde worden ontslagen. § 4. De manager operationele zaken, de manager financiële zaken, en de manager bestuurlijke zaken vormen samen met de algemeen manager het "managementcomité" van de vennootschap. Het managementcomité wordt voorgezeten door de algemeen manager, en zijn bevoegdheden, machten en werkwijze worden door de raad van bestuur nader bepaald. Het managementcomité is geen directiecomité in de zin van artikel 524 bis van het Wetboek van Vennootschappen. Overlegcomité Art. 21. § 1. De raad van bestuur kan zich laten adviseren door een comité dat waakt over het behoud van het maatschappelijk draagvlak voor de realisatie van het maatschappelijk doel van de vennootschap, "Overlegcomité" genaamd. § 2. Het Overlegcomité wordt voorgezeten door de Commissaris Generaal voor het Masterplan Antwerpen, benoemd door de Vlaamse regering. Naast zijn opdracht als voorzitter van het Overlegcomité, is de Commissaris Generaal voor het Masterplan Antwerpen gerechtigd om met raadgevende stem deel te nemen aan de vergaderingen van de raad van bestuur. § 3. De adviezen van het Overlegcomité binden de vennootschap op geen enkele wijze. BVR 20/6/2003 Art. 11-13: Bevoegdheden, bijeenroeping, beraadslaging en wijziging der statuten van de algemene vergadering Art. 16-18: Bevoegdheden, bijeenroeping, beraadslaging en wijziging der statuten van de Raad van Bestuur De totale kost voor de realisatie van het Masterplan wordt geschat op meer dan 2,95 miljard Euro. De reguliere investeringsbegroting van de administratie laat evenwel geen budgettaire ruimte toe voor een dergelijk groot pakket projecten. Daarom zal voor de financiering van het geheel beroep gedaan moeten worden op technieken van publiek private samenwerking, alternatieve financiering, tolheffing en andere. (Financieel-technische uitwerking van regels mbt financiering: zie regelgeving) Decreet 13/12/2002: Art. 13. § 1. Het Vlaamse Gewest dient steeds direct of indirect te beschikken over ten minste de helft plus één van de aandelen in het kapitaal van de vennootschap. § 2. Mits akkoord van de Vlaamse regering, zijn de Vlaamse Gemeenschap, de Vlaamse openbare instellingen, de autonome provinciebedrijven, de provincies, de gemeenten, de autonome gemeentebedrijven, de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en de O.C.M.W.'s die deel uitmaken van het Vlaamse Gewest, alsook de rechtspersonen die afhangen van of gecontroleerd worden door één of meer van die personen gemachtigd in te schrijven op het kapitaal van BAM
111
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel § 3. Aan alle aandelen zijn dezelfde rechten en verplichtingen verbonden. Alle aandelen van BAM zijn en blijven op naam. Verder uitgewerkt in BVR 20/6/2003: Art. 5. [Kapitaal en aandelen § 1. Het maatschappelijk kapitaal is vastgesteld op vierhonderd drieënzestig miljoen driehonderdduizend euro ( euro 463.300.000,00), verdeeld in vierhonderddrieënzestigduizend driehonderd (463.300) aandelen zonder nominale waarde, die elk één vierhonderddrieÙnzestigduizend driehonderdste (1/463.300) van het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen. § 2. Aan alle aandelen zijn dezelfde rechten en verplichtingen verbonden. § 3. De aandelen zijn ondeelbaar ten opzichte van de vennootschap. (verv. B.V.R. 28 januari 2005, I: 18 februari 2005)] Kapitaalverhogingen en -verminderingen Art. 6. Het maatschappelijk kapitaal kan verhoogd of verminderd worden bij beslissing van de algemene vergadering, beslissend als inzake wijziging van de statuten overeenkomstig artikel 13. Aandelen op naam Art. 7. De maatschappelijke aandelen zijn en blijven verplichtend op naam. In de zetel van de vennootschap wordt een register gehouden van de aandelen op naam, met nauwkeurige aanduiding van elke aandeelhouder met opgave van het getal van zijn aandelen, van de overdrachten en van de gedane stortingen. De eigendom van een aandeel op naam wordt bewezen door de inschrijving in dit register. Elke aandeelhouder kan inzage nemen van het register. Aandeelhouders Art. 8. § 1. Het Vlaamse Gewest dient steeds direct of indirect te beschikken over ten minste de helft plus één van de aandelen in het kapitaal van de vennootschap. Op het maatschappelijk kapitaal kan, naast het Vlaamse Gewest en mits akkoord van de Vlaamse regering, worden ingeschreven door de Vlaamse Gemeenschap, de Vlaamse openbare instellingen, de provincies, de gemeenten, de autonome provincie- en gemeentebedrijven, de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en de O.C.M.W.'s die deel uitmaken van het Vlaamse Gewest, alsook de rechtspersonen die afhangen van of gecontroleerd worden door één of meer van die personen. § 2. De vennootschap kan, noch bij oprichting, noch daarna, andere aandeelhouders hebben dan deze bedoeld in § 1. § 3. Onverminderd het bepaalde in de §§ 1 en 2 hierboven, is elke overdracht of afstand, zij het onder bezwarende of ten kosteloze titel, zij het vrijwillig of gedwongen (in deze § 3 aangeduid als "vervreemding") van aandelen, winstbewijzen of van rechten tot verwerving van of inschrijving op aandelen of winstbewijzen (daarin begrepen zijnde inschrijvingsrechten, warrants, converteerbare obligaties of obligaties met warrants) of van zakelijke rechten over aandelen (samen in deze § 3 aangeduid als "aandelen") aan een niet aandeelhouder, ondeworpen aan de volgende voorschriften: a) de aandeelhouder die voornemens is over te gaan tot de vervreemding van aandelen aan een niet aandeelhouder (in deze § 3 aangeduid als de "vervreemdende aandeelhouder") brengt de raad van bestuur bij een ter post aangetekende brief in kennis van zijn voornemen: deze kennisgeving (in deze § 3 aangeduid als de "initiële kennisgeving") vermeldt het aantal te vervreemden aandelen (in deze § 3 aangeduid als de "te vervreemden aandelen"), de identiteit van de vooropgestelde overnemer en alle voorwaarden en modaliteiten waaronder de voorgenomen vervreemding plaats zal grijpen (waaronder begrepen de prijs), en is vergezeld van een stuk waaruit de onherroepelijke verbintenis van de vooropgestelde overnemer blijkt om de te vervreemden aandelen over te nemen aan de bedoelde voorwaarden en modaliteiten. De raad van. bestuur brengt de overige aandeelhouders uiterlijk binnen de twee weken na de initiële kennisgeving door de vervreemdende aandeelhouder op de hoogte van de voorgenomen vervreemding en van de bedoelde kennisgeving; b) de voorgenomen vervreemding is onderworpen aan de goedkeuring van de raad van bestuur., welke uiterlijk binnen de twee maanden na
112
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Tubex, Voets & De Rynck
Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel de initiële kennisgeving door de vervreemdende aandeelhouder dient te worden verleend. Zo de raad van bestuur zijn goedkeuring niet verleent binnen de gestelde twee-maandentermijn, wordt de goedkeuring geacht te zijn geweigerd. Zo de raad van bestuur zijn goedkeuring binnen de gestelde termijn weigert of hij ingevolge zijn stilzwijgen geacht wordt zijn goedkeuring te hebben geweigerd, dient hij in overleg met de Vlaamse regering uiterlijk binnen de vier maanden na de initiële kennisgeving door de vervreemdende aandeelhouder zelf een overnemer voor te vervreemden aandelen aan te duiden die de goedkeuring van de Vlaamse regering wegdraagt en die de te vervreemden aandelen uiterlijk binnen de zes maanden na de initiële kennisgeving door de vervreemdende aandeelhouder zal overnemen aan de prijs en overige voorwaarden en modaliteiten vermeld in de bedoelde kennisgeving. Zo de bedoelde overname echter onderworpen zou zijn aan de goedkeuring van een overheid of een openbare instantie andere dan de Vlaamse regering (zoals, doch zonder beperking, de Raad voor de Mededinging), wordt de termijn binnen dewelke de overnemer de te vervreemden aandelen dient over te nemen, geschorst tot op het ogenblik dat de vereiste goedkeuring is verleend; c) Ingeval de raad van bestuur zijn goedkeuring binnen de in alinea b) hierboven gestelde tweemaandentermijn verleent, kan de vervreemdende aandeelhouder de te vervreemden aandelen slechts aan de in zijn initiële kennisgeving vermelde kandidaat-overnemer en onder de in zijn initiële kennisgeving vermelde voorwaarden en modaliteiten vervreemden na deze eerst aan de overige aandeelhouders (in deze § 3 aangeduid als de "niet-vervreemdende aandeelhouders") te hebben aangeboden, die alsdan over een voorkooprecht beschikken om de te vervreemden aandelen aan de in de initiële kennisgeving vermelde voorwaarden en modaliteiten te verwerven. Het voorkooprecht van de niet-vervreemdende aandeelhouders wordt georganiseerd als volgt: - de voorzitter van de raad van bestuur roept de niet-vervreemdendeaandeelhouders bij aangetekend schrijven samen voor een vergadering van aandeehouders, die ten vroegste twee maanden en uiterlijk vier maanden na de datum van de initiële kennisgeving door de vervreemdende aandeelhouder dient plaats te grijpen. De bedoelde vergadering, die wordt voorgezeten door de voorzitter van de raad van bestuur of, bij zijn afwezigheid, door de ondervoorzitter of door de oudste der aanwezige bestuurders of nog, indien er geen bestuurders aanwezig zijn, door de sterkste aanwezige of aanvaardende aandeelhouder, is geen "algemene vergadering" in de zin van het wetboek van vennootschappenen/of de statuten; - ter vergadering delen de niet-vervreemdende aandeelhouders mee of en in welke mate zij hun voorkooprecht uitoefenen. De nietvervreemdende aandeelhouders die niet op de aldus samengeroepen vergadering verschijnen of er geen beslissing meedelen, worden onherroepelijk en onweerlegbaar vermoed aan hun voorkooprecht te verzaken; - het voorkooprecht wordt, indien er meer aanvaardingen zijn dan te vervreemden aandelen, uitgeoefend naar evenredigheid van het aandelenbezit van de niet-vervreemdende aandeelhouders, de aandelen van de vervreemdende aandeelhouder niet meegerekend. Het ondeelbaar restaantal dat niet in deze verhouding kan worden toebedeeld, wordt bij loting toebedeeld onder de aandeelhouders die hun voorkooprecht hebben uitgeoefend; - zo het voorkooprecht wordt uitgeoefend voor minder aandelen dan er te vervreemden aandëen zijn, wordt dit ter vergadering door de voorzitter medegedeeld. De niet uitgeoefende voorkooprechten mogen alsdan worden uitgeoefend door de aandeelhouders die hun voorkooprecht hebben uitgeoefend, ten ware zij aan de uitoefening daarvan verzaken, wat zij onmiddellijk aan de voorzitter ter kennis dienen te brengen. De niet uitgeoefende voorkooprechten kunnen alsdan worden uitgeoefend door de aandeelhouders die in het kader van deze bijkomende ronde conform het voorgaande over een voorkooprecht beschikken en dit wensen uit te oefenen. Desgevallend worden ze proportioneel onder hen verdeeld in functie van het aantal aandelen dat zij bezitten, de aandelen waarover zij ter vergadering een voorkooprecht hebben uitgeoefend niet meegerekend. Het eventueel ondeebaar restaantal dat niet in deze proportionele verhouding kan worden toebedeeld, wordt bij loting toebedeeld aan de aandeelhouders die de niet uitgeoefende voorkooprechten in het kader van deze bijkomende ronde hebben uitgeoefend; - na het doorlopen van de procedure met het oog op de uitoefening van het voorkooprecht zoals hierboven omschreven, gaat de
113
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
- projecten
114
Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel vergadering onmiddellijk over tot het opstellen van een lijst met vermelding van de identiteit van de niet-vervreemdende aandeelhouders die een voorkooprecht hebben uitgeoefend en de aandelen waarop zij dit uitoefenden. De bedoelde lijst vermeldt of het voorkooprecht werd uitgeoefend voor alle te vervreemden aandelen; d) ingeval het in alinea c) hierboven omschreven voorkooprecht werd uitgeoefend voor alle te vervreemden aandelen, dienen de aandeelhouders die hun voorkooprecht hebben uitgeoefend, onverwijld na de in alinea c) hierboven omschreven vergadering van aandeelhouders en uiterlijk binnen de zes maanden na de initiële kennisgeving door de vervreemdende aandeelhouder over te gaan tot de overname van de aandelen, aan de prijs en overige voorwaarden en modaliteiten vermeld in de bedoelde kennisgeving. Zo de bedoelde overname echter onderworpen zou zijn aan de goedkeuring van een overheid of een openbare instantie andere dan de Vlaamse regering (zoals, doch zonder beperking, de Raad voor de Mededinging), wordt de termijn binnen dewelke de overnemer de te vervreemden aandelen dient over te nemen, geschorst tot op het ogenblik dat de vereiste goedkeuring is verleend; e) ingeval het in alinea c) hierboven omschreven voorkooprecht niet werd uitgeoefend voor alle te vervreemden aandelen, worden de voorkooprechten beschouwd als zijnde niet uitgeoefend en heeft de vervreemdende aandeelhouder het recht om alle te vervreemden aandelen over te dragen aan de vooropgestelde overnemer conform de prijs en de overige voorwaarden en modaliteiten vermeld zijn kennisgeving. De vervreemdende aandeelhouder en de vooropgestelde overnemer brengen de raad van bestuur en alle overige aandeelhouders onverwijld op de hoogte van de overdracht van de te vervreemden aandelen. De bedoelde overdracht dient onverwijld na de in alinea c) hierboven omschreven vergadering van aandeelhouders en uiterlijk binnen de zes maanden na de initiële kennisgeving door de vervreemdende aandeelhouder plaats te grijpen; zo dit niet het geval is, kan de overdracht van de te vervreemden aandelen uitsluitend met inachtname van de in onderhavige § 3 bepaalde regels en procedures geschieden. Zo de bedoelde overname echter onderworpen zou zijn aan de goedkeuring van een overheid of een openbare instantie andere dan de Vlaamse regering (zoals, doch zonder beperking, de Raad voor de Mededinging), wordt de termijn binnen dewelke de overnemer de te vervreemden aandelen dient over te nemen, geschorst tot op het ogenblik dat de vereiste goedkeuring is verleend; f) de in onderhavige § 3 bepaalde procedure kan telkens slechts voor één enkele aandeelhouder worden doorlopen. Indien een aandeelhouder de raad van bestuur conform alinea a) hierboven in kennis stelt van zijn voornemen om over te gaan tot een vervreemding van aandelen wanneer daarvoor alreeds een dergelijke kennisgeving is verricht door een andere aandeelhouder, worden de effecten van de kennisgeving van de eerstegenoemde aandeelhouder opgeschort tot op het ogenblik dat de in onderhavige § 3 bepaalde procedure volledig is doorlopen m.b.t. de kennisgeving van de bedoelde andere aandeelhouder; g) bij eventuele strijdigheid tussen de in onderhavige § 3 bepaalde procedure en eventuele wettelijke beperkingen van dwingende aard of van openbare orde toepasselijk op het ogenblik van een onder onderhavige § 3 vallende voorgenomen vervreemding van aandelen, zal het voorgaande niet nietig zijn doch zal de bedoelde procedure worden toegEpast binnen de aldus bestaande wettelijke beperkingen. Wat de financiering via publiek private samenwerking betreft, is via het programmadecreet reeds voorzien in een vehikel, meerbepaald de privaatrechtelijke organisatie MIA, dat het gebruik van PPS voor de realisatie van het Masterplan mogelijk maakt. MIA beschikt evenwel niet over de instrumenten, de taken of de bevoegdheid om in de financiering van de niet PPS-projecten van het Masterplan (meerderheid) te voorzien. Mits akkoord van de Vlaamse regering, zijn de Vlaamse Gemeenschap, de Vlaamse openbare instellingen, de autonome provinciebedrijven, de provincies, de gemeenten, de autonome gemeentebedrijven, de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en de OCMW's die deel uitmaken van het Vlaamse Gewest, alsook de rechtspersonen die afhangen van of gecontroleerd worden door één of meer van die personen gemachtigd in te schrijven op het kapitaal van BAM. De Vlaamse regering wordt gemachtigd om BAM jaarlijks, binnen de perken van de begrotingskredieten, een werkingstoelage toe te kennen ten laste van de begroting van het Vlaamse Gewest.
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
53
Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel Daarnaast kan BAM ook toelagen ontvangen van andere vennoten en inkomsten verwerven door prestaties te leveren aan derden of door het valoriseren van de roerende en onroerende goederen waarvan zij eigenaar is of die zij beheert. Minstens de helft van de productiekosten in de zin van het Europees rekeningstelsel 1995 van BAM wordt gedekt door verkopen in de zin van het Europees rekeningstelsel 1995. BAM mag schenkingen en legaten ontvangen. Onder de voorwaarden bepaald bij besluit van Vlaamse regering, genomen op voorstel van BAM, is BAM gerechtigd retributies te innen voor het gebruik door derden van de aangeduide verkeersinfrastructuur. BAM mag leningen aangaan, kredieten opnemen en schuldeffecten uitgeven binnen de door de Vlaamse regering vastgestelde grenzen. De Vlaamse regering kan er de waarborg van het Vlaamse Gewest aan verlenen. De Vlaamse regering keurde op 23 april 2004 de wijziging van de statuten van de BAM goed. Met deze wijziging werd het kapitaal van de nv BAM verhoogd met 100 miljoen euro, door inbreng van geld, mits uitgifte van 100.000 nieuwe aandelen. Deze aandelen zijn zonder nominale waarde, op naam en van dezelfde aard en met dezelfde rechten en plichten als de bestaande aandelen. Nu keurt de Vlaamse regering een besluit goed zodat aan de kapitaalsverhoging ook de nodige publiciteit kan worden gegeven door publicatie van een uittreksel van het goedkeuringsbesluit in het Belgisch Staatsblad.53 Art. 5. § 1. Het maatschappelijk kapitaal is vastgesteld op 100.000.000 Euro, verdeeld in 100.000 aandelen zonder nominale waarde, die elk één honderdduizendste (100 000) van het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen. Art. 6. Het maatschappelijk kapitaal kan verhoogd of verminderd worden bij beslissing van de algemene vergadering, beslissend als inzake wijziging van de statuten overeenkomstig artikel 13. Art. 8. § 1. Het Vlaamse Gewest dient steeds direct of indirect te beschikken over ten minste de helft plus één van de aandelen in het kapitaal van de vennootschap. Op het maatschappelijk kapitaal kan, naast het Vlaamse Gewest en mits akkoord van de Vlaamse regering, worden ingeschreven door de Vlaamse Gemeenschap, de Vlaamse openbare instellingen, de provincies, de gemeenten, de autonome provincie- en gemeentebedrijven, de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en de O.C.M.W.'s die deel uitmaken van het Vlaamse Gewest, alsook de rechtspersonen die afhangen van of gecontroleerd worden door één of meer van die personen. Centraal staan : - ESR 95 neutraliteit (financiering mag geen invloed hebben op de reguliere begroting en de schuld van het Vlaamse Gewest; zie Europees Rekening Stelsel) - Optimaal WACC (gewogen gemiddelde kapitaal kost) Een zo laag mogelijke financieringskost en juiste risico-allocatie - Economisch haalbare projecten met toegevoegde waarde voor alle stakeholders. "Continentaal - Europees" financieringsmodel Voor de aanbesteding van haar projecten wil BAM uitgaan van geïntegreerd aanbesteden. Het gaat om een langetermijncontract, waarbij de aannemer niet alleen het ontwerp, de bouw en een deel van de (pre)financiering voor zijn rekening neemt, maar over de volledige levensduur van het project tevens instaat voor het onderhoud. Op die manier is de aannemer niet alleen verantwoordelijk voor de bouw op korte termijn maar ook voor de optimale kwaliteit van de infrastructuur op lange termijn. De hoofdprincipes van een dergelijk DB(f)M-constructie (Design Build finance & Maintain) zijn gebaseerd op: - risico allocaties : risico's worden gedragen door die partij die daar het meest voor geschikt is. Het is de meest kost-efficiënte manier om
http://users.pandora.be/denbrabo/artikels/werken.htm
Tubex, Voets & De Rynck
115
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Taakinhoud
Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel hoge kwaliteit te kunnen garanderen. Bovendien zal tot indienststelling maximum 80% betaald worden van de totale kosten van de realisatie op een vooruitgangsbasis. De resterende minimum 20% zal gespreid worden over een overeengekomen onderhoudsperiode. - Prijs-kwaliteit verhouding is een essentieel onderdeel bij de toewijzing, naast betrouwbaarheid, financieel-economische draagkracht en technische bekwaamheid. - De aannemer van de werken staat niet enkel in voor de goede uitvoering ervan, maar ook voor de kwaliteit van de infrastructuur gedurende de ganse levenscyclus. - BAM en het Vlaamse gewest (100% aandeelhouder) houden de controle over een stuk van Vlaanderens vitale weginfrastructuur. - Het Vlaamse gewest behoudt het grootste deel van de 'uspside' op het project. - De financiële inspanning die van de bouwgroepen gevraagd worden is op de sector afgestemd. De Europese Investeringsbank (EIB) zal een cruciale rol spelen in de schuldfinanciering. Een zorgvuldigheidsonderzoek in het kader van de "principiële" goedkeuring van het kredietdossier voor het Masterplan door de Raad van Bestuur van de EIB is lopende. Beleidsvoorbereiding en -implementatie Doelstellingen volgens decreet 13/12/2002: Art. 3. § 1. De vennootschap heeft tot doel: 1° de financiering, de realisatie, het beheer en de exploitatie van verkeersinfrastructuur in de Antwerpse regio met het oog op het bevorderen van de mobiliteit. Met dit doel sluiten de Vlaamse regering en de vennootschap overeenkomsten af; 2° het uitvoeren van de bijzondere opdrachten die haar bij decreet of bij beslissing van de Vlaamse regering worden toevertrouwd. De uitvoeringsmodaliteiten, verantwoordelijkheden, kostendekking en eventuele vergoeding voor deze opdrachten worden nader geregeld in afzonderlijke overeenkomsten tussen het Vlaamse Gewest en de vennootschap. § 2. de vennootschap kan zowel ten bezwarende als ten kosteloze titel alle mogelijke roerende en onroerende, handelingen en activiteiten verrichten die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houden met haar maatschappelijk doel of die van die aard zijn dat ze de verwezenlijking of de ontwikkeling ervan bevorderen of daartoe bijdragen.
Actoren
Procesbegeleiding Inspraak en participatie Toezicht en controle
54
De Vlaamse regering beslist de nv Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel (BAM) een aantal bijkomende opdrachten te geven in het kader van de Minder Hinder Maatregelen voor de onderhoudswerken aan de ring R1 in Antwerpen. Deze opdrachten bestaan uit de bouw van tijdelijke bruggen op de Singel, de aankoop van 130 gelede bussen en de uitbouw van zowel de mobiliteitscentrale als van de centrale 54 vergunningendatabank. Tenslotte zal de BAM ook verantwoordelijk zijn voor de communicatieondersteuning voor en tijdens deze werken. Federaal: de NMBS Vlaams: administratie Wegen en Verkeer, De Lijn, het Bestuur der Waterwegen Provincie: Provincie Antwerpen Lokaal: de Stad Antwerpen, het Havenbestuur. Privaat: samenwerking met private partners Geen gegevens Geen gegevens Decreet 13/12/2002:
http://www.emis.vito.be/ShowPage.cfm?PageID=45&News_ID=451
116
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel Art. 23. § 1. De Vlaamse regering duidt twee commissarissen bij BAM aan, van wie één op voordracht van de Minister bevoegd inzake Openbare Werken en Mobiliteit en één op voordracht van de Minister bevoegd voor Financiën. De commissarissen hebben een voltijdse opdracht bij BAM. § 2. De Vlaamse regering stelt de bezoldiging van de commissarissen vast, die ten laste komt van de begroting van het Vlaamse Gewest. Ter ondersteuning van hun controletaak kan de Vlaamse regering de commissarissen het nodige personeel ter beschikking stellen. § 3. Elk van de commissarissen ziet er op toe dat de opdrachten bepaald in de artikelen 4 en 5 door BAM worden uitgeoefend conform de wetten, decreten, hun uitvoeringsbesluiten, de statuten en het algemeen belang. § 4. De commissarissen wonen met raadgevende stem de vergaderingen bij van de algemene vergadering en van de raad van bestuur. Zij ontvangen de volledige dagorde van de vergaderingen van de algemene vergadering en de raad van bestuur alsmede alle documenten terzake, ten minste vijf werkdagen vóór de datum van de vergaderingen. ontvangen de notulen van deze vergaderingen. § 5. Elk van de commissarissen kan te allen tijde ter plaatse inzage nemen van alle documenten en geschriften van BAM. Zij kunnen van de bestuurders en personeelsleden van BAM alle inlichtingen en ophelderingen vorderen en alle verificaties verrichten, die zij nodig achten voor de uitoefening van hun opdracht. § 6. Binnen een termijn van vier werkdagen te rekenen vanaf de kennisname of de ontvangst van de betrokken beslissing, kan elk van de commissarissen de Vlaamse regering een gemotiveerd beroep instellen tegen elke beslissing van de beslissings- en beheersorganen van BAM of de personen aan wie zij hun bevoegdheid hebben gedelegeerd, waarvan hij meent dat ze niet strookt met de wetten, decreten, hun uitvoeringsbesluiten, de statuten of het algemeen belang. Het beroep schort de beslissing op. Heeft de Vlaamse regering binnen een termijn van twintig werkdagen, ingaand op dezelfde dag als de termijn waarover de commissarissen beschikken, de nietigverklaring niet uitgesproken, dan wordt de beslissing definitief. In voorkomend geval wordt de nietigverklaring binnen de gestelde termijn aan de Raad van Bestuur meegedeeld. § 7. Wanneer de naleving van de wetten, decreten en hun uitvoeringsbesluiten, de statuten of het algemeen belang het vereisen, kan elke commissaris het bevoegde orgaan van BAM verplichten binnen de door hem bepaalde termijn te beraadslagen over iedere door hem bepaalde aangelegenheid. Heeft het orgaan, bij het verstrijken van de in het vorige lid bedoelde termijn, geen beslissing genomen of stemt de Vlaamse regering met de door dit orgaan genomen beslissing niet in, dan kan de Vlaamse regering de beslissing nemen in plaats van het orgaan. In dat geval kunnen de leden van het betrokken orgaan niet aansprakelijk worden gesteld voor de genomen beslissing. Art. 24. BAM neemt de nodige initiatieven opdat de realisatie van haar opdrachten jaarlijks extern wordt geëvalueerd. BVR 20/6/2003: Administratief toezicht Art. 23. § 1. De vennootschap is onderworpen aan een administratief toezicht zoals bepaald in het decreet. § 2. De regeringscommissarissen beschikken voor het vervullen van hun opdracht over de ruimste bevoegdheid. Zij kunnen te allen tijde alle documenten en geschriften van de vennootschap inzien. Zij kunnen van de bestuurders en personeelsleden van de vennootschap alle inlichtingen vorderen en alle verificaties verrichten die zij nodig achten voor de uitoefening van hun opdracht. De commissarissen kunnen deelnemen aan elk intern of extern overleg in de mate dat zij dit nuttig achten voor de uitoefening van hun opdracht. § 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 23, § 2, van het decreet, stelt de vennootschap de nodige werkingsmiddelen ter beschikking die nodig zijn voor de uitoefening van de functie. Financieel toezicht Art. 24. § 1. De controle op de financiële toestand, op de jaarrekening en op de regelmatigheid, vanuit het oogpunt van de wet, het decreet
Tubex, Voets & De Rynck
117
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Juridische bronnen
118
Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel en het organiek statuut van de vennootschap van de verrichtingen weer te geven in de jaarrekening, wordt alleszins - ook als daartoe geen verplichting toe zou bestaan - opgedragen aan een commissaris-revisor, benoemd door de algemene vergadering van de vennootschap uit de leden, natuurlijke of rechtspersonen van het Instituut der Bedrijfsrevisoren. § 2. De commissaris-revisor heeft de rechten, bevoegdheden en actiemiddelen zoals voorzien in het Wetboek van Vennootschappen. § 3. De commissaris-revisor wordt benoemd voor een hernieuwbare termijn van drie jaar. Op straf van een schadevergoeding kan hij tijdens zijn opdracht alleen om wettige redenen worden ontslagen. Behoudens gewichtige persoonlijke redenen mag de commissaris-revisor geen ontslag nemen tenzij ter gelegenheid van de neerlegging van zijn verslag bij de jaarrekening, en nadat hij de algemene vergadering schriftelijk heeft ingelicht van de beweegredenen van zijn ontslag. Art. 23. § 1. De Vlaamse regering duidt twee commissarissen bij BAM aan, van wie één op voordracht van de Minister bevoegd inzake Openbare Werken en Mobiliteit en één op voordracht van de Minister bevoegd voor Financiën. De commissarissen hebben een voltijdse opdracht bij BAM. § 3. Elk van de commissarissen ziet er op toe dat de opdrachten bepaald in de artikelen 4 en 5 door BAM worden uitgeoefend conform de wetten, decreten, hun uitvoeringsbesluiten, de statuten en het algemeen belang. § 5. Elk van de commissarissen kan te allen tijde ter plaatse inzage nemen van alle documenten en geschriften van BAM. Zij kunnen van de bestuurders en personeelsleden van BAM alle inlichtingen en ophelderingen vorderen en alle verificaties verrichten, die zij nodig achten voor de uitoefening van hun opdracht. § 6. Binnen een termijn van vier werkdagen te rekenen vanaf de kennisname of de ontvangst van de betrokken beslissing, kan elk van de commissarissen de Vlaamse regering een gemotiveerd beroep instellen tegen elke beslissing van de beslissings- en beheersorganen van BAM of de personen aan wie zij hun bevoegdheid hebben gedelegeerd, waarvan hij meent dat ze niet strookt met de wetten, decreten, hun uitvoeringsbesluiten, de statuten of het algemeen belang. Het beroep schort de beslissing op. Heeft de Vlaamse regering binnen een termijn van twintig werkdagen, ingaand op dezelfde dag als de termijn waarover de commissarissen beschikken, de nietigverklaring niet uitgesproken, dan wordt de beslissing definitief. In voorkomend geval wordt de nietigverklaring binnen de gestelde termijn aan de Raad van Bestuur meegedeeld. § 7. Wanneer de naleving van de wetten, decreten en hun uitvoeringsbesluiten, de statuten of het algemeen belang het vereisen, kan elke commissaris het bevoegde orgaan van BAM verplichten binnen de door hem bepaalde termijn te beraadslagen over iedere door hem bepaalde aangelegenheid. Heeft het orgaan, bij het verstrijken van de in het vorige lid bedoelde termijn, geen beslissing genomen of stemt de Vlaamse regering met de door dit orgaan genomen beslissing niet in, dan kan de Vlaamse regering de beslissing nemen in plaats van het orgaan. In dat geval kunnen de leden van het betrokken orgaan niet aansprakelijk worden gesteld voor de genomen beslissing. Art. 24. BAM neemt de nodige initiatieven opdat de realisatie van haar opdrachten jaarlijks extern wordt geëvalueerd. - Decreet van 13 december 2002 houdende de oprichting van de naamloze vennootschap van publiek recht Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel (BAM) - Besluit van de Vlaamse regering van 20 juni 2003 houdende de vaststelling van de statuten van de naamloze vennootschap van publiek recht Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel - Besluit van de Vlaamse regering van 20 juni 2003 tot vaststelling van het statuut van de regeringscommissarissen bij de naamloze vennootschap van publiek recht Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Tabel 20: Enkele financiële gegevens mbt BAM
Bron: http://www.bamnv.be/content/bam/site/?id=2446#anc18630
Tubex, Voets & De Rynck
119
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
3.3. EU-gekaderde arrangementen55 In dit onderdeel komen achtereenvolgens aan bod: Doelstelling 2, Phasing Out, Communautaire initiatieven Leader + en Interreg III.
55
Dit onderdeel beoogt geen volledigheid. Gezien de specificiteit van EU-gekaderde initiatieven, zijn deze tabellen niet exhaustief maar indicatief voor een aantal Europese initiatieven. Voor meer complete informatie wordt het raadplegen van andere bronnen aangeraden.
120
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
3.3.1. Doelstelling 256
Tabel 21: Doelstelling 2 Benaming Organisatievorm Aantal57 Welke?
Schaal
Doelstelling 2 nee 4 Vier Doelstelling 2-regio’s periode 2000-2006: 58 Provincie West-Vlaanderen (kustgebied): arrondissement Brugge: delen van Blankenberge, Brugge, Knokke; arrondissement Oostende: delen van Bredene, Middelkerke, Oostende, De Haan; arrondissement Veurne: delen van Nieuwpoort, De Panne, Koksijde. Provincie Oost-Vlaanderen: stad Gent: Briel, Sint-Macharius, Drongensesteenweg, Rooigem, Groendreef, Voormuide, Ham, Tolhuis, Blaisantvest, Wondelgemstraat, Rabot, Rabot Station, Muidebrug, Vormingsstation-Oost, Muide en Dampoort. Provincie Antwerpen: arrondissement Turnhout: Mol, Balen en Dessel; (verder ‘Antwerpse Kempen’ of ‘Kempen’) stad Antwerpen: de Luchtbal, de kanaalzone in Deurne en Merksem, de omgeving van het spoorwegemplacement in de noordelijke wijk Dam en aan de zuidzijde de wijk Seefhoek met uitlopers naar Oud-Borgerhout. (verder ‘Antwerpen Noord Oost’) Provincie Limburg: arrondissement Hasselt: Heusden-Zolder en delen van Beringen, Genk, Ham, Diepenbeek, Tessenderlo, Zutendaal, Sint-Truiden; arrondissement Maaseik: delen van Lommel, Houthalen-Helchteren, Dilsen-Stokkem; arrondissement Tongeren: Bilzen, Borgloon, Heers, Herstappe, Hoeselt, Kortessem, Tongeren, Voeren en delen van Maasmechelen. Subregionaal
56
De meeste gegevens steunen op informatie van http://europa.eu.int/scadplus/leg/nl/s24000.htm#POLITIQUE en http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/economie/brochure%20website.doc Er bestaan ook doelstelling 1 en doelstelling 3 gebieden. Vlaanderen kent echter geen doelstelling 1-gebied; doelstelling 3 beoogt, uitsluitend met bijstand van het ESF, het bevorderen van de aanpassing en modernisering van het beleid en de systemen op het vlak van onderwijs, opleiding en werkgelegenheid. Doelstelling 3 is van toepassing in de gehele EU terwijl 1 en 2 een subregionaal karakter hebben en enkel betrekking hebben op specifieke erkende regio’s. Doelstelling 3 wordt daarom niet apart behandeld in dit rapport. 57 aantal in Vlaanderen 58 Wat er exact onder deze regio’s valt, is te lezen op: http://europa.eu.int/comm/regional_policy/sources/docoffic/pdf/belgique/be_o2_nl.pdf
Tubex, Voets & De Rynck
121
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Doelstelling 2 Doelstelling 2 is een "regionale" doelstelling omdat het toepassingsgebied ervan beperkt blijft tot bepaalde zones die worden begrensd aan de hand van nauwkeurige statistische en sociaal-economische criteria. Het gaat om gebieden die met structurele problemen te kampen hebben en daarom is de communautaire steunverlening in het kader van deze doelstelling op hun sociaal-economische omschakeling gericht. De zones die in aanmerking moeten worden genomen zijn bepaald op basis van: A) een bevolkingsplafond en B) specifieke criteria per gebiedstype. A) bevolkingsplafond: De bevolking van alle onder doelstelling 2 van de Structuurfondsen vallende zones samen mag niet meer dan 18% van de totale bevolking van de Gemeenschap uitmaken. Ook mag in elke lidstaat de betrokken bevolking ten hoogste een derde kleiner zijn dan de bevolking die vroeger onder de doelstellingen 2 en 5b viel. De Commissie heeft bij Beschikking 1999/503/EG van 1 juli 1999 [Publicatieblad L 194 van 27.7.1999] een bevolkingsplafond per lidstaat vastgesteld voor doelstelling 2 in de periode 2000-2006. B) Specifieke criteria per gebiedstype Voor doelstelling 2 kunnen de volgende zones in aanmerking worden genomen: (1) zones waar sociaal-economische veranderingen in de industrie en de dienstensector plaatsvinden, (2) plattelandszones die door achteruitgang worden getroffen, (3) in moeilijkheden verkerende stedelijke zones en (4) van de visserij afhankelijke zones die zich in een crisissituatie bevinden. (1) Zones waar sociaal-economische veranderingen in de industrie en de dienstensector plaatsvinden: - deze zones moeten overeenkomen met of behoren tot een territoriale eenheid van het niveau NUTS III in de Eurostat-nomenclatuur; - de gemiddelde werkloosheid in de drie jaren vóór 1999 was hoger dan het communautaire gemiddelde; - in een referentiejaar uit de periode vanaf 1985 was het aandeel van de industrie in de totale werkgelegenheid niet kleiner dan het communautaire gemiddelde; - ten opzichte van dat referentiejaar is de industriële werkgelegenheid gedaald. Zones met een bevolking of oppervlakte van enige omvang die aan de genoemde criteria voldoen en aan een onder doelstelling 2 vallende industriezone grenzen, kunnen ook in aanmerking worden genomen. In de zones waar sociaal-economische veranderingen in de industrie en de dienstensector plaatsvinden, gaan nog steeds veel banen verloren in de traditionele industriesectoren (textiel, auto's, kolen en staal), maar verdwijnen er ook arbeidsplaatsen in de dienstensector. De ontwikkeling van nieuwe bedrijvigheid en omscholing worden er sterk bevorderd. (2) Plattelandszones die door achteruitgang worden getroffen: - het gaat om zones die overeenkomen met of behoren tot een territoriale eenheid van het niveau NUTS III in de Eurostatnomenclatuur; - de bevolkingsdichtheid bedraagt minder dan 100 inwoners/km2 of het aandeel van de landbouw in de totale werkgelegenheid was in een referentiejaar uit de periode vanaf 1985 ten minste tweemaal zo groot als het communautaire gemiddelde; - de gemiddelde werkloosheid in de drie jaren vóór 1999 was groter dan het communautaire gemiddelde of de bevolking is sinds 1985 afgenomen. Plattelandszones die zich voor ernstige sociaal-economische problemen geplaatst zien als gevolg van hetzij de vergrijzing, hetzij de daling van de landbouwberoepsbevolking, kunnen eveneens in aanmerking worden genomen.
122
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Doelstelling 2 In de plattelandsgebieden vinden ingrijpende veranderingen plaats. De landbouw is niet langer een belangrijke bron van werkgelegenheid, maar blijft de grootste grondgebruiker. Om deze gebieden te revitaliseren en bevolkt te houden is het noodzakelijk nieuwe concurrerende bedrijvigheid en nauwe relaties met de stedelijke centra te ontwikkelen. (3) In moeilijkheden verkerende stedelijke zones zijn dichtbevolkte zones die voldoen aan ten minste één van de volgende criteria: - een langdurige werkloosheid die hoger is dan het communautaire gemiddelde; - een grote armoede, waaronder ook slechte woonomstandigheden worden verstaan; - een bijzonder slechte situatie op milieugebied; - een hoog misdaadcijfer; - een laag onderwijsniveau. De stedelijke problematiek staat centraal in de economische, sociale en territoriale veranderingen. Steden bevatten concentraties van ontwikkelingspotentieel en werken onderling samen in netwerken. Steden hebben echter ook met velerlei problemen van achterblijvende ontwikkeling te kampen, zoals blijkt uit het bestaan van achterstandsbuurten die worden gekenmerkt door sociale uitsluiting en grote armoede. Van de steden gaat voorts een grote milieudruk uit. Daartegenover staat dat zij een stimulerende rol spelen in de ontwikkeling van het omringende platteland. (4) Van de visserij afhankelijke zones in een crisissituatie zijn kustzones waar de visserijsector een belangrijk aandeel heeft in de totale werkgelegenheid en die zich geplaatst zien voor structurele sociaal-economische problemen in verband met de herstructurering van de visserijsector waardoor het aantal arbeidsplaatsen in deze sector in belangrijke mate afneemt.
Wettelijk kader (Aanvang)
Organisatie in regelgeving
Tubex, Voets & De Rynck
Doelstelling 2 geldt dus voor vier typen van geografische gebieden. Daarnaast kunnen ook zones in aanmerking worden genomen die zich voor ernstige structurele problemen of een hoge werkloosheid geplaatst (dreigen te) zien als gevolg van een aan de gang zijnde (of geplande) herstructurering in de sector landbouw, industrie of diensten. In 2003 kan de Commissie in geval van een ernstige crisis in een regio de lijst van de zones op voorstel van de lidstaat wijzigen zonder het bestreken percentage van de bevolking in de betrokken doelstelling 2-regio te verhogen. - EG-verdrag alsmede in de Verordening (EG) nr. 1260/99 - Verordening (eg) nr. 1783/1999 van het europees parlement en de raad van 12 juli 1999 met betrekking tot het europees fonds voor regionale ontwikkeling(1) Beheersovereenkomst met het Vlaamse Gewest: - monitoringcomité (op Vlaams niveau) - managementcomité - programma-secretariaat - ambtelijke technische werkgroep - adviesgroep Beslissing Vlaamse regering van 3 maart 2002: Provincies beheersautoriteit (voor EFRO, Leader en Urban)
123
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Doelstelling 2 Voorbeeld West-Vlaanderen: Het provinciebestuur is in opdracht van de Vlaamse overheid belast met de opstelling van het programma, de coördinatie en het beheer 59 van het Doelstelling 2-programma voor de kust. De Provincie staat in voor het programmasecretariaat met als taken: de dagelijkse opvolging van de projecten, de algemene coördinatie en het voorbereidende werk voor de technische werkgroep, de adviesgroep duurzame ontwikkeling en het Managementcomité. Projectvoorstellen worden ingediend bij het programmasecretariaat per standaardaanvraagformulier. Vervolgens licht de technische werkgroep de projecten door vanuit verschillende invalshoeken. Deze multidisciplinaire ambtelijke werkgroep geeft adviezen en opmerkingen op de projecten die vervolgens ter beslissing aan het Managementcomité worden voorgelegd. Het Managementcomité komt drie tot vier keer per jaar samen en is het beslissende orgaan voor dat bestaat uit vijf vertegenwoordigers van de Vlaamse Regering, vijf van de provincieraad en vijf van de gemeenteraden. Als adviserende leden zijn er vertegenwoordigers van de sociale partners, van de provinciale administratie en van de bevoegde Vlaamse administraties. Na goedkeuring door het Managementcomité en als de cofinanciering rond is, kunnen de projecten van start gaan. De projectleiders ontvangen van de bevoegde Vlaamse administratie de nodige richtlijnen om de projectadministratie te voeren en de subsidies te ontvangen. Wat EFRO-middelen betreft is de bevoegde administratie het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Europa Economie en wat ESF-middelen betreft het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Europa Werkgelegenheid.
Proces in regelgeving
59
Op het Vlaamse niveau is op initiatief van de Vlaamse minister-president (o.m. bevoegd voor buitenlands beleid en Europese aangelegenheden) een Monitoring Comité opgericht. Dit Comité is verantwoordelijk voor de algemene strategie en het globale toezicht op het programma. Het bestaat uit de bevoegde Vlaamse ministers en vertegenwoordigers van de Europese Commissie, met daarnaast, als adviserende leden, vertegenwoordigers van het Managementcomité, de sociale partners en de bevoegde Vlaamse administraties. De Vlaamse overheid is beheers- en tevens betalingsautoriteit. De programmering is een essentieel onderdeel van de tenuitvoerlegging van het regionale beleid van de Unie. In eerste instantie dienen de lidstaten ontwikkelingsplannen in. Deze bevatten een nauwkeurige beschrijving van de sociaal-economische situatie in het land en de betrokken regio's, een beschrijving van de meest geschikte strategie om de nagestreefde ontwikkelingsdoelstellingen te bereiken en gegevens over gebruik en vorm van de gevraagde financiële bijdrage van de Structuurfondsen. Op basis van de plannen van de lidstaten stelt de Commissie programmeringsdocumenten vast, waarbij zij ervoor zorgt dat rekening wordt gehouden met haar algemene richtsnoeren . Bij doelstelling 2 krijgen deze programmeringsdocumenten de vorm van enkelvoudige programmeringsdocumenten (EPD’s). Via de doelstelling 2-EPD's wordt zorg gedragen voor de coördinatie van alle structurele steun van de Gemeenschap, inclusief de steun voor plattelandsontwikkeling maar exclusief de in het kader van doelstelling 3 toegekende steun voor het menselijke kapitaal. Het EPD bevat een beschrijving van de gekozen strategie en prioritaire zwaartepunten, een beknopte beschrijving van de overwogen maatregelen en een indicatief financieringsplan waarin de subsidiabele financieringen van de overheid/de privé-sector zijn vermeld. Voorts wordt in het EPD aangegeven met welke systemen voor het financiële beheer, het toezicht, de evaluatie en de controle zal worden gewerkt. In
http://www.west-vlaanderen.be/bestuur®io/doelstelling2kust/organisatieprocedure.htm
124
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Financiering in regelgeving
Doelstelling 2 totaal worden 96 regionale programma's uitgevoerd in de 12 lidstaten met doelstelling 2-zones. (zie ook ‘organisatie in regelgeving’) Voor de periode 2000-2006 beschikken de Structuurfondsen over 195 miljard euro. Daarvan is 22,5 miljard euro (11,5% van het totaal) bestemd voor doelstelling 2 in die periode van 7 jaar. Het aandeel daarin van de overgangssteun bedraagt 2,721 miljard euro. Doelstelling 2 wordt gefinancierd door het EFRO en het ESF. Bij Beschikking 1999/504/EG van de Commissie van 1 juli 1999 [Publicatieblad L 194 van 27.7.1999] is een indicatieve verdeling over de lidstaten van de vastleggingskredieten voor doelstelling 2 van de Structuurfondsen voor de periode 2000-2006 vastgesteld. Binnen EFRO kunnen tot maximaal 50% van de projectkosten als subsidie worden verleend voor projecten in de nieuwe doelstelling 2gebieden en tot 2005 in de voormalige doelstelling 2- en 5b-gebieden. De projecten moeten niet alleen passen binnen de contouren van doelstelling 2 die voor het betrokken gebied vooropgesteld zijn door Europa, maar ook aansluiten bij de prioriteiten en maatregelen die op gewestelijk niveau per regio zijn vastgesteld. Geen volledige gegevens ivm financiering; wat betreft Vlaanderen: Doelstelling 2 Kust-gebied: ongeveer 89 miljoen Euro, waarvan - Europa: 25.190.000 euro (vooral EFRO, klein deel ESF) - Vlaamse overheid: 25.534.349 euro - Gemeenten en provincies: 25.996.294 euro - Privé: 11.430.519 euro Doelstelling 2 Antwerpse Kempen: Europese middelen 16.932.150 EUR (683.041.238 BEF)60 + inbreng andere partners 61 Doelstelling 2 Antwerpen Noord-Oost: Europese middelen 19.225.000 Euro + inbreng andere partners (totaal 58 miljoen euro tussen 62 2000 en 2008. Doelstelling 2 Limburg: EFRO 65.420.000 Euro + ESF 10 626 000 euro 63 + inbreng andere partners Doelstelling 2 Gent: 10,02 miljoen Euro EFRO64 + inbreng andere partners De financiële tussenkomst van het EFRO betreft de cofinanciering van zowel overheids- als privé-uitgaven, en kan maximaal 50% bedragen van de totale projectkosten. In principe komt iedere actie die een bijdrage kan leveren tot de economische ontwikkeling of omschakeling van een gebied in
60
http://www.provant.be/economie/doelstelling2kempen/ http://www.provant.be/publicat/agendapr/jaarverslagen_2003/Doelstelling-2-Programma.pdf 62 http://www.somavzw.be/old/soma/soma.html 63 http://www.limburg.be/europesesteun/overzicht_prioriteiten.pdf 64 http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/economie/brochure%20website.doc 61
Tubex, Voets & De Rynck
125
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Doelstelling 2 aanmerking voor EFRO-subsidiëring, op voorwaarde dat zij past binnen de prioriteiten en maatregelen van het programma en binnen het ter beschikking staande budget. Voor ieder programma beslist een bevoegd Comité (Management Comité) over de toekenning van de EFRO-steun aan de individuele projecten. De toekenning van de EFRO-subsidie gebeurt op basis van vooraf vastgestelde objectieve criteria.
- werking - project Beleidscyclus Taakinhoud
Actoren
Procesbegeleiding Inspraak en participatie
126
De bijdrage van de Structuurfondsen in het kader van doelstelling 2 bedraagt ten hoogste 50% van de totale subsidiabele kosten en in de regel ten minste 25% van de subsidiabele overheidsuitgaven. In het geval van investeringen in ondernemingen worden voor de bijdrage van de Fondsen de voor staatssteun vastgestelde maxima inzake steunintensiteit en cumulering in acht genomen. Indien bij het betrokken bijstandspakket investeringen worden gefinancierd die inkomsten zullen opleveren (bijvoorbeeld: een brug, een tolweg), wordt de bijdrage van de Fondsen voor die investeringen bepaald met inachtneming van de hoogte van de inkomsten die normaliter tegemoet kunnen worden gezien. Bij doelstelling 2 gelden dan voor de bijdrage van de Fondsen de volgende maxima: - In het geval van investeringen in infrastructuur die aanzienlijke inkomsten zal opleveren, kan de bijstand niet meer dan 25% van de totale subsidiabele kosten bedragen. Bovenop dit maximumpercentage zijn andere vormen van financiering dan rechtstreekse steunverlening mogelijk tot 10% van de totale subsidiabele kosten. - In het geval van investeringen in ondernemingen kan de bijstand niet meer dan 15% van de totale subsidiabele kosten bedragen. Gaat het om investeringen in kleine en middelgrote ondernemingen, dan is bovenop dit maximumpercentage indirecte financiering tot 10% van de totale subsidiabele kosten mogelijk. Zie ‘financiering’ Zie ‘financiering’ Beleidsvoorbereiding en -implementatie Doelstelling 2 heeft betrekking op zones die met structurele problemen kampen in verband met economische en sociale omschakelingen. Hieronder vallen visserij-afhankelijke zones in een crisissituatie, zones met sociaal-economische veranderingen in de industrie en dienstensector, plattelandszones in achteruitgang en in moeilijkheden verkerende stedelijke gebieden. In het kader hiervan kunnen acties worden ondersteund door het EFRO, het ESF, het FIOV en het EOGFL. Wat doelstelling 2 betreft, zijn de management comtiés samengesteld uit vertegenwoordigers van de Vlaamse regering, de Provincies, de gemeenten, de Vlaamse en Provinciale administraties, de sociaal-economische organisaties uit de streek, de sociale partners en de milieu- en natuurbeweging. Europees: vertegenwoordigers Europese commissie in europees monitoringcomité Vlaams: ja (monitoring- en management comité) Provinciaal: ja (management comité) Lokaal: ja (management comité) Privaat: Sociale partners (adviserende leden monitoringcomité en vijf vertegenwoordigers in Management Comité); milieu & natuurbeweging (?) Provincies coördinerende rol; programmasecretariaat begeleidt projecten Sociale partners (adviserende leden monitoringcomité en 5 vert. in Man.Com.) / milieu- en natuurbeweging (?)
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming Controle en toezicht
Doelstelling 2 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Europa Economie & algemene controle door provinciebestuur Naast het Management Comité bestaat per programma een Monitoring Comité dat verantwoordelijk is voor de algemene strategie en het globale toezicht op het programma. Wat doelstelling 2 betreft, tellen deze Comités de Vlaamse ministers en de vertegenwoordigers van de Europese Commissie als effectieve leden. Daarnaast zetelen als adviserende leden, de vertegenwoordigers van de betrokken programma-instanties, de sociale partners en de bevoegde Vlaamse administraties. Tijdens de uitvoering van het programma kan het Monitoring Comité - op voorstel van het Management Comité - verschuivingen van financiële middelen tussen de diverse prioriteiten en maatregelen goedkeuren tot een maximum van 25% van de totale EU-bijdrage.
Juridische bronnen
Tubex, Voets & De Rynck
VERORDENING (EG) Nr. 1260/1999 VAN DE RAAD van 21 juni 1999, art. 34: Onverminderd artikel 8, lid 3, is de beheersautoriteit zoals omschreven in artikel 9, onder n), verantwoordelijk voor de doeltreffendheid en de deugdelijkheid van het beheer en de uitvoering De Commissie en de beheersautoriteit onderwerpen jaarlijks, naar aanleiding van de indiening van het in artikel 37 bedoelde jaarverslag over de uitvoering, de belangrijkste in het voorgaande jaar geboekte resultaten aan een onderzoek waarvan de voorwaarden met instemming van de betrokken lidstaat en de betrokken beheersautoriteit worden vastgesteld. De beheersautoriteit past, op verzoek van het toezichtcomité of op eigen initiatief, het programmacomplement aan, zonder het totale bedrag van de bijdrage van de fondsen voor het betrokken prioritaire zwaartepunt of de specifieke doelstellingen ervan te wijzigen. Art. 35: Elk communautair bestek of enkelvoudig programmeringsdocumenten elk operationeel programma wordt door een toezichtcomité begeleid. De toezichtcomités worden door de lidstaat ingesteld in overleg met de beheersautoriteit en na raadpleging van de partners. De partners zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen. Een vertegenwoordiger van de Commissie en, in voorkomend geval, van de EIB neemt met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het toezichtcomité deel. Art. 36 indicatoren voor het toezicht Art. 41-43: Evaluatie - Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen - Mededeling, COM(1999)344 def - De Commissie heeft bij Beschikking 1999/503/EG van 1 juli 1999 [Publicatieblad L 194 van 27.7.1999] een bevolkingsplafond per lidstaat vastgesteld voor doelstelling 2 in de periode 2000-2006. - Beschikking 2000/119/EG - Beschikking 1999/504/EG van de Commissie van 1 juli 1999 [Publicatieblad L 194 van 27.7.1999] - Beslissing Vlaamse regering van 3 maart 2002
127
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Figuur 14: Procedures Doelstelling 2 in West-Vlaanderen
Bron: http://www.west-vlaanderen.be/bestuur®io/doelstelling2kust/organisatieprocedure.htm
128
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Figuur 15: Doelstelling 2 en Phasing Out in Vlaanderen
Bron: http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/economie/brochure%20website.doc
Tubex, Voets & De Rynck
129
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
3.3.2. Phasing out
Tabel 21: Phasing out65 Benaming Juridische vorm Aantal66 Welke?
Schaal
Phasing out Nee 4 Vier Vlaamse regio’s periode 2000-2005 zijn in Phasing Out: Provincie West-Vlaanderen (Westhoek): arrondissement Diksmuide: Diksmuide, Houthulst, Lo-Reninge; arrondissement Ieper: Ieper, Langemark-Poelkappelle, Poperinge, Zonnebeke; arrondissement Veurne: Veurne en delen van Nieuwpoort; arrondissement Oostende: Gistel, Oudenburg en delen van Bredene, Middelkerke, Oostende. Provincie Oost-Vlaanderen (Meetjesland): arrondissement Eeklo: Assenede, Eeklo, Kaprijke, Maldegem, Sint-Laureins. Provincie Antwerpen: arrondissement Turnhout: Laakdal, Geel, Meerhout, Grobbendonk, Herentals, Olen, Herenthout, Turnhout, Kasterlee, Westerlo. Provincie Limburg: arrondissement Hasselt: As, Leopoldsburg, Lummen, Nieuwerkerken, Opglabbeek, Hasselt, Zonhoven, en delen van Beringen, Diepenbeek, Genk, Ham, Sint-Truiden, Tessenderlo; arrondissement Maaseik: Overpelt en delen van Dilsen-Stokkem, Houthalen-Helchteren, Lommel; arrondissement Tongeren: delen van Maasmechelen. Subregionaal Phasing Out omvat overgangsmaatregelen voor gebieden die in de periode 1994-1999 nog wel in het kader van doelstelling 1, 2 of de vroegere doelstelling 5b werden gesubsidieerd maar die niet meer erkend worden in periode 2000-2006. 1. Niettegenstaande artikel 3 wordt in de regio’s die in 1999 op grond van Verordening (EEG) nr. 2052/88 onder doelstelling 1 vallen, maar niet in de in artikel 3, lid 1, tweede alinea, en lid 2, van de onderhavige verordening bedoelde lijst zijn opgenomen, bij wijze van overgangsmaatregel van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2005 steun uit de fondsen uit hoofde van doelstelling 1 verleend. 2. Niettegenstaande artikel 4 wordt in de zones die in 1999 op grond van Verordening (EEG) nr. 2052/88 onder doelstelling 2 of 5b vallen, maar niet in de in artikel 4, lid 4, van de onderhavige verordening bedoelde lijst zijn opgenomen, bij wijze van overgangsmaatregel van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2005 steun uit het EFRO uit hoofde van doelstelling 2 van de
65 66
VERORDENING (EG) Nr. 1260/1999 VAN DE RAAD van 21 juni 1999, art. 6 aantal in Vlaanderen
130
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming Wettelijk kader (Aanvang)
Organisatie in regelgeving
Phasing out onderhavige verordening verleend. EG-verdrag Verordening (EG) nr. 1260/99 Verordening (eg) nr. 1783/1999 van het europees parlement en de raad van 12 juli 1999 met betrekking tot het europees fonds voor regionale ontwikkeling(1) Grotendeels gelijklopend met Doelstelling 2; Beslissing Vlaamse regering van 3 maart 2002: Provincies beheersautoriteit (voor EFRO, Leader en Urban) 67 Voorbeeld uit beheersovereenkomst tussen Vlaamse overheid & provincie Limburg : Beheersautoriteit = Vlaamse regering vertegenwoordigd door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (Departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw) Het Ministerie geldt als dusdanig als eindverantwoordelijke en centraal aanspreekpunt t.a.v. de Europese Commissie voor de effectieve realisatie van het programma. Het financieel beheer en de financiële controle op de regelmatigheid van de medegefinancierde verrichtingen worden uitgevoerd door het Ministerie. De concrete uitvoering van de taken van de beheersautoriteit, met uitzondering van het financieel beheer en de financiële controle, worden aan het Provinciebestuur Limburg gedelegeerd: - het totstandbrengen van een systeem voor de verzameling van betrouwbare financiële en statistische gegevens over de uitvoering, de indicatoren voor het toezicht en de evaluatie, evenals de toezending van deze gegevens op de met de Europese Commissie en de Vlaamse regering overeengekomen wijze; - de aanpassing en uitvoering van het programmacomplement; - de opstelling en indiening van de jaarverslagen en het eindverslag bij de Europese Commissie; - de organisatie van de evaluatie halverwege de looptijd van het programma - het voeren van een afzonderlijke boekhouding dan wel het hanteren van een adequate boekhoudkundige codering van alle verrichtingen in het kader van het programma door de instanties die deelnemen aan het beheer en de uitvoering van het programma - de overeenstemming met het door de Gemeenschap gevoerde beleid - het nakomen van de verplichtingen inzake voorlichting en publiciteit
Voor de concretisering van het programma zijn er twee structuren: 1. het Monitoring Comité Samenstelling: - effectieve leden: alle Vlaamse ministers - adviserende leden: afgevaardigde(n) van de Europese Commissie, sociale partners, programmasecretariaat van de managementcomités Taken: - het opstellen van een algemeen beleidskader voor gebiedsgerichte programma’s als leidraad voor de programmeringsdocumenten - het bevestigen of aanpassen van de programmeringscomplementen
67
http://www.limburg.be/europesesteun/brochure2.pdf
Tubex, Voets & De Rynck
131
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Proces in regelgeving
Financiering in regelgeving
Phasing out - de goedkeuring van de criteria voor de selectie van de projecten - het goedkeuren van procedures voor indiening, behandeling en monitoring van projecten - de regelmatige opvolging van de uitvoering van de programma’s - het onderzoek van de bereikte resultaten en evaluatie om de 2 jaar - het goedkeuren van de jaarverslagen voor toezending aan de Europese Commissie - het goedkeuren van eventuele aanpassingen of herzieningen van de programma’s 2. Managementcomité Samenstelling: - effectieve leden : vertegenwoordigers van de Vlaamse regering, van de Provincieraad en van de gemeenten via de streekplatformen - adviserende leden : vertegenwoordigers van de Provinciale administratie, de Vlaamse administratie, de sociale partners, milieu/natuurorganisatie en het programmasecretariaat (met inbegrip van de adviezen van de eventuele technische werkgroep(en)). Taken: - Het voorstellen van de programmeringsdocumenten voor het geselecteerde doelstelling 2 gebied en/of phasing out zone - het dagelijks beheer en opvolgen van de projecten via het op te richten secretariaat - de dagelijkse opvolging van de gebiedsgerichte programma’s - het ordenen en coördineren van het complexe werkveld - het organiseren van technische werkgroepen en adviserende deskundigen - het faciliteren van de contacten tussen en het afstemmen van de werking van de (eventuele) verschillende programma-eenheden - de terugkoppeling naar de Vlaamse overheid Het managementcomité wordt ondersteund door een programmasecretariaat met als taken: - de administratieve ondersteuning en voorbereiding van de vergaderingen van het managementcomité en technische werkgroep(en) - de begeleiding van de (potentiële) projectindieners - de administratieve afhandeling van de projectaanvragen - de dagelijkse projectopvolging - sensibilisering en informatieverstrekking Art. 21 Volgens de procedures van artikel 48 tot en met 51 stelt de Commissie, na mededeling ter informatie aan het Europees Parlement, richtsnoeren vast waarin voor elk initiatief de doelstellingen, het toepassingsgebied en passende uitvoeringsbepalingen worden beschreven. De richtsnoeren worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. (zie ook ‘organisatie in regelgeving’) Voor de regio's die in de periode 1994-1999 onder doelstelling 2 of 5b vielen en die voor de periode 2000-2006 niet in aanmerking zijn genomen voor de nieuwe doelstelling 2, is overgangssteun ingesteld. Dankzij deze afnemende overgangssteun zal de financiële steun van de Structuurfondsen niet plotseling worden stopgezet en zullen de in de vorige programmeringsperiode bereikte resultaten kunnen worden geconsolideerd. Gedurende 6 jaar, namelijk van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2005, wordt in de betrokken regio's overgangssteun uit het EFRO toegekend. Ten behoeve van de structurele omschakeling van deze gebieden kan bovendien steun worden toegekend voor plattelandsontwikkeling uit de afdeling Garantie van het EOGFL en, in het kader van het visserijbeleid, uit het FIOV en doelstelling 3-steun voor structurele hervorming uit het Europees Sociaal Fonds ( ESF ). Voor de doelstellingen 1 en 2 wordt bij de verdeling onderscheid gemaakt met betrekking tot toewijzingen van kredieten aan regio's en
132
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Phasing out zones die overbruggingssteun krijgen. Deze toewijzingen worden bepaald volgens de in de eerste alinea bedoelde criteria. De jaarlijkse verdeling van deze kredieten is degressief vanaf 1 januari 2000 en is in 2000 lager dan in 1999. Het patroon van de overgangssteun kan, in overleg met de Commissie, worden toegesneden op de specifieke behoeften van de individuele regio's, mits de financiële toewijzing voor elke regio wordt gerespecteerd. * EFRO: De maximale Europese bijdrage kan 20 tot 50 procent van de totale projectkosten belopen. Het degressieve verloop van de betoelaging uit zich in afnemende jaarpercentages. * projectpromotor Cijfers voor Vlaanderen: West-Vlaanderen (Westhoek): 7,86 miljoen euro EFRO voor phasing out-gedeelte + inbreng andere partners Oost-Vlaanderen (Meetjesland): 3,56 miljoen euro EFRO voor phasing out-gedeelte + inbreng andere partners Antwerpen (Kempen): 10 miljoen euro (EFRO) voor het phasing out-gedeelte + inbreng andere partners Limburg: 16,65 miljoen euro (EFRO) voor het phasing out-gedeelte + inbreng andere partners
- werking - projecten Beleidscyclus Taakinhoud
Actoren
Procesbegeleiding Inspraak en participatie Controle en toezicht
68
Zie ‘financiering’ Zie ‘financiering’ Beleidsvoorbereiding en -implementatie Wat de oudere doelstelling van het programma 5B betrof: een bijdrage te leveren tot de verhoging van de welvaart en het welzijn van de bevolking van het betrokken gebied. Dit kan slechts bereikt worden door te zorgen voor voldoende kwalitatieve en kwantitatieve werkgelegenheid enerzijds en voor een kwalitatieve woon-, werk- en verblijfsomgeving anderzijds. Het hele programma draait om economische groei, sociale vooruitgang en het behoud en de ontwikkeling van ecologische en landschappelijke waarden. Deze Doelstellingen sluiten dus zeer nauw aan bij het doel van het vroegere 5b-programma. Belangrijk onderscheid is dat het accent op land68 en tuinbouw verdween; er worden immers geen middelen uit het landbouwfonds meer ter beschikking gesteld. Europees: vertegenwoordigers Europese commissie in europees monitoringcomité Vlaams: Vlaamse Ministers: monitoringcomité & Vlaamse Administratie (adviserende leden monitoringcomité en 4 adviserende vert. in Man.Com.); vijf vertegenwoordigers in Management Comité Provinciaal: tien vertegenwoordigers provincieraad in Management Comité & vijf administratieve vertegenwoordigers van de Provincie (adviserende leden Management Comité) Lokaal: tien vertegenwoordigers van de gemeenteraad in het Management Comité Privé: Sociale partners (adviserende leden monitoringcomité en vijf vertegenwoordigers in Management Comité) (zie ook ‘doelstelling 2’) Provincie coördinerende rol; programmasecretariaat begeleidt projecten Sociale partners, andere (?) 10e directie (Economie, Land- en Tuinbouw en Externe betrekkingen): opvolging van 5b phasing out monitoringcomité:
http://www.west-vlaanderen.be/bestuur®io/5bphasingout_westhoek/Doel.htm
Tubex, Voets & De Rynck
133
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Juridische bronnen
69
Phasing out VERORDENING (EG) Nr. 1260/1999 VAN DE RAAD van 21 juni 1999, art. 34: Onverminderd artikel 8, lid 3, is de beheersautoriteit zoals omschreven in artikel 9, onder n), verantwoordelijk voor de doeltreffendheid en de deugdelijkheid van het beheer en de uitvoering. De Commissie en de beheersautoriteit onderwerpen jaarlijks, naar aanleiding van de indiening van het in artikel 37 bedoelde jaarverslag over de uitvoering, de belangrijkste in het voorgaande jaar geboekte resultaten aan een onderzoek waarvan de voorwaarden met instemming van de betrokken lidstaat en de betrokken beheersautoriteit worden vastgesteld. De beheersautoriteit past, op verzoek van het toezichtcomite of op eigen initiatief, het programmacomplement aan, zonder het totale bedrag van de bijdrage van de fondsen voor het betrokken prioritaire zwaartepunt of de specifieke doelstellingen ervan te wijzigen. Elk communautair bestek of enkelvoudig programmeringsdocumenten elk operationeel programma wordt door een toezichtcomite 69 begeleid. De toezichtcomités worden door de lidstaat ingesteld in overleg met de beheersautoriteit en na raadpleging van de partners. De partners zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen. Een vertegenwoordiger van de Commissie en, in voorkomend geval, van de EIB neemt met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het toezichtcomité deel. Art. 36 indicatoren voor het toezicht Art. 41-43: Evaluatie - Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen
VERORDENING (EG) Nr. 1260/1999 VAN DE RAAD van 21 juni 1999, art. 35
134
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
3.3.3. Communautaire initiatieven70 ‘Leader+’
Tabel 21: Communautaire initiatieven ‘Leader +’71 Benaming Organisatievorm Aantal Welke?
Schaal
Communautaire initiatieven Leader + Nee 5 (1 per provincie) West-Vlaanderen: Brugse Ommeland Antwerpen: Kempen Oost-Vlaanderen: Meetjesland Limburg: Midden-Maasland Vlaams-Brabant: Pajottenland Subregionaal In tegenstelling tot bij Leader I en II komen voor Leader + alle plattelandsgebieden in aanmerking, en met name die gebieden die niet aan de vorige communautaire initiatieven hebben deelgenomen. Teneinde echter de communautaire middelen op de meestbelovende voorstellen te concentreren, zal slechts een beperkt aantal gebieden voor communautaire steun uit hoofde van de onderdelen 1 en 2 in aanmerking komen. In die optiek voeren de nationale autoriteiten een transparante en strenge selectieprocedure in waarmee, via één of meer oproepen tot indiening van voorstellen, de plattelandsgebieden kunnen worden geselecteerd die voor Leader+ in aanmerking komen. Deze selectie geschiedt op basis van de algemene criteria die in deze mededeling zijn vastgesteld alsmede van de specifieke criteria die zijn afgestemd op de bijzondere kenmerken van de gebieden en op de doelstellingen die de lidstaten via Leader+ nastreven. De afbakening van de in aanmerking komende plattelandsgebieden valt niet noodzakelijkerwijs samen met een nationale bestuurlijke indeling of met de voor de bijstand uit hoofde van de doelstellingen 1 en 2 van de Structuurfondsen vastgestelde indeling in regio's. Het zijn kleinere gebieden met een landelijk karakter, die vanuit geografisch, economisch en sociaal oogpunt een homogeen geheel vormen en die over de middelen beschikken om een levensvatbare ontwikkelingsstrategie ten uitvoer te leggen. Algemeen gesproken zou een plattelandsgebied, voor de dichtstbevolkte regio's (in de orde van 120 inwoners/km2), niet meer dan 100.000 inwoners en niet minder dan ongeveer 10.000 inwoners mogen tellen. In bepaalde regio's in Noord-Europa kunnen evenwel naar behoren met redenen omklede uitzonderingen op die criteria worden geaccepteerd.
70
Naast Europese steun via prioritaire doelstellingen zijn er ook eigen initiatieven vanuit de Europese Commissie, genaamd Communautaire initiatieven. Tijdens de periode 2000-2006 zijn er vier communautaire initiatieven van toepassing: Leader+, Equal, Urban II en Interreg III. Omdat Equal een eerder specifieke opdracht heeft, namelijk de bevordering van de transnationale samenwerking inzake bestrijding van discriminaties en ongelijkheden op de arbeidsmarkt (ESF), heeft als zodanig geen specifieke subregionale afbakening, dit initiatief wordt in dit rapport niet verder uitgewerkt. Urban II wordt evenmin verder behandeld omdat in Vlaanderen de stad Antwerpen geselecteerd is en het als zodanig enkel als een lokaal initiatief kan beschouwd worden. 71 Onze informatie bouwt grotendeels voort op http://www.leadervlaanderen.be/ en VERORDENING (EG) Nr. 1260/1999 VAN DE RAAD van 21 juni 1999, art. 20
Tubex, Voets & De Rynck
135
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming Wettelijk kader (Aanvang) Organisatie in wetgeving
Communautaire initiatieven Leader + EG-verdrag Verordening (EG) nr. 1260/99 Beslissing Vlaamse regering van 3 maart 2002: Provincies beheersautoriteit (voor EFRO, Leader en Urban) De bepalingen van de algemene Structuurfondsen-verordening op het gebied van beheer, toezicht, controle en evaluatie zijn van toepassing op het initiatief Leader+. MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE LIDSTATEN van 14 april 2000 tot vaststelling van de richtsnoeren voor het communautaire initiatief voor plattelandsontwikkeling (Leader +) (2000/C 139/05): 12. De begunstigden van de financiële bijdrage van Leader + bestaan uit een geheel van partners, plaatselijke groepen (PG's) genoemd. De PG's dragen de ontwikkelingsstrategie en zijn verantwoordelijk voor de uitvoering ervan. De PG's moeten bestaan uit een geheel van partners waarin de verschillende sociaal-economische milieus van het gebied evenwichtig en representatief vertegenwoordigd zijn. Op het niveau van de besluitvorming moeten de economische partners en de verenigingen ten minste 50 % van het plaatselijke partnerschap uitmaken. De leden van de PG's moeten blijk geven van hun vermogen om samen een ontwikkelingsstrategie voor het gebied uit te stippelen en deze uit te voeren. De deugdelijkheid en het operationele karakter van het partnerschap moeten met name worden beoordeeld in termijn van de doorzichtigheid en duidelijkheid in de toekenning van de rollen en de bevoegdheden. De capaciteit van de partners om zich van de toegekende taken te kwijten en de doeltreffendheid van de werkingsmechanismen en van de besluitvorming zullen gewaarborgd moeten zijn. De leden van de PG's moeten ter plaatse gevestigd zijn en: - hetzij een administratieve en financiële coördinator aanstellen die in staat is overheidssubsidies te beheren en erop toeziet dat het partnerschap goed functioneert; . hetzij zich verenigen in een gemeenschappelijke rechtsstructuur waarvan de statuten een goed functioneren van het partnerschap en het vermogen om overheidssubsidies te beheren, waarborgen. (+ verdere artikelen over procedures & financiële regelingen) Wat het financieel beheer betreft wordt in het Programma een duidelijke beschrijving gegeven van de wijze van beheer en van de procedures voor de beschikbaarstelling en de overmaking van - met name communautaire - financiële middelen. Verder kan aan de hand van de ingevoerde procedures een doeltreffende controle van de uitgaven worden uitgevoerd. Op het niveau van de PG's zorgt een toezichtcomité voor het toezicht op de steunmaatregelen met behulp van financiële en structurele indicatoren waarmee de financiële en materiële uitvoering van de maatregelen en hun impact op het gebied worden geanalyseerd. Vervolgens worden de resultaten aan de Europese waarnemingspost overgedragen voor consolidering en verspreiding. Op regionaal en op nationaal niveau komt ten minste één maal per jaar een stuurgroep bijeen om na te gaan hoe de tenuitvoerlegging van Leader+ vordert. In Vlaanderen is er voorts sprake van: A. Regionaal netwerk Binnen het Vlaams Gewest wordt een netwerk gevormd waaraan alle plattelandsgebieden kunnen deelnemen. Hierbij wordt ondermeer gedacht aan: - overheden (gemeenten, provincies, Vlaams Gewest, betrokken ministeries,..) - maatschappelijke organisaties, landbouworganisaties, economische organisaties - organisaties actief op het vlak van plattelandsontwikkeling - Alle begunstigden in het kader van Leader+ zullen actief aan het netwerk deelnemen, maar ook de overige deelnemers van het netwerk die in deze gebiedsgebonden activiteiten betrokken zijn, zullen worden uitgenodigd om hun ervaringen, knowhow en
136
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Communautaire initiatieven Leader + projecten in het netwerk in te brengen. Daar vrouwen en jongeren bij Leader+ specifieke doelgroepen zijn, zal hen in het kader van de netwerkvorming gevraagd worden actief deel te nemen. Het netwerk is echter flexibel en kan zowel qua deelnemers als qua actieterrein variëren en evolueren in de loop van de uitvoeringsperiode van het Leader+-programma. Er dient namelijk uitgegaan te worden van de vragen en behoeften uit de praktijk van de Leader+- en andere plattelandsgebieden. B. Activeringscel Teneinde het netwerk operationeel te maken, zal een organisatie (Vlaams Gewest) aangetrokken worden die de taken van de “Activeringscel” op zich neemt. De taken van de “Activeringscel” zijn o.m.: - verzameling, analyse en verspreiding van informatie binnen het Vlaams Gewest over overdraagbare goede praktijken; - activering van het netwerk; - organisatie van de uitwisseling van ervaringen en knowhow, meer bepaald ten gunste van minder ervaren gebieden die moeten kunnen profiteren van hetgeen door de PG’s met meer ervaring is bereikt; - verlening van technische bijstand aan de interterritoriale en transnationale samenwerkingsverbanden. C. Aanspreekpunt t.o.v. Europese Waarnemingspost Gelet op het feit dat de Europese Commissie wenst dat er slechts één aanspreekpunt per lidstaat is voor de contacten met de Europese Waarnemingspost, werden tussen het Vlaams en het Waals Gewest de nodige afspraken gemaakt om een protocol te sluiten teneinde in dit kader de nodige concrete regelingen te treffen en een ‘nationale eenheid’ op te richten. Het is het Waals Gewest dat de coördinerende rol waarneemt op het nationale niveau, in het bijzonder voor wat betreft de verbinding met de Europese Waarnemingspost en de andere nationale eenheden. Het is tevens het overlegorgaan voor de Vlaamse en Waalse Activeringscel en het platform dat kan instaan voor gemeenschappelijke activiteiten zoals uitwisseling tussen Plaatselijke Groepen van de twee Gewesten, realisatie van nationale publicaties, gemeenschappelijke websitepagina’s, enz.
Proces in wetgeving
Tubex, Voets & De Rynck
Vervolgens hebben plaatselijke groepen een eigen structuur: in het Brugse Ommeland is er bijvoorbeeld sprake van een algemene vergadering en raad van bestuur die voortspruiten uit het streekplatform Brugge, waarbij uiteindelijk ook een Management Comité is samengesteld uit een kern van de Raad van Beheer, aangevuld met enkele externe leden uit de sectoren landbouw, natuur-milieu en overheid. Het Management Comité bevat 12 leden, waarvan 9 met stemrecht: 4 vertegenwoordigers uit de publieke sector en 5 vertegenwoordigers uit sociaal-economische kringen en relevante organisaties en sectoren. De Vlaamse Administratie Land- en Tuinbouw zetelt als waarnemer in de groep. De bepalingen m.b.t. organisatie (zoals een management comité e.d.) zijn voorts gelijkaardig als in het Doelstelling 2-kader De Commissie stelt, na mededeling ter informatie aan het Europees Parlement, richtsnoeren vast waarin voor elk initiatief de doelstellingen, het toepassingsgebied en passende uitvoeringsbepalingen worden beschreven. De richtsnoeren worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. De Commissie voert een indicatieve verdeling van de financiële middelen per lidstaat uit, (zie tabel onderaan document). Op basis daarvan raadplegen de lidstaten de op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau meest representatieve partners. Uiterlijk zes maanden na bekendmaking van deze mededeling in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen dienen zij bij de Commissie hun programma voor een communautair initiatief (PIC) in het kader van Leader + in. De Commissie keurt deze programma's binnen vijf maanden na ontvangst goed en stelt de bijdrage van het EOGFL, afdeling Oriëntatie, vast. In 2001 werden 56 programma's
137
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Financiering in wetgeving
Communautaire initiatieven Leader + goedgekeurd waarvan 11 op nationaal en 45 op regionaal niveau. De overige 17 programma's werden in de loop van het eerste kwartaal 2002 goedgekeurd (zie overzichtstabel hieronder). De lidstaten hebben er allemaal voor gekozen operationele programma's op te stellen met daarbij een programmacomplement. Overeenkomstig de resultaten van de evaluatie vooraf leggen alle programma's voor communautaire initiatieven de nadruk op: - de sterke en zwakke punten en het potentieel van het gebied; - de doelstellingen alsmede de strategie om deze doelstellingen te bereiken; - de criteria, de procedure en het tijdschema voor de selectie van de PG's. De lidstaat deelt de Commissie mee hoeveel PG's hij voornemens is te selecteren via één of meer oproepen tot indiening van voorstellen uiterlijk twee jaar na de goedkeuring van het PCI. - de methode voor de selectie van de projecten voor transnationale en interterritoriale samenwerking; - een indicatief financieringsplan per prioritair zwaartepunt, per jaar en per financieringsbron; - de vereiste bepalingen voor de tenuitvoerlegging, het economisch en financieel beheer, het toezicht en de controle op de activiteiten ter plaatse, en de evaluatie van de maatregelen; - voorlichtingsactiviteiten voor de eindbegunstigden en voor het brede publiek; - de coherentie en de meerwaarde van de beoogde aanpak en de verwachte impact op het gebied. De communautaire begroting voor het Communautaire initiatief Leader+ bedraagt voor de periode 2000-2006 2020 miljoen euro (prijzen van 1999) en wordt uitsluitend uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw ( EOGFL ), afdeling "Oriëntatie", gefinancierd. Leader+ steunt alle maatregelen die in aanmerking komen voor financiering uit het EOGFL, afdeling "Oriëntatie", uit het EFRO en uit het Europees Sociaal Fonds . Uitgaven in verband met deelname aan de netwerken, met voorlichting over en organisatie en beheer van, toezicht op en evaluatie van het programma komen voor communautaire medefinanciering in aanmerking. Behalve voor projecten van bescheiden omvang komen investeringen in infrastructuur en productieve investeringen voor een eenheidsbedrag dat hoger ligt dan een bepaald maximum, niet in aanmerking. Overeenkomstig de algemene verordening betreffende de Structuurfondsen zijn de communautaire bijdragepercentages van toepassing. Zo bedraagt de bijdrage van het EOGFL-Oriëntatie ten hoogste 75 % van de totale subsidiabele kosten in de regio's van doelstelling 1 en ten hoogste 50 % van de totale subsidiabele kosten in de overige regio's. Grosso modo gaat het om 50% europees ( EOGFL), 50% Vlaams en inbreng andere partners Het Leader+ initiatief wordt gezamenlijk gefinancierd door de Lidstaten en de Europese Unie. Voor het totale Leader+ initiatief is door de EU voor de periode 2000-2006 2.020 miljoen euro voorzien, waarvan 15,9 miljoen euro als bijdrage voor België werd ingeschreven. Die middelen werden tussen het Vlaams en het Waals Gewest als volgt verdeeld: - Vlaams Gewest: 4,293 mio euro (27 %) - Waals Gewest: 11,607 mio euro (73 %) Vanwege het Vlaams Gewest wordt eenzelfde bedrag aan cofinanciering voorzien als de communautaire bijdrage. De financiële middelen werden onder de diverse programmaonderdelen als volgt verdeeld: 1. gebiedsgebonden strategieën: 88,12 % - werkingskosten PG’s: maximaal 15% van het voorziene bedrag voor onderdeel - investeringskosten: 35% - andere: 50%
138
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
- werking - projecten Beleidscyclus Taakinhoud
Communautaire initiatieven Leader + 2. samenwerking tussen plattelandsgebieden: 5,94% 3. netwerkvorming: 3,84% 4. technische bijstand: 2,10%
De begunstigden van de financiële bijdrage van Leader + zijn de "plaatselijke groepen" (PG's). De beschikbare middelen werden evenredig verdeeld tussen de betrokken plaatselijke groepen; nl. 756.600 euro Vlaamse middelen en 756.600 euro Europese middelen per Plaatselijke Groep voor de gehele Leader+ periode. Zij dragen de ontwikkelingsstrategie voor hun gebied en zijn verantwoordelijk voor de uitvoering ervan op basis van een specifiek ontwikkelingsplan. Zij brengen een doorzichtig plaatselijk partnerschap tot stand met een duidelijke toewijzing van taken en bevoegdheden. De PG's bestaan uit een geheel van partners waarin de verschillende sociaal-economische milieus van het gebied evenwichtig en representatief vertegenwoordigd zijn. De economische en sociale partners en de verenigingen moeten ten minste 50 % van het plaatselijke partnerschap uitmaken. De leden van de PG's moeten ter plaatse gevestigd zijn. Zij moeten ofwel een administratieve en financiële "coördinator" aanstellen die in staat is overheidssubsidies te beheren, ofwel zich verenigen in een gemeenschappelijke rechtsstructuur met dezelfde functie. Zie ‘financiering’ Zie ‘financiering’ Beleidsvoorbereiding en -implementatie Het initiatief Leader+ maakt deel uit van het Europese beleid ten gunste van de plattelandsontwikkeling, de tweede pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het initiatief voor de periode 2000-2006 is erop gericht de economische activiteiten van rurale gebieden te diversifiëren door innoverende, geïntegreerde en participatieve strategieën voor territoriale ontwikkeling ten uitvoer te leggen. De Commissie heeft in haar mededeling de grote lijnen van Leader + uiteengezet en met name de nadruk gelegd op samenwerking tussen gebieden en netwerkvorming. Het communautair initiatief omvat de volgende drie onderdelen:
- Onderdeel 1: steun voor gebiedsgebonden geïntegreerde en experimentele strategieën voor plattelandsontwikkeling, op basis van een "bottom-up"-benadering en horizontaal partnerschap;
- Onderdeel 2: steun voor samenwerkingsverbanden tussen gebieden en op transnationaal niveau; - Onderdeel 3: opneming van alle plattelandsgebieden van de Gemeenschap, ongeacht of zij al dan niet steun in het kader van Leader Procesbegeleiding Inspraak en participatie
Controle en toezicht
Tubex, Voets & De Rynck
+ ontvangen, en van alle actoren die bij de plattelandsontwikkeling betrokken zijn, in een netwerk. Activeringscel Leader + Vlaanderen - De economische en sociale partners en de verenigingen moeten ten minste 50 % van het plaatselijke partnerschap uitmaken. - Middenveld - Vrouwen en jongeren De bepalingen van de algemene Structuurfondsen-verordening op het gebied van beheer, toezicht, controle en evaluatie zijn van toepassing op het initiatief Leader+. Wat het financieel beheer betreft wordt in het PCI een duidelijke beschrijving gegeven van de wijze van beheer en van de procedures voor de beschikbaarstelling en de overmaking van - met name communautaire - financiële middelen. Verder kan aan de hand van de
139
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Juridische bronnen
72 73
Communautaire initiatieven Leader + ingevoerde procedures een doeltreffende controle van de uitgaven worden uitgevoerd. Op het niveau van de PG's zorgt een toezichtcomité voor het toezicht op de steunmaatregelen met behulp van financiële en structurele indicatoren waarmee de financiële en materiële uitvoering van de maatregelen en hun impact op het gebied worden geanalyseerd. Vervolgens worden de resultaten aan de Europese waarnemingspost overgedragen voor consolidering en verspreiding. Op regionaal en op nationaal niveau komt ten minste één maal per jaar een stuurgroep bijeen om na te gaan hoe de tenuitvoerlegging van Leader+ vordert. Onverminderd artikel 8, lid 3, is de beheersautoriteit zoals omschreven in artikel 9, onder n), verantwoordelijk voor de doeltreffendheid en de deugdelijkheid van het beheer en de uitvoering72 De Commissie en de beheersautoriteit onderwerpen jaarlijks, naar aanleiding van de indiening van het in artikel 37 bedoelde jaarverslag over de uitvoering, de belangrijkste in het voorgaande jaar geboekte resultaten aan een onderzoek waarvan de voorwaarden met instemming van de betrokken lidstaat en de betrokken beheersautoriteit worden vastgesteld. De beheersautoriteit past, op verzoek van het toezichtcomite of op eigen initiatief, het programmacomplement aan, zonder het totale bedrag van de bijdrage van de fondsen voor het betrokken prioritaire zwaartepunt of de specifieke doelstellingen ervan te wijzigen.Elk communautair bestek of enkelvoudig programmeringsdocumenten elk operationeel programma wordt door een toezichtcomite 73 begeleid. De toezichtcomités worden door de lidstaat ingesteld in overleg met de beheersautoriteit en na raadpleging van de partners. De partners zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen. Een vertegenwoordiger van de Commissie en, in voorkomend geval, van de EIB neemt met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het toezichtcomité deel. Art. 36 indicatoren voor het toezicht Art. 41-43: Evaluatie - Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen - Beschikking van de Commissie C(2000)1220 van 12.05.2000 tot vaststelling van een indicatieve verdeling over de lidstaten van de vastleggingskredieten voor het communautair initiatief Interreg voor de periode 2000-2006. - Beschikkingen van de Commissie tot goedkeuring van de nationale/regionale programma's in het kader van het Communautair initiatief LEADER+: BELGIË 2 programma's - Mededeling van de Commissie C 262 van 31.10.2003 - Mededeling van de Commissie C 294 van 4.12.2003 - Mededeling van de Commissie van 14.04.2000 C 139 van 18.5.2000
VERORDENING (EG) Nr. 1260/1999 VAN DE RAAD van 21 juni 1999, art. 34 VERORDENING (EG) Nr. 1260/1999 VAN DE RAAD van 21 juni 1999, art. 35
140
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Figuur 16: Leader+ in Vlaanderen
Bron: http://www.leadervlaanderen.be/
Tubex, Voets & De Rynck
141
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
3.3.4. Communautaire initiatieven ‘Interreg’ Tabel 21: Communautaire initiatieven ‘Interreg’74 Benaming Juridische vorm Aantal75
Welke?
Communautaire initiatieven Interreg III Nee Interreg III = drie onderdelen: IIIA, IIIB en IIIC Interreg III A: 4 Interreg III B: 2 Interreg III C: 1 Interreg III A: 76 4 grensoverschrijdende regio’s waarbij Vlaanderen betrokken is : Euregio Scheldemond: samenwerking tussen de provincies Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en de Nederlandse provincie Zeeland; Benelux-Middengebied: samenwerking tussen de provincies Antwerpen, Limburg, het arrondissement Leuven en de Nederlandse provincies Noord-Brabant en Limburg; Euregio Maas-Rijn: samenwerking tussen de provincies Limburg, Luik, Nederlands Limburg en de Duitse regio Aachen; Frankrijk/Wallonië/Vlaanderen: samenwerking tussen Noord-Frankrijk, Wallonië en de provincie West-Vlaanderen. Interreg III B: Voor wat betreft Interreg III B, is Vlaanderen betrokken bij de uitvoering van twee programma’s in het kader van de (ruime) samenwerkingsverbanden Noordzeegebied en Noord-West-Europa.
Schaal
Interreg III C: België maakt onderdeel uit van één van de vier zones, met name ‘zone west’ De Europese Commissie heeft besloten om actief bij te dragen aan de ontwikkeling van transnationale samenwerking tussen België, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Luxemburg, Nederland en het Verenigd Koninkrijk, en tussen deze landen en andere regio's in de EU en 77 kandidaat-lidstaten. Interreg A: grensoverschrijdend78
74
VERORDENING (EG) Nr. 1260/1999 VAN DE RAAD van 21 juni 1999, art. 20 Aantal regio’s waarin Vlaanderen betrokken is. Het aantal projecten dat in het kader van deze subsidiekanalen bestaat, is een veelvoud hiervan. 76 Euregio Scheldemond werkt samen met Euregio Benelux Middengebied als ‘Grensregio Vlaanderen-Nederland’ (http://www.euregioscheldemond.be/inter3.html) 77 Ze wil dit doen door in de periode 2000-2006 het Interreg III C-programma voor de westelijke zone gedeeltelijk te financieren. De steun uit de Structuurfondsen bedraagt EUR 95 miljoen, op een totaal budget van EUR 159,3 miljoen. Voor Vlaanderen zou het gaan om 2,92 miljoen Euro vanuit de EFRO-middelen. Interreg III C wordt hier niet verder uitgewerkt omdat het vooral gericht is op de uitbouw van interregionale netwerken voor informatie- en ervaringsuitwisseling. In financiële termen is Interreg III A veruit het belangrijkst. 75
142
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Wettelijk kader (Aanvang)
Organisatie in wetgeving
Communautaire initiatieven Interreg III Interreg B: transnationaal Interreg C: interregionaal EG-verdrag Verordening (EG) nr. 1260/99 Verordening (eg) nr. 1783/1999 van het europees parlement en de raad van 12 juli 1999 met betrekking tot het europees fonds voor regionale ontwikkeling(1) Los van individuele bepalingen per deelprogramma, is de organisatie op grote lijnen: Comité van Toezicht Zorgt voor de opvolging van het programma. Het Comité van Toezicht is de hoogste beslissingsinstantie van het Programma. In het Comité van Toezicht zetelen de hoogste politieke instanties van o.a. Provincies of Gemeenschappen die bij het beheer van het Programma betrokken zijn en tevens de Europese Commissie. Het Comité van Toezicht heeft de volgende taken: - het programmacomplement goedkeuren of aanpassen, met inbegrip van de fysieke en financiële indicatoren die gebruikt moeten worden voor de opvolging; - de selectiecriteria onderzoeken en goedkeuren voor de projecten die in het kader van elke maatregel gefinancierd worden; - de vooruitgang evalueren die geboekt werd met betrekking tot de specifieke doelstellingen; - de resultaten van de uitvoering onderzoeken; - het jaarlijkse uitvoeringsrapport en het einduitvoeringsrapport onderzoeken en goedkeuren, vóór die rapporten opgestuurd worden naar de Commissie; - ieder voorstel om de inhoud van de beslissing van de Commissie over de bijdrage van de Fondsen te wijzigen, onderzoeken en goedkeuren; - een kaderplan voor de communicatie en promotie van het Programma onderzoeken en goedkeuren
Stuurgroep De Stuurgroep is bevoegd voor het toekennen of afwijzen van de Interreg-middelen op basis van de vastgestelde criteria. Ieder deelprogramma van het Programma INTERREG III wordt uitgevoerd door een Stuurgroep die bestaat uit gevolmachtigde vertegenwoordigers van o.a. Provincies of Gemeenschappen die betrokken zijn bij het gebied waarin het deelprogramma loopt. De belangrijkste taken van de drie Stuurgroepen zijn: - de acties waarvoor steun gevraagd wordt, onderzoeken en evalueren, op basis van het gezamenlijk advies van de partnerautoriteiten; - de acties waarvoor INTERREG-steun gevraagd wordt selecteren; - zorgen voor een gecoördineerde opvolging van de uitvoering van het deelprogramma, zowel op fysiek als op financieel vlak; - communicatie- en promotieacties op gang brengen voor het gebied waarin het deelprogramma loopt. Het voorzitterschap van de Stuurgroepen wordt verdeeld onder de partners, in functie van de plaats waar de Stuurgroep bijeenkomt.
78
Afbakening aan de hand van NUTS-levels, in dit geval NUTS (=nomenclature of territorial units for statistics) level III.
Tubex, Voets & De Rynck
143
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Communautaire initiatieven Interreg III Secretariaat Speciaal om mensen bij te staan bij de indiening en opvolging van projecten is er het secretariaat. Het secretariaat heeft ook een adviserende rol naar de Stuurgroep. Het voert daartoe de volgende taken uit: - vaststellen van een kaderplan voor communicatie en promotie van het Programma, dat aan het Comité van Toezicht wordt voorgelegd; - opstellen van de overeenkomsten met betrekking tot de toezegging van de Europese steun; - zorgen voor de administratieve opvolging van de goedgekeurde projecten; - beheren van de opvolging van de programmatie van de deelprogramma’s; - installeren van een systeem voor gegevensverzameling over de voortgang van het Programma ten behoeve van het beheer van het Operationele Programma; - ontwikkelen van een geautomatiseerd systeem voor gegevensbeheer in de vorm van een beheersintranet; - consolideren van de fysieke voortgang van het jaarlijkse uitvoeringsrapport en het einduitvoeringsrapport en opstellen van het financiële gedeelte van die rapporten, die aan het Comité van Toezicht voorgelegd moeten worden; - het secretariaat van het Comité van Toezicht waarnemen; - controleren van de conformiteit van de dossiers met betrekking tot de uitbetaling van de Europese bijdrage. - bijdragen tot de bepaling en uitvoering van het kaderplan voor communicatie; - zorgen voor de promotie en publiciteit van het Operationele Programma INTERREG III; - vanuit een langetermijnperspectief de nieuwe acties inzake grensoverschrijdende samenwerking identificeren ; - de projectindieners helpen bij het zoeken naar geschikte partners aan beide zijden van de grens; - de projectpartners helpen bij het opzetten van een project ; - projectpartners zoeken om grensoverschrijdende projecten uit te voeren; - de ingediende projecten in ontvangst nemen en de ontvangst ervan bevestigen; - de projecten doorgeven aan de partnerautoriteiten en aan de Beheersautoriteit; - de rol van interface vervullen tussen projectdragers en de diverse partnerinstellingen; - de ingediende projecten onderzoeken op hun grensoverschrijdend karakter en hun grensoverschrijdende meerwaarde, in het licht van de criteria die in het programmacomplement vastgelegd zijn; - de grensoverschrijdende bijeenkomsten van de partnerautoriteiten leiden om tot een gezamenlijk advies te komen, in het kader van de grensoverschrijdende adviesgroepen per deelprogramma; - in het kader van de instructie van de projecten als interface optreden tussen de partnerautoriteiten en de projectpartners wanneer om verduidelijking of aanvullende informatie gevraagd wordt; - de volledigheid van de dossiers controleren voor ze aan de Stuurgroep worden voorgelegd; - de nodige elementen verzamelen om het dossier voor de EFRO-bijdrage op te stellen; - zorgen voor de opvolging van de goedgekeurde projecten, in coördinatie met de partnerautoriteiten, via de Begeleidende Comités; - de semestriële activiteitenrapporten van de eindbegunstigden in ontvangst nemen; - het secretariaat van de Stuurgroepen waarnemen. Voorts is er sprake van een Beheers- en Betalingsautoriteit. Beheersautoriteit De partners kiezen in hun midden een Beheersautoriteit van het Programma, om de beslissingen van het Comité van Toezicht en van de
144
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Communautaire initiatieven Interreg III Stuurgroepen op te volgen in afwachting van de oprichting van een transnationale juridische instantie die de regionale en nationale verschillen overstijgt. In dit kader is de Beheersautoriteit verantwoordelijk voor de efficiëntie en de regelmatigheid van het beheer en de uitvoering van het Programma, en meer bepaald voor: - de installatie van een systeem voor het verzamelen van betrouwbare financiële en statistische gegevens over de uitvoering van het Programma; - de aanpassing en uitvoering van het programmacomplement; - het opmaken en, na goedkeuring door de Stuurgroep, presenteren van het jaarlijkse uitvoeringsrapport aan de Commissie; - het organiseren van de tussentijdse evaluatie halfweg, in samenwerking met de Commissie; - de regelmatigheid van de acties die gesteund worden; - de verenigbaarheid van de uitvoering van de projecten met het communautaire beleid; - het naleven van de verplichtingen inzake informatie en publiciteit omtrent de communautaire steun; - de coördinatie van de Stuurgroepen van de diverse deelprogramma’s ; - de coördinatie en het opdrachtgeverschap van het kaderplan voor communicatie en promotie van het Programma, dat vooraf door het Comité van Toezicht werd vastgelegd; - de installatie van een geautomatiseerd systeem voor gegevensbeheer tussen alle partnerautoriteiten van het Programma; - het organiseren en voorbereiden van de bijeenkomsten van het Comité van Toezicht; - het uitvoeren van de vooraf door het Comité van Toezicht goedgekeurde de beslissingen of wijzigingen met betrekking tot het Operationele Programma; - het doorgeven aan de Commissie van gevallen van onregelmatigheid die door de partnerautoriteiten van het Programma vastgesteld werden volgens de bepalingen van de Europese Commissie. Betalingsautoriteit De Betalingsautoriteit treedt op onder het gezag van de Beheersautoriteit en is belast met het beheer en de uitbetaling van de Europese middelen aan de projectpartners. Ze heeft de volgende taken: - aan de eindbegunstigden, op basis van de beslissingen van de Stuurgroepen van de drie deelprogramma’s, de communautaire bijdrage uitbetalen die hen verschuldigd is op basis van de periodieke financiële vooruitgangsrapporten; - opstellen van de aanvragen tot uitbetaling aan de Commissie; - de betalingen van de Commissie in ontvangst nemen en ze efficiënt beheren; - de effectief gedane uitgaven uit hoofde van de structuurfondsen certificeren om terugbetaling ervan te verkrijgen bij de Commissie; - opstellen van een trimestrieel rapport van de inkomsten en uitgaven, dat bestemd is voor de Beheersautoriteit. Tenslotte kunnen ook de Partnerautoriteiten een rol vervullen. In het voorbeeld van Euregio Frankrijk-Wallonië-Vlaanderen: De regionale verantwoordelijke Partnerautoriteiten vormen de ideale interface met de Beheersautoriteit voor de hele administratieve en financiële uitvoering van het Programma. Aan Franse zijde wordt die rol waargenomen door de Région Nord-Pas de Calais , aan Vlaamse zijde door de Provincie West-Vlaanderen en aan Waalse zijde door het Waalse Gewest. Ze hebben de volgende taken: - Controleren of de communautaire en nationale verplichtingen nageleefd worden wat betreft de normen inzake leefmilieu, overheidsopdrachten, informatie en publiciteit en gelijke kansen tussen mannen en vrouwen - Controleren of alle uitgaven die door de eindbegunstigden met de nationale en communautaire middelen gedaan worden, regelmatig
Tubex, Voets & De Rynck
145
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Proces formeel in wetgeving
Communautaire initiatieven Interreg III zijn en in aanmerking komen - De aldus gecontroleerde uitgaven certificeren en de betalingsaanvragen met betrekking tot de Europese bijdrage naar de Beheersautoriteit sturen - De Beheersautoriteit informeren over mogelijke gevallen van onregelmatigheid - Het auditspoor en de steekproefcontroles uitvoeren bij de eindbegunstigden De Commissie stelt, na mededeling ter informatie aan het Europees Parlement, richtsnoeren vast waarin voor elk initiatief de doelstellingen, het toepassingsgebied en passende uitvoeringsbepalingen worden beschreven. De richtsnoeren worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. - programmering: de regio's of gebieden die wensen samen te werken dienen bij de Commissie een programma in het kader van een communautair initiatief in (PCI) waarin hun gezamenlijke ontwikkelingsstrategie is vastgesteld en de grensoverschrijdende meerwaarde van de geplande acties wordt aangetoond. De programmering moet in overeenstemming zijn met de algemene beginselen waarop de acties van de Structuurfondsen en het gemeenschapsbeleid zijn gebaseerd: het scheppen van werkgelegenheid, vergroting van het concurrentievermogen, duurzame ontwikkeling, respect voor het milieu, het bieden van gelijke kansen aan mannen en vrouwen, verenigbaarheid met de mededingingsregels van de Gemeenschap. - partnerschap: omvat nationale, regionale en plaatselijke autoriteiten en partners uit de sociaal-economische sfeer en bevordert "bottom up"-benadering. Een doorzichtige bekendmaking maakt bovendien een zo ruim mogelijke deelname mogelijk van de bevolking en van actoren uit de openbare en particuliere sfeer. - De uitvoering van Interreg III moet met die van de andere financieringsinstrumenten worden gecoördineerd en gesynchroniseerd. Binnen de Gemeenschap uitgevoerde maatregelen worden gefinancierd uit het EFRO; maatregelen buiten de Gemeenschap worden gefinancierd uit de begroting van andere communautaire programma's met een externe dimensie zoals Phare , ISPA , TACIS , MEDA , CARDS , EOF of de EIB .De grote uitdaging van Interreg III is de grensoverschrijdende samenwerking nog verder door te zetten door met name de operationele kosten te financieren van de specifieke gezamenlijke structuren die hiertoe werden opgezet zoals de Europese economische samenwerkingsverbanden (EESV). Deze structuren zouden dan worden belast met de uitwerking, het beheer, het toezicht op en de opvolging van het programma. MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE LIDSTATEN van 2 september 2004 tot vaststelling van richtsnoeren voor een communautair initiatief betreffende Trans-Europese samenwerking ter stimulering van een harmonieuze en evenwichtige ontwikkeling van de Europese ruimte INTERREG III (2004/C 226/02): 21. De voorstellen worden uitgewerkt door gezamenlijke grensoverschrijdende of transnationale comités of andere organen die worden opgericht door de betrokken regionale/plaatselijke en nationale autoriteiten en waar passend de betrokken niet- gouvernementele partners. De voorstellen kunnen voor ieder onderdeel afzonderlijk worden ingediend. Indien de partners zulks passend achten, kunnen de programma's de drie onderdelen A, B en C omvatten, met vermelding van de prioriteiten, maatregelen en gezamenlijke structuren per onderdeel. 22. De programma's betreffende grensoverschrijdende samenwerking (onderdeel A) worden overeenkomstig de in de punten 6 tot 11 uiteengezette beginselen, prioriteiten en procedures door de regionale of plaatselijke autoriteiten van de in aanmerking komende gebieden opgesteld in partnerschap met de nationale autoriteiten, afhankelijk van de institutionele structuur van de verschillende lidstaten. In de regel wordt ieder programma opgesteld voor een grens, waar passend met „subprogramma's” voor iedere grensoverschrijdende regio. In naar behoren gemotiveerde gevallen (bijvoorbeeld zeer uitgestrekte grenzen, plaatsen waar verschillende grenzen samenkomen, goed ontwikkelde samenwerkingsstructuren) kunnen programma's worden opgesteld die betrekking hebben op
146
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Tubex, Voets & De Rynck
Communautaire initiatieven Interreg III één grensoverschrijdende regio en een of meer grenzen omvatten. 23. De programma's betreffende transnationale samenwerking (onderdeel B) worden overeenkomstig de in de punten 6, 7 en 8 en 12 tot 16 uiteengezette beginselen, prioriteiten en procedures opgesteld door de nationale (of andere door de lidstaten aangewezen) autoriteiten, in nauwe samenwerking met de regionale of plaatselijke autoriteiten van het geografisch gebied waar de transnationale samenwerking plaatsvindt. Gezien de ervaring die zij hebben opgedaan zullen de bestaande organen en werkgroepen in het kader van Interreg II C op verzoek van de bevoegde autoriteiten aan de voorbereidende werkzaamheden deelnemen. Voor elk samenwerkingsterrein als omschreven in punt 13 is een enkel programma opgesteld. 24. De voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van programma's van onderdeel C zijn uiteengezet in de mededeling interregionale samenwerking. 10.9.2004 C 226/6 Publicatieblad van de Europese Unie NL 25. De inhoud van de programma's zal analoog zijn aan die van de enkelvoudige programmeringsdocumenten beschreven in artikel 19, lid 3, van de algemene verordening, die zijn aangepast om rekening te houden met de specifieke behoeften en omstandigheden van grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking; de programma's omvatten de volgende componenten: - een evaluatie vooraf overeenkomstig artikel 41, lid 2, van de algemene verordening, waarbij in het bijzonder een analyse wordt gemaakt van de sterke en zwakke punten van het betrokken gebied in verband met samenwerking, de verwachte effecten, onder meer op het milieu (plaatselijk en in ruimer verband) en waar passend het gelijkekansenbeleid en de verbeteringen in de samenwerkingsstructuren; - een beschrijving van het gezamenlijk programmeringsproces (bijvoorbeeld gezamenlijk programmeringscomité), met inbegrip van de regelingen voor het raadplegen van partners; - een presentatie van de gezamenlijke strategie en prioriteiten voor de ontwikkeling van het door het programma bestreken geografisch gebied, waar passend opgesplitst naar subprogramma's, met inbegrip van de prioriteiten, de specifieke doelstellingen — gekwantificeerd waar zulks mogelijk is — en de wijze waarop in de strategie en de prioriteiten rekening is gehouden met de in artikel 10, lid 3, van de algemene verordening bedoelde indicatieve richtsnoeren; - een beknopte beschrijving voor onderdeel A, zo nodig opgesplitst naar subprogramma's, van de geplande maatregelen voor de implementatie van de prioriteiten, met inbegrip van de nodige informatie om de naleving van de steunregelingen van artikel 87 van het Verdrag te controleren, en een beschrijving van de aard van de maatregelen voor het opstellen, controleren en evalueren van het programma; - een indicatief financieringsplan overeenkomstig de artikelen 28 en 29 van de algemene verordening, met opgave per prioriteit en per jaar van de geplande financiële toewijzing voor de bijdrage van het EFRO en voor Phare, Tacis, MEDA, Cards, het cohesiefonds en waar passend ISPA en de EIB, alsmede het totale bedrag van de in aanmerking komende openbare of gelijkwaardige financiering en de geraamde particuliere financiering in verband met deze bijdragen alsmede de totale bijdrage van de jaarlijkse geplande financiële EFRO-bijdrage, die in overeenstemming met de desbestreffende financiële vooruitzichten dient te zijn; - de tenuitvoerleggingsbepalingen betreffende het programma, die betrekking hebben op: o de aanwijzing door de bevoegde aan het programma deelnemende autoriteiten, van de gezamenlijke samenwerkingsstructuren die op grond van specifieke overeenkomsten zijn vastgesteld, rekening houdend met de nationale wetgeving, en die de volgende organen zullen omvatten: o een beheersautoriteit in de zin van artikel 9, sub n, en artikel 34 van de algemene verordening; o een betalingsautoriteit in de zin van artikel 9, sub o, en artikel 32 van de algemene verordening op programmaniveau en zo nodig ondergeschikte betalingsautoriteiten; o een gezamenlijk technisch secretariaat voor het operationeel programmabeheer, in het bijzonder voor de in punt 30 genoemde
147
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Financiering in wetgeving
Communautaire initiatieven Interreg III taken, onverminderd de overkoepelende verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit als vastgesteld in artikel 34 van de algemene verordening; o Deze drie taken (van beheersautoriteit, betalingsautoriteit en gezamenlijk technisch secretariaat) worden door deze organen afzonderlijk of gezamenlijk uitgeoefend, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de tenuitvoerlegging van Interreg III; - een toezichtcomité voor het gehele programma overeenkomstig artikel 35 van de algemene verordening (zie punt 28) en een stuurgroep (of waar passend een aantal stuurgroepen) (zie punt 29); - een beschrijving van de regelingen voor het programmabeheer, met inbegrip van die betreffende een transparante bekendmakingsfase met een zo ruim mogelijke participatie van openbare en particuliere actoren, de mechanismen voor het bekendmaken van oproepen tot het indienen van voorstellen en de gezamenlijke selectie van de werkzaamheden, de rol van de stuurgroep (zie punt 29) en de verschillende bevoegdheden inzake financiering en financiële controle, overeenkomstig de artikelen 38 en 39 van de algemene verordening; waar passend zal worden voorzien in een globale subsidie als bedoeld in punt 26; - een beschrijving van de gezamenlijke toezicht- en evaluatiesystemen, met inbegrip van de rol van het toezichtcomité (zie punt 28); zoals vastgesteld in artikel 36, lid 1, van de algemene verordening houden de bevoegde autoriteiten rekening met de methodologie voor het vaststellen van indicatoren voor het verzamelen van toezichtgegevens en het verrichten van evaluaties; - de vaststelling van een financieel beheerssysteem dat het mogelijk maakt de middelen van het EFRO (en bij voorkeur ook van de respectieve nationale cofinancieringsregelingen) naar een enkele rekening per programma over te maken en deze middelen snel en transparant naar de eindbegunstigden door te storten; de gezamenlijke regelingen kunnen met het oog hierop de sluiting van een overeenkomst tussen de verschillende autoriteiten van de aan het programma deelnemende landen omvatten alsmede een verplichting voor de diverse partners op projectniveau om ook een overeenkomst te sluiten betreffende hun wederzijdse financiële en juridische verplichtingen; 10.9.2004 C 226/7 Publicatieblad van de Europese Unie NL - een beschrijving van de specifieke regelingen en procedures voor programmacontrole, waarin de diverse verantwoordelijkheden voor financiering en financiële controle overeenkomstig de artikelen 38 en 39 van de algemene verordening worden vastgesteld; - informatie over de middelen die nodig zijn voor de uitwerking, de controle en de evaluatie van de bijstand. 26. De aldus opgestelde programma's worden bij de Commissie ingediend door de autoriteiten die de betrokken lidstaten aanwijzen en in overleg met die lidstaten. De Commissie kent bij de goedkeuring van een programma een enkele EFRO-bijdrage toe zonder opsplitsing van de financiering naar lidstaat. Zij kan eveneens in overleg met de betrokken lidstaten een globale subsidie voor het gehele programma of een deel daarvan toekennen. 27. Ieder programma wordt aangevuld met een programmacomplement als gedefinieerd in artikel 9, sub m, en beschreven in artikel 18, lid 3, van de algemene verordening. Dit programmacomplement wordt uiterlijk drie maanden na de datum waarop de Commissie haar besluit tot goedkeuring van het programma neemt, aan de Commissie toegezonden. Het programmacomplement wordt opgesteld overeenkomstig dezelfde regels voor samenwerking en partnerschap als die voor het programma. Voor de periode 2000 tot 2006 bedraagt de bijdrage van het EFRO aan Interreg III in totaal 4.875 miljoen (prijs 1999 – 5.180 millioen euro geïndexeerd tot 2003). Deze begroting wordt verdeeld in toewijzingen die door de Commissie voor iedere lidstaat worden goedgekeurd, maar de toewijzing voor de programma's wordt gedaan aan een samenwerkingszone in zijn geheel, zonder verdeling per land. Iedere communautaire financiering in het kader van Interreg III valt binnen de werkingssfeer van de Structuurfondsen en voldoet aan de regels die voor de subsidiëring van de uitgaven gelden. Het communautair initiatief wordt gezamenlijk door de lidstaten en de
148
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Communautaire initiatieven Interreg III Gemeenschap gefinancierd. Deze financiering kan zowel uit overheidsfondsen als uit privéfondsen afkomstig zijn. De bijdrage uit het EFRO bedraagt ten hoogste 75% van de totale subsidiale kosten in de regio's van doelstelling 1 en 50% in de andere gebieden. Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen (Publicatieblad Nr. L 161 van 26/06/1999 blz. 0001-0042): Art. 21, 2. Elk gebied als bedoeld in artikel 20, lid 1, wordt gefinancierd door één enkel fonds, namelijk het onder a) bedoelde gebied door het EFRO, het onder b) bedoelde gebied door de afdeling Oriëntatie van het EOGFL en het onder c) bedoelde gebied door het ESF. Om de maatregelen te bestrijken die voor de uitvoering van het betrokken programma in het kader van een communautair initiatief nodig zijn, kan bij de beschikking over de bijdragen van de fondsen het in de specifieke verordening betreffende elk fonds vastgestelde toepassingsgebied worden verruimd, zonder dat daarbij verder kan worden gegaan dan op grond van die specifieke bepalingen mogelijk is.Principes zijn max. 50 % Europese middelen; max. 30 % nationale middelen, en minimum 20% door indieners van projecten. Interreg III A: Vanuit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling worden voor de medefinanciering van grensoverschrijdende acties en projecten tijdens de periode 2000-2006 de volgende budgetten ter beschikking gesteld: - Euregio Scheldemond: 19,58 miljoen euro - Benelux-Middengebied: 59,71 miljoen euro - Euregio Maas-Rijn: 49,47 miljoen euro - Frankrijk/Wallonië/Vlaanderen: 85,60 miljoen euro Interreg III B: De steun vanuit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling voor transnationale projecten binnen deze programma’s bedraagt respectievelijk 121,6 miljoen euro (Noordzeegebied) en 297,63 miljoen euro (Noord-West-Europa).
- werking - projecten Beleidscyclus Taakinhoud
Procesbegeleiding
Tubex, Voets & De Rynck
Interreg III C: In het kader van Interreg III C kan Vlaanderen interregionale samenwerkingsprojecten opzetten met partners over de gehele Europese Unie. Vanuit het EFRO wordt hiervoor 2,92 miljoen euro ter beschikking gesteld. Zie ‘financiering’ Zie ‘financiering’ Beleidsvoorbereiding en -implementatie De economische en sociale samenhang in de Unie verstevigen door grensoverschrijdende, internationale en interregionale samenwerking, en de integratie en een evenwichtige, harmonieuze ontwikkeling van de Europese ruimte bevorderen. - III A "grensoverschrijdende samenwerking": bevordering van een geïntegreerde regionale ontwikkeling van regio's aan weerszijden van grenzen, inclusief buitengrenzen en sommige zeegrenzen; - III B "transnationale samenwerking": bijdrage aan een harmonieuze ruimtelijke integratie in de gehele Gemeenschap; - III C "interregionale samenwerking": verbetering van het regionaal en cohesiebeleid en de instrumenten daarvan door transnationale en interregionale samenwerking. In het kader van Interreg III wordt voor maatregelen op het gebied van technische bijstand in het kader van elk programma voorzien in
149
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
Inspraak en participatie Controle en toezicht
Communautaire initiatieven Interreg III een begroting die maximaal 2% bedraagt van de totale bijdrage uit het EFRO. Deze maatregelen hebben met name betrekking op de opzet en de ontwikkeling van gemeenschappelijke beheersstructuren. Om de uitwisseling van ervaringen en goede werkmethoden te bevorderen, met name de opzet van netten voor ervaringsuitwisseling in het kader van de onderdelen A, B en C - INTERACTprogramma, zal een bedrag van 47 miljoen euro worden uitgetrokken. Vertegenwoordigers van de economische en sociale partners en verenigingen van de betrokken lidstaten en derde landen Comité van toezicht: Het toezichtcomité bestaat uit vertegenwoordigers van de regionale/plaatselijke en zelfs nationale autoriteiten, vertegenwoordigers van de economische en sociale partners en verenigingen van de betrokken lidstaten en derde landen. Het stelt de selectiecriteria voor de maatregelen vast, brengt wijzigingen in het programma aan, volgt het op en evalueert het in zijn geheel. De selectie van de maatregelen en de opvolging van de uitvoering ervan worden waargenomen door één enkele stuurgroep voor het geheel van het programma of door evenveel stuurgroepen als er deelprogramma's zijn. Soms treedt het toezichtcomité op als stuurgroep. Onverminderd artikel 8, lid 3, is de beheersautoriteit zoals omschreven in artikel 9, onder n), verantwoordelijk voor de doeltreffendheid en 79 de deugdelijkheid van het beheer en de uitvoering De Commissie en de beheersautoriteit onderwerpen jaarlijks, naar aanleiding van de indiening van het in artikel 37 bedoelde jaarverslag over de uitvoering, de belangrijkste in het voorgaande jaar geboekte resultaten aan een onderzoek waarvan de voorwaarden met instemming van de betrokken lidstaat en de betrokken beheersautoriteit worden vastgesteld. De beheersautoriteit past, op verzoek van het toezichtcomite of op eigen initiatief, het programmacomplement aan, zonder het totale bedrag van de bijdrage van de fondsen voor het betrokken prioritaire zwaartepunt of de specifieke doelstellingen ervan te wijzigen. Elk communautair bestek of enkelvoudig programmeringsdocumenten elk operationeel programma wordt door een toezichtcomite 80 begeleid. De toezichtcomités worden door de lidstaat ingesteld in overleg met de beheersautoriteit en na raadpleging van de partners. De partners zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen. Een vertegenwoordiger van de Commissie en, in voorkomend geval, van de EIB neemt met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het toezichtcomité deel. Art. 36 indicatoren voor het toezicht Art. 41-43: Evaluatie Wanneer het acties betreft waarbij partners in verschillende lidstaten betrokken zijn, is de eindbegunstigde van de bijstand uit het EFRO de voor de actie verantwoordelijke partner (of actieverantwoordelijke). Deze leidende partner is financieel en juridisch aansprakelijk voor het financieel beheer van de actie ten aanzien van de beheersautoriteit. Hij verdeelt de verantwoordelijkheden onder de verschillende partners en legt deze zo mogelijk in een overeenkomst vast. MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN DE LIDSTATEN van 2 september 2004 tot vaststelling van richtsnoeren voor een communautair initiatief betreffende Trans-Europese samenwerking ter stimulering van een harmonieuze en evenwichtige ontwikkeling van de Europese ruimte INTERREG III (2004/C 226/02):
79 80
VERORDENING (EG) Nr. 1260/1999 VAN DE RAAD van 21 juni 1999, art. 34 VERORDENING (EG) Nr. 1260/1999 VAN DE RAAD van 21 juni 1999, art. 35
150
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Benaming
Juridische bronnen
Tubex, Voets & De Rynck
Communautaire initiatieven Interreg III 28. Het programmatoezicht wordt overeenkomstig artikel 35 van de algemene verordening door het toezichtcomité uitgeoefend. Dit comité komt minstens eenmaal per jaar bijeen en heeft als belangrijkste taken: - het programmacomplement te onderzoeken en goed te keuren; - overeenkomstig artikel 15 van de algemene verordening, de criteria voor de selectie van acties vast te stellen teneinde het grensoverschrijdend of transnationaal karakter of belang van die acties te bepalen; - achteraf wijzigingen in het programma of het programmacomplement aan te brengen; te zorgen voor het toezicht op en de evaluatie van het programma in zijn geheel, en de taakomschrijving voor oproepen tot het indienen van voorstellen goed te keuren. De toezichtcomités bestaan uit vertegenwoordigers van de regionale en plaatselijke autoriteiten en van de nationale autoriteiten indien die zulks wensen. De deelname van economische en sociale partners en van nietgouvernementele organisaties, overeenkomstig de voorschriften van artikel 8 van de algemene verordening, is wenselijk. De Commissie en waar passend de EIB zullen met een adviserende bevoegdheid aan de werkzaamheden van het toezichtcomité deelnemen. 29. Voor acties die naar subprogramma zijn ingedeeld, geschiedt de gezamenlijke selectie van de acties en het gecoördineerd toezicht op de uitvoering ervan door een of zo nodig verschillende stuurgroepen. Deze stuurgroepen worden samengesteld volgens dezelfde beginselen van samenwerking en partnerschap als de toezichtcomités. De Commissie kan als waarnemer aanwezig zijn. Het is eveneens mogelijk dat de taken van de stuurgroep worden uitgeoefend door het toezichtcomité, handelend in de hoedanigheid van stuurgroep. 30. De beheersautoriteit wordt bij de tenuitvoerlegging van haar taken bijgestaan door het gezamenlijk technisch secretariaat, wanneer zij de secretariaatswerkzaamheden niet zelf uitoefent. Naast haar taken op grond van artikel 34 van de algemene verordening is de beheersautoriteit (zie punt 25) bevoegd voor het uitwerken van de besluiten van de toezichtcomités en de stuurgroepen. In het bijzonder zal zij de voor financiering voorgedragen acties in ontvangst nemen, onderzoeken en aan een eerste beoordeling onderwerpen of deze taken coördineren. Zij coördineert ook de werkzaamheden van de autoriteiten of instanties die zijn aangewezen voor de tenuitvoerlegging van de verschillende subprogramma’s en maatregelen. 31. De EFRO-bijdrage wordt gestort op een enkele bankrekening op naam van de betalingsautoriteit of de beheersautoriteit (wanneer die tegelijk de betalingsautoriteit is). Op grond van de besluiten betreffende de selectie van projecten door de stuurgroep of het toezichtcomité dat als stuurgroep handelt, wordt deze EFRO-bijdrage vervolgens overeenkomstig artikel 32, lid 1, laatste alinea, van de algemene verordening door de betaalautoriteit aan de eindbegunstigden uitbetaald of naar gelang van het geval aan de autoriteiten of instanties die zijn aangewezen om de verschillende subprogramma's en maatregelen uit te voeren. In het laatste geval verrichten deze autoriteiten de betalingen aan de eindbegunstigden. In het geval van acties waarbij partners in verschillende lidstaten betrokken zijn, is de eindbegunstigde de partner die de leiding van de actie heeft en die zorgt voor het financieel beheer en de coördinatie van de werkzaamheden van de diverse partners. Deze partner die de leiding heeft, is financieel en juridisch aansprakelijk tegenover de beheersautoriteit. De partner die de leiding heeft, legt samen met de overige partners de taakverdeling vast, eventueel in de vorm van een overeenkomst. 10.9.2004 C 226/8 Publicatieblad van de Europese Unie NL 32. Hoofdstuk III van de algemene verordening (bijdragen en financieel beheer door de fondsen) en de bepalingen inzake toezicht, evaluatie en financiële controle, met uitzondering van artikel 44, zijn van toepassing op de programma's. Overeenkomstig artikel 21, lid 4, van die verordening kunnen de programma's op initiatief van de lidstaten of van de Commissie in overleg met de betrokken lidstaten worden herzien na de in artikel 42 van die verordening bedoelde evaluatie halverwege. - Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen - Mededeling van de Commissie aan de lidstaten van 28 april 2000 tot vaststelling van de richtsnoeren voor een communautair initiatief
151
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Benaming
-
-
152
Communautaire initiatieven Interreg III op het gebied van trans-Europese samenwerking ter stimulering van een harmonische en evenwichtige ontwikkeling van de Europese ruimte - Interreg III [Publicatieblad C 143, 23.05.2000]. Mededeling van de Commissie aan de lidstaten van 7 mei 2001 - "interregionale samenwerking" - onderdeel C van het communautaire initiatief Interreg III -Mededeling van de Commissie [C(2001) 1188 def. - Publicatieblad van 15.5.2001]. Mededeling van de Commissie tot wijziging van de richtsnoeren voor een communautair initiatief op het gebied van trans-Europese samenwerking ter stimulering van een harmonische en evenwichtige ontwikkeling van de Europese ruimte - Interreg III [Publicatieblad C 239 van 25.8.2001]. Verordening (EG) Nr 448/2004 van 10 maart 2004 tot wijziging van Verordeing (EG) Nr 1685/2000 Verordening (EG) Nr 1447/2001 van 28 juni 2001 tot wijziging van Verordening (EG) Nr 1260/1999 Verordening (EG) Nr 438/2001 van 2 maart 2001 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) Nr 1260/1999 Verordening (EG) Nr 1685/2000 van 28 juli 2000 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) Nr 1260/1999 van de Raad met betrekking tot de subsidiabiliteit van de uitgaven voor door de structuurfondsen medegefinancierde verrichtingen Verordening (EG) Nr 1783/1999 van 12 juli 1999 met betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling Verordening (EG) Nr 1159/2000 van 30 mei 2000 inzake door de lidstaten uit te voeren voorlichtings- en publiciteitsacties met betrekking tot de bijstandsverlening uit de structuurfondsen Practical Guide to Communication on the Structural Funds, 2000-2006 Verordening (EG) Nr 69/2001 van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun Verordening (EG) Nr 70/2001 van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Figuur 17: Vlaanderen in Interreg III A en III C
Bron: http://europa.eu.int/comm/regional_policy/ interreg3/down/pdf/europe.pdf
Tubex, Voets & De Rynck
Bron: http://europa.eu.int/comm/regional_policy/interreg3/abc/voletc_en.htm
153
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Figuur 18: Interreg III A in Vlaanderen (1): Euregio Frankrijk-Wallonië-Vlaanderen en Euregio Benelux Middengebied
Bron: http://www.interreg-fwf.org/cgibin/site/htdoc.cgi?id=0011266_article&lang=ln&menu=0010125_ menu_entier&header=0000260_header&footer=0000261_footer
154
Bron: http://www.euregiobmg.com/
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Figuur 19: Interreg III A in Vlaanderen (2): Euregio Scheldemond en Euregio Maas-Rijn
Bron: http://www.euregioscheldemond.org/ned/map.asp
Tubex, Voets & De Rynck
Bron: http://www.euregio-mr.org/N/N3/N32/N321.htm
155
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Figuur 20: Interreg III B in Vlaanderen: Noordzeegebied en Noord-West-Europa
Bron: http://europa.eu.int/comm/regional_policy/interreg3/abc/voletb_en.htm#areas
156
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
3.4. Lokaal gekaderd - West-Vlaanderen De focus op West-Vlaanderen is niet dezelfde als voor de ‘Vlaams gekaderde’ en ‘Europees gekaderde’ initiatieven. In de eerste en tweede groep betrof het arrangementsvormen waarvan er in respectievelijk Vlaanderen en de Europese Unie meerdere praktijken zijn (uitzondering: BAM). In de derde categorie verleggen we de focus: in plaats van te kijken vanuit het perspectief van een centrale vormgever (Vlaams/Europees) nemen we de - in dit geval WestVlaamse – subregionale ruimte als vertrekpunt. Daarbij treffen we zowel subregionale praktijken aan die zich deels of volledig inpassen in Vlaams en/of Europees gekaderde initiatieven als praktijken die door provinciale en/of lokale besturen worden vormgegeven en/of gedragen. We sommen er hier een aantal indicatief op; voor enkele hebben we een korte beschrijving opgenomen.
Tabel 21: Vlaams gekaderde arrangementen – West-Vlaanderen VLAAMS GEKADERD: Afbakeningsprocessen stedelijk gebied:
Ruimtelijke Visie Buitengebied: Landinrichtingsprojecten Bekkencomités
Natuurinrichting
Regionale landschappen Streekplatformen
Subregionale tewerkstellingscomités
ERSV, SERR & RESOC
GOM POM
Tubex, Voets & De Rynck
- Regionaalstedelijk gebied Kortrijk - Regionaalstedelijk gebied Brugge - Regionaalstedelijk gebied Oostende - (+ afbakeningen kleinstedelijk gebied) - Kust-Polders-Westhoek - In uitvoering: Westhoek - In voorbereiding: Brugse Veldzone - IJzer - Brugse Kanalen - Leie - Oosthoekduinen(LI De Westhoek) - Uitkerkse Polder - West-Vlaamse Scheldegemeenten - Kanaal Ieper-Yzer - Noordduinen (LI De Westhoek) - Meetkerkse Moeren - Oostends krekengebied - West-Vlaamse heuvels - Houtland - Westhoek - Brugge - Roeselare - Oostende - Brugge - Kortrijk-Roeselare - Oostende-Ieper ERSV West-Vlaanderen RESOC (5) - Kortrijk (Zuid-West-Vlaanderen) - Brugge - Roeselare-Tielt - Oostende - Westhoek SERR (4) - Brugge - Kortrijk-Roeselare-Tielt - Oostende - Westhoek - GOM West-Vlaanderen - POM West-Vlaanderen
157
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Tabel 22: Europees gekaderde arrangementen – West-Vlaanderen81 EUROPEES GEKADERD Doelstelling 2
Phasing Out Leader+ Interreg III84
Kustvisserijgebied:82 76 goedgekeurde projecten 71 projecten in uitvoering ca. 170 projecten aangemeld (toegewezen middelen 18.200.239 Euro, op een totaal van 25 mio Euro) Programma Westhoek-Middenkust: 45 projecten 83 goedgekeurd Het Brugse Ommeland III.A: Euregio Scheldemond (met Oost-Vlaanderen en provincie Zeeland in Nederland, 2000-2006: 19,58 miljoen Euro) III.A: Samenwerking met Noord-Frankrijk en Wallonië (2000-2006: 85,60 miljoen Euro)
Tabel 23: Lokaal gekaderd – West-Vlaanderen85 LOKAAL GEKADERD Provinciale gebiedsgerichte werking
Intercommunale verbanden met het oog op aspecten van streekontwikkeling
Andere
...
4 gebieden, provinciale gebiedswerkers, elk gebied 1 streekhuis Roeselare-Tielt Westhoek Zuid-West-Vlaanderen Brugge-Oostende + talrijke projecten & initiatieven (zie ook ‘andere’) Leiedal Kortrijk West-Vlaamse Intercommunale (WVI) Bosgroep Houtland vzw ... Oudlandpolder Coördinatiepunt Geïntegreerd Beheer van Kustgebieden Canal link Geïntegreerde gebiedsvisie Leievallei ... ...
81
Deze tabel bevat geen exhaustieve opsomming van alle aan de Europese Unie gelieerde initiatieven in de provincie West-Vlaanderen. 82 dd. 1/1/2005, bron: http://www.west-vlaanderen.be/bestuur®io/doelstelling2kust/projecten.htm 83 http://www.west-vlaanderen.be/bestuur®io/5bphasingout_westhoek/Projecten.htm 84 III.B en III C: geen gegevens. 85 Deze tabel bevat geen exhaustieve opsomming van alle lokaal ontwikkelende initiatieven in de provincie West-Vlaanderen.
158
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Figuur 21: Doelstelling 2-gebieden West-Vlaanderen (2000-2006)
Doelstelling 2
Phasing-out (tot 31/12/2005)
Phasing-out (gedeeltelijk) (tot 31/12/2005)
Figuur 22: Indeling gebiedsgerichte werking provincie West-Vlaanderen
Bron: http://www.westvlaanderen.be/xca/pwv/_NL/Bestuur%26Regio/gebiedswerking/Regio/Regio?$SESSIONID$=17 25304750049189756
Tubex, Voets & De Rynck
159
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
3.4.1. Leader+ ‘Het Brugse Ommeland’86
Vorm: Schaal
Leader+ ‘Het Brugse Ommeland’ Subregionaal: regio Brugse Ommeland De gebiedsafbakening berust in eerste instantie op de criteria aangegeven in de Europese mededeling 2000/C 139/05 dd 14 april 2000 en in het dientengevolge door Vlaanderen opgemaakte programma voor Vlaanderen voor de periode 2000-2006 dat op 20/12/2001 door Europa werd goedgekeurd. Die criteria zijn: - vanuit fysisch (geografisch), economisch en sociaal oogpunt een homogeen geheel vormen; - coherent zijn; - beschikken over een adequate kritische massa in termen van menselijke, financiële en economische hulpbronnen; - een plaatselijk en ruraal karakter hebben: nl. tussen 10.000 en 100.000 inwoners en voor de dichtbevolkte regio’s een bevolkingsdichtheid van maximum 350 inwoners/km2, gezien de dichte bevolking van het Vlaamse Gewest; - de gebieden moeten volledig binnen het Vlaamse Gewest liggen; - de geselecteerde gebieden mogen elkaar niet overlappen; - de gebieden kunnen samengesteld worden uit verscheidene gemeenten (met eventuele deelgemeenten). Het Brugse Ommeland voldoet aan de bovenstaande criteria. Op basis van die criteria werd een landelijke gordel van gemeenten geselecteerd die zich uitstrekt van het achterland van de kustgemeenten tot dicht tegen de verstedelijkte kernen rond Brugge. Het afgebakende gebied bestaat uit 30 deelgemeenten behorend tot de 11 gemeenten Damme, Knokke-Heist, Brugge, Blankenberge, Zuienkerke, De Haan, Jabbeke, Zedelgem, Beernem, Oostkamp en Torhout. Voor de kustgemeenten is alleen rekening gehouden met het hinterland. De totale oppervlakte van het gebied bedraagt 492,2694 km² (Gegevens oppervlakte: volks- en woningtelling 1 maart 1981)
Startdatum Beleidscyclus
In een eerste afbakening (op basis van statistische sectoren) werden de ruime grenzen van het Brugse Ommeland aangehouden. Nieuwe richtlijnen betreffende de afbakening van het Leadergebied gaven aanleiding tot een andere, beperktere afbakening. Hierbij werd geopteerd om de grenzen aan te houden van het werkingsgebied van het streekplatform Brugge (indiener van de ontwikkelingsstrategie) dat werkzaam is in het volledige Brugse arrondissement. Toch werden een aantal dichtbevolkte deelgemeenten geschrapt. Dit heeft voornamelijk te maken met de beoogde doelstellingen. Een uitzondering hierop vormen de twee relatief dichtbevolkte deelgemeenten van Torhout die volledig werden opgenomen. 20/12/2001 Beleidsvoorbereiding en -implementatie
86
De informatie in deze tabel komt hoofdzakelijk uit http://www.leadervlaanderen.be/ en http://www.gebiedsgerichtwerken.be/html/set_main.asp en op het Ontwikkelingsplan Brugse Ommeland 2002-2006.
160
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Vorm: Structuren en actoren
Leader+ ‘Het Brugse Ommeland’ Plaatselijke Groep: De vzw streekplatform van het Arrondissement Brugge is de plaatselijke groep die dit ontwikkelingsplan draagt. Het feit dat men actief moet zijn in het arrondissement Brugge is een absolute voorwaarde om lid te kunnen zijn van het Streekplatform van het Arrondissement Brugge. De Plaatselijke Groep telt 36 leden (alle leden van de Algemene Vergadering van het Streekplatform Arrondissement Brugge), maar de eigenlijke sturing gebeurt door de Raad van Beheer van het Streekplatform, bestaande uit 22 leden. Management Comité: Deze Raad van Beheer delegeert de besluitvorming met betrekking tot Leader+ evenwel naar een Management Comité samengesteld uit een kern van de Raad van Beheer, aangevuld met enkele externe leden uit de sectoren landbouw, natuur-milieu en overheid. Het Management Comité bevat 12 leden, waarvan 9 met stemrecht: 4 vertegenwoordigers uit de publieke sector en 5 vertegenwoordigers uit sociaal-economische kringen en relevante organisaties en sectoren. De Vlaamse Administratie Land- en Tuinbouw zetelt als waarnemer in de groep. De inhoud van de ontwikkelingsstrategie (de verbetering van de leefkwaliteit van de plattelandsgebieden, wat gerealiseerd wordt door de ontwikkeling van een duurzame landbouw) is bepalend geweest om een aantal externe leden aan te trekken met de nodige deskundigheid rond dit thema. Het gaat meer bepaald om: uit streekplatform met stemrecht: - Gedeputeerde West-Vlaanderen - Burgemeester Blankenberge - Burgemeester Brugge - Vertegenwoordiger GOM-West-Vlaanderen - Vertegenwoordiger Boerenbond Extern (=niet uit streekplatform) met stemrecht: - Vertegenwoordiger VAC - Vertegenwoordiger Algemeen Boeren Syndicaat - Provincieraadslid - Vertegenwoordiger West-Vlaamse milieu-federatie+Proclam Extern zonder stemrecht: - Gedeputeerde West-Vlaanderen - Vertegenwoordiger Administratie Land- en Tuinbouw (ALT) - Cel Technische Bijstand Het Management Comité is het beslissingsorgaan en: - Goedkeuring van de in te dienen ontwikkelingsstrategie - Beslist over de besteding van de beschikbare middelen, op advies van de werkgroep (dus neemt beslissing over ingediende projecten, en bij aanvraag tot wijziging van projecten) - Rapporteert aan de raad van beheer (jaarlijks) - Keurt het jaarrapport en jaarrekening van de ontwikkelingsstrategie goed of af - Keurt het eindrapport en eindrekening van de ontwikkelingsstrategie goed of af.
Tubex, Voets & De Rynck
161
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Vorm:
Leader+ ‘Het Brugse Ommeland’ Technische werkgroep: Voorts is er een technische werkgroep, samengesteld uit deskundigen betreffende de inhoud van de ontwikkelingsstrategie en heeft een adviserende rol naar het Management Comité. Haar taken zijn: - Advisering bij het tot stand komen van de ontwikkelingsstrategie - Advisering van de ingediende projecten - Opvolgen van de werking en het goede verloop van de goedgekeurde projecten: de projecten rapporteren om de 6 maanden aan de werkgroep. De werkgroep geeft suggesties voor bijsturing. Wanneer het project afwijkt van het goedgekeurde project, dan wordt dit onmiddellijk gemeld aan het management comité. Wanbeheer van de projecten wordt eveneens onmiddellijk gemeld. - Advisering bij wijzigingen van de projecten - Jaarlijkse rapportering aan het management comité van het verloop van de uitvoering van de ontwikkelingsstrategie, door middel van jaarrapport en jaarrekening - Eindrapportering aan het management comité De leden van de technische werkgroep zijn: - ministerie van de Vlaamse gemeenschap – ALT-Duurzame Landbouw (voorzitter technische werkgroep) - ministerie van de Vlaamse gemeenschap – ALT-VLIF - VLM - Aminal afdeling land - Aminal afdeling natuur - provincie West-Vlaanderen (directeur POVLT) - provincie West-Vlaanderen (kabinetsmedewerker) - provincie West-Vlaanderen (gebiedswerker landbouw) - provincie West-Vlaanderen (gebiedswerker landbouw Westhoek - Provincie West-Vlaanderen (dienst Externe relaties, Europese programma’s en gebiedsgerichte werking) - Regiocoördinator toeristische regio Brugse Ommeland - stafmedewerker toerisme en recreatie - gebiedswerker milieu Brugs Ommeland - Vzw Regionaal Landschap Houtland - coördinator landbouweducatie - Proclam (coördinator) - streekplatform - Boerenbond - ABS - VAC - KVLV-agra - Groene kring - Natuurpunt - 1 of 2 land - en tuinbouwers
162
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Leader+ ‘Het Brugse Ommeland’
Vorm: - Cel technische bijstand
Doelstellingen
Controle en rapportering
Tubex, Voets & De Rynck
Cel technische bijstand: De Cel technische bijstand zorgt voor administratieve ondersteuning en het voorbereidende werk. Twee leden van het Management Comité (naast de cel technische bijstand) zetelen ook in de technische werkgroep. De cel technische bijstand staat in voor het dagelijkse beheer van het ontwikkelingsstrategie. Deze cel bestaat uit: - de coördinator van het streekplatform - de gebiedswerker landbouw van de Provincie West-Vlaanderen - een administratief medewerker. Haar taken zijn: - Informatieverstrekking - Plaats van indiening voor projecten - Adviseert de projectindieners bij de opmaak van het project Nazicht uitbetalingsaanvragen van de projectpromotoren - Verzorgt het secretariaat van de technische werkgroep en het Management Comité - Verzorgt via het secretariaat van het streekplatform de informatiedoorstroming naar de raad van bestuur Met Leader+ wil het Streekplatform Arrondissement Brugge, dat promotor is van het Leader+ programma voor het Brugse Ommeland, de leefkwaliteit op het platteland verbeteren door duurzame landbouw verder te ontwikkelen, met aandacht voor de economische, ecologische en sociale pijler. Het Leader+ ontwikkelingsplan omvat twee krachtlijnen (acties): 1. Het verbreden van de landbouwactiviteiten stimuleren. 2. Milieuzorg op de bedrijven stimuleren. Daarbij was het niet de bedoeling om veel kleinschalige initiatieven op te zetten maar om verbreding en milieuzorg structureel te verankeren in de landbouwsector teneinde na afloop van Leader+ een stevige basis te hebben ontwikkeld voor de verdere uitbouw ervan. Het Streekplatform wil op die manier aantonen dat de landbouw in de Brugse regio een blijvende (meer)waarde heeft en wil daarnaast ook nieuwe impulsen geven aan de sector. In uitvoering van dit ontwikkelingsplan, werden begin 2003 twee provinciale kaderprojecten ‘stimulatie van de verbreding in de landbouw’ en ‘milieuzorg in de landbouw’ goedgekeurd. Daarnaast werd in het voorjaar van 2004 een projectenwerving gedaan onder de naam ‘verbreding en milieuzorg in de landbouw’. Inhoudelijk Binnen de opgezette structuur is de plaatselijke groep via het door haar ingestelde Managementcomité verantwoordelijk voor de goede uitvoering van het ontwikkelingsplan. - De projecten rapporteren 6-maandelijks aan de technische werkgroep over de voortgang van het project. - De technische werkgroep geeft suggesties voor bijsturing - De technische werkgroep rapporteert regelmatig aan het Management Comité (minstens jaarlijks) - Bij een afwijkende uitvoering van een project, wordt er onmiddellijk gerapporteerd aan het Management Comité - De projecten maken halverwege de planperiode een tussentijds rapport op dat voorgelegd wordt aan de technische werkgroep en het Management Comité. - Er kunnen bijsturingen geëist worden door het Management Comité op aangeven van de technische werkgroep. - De projecten maken een eindrapport op bij het beëindigen van het project dat voorgelegd wordt aan de technische werkgroep en het Management Comité.
163
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Vorm:
Leader+ ‘Het Brugse Ommeland’ Financieel Binnen de opgezette structuur is de plaatselijke groep via het door haar ingestelde Managementcomité verantwoordelijk voor de financiële opvolging van het ontwikkelingsplan. De raad van beheer van het Streekplatform is evenwel verantwoordelijk voor de ontvangst van de Europese en Vlaamse subsidies en voor de uitbetaling van de middelen aan deprojectpomotoren. 6-maandelijks richt het project een aanvraag tot uitbetaling aan de cel technische bijstand van de plaatselijke groep. De cel technische bijstand gaat na of de verrichte uitgaven voor subsidie in aanmerking komen. Ze doet hiervoor een beroep op de boekhoudkundige cel van de provinciale dienst Externe Relaties, Europese Programma’s en Gebiedsgerichte werking Evaluatie De projecten nemen een aantal resultaatindicatoren op, waarop ze geëvalueerd worden. De indicatoren worden elke keer opgenomen bij de 6-maandelijkse rapportering. Op niveau van het ontwikkelingsplan worden een aantal indicatoren gehanteerd bij de evaluatie
164
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
3.4.2. Phasing Out (5b) ‘Westhoek-Middenkust’87
Vorm: Schaal
Startdatum Beleidscyclus Structuren en actoren
Phasing out (5b) ‘Westhoek-Middenkust’ Subregionaal: Westhoek-Middenkust Het 5b-programma 1994-1999 was van toepassing op grote delen van de arrondissementen Ieper (Ieper, Poperinge, LangemarkPoelkapelle, Zonnebeke), Veurne (Veurne, Nieuwpoort), Diksmuide (Diksmuide, Houthulst, Lo-Reninge) en Oostende (Oostende, Middelkerke en Bredene gedeeltelijk naast Gistel en Oudenburg). Voor de nieuwe programmeringsperiode 2000-2006 is dit gebied voor een heel klein deel (zones van Nieuwpoort, Middelkerke, Oostende en Bredene) erkend als Doelstelling 2-gebied. Het grootste deel van het vroegere 5b-gebied is niet erkend als Doelstelling 2, maar komt wel in aanmerking voor de uitdovende steunregeling (Phasing Out tot 2005). De volgende gemeenten behoren tot het 5b Phasing Out-gebied: Ieper, Poperinge, Langemark-Poelkapelle, Zonnebeke, Diksmuide, Houthulst, Lo-Reninge, Veurne, delen van Nieuwpoort en Middelkerke, een deel van Oostende, Gistel en Oudenburg. Concreet komt het er dus op neer dat er geen enkele overlapping is tussen het 5b Phasing Out-gebied en het Doelstelling 2-kustgebied en dat beperkte delen van Middelkerke, Oostende en Bredene voor geen van beide steunprogramma’s in aanmerking komen. Daarnaast kan maximaal 5 % van de middelen ingezet worden in gebieden die aan voornoemde omschrijving grenzen. Voortzetting periode 1994-1999 Beleidsvoorbereiding en -implementatie In samenspraak met de Vlaamse overheid neemt de Provincie de opdracht op om het 5b Phasing Out-programma voor de Westhoek en Middenkust ten uitvoer te brengen en te coördineren. Als coördinator en uitvoerder van het Phasing Out-programma is de betrokkenheid van de Provincie rechtstreekser dan bij het vroegere 5b-programma waar ze alleen optrad als lid van het Managementcomité. Haar taak is in een overeenkomst vastgelegd. Om deze opdracht waar te maken installeert de Provincie een programmasecretariaat in het gebied zelf, in het Esenkasteel in Diksmuide. Voor de organisatie ervan kan de Provincie o.m. een beroep doen op de know-how van de GOM West-Vlaanderen. Monitoring Comité Op het Vlaamse niveau is op initiatief van de Vlaamse minister-president (o.m. bevoegd voor buitenlands beleid en Europese aangelegenheden) een Monitoring Comité opgericht. Dit Comité is verantwoordelijk voor de algemene strategie en het globale toezicht op het programma. Het bestaat uit de bevoegde Vlaamse ministers en vertegenwoordigers van de Europese Commissie, met daarnaast, als adviserende leden, vertegenwoordigers van het Managementcomité, de sociale partners en de bevoegde Vlaamse administraties. De Vlaamse overheid is beheers- en tevens betalingsautoriteit. Het provinciebestuur van West-Vlaanderen is in opdracht van de Vlaamse overheid belast met het opstellen van het programma, de coördinatie en het beheer ervan. Management Comité
87
De gegevens in deze tabel komen grotendeels uit http://www.west-vlaanderen.be/bestuur®io/5bphasingout_westhoek/
Tubex, Voets & De Rynck
165
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Vorm:
Phasing out (5b) ‘Westhoek-Middenkust’ De Provincie West-Vlaanderen zit een Managementcomité voor dat bestaat uit vijf vertegenwoordigers van de Vlaamse Regering, tien van de Provincieraad en tien van de gemeenteraden. Als adviserende leden zijn er vijf vertegenwoordigers van de sociale partners, vijf van de provinciale administratie en vier van de bevoegde Vlaamse administraties, naast het programmasecretariaat en de technische werkgroep. Bij de vertegenwoordigers van de provincie- en gemeenteraden zijn er telkens vijf die wonen in het Westhoek-Middenkustgebied en vijf uit het kustgebied. Bij de besluitvorming nemen deze vertegenwoordigers alleen deel aan de besluitvorming voor het gebied waarin ze wonen. Programmasecretariaat De Provincie West-Vlaanderen richt in het gebied een programmmasecretariaat op (Esenkasteel, Diksmuide) dat instaat voor de dagelijkse opvolging van de projecten, de algemene coördinatie en het voorbereidende werk voor het Managementcomité. Een (ambtelijke) technische werkgroep bereidt de beslissingen van het Managementcomité voor. Een specifieke adviesgroep bewaakt het duurzaamheidsaspect. Daarnaast is in de regio zelf een klankbordgroep voorzien waarin de lokale actoren op regelmatige tijdstippen over de voortgang van het programma geïnformeerd zullen worden. Projectvoorstellen worden ingediend bij het programmasecretariaat. De technische werkgroep en desgevallend de adviesgroep duurzaamheid lichten de projecten door voor ze ter beslissing aan het Managementcomité worden voorgelegd. Na goedkeuring door het Managementcomité en als de cofinanciering rond is, kunnen de projecten van start gaan. De projectleiders ontvangen van de bevoegde Vlaamse administratie de nodige richtlijnen om de projectadministratie te voeren en de subsidies te ontvangen (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Europa, Economie).
166
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
Vorm: Doelstellingen
Phasing out (5b) ‘Westhoek-Middenkust’ De algemene Doelstelling van het programma is een bijdrage te leveren tot de verhoging van de welvaart en het welzijn van de bevolking van het betrokken gebied. Dit kan slechts bereikt worden door te zorgen voor voldoende kwalitatieve en kwantitatieve werkgelegenheid enerzijds en voor een kwalitatieve woon-, werk- en verblijfsomgeving anderzijds. Het hele programma draait om economische groei, sociale vooruitgang en het behoud en de ontwikkeling van ecologische en landschappelijke waarden. Deze Doelstellingen sluiten dus zeer nauw aan bij het doel van het vroegere 5b-programma. Belangrijk onderscheid is dat het accent op land- en tuinbouw verdween; er worden immers geen middelen uit het landbouwfonds meer ter beschikking gesteld. Het 5b Phasing Out-programma stelt drie prioriteiten centraal: - de ondersteuning van de toeristische ontwikkeling; - de versterking van het economische weefsel; - versterking van een leefbare woon- en werkomgeving als basisvoorwaarde voor de economische en toeristische ontwikkeling
Controle en rapportering
Voor elke prioriteit zijn maatregelen bepaald. Verbetering van de toeristische infrastructuur, van de communicatie- en promotieactiviteiten en van de managementinformatiesystemen moeten aan de eerste prioriteit uitwerking geven. De verbetering van de fysische omgevingsfactoren voor het bedrijfsleven en de meerwaardeneconomie, de ondersteuning en begeleiding van het (innovatieve) ondernemingsklimaat en de verbetering van de opleidingsinfrastructuur zullen een bijdrage leveren om het economische weefsel te versterken. Tenslotte zijn de maatregelen voor de derde prioriteit de opwaardering van de woon- en leeffunctie van de rurale Westhoek en de verbetering van de omgevingskwaliteit voor het multifunctionele medegebruik van het plattelandsgebied van de Westhoek. De maatregelen moeten uitvoering krijgen via projecten. De invulling van deze doelstellingen in de Westhoek gebeurt vooral met oog op de leefbaarheidsproblematiek. Zie andere Europees gekaderde arrangementsvormen
Tubex, Voets & De Rynck
167
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
3.4.3. ‘Coördinatiepunt Geïntegreerd beheer van kustgebieden’88
Vorm: Schaal Startdatum Beleidscyclus Structuren en actoren
‘Coördinatiepunt Geïntegreerd beheer van kustgebieden’ Subregionaal: Kustgebied 2001 Beleidsimplementatie Stuurgroep De interkabinettenstuurgroep geïntegreerd kustzonebeheer staat in voor de politieke opvolging en besluitvorming. Dit is een bestaand overlegorgaan, opgericht in 1994 door de Vlaamse minister voor Leefmilieu. Het is samengesteld uit vertegenwoordigers van de kabinetten van de federale en Vlaamse minister bevoegd voor leefmilieu, de Vlaamse minister bevoegd voor economie en ruimtelijke ordening, de Vlaamse minister bevoegd voor werkgelegenheid en toerisme, de Vlaamse minister bevoegd voor mobiliteit, openbare werken en energie, de Vlaamse minister bevoegd voor Monumenten en Landschappen, alsook van de federale dienst bevoegd voor leefmilieu op zee, de administratie bevoegd voor kustverdediging, de administratie bevoegd voor ruimtelijke ordening, de administratie bevoegd voor natuur, de administratie bevoegd voor toerisme, het Instituut voor Natuurbehoud, de niet-gouvernementele organisaties WWF en Natuurreservaten vzw, het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) en het provinciebestuur van West-Vlaanderen. Taakgroep De ambtelijke taakgroep geïntegreerd kustzonebeheer (dagelijks bestuur) is verantwoordelijk voor de opvolging van projecten in de praktijk en de voorbereiding van dossiers en projecten. Het is een bestaand orgaan, met vertegenwoordigers van de administraties bevoegd voor natuur, voor leefmilieu op zee, voor kustverdediging, voor ruimtelijke ordening, voor toerisme, het Instituut voor Natuurbehoud, het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ) en het provinciebestuur West-Vlaanderen. Vertegenwoordigers van andere administraties kunnen ad hoc uitgenodigd worden wanneer een onderwerp op de agenda staat dat hen aanbelangt. Samenstelling volgens website: - Coördinator ‘Coördinatiepunt Geïntegreerd beheer van kustgebieden’ (1) - AWZ – Afdeling Waterwegen Kust (5) - AWZ – Afdeling Maritieme Toegang (1) - Aminal – Afdeling Natuur (7) - Aminal – Afdeling Brugge (1) - Arohm – Afdeling Monumenten en Landschappen (1) - Toerisme Vlaanderen (1) - Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium (BMM) - departement van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (1) - Arohm West –Vlaanderen (1) - VLIZ (1)
88
Deze gegevens zijn gebaseerd op http://www.west-vlaanderen.be/upload/kustzonebeheer/Website%20NDL/index.htm
168
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
‘Coördinatiepunt Geïntegreerd beheer van kustgebieden’
Vorm: - Westtoer (1) - Instituut voor Natuurbehoud (1)
Doelstellingen
Tubex, Voets & De Rynck
Overleggroep/Klankbordgroep: De overleggroep dient als klankbord voor de werking van het coördinatiepunt. De overleggroep is verantwoordelijk voor de opvolging en de sturing van de werking van het coördinatiepunt. Ze is eigenlijk de verderzetting van de stuurgroep van het TERRA-Coastal Zone Management project (startdatum: 1998; einddatum: 2001). Ze is samengesteld uit ambtelijke vertegenwoordigers uit alle sectoren en de vier beleidsniveaus. Deze groep komt vier tot zes maal per jaar samen. Samenstelling volgens website: - Coördinator ‘Coördinatiepunt Geïntegreerd beheer van kustgebieden’ (1) - Provincie West-Vlaanderen (1) - GOM West-Vlaanderen (1) - AWZ Afdeling Waterwegen Kust (3) - AWZ Afdeling Maritieme Toegang (1) - AWV West-Vlaanderen (1) - MVG – Departement EWBL (3) - Arohm West-Vlaanderen (2) - Arohm Afdeling Monumenten en Landschappen (1) - Administratie Land- en Tuinbouw (1) - Toerisme Vlaanderen (1) - Aminal – Afdeling Natuur (1) - Aminal – Afdeling Land (1) - Aminal – Afdeling Water (1) - Aminal – Afdeling Bos en Groen (1) - VLM (1) - VMM (1) - Instituut voor Natuurbehoud (1) - VLIZ (1) - Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium (BMM) - departement van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (2) - Federale Dienst Zeevisserij (1) - Oostende (2) - Blankenberge (1) - De Panne (1) Duurzaam beheer van het kustgebied in België stimuleren. 1. Communicatie en sensibilisatie rond Geïntegreerd Beheer van Kustgebieden. 2. Optreden als aanspreekpunt inzake Geïntegreerd Beheer van Kustgebieden, zowel voor binnen- als buitenland. 3. Helpen bij de implementatie van de EU Aanbeveling inzake Geïntegreerd Beheer van Kustgebieden; inclusief het voorbereiden van standpunten. 4. Duurzaamheidsbarometer voor de Kust bijhouden en erover communiceren.
169
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Vorm: Controle en rapportering
‘Coördinatiepunt Geïntegreerd beheer van kustgebieden’ 5. Integratie van planning en beleid. Geen gegevens (zie ook ‘structuren en actoren’)
Figuur 23: Organigram GBKG
Bron: http://www.west-vlaanderen.be/upload/kustzonebeheer/Website%20NDL/struc&sam_bis.htm
170
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
3.4.4. ‘Oudlandpolder’89
‘Oudlandpolder’
Vorm: Schaal
Subregionaal
Startdatum Beleidscyclus Structuren en actoren
Het gebied omvat de gezamenlijke open ruimte van het grondgebied van de gemeenten Blankenberge (met deelgemeenten Blankenberge en Uitkerke), Zuienkerke (met deelgemeenten Zuienkerke, Nieuwmunster, Meetkerke en Houthave) en De Haan (met deelgemeenten De Haan, Wenduine, Vlissegem en Klemskerke). De primaire toeristische zones langsheen de kust van deze gemeenten worden in deze niet mee opgenomen. Het actiegebied valt dus voornamelijk samen met het agrarisch polderlandschap, met inbegrip van de diverse dorpskernen en de verspreide bebouwing. Het actiegebied maakt deel uit van het ruimere poldercomplex in de driehoek Brugge-Oostende-Zeebrugge. 18 september 2002 Beleidsvoorbereiding en -implementatie Provincie West-Vlaanderen, Stad Blankenberge, Gemeente De Haan en Gemeente Zuinkerke Met de studie uitgevoerd door de toenmalige West-Vlaamse Vereniging voor de Vrije Tijd vzw, “De Polder van Blankenberge, De Haan en Zuienkerke in toeristisch-recreatief perspectief” wilden de drie gemeenten en de Provincie de specifieke mogelijkheden voor toerisme en recreatie in het betreffende gebied onderzoeken, alsmede een aantal aanzetten geven voor concretisering. Vanuit de gebiedswerking Brugge-Oostende werd werk gemaakt van het opstarten van een uitvoeringsgericht actieprogramma op basis van de studie. Er wordt op basis van het studiedocument een meerjarenplanning opgemaakt. Deze meerjarenplanning wordt door de Stuurgroep opgemaakt en geldt voor drie jaar. De partners gebruiken de projectstructuren om de uitgevoerde acties te evalueren en de planning van eigen en gezamenlijke projecten op te maken. Er wordt tevens overlegd over de integratie van de acties in het beleid. De afgesproken acties worden jaarlijks in een actieprogramma vastgelegd. Elke partner keurt deze acties vervolgens goed via de geëigende kanalen.
Er worden initiatieven ontwikkeld in navolging van een verkennende studie om, vanuit en op basis van de studie, te komen tot een gezamenlijke aanpak van het gebied inzake toeristisch-recreatieve ontwikkeling, met dien verstande dat de instandhouding van het authentieke karakter op gebied van voornamelijk landschap en natuur een basisgegeven is van waaruit elke toeristisch-recreatieve ontwikkeling dient te vertrekken. Deze intentie wordt vertaald in: 1. een afsprakennota tussen de drie gemeenten en de provincie 2. een jaarlijks concreet actieprogramma inclusief budgettering en financieringsbronnen, op basis van een ruimere driejarenplanning (verslag voorbije jaar, actieprogramma huidige jaar, aanzet planning komend jaar,) 3. een ondersteunende projectstatus en dito structuur Stuurgroep
89
Deze gegevens zijn gebaseerd op http://www.west-vlaanderen.be/upload/oudlandpolder/
Tubex, Voets & De Rynck
171
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Vorm:
‘Oudlandpolder’ De Stuurgroep bestaat uit politiek gemandateerden van de verschillende betrokken besturen, aangevuld met de Plangroep. De Stuurgroep staat in voor de begeleiding van de uitvoering van de actieplannen in de geest van de afsprakennota. De Stuurgroep vormt het beslissende orgaan. Samenstelling: - vertegenwoordiging stad Blankenberge - vertegenwoordiging gemeente De Haan - vertegenwoordiging gemeente Zuienkerke - vertegenwoordiging provincie West-Vlaanderen - de leden van de Plangroep - Aangevuld met de leden van de plangroep Frequentie: 2 maal per jaar Plangroep De Plangroep vormt het “dagelijks bestuur” van het project en is samengesteld op ambtelijk vlak. De Plangroep rapporteert aan de Stuurgroep en voert uit wat op het niveau van de Stuurgroep is beslist. Samenstelling: - vertegenwoordiging stad Blankenberge - vertegenwoordiging gemeente De Haan - vertegenwoordiging gemeente Zuienkerke - vertegenwoordiging provincie West-Vlaanderen De Stuurgroep kan beslissen de Plangroep in concrete uitvoeringsprojecten te ondersteunen door het opzetten van verschillende projectgroepen of functionele werkgroepen waarin ad hoc diverse instanties kunnen zijn vertegenwoordigd. Coördinator De coördinatie van het project (inhoudelijk zowel als praktisch) wordt aangeleverd vanuit de Gebiedswerking Brugge-Oostende van de Provincie West-Vlaanderen. De coördinatie van het project (inhoudelijk zowel als praktisch) wordt aangeleverd vanuit de Gebiedswerking Brugge-Oostende van de Provincie West-Vlaanderen. Vanuit de lijndiensten wordt een coördinator aangesteld om het project mee te ondersteunen. Begeleidingsgroep Via de begeleidingsgroep wordt voorzien in een terugkoppeling naar een ruimere groep actoren. Deze groep heeft de taak in te staan voor advies inzake de opstelling en uitvoering van de actieprogramma’s, voor voorstellen inzake bijsturing,… en wenst een breed draagvlak te bieden aan de inhoud van de samenwerking. Samenstelling: - de leden van de Stuurgroep - de leden van de Plangroep - vertegenwoordiging Nieuwe Polder van Blankenberge - vertegenwoordiging Boerenbond - vertegenwoordiging Natuurreservaten - vertegenwoordiging Heemkundige Kring - vertegenwoordiging Vlaamse Wandel- en Jogging Liga
172
Spoor bestuurlijke relaties
3. Individuele fiches
‘Oudlandpolder’
Vorm:
De begeleidingsgroep komt met een zelfde frequentie samen als de stuurgroep (2 x per jaar)
Doelstellingen
Verschillende kanalen worden aangeboord voor de financiering van het actieplan: - de reguliere middelen voor de gebiedswerking Landschap en Natuur (via de dienst Mirona) - in principe zijn er diverse Vlaamse en Europese financieringskanalen mogelijk: Doelstelling 2, Interreg IIIA Euregio Scheldemond, Leader+, POP - gemeentelijke middelen - provinciale middelen voor geïntegreerde gebiedsgerichte projecten (via de dienst EEG) - middelen van derden – private sector De middelen dienen per jaarlijks actieprogramma te worden gebudgetteerd en vastgelegd in de respectieve begrotingen. Per jaar dient ook het ruimer driejarenprogramma te worden aangepast aan de realiteit; dit mede naar de personele en financiële planning toe ten behoeve van een vlotte uitvoering van de acties. Doel: De samenwerking tussen de provincie West-Vlaanderen, de gemeenten Blankenberge, De Haan en Zuienkerke en de betrokken doelgroepen (recreatieverenigingen, natuurverenigingen en landbouworganisaties) heeft tot doel de kwaliteit van het landschap en het streekeigen karakter van het poldergebied van Blankenberge, Zuienkerke en De Haan te bevorderen en te promoten. Dit doel wordt nagestreefd via landschapszorg (met inbegrip van behoud, herstel en ontwikkeling van natuur en cultuurhistorische elementen), via educatie, aan de hand van recreatief medegebruik, met bijzondere aandacht voor het beheer, herstel, aanleg en de ontwikkeling van kleine landschapselementen binnen het werkingsgebied. 90
Probleemstelling/noden Nood aan het bewaken van de landschapskwaliteit Het gebied is een van de weinige nog relatief gave landschapsrestanten in de Kust-Polderstreek en wordt ook mede daarom vaak als “Groene Long” omschreven. Deze landschapskwaliteit is van groot belang voor de eigen bevolking, maar vormt als uniek gegeven in Vlaanderen, meteen ook een belangrijke troef naar verblijfstoeristen toe. Het behoud en de versterking van dit authentieke karakter van de Oudlandpolder is dan ook een van de hoofdopdrachten. Nood aan het bewaken van de natuurkwaliteit De belangrijke natuurkwaliteit die het gebied rijk is verdient een actief instandhoudingsbeleid. Tot op heden werden enkel de Uitkerkse Polders op een actieve wijze benaderd in deze. De natuurkwaliteit van de Moere en de Vlissegemse komgronden vormen op dit vlak prioriteit, waarbij overigens niet enkel aandacht dient te worden besteed aan de natuurgebieden op zich, maar ook aan de natuurverbindingselementen. Nood aan het in stand houden van de leefbaarheid van de landbouwbedrijven Het universele verschijnsel van afkalvende leefbaarheid van de landbouw doet zich ook in dit gebied voor. Zowel naar de landbouwers 90
outpolderbijlage
Tubex, Voets & De Rynck
173
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Vorm:
‘Oudlandpolder’ zelf toe als naar de waarde en potenties van hun activiteiten inzake landschap & natuur toe zijn hier duidelijk kansen voor verbreding van de functies van de landbouw. Een verbreding richting toerisme en recreatie ligt hier voor de hand, maar ook andere pistes dienen een actievere behandeling. De doelstelling hierbij is het voorzien in een effectieve verhoging van het toekomstperspectief voor de landbouw. Aandacht voor een stijgende functievermenging Het gebied biedt een waaier aan opportuniteiten voor verdere ontwikkeling. Bij het gros van deze kansen gaat het om geïntegreerde projecten. Vooralsnog bleek er echter een vrij grote scheiding tussen de diverse functies. Inschakeling van landbouw in het toeristischrecreatief aanbod, maar ook valorisering van de meerwaarde van toerisme en recreatie op vlak van maatschappelijke en economische ontwikkelingen lijken groeipolen te zijn voor de regio. Andere voorbeelden zijn de voordelen van samenwerking met de landbouwsector inzake landschap en natuur of de potenties tot valorisering via toeristisch-recreatieve weg van waardevol bouwkundig patrimonium.
Controle en rapportering
91
Streven naar een geïntegreerde samenwerking Bovenstaande geschetste nood aan functievermenging, maar ook algemener de valorisatie van een gebied als dit, kan enkel slagen indien dit op een geïntegreerde manier wordt aangepakt; geïntegreerd op het niveau van de spelers (overheid zowel als privaat) en op het niveau van de inhoud. De partners verbinden er zich toe de samenwerking regelmatig en constructief te evalueren, via de projectstructuren. Het document omvat een meerjarenplanning 2003 – 2005 met acties die door de verschillende partners kunnen uitgevoerd worden in de periode 2003 – 2005. Bij iedere actie staat aangegeven wie de trekker is en welke partners of actoren bij het specifieke project betrokken kunnen worden. In dit document staan geen bedragen of richtcijfers voor de projecten. In een jaarlijks actieplan wordt puntgewijs vermeld 91 voor welke projecten welke middelen worden voorzien. Waar mogelijk zal het toetredend lid actief participeren in uitvoeringsprojecten. Deze participatie kan zowel inhoudelijk, logistiek als financieel zijn.
outlandpolderplanning, p. 3
174
Spoor bestuurlijke relaties
Bronnen
Bronnen 92 Algemene werken Agranoff, R. & Mcguire, M. (2003). Collaborative Public Management. New Strategies for Local Governments. Washington: Georgetown University Press. Albrechts, L., Van den Broeck, J., Verachtert, K., Leroy, P. & Van Tatenhove, J. (1999). Geïntegreerd gebiedsgericht beleid: een methodiek. Met bijlage: Ex post evaluaties. Een evaluatie van 6 bestaande projecten als opstap naar een methodiek voor GGB. K.U. Leuven en K.U. Nijmegen. Bogason, P. (2001). Public Policy and Local Governance: Institutions in Post-modern Society. Cheltenham: Edward Elgar. De Rynck, F. (1995). Streekontwikkeling in Vlaanderen. Besturingsverhoudingen en beleidsnetwerken in bovenlokale ruimtes. Leuven, Departement Politieke Wetenschappen, Afdeling Bestuurswetenschap, K.U.Leuven. De Rynck, F. & Voets, J. (2003). ‘Interorganisatorische gebiedsgerichte samenwerking’ in Bouckaert, G., Hondeghem, A., Janvier, R., De Rynck, F. & Waege, H. (Red.) Jaarboek 2002: Tussen bestuurskunde en bestuurspraktijk: Bijdragen voor duurzaam besturen in Vlaanderen. pp. 21-38. Brugge: Die Keure. Idea Consult nv. (2001). Bouwstenen voor een dynamisch en efficiënt subregionaal beleid in Vlaanderen. Brussel: Idea Consult. Klijn, E.-H., Koppenjan, J.F.M. & Termeer, K. (1993). ‘Van beleidsnetwerken naar netwerkmanagement - Een theoretische verkenning van managementstrategieën in netwerken’, in Beleid en Maatschappij, 5, pp. 230-243. Loughlin, J. (2005). ‘Changing pattens of intergovernmental relations in Europe: towards new territorial governance’, in Hendriks, F., van Stipdonk, V. & Tops, P. (Eds). Urban-regional governance in the European Union. Practices and prospects. Pp. 207-215. Den Haag: Elsevier Overheid. O’Toole, L.J. (1997). ‘Treating Networks Seriously: Practical and Research-Based Agendas in Public Administration’, in Public Administration Review, 57, 1: pp. 45-53. Peters, B. Guy (1998). ‘Managing horizontal government. The politics of co-ordination’, in Public Administration. 76, pp. 295-311. Voets, J. & De Rynck, F. (2004). Het ‘Project Gentse Kanaalzone’: naar een onderzoekskader voor gebiedsgerichte beleidsvorming. Gent: Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen (SBOV).
92
Deze opsomming is niet exhaustief
Tubex, Voets & De Rynck
175
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
Vlaams gekaderd
Afbakening stedelijk gebied & Ruimtelijke visie buitengebied • • • • • • • • •
www.ruimtelijkeordening.be Het decreet van 24 juli 1996 houdende de ruimtelijke planning (het ‘planningsdecreet) Het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996 (het ‘coördinatiedecreet’) Het decreet van 17 december 1997 houdende bekrachtiging van de bindende bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 23 september 1997 houdende definitieve vaststelling van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Omzendbrief RO 96/06 van 7 januari 1997 in verband met de inhoudelijke taakstellingen voor het provinciaal ruimtelijk structuurplan Het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening (het ‘maxidecreet’) Besluit van de Vlaamse regering van 23 september 1997 houdende definitieve vaststelling van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Het decreet van 19 maart 2004.houdende herziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Besluit van de Vlaamse regering van 4 juni 2004 houdende de voorwaarden voor de erkenning en/of subsidiëring van strategische projecten in het kader van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen
Landinrichting, Natuurinrichting & Ruilverkaveling • • • • • •
• • • •
•
• •
• • • •
176
www.vlm.be Decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu Besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. Het decreet van 19 juli 2002 wijzigt o.a. het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. Besluit van 23 juli 1998 van de Vlaamse regering tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. Het eerste uitvoeringsbesluit op de landinrichting van 26 april 1990 maakte het mogelijk proefprojecten uit te voeren. Er is sindsdien degelijk werk verricht en er kon ervaring worden opgedaan met een gestructureerd samenwerkingsverband tussen alle diensten van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap die werkzaam zijn in de open ruimte. Het Besluit van de Vlaamse regering van 6 juni 1996 ter vervanging van het vroegere besluit van 26 april 1990. Programmadecreet van 22 november 1995 Het Besluit van de Vlaamse regering van 17 maart 1998 houdende subsidiëring van de landinrichtingswerken. Het decreet op de ruimtelijke ordening van 18 mei 1999 bepaalt dat Landinrichting ingezet wordt voor een gecoördineerde en projectsgewijze integrale inrichting van de open ruimte. Landinrichting is een stap die volgt op de ruimtelijke ordening. In de ruimtelijke ordening ligt de functie van bepaalde gebieden vast. De inrichting volgens die toegewezen functie dient dan nog wel te gebeuren. De uitgangsbasis voor de planvorming van landinrichting zijn dus steeds de plannen van de ruimtelijke ordening. Besluit van de Vlaamse regering van 28 mei 2004 betreffende de procedure tot opmaak van landinrichtingsplannen en houdende opheffing van het besluit van de Vlaamse regering van 6 juni 1996 houdende nadere regelen betreffende de landinrichting en houdende wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 17 maart 1998 houdende subsidiëring van de landinrichtingswerken Ministeriële richtlijn van 25 mei 2004 Besluit van de Vlaamse regering van 01/02/2002 ter uitvoering van de artikelen 44, vierde lid, en 48 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet (Heft op: Koninklijk Besluit van 27.10.1970 tot uitvoering van de artikelen 44, vierde lid, en 48 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet) Besluit van de Vlaamse regering van 11/01/2002 ter uitvoering van de artikelen 21, vierde lid, 42, vierde lid en 55 van de wet van 10 januari 1978 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen in der minne Decreet houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening van 18/05/1999 (Hoofdstuk VII) Besluit van de Vlaamse regering van 20/07/1994 tot vaststelling van de bijdrage van het Vlaamse Gewest in de uitgaven voor de werken uitgevoerd door de ruilverkavelingscomités Decreet houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij van 21 december 1988
Spoor bestuurlijke relaties
Bronnen
• • •
Ministerieel besluit van 05/08/1980 tot vaststelling in het Vlaamse Gewest van de bijdrage van de Staat in de uitgaven voor de werken uitgevoerd door de provinciale comités voor de ruilverkaveling van landeigendommen in der minne Wet op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet dd. 22/7/1970 Besluit van de Vlaamse regering ter uitvoering van de artikelen 44, vierde lid, en 48 van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet
Bekkencomité • • •
http://viwc.lin.vlaanderen.be/info.html http://www.vvpw.be/ Decreet betreffende het integraal waterbeleid van 18 juli 2003
Regionaal landschap • • • •
www.regionalelandschappen.be Besluit van de Vlaamse regering van 08/12/1998 tot vaststelling van de regelen voor de voorlopige en definitieve erkenning van regionale landschappen Besluit van de Vlaamse regering van 11/05/1999 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 8 december 1998 tot vaststelling van de regelen voor de voorlopige en definitieve erkenning van regionale landschappen Decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu
Subregionaal overlegorgaan • • •
Decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en beheer van de zeehavens Besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 2001 houdende de aanduiding van de voorlopige begrenzing van de havengebieden Besluit van de Vlaamse regering van 12 januari 2001 houdende de organisatie en de werking van de subregionale overlegorganen
Streekplatform • • • • •
•
http://www.sein.vlaanderen.be/ Besluit van de Vlaamse regering van 20 juli 1994 houdende erkenning en betoelaging van streekplatformen in het kader van het regionaal economisch beleid en het afsluiten van streekcharters Besluit van de Vlaamse regering 27 september 1995 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 20 juli 1994 houdende de erkenning en betoelaging van streekplatformen in het kader van het regionaal economisch beleid en het afsluiten van streekcharters Besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1998 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 20 juli 1994 houdende de erkenning en betoelaging van streekplatformen in het kader van het regionaal economisch beleid en het afsluiten van streekcharters Besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2001 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 20 juli 1994 houdende de erkenning en betoelaging van streekplatformen in het kader van het regionaal economisch beleid en het afsluiten van streekcharters, wat de invoering van de euro betreft Decreet van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaal-economische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités
Subregionaal tewerkstellingscomité • • • • •
http://www.stcvl.be/ Besluit van de Vlaamse regering houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding dd. 21/12/1988 Besluit van de Vlaamse regering van 7/7/1998 tot wijziging van artikelen 1 en 6 tot en met 23 van het besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding. Besluit van de Vlaamse regering van 16/11/1994 tot wijziging, met betrekking tot de subregionale tewerkstellingscomités, van het besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding. Decreet van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaal-economische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités
Tubex, Voets & De Rynck
177
Steunpunt beleidsrelevant onderzoek – bestuurlijke organisatie Vlaanderen
ERSV, SERR & RESOC • • •
http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/werk/streekbeleid.htm Decreet van 7/5/2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaal-economische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités Besluit van de Vlaamse regering van 22/10/2004 betreffende erkenning en subsidiëring van regionale samenwerkingsverbanden
Gewestelijke ontwikkelingsmaatschappij • • •
•
• •
www.gom.be Wet houdende organisatie van de planning en economische decentralisatie 15/07/1970 GOM-Antwerpen, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 5 oktober 1979; GOM-West-Vlaanderen en van de GOM-Vlaams Brabant, beide goedgekeurd bij koninklijk besluit van 1 maart 1975; GOMLimburg, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 26 april 1976; GOM-Oost-Vlaanderen, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 1 augustus 1975 Decreet houdende organisatie van de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappijen van 12/07/1990 Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van het aantal leden van de raad van bestuur van de GOM’s van 19/12/1990. Decreet van 07/05/2004 houdende vaststelling van het kader tot oprichting van de provinciale ontwikkelingsmaatschappijen (POM)
Provinciale ontwikkelingsmaatschappij •
Decreet van 7 mei 2004 houdende vaststelling van het kader tot oprichting van de provinciale ontwikkelingsmaatschappijen (POM)
Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel • • • • •
www.werkenantwerpen.be www.bamnv.be Decreet van 13 december 2002 houdende de oprichting van de naamloze vennootschap van publiek recht Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel (BAM) Besluit van de Vlaamse regering van 20 juni 2003 houdende de vaststelling van de statuten van de naamloze vennootschap van publiek recht Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel Besluit van de Vlaamse regering van 20 juni 2003 tot vaststelling van het statuut van de regeringscommissarissen bij de naamloze vennootschap van publiek recht Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel
EU-gekaderd •
http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/economie/brochure%20website.doc.
Doelstelling 2 • • • • • •
http://europa.eu.int/scadplus/leg/nl/s24000.htm#POLITIQUE Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen Mededeling, COM(1999)344 def De Commissie heeft bij Beschikking 1999/503/EG van 1 juli 1999 [Publicatieblad L 194 van 27.7.1999] een bevolkingsplafond per lidstaat vastgesteld voor doelstelling 2 in de periode 2000-2006. Beschikking 2000/119/EG Beschikking 1999/504/EG van de Commissie van 1 juli 1999 [Publicatieblad L 194 van 27.7.1999]
Phasing out • •
178
http://europa.eu.int/scadplus/leg/nl/s24000.htm#POLITIQUE Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen
Spoor bestuurlijke relaties
Bronnen
Communautaire initiatieven ‘Leader+’ • • • • • • • •
http://europa.eu.int/scadplus/leg/nl/lvb/g24208.htm www.leadervlaanderen.be Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen Beschikking van de Commissie C(2000)1220 van 12.05.2000 tot vaststelling van een indicatieve verdeling over de lidstaten van de vastleggingskredieten voor het communautair initiatief Interreg voor de periode 2000-2006. Beschikkingen van de Commissie tot goedkeuring van de nationale/regionale programma's in het kader van het Communautair initiatief LEADER+: BELGIË 2 programma's Mededeling van de Commissie C 262 van 31.10.2003 Mededeling van de Commissie C 294 van 4.12.2003 Mededeling van de Commissie van 14.04.2000 C 139 van 18.5.2000
Communautaire initiatieven ‘Interreg’ • • • • • • •
•
• • •
http://europa.eu.int/comm/regional_policy/interreg3/index_en.htm http://www.euregiobmg.com/ http://www.euregioscheldemond.be/ http://www.euregio-mr.org/ http://www.interreg-fwvl.org/ Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen Mededeling van de Commissie aan de lidstaten van 28 april 2000 tot vaststelling van de richtsnoeren voor een communautair initiatief op het gebied van trans-Europese samenwerking ter stimulering van een harmonische en evenwichtige ontwikkeling van de Europese ruimte - Interreg III [Publicatieblad C 143, 23.05.2000]. Gewijzigd door een mededeling van de Commissie tot wijziging van de richtsnoeren voor een communautair initiatief op het gebied van trans-Europese samenwerking ter stimulering van een harmonische en evenwichtige ontwikkeling van de Europese ruimte - Interreg III [Publicatieblad C 239, 25.8.2001]. Aangevuld door de Mededeling van de Commissie aan de lidstaten van 7 mei 2001, " Interrégionale samenwerking ", Onderdeel C van het communautaire initiatief Interreg III [C(2001) 1188 def Publicatieblad C 141/2 van 15.5.2001]. Mededeling van de Commissie aan de lidstaten van 7 mei 2001 - "interregionale samenwerking" onderdeel C van het communautaire initiatief Interreg III -Mededeling van de Commissie [C(2001) 1188 def. - Publicatieblad van 15.5.2001]. Mededeling van de Commissie tot wijziging van de richtsnoeren voor een communautair initiatief op het gebied van trans-Europese samenwerking ter stimulering van een harmonische en evenwichtige ontwikkeling van de Europese ruimte - Interreg III [Publicatieblad C 239 van 25.8.2001].
West-Vlaanderen • •
www.west-vlaanderen.be www.gebiedsgerichtwerken.be
Tubex, Voets & De Rynck
179